Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2013-2014
Stiefkinderen en successierechten: op naar volledige gelijkschakeling?
Masterproef van de opleiding ‘Notariaat’
Ingediend door
Celien De Couvreur (studentennr: 00802521)
Promotor: Prof. Dr. Mark Delanote Commissaris: Prof. Dr. Jan Bael
i
Voorwoord
De stijgende lijn van het aantal echtscheidingen in België en daarbij horend het stijgend aantal hersamengestelde gezinnen is een evolutie die ondertussen reeds enige tijd aan de gang is. Anno 2014 kan men wel al stellen dat het idee dat men heeft van een gezin mee geëvolueerd is met deze maatschappelijke veranderingen. Gezinnen waarbij één van de ouders, of beiden, naast de gemeenschappelijke kinderen ook nog eigen kinderen heeft uit een vorig huwelijk zijn al geen rariteit meer. Naast de maatschappij moest ook de wetgever zich aanpassen, onder andere op gebied van de successierechten, maar is men hier ook in geslaagd? Mijn interesse was alvast aangewakkerd en heeft geleid tot de keuze voor dit onderwerp. Bij deze wens ik Prof. Dr. Delanote te bedanken voor het op zich nemen van het promotorschap.
ii
Inhoudstabel Inleiding ..................................................................................................................................... 1 DEEL 1: Erfrecht van de stiefkinderen ...................................................................................... 2 DEEL 2: Successierechten ......................................................................................................... 4 Titel 1: Algemeen: successierechten ...................................................................................... 4 Titel 2: Tarieven, vrijstellingen en verminderingen ............................................................... 5 Inleiding en lokalisatiecriterium ......................................................................................... 5 Hoofdstuk 1: Tarieven ........................................................................................................ 7 Afdeling 1: Algemene bepalingen .................................................................................. 7 Afdeling 2: Vlaams Gewest ............................................................................................ 7 2.1 Oude federale regeling........................................................................................... 7 2.2 Decreet 20 december 1996 .................................................................................... 8 2.3 Decreet 21 december 2001 .................................................................................. 10 2.3.1 Verkrijging tussen stiefouder en stiefkind .................................................... 10 2.3.2 Verkrijging tussen een kind van een persoon die met de erflater samenwoont en ook de erflater zelf............................................................................................. 14 2.3.3 Verkrijging tussen een persoon die met een ouder van de erflater samenwoont en de erflater ..................................................................................... 17 2.4 Overzicht tarieven ................................................................................................ 18 2.4.1 Tarief in rechte lijn, tussen echtgenoten en samenwonenden: ...................... 19 2.4.2 Het tarief tussen andere personen dan in rechte lijn, tussen echtgenoten en samenwonenden: .................................................................................................... 19 2.4.3 Gesplitste taxatie ........................................................................................... 19 2.4.4 Gezinswoning ............................................................................................... 20 2.5 Conclusie ............................................................................................................. 20 Afdeling 3:Waals Gewest............................................................................................. 21 3.1 Decreet 22 oktober 2003...................................................................................... 21 3.2 Overzicht tarieven ................................................................................................ 22 3.2.1 Tarief in rechte lijn en tussen echtgenoten en samenwonenden: .................. 23 3.2.2 Tarief tussen broers en zusters, tussen ooms en tantes en neven en nichten, tussen alle andere personen: ................................................................................... 23 3.2.3 Nettoaandeel ................................................................................................. 24 3.2.4 Gezinswoning ............................................................................................... 24 3.3 Conclusie ............................................................................................................. 26 iii
Afdeling 4: Brussels Hoofdstedelijk Gewest ................................................................ 27 4.1 Ordonnantie 20 december 2002 ........................................................................... 27 4.2 Ordonnantie 6 maart 2008 ................................................................................... 28 4.3 Overzicht tarieven ................................................................................................ 29 4.3.1 Tarief in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden ............ 30 4.3.2 Tarief tussen alle andere personen ................................................................ 31 4.3.3 Nettoaandeel ................................................................................................. 31 4.3.4 Gezinswoning ............................................................................................... 31 4.4 Conclusie ............................................................................................................. 33 Hoofdstuk 2: Vrijstellingen en verminderingen ............................................................... 33 Afdeling 1: Vlaams Gewest .......................................................................................... 33 1.1 Vrijstelling voor de gezinswoning ....................................................................... 33 1.2: Verminderingen in rechte lijn, tussen echtgenoten of samenwonenden ............ 34 Afdeling 2: Waals Gewest............................................................................................. 35 2.1 Bijzonder tarief voor de gezinswoning ................................................................ 35 2.2 Vrijstellingen in rechte lijn, tussen de echtgenoten en samenwonenden ............ 36 Afdeling 3: Brussels Hoofdstedelijk Gewest ................................................................ 37 3.1 Bijzonder tarief voor de gezinswoning ................................................................ 37 3.2 Vrijstellingen in rechte lijn, tussen de echtgenoten en samenwonenden ............ 37 Hoofdstuk 3: vergelijkende tabel ...................................................................................... 38 DEEL 3: Besluit ....................................................................................................................... 39 Bibliografie............................................................................................................................... 40
iv
Inleiding 1. In onze steeds evoluerende samenleving is het noodzakelijk dat ook de regelgeving mee evolueert, zo ook op het gebied van de successierechten. De tijd dat een hersamengesteld gezin als uitzondering kon beschouwd worden en men enkel aandacht kon hebben voor het traditionele kerngezin is reeds voorbijgestreefd. In deze masterproef wordt, als onderdeel van de nieuw samengestelde gezinnen, het statuut van het stiefkind op gebied van de successierechten van naderbij onderzocht. Om een duidelijk kader te scheppen zal ik in een eerste deel dan ook het erfrecht van het stiefkind kort bespreken. 2. De drie gewesten hebben elk een eigen beleid uitgestippeld sinds de overheveling van deze bevoegdheden van federaal naar gewestelijk niveau. In een algemeen deel zal deze overheveling en een korte weergave van successierechten op zich besproken worden. 3. Vervolgens zullen de regelingen van het Vlaams, Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest op gebied van stiefkinderen en successierechten uiteengezet worden. De regeling die voordien gold op federaal niveau zal hierbij eerst kort besproken worden. Meer bepaald zullen in een eerste hoofdstuk de tarieven die gelden in de relatie stiefkindstiefouder per gewest besproken worden. In een tweede hoofdstuk zal dan opnieuw per gewest bekeken worden of er verminderingen en vrijstellingen zijn waarvan ook de stiefkinderen kunnen genieten. 4. In het besluit zal dan nagegaan worden of er voor de stiefkinderen anno 2014 sprake is van een gelijkschakeling met de ‘eigen’ kinderen of niet.
1
DEEL 1: Erfrecht van de stiefkinderen 5. De begrippen ‘stiefouder’ en ‘stiefkind’ duiden op een huwelijkssituatie. De stiefouder is de persoon die gehuwd is met de natuurlijke ouder die een kind uit een vorig huwelijk heeft . Een stiefkind is een kind uit een vorig huwelijk van één van de echtgenoten.1 6. Tussen stiefouder en stiefkind bestaat er geen ab intestato erfrecht.2 In ons Belgisch erfrecht geldt nog steeds het principe dat alleen bloedverwanten in de juridische zin erfgerechtigd zijn in een nalatenschap ab intestato.3 Zo bepaalt artikel 731 Burgerlijk Wetboek dat erfenissen toekomen aan de kinderen en afstammelingen van de overledene, aan zijn noch uit de echt noch van tafel en bed gescheiden echtgenoot, aan zijn bloedverwanten in opgaande lijn, aan zijn bloedverwanten in de zijlijn en aan zijn wettelijk samenwonende binnen de grenzen van de rechten die hem zijn toegekend, in de orde en overeenkomstig de regels die hierna worden bepaald.4 Tussen stiefouder en stiefkind bestaat er geen bloedverwantschap in de juridische zin. Enkel bloedverwantschap die tot stand komt via vaststelling van afstamming zoals bepaald in artikel 312 e.v. Burgerlijk Wetboek doet erfaanspraken ontstaan.5 Stiefkinderen erven dus niet automatisch van de stiefouder omdat tussen hen enkel sprake is van aanverwantschap. Aanverwantschap verbindt een persoon met de bloedverwanten van zijn echtgenoot en met de echtgenoten van zijn bloedverwanten.6 7. Naast het wettelijke erfrecht bestaan er ook nog het testament en de schenking als middelen om goederen aan een bepaald persoon over te maken. Om goederen na zijn dood toe te laten komen aan zijn stiefkind zou de stiefouder dus een testament kunnen opmaken waarin hij een deel van zijn nalatenschap aan het stiefkind laat toekomen. Als de stiefouder echter naast het stiefkind nog eigen kinderen heeft, moet hij bij de opmaak van zijn testament rekening houden met de reserve van die kinderen. Als hij nog een eigen kind heeft komt dit reserve neer op de helft, heeft hij nog twee eigen kinderen dan beslaat de reserve een derde en indien
1
J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 829 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH, K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 352 3 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH, K. VANWINCKELEN Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 810 4 Artikel 731 BW. 5 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH, K. VANWINCKELEN Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 810 6 G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch familierecht, Brugge, Die Keure, 2010, 8 2
2
en nog drie of meer eigen kinderen zijn komt de reserve neer op drie vierden van de nalatenschap.7 De stiefouder kan dan wel het beschikbaar deel van zijn nalatenschap toekennen aan zijn stiefkind of stiefkinderen maar de grootte daarvan is dus afhankelijk van het voorbehouden erfdeel. De erflater kan zijn kinderen en stiefkinderen dus niet gelijk behandelen van als er meer dan één stiefkind is of wanneer hij ook nog andere personen een deel van zijn nalatenschap wil laten toekomen. Overschrijdt men het beschikbaar deel dan lopen de stiefkinderen het risico dat hun legaat gaat ingekort worden. Om hieraan tegemoet te kunnen komen en aan de veranderde maatschappelijke context waar zich steeds meer hersamengestelde gezinnen voordoen werd reeds een wetsvoorstel8 ingediend. In het voorstel zou men de erflater de mogelijkheid bieden om bij uiterste wilsbeschikking te bepalen dat een stiefkind erft als een eigen kind. Hierdoor zou de reserve van de reservataire erfgenamen dan berekend worden alsof het stiefkind een eigen kind van de erflater was. Ook de afstammelingen van het stiefkind zouden dan bij plaatsvervulling kunnen erven.9 Dit wetsvoorstel is vooralsnog hangende. 8. In andere wetsvoorstellen10 stelt men dan weer voor om het voorbehouden erfdeel van de eigen kinderen te beperken waardoor ouders meer vrijheid zouden hebben om zelf de overgang van hun vermogen te regelen en op die manier meer kunnen laten toekomen aan onder andere stiefkinderen. Het blijft hier echter nog bij wetsvoorstellen. Als men als stiefouder het stiefkind volledig wil gelijkschakelen moet men al overgaan tot adoptie van het stiefkind. Dit is echter in de meeste situaties niet de meest wenselijke optie, zeker niet indien men de verstandhouding met de oorspronkelijke natuurlijke ouder niet wil verstoren. Conclusie 9.Stiefkinderen beschikken niet over een wettelijk erfrecht en erven dus niet automatisch van de stiefouder. Deze laatste kan zijn stiefkind wel laten delen in zijn nalatenschap via een testamentaire begunstiging of door een schenking tijdens zijn leven.
