ISSN 1376 - 7801
SPOEDGEVALLEN
Vlaamse Vereniging Verpleegkundigen Spoedgevallenzorg vzw.
www.vvvs.be
Driemaandelijks Tijdschrift
Jaargang 2011 - 30 Nr. 3
V.U. Lauwaert Door, Briel 115, 9340 Smetlede
spoedgevallen 2011 nr 3
REDACTIE SPOEDGEVALLEN Hoofdredacteur Door Lauwaert Redactieleden Geert Berden Marc Van Bouwelen Jurgen Dehaes V.V.V.S. Bestuur Voorzitter Door Lauwaert Erevoorzitter Marc Weeghmans Ondervoorzitter Christian Gilot Secretaris Geert Berden Penningmeester Patrick Dagnelie Bestuursleden Rita De Cock Marc Van Bouwelen Nicole Reynders Geert Van Iseghem Patrick Dagnelie Philippe Fortain Anna Bueken Koen De Ridder Ingrid Laes Johan De Knock Jurgen Dehaes Secretariaat Geert Berden J.S. Bachlaan 11 bus 01.03 B-3500 Hasselt Tel/Fax : 011/59.70.75 @:
[email protected] Ledenadministratie AZ Monica Spoedgevallen / Patrick Dagnelie Florent Pauwelslei 1 2100 Deurne Tel : 03/320 57 02 @:
[email protected] Lidmaatschap Student: € 20 Lid: € 30 Instelling: € 90 Student BaNaBa: gratis Juiste bedrag over te maken op VVVS-rekening : Fortis Bank 001-1165249-64 BIC GEBABEBB/IBAN BE29 001 11652 4964
SPOEDGEVALLEN Vlaamse Vereniging van Verpleegkundigen Spoedgevallenzorg vzw.
INHOUD Redactioneel
3
Aankondiging en programma symposium 2012
4
De traumapatiënt: eerste opvang in de prehospitale fase en op de spoedopname Dimitri Diependaele
7
Together we care – together we learn and grow Geert Gunst
11
Zijn we er klaar voor? Jurgen Dehaes
17
Pijn in de prehospitaal setting: de efficiëntie van staande orders van een paramedisch interventie team (PIT) Jochen Bergs ea.
19
Wij waren er ook!!! SiTCA Patrick Janssens
25
Wat leeft er in de wetstraat? ?
28
Evidence-based practice in first aid Stijn Van de Velde
33
Agenda
36
spoedgevallen 2011 nr 3
2
Redactioneel Geachte lezers, Jullie hebben het misschien reeds ondertussen “ad valvas” gezien: het symposium van de VVVS 2012 komt er aan. Dit gaat opnieuw door te Blankenberge op 30 en 31 januari 2012. jullie vinden het volledig programma in dit nummer. Verder een samenvatting van het thesiswerk van collega Dimitri Diependaele die met dit werk winnaar werd van de eerste prijs “Weeghmans”. Deze prijs, genaamd naar de erevoorzitter Marc Weeghmans, beloont een eindwerk dat specifiek betrekking had op de verpleging binnen de Spoedgevallenzorg. Veel leesgenot.
Door Lauwaert
spoedgevallen 2011 nr 3
3
spoedgevallen 2011 nr 3
4
spoedgevallen 2011 nr 3
5
spoedgevallen 2011 nr 3
6
De traumapatiënt: eerste opvang in de prehospitale fase en op de spoedopname Dimitri Diependaele Verpleegkundige Spoedopname E.Z. Zottegem
Eindwerk Katholieke Hogeschool Sint-Lieven Campus Dirk Martens Aalst Promotor: Patrick Janssens Voor het schrijven van mijn eindwerk heb ik voor een onderwerp gekozen dat bij mij veel interesse opwekt. Ik wou een eindwerk schrijven waar ikzelf en ook anderen uit konden leren. Daarnaast diende deze thesis natuurlijk ook om het diploma te behalen van bachelor in de verpleegkunde. Verkeersongevallen en dan vooral autoongevallen zijn situaties waar we elke dag wel iets van horen. De cijfers die in het eerste deel van deze thesis verwerkt zijn, staven deze stelling. Incidentie verkeersongevallen in België: - 6782 zwaargewonden in 2008 - 944 doden in 2008 - van de 65 381 slachtoffers, 32 529 in personenwagens Verkeersongevallen zorgen nog steeds voor veel doden en traumapatiënten. Het is dan ook belangrijk dat vooral mensen die in deze sector werken een goede kennis hebben van wat er zich allemaal kan afspelen in deze situaties en vooral hoe wij als verpleegkundigen samen met artsen, ambulanciers en andere hulpverleners de best mogelijke zorgen kunnen toedienen. Het doel van dit eindwerk was dan ook mijn eigen kennis bijschaven en hulpverleners die vaak met deze situaties geconfronteerd worden, een interessante aanvulling te bieden op hun al vergaarde kennis. Ik wou ook meer inzicht krijgen in wat er zich allemaal afspeelt tijdens die relatief korte periode van de eerste opvang. Het traject dat ik gevolgd heb om deze doelen te verwezenlijken bestond uit verschillende stappen. Eerst werd een literatuurstudie uitgevoerd. Er werden verschillende wetenschappelijke artikels in verband met dit onderwerp nagelezen. De meeste van deze artikels komen van de internet databanken van verschillende wetenschappelijke magazines, zoals Pubmed
en het Nederlands Tijdschrift voor geneeskunde. Verder hebben ook de Nederlandse vertaling van het boek Prehospital Trauma Life Support en het boek over dringende medische hulp voor verpleegkundigen een bijdrage gegeven aan de totaliteit van dit eindwerk. Na deze literatuurstudie werd overgegaan tot een gevalstudie. Om deze studie te kunnen doen heb ik vijf weken stage gelopen op de spoedafdeling van het E.Z. te Zottegem. Na 5 weken had ik één casus waarvan de inhoud kon voldoen aan mijn eindwerk en deze heb ik dan ook uitgewerkt. Mijn belangrijkste bevindingen na deze stage en na het schrijven van deze thesis is dat er veel meer bij de prehospitale opvang komt kijken dan wat men op het eerste zicht zou denken. De verschillende beoordelingen die moeten gebeuren en de samenwerking tussen verschillende diensten is iets wat veel inspanning en concentratie vergt. Na het