EEN STERKE JEUGDZORGKETEN Kernthema’s en conclusies Ruwenbergconferentie
Stadsregio Rotterdam
2-3 november 2006
1
2
Inhoudsopgave 1. Inleiding en toelichting op het programma .........................................5 Creatieregie: van dweilen naar zeilen! ........................................................................... 5
2. Drie presentaties als opmaat voor de conferentie..............................8 Zicht op de jeugdketen ................................................................................................... 8 JONG-proof investeren .................................................................................................. 9 Kerntaken, dilemma’s en tekortkomingen in de jeugdzorg.......................................... 10
3. Dag 1: Opbrengsten van de werkgroepsessies ...............................12 Werkgroep 1: Vroegsignalering ................................................................................... 12 Werkgroep 2: Doorlooptijden/wachtlijsten .................................................................. 15 Werkgroep 3: Betere benutting van bestaande/extra capaciteit ................................... 16 Werkgroep 4: Aansluiting lokaal - regionaal ............................................................... 16 Korte reflectie door vier heren ..................................................................................... 17
4. Dinerspeech Jo Hermanns...............................................................18 5. Dag 2: Opbrengsten van de werkgroepen .......................................20 Toelichting op het programma ..................................................................................... 20 Werkgroep 1: Vroegsignalering ................................................................................... 20 Werkgroep 2: Doorlooptijden/wachttijden................................................................... 23 Werkgroep 3: Betere benutting bestaande/extra capaciteit .......................................... 25 Werkgroep 4: Aansluiting lokaal - regionaal ............................................................... 26
6. Conclusies en slotverklaring ............................................................28
3
4
1. Inleiding en toelichting op het programma De werkconferentie wordt geopend door Portefeuillehouder Geluk met een korte toelichting op de opdracht en beoogde opbrengst van de werkconferentie. Binnen de stadsregio en de afzonderlijke gemeenten staan we voor de uitdaging om gezamenlijk te investeren in verbetering en versterking van de jeugdketen. Dat vereist investeren in regie, investeren in inhoud en capaciteit, en investeren in de afstemming en samenwerking die daarvoor nodig zijn. Er is op dit terrein al veel in gang gezet. Maar er moet ook nog veel gebeuren. We kunnen daarvoor aansluiten bij actuele beleidsontwikkelingen en gebruik maken van adviezen zoals het sturingsadvies van de Operatie JONG – Koersen op het kind – dat gisteren is verschenen. De inzet is om vandaag en morgen vaart te maken en door te pakken op vier kernthema’s: • • • •
verbetering van (vroeg)signalering; terugdringen van doorlooptijden en wachtlijsten; beter benutten van bestaande en extra capaciteit aansluiting lokaal/regionaal
Het gaat om het gezamenlijk uitzetten van de koers, het bepalen van de inzet en het maken van de bestuurlijke afspraken die daarvoor nodig zijn. Omdat een stelselwijziging op korte termijn niet aan de orde is zullen we binnen de gegeven wettelijke kaders de uiterste creativiteit moeten betrachten. Mede gevoed door reacties uit de zaal is de startconclusie dat we als stadsregio, als afzonderlijke gemeenten en als regionale en lokale partnerorganisaties in en rond het werkveld allemaal de bereidheid en inzet moeten hebben om bestuurlijke autonomie ondergeschikt te maken aan het gezamenlijke doel waar we voor gaan en staan: het realiseren van een sterke jeugdzorgketen waar ieder kind en iedere ouder op kan rekenen.
Creatieregie: van dweilen naar zeilen! De heer Coppenhagen – organisatieadviseur Kernkonsult – is dagvoorzitter en aanjager van het proces. Hij geeft een korte introductie op de methodiek die daarbij wordt ingezet: creatieregie. Waar het in deze conferentie en in Ieder veranderingsproces uiteindelijk om draait is het gezamenlijk invullen en verwezenlijken van een visie: het ideaalbeeld dat we gezamenlijk willen realiseren en waarvan de concreet beoogde resultaten worden afgeleid. En om de beoogde visie kunnen realiseren moet er tegelijkertijd worden geïnvesteerd in verbinding: het aangaan van relaties en het inspelen op ontwikkelingen en de omgeving om wat je nastreeft te kunnen realiseren. Visie en verbinding zijn het fundament van creatieregie. Verbinding ontstaat echter niet vanzelf: om dat te kunnen realiseren moet je oog hebben voor de vier dimensies die daarbij aan de orde zijn en die bepalend zijn voor de betrokkenheid en inzet van organisaties en professionals: Dimensies in dynamiek Automatische piloot Geen contact Eigen belang Weerstand, strijd
Dimensies in bewustzijn Basisbehoeften In jezelf gekeerd Mijn belang Beducht voor
5
Respect, interesse Verbinding
Uitwisseling, vooruitgang Ontwikkeling, synergie
Gezamenlijk belang
oppositie Open aandacht
Inclusiviteit
Bewust zijn
Tijdens de conferentie staan we voor de taak om de samenwerkingskracht aan te boren en te benutten: aansluitend bij bovenstaand 4-D-model gaat het om de stap van dweilen naar zeilen: Dimensies in samenwerkingskracht Overleven Wijzen naar elkaar Samen ontwikkelen Samenwerkingskracht
Dweilen (Ver)delen Helen Zeilen
Met behulp van enkele plaatjes wordt de gehanteerde methodiek en programma-opzet van de conferentie nader toegelicht. Onderstaand plaatje geeft een impressie van de onderscheiden invalshoeken die daarbij aan de orde zijn en die met behulp van concrete opdrachten nader zullen worden verkend en uitgewerkt. Daarbij wordt gewerkt met vier werkgroepen: één werkgroep per themaveld.