7
Artikel 913 BW. Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek voor wat betreft het erfrecht van het stiefkind, Parl.St. Kamer 2011-12, nr. 53K1047/001 9 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek voor wat betreft het erfrecht van het stiefkind, Parl.St. Kamer 2011-12, nr. 53K1047/001 , 9 10 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het erfrecht; Parl.St. Kamer 201213, nr. 5-2207/1 8
3
Zolang het voorbehouden erfdeel enkel de eigen kinderen betreft, kunnen stiefkinderen enkel volledig gelijk behandeld worden indien ze geadopteerd worden door de stiefouder.11
DEEL 2: Successierechten Titel 1: Algemeen: successierechten 10. Gelet op de specifieke omschrijving van deze masterproef is dit niet de plaats voor een uitgebreide algemene uiteenzetting betreffende successierechten. Hieronder volgt dan ook een summiere uiteenzetting van enkele beginselen van het successierecht, om vervolgens onmiddellijk over te gaan naar de tarieven van de verschillende gewesten die relevant zijn voor de stiefkinderen. ‘De successierechten zijn indirecte staatsbelastingen die worden geïnd door de administratie van Kadaster, Registratie en Domeinen, op grond van de erfovergang van goederen bij overlijden of een daarmee gelijkgestelde gebeurtenis, op basis van de waarde van alle goederen die de successie uitmaken.’12 11. Als men het heeft over successierechten heeft men het dus over belastingen, meer bepaald over oneigenlijke gewestbelastingen. Dit wil zeggen dat het gaat om een federale belasting waarbij de federale overheid bevoegd is voor de belastbare materie maar de opbrengsten gaan geheel of gedeeltelijke naar de gewesten.13 De gewesten kunnen hierbij de heffingsgrondslag, de aanslagvoet en de vrijstellingen regelen. De zogenaamde dienst van de belasting is gemengd: de federale overheid regelt de dienst van de belasting zolang de federale overheid instaat voor de inning en de invordering van die belasting. Zodra de gewesten dit overnemen, worden ze ook bevoegd om de procedureregels te bepalen.14 12. Het Wetboek Successierechten maakt verder een onderscheid tussen twee soorten belastingen, namelijk het recht van successie en het recht van overgang bij overlijden. Het successierecht sensu stricto houdt verband met het overlijden van een rijksinwoner, van wie
11
Zie artikel 353/15 BW. A. TIBERGHIEN, Handboek voor fiscaal recht, Mechelen, Kluwer, 2013-2014, 1107 13 A. TIBERGHIEN, Handboek voor fiscaal recht, Mechelen, Kluwer, 2013-2014, 1108 14 Bijz.wet 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, BS 3 augustus 2001. 12
4
het successierecht dan berekend wordt op zijn netto wereldvermogen.15 Men wordt vermoed een rijksinwoner te zijn wanneer men op het ogenblik van zijn overlijden, binnen het Rijk zijn domicilie of de zetel van zijn vermogen heeft gevestigd.16 Men bedoelt hier de feitelijke woonst, niet het ‘wettelijk domicilie’. Ook de nationaliteit van de overledene is niet relevant.17 Gaat het daarentegen over een niet- rijksinwoner dan spreekt men van het recht van overgang bij overlijden en wordt de belasting geheven op de waarde der onroerende goederen gelegen in België
18
, met andere woorden het bruto Belgisch onroerend vermogen van de
overledene.19
Titel 2: Tarieven, vrijstellingen en verminderingen Inleiding en lokalisatiecriterium
13. Door de bijzondere wet van 16 januari 1989 op de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten werd aan deze overheden de bevoegdheid gegeven omtrent de vaststelling van de tarieven, de vrijstellingen en de verminderingen inzake successierechten.20 Bovendien werd door de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, aan de Gewesten de bevoegdheid gegeven om ook de heffingsgrondslag te wijzigen.21 Door diezelfde wet werd ook een nieuw lokalisatiecriterium ingevoerd om te kunnen uitmaken welk gewestelijk regime van toepassing is aangezien de verschillende regelingen onderling niet overeenstemmen. Er dient hierbij een onderscheid gemaakt te worden tussen de regeling van vóór 1 januari 2002 en de regeling die daarna van toepassing is geworden. 14. Het vroegere toewijzingscriterium was de laatste wettelijke woonplaats van de overledene zoals bedoeld in artikel 110 van het Burgerlijk Wetboek.22 De opbrengst werd namelijk toegewezen aan het Gewest waar de nalatenschap is opengevallen.23
15
Artikel 1,1° W. Succ. Artikel 1 W. Succ. 17 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 58 - 59 18 Art 1, 2° W. Succ. 19 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 57 20 Artikel 4, §2 bijzondere wet 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten, BS 17 januari 1989 21 Artikel 6 bijzondere wet 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, BS 3 augustus 2001 22 Memorie van toelichting bij de wet van 7 maart 2002, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50K1577/001, 4. 23 Artikel 5, §2, 4° bijzondere wet 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten, BS 17 januari 1989 16
5
15. Door de bijzondere wet 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten werd gekozen voor een nieuw lokalisatiecriterium. Men kiest nu voor de fiscale woonplaats van de overledene. 24 Indien die fiscale woonplaats tijdens een periode van vijf jaar voor het overlijden op meer dan één plaats in België gelegen was, wordt de belasting toegewezen aan het Gewest waar de fiscale woonplaats gedurende die periode het langst gevestigd was.25 16. Door de wet van 7 maart 2002 werd bepaald dat de aangifte van de nalatenschap dient te worden ingediend op het kantoor van de laatste fiscale woonplaats, tenzij de overledene in de laatste vijf jaar voor zijn overlijden zijn fiscale woonplaats langer in een ander Gewest heeft gehad. In dat geval dient de aangifte te gebeuren op het kantoor van de laatste fiscale woonplaats in dat andere Gewest.26 De aangifte dient dus niet meer te gebeuren op het kantoor van de laatste wettelijke woonplaats. Deze aanvulling kwam er omdat anders elk kantoor zowel de regeling van het Vlaams, Waals als het Brussels Hoofdstedelijke Gewest zou moeten kunnen toepassen.27 Onder fiscale woonplaats van de overledene moet verstaan worden de plaats waar de overledene zijn werkelijke, effectieve, voortdurende woonplaats had gevestigd, de plaats waar hij zijn domus, zijn familie, het centrum van zijn bedrijvigheid, de zetel van zijn zaken en van zijn bezigheden had.28 Men kijkt hier dus naar de werkelijke woonplaats, niet naar het wettelijke domicilie waardoor de fiscale woonplaats niet noodzakelijk overeenstemt met de plaats waar de overledene op het ogenblik van zijn overlijden was ingeschreven in het bevolkingsregister.29
24
Artikel 7 bijzondere wet 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, BS 3 augustus 2001 25 Ibid. 26 Artikel 38, 1°, eerste lid W.Succ. gewijzigd door de wet 7 maart 2002 tot wijziging van het Wetboek der successierechten en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten ingevolge de nieuwe lokalisatiecriteria voor de gewestelijke belastingen zoals bepaald bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, BS 19 maart 2002, met inwerkingtreding vanaf 1 januari 2002. 27 Memorie van toelichting bij de wet van 7 maart 2002, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50K1577/001, 5. 28 Memorie van toelichting bij de wet van 7 maart 2002, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50K1577/001, 6. 29 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 206
6
Hoofdstuk 1: Tarieven Afdeling 1: Algemene bepalingen
17. De verschuldigde successierechten worden berekend volgens de graad van verwantschap die bestaat tussen de erflater en de erfopvolgers, dit volgens een progressief tarief dat bovendien nog eens varieert over het netto-aandeel dat iedere erfopvolger krijgt.30 Het tarief dat de erfgenamen en legatarissen moeten betalen wordt dus berekend op basis van de verwantschap ten opzichte van de overledene en wordt ingedeeld in vier categorieën. Met verwantschap wordt de bloedverwantschap bedoeld, aangezien aanverwanten beschouwd worden als vreemden ten opzichte van de erflater en dus vallen onder de categorie ‘anderen’.31 Een erfgenaam of legataris moet dus eerst in een categorie ondergebracht worden en binnen elk van deze categorieën wordt vervolgens een progressief tarief toegepast. Dit wil zeggen dat hoe hoger het aandeel dat men verkrijgt, hoe hoger het toepasselijke tarief zal zijn.32 Hierna worden de toepasselijke tarieven in de verschillende gewesten besproken, te beginnen met het Vlaams Gewest waar sinds 1 januari 1997 reeds een nieuw tarief van kracht is.33 Afdeling 2: Vlaams Gewest
Categorie 1: erfgenamen in rechte lijn, echtgenoten en samenwonenden 2.1 Oude federale regeling
18. Onder de oude federale regeling ressorteerden de stiefkinderen in principe niet onder de eerste categorie van erfopvolgers, namelijk de categorie van het tarief in rechte lijn, tussen echtgenoten en samenwonenden, aangezien deze categorie bedoeld was voor de afstammelingen en ascendenten van de overledene, op voorwaarde dat er een juridisch vastgestelde afstammingsband was. Zoals reeds gezegd is de verwantschap die hier bedoeld werd de bloedverwantschap. Tussen stiefouder en stiefkind bestaat een band van 30
J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 207 Ibid. 32 Ibid. 33 Decreet 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997, BS 31 december 1996, in werking getreden op 1 januari 1997. 31
7
aanverwantschap en geen juridisch vastgestelde afstammingsband. De stiefkinderen vielen onder de oude federale regeling dus niet onder de tarieven van categorie één. De Vlaamse decreetgever heeft hier verandering ingebracht met het decreet van 20 december 1996.34 2.2 Decreet 20 december 1996 Artikel 50 Vl. W.Succ. werd door het decreet van 20 december 1996 vervangen: ‘Het percentage van het recht tussen echtgenoten is niet van toepassing wanneer de echtgenoten uit de echt of van tafel en bed gescheiden zijn tenzij zij gemeenschappelijke kinderen of afstammelingen hebben. Dit zelfde percentage van het recht is eveneens van toepassing op verkrijgingen door de kinderen van de langstlevende echtgenoot van de overleden echtgenoot"35 19. Gelet op deze formulering is het tarief in rechte lijn enkel van toepassing op een legaat van de stiefouder aan het stiefkind indien de stiefouder overleed voor de ouder van het kind. De volgorde van overlijden van de stiefouder en de ouder van het kind was dus van belang om het toepasselijk tarief te bepalen in de relatie stiefouder – stiefkind. Met name in het geval de stiefouder voor de ouder van het stiefkind overleed dan werd een legaat van de stiefouder aan het stiefkind onderworpen aan de ‘rechte lijn’ tarieven. In het omgekeerde geval waarbij de ouder van het stiefkind reeds vooroverleden was, werd het legaat onderworpen aan de tarieven ‘tussen anderen’. Met een laatste mogelijkheid waarbij het stiefkind vooroverleden is en een legaat vermaakt heeft aan de stiefouder werd bovendien geen rekening gehouden zodat dit legaat steeds onderworpen is aan de tarieven ‘tussen anderen’.36 Het feit dat de uitbreiding van de toepassing van het tarief in rechte lijn dus niet gold voor alle stiefkinderen maar de facto enkel voor de kinderen van de langstlevende echtgenoot van de stiefouder werd door het Arbitragehof veroordeeld in een arrest van 19 december 2002. 20. In bovenvermeld arrest werd namelijk de volgende prejudiciële vraag gesteld: ‘Schendt artikel 50 van het Wetboek der successierechten, zoals vervangen door artikel 15 van het decreet van de Vlaamse Raad van 20 december 1996, de artikelen 10, 11 en 172 Grondwet, in zoverre het tarief in rechte lijn en tussen echtgenoten uitbreidt tot de kinderen van de langstlevende echtgenoot van de overleden echtgenoot terwijl het dit tarief niet uitbreidt tot
34
Decreet 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997, BS 31 december 1996 Artikel 15 decreet 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997, BS 31 december 1996. 36 B. CARDOEN, “Circulaire bespreekt uitbreiding gunsttarief voor stiefkinderen”, Fisc.Act. 2002, afl. 43, 4 35
8
de kinderen van de eerst overleden echtgenoot die erven van de langstlevende echtgenoot en aldus een niet redelijk verantwoorde ongelijke behandeling zou invoeren tussen beide categorieën van kinderen?’37 In casu waren de eisers aangeduid als algemene legatarissen in het testament van hun stiefmoeder, die destijds gehuwd was met hun vader maar hij is nu reeds vooroverleden. Het tarief in rechte lijn kon volgens de ontvanger echter niet toegepast worden gelet op de formulering van de wettelijke bepaling. Door die formulering zou het tarief in rechte lijn voor de stiefkinderen enkel gelden indien de stiefouder overlijdt voor de natuurlijke ouder, wat in casu niet het geval was.38 21. De eisende partijen voeren aan dat er een onderscheid gecreëerd wordt tussen de stiefkinderen voor wat betreft het tarief dat toepasselijk is op de nalatenschap van de stiefouder doordat louter en alleen gekeken wordt of de stiefouder overlijdt voor of na de biologische ouder. Enkel de stiefkinderen wiens stiefouder voor de biologische ouder overlijdt, kunnen genieten van de tarieven in de rechte lijn terwijl hun hoedanigheid in geen van de gevallen verandert, zij blijven namelijk in elk geval de stiefkinderen van de erflater.39 Waar dit criterium van onderscheid vandaan komt, blijkt alleszins niet uit de parlementaire voorbereiding van het decreet van 20 december 1996 waar geen enkel motief wordt gegeven voor dergelijke verschillende behandeling van stiefkinderen.40 Meer nog, volgens de parlementaire voorbereiding van deze bepaling had de hervorming tot doel om de relatie stiefouder-stiefkind voor wat betreft de successierechten op gelijke hoogte te brengen als de relatie in rechte lijn of tussen echtgenoten aangezien de relatie tussen stiefouders en stiefkinderen even hecht kan zijn. Indien de stiefouder zijn of haar stiefkind een deel van zijn of haar nalatenschap wil toekennen moet dit steeds volgen uit een wilsuiting van de stiefouder aangezien het Burgerlijk Wetboek het stiefkind niet als een erfgenaam beschouwt van de stiefouder. Deze wilsuiting door middel van een testament of een schenking wordt als rechtvaardiging opgeworpen voor de gelijke behandeling met de rechte lijn of tussen echtgenoten en als bewijs van de bijzondere band tussen stiefkind en stiefouder.41
37
Arbitragehof 19 december 2002, nr. 186/2002, 2 Arbitragehof 19 december 2002, nr. 186/2002, 2 39 Arbitragehof 19 december 2002, nr. 186/2002, 3 40 Memorie van toelichting bij decreet 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997, Parl.St. Vl.Parl. 1996-97, nr. 428/1, 6. 41 Arbitragehof 19 december 2002, nr. 186/2002, 4-5 38
9
22. Het feit dat de stiefouder voor of na de biologische ouder met wie hij was gehuwd zou zijn overleden doet geen afbreuk aan de band die er is tussen stiefouder en stiefkind. De wilsuiting van de overlevende stiefouder om zijn of haar stiefkinderen te laten delen in de nalatenschap is niet anders wanneer de biologische ouder reeds vooroverleden is en geeft blijk van het behoud van de bijzondere band tussen stiefkind en stiefouder, ook na het overlijden van de biologische ouder. Bijgevolg heeft het hof dan ook geoordeeld dat de bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt en aldus discriminatoir is. 2.3 Decreet 21 december 2001 23. Door het decreet van 21 december 200142 werd een einde gemaakt aan voorvermelde discriminatie en werd het begrip ‘stiefkinderen’ aanzienlijk uitgebreid. Bovendien voert het nieuwe artikel 50 Vl. W. Succ. vijf situaties in waarbij personen, zonder bloedverwantschap, voor wat betreft het tarief, gelijkgesteld worden met erfgenamen in rechte lijn.43 Door de invoering van het nieuwe artikel 50 Vl. W.Succ. wordt voortaan elke verkrijging tussen stiefouder en stiefkind gelijkgesteld met een verkrijging in rechte lijn. De volgorde van overlijden van de stiefouder of biologische ouder van het stiefkind is in deze nieuwe regeling niet meer van belang. Het tarief in rechte lijn kan nu tussen stiefouder en stiefkind toegepast worden, ook al is de ouder van het stiefkind reeds overleden.44 Dit betekent dus dat de stiefkinderen voor wat betreft de successierechten hierdoor gelijkgesteld worden met de eigen kinderen. Hierna wordt dieper ingegaan op drie van de vijf situaties waarbij personen gelijkgesteld worden met erfgenamen in rechte lijn die relevant zijn voor dit werk. 2.3.1 Verkrijging tussen stiefouder en stiefkind
24. Zoals reeds gezegd wordt nu enerzijds ook de verkrijging door een stiefkind van zijn stiefouder gelijkgesteld zonder onderscheid tussen de volgorde van overlijden tussen stiefouder en ouder van het kind, anderzijds wordt nu ook de omgekeerde situatie
42
Decreet 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002, BS 29 december 2001, erratum, BS 14 februari 2002, in werking getreden op 1 januari 2002 43 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2002-03, Mechelen, Kluwer, 2002, deel I, 628 44 B. CARDOEN, “Circulaire bespreekt uitbreiding gunsttarief voor stiefkinderen”, Fisc.Act. 2002, afl. 43, 4.