schrijven van dit eindwerk heb ik persoonlijk heel wat bijgeleerd over de eerste opvang van traumapatiënten. Door de theorie te combineren met de praktijk is het mogelijk om verschillende verwondingen te koppelen aan een bepaalde gebeurtenis en om een bepaalde behandeling te begrijpen. In het eerste deel van de thesis krijgt u een inleiding in de traumatologie. In de traumazorg kunnen we drie fasen onderscheiden; - De fase voor het incident: In deze fase spelen de omstandigheden die tot het letsel leiden een rol. Het is dan ook belangrijk dat het publiek voldoende voorlichting krijgt om deze omstandigheden zoveel mogelijk te vermijden. We denken bijvoorbeeld aan alcoholgebruik of overdreven snelheid. - De fase tijdens het incident: In deze fase wordt het letsel opgelopen. Tijdens het incident kan er eigenlijk niet veel gedaan worden in de traumazorg. Wat in de fase voor het incident kan worden gedaan zorgt spoedgevallen 2011 nr 3
7
ervoor dat er veranderingen optreden in deze fase. - De fase na het incident: Hier zijn de verwondingen al opgelopen en komt de traumazorg tot stand. Na de inleiding in de traumatologie gaat het werk over naar de factoren die de ernst van de trauma zullen bepalen.Om een goede anamnese te kunnen opstellen is het belangrijk om na te gaan wat er precies gebeurd is op de plaats van de botsing. Kijken naar de kinematica betekent dat men zal kijken naar de plaats, om zo te bepalen welke verwondingen ontstaan kunnen zijn door de krachten en de bewegingen die een rol gespeeld hebben bij het ongeval .Bij een aanrijding, bijvoorbeeld een aanrijding zoals in deze thesis, is het van belang om te weten wie tegen wat gebotst is en met welke snelheid. Daarnaast is ook de lengte van de remweg, het al dan niet dragen van de autogordel belangrijk. Ook het feit of de slachtoffers nog in de wagen zitten of ze uit de wagen geslingerd werden is natuurlijk van groot belang. Hierdoor kunnen de zorgverleners ter plaatse begrijpen welke uitwisseling van krachten er heeft plaatsgevonden. Deze informatie kan men dan omzetten naar een voorspelling van de verwondingen en de juiste zorg voor de slachtoffers. Bij traumazorg moeten we natuurlijk ook op de hoogte zijn van de verschillende soorten traumata die zich kunnen voordoen. Daarom ga ik in het volgende deel over naar de verschillende soorten trauma. We onderscheiden hierin de penetrerende en de stompe traumata. Een penetrerend trauma is een trauma waarbij de huid gepasseerd wordt. Er treedt dus naast eventuele inwendige beschadigingen ook een beschadiging van de huid op. Bij een stomp trauma zijn twee krachten betrokken: - Scheuring Dit ontstaat wanneer een orgaan of een weefsel (of een deel ervan) in een andere versnelling komt dan een ander orgaan of weefsel. Compressie (indeuken/ indrukken) Deze vorm ontstaat wanneer er een orgaan of weefsel beklemd raakt tussen andere organen of weefsels. Zoals ik al schreef is het belangrijk om te kijken wat er precies aan de hand is, om de verschillende verwondingen proberen in te schatten. Daarom werd in het volgende onderdeel van de thesis aandacht besteed aan de soorten botsingen en de verschillende verwondingen die er zich kunnen voordoen.
Omdat alles beschrijven mij veel te ver zou brengen in deze samenvatting, bespreek ik enkel de meest voorkomende, namelijk de frontale en de laterale botsing. Bij de frontale botsing wordt de voortgaande beweging abrupt gestopt. Hoewel het voertuig snel tot stilstand komt zal de inzittende blijven voortbewegen. Hierbij zijn dan 2 mogelijkheden voor de inzittende wanneer hij de gordel niet draagt, namelijk naar voor en naar boven en naar voor en naar beneden. Bij elk van deze bewegingen kunnen zich specifieke verwondingen voordoen aan het lichaam. Deze zijn uitvoerig besproken in de thesis, maar de samenvatting zou te uitgebreid zijn om dit hier te doen. Van een laterale botsing kunnen we spreken wanneer een wagen van de weg raakt en zijdelings tegen een boom of dergelijke terechtkomt of wanneer een voertuig aan de zijkant geraakt wordt door een ander voertuig. Ook hier zijn er specifieke verwondingen die besproken worden in het eindwerk. Omdat een stomp trauma het meeste voorkomt bij de verkeersongevallen, heb ik in het volgende onderdeel aandacht besteed aan de plaatselijke effecten van stompe traumata op het lichaam. De specifieke verwondingen die zich kunnen voordoen aan hoofd, thorax, abdomen en ledematen, komen hier aan bod. Na deze uiteenzetting komen we aan het vierde hoofdstuk van de thesis, de patiëntenbenadering. Allereerst word hier aandacht besteed aan de veiligheid. Na de veiligheid te controleren, moeten we prioriteiten gaan vaststellen. Wanneer de medische hulpverleners ter plaatse komen op een incident hebben ze eigenlijk 3 prioriteiten. Deze zijn het inschatten van de situatie; grootschalige incidenten of incidenten met meerdere slachtoffers herkennen, omdat bij een grootschalig incident de prioriteit van het geven van alle hulp aan de zwaargewonde patiënt verschuift naar het redden van zoveel mogelijk patiënten. En als derde moeten ze, nadat ze op de interventieplaats een korte inschatting hebben gemaakt, aandacht richten op de individuele patiënt. Als deze prioriteiten vastgesteld zijn, gaan we over tot de eerste beoordeling van het ongeval. Bij een slachtoffer dat in kritieke toestand verkeert, is het belangrijk dat de levensbedreigende aandoeningen snel opgemerkt worden. Dit kan door een goede eerste beoordeling. Wanneer het slachtoffer kritiek is, mag de hulpverlener in de spoedgevallen 2011 nr 3