6
Het-kant
Wij-kant
•Plannen •Organiseren •Beheersen Vormkracht
•Draagvlak •Verantwoordelijkheid •Bundeling competenties Samenwerkingskracht
Uitvoeren •Proces inrichten •Projecten uitvoeren Vormkracht
Balans
Realisatie
Realiteit
Ik-kant •Reflectie •Visie / Ideaal •Energie/ Verbinding •Beeldkracht Visie vormen •Ideaalbeeld speerpunten •Benoemen resultaatgebieden Beeldkracht
Samen ontwikkelen •Invullen projectopdracht •Proces ontwerpen Samenwerkingskracht Samenhang
Zij-kant Visualisatie
•Inspiratie •Tijdgeest •Kansen/bedreigingen Voedingskracht Belang onderkennen •Inventarisatie werkveld •Kansen & bedreigingen Voedingskracht
7
2. Drie presentaties als opmaat voor de conferentie Zicht op de jeugdketen De heer De Klerk (organisatieadviseur Deloitte) heeft in opdracht van wethouder Geluk een inventarisatie gemaakt van het werkveld. Mede geïnspireerd door gesprekken met relevante partners schetst hij in kort bestek een beeld van de jeugdketen; van het werkterrein, van de institutionele en organisatorische inrichting en van de belangrijkste problemen die daarin aan de orde zijn. Met een gezamenlijke populatie van 1,2 miljoen inwoners en ruim een kwart miljoen jeugdigen binnen de Rotterdamse stadsregio dragen we een grote verantwoordelijkheid. Kort samengevat komt hij tot de volgende waarnemingen: • Er is sprake van een zeer complexe keten. • Er is gebrekkig zicht op ontwikkeling. • Er is onvoldoende visie en sturing op het geheel. • Er is sprake van een suboptimale inzet van professionals. • Er is veel dynamiek. Dit alles heeft bijgedragen aan een gebrekkige aansluiting tussen vraag en aanbod: Problemen m.b.t. de vraagzijde: ¾ gefragmenteerd zicht op vraag client/omgeving ¾ ‘missen’ van cliënten (zorgmijders). ¾ geen geaggregeerde informatieverzameling voor analyse en evaluatie ¾ onvoldoende zich op macro- en meso-vraagontwikkeling Problemen m.b.t. aanbod: ¾ incompleet ¾ niet passend ¾ niet tijdig ¾ non aanbod zorgmijders De consequenties daarvan zijn: • suboptimale zorg • oplopende maatschappelijke kosten • politieke en maatschappelijke druk Op basis van zijn waarnemingen koppelt hij daaraan de volgende conclusies met betrekking tot de probleemvelden en te benutten of te realiseren oplossingen: - Fragmentatie is groot: ¾ investeren in creëren en intensiveren van samenwerking - Waarnemingen niet gebundeld/geregistreerd: ¾ invoering Elektronisch Kliënt Dossier (EKD) - Informatieuitwisseling onvoldoende: ¾ kiezen voor geaggregeerde informatieverzameling volgens één systeem - Onvoldoende zicht op ontwikkelingen: ¾ ontwikkeling beleidsanalyses en implementatie risicomanagementsysteem
8
- Kwaliteit aanbod: ¾ co-makership en cofinanciering aanbod ¾ gemeenschappelijke kennisinfrastructuur En tenslotte gaat hij nog kort in op de centrale opdracht voor de jeugdketen om te komen tot een verbeterde samenwerking. Samenwerking is nodig om: - het kind tijdig te traceren - diens vraag centraal te kunnen stellen - diens omgeving mee te kunnen wegen - alle benodigde competenties te kunnen inzetten - complete en adequate zorg te kunnen bieden - tijdig te kunnen acteren Samenwerking vergt: - gemeenschappelijke doelstellingen - gemeenschappelijke inzet capaciteit en middelen - eenduidige sturing en verantwoording - concessies aan eigen autonomie - onderling vertrouwen
JONG-proof investeren De heer Moerkerke – wethouder in de gemeente Capelle - onderschrijft de conclusie dat het verbeteren van samenhang en samenwerking in de jeugdketen een eerste vereiste is. En we zullen er met zijn allen voor moeten zorgen dat er sprake is van bekendheid en inzicht in de voorzieningen bij het werkveld en de doelgroepen (onbekend maakt onbereikbaar). Hij is dan ook blij met de aandacht voor en investeringen in de jeugdketen en wijst daarbij op het belang van de JONG-operatie. Jammer is dat aanbevelingen voor het werken met een ‘Keurmerk JONG-proof’ vooralsnog niet zijn gehonoreerd. Hij pleit ervoor om hier in de Stadsregio Rotterdam wel voor te kiezen: juist om samen te kunnen zorgen voor een goed functionerende jeugdketen, waarmee we bestaande problemen adequaat kunnen aanpakken of oplossen. Een keurmerk JONG-proof moet erop gericht zijn te waarborgen dat: • ieder kind kan opgroeien in een veilige omgeving, waar respectvol met elkaar wordt omgegaan en waar ieder kind de steun en zorg krijgt die nodig is; • goed onderwijs met een goede zorgstructuur doorgaat tot de overstap naar werk is gerealiseerd; • het opvoeden van de jeugd wordt ingevuld als een gedeelde verantwoordelijkheid, waarvoor ouders, leidsters, leerkrachten en andere betrokkenen zich binnen de onderscheiden milieus ook verantwoordelijk tonen (eigen inzet én aanspreken van elkaar en anderen). Verder moeten wij bij de verbetering van jeugdketen uitgaan van drie vuistregels: o kies voor een beheersbare structuur, o sluit aan bij het bestaande o investeer in effectief aanbod (durf te schrappen, leer van goede ervaringen elders). Het is dus een opdracht voor elke gemeente om een sluitende infrastructuur te realiseren, zicht te hebben en in te spelen op actuele ontwikkelingen en zicht te hebben en bij te dragen aan de kwaliteit en effectiviteit van het aanbod.
9
Heel concreet betekent dit dat we afzonderlijk en gezamenlijk moeten investeren in: ¾ het realiseren van Centra voor jeugd en gezin; ¾ het in samenwerking binnen en tussen gemeenten in regionaal verband invullen van de vijf functies van preventief jeugdbeleid (informatie en advies, signalering, toeleiding, licht pedagogische hulp, coördinatie van lokaal zorgaanbod ); ¾ gezamenlijke implementatie van het instrumentarium voor vroegsignalering dat nodig is om risico’s en problemen rond opvoeden en opgroeien vroegtijdig en (pro)actief aan te pakken; ¾ invulling van eigen verantwoordelijkheid voor zorgkinderen door lokale partners (m.n. op het terrein van JGZ, onderwijs en welzijn); ¾ kindvriendelijk beleid over de volle breedte dat gemaakt wordt met inbreng van jeugd en ouders zelf. Als we op alle fronten investeren, zelf een keurmerk ontwikkelen en onze krachten bundelen kunnen we een voortrekkersrol vervullen en trendsettend zijn wat betreft stadsregionaal en landelijk beleid. Het streven naar een keurmerk is daarbij géén doel op zich; géén afrekeningsmiddel; maar ingegeven door de ambitie om met alle partners te investeren in effectief jeugdbeleid. En in dat verband kan het ook dienen als instrument en katalysator om binnen de stadsregio de gemeenten op één lijn te krijgen en regie te voeren.
Kerntaken, dilemma’s en tekortkomingen in de jeugdzorg Met behulp van een indringend en openhartig voorbeeld schetst mevrouw Vermeer – directeur Bureau Jeugzorg – de kerntaken, de dilemma’s, de macht en de onmacht van professionals en cliënten, en het slagen en falen van hulpverlening die in en rond de jeugdzorg aan de orde zijn. Bureau Jeugdzorg is in beeld als ouders ‘ernstige problemen’ bij het opvoeden hebben. Het Bureau Jeugdzorg heeft als kerntaken: • het geven van informatie/advies aan en begeleiding van ouders en/of jeugdigen die problemen ondervinden bij het opvoeden en/of opgroeien • onderzoek en indicatiestelling wat betreft de jeugdzorg die nodig is om problemen bij het opvoeden en/of opgroeien adequaat te kunnen aanpakken of oplossen • ondersteuning van cliënten bij het verzilveren van geïndiceerde zorg. BJZ is dus verantwoordelijk is voor het realiseren van adequate zorg. Om dat te kunnen waarborgen is één van de belangrijkste opdrachten het realiseren van casemanagement. Bij casemanagement zijn drie invalshoeken aan de orde: ¾ Realiseren benodigde zorg: o Zorgaanbieders wijzen contactpersoon aan o Hulpverleningsplan zorgaanbieder(s) wordt getoetst aan doelen indicatiebesluit. o bij wijze van uitzondering bieden van ambulante hulp als geïndiceerde hulp elders nog niet kan worden opgestart. ¾ Ondersteunen van de cliënt: o Wijze waarop en mate waarin afhankelijk van behoefte en noodzaak bij cliënt
10
¾ Volgen, toetsen en evalueren van de zorg o Zorgaanbieder geeft benodigde informatie o Het reageren op signalen van derden; o Inzet van crisisinterventie als acute zorg of ingrijpen nodig is. De belangrijkste problemen die zij schetst zijn als volgt samen te vatten: • de hulpverlening voor volwassenen is nog te weinig gericht op het (pro)actief signaleren en aanpakken van de invloed van ouderproblematiek op kinderen; • de zorg- en hulpverlening voor ouders en kinderen is cliëntgericht, waardoor het ontbreekt aan overzicht en inzicht op gezinsniveau (overzicht vereist het doorploegen van dossiers per gezinslid; een OTS wordt per kind uitgesproken en uitgevoerd); • het belang van kinderen is ondergeschikt: de relatie en samenwerking met ouders staat (te) centraal en vaak wordt er pas ingegrepen als de veiligheid van kinderen in het geding is. Tegen die achtergrond constateert zij dat er een toenemend bewustzijn is dat het tijd is om de bakens te verzetten: vanuit een duidelijke visie op jeugdzorg en hulpverlening waarin het belang van het kind centraal staat én met behulp van extra investering in samenwerking en specifieke vormen van hulpverlening. Een gezamenlijke visie is nodig om een adequaat antwoord moeten bieden op vragen en dilemma’s waarmee de jeugdzorg geconfronteerd wordt: ¾ wat is een acceptabele opvoedingssituatie en hoe bepaal je wat al dan niet in het belang van is het kind; ¾ het huidige zorgaanbod gaat uit van samenwerken met ouders en jeugdigen, terwijl er een toenemende roep is vanuit de samenleving en politiek om meer normerend en grenzenstellend te werk te gaan. ¾ hoe lang mag het duren voordat er een aanvaardbare oplossing gerealiseerd wordt; hoe lang gaan of modderen we door en wanneer is dat een gepasseerd station. En de geschetste case is als zodanig een indringende illustratie van het feit dat: - intensivering van samenwerking tussen lokale en geïndiceerde zorg een urgente opdracht is; en - dat er geïnvesteerd moet worden in substantiële uitbreiding van aanbod voor kinderen en gezinnen met zeer complexe problemen.