10
gelijkgesteld. Ook op de verkrijging door een stiefouder van zijn of haar stiefkind wordt nu het tarief in rechte lijn toegepast.45 Voorbeeld46 Paul is geboren uit het huwelijk van Jozef en Maria. Zijn vader Jozef is overleden. Nadien treedt Maria opnieuw in het huwelijk met Petrus. Op haar beurt komt Maria te overlijden zodat Petrus haar komt te overleven. Petrus, die zelf geen kinderen heeft, wenst zijn vermogen via testament te vermaken aan zijn stiefkind Paul. Sinds 1 januari 2002 kan de verkrijging door Paul van zijn stiefvader Petrus aan het tarief in de rechte lijn gebeuren. 25. Vóór het decreet van 21 december 2001 zou de verkrijging door Paul van zijn stiefvader Petrus niet kunnen worden onderworpen aan de tarieven in rechte lijn aangezien de natuurlijke ouder van Paul, zijn moeder Maria, reeds vooroverleden was, waar dit nu wel mogelijk is aangezien elke verkrijging door een stiefkind van zijn stiefouder gelijkgesteld wordt zonder dat de volgorde van overlijden van enig belang is. Jammer genoeg is deze gelijkstelling beperkt gebleven tot de relatie stiefouder-stiefkind waardoor stiefkleinkinderen of verdere afstammelingen niet onder het toepassingsgebied vallen en dus niet kunnen genieten van de tarieven in rechte lijn. Verkrijgingen door afstammelingen van het stiefkind of van de ouder van de stiefouder vallen dan bijvoorbeeld buiten het toepassingsgebied.47 Dit leidt tot de onbillijke situatie dat wanneer een stiefouder die niet enkel de kinderen van zijn reeds overleden echtgenote wil begunstigen, maar ook haar kleinkinderen, deze laatsten onderworpen zullen worden aan veel hogere tarieven. 26. Al snel werd de vraag of dit geen discriminatie uitmaakt opgeworpen voor het Grondwettelijk Hof. In een arrest van 7 december 2005 moest het Hof zich uitspreken over de vraag of artikel 50 Vl. W. Succ. niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.48 In het arrest wordt de vergelijking gemaakt tussen de stiefkinderen en de stiefkleinkinderen.
45
J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2002-03, Mechelen, Kluwer, 2002, deel I, 628 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 830 47 B. CARDOEN, “Circulaire bespreekt uitbreiding gunsttarief voor stiefkinderen”, Fisc.Act. 2002, afl. 43, 5. 48 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 830 46
11
A. Arrest 7 december 2005 27. De prejudiciële vraag die aan bod kwam in dit arrest was de volgende: ‘Schendt artikel 50 van het Wetboek van Successierechten, zoals van toepassing voor het Vlaams Gewest, artikelen 10 en 11 Grondwet en/of artikel 172 van de Grondwet, doordat het voor bepaling van het successierechtelijk tarief verkrijgingen door stiefkinderen gelijkstelt met verkrijgingen in rechte lijn, terwijl het dat niet doet met verkrijgingen door stiefkleinkinderen?’49 In casu waren de kinderen van de niet-vooroverleden stiefdochter aangewezen als algemene legataris in de nalatenschap van de stiefouder van hun moeder en zij moesten overeenkomstig artikel 48 Vl. W. Succ. de tarieven betalen die van toepassing waren tussen anderen. Zij konden dus niet genieten van het voordeligere tarief dat geldt in de rechte lijn en zij voerden dan ook een schending van de grondwettelijke gelijkheidsbeginsels aan doordat sinds de nieuwe regeling verkrijgingen door stiefkinderen gelijkgesteld zijn met verkrijgingen in rechte lijn, terwijl dit niet het geval is voor verkrijgingen door stiefkleinkinderen.50 28. De eisers hadden reeds voor de verwijzende rechter aangevoerd dat de gelijkstelling van de band tussen stiefouder en stiefkind met deze in rechte lijn gebaseerd is op het feit dat er een even hechte band kan zijn in beide relaties. De gelijkstelling is bovendien gebaseerd op de onderhoudsplicht die stiefouders hebben ten opzichte van hun stiefkinderen. De eisers zijn dan ook van mening dat ook een stiefkleinkind een dergelijke band met de stiefgrootouder kan hebben en dus ook zou moeten kunnen genieten van de tarieven voor vererving die gelden in de rechte lijn. Naast diezelfde hechte band geldt ook een onderhoudsplicht van de stiefgrootouders ten aanzien van hun stiefkleinkinderen. Eisers zien dan ook geen reden om de tarieven die gelden voor vererving in rechte lijn niet toe te passen op de vererving tussen stiefkleinkind en stiefgrootouder.51 29. In de beoordeling wijst het Hof er op dat het bepalen van het belastingtarief en de modalisering ervan toekomt aan de bevoegde fiscale wetgever maar indien hij daarvoor criteria van onderscheid gebruikt moeten deze objectief en redelijk verantwoord zijn, wat wil zeggen dat diegenen die zich in een gelijkwaardige positie bevinden op gelijke wijze moeten behandeld worden.52 Het Grondwettelijk Hof stelt dan ook dat het onderscheid tussen enerzijds stiefkinderen die erven van hun stiefouder en anderzijds stiefkleinkinderen die erven 49
Arbitragehof 7 december 2005, nr. 181/2005 , 2 Arbitragehof 7 december 2005, nr. 181/2005 , 3 51 Ibid. 52 Arbitragehof 7 december 2005, nr. 181/2005 , 5 50
12
van hun stiefgrootouder weldegelijk berust op een objectief en pertinent criterium, namelijk de aanwezigheid van die hechte gezinsband, aangezien het in het eerste geval gaat om leden van het kerngezin, terwijl dit in de relatie stiefkleinkinderen-stiefgrootouder niet gaat om het kerngezin.53 De toekenning van het gunstigere tarief in rechte lijn aan slechts bepaalde categorieën van erfgenamen leidt er volgens het Hof toe dat men zich hier dan ook in een uitzondering bevindt en aldus mag de decreetgever deze uitzondering restrictief opvatten. Om die redenen heeft het Grondwettelijk Hof dan ook beslist dat de grondwettelijke gelijkheidsbeginsels niet geschonden zijn aangezien de stiefkleinkinderen in beginsel geen deel uitmaken van het kerngezin van de erflater en dus niet dezelfde hechte gezinsband hebben als de stiefkinderen.54 De eisers lieten het hier niet bij en er volgde opnieuw een arrest. Daar waar het Grondwettelijk Hof in voorgaand arrest de vergelijking gemaakt heeft tussen de stiefkinderen en de stiefkleinkinderen, werd in het arrest van 18 februari 2010 de vergelijking gemaakt tussen de stiefkleinkinderen en de kleinkinderen. B. Arrest 18 februari 2010 30. De prejudiciële vraag in dit arrest luidde: Schendt artikel 50 W. Succ. (Vlaams Gewest), zoals gewijzigd door artikel 45 van het decreet van 21 december 2001 (B.S., 14 februari 2002) de artikelen 10, 11 of 172 van de Grondwet, doordat daarin de gelijkschakeling met een relatie in de rechte lijn wordt beperkt tot de relatie stiefouder-stiefkind, met uitsluiting van de relatie stiefgrootouder-stiefkleinkind, en deze uitsluiting een discriminatie uitmaakt tegenover de situatie van gewone (natuurlijke) kleinkinderen, die krachtens artikel 48 W. Succ. wel van het tarief in de rechte lijn kunnen genieten ?’55 Er wordt nu nagegaan of deze bepaling de gelijkheidsbeginsels schendt doordat de relatie stiefgrootouder-stiefkleinkind buiten de toepassing wordt gehouden, terwijl kleinkinderen op grond van artikel 48 Vl. W. Succ. kunnen genieten van de tarieven in rechte lijn.56 31. Ook de prejudiciële vraag die in dit arrest aan de orde is wordt ontkennend beantwoord door het Grondwettelijk Hof. Het Hof voert ter staving van het verschil in behandeling op 53
Arbitragehof 7 december 2005, nr. 181/2005 , 6 Ibid. 55 GwH 18 februari 2010, nr. 15/2010, 2 56 GwH 18 februari 2010, nr. 15/2010, 4-5 54
13
vlak van de successierechten aan dat het onderscheid weldegelijk op een objectief en pertinent criterium berust, namelijk het al dan niet bestaan van een bloedband zoals bedoeld in artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek. In dit artikel wordt uitgegaan van twee criteria om te bepalen wie als erfgenaam kan beschouwd worden, namelijk de bloedband en de huwelijksband. Stiefkleinkinderen worden hier dus nog steeds gerekend tot de categorie van andere personen die slechts tot de nalatenschap van de erflater kunnen geroepen worden door middel van testament of contractuele erfstelling.57 Voor hen dus geen gelijkschakeling met de eigen kinderen van de erflater. 2.3.2 Verkrijging tussen een kind van een persoon die met de erflater samenwoont en ook de erflater zelf A. Situatie sinds 1 januari 2002
32. De tekst van artikel 50 Vl. W. Succ. werd ook aangepast aan de nieuwe vormen van samenleving buiten het huwelijk waardoor er nu ook een gelijkstelling met een verkrijging in rechte lijn voorzien werd indien het gaat om een verkrijging tussen een kind van een persoon die met de erflater samenwoont en de erflater. Het gaat hier dus om een buitenhuwelijkse samenwoningssituatie waarbij de erflater het kind van de persoon met wie hij samenwoont wil aanstellen als legataris.