8
preklinische fase niet verder gaan dan de eerste beoordeling. Het is makkelijk en gestructureerd om dan te werken volgens het ATLS principe. Hier onderscheiden we vijf cruciale stappen die nauwkeurig moeten gevolgd worden om tot een goede eerste beoordeling van de traumapatiënt te komen. Op de eerste plek komt de controle van de ademweg en de wervelkolom (Airway). Vervolgens controleren we de ademhalingsfrequentie. Daarna wordt er nagegaan of de circulatie nog intact is (Breathing). De vierde stap is de controle van de neurologische status (Disability). Tot slot is er een snelle volledige controle, waarbij men de kledij zal verwijderen om een goed zicht op het lichaam van het slachtoffer te krijgen (Exposure). Deze methode is in de thesis volledig uitgewerkt met voorbeelden en extra uitleg. Wanneer de eerste beoordeling afgerond is en het slachtoffer niet kritiek is, kan men overgaan tot een meer uitgebreide tweede beoordeling om er zeker van de zijn dat er geen letsels over het hoofd worden gezien.Vervolgens is ook de immobilisatie van groot belang. De wervelkolom moet gestabiliseerd worden en blijven tot radiologisch onderzoek uitsluitsel geeft over het al dan niet aanwezig zijn van significante fracturen. Nadat er in het eindwerk aandacht besteed werd aan deze cruciale stap in de traumaopvang, wordt er overgegaan naar de specifieke trauma’s, die men kan verwachten bij een auto-ongeval. Hierin vinden we trauma van de schedel en van de hersenen met daarin de schedelfracturen, hersenletsels, behandeling en de eerste opvang (neurologische status, Glasgow Coma Scale). Daarnaast is er ook aandacht voor traumata van de wervelkolom. De behandeling word in de thesis ook besproken. Vervolgens zien we de traumata van de thorax, o.a. de ribfracturen, longcontusie en de pneumothorax. Tot slot komen ook de traumata van het bewegingsapparaat aan bod, met aandacht voor de verschillende fracturen. Wanneer we denken aan een slachtoffer van een verkeersongeval, denken we natuurlijk ook aan shock. In het werk worden de verschillende symptomen, zoals bleekheid, lage bloeddruk, snelle weke pols, … besproken. Ook de verschillende oorzaken komen aan bod. Bij een verkeersongeval gaat het dan meestal om bloedverlies en spreken we van de hypovolemische shock. Ook de behandeling van shock komt hier aan bod. De behandeling rust op het principe dat we
de patiënt moeten behandelen als een VIP. De behandeling steunt namelijk op Ventilatie, Infusie en Perfusie. In het volgende hoofdstuk krijgt de lezer een zicht op de eigenlijke bevrijding van een persoon uit een wagen. Zowel van een geknelde als van een niet geknelde persoon. Er wordt een uitvoerige uiteenzetting gegeven over de savermethode (de meest gebruikte methode bij de brandweer om een slachtoffer te ontzetten.) Bij deze methode gaat men niet uit van het standpunt dat men het slachtoffer uit de wagen moet bevrijden, maar van het feit dat de wagen van rond het slachtoffer moet gehaald worden. Op die manier wil men het slachtoffer minstens in dezelfde conditie bevrijden als toen de hulpdiensten aankwamen. Tot slot ben ik na het theoretisch gedeelte overgegaan naar de patiëntenstudie. Hierbij heb ik alle aspecten die in de theoretische hoofdstukken aan bod kwamen gekoppeld aan een ‘real life situation’. Op deze krijgen we te lezen hoe we de theorie kunnen omzetten in de praktijk. Dit maakt het ook makkelijker om de verworven kennis te toetsen en te koppelen aan de praktijk. Op deze manier kunnen we de aangeleerde technieken en kennis beter plaatsen. Uit de thesis is te besluiten dat er een grote variëteit aan verwondingen kan ontstaan bij een auto-ongeval en dat er dus ook een groot aantal mogelijke behandelingen zijn. Het is de kunst om de juiste behandeling te kiezen en vooral om dit snel te doen. Het is dan ook belangrijk dat de verschillende hulpdiensten blijven oefenen op communicatief gebied en uitvoerend gebied. Een aanbeveling voor de praktijk is dan ook om voldoende te oefenen samen met andere instanties die bij deze situaties betrokken worden en volgens bepaalde protocollen te werken. Zo leren de verschillende hulpverleners samenwerken in verschillende omstandigheden, om zo samen tot een optimale opvang te bieden aan een traumapatiënt tijdens de prehospitale fase en op de spoedopname. Als laatste wil ik ook vermelden dat ik zeer tevreden was met het winnen van deze prijs. Het kwam totaal onverwacht, maar het is toch een mooie erkenning na al de uren werk dat je in het schrijven van een thesis steekt. Deze samenvatting is een kleine blik in het werk en ik kon dus onmogelijk de verschillende aspecten van trauma en de verschillende situaties en verwondingen uitgebreid beschrijven. spoedgevallen 2011 nr 3 9
Daarnaast wil ik ook de jury bedanken om mijn werk te verkiezen en mij de kans te geven om mijn samenvatting in het tijdschrift te publiceren.