11
3. Dag 1: Opbrengsten van de werkgroepsessies Werkgroep 1: Vroegsignalering Ideaalbeeld 2010 Het vroegtijdig signaleren en aanpakken van risico’s en problemen op het terrein van opgroeien en opvoeden is een gedeelde verantwoordelijkheid van iedereen die deel uitmaakt van of te maken heeft met de onderscheiden leefmilieus1 van jeugd en ouders. Zowel professionals, vrijwilligers als andere burgers voelen zich hiervoor verantwoordelijk en zijn in staat om relevante signalen op te pikken en aan te pakken of door te geven binnen de eigen (werk)verbanden of een centraal meldpunt. Organisaties op het terrein van jeugd(gezondheids)zorg en onderwijs werken met gestandaardiseerde volg-, signalerings- en registratiesystemen waardoor alle jeugd en ouders in beeld zijn (100%; vanaf -9 mnd tot 23 jaar). En met behulp van risicoprofielen en meldcodes wordt op alle leefgebieden zowel pro-actief als reactief gesignaleerd en geacteerd. Een centraal meldpunt en een centrale regiefunctie waarborgen dat alle relevante signalen bij elkaar komen, en dat afstemming en samenwerking tussen partners vanaf het begin wordt georganiseerd. Er wordt ook gewerkt met een systeem van monitoring en evaluatie om zicht te hebben op de effectiviteit van gepleegde inzet. Bij het signaleren en (pro)actief aanpakken van risico’s en problemen staat het belang van het kind voorop. Dit gaat veel verder dan het waarborgen van veiligheid; het gaat om het realiseren van een goede opvoedingsituatie en een optimale ontwikkeling. Dit betekent dat zonodig de confrontatie wordt aangaan met wet- en regelgeving op gebied van privacy.
1
De primaire opvoed- en opgroeimilieus zijn: - 1e milieu = de thuissituatie van ouders/kind/gezin met het eigen sociale netwerk; - 2e milieu = de voorzieningen voor kinderopvang, het onderwijs/overgang naar arbeidsmarkt waar sprake is van een pedagogische opdracht voor professionele medeopvoeders; - 3e milieu = voorzieningen voor sport- en andere vormen van vrijetijdsbesteding waar in meerdere of mindere mate eisen gesteld worden aan de pedagogische inzet van professionals en vrijwilligers; - 4e milieu = publieke ruimte waar in meerdere of mindere mate sprake is van pedagogische invloed en het stimuleren dan wel stellen van grenzen m.b.t. het sociaalmaatschappelijk functioneren van jeugd Daarnaast zijn er milieu-overstijgende leefgebieden waarbinnen aandacht wenselijk is voor het signaleren en aanpakken van risico’s en problemen die (in)direct van invloed (kunnen) zijn op het opvoeden en opgroeien van de jeugd: - wonen; - inkomen en schulden - politie en justitie
12
Resultaatgebieden 1. IEDEREEN DOET HET EN IEDEREEN KAN HET
Signaleren is een taak voor iedereen; voor professionals en alle andere mensen die met jeugd en ouders werken of anderszins direct of indirect met hen in aanraking komen. We moeten er daarom voor zorgen dat duidelijk is wat er van ‘signaleerders’ wordt verwacht en dat ze beschikken over de middelen en de competenties om het te kunnen. Om te zorgen dat iedereen het gaat doen moet worden geïnvesteerd in cultuur en vertrouwen (bewustzijn en bereidheid), in het expliciteren van verwachtingen en verantwoordelijkheden, in bekendheid en toegankelijkheid van het signalerings- en meldsysteem, en in het realiseren van vereiste competenties (kennis, houding en vaardigheden) die daarvoor nodig zijn. Cultuur: - beelden creëren van invulling van een goed opvoed- en opgroeiklimaat - voorop stellen van het belang en de rechten van kinderen - bewustzijn en alertheid kweken m.b.t. relevante risico’s en problemen - kweken van vertrouwen dat signalen goed en gedoseerd worden opgevolgd Verwachtingen en verantwoordelijkheiden: - explicitering van signaleringsopdracht - signalen oppikken, bespreekbaar maken of melden, aanpakken en/of doorverwijzen - gerelateerd aan positie en kerntaken van potentiële signaleerders: van professional t/m vrijwilliger; van gezinslid t/m buurtbewoner; van jeugdarts t/m debiteurenadministrateur; van leerkracht t/m politieagent. - zekerheid bieden van zorgvuldig en respectvol omgaan met signalen - waarborgen van privacy en vertrouwelijkheid (ivm vertrouwensrelatie); - waarborgen van terugkoppeling en ‘achterwacht’ (i.v.m. eigen inzet en veiligheid van signaleerders/melders). Primaire signaleerders in de frontlinie zijn: - 1e milieu: familieleden, (huis)artsen, verlos- en verpleegkundigen, kraamzorg, JGZ, AMW, (J)GGZ, BJZ - 2e milieu: leidsters, leerkrachten, functionarissen interne zorgstructuur - 3e milieu: andere professionals en vrijwilligers in brede school, jeugd- en jongerenwerk, sportverenigingen enz. - 4e milieu: buurt- en opbouwwerkers, veiligheidsfunctionarissen - Overstijgend: politie, justitie, RvK Secundaire signaleerders in de 2e linie: - professionals op het terrein van wonen: woningbouwverenigingen, energiebedrijven - professionals op het terrein van inkomen en schuldhulpverlening: SoZaWe, maatschappelijk werk; - vrienden, kennissen en buurtbewoners. Zegt ook iets over aan te sluiten partners bij SISA-meldsysteem.
Bekendheid en toegankelijkheid van het signalerings- en meldsysteem - weten waar je met signalen terecht kunt; - werken met een eenduidig en transparant systeem; - werken met meldcodes;
13
-
aansluiten bij reguliere structuren en werkprocessen; benutten van moderne media (telefoon, internet).