Hiervoor moeten deze personen wel hetzij wettelijk hetzij feitelijk samenwonen. Volgens artikel 48 Vl. W. Succ. moet men hiervoor reeds één jaar ononderbroken samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Een uittreksel uit het bevolkingsregister geldt als weerlegbaar vermoeden van deze ononderbroken samenwoning en gemeenschappelijke huishouding.58 Voorbeeld59 Paula heeft een dochter Anna uit een vorig huwelijk met Gert. Sinds jaren zijn Gert en Paula uit de echt gescheiden. Inmiddels is Paula gaan samenwonen met Frieda. Mits te voldoen aan de voorwaarden van samenwonen tussen Paula en Frieda kan Anna (via testament) erven aan het tarief in rechte lijn van Frieda.
57
GwH 18 februari 2010, nr. 15/2010, 7 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 830 59 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 831 58
14
33. Indien Anna door Frieda, de vriendin van haar moeder, als legataris is aangeduid kan zij dus erven van Frieda aan de gunstigere successietarieven die gelden in rechte lijn indien Paula en Frieda reeds één jaar ononderbroken samenleven en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Hierbij is dan echter steeds vereist dat op datum van overlijden de erflater samenwoonde met de ouder van het begunstigde kind.60 Dit betekent dat de volgorde van overlijden hier dus wel nog een rol speelt.61 Immers, indien de ouder van het begunstigde kind reeds vooroverleden is, kan er geen sprake meer zijn van samenwoning waardoor het niet meer gaat over de verkrijging tussen een kind van een persoon die met de erflater samenwoont en ook de erflater zelf. Ook over dit criterium van onderscheid werd een arrest geveld door het Grondwettelijk Hof.
B. Arrest 20 december 2012 34. Opnieuw een prejudiciële vraag: ‘Schendt het artikel 50 W.Succ. (zoals van toepassing voor het Vlaams Gewest en zoals vervangen bij art. 44 Decr.Vl.Parl. 21 december 2001, B.S. 29 december 2001 (derde uitg.) en gewijzigd bij art. 57 Decr.Vl.Parl. 20 december 2002, B.S. 31 december 2002 (vierde uitg.)), samen gelezen met art. 48 W.Succ., de artikelen 10, 11 en 172 gec.G.W. in zoverre deze bepaling het tarief in rechte lijn en tussen echtgenoten uitbreidt tot de kinderen van de persoon die met de erflater samenwoont in de zin van art. 48, § 2, W.Succ. terwijl deze bepaling dit tarief niet uitbreidt tot de kinderen van de eerst overleden partner die erven van de langstlevende partner waarbij tot aan het overlijden van de eerst stervende voldaan was aan de voorwaarden van samenwoning in de zin van art. 48, § 2, W.Succ. ?’62 35. In casu ging het om een nalatenschap die bij wege van testament toegekend was aan de kinderen van de vooroverleden persoon met wie de erflater tot aan haar dood had samengewoond. Het ging dus om de kinderen van haar reeds overleden partner waardoor er van samenwonen op het moment van haar overlijden geen sprake meer was. De kinderen moesten dus voor wat betreft de berekening van de successierechten de tarieven betalen die golden ‘tussen anderen’ overeenkomstig artikel 48 Vl. W. Succ. De kinderen waren echter
60
J. RUYSSEVELDT, ‘Aanpassing voorwaarden waarin samenwonende stiefkinderen of -ouders in het Vlaamse Gewest van elkaar erven (art. 50 W.Succ.)’, Successierechten 2013, afl. 9, 8 61 B. CARDOEN, “Circulaire bespreekt uitbreiding gunsttarief voor stiefkinderen”, Fisc. Act. 2002, afl. 43, (4) 5 62 GwH 20 december 2012, nr. 163/2012, 2
15
niet akkoord met die beslissing en tijdens de procedure die ze daaromtrent voerden, werd bovenstaande prejudiciële vraag gesteld.63 36. Het hof moet zich dus buigen over de vraag of er een verschil in behandeling bestaat tussen enerzijds de kinderen van een persoon die met de erflater samenwoont op de dag van het openvallen van de nalatenschap en anderzijds de kinderen van een persoon de met de erflater samenwoonde, maar die reeds was overleden op de dag van het openvallen van de nalatenschap. De volgorde van overlijden was hier weer van belang aangezien de verkrijging in de eerste situatie onderworpen wordt aan de tarieven die gelden in rechte lijn, terwijl de verkrijging niet gelijkgesteld wordt met een verkrijging in de rechte lijn indien de persoon met wie de erflater samenwoonde reeds overleden was bij het openvallen van zijn nalatenschap.64 37. Hierboven is reeds besproken dat de volgorde van overlijden niet meer van belang is wanneer het gaat over stiefkinderen van gehuwden en uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever de bedoeling had om ook de verkrijging tussen een kind van een persoon die met de erflater samenwoont en de erflater op dezelfde wijze te behandelen. 65 Beide categorieën worden echter niet op dezelfde wijze behandeld indien bij verkrijgingen tussen een kind van een persoon met wie de erflater samenwoont, en de erflater wel nog rekening gehouden zou worden met de volgorde van overlijden, terwijl de verkrijging tussen stiefouder en stiefkind wordt gelijkgesteld met een verkrijging in rechte lijn zonder dat de volgorde van overlijden van de ouder en stiefouder hier nog een rol speelt. Het Grondwettelijk Hof oordeelt dan ook dat de in het geding zijnde prejudiciële vraag bevestigend moet beantwoord worden aangezien het verschil in behandeling niet redelijk verantwoord is.66 C. Decreet 5 juli 2013 38. Naar aanleiding van voorgaand arrest volgde dan ook een decretale aanpassing in de vorm van het decreet van 5 juli 2013.67 Zoals hierboven reeds uiteengezet was voordien de volgorde van overlijden van stiefouder en ouder van belang wanneer het ging om een verkrijging tussen
63
GwH 20 december 2012, nr. 163/2012, 2-3 GwH 20 december 2012, nr. 163/2012, 7 65 Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1438/1, 23 66 GwH 20 december 2012, nr. 163/2012, 9 67 Decreet van 5 juli 2013 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2013, BS 30 juli 2013 64
16
een kind van een persoon die met de erflater samenwoont en ook de erflater zelf. Bij voorgemeld decreet van 5 juli 2013 is dit niet langer vereist.
39. Men heeft het artikel 50 Vl. W. Succ. ook in die zin aangepast dat ook in de situatie waarbij de samenwonende stiefouder door het kind van zijn samenwonende partner als legataris wordt aangeduid de volgorde van overlijden geen rol meer speelt. Ook in deze situatie is het niet langer vereist dat op datum van overlijden de ouder van de erflater samenwoonde met de in het testament aangeduide stiefouder.68
Het tarief in rechte lijn geldt dus zowel in het geval waarin de ouder, die met de erflater samenwoonde vooroverleden is, als in het geval waarin de ouder van de erflater al overleden is, zolang de vereiste van samenwonen tussen de (vooroverleden) ouder en de erflater of tussen de (vooroverleden) ouder van de erflater en de samenwonende persoon voldaan is op de dag van het openvallen van de nalatenschap van de ouder.69 De verkrijging tussen een persoon die met een ouder van de erflater samenwoont en de erflater wordt hierna behandeld.
2.3.3 Verkrijging tussen een persoon die met een ouder van de erflater samenwoont en de erflater
40. Dit is dus de situatie waarbij de samenwonende stiefouder als legataris wordt aangeduid door het kind van een ouder die op het ogenblik van het overlijden van zijn of haar kind samenwoont met de legataris. Voorbeeld70 Karel en Luc, twee ongehuwde mannen, wonen samen. Karel heeft een zoon Tom uit een vorig huwelijk. Indien Tom overlijdt, kan Luc, de andere samenwonende man, indien daartoe de voorwaarden vervuld zijn, erven aan het tarief in rechte lijn. 41. Sinds de aanpassing van artikel 50 Vl. W. Succ in het decreet van 21 december 2001 gold ook hier dus een samenwoningsvereiste en speelde de volgorde van overlijden nog een rol aangezien op het ogenblik van het overlijden van het kind aan de voorwaarden van 68
J. RUYSSEVELDT, ‘Aanpassing voorwaarden waarin samenwonende stiefkinderen of -ouders in het Vlaamse Gewest van elkaar erven (art. 50 W.Succ.)’, Successierechten 2013, afl. 9, 8 69 Ibid. 70 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 832
17
samenwoning moest voldaan zijn tussen de natuurlijke ouder en de legataris. Om te kunnen genieten van de tarieven in rechte lijn moet de persoon die met de natuurlijke ouder samenwoont ofwel op de dag van het overlijden van de erflater wettelijke samenwonen met de ouder van de erflater ofwel bewijzen dat hij op het ogenblik van het overlijden reeds één jaar ononderbroken een gemeenschappelijke huishouding met de ouder van de erflater voerde.71 42. Sinds het decreet van 5 juli 2013 zijn aan het eerste lid van artikel 50 Vl. W. Succ. de volgende zinnen toegevoegd: ‘De gelijkstelling geldt ook als de verkrijging plaatsvindt na het overlijden van diegene die met de erflater samenwoonde of na het overlijden van de ouder van de erflater. In het laatste geval geldt dezelfde vereiste van samenwonen, maar dan op het ogenblik van het vooroverlijden van de ouder.’72 Door deze aanpassing speelt, zoals reeds eerder uiteengezet, de volgorde van overlijden niet langer een rol. 2.4 Overzicht tarieven
43. Het successierecht wordt geheven volgens progressieve tarieven. De hierna vermelde tarieven zijn enkel van toepassing op het grondgebied van het Vlaams Gewest dat overeenkomstig artikel 5 Gw bestaat uit: -
Het grondgebied van de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, WestVlaanderen en Vlaams Brabant (de arrondissementen Halle, Vilvoorde en Leuven)
-
De Vlaamse taalgrensgemeenten (Mesen, Ronse, Spiere-Helkijn, Bever, Herstappe en Voeren)
-
De zes Brusselse randgemeenten met taalfaciliteiten (Drogenbos, Wemmel, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode en Wezenbeek-Oppem)73
In tabelvorm kunnen de tarieven als volgt worden weergegeven:
71
J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 832 Decreet van 5 juli 2013 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2013, BS 30 juli 2013 73 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 242 72
18
2.4.1 Tarief in rechte lijn, tussen echtgenoten en samenwonenden74:
Schijf nalatenschap in EUR
%
Gecumuleerd bedrag over de voorgaande schijven in EUR
0,01 – 50.000,00
3
50.000,00 – 250.000,00
9
1.500,00
Boven de 250.000,00
27
19.500,00
2.4.2 Het tarief tussen andere personen dan in rechte lijn, tussen echtgenoten en samenwonenden 75:
Schijf
%
%
nalatenschap in EUR
Tussen
Gecumuleerd
Gecumuleerd
bedrag over de
bedrag over de
broers Tussen anderen
en zusters
voorgaande
voorgaande
schijven in EUR
schijven in EUR
Tussen broers en
Tussen anderen
zusters 0,01 – 75.00,00
30
45
75.000,00 –
55
55
22.500,00
33.750,00
65
65
50.000,00
61.250,00
125.000,00 Boven de 125.000,00
2.4.3 Gesplitste taxatie
44. Bovenstaande tarieven worden toegepast op het totale erfdeel dat ieder verkrijgt maar het tarief wordt voor wat betreft het tarief in rechte lijn, tussen echtgenoten en samenwonenden echter wel afzonderlijk toegepast op enerzijds het roerend en anderzijds het onroerend erfdeel van de verkrijger. Voor die groep onderscheidt men voor de toepassing van het tarief dus twee verschillende massa’s: de massa van de onroerende goederen en de massa van de roerende
74 75
J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 242 Ibid.