Last but not least, bedank ik ook u, de lezer die de samenvatting leest en hier een stukje van uw kostbare vrije tijd in steekt.
De prijs voor het beste eindwerk “de prijs Weeghmans”, genoemd naar de erevoorzitter Marc Weeghmans, werd door de erevoorzitter en door de voorzitter Door Lauwaert overhandigd aan Dimitri Diependale.
spoedgevallen 2011 nr 3
2
10
Together we care – together we learn and grow Geert Gunst Hoofdverpleegkundige spoedopname az groeninge Kortrijk
De spoedopname van AZ Groeninge hecht veel belang aan een kwaliteitsvolle en deskundige multidisciplinaire patiëntvriendelijke hulpverlening. Om deze missie te realiseren, hebben we binnen de spoedopnameorganisatie een opleidingsstructuur en –beleidsplan ontwikkeld. Iedereen is ervan overtuigd dat we gedurende heel ons leven moeten leren. Vroeger was de algemene opvatting dat leren uit ervaring voldoende was om een kwalitatieve zorg te garanderen. We onderschatten deze vorm van leren niet maar nieuwe didactische inzichten tonen aan dat dit alleen niet langer de ideale formule is om onze leerdoelen te realiseren. Om als teamlid van de spoedopname een blijvend hoogstaand competentieniveau te halen, is er meer nodig. Ook de leermethodiek is in evolutie. Waar we vroeger de formule van teaching – doceren hanteerden, zijn we enkele jaren geleden zoveel mogelijk overgestapt naar een nieuwe formule om onze doelstellingen te bereiken. Multidisciplinair samenwerkend leren en lerend samenwerken. We willen de ervaringen en kennis binnen het team delen met alle medewerkers. Deze methode van teaching d.m.v. van ‘Learning experience’ sessies, een methode van werkplekleren, kent heel wat bijval binnen het team. Deze interactieve leermethode is wel één van de moeilijkste methodes om te realiseren omdat het team moet beschikken over experts binnen bepaalde vakdomeinen. Daarnaast moeten deze experts beschikken over sterke communicatieve en didactische vaardigheden en ze hebben de nodige maturiteit en de bereidheid nodig om open te debatteren. Hierdoor kan de expert ook zijn kennis en knowhow versterken via uitwisseling van ervaringen. Bij de opleidingen van de triage-verpleegkundigen, passen we deze opleidingsvorm toe.
Deze didactische methode kent echter ook zijn beperkingen: bij het bepalen van de opleidingsonderwerpen dienen wij rekening te houden met een zekere voorkennis bij de medewerkers. Vandaar dat we soms een mengvorm hanteren: de hands-on training. Eerst krijgt de verpleegkundige een korte theoretische uiteenzetting via doceren en vervolgens wordt er in kleine groepen gewerkt. De docent- coördinator wordt dus deels moderator, deels facilitator; hij bewaakt, ondersteunt en bevordert het leerproces. Deze leervorm is zeer arbeidsintensief en vraagt meer voorbereiding omdat er gewerkt wordt op basis van cases, realistische oefeningen en ervaringen. Veelal zijn ze gebaseerd op effectieve ervaringen en interventies, aangereikt door de teamleden zelf. Een voorbeeld hiervan zijn onze ALS, trainingen agressiebeheersing en patiëntfixatie Om de opgedane kennis en vaardigheden op een hoog niveau te houden, organiseren we hands-on workshops. Deze leermethode is een zeer gerichte, afgelijnde en praktische manier van trainen. Leerinspanningen renderen optimaal als je snel na een theoretische opleiding de nieuw verworven kennis kan trainen en eigenhandig toepassen. Onze gipsworkshops onder leiding van onze gipsmeester zijn hiervan een voorbeeld. Zo organiseren we verschillende sessies driemaal per jaar. Onze verpleegkundige experts bevinden zich in volgende domeinen van de zorg: triage – rampenmanagement – gipsmeester – referentieverpleegkundigen op verschillende domeinen – ALS – agressiebeheersing capnografie - … . Ze zijn stuk voor stuk professionals die hun kennis kunnen overdragen aan collega’s. Kruisbestuiving door en voor het team, met voldoende logistieke ondersteuning zorgt voor een stijgend competentieniveau en hierdoor stijgt ook het leervermogen van de medewerkers. spoedgevallen 2011 nr 3
11
Wanneer de medewerker basiskennis moet verwerven, is de klassieke opleiding, het klassikale doceren een goede formule. Deze formule hanteren we voornamelijk in het inwerkplan van nieuwe medewerkers. Dit plan brengt het ontwikkelingstraject van de nieuwe medewerker in kaart. De begeleidingsmomenten in het inwerkplan zetten mensen aan tot zelfreflectie zodat ze bewust worden van de competenties. Wij houden ermee rekening dat het groeitempo verschilt van individu tot individu. Het is belangrijk dat nieuwe medewerkers gesteund worden in hun groeiproces. Dit kan alleen door een open en eerlijke dialoog. Zo hebben we ook zicht op sleuteltalenten, de basis voor toekomstige experts binnen de spoedopname. Opleiding op maat van de afdeling We investeren in de meest recente ontwikkelingen en inzichten van de wetenschap, en waken over het juiste gebruik van de ons ter beschikking gestelde middelen. Om onze opleidingsjaarkalender op te stellen, brengen we de precieze behoeften en verwachtingen van het spoedteam in kaart. Hiervoor worden verschillende communicatiekanalen gebruikt, zoals de jaarlijkse (december) bevraging via een lijst waarop de medewerker vrij kan noteren (infobord), via