Realiseren van competenties - zorgen voor scholing/deskundigheidsbevordering/training van potentiële signaleerders - inpassing in initiële opleidingen - binnen onderwijs (en elders) zorgen voor verbreding van blikveld om signalen over de grenzen heen tijdig op te pikken en op te volgen 2. WE DOEN HET SAMEN EN WE DOEN HET GOED
Elk signaal is een startpunt voor ‘weging’ van de aard en zwaarte van het signaal, met het oog op adequate actie/ follow up en de samenwerking die daar nu en in de toekomst voor nodig (kunnen) zijn. Beoogd resultaat is het inzetten van eenduidig en dekkend registratie- en signaleringsinstrumentarium, waardoor vroegsignalering en het direct bij elkaar komen van signalen rond een kind of gezin gewaarborgd worden. Het instrumentarium moet voorzien in coördinatie en regie op afstemming en samenwerking en zoveel mogelijk worden ingebed in reguliere volgsystemen, zorgstructuren en werkprocessen. Dit alles vereist bestuurlijke afspraken en commitment van alle verantwoordelijke partners gericht op: - invulling van coördinatie- en regiefuncties (CJG, D/G-OSA, BJZ) - aanwezigheid en bekendheid van laagdrempelige meldpunt(en); - helderheid over eigen verantwoordelijkheden en grenzen (wat kan of moet ik zelf doen; waar heb ik anderen voor nodig; wat doe ik zelf, wanneer en wat draag ik over); - afspraken en procedures voor tijdig opschalen met vereiste doorzettingsmacht (gezins- en instellingsgericht). En een adequaat systeem voor vroegsignalering omvat: - werken met Electronisch Klient Dossier (EKD) op het niveau van het kind waarbij link wordt gelegd met andere volgsystemen (m.n. rond leerplicht en onderwijs). - eenduidige en periodieke signalering en screening m.b.v.checklists; - (ver)breed blikveld van professionals met name in het onderwijs (soms eenzijdig cognitief gericht; onvoldoende oog voor psychische problematiek) - uitbreiding zorgstructuur onderwijs naar voorschoolse fase en MBO - gebruik van risicoprofielen om pro-actief steun- en hulpfuncties te kunnen inzetten waardoor problemen rond opvoeding en opgroeien zoveel mogelijk worden voorkomen of vroegtijdig aangepakt. - sluiten van de cirkel: van niet pluissignalen t/m harde feiten - gezamenlijk en gekoppeld vlaggetjessysteem2 zodat risico- en probleemsignalen direct worden doorgegeven en er bij meerdere signalen meteen sprake is van het regelen van vereist afstemming en regie; - heldere afspraken over het kunnen raadplegen en beschikbaar maken van informatie en signalen voor en door relevante partners, inclusief het in historisch verband bewaren en inzichtelijk maken van signaalgebonden informatie; 2
Vlaggetjessysteem gekoppeld aan EKD is SJS. Vanuit SJS en door andere samenwerkende partners wordt ‘gevlagd’ binnen het SISA-systeem (signaleren en samenwerken). Zodra er twee ‘vlaggetjes’ staan leidt dit tot afspraken over afstemming en regie. Regie- en coördinatiemodel gekoppeld aan SISA is vereiste. In de diverse (deel)gemeenten zijn hiervoor zogenoemde GOSA/DOSA-netwerken met GOSA/DOSA-regisseurs actief.
14
-
warme overdracht en terugkoppeling monitoren en evalueren van kwaliteit en effectiviteit van aanbod;
Werkgroep 2: Doorlooptijden/wachtlijsten Ideaalbeeld 2010 Door adequate preventiemaatregelen (te realiseren in 2006) is in 2010 de instroom in de zwaardere specialistische jeugdzorg beperkt. Hierbij wordt gestuurd op de effectiviteit van de preventie door middel van heldere indicatoren. Daarmee is in 2010 de druk op deze specialistische jeugdzorg beperkt en dit draagt bij aan verkorting van wachttijden en versnelling van doorlooptijden. Door integrale indicatiestelling/intake en integrale planning van de zorg die door alle partners en ketens geleverd moet worden, is de wachttijd tussen deze schakels in de keten verdwenen, en een continuüm van zorg gegarandeerd. Daarbij is de doorlooptijd door de gehele keten beheersbaar.
Resultaatgebieden 1. KETEN- EN NETWERKVORMING/ORGANISATIE KETENS EN NETWERKEN
Ketens zijn geïdentificeerd en georganiseerd in 2007 Maar ook: niet alleen ketenvorming, maar ook netwerkvorming in de uitvoering van primaire processen. ¾ Stop de beste mensen voor in het proces / voordeur ¾ Tussen signaal en start behandelplan (enkelvoudige problematiek) weken ipv maanden/ bij multiproblem apart traject ¾ Organiseer niet alles volgtijdelijk, maar waar mogelijk parallel en geïntegreerd (netwerkuitvoering) ¾ Digitale uitwisseling tussen uitvoerende organisaties ¾ Geen ketens met mensen die niets met elkaar van doen hebben ¾ Efficiëntere jeugdzorgstructuur door betere info-overdracht binnen de keten (niet overdoen wat eerder in de keten is gebeurd; beknopte rapportages) ¾ Daar waar mogelijk schakels eruit halen ¾ Duidelijkheid over mogelijkheden binnen de privacyregels ¾ Achterdeur moet van het slot: woonruimte na geïndiceerde zorg is beschikbaar ¾ Jeugdreclasseerder aanwezig bij uitspraak en dan aan het werk
2. WACHTLIJSTEN
¾ Wachtlijsten AMK korter dan vijf dagen ¾ Halveren doorlooptijden ¾ Aandacht voor noodzaak van langdurige zorg binnen of buiten gezin in verband met vervangende opvoeding ¾ Certificering leidt tot afspraken over duur aanmelding – aanvang zorg (zorgaanbieders) ¾ Binnen twee weken na indicatie start in ieder geval hulp, voorwaarde indicatie is globaal. Aandachtspunt voor het vervolg: Hoe om te gaan met dwang en drang, wat is visie hierop?
15
Werkgroep 3: Betere benutting van bestaande/extra capaciteit Ideaalbeeld 2010 Uitgangspunt is: het ongedeelde kind in de knel. Dit vanuit een gezamenlijke visie dat er geen kind buiten zorg valt. In 2010 is de benutting van bestaande capaciteit van zorg verbeterd door intensieve samenwerking en ontkokering. Aanbod is van kwalitatief hoogwaardig niveau, resultaat telt. Gaat om produktgericht en niet om organisatiegericht. Gaat om ongedeelde kind. Eén voordeur voor hele stelsel van basisvoorzieningen (3 pijlers: opvoeding, onderwijs/toegang tot de arbeidsmarkt, jeugdzorg).
Resultaatgebieden Het begint met een gedeelde visie, zowel op bestuurlijk niveau als op niveau van instellingen. Hieruit vloeien bepaalde keuzes voort voor resultaten en produkten. De essentie is de afstemming van bestuurlijke regie en de bereidheid bestuurlijke autonomie in te leveren (is spiegelbeeld wat van het veld gevraagd wordt). Gaat om bestuurlijke regie die gevoerd moet worden op de produkten. Op stadsregionaal niveau te organiseren. Vereist scherp definiëren wat verstaan wordt onder lokaal jeugdbeleid en regionale zorg. Ga zuinig om met de specialistische, duurdere vormen van zorg. Gebruik deskundigheid uit opvolgende veld en benut deze in het onderliggende veld.