19
goederen waarop de tarieven vervolgens gesplitst worden toegepast. Deze manier van werken zorgt er voor dat het bedrag dat moet betaald worden aan successierechten lager zal zijn omdat het hoogste tarief van 27% minder snel zal moeten worden toegepast.76 Voorbeeld77 Twee kinderen verkrijgen elk 500.000 euro goederen, waarvan de helft roerende en de helft onroerende goederen. Indien er geen afzonderlijke berekening zou worden gemaakt voor de roerende en de onroerende massa, zouden de successierechten per kind 19.500 euro + 27% x 250.000 euro = 67.500 euro, hetzij samen 87.000 euro bedragen. Door de splitsing tussen de roerende en de onroerende massa bedragen de successierechten tweemaal 19.500 euro of samen 39.000 euro per kind. 45. Deze gesplitste taxatie is sinds de gelijkschakeling van verkrijgingen in de relatie stiefouder - stiefkind met verkrijgingen in de rechte lijn ook voor hen van toepassing. 2.4.4 Gezinswoning 46. Het decreet van 6 juli 200678 dat inwerking is getreden op 1 januari 2007 zorgt ervoor dat de vererving van de gezinswoning in het Vlaams Gewest voortaan voor de echtgenoten en samenwonende partners vrijgesteld is van successierecht.79 Deze vrijstelling is echter niet weggelegd voor inwonende kinderen/kleinkinderen, waartoe ook de stiefkinderen behoren.80 Dit in tegenstelling tot wat geldt in het Waalse en Brussels Gewest, zoals later uiteengezet zal worden. 2.5 Conclusie
47. Door de invoering van het decreet van 21 december 2001 dat voorzag in de uitbreiding van het begrip ‘stiefkinderen’ en een vernieuwd artikel 50 Vl. W.Succ. werden de stiefkinderen gelijkgeschakeld met eigen kinderen van de erflater voor het bepalen van de
76
H. CASIER, ‘Successierechten-tarief der rechten’, OEST 30 september 2013, afl. 45, 155; Memorie van toelichting bij decreet 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997, Parl.St. Vl.Parl. 1996-97, nr. 428/1, 6 77 H. CASIER, ‘Successierechten-tarief der rechten’, OEST 30 september 2013, afl. 45, 155 78 Decreet 7 juli 2006 houdende vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, BS 20 september 2006, inwerkingtreding vanaf 1 januari 2007 79 Artikel 48, lid 4 W. Succ. 80 J. RUYSSEVELDT,’ Vrijstelling gezinswoning in het Vlaamse Gewest’, Successierechten 2006, afl. 10, 1
20
toepasselijke tarieven van het successierecht.81 Net als de eigen kinderen genieten de stiefkinderen sinds dan van de tarieven in rechte lijn die hierboven uiteengezet zijn. Afdeling 3:Waals Gewest
Categorie 1: erfgenamen in rechte lijn en echtgenoten 48. Net als in het Vlaamse Gewest werden stiefkinderen voor wat betreft het successierecht in principe beschouwd als vreemden en onderworpen aan hogere tarieven dan deze die golden in de rechte lijn. 3.1 Decreet 22 oktober 2003
49. Sinds het decreet van 22 oktober 2003 is voor de stiefkinderen door het Waals Gewest een aparte regeling opgenomen. Door voorgemeld decreet werd artikel 52³ ingevoerd met als inhoud: ‘Voor de toepassing van dit Wetboek worden de volgende verkrijgingen gelijkgesteld met verkrijgingen in rechte lijn, mits bewijs te verstrekken door de belanghebbenden: 1° de verkrijgingen tussen een persoon en het kind van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende; die gelijkstelling geldt eveneens als de verkrijging plaatsvindt na het overlijden van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende; 2° de verkrijgingen tussen een persoon en het kind dat hij als opvangouder opgevoed heeft in de zin van artikel 1, 5o, van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, of als voogd, toeziend voogd of pleegvoogd in de zin van Titel X van Boek I van het Gerechtelijk Wetboek, op voorwaarde dat het kind vóór de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt te hebben en gedurende zes onafgebroken jaren, uitsluitend of hoofdzakelijk van die persoon, of eventueel van die persoon en zijn echtgenoot of zijn wettelijk samenwonende tezamen, de hulp en de verzorging heeft gekregen welke kinderen normaal van hun ouders krijgen.’82 50. Ook hier wordt dus mits het nodige bewijs de verkrijging tussen een stiefouder en het kind van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner gelijkgesteld met een verkrijging in de rechte lijn zonder dat de volgorde van overlijden hierbij een rol speelt. 83 Sinds de inwerkingtreding van het decreet behoren de stiefkinderen dus ook in het Waals Gewest tot de eerste categorie van erfopvolgers. Net als in het Vlaams Gewest vallen ook hier de
81
Artikel 50 Vl. W.Succ. ingevoegd bij art. 2 Decreet 22 oktober 2003, BS 19 november 2003 83 J. RUYSSEVELDT, ‘Nieuwe Waalse tarieven en vrijstellingen’, Successierechten 2004, afl. 1, 5-8 82
21
stiefkleinkinderen uit de boot en behoren zij nog steeds tot de categorie tarieven die gelden voor alle andere personen.84 51. Er worden hier dus geen bijkomende vereisten gesteld opdat de tarieven in rechte lijn van toepassing zouden zijn tussen stiefouder en stiefkind. Zo maakt het bijvoorbeeld niet uit of het stiefkind meerderjarig of minderjarig is op het moment dat zijn of haar ouder trouwt of gaat samenwonen met de stiefouder.85 52. Uit de parlementaire voorbereidingen van het decreet blijkt dat het de bedoeling was om tegemoet te komen aan ongelijkheden in de behandeling van kinderen opgevoed in een wedersamengesteld gezin op vlak van de te betalen successierechten.86 Voorheen werden stiefkinderen namelijk nog steeds onderworpen aan de hoge tarieven die gelden voor vreemden. Door rekening te houden met de wijzigende gezinsstructuren heeft de decreetgever de affectieve band die kan gelden tussen stiefouder en stiefkind erkend en een meer redelijke begunstiging tussen stiefouder en stiefkind mogelijk gemaakt.87 3.2 Overzicht tarieven
53. De hierna vermelde tarieven zijn enkel van toepassing op het grondgebied van het Waals Gewest. Het Waals Gewest omvat alle Waalse gemeenten, plus de drie faciliteitengemeenten voor de Nederlandstalige inwoners (Edingen, Menen, Moeskroen).88 In tabelvorm kunnen de tarieven als volgt worden weergegeven:
84
A. MAYEUR, “Modification du Code des droits de succession en Région wallonne”, Droits de succession 2003, afl. 11, 17 85 Ibid. 86 Proposition de décret (M.D. Smeets) visant à completer l’article 48 du Code des droit de succession défini par l’arrête royal n°308 du 31 mars 1936, dans le but de réduire les inégalités en ce qui concerne les droits de succession à acquitter existant entre les enfants majeurs ou mineurs élévés au sein d’une famille recomposée, Parl.St. W.Parl. 2000-01, nr. 176/1, 3. 87 Proposition de décret, Parl.St. W.Parl. 2000-01, nr. 176/1, 2. 88 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 208
22
3.2.1 Tarief in rechte lijn en tussen echtgenoten en samenwonenden89:
Schijf nalatenschap in EUR
%
Gecumuleerd bedrag over de voorgaande schijven
0,01 – 12.500,00
3
12.500,00 – 25.000,00
4
375,00
25.000,00 – 50.000,00
5
875,00
50.000,00 – 100.000,00
7
2.125,00
100.000,00 – 150.000,00
10
5.624,00
150.000,00 – 200.000,00
14
10.625,00
200.000,00 – 250.000,00
18
17.625,00
250.000,00 – 500.000,00
24
26.625,00
Boven de 500.000,00
30
86.625,00
3.2.2 Tarief tussen broers en zusters, tussen ooms en tantes en neven en nichten, tussen alle andere personen90:
Broer, zus
Oom, tante, neef,
Anderen
nicht Schijf nalatenschap in EUR
gecumuleerd %
bedrag over de
gecumuleerd %
bedrag over
gecumuleer %
d bedrag
voorgaande
de
over de
schijven
voorgaande
voorgaande
schijven
schijven
0,01 – 12.500,00
20
12.500,00 – 25.000,00
25
2.500,00
30
3.125,00
35
3.750,00
25.000,00 – 75.000,00
35
5.625,00
40
6.875,00
50
8.125,00
75.000,00 – 175.000,00
50
23.125,00
55
26.875,00
65
33.125,00
boven de 175.000,00
65
73.125,00
70
81.875,00
80
98.125,00
89 90
25
30
J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 208 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 209
23
54. De hoogste schijf in de categorie ‘anderen’ heeft echter stof doen opwaaien. Het tarief werd namelijk door het Waals Gewest bij decreet van 22 oktober 200391 verhoogd tot 90%. Hiertegen werd een beroep tot vernietiging ingesteld bij het Arbitragehof, dat het tarief van 90% bij arrest van 22 juni 200592 dan ook effectief heeft vernietigd. Meer bepaald heeft het Hof een schending van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet vastgesteld. Een aanslagvoet van 90% zou namelijk neerkomen op een verbeurdverklaring en zou aan een categorie van belastingplichtigen hun eigendomsrecht ontnemen. Dit zonder vergoeding en met schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Met andere woorden zonder dat er redelijke verantwoording mogelijk is. Dit zou bovendien een reëel gevaar creëren voor de aantasting van het persoonlijke vermogen van de rechtverkrijgende en hem ongestoord genot van zijn eigendom beletten. 93 De aanslagvoet zou bijgevolg niet meer dan 80% mogen bedragen. 3.2.3 Nettoaandeel
55. Bovenstaande percentages worden berekend op het nettoaandeel dat iedere erfgenaam of legataris krijgt, in functie van zijn verwantschap met de overledene. Er wordt dus met andere woorden in hoofde van iedere erfopvolger afzonderlijk een berekening gemaakt wat de te betalen successierechten zijn.94 3.2.4 Gezinswoning 56. Bij decreet van 15 december 200595 werd in het Waals Gewest een bijzonder tarief voor de verkrijging van de gezinswoning ingevoerd door artikel 60ter Wal. W.Succ. Het artikel luidt als volgt: Indien de erfopvolging van de overledene minstens één aandeel in volle eigendom in het onroerend goed bevat waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad sinds minstens vijf jaar op datum van zijn overlijden en dat onroerend goed, geheel of gedeeltelijk bestemd voor bewoning en in het Waalse Gewest gelegen, verkregen wordt door een erfgenaam, een legataris of een begiftigde in de rechte lijn, door de echtgenoot of de 91
Decreet 22 oktober 2003 houdende wijziging van de artikelen 48 en 54 van het Wetboek der successierechten, BS 19 november 2003. 92 Arbitragehof 22 juni 2005, nr. 107/2005, BS 4 juli 2005 93 Arbitragehof 22 juni 2005, nr. 107/2005, BS 4 juli 2005, 17 -18 94 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 208 95 Decreet 15 december 2005 houdende verschillende wijzigingen in het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en in het Wetboek der successierechten, BS 23 december 2005, in werking getreden op 23 december 2005
24
wettelijk samenwonende van de overledene wordt het successierecht dat van toepassing is op de nettowaarde van zijn aandeel in die woning na aftrek, in voorkomend geval, van de waarden van het beroepsdeel van dat onroerend goed onderworpen aan het verlaagde percentage van artikel 60bis3 vastgesteld volgens het tarief aangegeven in onderstaande tabel. Van
tot en met
a
b
EUR
EUR
pct.
EUR
0,01
25.000,00
1
–
25.000,01
50.000,00
2
250
50.000,01
175.000,00
5
750
175.000,01
250.000,00
12
7000
250.000,01
500.000,00
24
16.000
30
76.000
meer dan 500.000
57. Hierdoor zal bij de vererving van de gezinswoning door een erfgenaam, een legataris of een begiftigde in rechte lijn, door de echtgenoot of de wettelijk samenwonende van de erflater een voordeliger tarief van toepassing zijn.96 Opdat dit tarief van toepassing zou zijn moet echter voldaan worden aan bepaalde voorwaarden, hieronder uiteengezet. 58. De woning moet in volle eigendom aan de erflater toebehoren. Men maakt hierbij geen onderscheid of de gezinswoning geheel of gedeeltelijk in volle eigendom aan de erflater moet toebehoren. Men kan er dus van uitgaan dat het verlaagd tarief ook van toepassing is indien de erflater een onverdeeld aandeel of een breukdeel in volle eigendom had. Wel staat vast dat de
96
Artikel 18 decreet 15 december 2005 houdende verschillende wijzigingen in het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en in het Wetboek der successierechten, BS 23 december 2005, in werking getreden op 23 december 2005.