een persoonlijke mail, via een persoonlijke enquête, via de wekelijkse dienstnota of via een functioneringsgesprek. Zo kunnen we de jaardoelstellingen definiëren en realiseren. Na het in kaart brengen van de ingediende onderwerpen en het maken van een behoefteanalyse kiest het beleidsteam van de spoedopname in de maand januari een jaarthema en stelt de jaarkalender op. Bij iedere gekozen thema bepalen we de meest geschikte leermethode. De maandelijkse interne multidisciplinaire opleidingen zijn hiervan het resultaat. De persoonlijke ontwikkeling van elk teamlid is een must om de steeds toenemende complexiteit van urgentiegeneeskunde verpleegkunde te kunnen volgen. Jaarlijks evalueren we uitgebreid de voorbije opleidingen (o.a. via enquête), omdat we onze leerdoelen willen afstemmen op de medewerker. Zo beogen we een groot leerrendement. Wij stimuleren niet alleen opleidingen aangeboden binnen het ziekenhuis. Er is momenteel een overaanbod aan externe
opleidingen in ons vakgebied. Mits goede motivatie en interne afspraken bestaan er mogelijkheden om deze te volgen. Iedereen kan groeien, dat vinden wij heel belangrijk. Wij investeren als opleidingscentrum daarom veel in eigen medewerkers. Maandelijks geven de spoedopnameverpleegkundige lesgevers cpr-lessen voor alle medewerkers van az groeninge. Opleidingsbeleidsplan Het opleidingsbeleidsplan is een instrument om permanent leren te stimuleren en om tijdsinvestering en opleidingsbudgetten efficiënt te beheren. Investeren in leren brengt altijd op, zowel op het vlak van patiëntveiligheid, op het vak van persoonlijke ontwikkeling die resulteert in een hogere werkvoldoening, als op economisch vlak. (vb.: opleiding resulteert in efficiënter gebruik materiaal en voorkomt verspilling, hogere werkvoldoening geeft minder afwezigheden …) In dit alles zien wij de samenwerking met de opleidingsdienst groeipool als een primordiaal element. Naast logistieke faciliteiten bieden ze heel veel kennis en ondersteuning om onze opleidingen te doen slagen. Er is regelmatig overleg. Zij houden ook alle gevolgde opleidingen per medewerker strikt bij. Dit biedt een enorm voordeel voor verpleegkundigen die houder zijn van een bijzondere beroepstitel. Zij organiseren ook train-the-trainer-opleidingen voor onze expertlesgevers. Door deze opleidingen ontwikkelen de experts de didactische vaardigheden van het lesgeven. Na elke opleiding kan de medewerker de opleidingstekst – PowerPoint of samenvatting terugvinden in ons elektronisch procedureboek. We streven er ook naar om bij elke sessie de belangrijkste informatie mee te geven op een persoonlijke geplastificeerde kaart. Deze kaartjes zijn ondertussen een vast werkinstrument geworden voor de verpleegkundigen op de dienst. Belangrijke informatie is steeds bij de hand en snel consulteerbaar. Evolutie: Naast het organiseren van hightechopleidingen (reanimatie, BIPAP ..) gaat onze aandacht ook naar het uitwerken van lowtech-onderwerpen. Dit zijn opleidingen die de soft skills (vb. communicatieve en sociale vaardigheden van de medewerkers) ontwikkelen. Zoals de spoedopnameorganisatie continu in evolutie is, sturen we het opleidingsbeleid op spoedgevallen 2011 nr 3
12
regelmatige basis bij. Het invoeren van de CRM (Crisis Resource Management) voor opleidingen wordt voor ons een nieuwe uitdaging. Voor de lesgevers werkten we een checklijst uit volgens de kernpunten van het CRM. Hierdoor worden onze opleidingen van een hoogstaand niveau. Wij zijn ervan overtuigd dat het toepassen van de CRMprincipes een positieve invloed heeft op de samenwerking binnen het multidisciplinaire spoedteam. Deze checklijst optimaliseert de opleidingen en verhoogt de patiëntveiligheid. In de toekomst zien wij het implementeren van intervisie als een uitdaging. Werken op een spoedopname vraagt een hoge graad van verantwoordelijkheid met veel beslissingsbevoegdheden. Daarom is het interessant om opleidingen simulatietrainingen te organiseren om mensen het hoofd te laten bieden bij complexe patiëntsituaties. Ons opleidingsbeleidsplan verhoogt de betrokkenheid en het engagement van de medewerker. Wij willen "happy" mensen, die zich goed in hun vel voelen op de werkvloer
4. Oefen leiderschap, oefen het ‘team zijn’
Reanimatieopleiding getoetst aan de principes van Crisis Resource Management 1. Ken je omgeving
De bijscholing/les vindt plaats in dezelfde setting zoals in een reanimatiebox. De bijscholing/les vindt plaats met hetzelfde materiaal zoals aanwezig op de afdeling. De bijscholing/les is interdisciplinair, er nemen zowel verpleegkundigen als artsen deel. Wanneer in een casus hulp van collega’s moet gevraagd worden, laat ik dit gebeuren zoals in het echt het geval is. Vb: gebruik reanimatieknop. Ik geef uitleg over materiaal en technieken die niet veel gebruikt worden. Vb: Pacing.
Ik gebruik casussen waarin complicaties voorkomen zodat de cursisten daarop voorbereid kunnen zijn.
3. Vraag tijdig hulp van derden
Ik vermeld tijdens mijn bijscholing dat er om de 2 minuten best gewisseld wordt voor het toedienen van thoraxcompressies om zo de hartmassage kwalitatief hoog te houden. Ik let op de taakverdeling tijdens casusuitvoeringen en geef er nadien feedback over.