Werkgroep 4: Aansluiting lokaal - regionaal Ideaalbeeld 2010 Elk kind en gezin krijgt de hulp die het nodig heeft op het moment dat die nodig is; Er is samenhang op het lokale niveau. Afspraken op bestuurlijk niveau. Daardoor zijn we in staat een grote groep dichtbij hulp aan te bieden Structuur met netwerk waarin alle zorgpartners participeren, elkaar kennen en elkaar helpen. Een ja-cultuur binnen en tussen organisaties: partners gaan niet uit elkaar voor iemand verantwoordelijkheid neemt voor het kind. Er is een Centrum voor Jeugd en Gezin dat werkt met professioneel team, outreachend opereert als spil in het netwerk, op basis van inzicht in de sociale kaart, en waarin kind/gezin centraal staan.
Resultaatgebieden 1. Netwerk: bundeling van lokale organisaties; andere circuits betrekken bij vragen. 2. Netwerkorganisatie is coördinatiepunt met bescheiden fysiek en vele deuren 3. Deelnemers: BJZ, GGZ-J, JGZ + consultatiebureaus. Alle consultatiebureaus en scholen hebben relatie met CJG. 4. Onderwijszorgstructuur op diverse niveaus aansluiten op de jeugdzorg met geprotocolleerde verwijsafspraken; afstemmen indicaties
16
5. In netwerk is een jacultuur en een cultuur van verbinding. Altijd neemt één van de deelnemers de verantwoordelijkheid voor de klant. 6. Lokaal netwerk moet opschalingsmogelijkheid met doorzettingsmacht hebben 7. CJG’s moeten altijd een relatie hebben met politie/justitie, geïndiceerde zorg. 8. Er vindt afstemming van werkprocessen en registratie plaats: ja-cultuur op managementen uitvoeringsniveau betekent puzzelen tot er een oplossing is. 9. Regie op stadsregionaal niveau: systeem lokaal ingebed 10. Wijk/gebiedsgericht opereren en programmeren en stadsregionaal dekkend aanbod. 11. Altijd warme overdracht; geen kind/ouder mag uit beeld raken. 12. Terugkeerders uit geïndiceerde zorg/detentie etc. moeten bekend worden gemaakt bij lokaal veld (bv. CJG) . Idem instroom van buiten de regio (o.a. ex-AMA’s).
Korte reflectie door vier heren De heer Dirven (RvK): Goed gevoel. Kind- en volwassenenproblematiek is verweven. Opdracht: een kind wacht geen dag te lang. De heer Kleingeld (MEE): Doorsudderen vanuit bestaande kaders is gezapig. Ik wens onszelf meer lef, meer onrust en meer debat toe. WMO zal veel in beweging brengen! Verder moeten we veel concreter maken wat we gaan doen: tenminste per veld één concreet project met concrete opbrengsten in 2010. Kind niet mis-/gebruiken als bezweringsformule. Je moet het dus inderdaad hebben over inleveren van autonomie en het gezamenlijk invullen van verantwoordelijkheden. De heer Luijendijk (wethouder Maassluis): Hoop dat morgen het resultaat zal zijn dat een aantal concrete zaken en afspraken zijn aangegeven, waarmee alle bestuurders direct aan de slag kunnen. De heer Bot (GGZ Europoort): Structuur moet dienstbaar worden gemaakt en flexibel in relatie tot de vraag. Denk eens na hoe we wederzijds vertrouwen kunnen organiseren. Dat is belangrijke vraag. We kennen elkaar over en weer onvoldoende. En vertrouwen is nodig als basis voor afstemming en samenwerking.
Portefeuillehouder Geluk sluit het dagprogramma af met een voorschotje op de beoogde slotverklaring.
17
4. Dinerspeech Jo Hermanns Geen lijn trekken Doorgaans gaan we uit van het idee dat als je kleine problemen aanpakt, ze niet groter zullen worden. De problemen die nu inde jeugdzorg terechtkomen zouden ooit klein begonnen zijn doorgegroeid zijn naar zeer ernstig. Ergens op die lijn overschrijden ze de grens van een indicatiestelling. Vanuit dit denken zouden gemeenten zich vooral met lichte pedagogische hulp moeten bezig houden. Als dat dan mislukt, komt de jeugdzorg of GGZ erbij. De realiteit bij ouders en kinderen is echter een andere. Allerlei problemen die aanleiding zijn voor indicatie zijn er vaak al voor of vanaf de geboorte. Denken in van licht naar zwaar is dan een illusie. Reken je niet rijk: op het moment dat zich problemen voordoen moeten wij erbij zijn met zonodig vroegtijdig zware, intensieve en langdurige hulp: continu en cyclisch vinger aan de pols en doen wat nodig is. Er Is natuurlijk ook een andere groep gezinnen die (terecht) een beroep doet op basisvoorzieningen met vragen voor advies en steun of kortdurende hulp; maar dat is niet de groep waarvoor je jeugdzorg hoeft te voorkomen. Vaak is er juist in het begin van een kinderleven of op het moment dat een probleem zich aandient heel veel nodig en dat moet er op dat moment dan ook zijn.
Laat de bloemen bloeien Het vertrekpunt moet zijn wat een kind, een ouder, een gezin nodig heeft. Als je kijkt naar internationale lijsten van evidence based methodieken voor allerlei (ook de zwaarste) problemen bij het opvoeden en opgroeien, dan zie je dat het in eerste instantie niet gaat om institutioneel aanbod. Primair moet het gaan om aanbod binnen de eigen levenssfeer: aansluitend bij het eigen netwerk en eigen mogelijkheden en erop gericht om eigen kracht te versterken. Dat geldt voor alle doelgroepen. Het gemeenschappelijke van effectieve interventies zit in twee elementen: -
-
er gaat zonodig één persoon in de eigen leefsituatie van gezin of jongere aan de slag die er ook veel tijd voor heeft met als belangrijkste taak: helpen het leven weer op orde te krijgen. er wordt een goede analyse gemaakt van wat er nodig is; interventies beperken zich niet tot één onderdeel maar zijn gericht op de bredere context van de leefmilieus waarbinnen het gezin en de jongere functioneert.
En degene die in het gezin gaat staan of bekijkt wat nodig is heeft daarbij wel andere partners nodig om plannen te realiseren. En dat kan van alles zijn (van schuldensanering tot huiswerkbegeleiding en verslavingzorg), maar één iemand is spin in het web en diegene gaat achter en zonodig in het gezin staan.
Stop op tijd De vanochtend gepresenteerde casus illustreert een verbijsterende situatie, waaraan wij allen voortdurend meewerken. Een OTS heeft het doel binnen een half jaar of een jaar echt iets te veranderen in de situatie. Welke boodschap geven we aan een kind als je telkens opnieuw - jaar na jaar - constateert dat er niets wezenlijk is verbeterd en de OTS maar weer verlengd?! Maar wat we daar zagen is niet uniek; dit komt in alle sectoren en alle fasen van hulpverlening voor.
18
Als er problemen zijn met een kind, met een gezin dan hebben kinderen er recht op dat er binnen een half jaar echt iets verandert. Het is onze opdracht om telkens te kijken of wat we doen een goed of aanvaardbaar resultaat oplevert. Als dat niet zo is moeten we het anders aanpakken: even stoppen om opnieuw de balans op te maken en het anders aanpakken, samen met de ouders en het kind. En als wat we doen echt niet werkt dan STOPPEN. Het kind heeft dan recht op een ander ‘opvoedingsarrangement’. Op tijd stoppen en het over een andere boeg gooien is niet alleen een opdracht voor de jeugdzorg, maar voor iedere professional die echt wil helpen bij het opvoeden en opgroeien. Daarmee help je uiteindelijk het kind en de ouders het best en zorg je dat verstoppingen in het zorgsysteem door steeds terugkerende onoplosbare problemen wordt opgelost.