25
gezinswoning op het ogenblik van overlijden van de erflater minstens vijf jaar zijn hoofdverblijfplaats moet geweest zijn.97 59. Het bewijs dat de woning de hoofdverblijfplaats was van de overledene moet blijken uit een uittreksel van het bevolkingsregister of van het vreemdelingenregister, behoudens bewijs van het tegendeel. Indien de erflater echter wegens overmacht of om dwingende reden van medische, familiale, beroeps-of maatschappelijke aard van de woning niet zijn hoofdverblijfplaats heeft kunnen blijven maken, blijf het gunstig tarief voor de gezinswoning toch nog behouden.98 60. Ten slotte moet het onroerend goed gelegen zijn in het Waals Gewest en moet het geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor bewoning.99 61. Er dient ook nog rekening gehouden te worden met een progressievoorbehoud bij de toepassing van artikel 60ter Wal.W.Succ. Op basis van artikel 66ter Wal.W.Succ worden de erfdelen van de rechthebbenden toegevoegd aan hun erfdeel in de belastbare waarde van de andere goederen voor de toepassing van het progressieve tarief van artikel 48 Wal.W.Succ. op de overdracht van andere goederen.100 Aangezien de stiefkinderen ook als legataris van de nalatenschap vermeld worden genieten alle stiefkinderen in het Waals Gewest van het preferentieel tarief betreffende de gezinswoning. 3.3 Conclusie
62. In navolging van het Vlaams Gewest werden ook hier de stiefkinderen gelijkgeschakeld met de eigen kinderen van de erflater, hier door het decreet van 22 oktober 2003. Ook in het Waals Gewest kunnen de stiefkinderen dus genieten van de tarieven in rechte lijn voor wat betreft het successierecht.101
97
J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 213-214 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 214 99 Ibid. 100 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 215 101 Artikel 52³ Wal. W.Succ. 98
26
Afdeling 4: Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Categorie 1: erfgenamen in rechte lijn, echtgenoten en samenwonenden 63. Net zoals bij het Waals Gewest kan voor de voorgaande regeling voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verwezen worden naar wat reeds uiteengezet is voor het Vlaams Gewest. De stiefkinderen behoorden namelijk ook hier niet tot de erfgenamen in rechte lijn. Net als de andere gewesten heeft ook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hier verandering ingebracht bij de invoering van de ordonnantie van 20 december 2002.102 4.1 Ordonnantie 20 december 2002
64. Door voorgemelde ordonnantie werd net als bij het Vlaams Gewest het oude artikel 50 W. Succ. vervangen.103 Doel was hier opnieuw de gelijkstelling van de vererving tussen personen die behoren of behoord hebben tot een wedersamengesteld gezin en deze uit een ‘normaal’ samengesteld gezin of ex-gezin te bewerkstelligen.104 In de relatie tussen stiefouders en stiefkinderen zal voor de vererving niet meer het tarief ‘tussen anderen’ maar het tarief ‘in rechte lijn’ van toepassing zijn. Ook hier speelt de volgorde van overlijden geen rol meer zodat de tarieven in rechte lijn bij een verkrijging tussen stiefouder en stiefkind ook kunnen gelden wanneer de ouder van het kind reeds vooroverleden is. 65. In de regeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het nieuwe artikel 50§1 Br. W. Succ. valt echter op dat er bijkomende voorwaarden worden opgelegd. Bepaalde kinderen worden gelijkgesteld met de afstammelingen van de erflater en kunnen dus ook van de tarieven in rechte lijn genieten wanneer het gaat om een kind van zijn echtgenoot of van een samenwonende die met hem geen band van verwantschap tot de derde graad heeft, op voorwaarde dat het kind voor de leeftijd van 21 jaar gedurende zes jaar zonder onderbreking, van de erflater of van de erflater en zijn samenwonende samen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normalerwijze van hun ouders krijgen.105
102
Ord.Br. 20 december 2002 tot wijziging van het Wetboek der successierechten, BS 31 december 2002, in werking getreden op 1 januari 2003 103 Artikel 4 Ord.Br. 20 december 2002 tot wijziging van het Wetboek der successierechten, BS 31 december 2002, in werking getreden op 1 januari 2003 104 Memorie van toelichting bij ordonnantie 20 december 2002 tot wijziging van het Wetboek der successierechten, Parl.St. Br.Parl. 2002-2003, A-360/1, 7. 105 Artikel 50§1 W. Succ.
27
Er moet dus bijkomend aangetoond worden dat de stiefouder voor de in de wet vermelde termijn en zonder onderbreking ervan voor het stiefkind gezorgd heeft zoals een ouder, zowel op moreel vlak als wat betreft op materieel vlak opdat de tarieven in rechte lijn van toepassing zouden kunnen zijn.106 Dit betekent echter niet dat de samenwoning of het huwelijk tussen de stiefouder en de ouder van het kind niet mag beëindigd zijn gedurende de vooropgestelde ononderbroken termijn van zes jaar. De tarieven in rechte lijn kunnen blijven gelden tussen stiefkind en de (ex)stiefouder indien deze laatste is doorgegaan met het verstrekken van hulp en verzorging zodanig dat aan de vereiste van zes ononderbroken jaar voldaan is.107 66. De gelijkschakeling geldt ook in de omgekeerde richting: voor de toepassing van het tarief in rechte lijn worden de echtgenoot of samenwonende van de vader of moeder gelijkgesteld met de vader of moeder van de erflater.108 4.2 Ordonnantie 6 maart 2008
67. Door de ordonnantie van 6 maart 2008 werd het toepassingsgebied van artikel 50§1 Br. W.Succ. verder uitgebreid ten opzichte van de ordonnantie van 20 december 2002 109 naar de zogenaamde zorgkinderen.110 In de circulaire van 25 juni 2008111 verwijst de fiscale administratie naar de generieke term ‘zorgkinderen’ waartoe de categorie stiefkinderen ook behoort. Door de uitbreiding van het toepassingsgebied is het nu zo dat om het even welke rechtverkrijgende, die niet afstamt van de erflater de gunstigere tarieven kan genieten zij het onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn dezelfde als dewelke hierboven reeds vermeld zijn, namelijk dat de persoon voor de leeftijd van 21 jaar gedurende 6 jaar ononderbroken van de erflater (of van de erflater en zijn echtgenoot of samenwonende samen) de hulp en verzorging heeft gekregen die een kind normalerwijze van zijn ouders krijgt maar nu is ook vereist dat het kind gedurende zes achtereenvolgende jaren bij de erflater heeft ingewoond.
106
J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 803 Circ. nr. 9/2003 (AFZ 13/2003 –Dos. 207 -E.E./L. 131), d.d. 3 juni 2003 108 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 235 109 Ord. Br. 6 maart 2008 tot wijziging van het Wetboek der successierechten, BS 1 april 2008, met ingang van 1 januari 2008. 110 Gewijzigd art. 50§1 Br.W.Succ. 111 Circ. nr. 9/2008 (AFZ 15/2008 –Dos. 403 – E.E./L. 177), d.d. 25 juni 2008. 107
28
68. Het valt op dat hier niet langer vereist wordt dat er geen band van verwantschap tot de derde graad bestaat tussen de natuurlijke ouder en de wettelijk samenwonende partner. Op die manier vallen dus meer kinderen dan enkel de stiefkinderen onder het toepassingsgebied. Zo vallen dus niet alleen bijvoorbeeld de kinderen van de echtgenoot van de overledene onder het toepassingsgebied, maar ook de kinderen van een wettelijk samenwonende met de overledene en dit ongeacht de graad van bloedverwantschap met de overledene. Zo kunnen dus ook de kinderen van een samenwonende broer, zuster, neef of nicht van de overledene voor het tarief in rechte lijn in aanmerking komen. 112 De uitbreiding van het toepassingsgebied leidt er dus toe dat niet enkel de kinderen van de echtgenoot of van de wettelijk samenwonende partner van de erflater kunnen genieten van het tarief in rechte lijn maar de zogenaamde ‘zorgkinderen’. Elke rechtverkrijgende die voldoet aan de voorwaarden kan onder het tarief in rechte lijn vallen, ook al stamt die rechtverkrijgende niet af van de erflater. Het statuut van de zorgkinderen is ook geregeld in het Vlaamse Gewest en in het Waalse Gewest maar zullen hier niet verder behandeld worden.113 4.3 Overzicht tarieven
69. De hierna vermelde tarieven zijn enkel van toepassing op de grondgebieden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest omvat de 19 gemeenten van het administratief arrondissement ‘Brussel- Hoofdstad’, nl.: Anderlecht, Brussel, Elsene, Etterbeek, Evere, Ganshoren, Jette, Koekelberg, Oudergem, Schaarbeek, Sint-AgathaBerchem, Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Lambrechts-Woluwe, Sint-Pieters-Woluwe, Ukkel, Vorst en Watermaal-Bosvoorde.114 70. Door de inwerkingtreding van de ordonnantie van 20 december 2002 is ook een nieuw tarief inwerking getreden. Door de wijziging van artikel 48 Br. W.Succ.115 werd een vermindering van het aantal schijven ingevoerd en werd ook de tariefstructuur vereenvoudigd. Uit de memorie van toelichting bij de ordonnantie blijkt enerzijds dat de vermindering werd doorgevoerd zodat inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zicht permanent zouden vestigen in dit gewest en niet zouden verhuizen naar een ander gewest wegens een gunstiger 112
J. RUYSSEVELDT, “Tarieven, verminderingen – Brussels gewest”, Successierechten 2009, afl. 1, 5 artikel 50, lid 3 Vl. W. Succ. en art. 52³ W. W. Succ 114 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 229 115 Vervangen bij artikel 2 Ord.Br 20 december 2002, BS 31 december 2002 en gewijzigd bij artikel 2 Ord.Br. 6 maart 2008, BS 1 april 2008. 113
29
tarief. Anderzijds werd er ook op toegezien dat het zogenaamd ‘fiscaal toerisme’ beperkt werd gehouden door de woonverplichting van vijf jaar in het gewest te behouden eer er kan vererfd worden aan de lagere tarieven.116 Voor het statuut van het stiefkind zijn enkel relevant: het tarief ‘in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden’ en ‘tussen alle andere personen’. Enkel deze zullen hieronder weergegeven worden. Het is namelijk zo dat wanneer niet aan bovenvermelde voorwaarden dat het kind voor de leeftijd van 21 jaar gedurende zes jaar zonder onderbreking, van de erflater of van de erflater en zijn samenwonende samen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normalerwijze van hun ouders krijgen voldaan is, dan zal het aanzienlijk hoger tarief ‘tussen alle andere personen’ van toepassing zijn. Om dit te vermijden zou men eventueel wel nog een verklaring van wettelijke samenwoning117 kunnen afleggen en zo het tarief genieten dat geldt voor samenwonenden.118 Dit geldt echter enkel voor wettelijk samenwonenden, de feitelijk samenwonenden vallen niet onder dit tarief.119 4.3.1 Tarief in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden120
A
B
C
Belastingschijven
per schijf toepasselijk
totale bedrag van de
heffingspercentage
belasting over de voorgaande schijven
0,01 – 50.000,00 EUR
3%
50.000,00 – 100.000,00 EUR
8%
1.500,00 EUR
100.000,00 – 175.000,00 EUR
9%
5.500,00 EUR
175.000,00 – 250.000,00 EUR
18%
12.250,00 EUR
250.000,00 – 500.000,00 EUR
24%
25.750,00 EUR
boven de 500.000,00 EUR
30%
85.750,00 EUR
116
Memorie van toelichting bij ordonnantie 20 december 2002 tot wijziging van het Wetboek der successierechten, Parl.St. Br.Parl. 2002-03, A-360/1, 4 117 Artikel 1476 BW; J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 230 118 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 840, nr. 1087. 119 Artikel 48 Br. W.Succ. 120 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 230
30
4.3.2 Tarief tussen alle andere personen121
A
B
C
Belastingschijven
per schijf toepasselijk
totale bedrag van de
heffingspercentage
belasting over de voorgaande schijven
0,01 – 50.000,00 EUR
40%
50.000,00 – 100.000,00 EUR
55%
20.000,00 EUR
100.000,00 – 175.000,00 EUR
65%
33.750,00 EUR
boven de 175.000,00 EUR
80%
98.750,00 EUR
4.3.3 Nettoaandeel