6. Gebruik alle beschikbare bronnen
Na het uitvoeren van een casus geef ik feedback over welk materiaal men nog meer kon gebruikt hebben. Wanneer er nieuwe materialen op de afdeling beschikbaar zijn, geef ik deze een plaats in de opleiding en leg uit wat het is, waar men het kan vinden en waarvoor het gebruikt kan worden.
7. Communiceer effectief
2. Verwacht en plan
Tijdens uitvoering van iedere casus wordt er slechts één enkele leider aangeduid die de verantwoordelijkheid op zich neemt. Iedere aanwezige neemt zeker één keer deel aan een casusuitvoering. Ik zorg ervoor dat iedereen mee probleemoplossend denkt. De leider bij het uitvoeren van de casussen is een arts die in echte reanimatiesituaties ook de leiding op zich neemt.
5. Verdeel de werklast
en dat stralen ze dan ook uit! Voorbeeld checklist:
Er is een casus waarin deelnemers hulp moeten vragen aan derden om de situatie aan te kunnen. Er wordt tijdens de bijscholing gewezen op het feit dat men hulp kan en moet vragen in geval van reanimatie.
Ik haal aan tijdens de opleiding dat communicatie tijdens een reanimatie zeer belangrijk is. Ik vermeld dat de orders van de arts tijdens een reanimatie best herhaald worden om zo te bevestigen aan de arts dat het gevraagde uitgevoerd wordt.
8. Gebruik alle beschikbare informatie
Ik wijs op het belang van klinische observatie tijdens een reanimatie. Ik zorg voor casussen waar klinische observatie belangrijk is om een verandering in de toestand van de patiënt te kunnen waarnemen.
spoedgevallen 2011 nr 3
13
Ik vermeld middelen om de voorgeschiedenis van de patiënt te weten te komen. Vb: medisch dossier, huisarts bellen, familie bevragen.
9. Voorkom en beheer fixatiefouten
Ik bespreek het nut van een tweede opinie te vragen om fixatiefouten te vermijden. Ik leg uit aan de cursisten wat fixatiefouten juist zijn. Ik vermeld en geef feedback na casussen over het feit dat men regelmatig opnieuw moet reflecteren of men wel juist bezig is. Ik vermeld in de opleiding dat klinische observatie van groot belang is om fixatiefouten te vermijden.
14. Wijs uw concentratie wijselijk toe
Ik maak de cursisten zich ervan bewust dat iedere persoon fouten kan maken, maar ik maak hen er ook van bewust dan men daarom altijd moet bedacht zijn op fouten. Ik zorg voor een casus waarin een aanleg tot een fout verweven zit, die de deelnemers zelf moeten ontdekken en oplossen. Vb: defibrillator staan in verkeerde voltage ingesteld.
Ik geef feedback na het uitvoeren van een casus over het feit of men zich in de casus op het meest belangrijke geconcentreerd heeft.
15. Het stellen van prioriteiten een dynamisch proces is
10. Cross (double) check
is tijdens een reanimatie op de afdeling. Ik let erop dat de leider in een casus ook effectief de leiding neemt en bij conflicten tussen collega’s het probleem kan oplossen.
Ik wijs tijdens de opleiding op het feit dat men regelmatig de situatie eens van op een afstand moet bekijken om in te schatten wat er allemaal al gebeurd is, en wat er nog dient te gebeuren. Ik geef feedback na het uitvoeren van een casus of men de juiste prioriteiten heeft gesteld.
11. Gebruik cognitieve hulpmiddelen
Ik maak een cognitief hulpmiddel met de belangrijkste aandachtspunten van de les en geef deze mee aan de cursisten. Ik wijs erop dat het gebruik van een cognitief hulpmiddel positief is en alleen maar zorgt voor meer zekerheid in stressvolle situaties.
12. Herevalueer herhaaldelijk
Ik zorg voor dynamische casussen waarin de toestand van de patiënt regelmatig verandert. Ik wijs de cursisten op het feit dat observatie van de patiënt en de parameters belangrijk is om de dynamiek van situaties te kunnen inschatten en om erop te kunnen inspelen. Ik geef na het uitvoeren van een casus feedback over het observeren en probleemoplossend denken van de deelnemers.
13. Gebruik goed teamwerk
Ik geef feedback na het uitvoeren van een casus over de samenwerking. Ik zorg ervoor dat iedere aanwezige goed op de hoogte is van wat zijn rol spoedgevallen 2011 nr 3
14
spoedgevallen 2011 nr 3
15
Resusci Anne Skills Station Ben jij klaar voor je volgende reanimatie? reanimatie?
Het Resusci Anne Skills Station is een totaal nieuw Laerdalconcept. Het zorgt voor BLS-heropfrissing, met gesproken voicefeedback tijdens het oefenen en automatische certifiëring na het slagen van de reanimatietesten. Voor meer informatie over het Resusci Anne Skills Station kun je contact opnemen met onze Customer Service. Zij verwijzen je graag door naar de juiste account manager.