Het pak yoghurt De organisatie en logistiek bij het helpen opvoeden en opgroeien is complex. Maar is dit nu zo onvergelijkbaar met wat er gebeurt in andere sectoren van de samenleving? Ook het garanderen dat er yoghurt staat in het schap van de supermarkt is een ingewikkeld logistiek proces, waar heel veel organisaties en professionals bij zijn betrokken. In organisatie en logistiek is wat wij meemaken niet bijzonder en de ingewikkeldheid van het stelsel is op zich geen probleem. De kwaliteitsrevolutie waar wij naar zoeken ligt niet in het opnieuw organiseren van het stelsel. Het gaat erom dat we de goede dingen doen; dat we wat we doen goed omschrijven en uitvoeren en dat we telkens opnieuw bekijken of het product dat we leveren werkt. Als we dat samen goed doen en er blijkt iets aangepast te moeten worden in de organisatie, dan komt dat vanzelf. Het stelsel volgt dan wel, maar het omgekeerde geldt niet.
19
5. Dag 2: Opbrengsten van de werkgroepen Toelichting op het programma Portefeuillehouder Geluk constateert dat de eerste dag al veel heeft opgeleverd. Er is sprake van groen licht, van een sfeer van vertrouwen en van een gezamenlijke ambitie om op basis van ja-zeggen en ja-doen flinke stappen voorwaarts te zetten. Hij benoemt een tiental concrete punten die aan de orde zullen komen in de slotverklaring en die zich lenen voor het maken van concrete afspraken. Dat is de focus van vandaag. De werkgroepen zullen hiermee aan de slag gaan. Tegelijkertijd wordt er ook gepreludeerd op het vervolg van de conferentie. Vandaag gaat een deel van het gezelschap als denktank en regiegroep aan de slag met de inrichting van het proces en het vervolgtraject gericht op: • ophalen van de resultaatgebieden; • herijken van ambities; • optuigen van de aanpak; • borgen van resultaten; • maken en faciliteren van vereiste afspraken en communicatie. De inzet is dat er in januari/februari een vervolgbijeenkomst wordt gepland waarin een plan van aanpak kan worden vastgesteld met de concrete afspraken die daarvoor nodig zijn. De dagvoorzitter geeft vervolgens een toelichting op de opdracht toe van de vier de werkgroepen waarmee zij vandaag aan de slag gaan. Voortbouwend op de opbrengsten van de 1e dag gaat het om: • clusteren en prioriteren van resultaatgebieden; • toetsen van ambities • afstoppen van lopende trajecten en projecten die daar niet mee sporen; • het benoemen van concrete opdrachten/projecten en quick wins waarmee we aan de slag kunnen of moeten gaan( in termen van probleemstelling, beoogde doelstelling en resultaten en afbakening).
Werkgroep 1: Vroegsignalering Een clustering van de resultaatgebieden is al opgenomen in het verslag van de eerste dag. Geconcludeerd wordt dat daarbinnen geen duidelijke prioritering valt aan te geven. Er zal op alle fronten geïnvesteerd moeten worden. Daarvoor zijn vereist: • Regie en coördinatie binnen de stadsregio en gemeenten o.l.v. portefeuillehouders • Bestuurlijke afspraken/convenanten op stadsregionaal en lokaal niveau met alle relevante partners • Implementatie van instrumentarium voor vroegsignalering en daaraan gekoppeld regiemodel met behulp van EKD/SJS; SISA, G/DOSA, aansluitend bij reguliere (leerling)volgsystemen en werkprocessen. • Een opschalings- en STOP-model om te kunnen ingrijpen en doorzettingsmacht uit te oefenen als er sprake is van onaanvaardbare opvoedsituaties en/of het niet binnen afzienbare termijn kunnen realiseren van verbetering en/of adequate zorgverlening.
20
•
Garantie voor opvolging van alle gemelde niet-pluisgevoelens (lichte t/m zware signalen) gebruik makend van regiemodel en het zonodig inzetten van opschalings- en noodprocedures.
Het SISA-systeem is een geautomatiseerd systeem dat in Rotterdam is ontwikkeld en geïmplementeerd en op steeds grotere schaal verspreiding krijgt. Dit systeem is gericht op het waarborgen van een juiste adressering van signalen en het organiseren van regie en coördinatie bij opvolging van signalen en daarvoor vereiste inzet van steun- en hulpfuncties. Het biedt alle ruimte voor aansluiting en stroomlijning van reeds bestaande structuren en werkprocessen. Inzet is om implementatie binnen de regiogemeenten in het kader van de bestuurlijke afspraken te faciliteren. Aansluiting op het systeem mag geen struikelblok zijn. Een kritische kanttekening is dat het systeem niet mag ontaarden van ‘volgen’ in ‘achtervolgen’. Er zijn hele goede afspraken vereist over wat er geregistreerd wordt, hoe lang en op welke manier ‘signalen’ in historisch perspectief ‘blijven staan’ en wie geautoriseerd worden om dit te bekijken. Het belang van het kind moet voorop komen te staan: grenzen rond privacy en het vroegtijdig kunnen inzetten van drang en dwang worden zonodig opgezocht. Dit vereist een cultuuromslag. Daarvoor zijn media- en doelgroepgerichte communicatiecampagnes nodig om bewustwording en inzet van alle potentiële signaleerders in de samenleving te stimuleren en op gang te brengen (á la postercampagnes voor melding van geweld op straat). Er moet op alle niveaus worden geïnvesteerd in betrokkenheid, meedoen en overwinnen van weerstanden. En dit vereist duidelijkheid over verantwoordelijkheden en adressering.
Wat gaan we schrappen/stroomlijnen? Bestaande overlegstructuren moeten worden doorgelicht en afgestemd op het beoogde signaleringssysteem en regiemodel. Het EKD en het daaraan gekoppelde screeningsinstrumentarium moet ook gelinkt en afgestemd worden met andere volg- en registratiesystemen (o.a. binnen het onderwijs). Dit vereist investering (inventarisatie, inbedding) en moet binnen afzienbare termijn worden gerealiseerd (snelheid, tijdpad). Invoering van signaleringssysteem is trigger voor samenwerking: - iedereen blijft doen wat hij/zij al doet; - regiemodel biedt kader voor afstemming en samenwerking; - streven naar éénduidige signalen leidt tot uitwisseling en afstemming in volgsystemen en risicoprofielen. We moeten inzetten op effectieve interventies. Dit vraagt om: - doorlichten van bestaand aanbod (toetsen op basis van criteria); - het systematisch monitoren, evalueren en zonodig aanpassen van aanbod in de uitvoeringspraktijk (waarborgen van criteria); - niets nieuws starten zonder goede afweging; - kritisch gebruik van subsidies; in perspectief van continuïteit en inbedding van het hiermee gefinancierde/ontwikkelde aanbod; - kritische houding en proactief opereren richting provincie, ministeries en rijk. Om te komen tot systematische toetsing en monitoring van interventies kan gebruik gemaakt worden van de systematiek en inrichting van de landelijke database effectieve interventies (NÏZW).
21
Het formuleren van concrete probleemstellingen en daaraan te koppelen afspraken en opdrachten voor het vervolg leidde tenslotte tot onderstaande opbrengst.