71. De tarieven die hierboven uiteengezet zijn worden vervolgens per rechtverkrijgende toegepast op zijn aandeel in de belastbare waarde van de goederen. 122 Er wordt hier in tegenstelling tot Vlaanderen geen volledige splitsing doorgevoerd tussen het onroerend en het roerend vermogen dat door een rechtverkrijgende wordt verkregen. 123 In het Vlaams Gewest wordt zoals reeds besproken per rechtverkrijgende het tarief toegepast op het onroerend aandeel dat wordt verkregen en vervolgens ook apart op het roerend aandeel dat wordt verkregen.124 Wat de overige categorieën betreft vindt er sinds de ordonnantie van 20 december 2002 een globalisatie plaats van alle aandelen die worden verkregen binnen zowel de categorie van ‘ooms of tantes en neven of nichten’ als binnen de categorie ‘tussen alle andere personen’.125 4.3.4 Gezinswoning
72. Net als bij het Waals Gewest is ook hier een artikel ingevoerd dat een gunstiger tarief voorziet voor de gezinswoning van de erflater. Artikel 60ter Br. W.Succ. geldt sinds 1 januari 2003. Het eerste lid van het artikel luidt als volgt: Wanneer de nalatenschap van de erflater 121
J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 231 Artikel 48 Br. W.Succ. 123 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 230 124 Artikel 48, §2, tweede lid Vl. W.Succ. 125 Artikel 48, 4de en 5de lid, Br.W. Succ. - art. 2 van de ordonnantie; Circ. nr. 9/2003 (AFZ 13/2003 –Dos. 207 -E.E./L. 131), d.d. 3 juni 2003 122
31
tenminste een deel in volle eigendom van het gebouw inhoudt die de erflater op het ogenblik van zijn overlijden tenminste vijf jaar tot hoofdverblijfplaats heeft gediend en indien deze woning verkregen wordt door een erfgenaam in rechte lijn [...] of [door de samenwonende van de erflater niet bedoeld in artikel 55bis], wordt het recht dat van toepassing is op de nettowaarde van zijn deel in deze woning, in afwijking van tabel I van het artikel 48, vastgesteld als volgt: - op de eerste schijf van 50.000 euro: 2 %; - op de schijf van 50.000 euro tot 100.000 euro: 5,3 %; - op de schijf van 100.000 euro tot 175.000 euro: 6 %; - op de schijf van 175.000 euro tot 250.000 euro: 12 %. Het gewone tarief wordt tot de schijf van 250.000 EUR dus verlaagd met één derde bij vererving van de gezinswoning door een erfgenaam in rechte lijn, door de echtgenoot of de wettelijk samenwonende van de erflater, mits zij voldoen aan bepaalde voorwaarden. Voor de rest van de waarde van het onroerend goed wordt opnieuw het normaal tarief toegepast.126 73. De bedoelde voorwaarden zijn gelijkaardig aan diegene die reeds uiteengezet zijn voor het Waals Gewest. Met name moet de woning in volle eigendom aan de erflater toebehoren, dit geheel of gedeeltelijk, moet de erflater op het ogenblik van zijn overlijden minstens vijf jaar van de woning zijn hoofdverblijfplaats gemaakt hebben en moet de woning gelegen zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.127 Ook al heeft het artikel in het Brusselse successiewetboek gelijkaardige voorwaarden als deze die gelden in het Waals Gewest, dan nog rest de vraag of de stiefkinderen kunnen genieten van deze gunstigere tarieven voor de vererving van de gezinswoning. 74. Om van het verlaagde tarief voor de vererving van de gezinswoning van de erflater te kunnen genieten moet het ten eerste gaan om een vererving door een erfgenaam in rechte lijn, de echtgenoot of de wettelijk samenwonende van de erflater. Volgens een circulaire van 2003 wordt met erfgenamen in rechte lijn bedoeld:
126
J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 232 J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 232-233; voor een meer uitgebreide uiteenzetting: zie supra 127
32
-‘de ascendenten en de descendenten van de erflater, ongeacht de wijze waarop ze de woning erfgerechtigd zijn (als wettige erfgenaam, als legataris, als begiftigde, als begunstigde van een fictief legaat of in meerdere hoedanigheden);
-de adoptieve afstammelingen als bedoeld in artikel 52², tweede lid (cf. aanhef van artikel 52²: ‘voor de toepassing van dit wetboek…)128
75. Op zich vallen de stiefkinderen hier dus niet onder, zij zijn geen erfgenamen en kunnen dus niet van de verlaagde tarieven voor de vererving van de gezinswoning genieten. 129 Als inwonende stiefkinderen kunnen zij wel in hun hoedanigheid van wettelijk samenwonenden genieten van de verlaagde tarieven.130 4.4 Conclusie 76. Sinds de ordonnantie van 20 december 2002 die in werking is getreden op 1 januari 2003 worden stiefkinderen meer op gelijke voet behandeld met de eigen kinderen van de erflater131, zij het dat er aan die gelijkstelling een bijkomende voorwaarde gekoppeld is. Hoofdstuk 2: Vrijstellingen en verminderingen
Afdeling 1: Vlaams Gewest
1.1 Vrijstelling voor de gezinswoning 77. Zoals reeds gezegd werd vanaf 1 januari 2007 in het Vlaams Gewest een vrijstelling voorzien voor de vererving van de gezinswoning voor echtgenoten en samenwonende partners. Wanneer men echter kijkt naar de rechthebbenden132 van deze vrijstelling komt men tot de conclusie dat dit toepassingsgebied er voor zorgt dat de vrijstelling niet geldt voor de inwonende kinderen en kleinkinderen, waartoe ook de stiefkinderen toe behoren. Ook voor de ouders en grootouders geldt deze vrijstelling niet.133 De vrijstelling geldt niet als de samenwonende een bloedverwant in rechte lijn van de erflater is of een rechtverkrijgende die 128
Circ. nr. 9/2003 (AFZ 13/2003 - Dos. 207 - E.E./L. 131), d.d. 3 juni 2003. S. PODEVYN, ‘Gunsttarief voor gezinswoning in Brusselse successierechten’, Fisc.Act. 2003, afl. 3, 5-8 130 Circ. nr. 9/2003 (AFZ 13/2003 –Dos. 207 -E.E./L. 131), d.d. 3 juni 2003. 131 Artikel 50§1 Br. W.Succ. 132 Artikel 48, lid 4 W. Succ. 133 J. RUYSSEVELDT,’ Vrijstelling gezinswoning in het Vlaamse Gewest’, Successierechten 2006, afl. 10, 1 129
33
voor de toepassing van het tarief met een rechtverkrijgende in rechte lijn wordt gelijkgesteld.134 De Vlaamse regering wou met dit vrij beperkt toepassingsgebied er voor zorgen dat de vrijstelling enkel kon aangewend worden door diegenen die hebben bijgedragen tot de verwerving van de gezinswoning.135 Bovendien geldt de vrijstelling niet voor alle samenwonenden, enkel diegenen die een wettelijke verklaring tot samenwoning hebben afgelegd worden sowieso tot het toepassingsgebied gerekend. Indien het echter gaat over feitelijk samenwonenden dan moeten zij minstens drie jaar voor het overlijden samengewoond hebben en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd hebben136 en dit om oneigenlijk gebruik van de vrijstelling tegen te gaan.
78. Deze regeling komt er op neer dat een samenwonende dochter met haar vader in het Vlaams Gewest bij het overlijden van haar vader niet van de vrijstelling voor de vererving van de gezinswoning zal kunnen genieten, terwijl samenwonende zussen, broers, neven en nichten of andere samenwonende familieleden of koppels zonder enige bloedverwantschap wel van de vrijstelling kunnen genieten.137 1.2: Verminderingen in rechte lijn, tussen echtgenoten of samenwonenden Situatie voor 1 januari 2002
79. In het oude artikel 56 W.Succ. was een vermindering voorzien die uitsluitend gold voor een door de wet tot de erfenis geroepen erfgenaam in rechte lijn of tussen echtgenoten. De stiefkinderen konden dus geen aanspraak maken op de vermindering aangezien zij niet door de wet tot de erfenis worden geroepen.138
134
A. TIBERGHIEN, Handboek voor fiscaal recht, Mechelen, Kluwer, 2013-2014, 1163 Memorie van toelichting bij decreet 7 juli 2006 houdende vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 4. 136 Artikel 48, lid 3, sub 2° W.Succ. 137 J. RUYSSEVELDT,’ Vrijstelling gezinswoning in het Vlaamse Gewest’, Successierechten 2006, afl. 10, 1-2 138 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 976 135
34
Situatie na 1 januari 2002 80. De tekst van artikel 56 W.Succ. werd door het decreet van 21 december 2001139 aangepast zodanig dat het voor de vermindering in rechte lijn niet langer vereist is dat men door de wet tot de erfenis zou geroepen zijn,140 zodat de vermindering nu wel kan gelden voor de stiefkinderen. In het Vlaams Gewest wordt dus voorzien in een vermindering voor erfgenamen in rechte lijn, tussen echtgenoten of tussen samenwonenden die gaat als volgt: de som van de rechten voor elk netto-aandeel dat de 50.000 euro niet overtreft, wordt verminderd met 500 euro vermenigvuldigd met de coëfficiënt bekomen door 1- (erfdeel/50.000euro).141 Er geldt bovendien een bijkomende vermindering voor de kinderen jonger dan 21 jaar. Voor hen wordt een vermindering van 75 euro toegekend per volledig jaar dat nog moet verlopen tot ze die vooropgestelde leeftijd van 21 jaar bereikt hebben. Door het decreet van 21 december 2001 werd een verkrijging tussen stiefouder en stiefkind gelijkgesteld met een verkrijging in de rechte lijn. Deze bijkomende vermindering is eveneens van toepassing voor de stiefkinderen. Dit voordeel is ook van toepassing wanneer het netto-erfdeel meer bedraagt dan 50.000 euro.142 Afdeling 2: Waals Gewest
2.1 Bijzonder tarief voor de gezinswoning 81. Ook in het Waals Gewest werd een bijzondere regeling voorzien voor de vererving van de gezinswoning. Bij decreet van 15 december 2005 werd artikel 60ter Wal. W.Succ. aangepast en werden bijzondere tarieven van toepassing bij de vererving van de gezinswoning door een erfgenaam in rechte lijn, door de echtgenoot of wettelijk samenwonende van de erflater.143 Opnieuw werden aan de verkrijging van dit gunsttarief voorwaarden gekoppeld die reeds uiteengezet zijn.
139
Decreet 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002, BS 29 december 2001, erratum, BS 14 februari 2002, in werking getreden op 1 januari 2002. 140 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 976 141 T. CARNEWAL en S. VANMAELE, ‘Verminderingen’ , Kluwer, 1 142 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 977 143 Decreet 15 december 2005 houdende verschillende wijzigingen in het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en in het Wetboek der successierechten, BS 23 december 2005, in werking getreden op 23 december 2005
35
82. De regeling van artikel 60ter Wal W.Succ. duidt ook uitdrukkelijk de legataris aan als begunstigde van het bijzonder tarief zodat ook de stiefkinderen in casu kunnen genieten van het preferentieel tarief.144 2.2 Vrijstellingen in rechte lijn, tussen de echtgenoten en samenwonenden 83. Ook in het Waals Gewest wordt een tariefvermindering voorzien voor bepaalde legaten. Artikel 54,1° Wal. W.Succ. bepaalt namelijk dat wat door een erfgenaam in rechte lijn, tussen echtgenoten of tussen wettelijk samenwonenden verkregen wordt vrijgesteld is tot beloop van een eerste schijf van 12.500 euro. Meer nog, indien het door de rechthebbende verkregen nettoaandeel niet meer bedraagt dan 125.000 euro is een tweede schijf van 12.500 euro vrijgesteld van successierechten.145 Om voor de vrijstelling in aanmerking te komen moet het gaan om erfgenamen in rechte lijn die door de wet tot de erfenis zijn geroepen. De stiefkinderen bevinden zich dus opnieuw in het geval dat ze niet in aanmerking komen voor de vrijstelling voorzien in artikel 54,1°Wal. W.Succ. Artikel 54,2° Wal W.Succ. bepaalt echter dat er geen successierechten betaald dienen te worden door alle andere erfgenamen, legatarissen of begiftigden waarvan het totale nettoactief van de nalatenschap het bedrag van 620 euro niet overschrijdt. Hiervoor komen de stiefkinderen wel in aanmerking.146
84. Tot slot geldt ook hier een bijkomende vrijstelling ten gunste van kinderen van de erflater. De vrijstelling die geldt ten belope van 12.500 euro wordt voor de kinderen van de erflater vermeerderd met 2.500 euro voor elk vol jaar dat nog moet lopen tot aan 21 jaar. Deze bijkomende vrijstelling geldt niet voor de stiefkinderen aangezien deze enkel geldt voor de kinderen die door de wet tot de erfenis geroepen worden.147
144
J. RUYSSEVELDT, ‘Het nieuwe Waalse Decreet houdende wijziging van de tarieven, vrijstellingen en verminderingen inzake successierechten (art. 482, 54 1°, 55, 59, 60, 60bis, 66bis en66ter W.Succ.)’, Successierechten 2006, afl. 3, 2. 145 Artikel 54, 1° Wal. W.Succ.; J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 216-217 146 Artikel 54,2° Wal W.Succ; J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 220 147 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, deel I, 870.