02 2533696 –
[email protected]
spoedgevallen 2011 nr 3
16
Zijn we er klaar voor? Jurgen Dehaes Verpleegkundige Spoedgevallen AZ Diest
Belgie staat stil? Iets wat zeker niet stil staat, is de hulpverlening. Dagelijks zorgen interventies, en ervaringen voor nieuwe nuttige info die gebruikt zal worden om een volgende keer een nog beter verloop te hebben. 1987 Schipbreuk Harold of Fre Enterprise, Juli 2004 Gasramp Gellingen, Febr 2010 Treinramp Buizingen, Sept 2011 Pukkelpop,… Om maar enkele zwarte dagen uit onze geschiedenis op te noemen. Ze staan allemaal op ons netvlies gebrand staan, maar daarnaast is het een bron aan info om onze hulpverlening bij mogelijke rampen te verbeteren. Behalve het verbeteren van onze kennis, gaan we ook op zoek naar mogelijke hulpmiddelen die onze werkwijze nog kunnen verbeteren. Een belangrijk item tijdens de noodplanning is de Triage van de slachtoffers… dit moet snel, correct en duidelijk zichtbaar verlopen. Persoonlijk ben ik, zoals velen, opgegroeid met onze kartonnen “Metag kaart” die om de hals van het SO word gehangen.
naar een mooi alternatief voor deze kartonnen kaart. En ja, ik heb ze gevonden… Statsband® Triae polsband met onze gekende triage categorieën en waarop ook een unieke barcode vermeld staat. Het interessante is dat de code meermaals terugkomt op kleine labels die dan kunnen gekleefd worden op dossiers, aanvragen, regulatie overzicht,… Men blijft een correct overzicht behouden in het traject van het slachtoffer. Ideaal zou dan zijn dat met Emergency software de scanning gebeurd van het slachtoffer, maar het doel van de Triage en de regulatie blijft het behouden van een overzicht, vlotte & snelle zorgen toedienen, en indien nodig het snel en overzichtelijk doorstromen van het slachtoffer naar het ziekenhuis. Achteraan is voldoende plaats voorzien voor het noteren van nodige acties, zoals medicatie – vitaliteits tekenen,…
Tijdens mijn opleiding Rampenmanagement aan de KU Leuven ging ik op zoek
Spoedgevallen 2011 nr 3
17
Uit
Bestaat de taak enkel uit evacuatie? De evacuatie polsband v Statsband® Een goede oplossing voor het registreren, identificeren, en koppelen van meerdere familieleden, huisdieren en persoonlijke bezittingen tijdens een evacuatie situatie Dit label beschikt over een blanco gedeelte waarop de zelfklevende barcodes van de labels van andere familieleden kunnen worden bevestigd om deze zo gemakkelijk en beter
ervaring weet ik dat sommige ondersteunende items ons kunnen helpen binnen de noodplanning, maar dat toch nog steeds de samenwerking en onze kennis doorslaggevend zijn bij elke opdracht. En binnen de hulpverlening zie je toch dat bij rampsituaties alle geschillen naast zich neer worden gelegd, en dat we samen knutselen aan oplossingen om de slachtoffers zo goed mogelijk te verzorgen. Een ongelooflijke eigenschap binnen onze hulpverlening.. Rode Kruis, MUG, ziekenwagen,… het maakt op dat moment weinig uit. SAMENWERKEN is dan de rode centrale leidraad!! Mocht je zelf nog interessante info hebben mag je deze uiteraard mailen:
[email protected] En misschien staat deze dan in onze volgende editie. Stalen en bijkomende info kan je aanvrage via
[email protected] / Dhr Renken
aan elkaar te koppelen.
Spoedgevallen 2011 nr 3
18
Pijn in de prehospitaal setting: de efficiëntie van staande orders van een paramedisch interventie team (PIT) Jochen Bergsa,b MSc, RN, Tom Thoelenb RN, Jean-Philippe Lambrechtb RN, Anna Buekena RN, Koen Bronselaera MD, Maria Deneireb MSc, RN Series editor: Jochen Bergs MSc, RN a Spoedgevallendienst, Universitaire Ziekenhuizen Leuven, b Departement Gezondheidszorg en Technologie, Katholieke Hogeschool Leuven
Abstract Inleiding: Pijn is één van de belangrijkste redenen waarvoor mensen urgente hulpverlening zoeken. Omdat er prehospitaal meestal geen arts aanwezig is, wordt de behandeling van pijn vaak uitgesteld tot in het ziekenhuis. Dit kan deels opgelost worden door gestandaardiseerde protocollen (staande orders) toe te passen. In deze studie willen we nagaan of de bestaande staande orders voldoende efficiënt zijn bij het behandelen van pijn. Methode: De studie werd uitgevoerd op de PIT-teams van UZ Leuven. Alle patiënten met pijn die 18 jaar of ouder waren, met goede beheersing van de Nederlandse taal en waarbij geen MUG-versterking aanwezig was, werden geïncludeerd. De pijnscores werden bepaald door de “nummeric rating scale” (NRS). Deze scores werden op twee tijdstippen bevraagd: bij aankomst van de PIT op de plaats van de interventie en bij aankomst op de spoedgevallendienst. Resultaten: Een totaal van 24 patiënten werden geïncludeerd. De pijnscore bij aankomst van de PIT was gemiddelde 7,59 (SD±1,894), mediaan 8 (Q1 - Q3 6,75 - 9). Bij aankomst op de spoedgevallendienst
werd een gemiddelde pijnscore van 4,45 (±1,819) gerapporteerd, mediaan 4 (Q1 - Q3 3,75 - 6). Bij 50% van de patiënten werd een pijnreductie van ≥ 3/10 behaald, deze was gemiddeld 3 (SD±1,670) mediaan 2,5 (Q1 - Q3 2 - 4,24). Het correct toepassen van het staande order is significant gecorreleerd met de pijn bij aankomst op de spoedgevallendienst: rpb -0.528, p<0,01. Waarbij het correct toepassen van het staande order resulteert in een lagere pijnscore bij aankomst op de spoedgevallendienst (p=,018). Het toedienen van morfine is significant gecorreleerd met de pijnvermindering: rpb 0,478, p=0,009. Het toedienen van morfine resulteert in een hogere pijnvermindering (p=0,013). Conclusie: Het correct toepassen van staande orders leidt duidelijk tot een adequate pijnreductie bij aankomst op de spoedgevallendienst. Het al dan niet gebruiken van morfine blijkt een determinerende factor in het bekomen van adequate analgesie. Deze resultaten leiden tot twee nieuwe vragen. Welke zijn de factoren die kunnen leiden tot een betere toepassing van de staande orders en meer specifiek wat zijn de beweegredenen voor het al dan niet gebruiken van opiaten (morfine) bij PIT verpleegkundigen. Sleutelwoorden: urgentieverpleegkunde; staande orders