Afspraken en opdrachten voor het vervolg PROBLEEMSTELLING
Jeugd en ouders zijn onvoldoende in beeld, waardoor risico’s en problemen niet tijdig worden gezien en aangepakt en in veel situaties nodeloos uit de hand lopen. Professionele organisaties uit het werkveld kunnen niet integraal samenwerken om ze geen overzicht en inzicht hebben in de signalen en de interventies van andere partners. Het is niet voor elke professional inzichtelijk wat eenieder moet melden, waar dit moet gebeuren en wie verantwoordelijk is voor coördinatie en regie op de samenwerking. En voorzover dit wel gebeurt ontbreekt het aan eenduidigheid. DOELSTELLINGEN
• • • •
Goede afspraken op alle niveaus over vroegsignalering en daarmee verbonden verantwoordelijkheden en regiefuncties. Eenduidige systematiek en structuur waarbinnen dit wordt georganiseerd aansluitend bij lokale situatie en werkprocessen (overleg, afstemming, coördinatie) Gestandaardiseerde en eenduidige modellen/systemen voor het registreren,en opvolgen van signalen Het zonodig en vroegtijdig inzetten van zwaar geschut (pro-actief, vroeg in het leven en vroeg in de keten) met noodprocedures en doorzettingsmacht (STOP + opschaling).
BEOOGDE RESULTATEN
• • • • • • • •
Ontwikkelen van CJG en regelen regiefunctie als spil. Eenduidig en transparant systeem met risicoprofielen, meldcodes en verwijsindex Alle relevante partners zijn aangesloten. Concreet benoemen van kerntaken en/of aandachtsgebieden van professionals en vrijwilligers in onderscheiden organisaties, milieus en leefgebieden. Inzet van campagnes en aanbod gericht op bewustwording en competenties met focus op primaire en secundaire signaleerders die we in ieder geval in stelling willen brengen; Quick wins realiseren via vindplaatsgerichte en grensoverschrijdende aanpak Debat aangaan over dilemma’s en grenzen van vroegsignalering (vertrouwensrelatie, primaat van de ouder, zin en onzin rond privacy, STOP enz.). Transparant overzicht en inzicht in inhoud, kwaliteit en effectiviteit van het aanbod met behulp van database en systeem van monitoring en evaluatie.
AFBAKENING
• • •
Bouwen op bestaande structuren Doorlichten en stroomlijnen van bestaande inzet Doen wat werkt; stoppen als het niet werkt.
22
Werkgroep 2: Doorlooptijden/wachttijden Het motto van deze werkgroep is ‘Think big, act small’. Er wordt al het nodige gedaan om het mes te zetten in doorlooptijden en wachttijden, zo luidt de conclusie. Maar er valt nog veel winst te boeken.
1. Beoogde winst in de toegangsketen: Doorbraakmethode zorgt voor verbetering bij AMK en BJZ. Aanzienlijke winst valt te behalen door goede aanlevering van informatie. PROBLEEMSTELLING
• • •
veel facet-onderzoek diversiteit in informatiesystemen herhaald onderzoek
DOELSTELLING
• • •
integraal informatiesysteem vroegdiagnose via risico-taxatiemodel Integrale intake voorliggende voorzieningen (voorpostfunctie)
GEWENST RESULTAAT
oplevering per 1 juli 2008 ??. Projectopdracht verstrekken aan projectgroep bestaande uit CJG/JGZ, onderwijs, SMW en BJZ.
2. Beoogde winst bij toe- en uitstroom geïndiceerde zorg: PROBLEEMSTELLING
• •
Uitstroom uit (residentiële) jeugdzorg stagneert door gebrek aan zelfstandige huisvesting en follow up. Jongeren lopen risico op schooluitval door problemen thuis.
DOELSTELLING
Voorkom instroom en faciliteer uitstroom door jaarlijks aan 200 jongeren huisvesting en begeleiding te bieden. BEOOGD RESULTAAT
• • •
Samenwerking en bundeling van initiatieven met woningbouwverenigingen (woonfoyer) Afspraken tussen gemeenten en stadsregio over financiering van ambulante begeleiding. Inzet van ambulante begeleiding vanuit voorliggende voorzieningen
23
3. Beoogde winst in de civielrechtelijke keten: PROBLEEMSTELLING
Doorlooptijd is vaak te lang. Dit wordt al aangepakt binnen de pilotprojecten ‘Beter Beschermd’. DOELSTELLING
Terugbrengen van doorlooptijd. BEOOGD RESULTAAT
Verbreding van opbrengsten pilots Beter Beschermd.
4. Beoogde winst in de Strafrecht-keten: PROBLEEMSTELLING
Er zit veel tijd tussen uitspraak rechter en feitelijke inzet en uitvoering van jeugdreclassering. Gaat ten koste van inzet en effectiviteit. DOELSTELLING
• •
jeugdreclasseerder is altijd op zitting en maakt ter plekke een afspraak met ouders en jeugdige rapportage aan RvK korter: in 2 A-4tjes met protocol
BEOOGD RESULTAAT
Doelstelling realiseren met ingang van 1 april 2007. Projectteam start in 4e kwartaal 2006. In 2 bijeenkomsten logistieke werkafspraken maken.
5. Ontwikkeling en implementatie STOP-model PROBLEEMSTELLING
Er wordt in te veel situaties doorgegaan met hulpverlening terwijl het onvoldoende resultaat oplevert en/of er binnen afzienbare termijn geen zicht is op een adequate aanpak en verbetering van de situatie. DOELSTELLING
• •
het ontwikkelen van een door alle relevante partijen geaccepteerd instrument voor het meten van de opbrengst van hulpaanbod. Het vaststellen van criteria en afspraken over het stoppen (individueel niveau) of niet langer aanbieden (stedelijk/regionaal niveau) van hulpaanbod dat in de praktijk niet leidt tot gewenst resultaat.
BEOOGD RESULTAAT
Instrumentarium is op 1 juli 2007 beschikbaar. PROJECTOPDRACHT
Voorstel is om een denktank te vormen die dat operationaliseert m.m.v. Jo Hermanns, BJZ, een kinderrechter en een zorgaanbieder (Flexus is bereid).
24
Werkgroep 3: Betere benutting bestaande/extra capaciteit PROBLEEMSTELLING
Teveel kinderen in de knel krijgen niet wat ze nodig hebben. Als werkveld zijn inproductiever dan nodig is. Voor de groep 18-23 jarigen zijn er witte vlekken in het aanbod. Het vereist daadkracht en engagement om hierin verandering te brengen. DOELSTELLING
Er moet een integraal dekkend stadsregionaal portfolio zijn, waarin geformuleerd is welke produkten nodig zijn en ingezet worden voor alle kinderen in de knel (basisprogrammering). Daarvoor is noodzakelijk dat er één bestuurlijke opdracht gegeven wordt aan het veld voor ontwikkelen van het portfolio. Dit betekent dat autonomie van bestuurders en instellingen daaraan ten dienste staat. BEOOGD RESULTAAT
• • • •
Integraal portfolio/basisprogrammering van aanbod voor 0-23 jarigen. Effectieve en snelle reactie op signalen. Inzet en toegankelijkheid worden gewaarborgd. Kwaliteit en effectiviteit worden gewaarborgd.
- Voorwaarden voor resultaat: • • • •
Een volledige integrale toegang tot de voorzieningen: Geen schotten tussen GGZ - LVG – Jeugdzorg en een intensieve samenwerking met onderwijs en jeugdgezondheidszorg Het veld de ruimte bieden om te (gaan) doen wat nodig is. Zorg is gebaseerd op doelmatige methoden, adequaat en efficiënt Aanbod formuleren voor zwaardere problematiek. met ruimte voor ontwikkeling van nieuw of aanvullend aanbod.