36
Afdeling 3: Brussels Hoofdstedelijk Gewest
3.1 Bijzonder tarief voor de gezinswoning 85. Het gunstiger tarief dat werd ingevoerd voor de vererving van de gezinswoning door artikel 60ter Br. W.Succ. en dat geldt sinds 1 januari 2003 is van toepassing voor een erfgenaam in rechte lijn, een echtgenoot of de wettelijk samenwonende partner van de erflater. Het gewone tarief wordt in deze gevallen tot de schijf van 250.000 euro met één derde verlaagd.148 Daar waar men bij het Vlaams Gewest wou dat de gunstmaatregel voor de vererving van de gezinswoning toekwam aan degene die werkelijk had bijgedragen tot het verkrijgen van de woning, heeft men in Brussel de gunstmaatregel wel laten gelden voor erfgenamen in rechte lijn. Dit om de ‘familiale cohesie te versterken, het patrimonium binnen de familie te houden en om elke budgettaire ontsporing tegen te gaan’.149 Wat men onder erfgenamen in rechte lijn dient te verstaan werd uiteengezet in een circulaire van de administratie van 3 juni 2003, namelijk: bloedverwanten in opgaande en nederdalende lijn van de erflater en de adoptieve afstammelingen zoals bedoeld in artikel 52², 2e lid W. Succ.150 Hieruit kan men afleiden dat de stiefkinderen in principe wederom niet van deze vermindering kunnen genieten. Echter krachtens artikel 50 Br. W.Succ. is er een gelijkstelling met een verkrijging in rechte lijn wanneer er sprake is van wettelijke samenwoning. Stiefkinderen kunnen dus genieten van de vermindering indien ze gekwalificeerd kunnen worden als wettelijk samenwonenden. Voor het begrip wettelijk samenwonend verwijst artikel 48, 7e lid naar boek III, titel Vbis van het Burgerlijk wetboek.151 3.2 Vrijstellingen in rechte lijn, tussen de echtgenoten en samenwonenden 86. Sinds de ordonnantie van 20 december 2002152 werd in artikel 54,1° Br. W.Succ. een vrijstelling voorzien van een eerste schijf van 15.000 euro voor hetgeen verkregen wordt door een door de wet tot de erfenis geroepen erfgenaam in rechte lijn, tussen echtgenoten of wettelijk samenwonenden.153 Voordien bedroeg deze eerste schijf 12.500 euro. Aangezien 148
Artikel 60ter Br. W.Succ; J. RUYSSEVELDT, Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 232 Ontwerp van de ordonnantie tot wijziging van het Wetboek der successierechten, Parl.St. Br. R., 2002-2003, nr A-360/1, 9 150 Circ. nr. 9/2003 (AFZ 13/2003 –Dos. 207 -E.E./L. 131), d.d. 3 juni 2003 151 Ibid. 152 Artikel 6 Ord.Br. 20 december 2002 tot wijziging van het Wetboek der successierechten, BS 31 december 2002, in werking getreden op 1 januari 2003 153 artikel 54,1° Br. W.Succ 149
37
hier opnieuw sprake is van een door de wet tot de erfenis geroepen erfgenaam kunnen de stiefkinderen opnieuw niet van deze vrijstelling genieten. Zij kunnen wel opnieuw genieten van het beperkte voordeel dat er geen successierechten dienen betaald te worden op hetgeen verkregen wordt door alle andere erfgenamen, legatarissen of begiftigden dat het bedrag van 1.250 euro niet overschrijdt.154 Hoofdstuk 3: vergelijkende tabel
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Grondslag
Art. 50 W.Succ.
Art. 52³ W. Succ.
Tarieven
3% tot 27%
3% tot 30%
Gelijkschakeling samenwonenden?
Ja Ja (wettelijk en feitelijk (wettelijk samenwonenden) samenwonenden) / /
Bijkomende voorwaarden? Gunstregeling gezinswoning?
Nee
Gunsttarief kleine Ja nalatenschappen? Gunsttarief jonge Ja erfgenamen?
154
Brussels Hoofdstedelijk Gewest Art. 50 W. Succ. (‘zorgkinderen’) 3% tot 30%
Nee
Ja (wettelijk samenwonenden Hulp en verzorging Inwoning Nee (tenzij hoedanigheid wettelijk samenwonende) Nee
Nee
Nee
Ja
Artikel 54,2° Br. W. Succ.
38
DEEL 3: Besluit 87. Het statuut van het stiefkind in de successierechten heeft al heel wat veranderingen en aanpassingen ondergaan. Onder de oude federale regeling werden zij als vreemden beschouwd en dus onderworpen aan de hoogste tarieven. Na de overheveling naar de gewesten werd het statuut van het stiefkind op gebied van successierechten stukje bij beetje aangepast en verbeterd. Het Vlaams Gewest heeft als eerste zijn regelgeving op dit gebied aangepast en niet lang daarna volgden ook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest. Het uiteindelijke resultaat is dat een verkrijging tussen stiefouder en stiefkind in alle drie de gewesten gelijkgesteld is met een verkrijging in de rechte lijn en dus ook onderworpen is aan de gunstigere tarieven die gelden in rechte lijn. 88. De gelijkschakeling is echter niet uitgebreid tot de stiefkleinkinderen zodat zij nog steeds tot de categorie van andere personen worden gerekend en dus onderworpen zijn aan hogere tarieven. Als men echter de redenering voor de stiefkinderen doortrekt dan kan er ook tussen stiefgrootouder en stiefkleinkind een evenwaardige affectieve band bestaan. 89. Op gebied van de vrijstellingen en verminderingen is er ook nog geen volledige gelijkschakeling. De stiefkinderen kunnen niet in alle gewesten genieten van de vrijstellingen en verminderingen die voor hen relevant zouden kunnen zijn. Zo kunnen de stiefkinderen in het Vlaams Gewest ondertussen wel genieten van bepaalde verminderingen in rechte lijn, daar waar stiefkinderen in de andere gewesten nog steeds uitgesloten zijn van die verminderingen of vrijstellingen. De stiefkinderen in het Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest vallen niet onder het toepassingsgebied van de vrijstelling voor kleine nalatenschappen en voor jonge erfgenamen. Wat deze gewesten betreft, kunnen tot nu toe kunnen enkel de wettige erfgenamen van deze vrijstellingen genieten. Een uitbreiding van het toepassingsgebied tot alle erfopvolgers in rechte lijn kan hier een oplossing zijn. 90. Tot slot zouden de gewesten op gebied van de regeling voor de gezinswoning hun huidige beleid nog wat moeten aanpassen om ervoor te zorgen dat het statuut van het stiefkind hier wat duidelijker wordt en nagaan of ook hier een volledige gelijkschakeling mogelijk is. 91. Bekijken we dus algemeen het statuut van het stiefkind voor wat betreft de successierechten dan kunnen we algemeen besluiten dat er wel degelijk sprake is van een gelijkschakeling met de eigen kinderen van een erflater waardoor het stiefkind er op fiscaal vlak beter voorstaat. 39
Bibliografie Wetgeving Bijzondere wet 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten, BS 17 januari 1989 Bijzondere wet 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, BS 3 augustus 2001
Wet 7 maart 2002 tot wijziging van het Wetboek der successierechten en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten ingevolge de nieuwe lokalisatiecriteria voor de gewestelijke belastingen zoals bepaald bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, BS 19 maart 2002
Decreet 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997, BS 31 december 1996 Decreet 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002, BS 29 december 2001 Decreet 22 oktober 2003 houdende wijziging van de artikelen 48 en 54 van het Wetboek der successierechten, BS 19 november 2003 Decreet 15 december 2005 houdende verschillende wijzigingen in het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en in het Wetboek der successierechten, BS 23 december 2005 Decreet 7 juli 2006 houdende vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, BS 20 september 2006 Decreet van 5 juli 2013 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2013, BS 30 juli 2013 Ord.Br. 20 december 2002 tot wijziging van het Wetboek der successierechten, BS 31 december 2002
40
Ord. Br. 6 maart 2008 tot wijziging van het Wetboek der successierechten, BS 1 april 2008 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek voor wat betreft het erfrecht van het stiefkind, Parl.St. Kamer 2011-12, nr. 53K1047/001 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het erfrecht; Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 5-2207/1 Proposition de décret (M.D. Smeets) visant à completer l’article 48 du Code des droit de succession défini par l’arrête royal n°308 du 31 mars 1936, dans le but de réduire les inégalités en ce qui concerne les droits de succession à acquitter existant entre les enfants majeurs ou mineurs élévés au sein d’une famille recomposée, Parl.St. W.Parl. 2000-01, nr. 176/1 Ontwerp van de ordonnantie tot wijziging van het Wetboek der successierechten, Parl.St. Br. R., 2002-2003, nr A-360/1 Memorie van toelichting bij decreet 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997, Parl.St. Vl.Parl. 1996-97, nr. 428/1 Memorie van toelichting bij de wet van 7 maart 2002, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50K1577/001 Memorie van toelichting bij ordonnantie 20 december 2002 tot wijziging van het Wetboek der successierechten, Parl.St. Br.Parl. 2002-2003, A-360/1 Memorie van toelichting bij decreet 7 juli 2006 houdende vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1 Rechtspraak Arbitragehof 19 december 2002, nr. 186/2002 Arbitragehof 7 december 2005, nr. 181/2005 Arbitragehof 22 juni 2005, nr. 107/2005 GwH 18 februari 2010, nr. 15/2010
41
GwH 20 december 2012, nr. 163/2012 Circulaires Circ. nr. 9/2003 (AFZ 13/2003 –Dos. 207 -E.E./L. 131), d.d. 3 juni 2003 Circ. nr. 9/2008 (AFZ 15/2008 –Dos. 403 – E.E./L. 177), d.d. 25 juni 2008.
Rechtsleer Boeken en verzamelwerken DECUYPER, J. en RUYSSEVELDT, J., Successierechten 2012-13, Mechelen, Kluwer, 2012, 2 delen, 2060 p. PINTENS, W., DECLERCK, C., DU MONGH, J., VANWINCKELEN, K., Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1345 p. RUYSSEVELDT, J., Successierechten, Mechelen, Kluwer, 2012, 433 p. TIBERGHIEN, A., Handboek voor fiscaal recht, Mechelen, Kluwer, 2013-2014, 1927 p. VERSCHELDEN, G., Handboek Belgisch familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 840 p. Bijdragen in tijdschriften CARDOEN, B., “Circulaire bespreekt uitbreiding gunsttarief voor stiefkinderen”, Fisc.Act. 2002, afl. 43, 4-7 CASIER, H., ‘Successierechten-tarief der rechten’, OEST 30 september 2013, afl. 45 MAYEUR, A., “Modification du Code des droits de succession en Région wallonne”, Droits de succession 2003, afl. 11, 7-20 PODEVYN, S., ‘Gunsttarief voor gezinswoning in Brusselse successierechten’, Fisc.Act. 2003, afl. 3, 5-8 RUYSSEVELDT, J., ‘Nieuwe Waalse tarieven en vrijstellingen’, Successierechten 2004, afl. 1, 5-8
42
RUYSSEVELDT,J., ‘Het nieuwe Waalse Decreet houdende wijziging van de tarieven, vrijstellingen en verminderingen inzake successierechten (art. 482, 54 1°, 55, 59, 60, 60bis, 66bis en66ter W.Succ.)’, Successierechten 2006, afl. RUYSSEVELDT,J., ‘Vrijstelling gezinswoning in het Vlaamse Gewest’, Successierechten 2006, afl. 10 RUYSSEVELDT, J., “Tarieven, verminderingen – Brussels gewest”, Successierechten 2009, afl. 1, 5-8 RUYSSEVELDT, J., ‘Aanpassing voorwaarden waarin samenwonende stiefkinderen of ouders in het Vlaamse Gewest van elkaar erven (art. 50 W.Succ.)’, Successierechten 2013, afl.9
43