- Voorwaarden voor proces: • • •
Innovatiemogelijkheden zijn onderdeel van kwaliteitscriteria. Afrekening zorgaanbod op produktieafspraken Subsidiegevers regelen adequate financiering die integraliteit mogelijk maakt
- Aandachtspunt: •
Naadloze aansluiting en overdracht voor 18-23 vanuit jeugdsector naar volwassenencircuit
Tenslotte wordt er vanuit de werkgroep een indringend beroep gedaan op de regiegroep om zich in te zetten voor: ¾ Keurmerk JONG-proof ¾ Betrekken van school/onderwijs als spil die daarbij moet kunnen rekenen op steun van andere partners (dialoog en partnerschap rond opvoeden en opgroeien in de driehoek ouders - professionele medeopvoeders – jeugd zelf is startpunt voor pedagogische afstemming, samenwerking en effectieve inzet van steun- en hulpfuncties). ¾ Het organiseren van kritische reflectie (luis in de pels) ¾ Snel resultaat boeken door focus op de krenten in de pap.
25
Werkgroep 4: Aansluiting lokaal - regionaal Het is tijd voor het maken van niet vrijblijvende afspraken en contractuele verplichtingen op basis van een ‘ja-cultuur’: geen kind tussen wal en schip. De gezamenlijke ambitie en samenwerking moet ook zichtbaar zijn: door een fysieke lokatie binnen de lokale structuur en via gemeenschappelijk logo/badge van CJG als symbool in het netwerk van partners. Sectorale belemmeringen zijn geen excuus, maar worden door de betrokken instelling ‘opgeruimd’. Dit vereist sturing op stadsregionaal niveau; communicatie met alle spelers en financiers en explicitering van functies en relaties in en rond Centra voor Jeugd en Gezin). PROBLEEMSTELLING
• • • • • •
Onduidelijke toegang Samenwerking niet optimaal Onduidelijkheid over eigen en andermans deskundigheid en grenzen Geen overzicht van aanbod Onvoldoende toeleiding Geen adequate overdracht en nazorg
DOELSTELLING
• • •
Problemen oplossen en resultaat boeken. Kind mag niet uit beeld raken of tussen wal en schip vallen Eindleeftijd jeugdzorg optrekken van 18 tot 21/23 jaar
BEOOGD RESULTAAT
• • • • •
• • • • • • • •
Op lokaal niveau zichtbare, herkenbare en laagdrempelige voorziening Gemeenten ‘verplicht’ een vorm van CJG in te richten Concrete invulling op basis van maatwerk/aansluiting bij lokale situatie Regionale invulling in netwerken: lokale netwerken opereren vanuit het CJG Onderwijszorgstructuur op diverse niveaus aansluiten op de jeugdzorg met geprotocolleerde verwijsafspraken; afstemmen indicaties speciaal onderwijs en BJZ; ; werken met poreuze gemeente- en leeftijdsgrenzen; scholen moeten een relatie met een CJG hebben Aansluiting politie/justitie: de kolommen onderwijs, zorg en justitie moeten van elkaar weten wat ze met een klant doen Ja-cultuur; het probleem van de cliënt stuurt de verbinding. Altijd neemt één van de deelnemers de verantwoordelijkheid voor de klant. Er is geen enkel moment dat er niemand verantwoordelijk is. Er worden op instellingsniveau afspraken gemaakt die binnen het netwerk leiden tot gestroomlijnde op elkaar afgestemde werkprocessen. Afspraken over afstemming van registratie worden op regionaal niveau gemaakt Onderling goede – digitale – verbindingen Inzet van effectieve methodieken Transparant en gecoördineerd aanbod Toegang tot de ‘back office’ via CJG (virtuele voordeur)
Fout! Objecten kunnen niet worden gemaakt door veldcodes te bewerken.
26
•
Warme overdracht en nazorg: - elke overdracht moet warm zijn - terugkeerders uit geïndiceerde zorg/detentie etc. moeten bekend worden gemaakt bij lokaal veld (bv. CJG) - idem instroom van buiten de regio (o.a. ex-AMA’s);
Prioriteren/snelle actie gericht op: ¾ Verbinden van zorg- en onderwijsketen ¾ In alle gemeenten en deelgemeenten beoogde structuur realiseren ¾ Harmoniseren van indicatiestelling en centrale toegang
- Voor ons nu onoplosbare problemen 1. Leeftijdsgrenzen van jongeren in verschillende sectoren blokkeren samenwerking 2. Instromende probleemjongeren van elders en ex-AMA’s mogen niet buiten het systeem vallen. Dat gebeurt nu wel.
27
6. Conclusies en slotverklaring Portefeuillehouder Geluk constateert dat we kunnen terugkijken op een succesvolle werkconferentie. Er is hard gewerkt en veel resultaat geboekt. Met zijn allen kunnen we constateren dat er brede overeenstemming is over de slotverklaring: niemand kan nu meer nee zeggen. De roep om een ja-cultuur is duidelijk! Het is ook duidelijk dat er al veel is ingezet, dat er in de praktijk al wordt gewerkt aan nadere concretisering en dat iedereen nu wil doorpakken. Wat er de afgelopen twee dagen is gebeurd in de werkgroepen vormt hiervoor een goede opmaat: er is zeer positief en constructief gewerkt. Nu komt het erop aan het proces te organiseren en de bestuurlijke verantwoordelijkheid concreet in te vullen. Daarbij kunnen we gebruik maken van de campagnes die op ons afkomen ??? In het vervolgtraject moeten we wel oppassen dat we niet te hard willen gaan, want behalve korte termijn successen zijn er ook zaken die meer aandacht en zorgvuldigheid vergen. Er moeten nog dwarsverbanden worden aangebracht. Met name het onderwijs en leerplicht zijn nog onvoldoende in beeld gekomen.. Als we het vervolg goed willen aanpakken moeten we in ieder geval de gaten en zwakke schakel in de ketens goed in kaart brengen. Daar is deze dagen al een aanzet voor gegeven. En een belangrijke vraag is natuurlijk hoe dit alles landt op de werkvloer. De uitvoering moet het gaan doen, hoe wordt die verantwoordelijk? In dat kader worden de volgende afspraken gemaakt voor het vervolgtraject: Dit gezelschap komt begin volgend jaar weer bij elkaar. Datum wordt deze maand bekend gemaakt.Tijdens die vervolgconferentie wordt een plan van aanpak gepresenteerd. 1. We gaan starten met wat al kan met voorstellen en resultaten die er nu al liggen. 2. Regie voor het verdere proces ligt bij Stadsregio en er komt een voorstel voor programmamanagement om de vaart erin te houden. 3. Het onderwijs zal vertegenwoordigd worden in de regiegroep. 4. Vooruitlopend op de vervolgconferentie wordt er voor het onderwijsveld een aparte bijeenkomst georganiseerd onderwijsveld met een vergelijkbare invulling als de Ruwenbergconferentie. De nu voorliggende slotverklaring is bedoeld als getuigenis van gezamenlijk commitment en ambitie. Het is nog een ruwe tekst die in de komende periode zal worden aangescherpt en geconcretiseerd:
28
SLOTVERKLARING RUWENBERGCONFERENTIE 1)
Waar het moeilijk is laten we elkaar niet los
2)
De juiste hens aan dek: versterk de voorkant van de keten
3)
Autonomie staat ten dienste van kind en gezin
4)
Signalering verbeteren: signaleren is een opdracht voor iedereen
5)
Werken met gezamenlijk signaleringssysteem en risicoprofielen
6)
Electronisch Kind Dossier invoeren
7)
Keurmerk JONG-proof ontwikkelen
8)
Centrum voor Jeugd en Gezin als spil
9)
Winst boeken in keten JZ/GGZ/LVG
10) Winst boeken in keten JZ/RVDK/Justitie 11) Winst te boeken in onderwijs en voorliggende voorzieningen 12) Investeren in STOP-model.
29