pijn; prehospitaal;
Spoedgevallen 2010 nr 3 19
Inleiding Pijn is één van de belangrijkste redenen waarvoor mensen urgente hulpverlening zoeken. Als we meer specifiek naar de prehospitaal setting kijken, blijkt pijn in 30-54% van de interventies voor te komen [1]. Bij traumapatiënten wordt zelfs een prevalentie van 70% gerapporteerd [2]. Pijn is een complex begrip met verschillende interpretaties en invalshoeken. In de literatuur komen dan ook verschillende definities aan bod. De meest gekende definitie bij verpleegkundigen is: “pijn is wat de patiënt zegt dat het is en wanneer deze patiënt zegt dat het er is” [3]. Deze definitie erkent pijn als een subjectieve klacht waarbij de interpretatie vertrekt vanuit de patiënt. Een andere definitie: “Pijn is een onaangename sensorische en emotionele gewaarwording die verband houdt met feitelijke of mogelijke weefselschade, of wordt beschreven in termen van weefselschade” gaat meer uit van een somatisch defect [4]. In beide definities wordt pijn aanschouwd als een symptoom van een pathologische toestand van een orgaan of orgaansysteem. De aanwezigheid van (acute) pijn kan naast de onderliggende pathologische oorzaak heel wat negatieve gevolgen veroorzaken. Zo kan acute pijn leiden tot hypertensie, hypoventilatie met weefselhypoxie, CO2retentie, perifere vasoconstrictie en ritmestoornissen [5]. Buiten de somatische verwikkelingen heeft pijn ook psychologische gevolgen zoals angst en stress. Verschillende onderzoeken tonen aan dat pijn in het algemeen onderschat wordt door hulpverleners en daardoor onvoldoende behandeld wordt [1,6-7]. Een adequate pijn behandeling leidt, naast de positieve gevolgen voor de patiënt, tot een betere klinische beoordeling van de patiënt [5,8]. Het herkennen, observeren en rapporteren van pijn is een belangrijke verpleegkundige verantwoordelijkheid, ook prehospitaal. Voor de behandeling van pijn zijn verpleegkundigen veelal afhankelijk van artsen die een geneesmiddel dienen voor te schijven. In de prehospitaal setting, waar vaak geen artsen aanwezig zijn, betekent dit een uitstel van de behandeling met als gevolg een accumulatie van de pijnsensatie en het ongemak. Dit heeft zoals eerder aangehaald een negatieve invloed op het welbevinden van de patiënt waarbij de
somatische weerslag de outcome negatief kan beïnvloeden. De afhankelijkheid en vooral het niet beschikbaar zijn van artsen in bepaalde situaties kan ondervangen worden door het gebruik van staande orders; dit geldt ook voor de prehospitaal setting [5-6]. In België zijn er drie inzetbare middelen om prehospitaal hulp te bieden. Dit zijn de mobiele urgentiegroep (MUG), het paramedische interventieteam (PIT) en de 100 ziekenwagen. Hiervan zijn het PIT en de MUG bevoegd om pijnmedicatie toe te dienen. De arts van het MUG-team beschikt over verschillende producten om pijn adequaat te kunne bestrijden. Binnen het PIT kan een gespecialiseerde verpleegkundige op basis van staande orders analgesie toedienen. Uit de literatuur blijkt dat patiënten die prehospitaal behandeld werden met morfine, op basis van staande orders, een adequate pijnbestrijding kenden [9-12]. Toch blijkt pijn niet altijd even efficiënt behandeld te worden. Oorzaken als onvoldoende evaluatie, angst voor complicaties, nood aan intraveneuze toedieningsweg en nood aan monitoring worden daarbij aangehaald [1,5]. Met behulp van deze studie willen we nagaan of de bestaande staande orders in onze instelling voldoende efficiënt zijn bij het behandelen van pijn in de prehospitaal setting en of deze staande orders consequent worden toegepast. Methode Design Dit onderzoek werd uitgevoerd via een descriptief correlationeel design, met als doelstelling de efficiëntie en consequente toepassing van de bestaande staande orders met betrekking tot analgesie in de prehospitaal setting te evalueren. Setting en populatie De studie werd uitgevoerd tussen 2 februari 2011 en 3 april 2011 door de paramedische interventieteams verbonden aan de spoedgevallendienst van een Belgisch universitair ziekenhuis. Deze spoedgevallendienst heeft sinds 1974 ervaring met het toepassen van staande orders in de prehospitaal setting. Hierdoor kunnen de verpleegkundigen van het PIT, op basis van deze staande orders, gebruikmaken van verschillende analgetica (paracetamol, NSAID en morfine). De steekproef was een gelegenheidssteekproef die voortkwam uit de zendingen
Spoedgevallen 2010 nr 3
20
gereguleerd door de 112-centrale van de provincie Vlaams-Brabant. Om geïncludeerd te worden moest de patiënt aangeven pijn te hebben bij aankomst van het PIT. Patiënten werden geëxcludeerd indien ze jonger waren dan 18 jaar, de Nederlandse taal niet beheersten of in geval van mentale of cognitieve beperkingen. Patiënten met nietademhalingsgebonden thoracale pijn werden uitgesloten omdat voor deze patiënten een specifiek staand order beschikbaar is. Gezien de doelstelling van deze studie werden alle interventies waarbij de MUG als versterking werd geroepen of reeds werd meegestuurd door de 112-centrale geëxcludeerd. Variabelen en meetinstrumenten In dit onderzoek werden twee afhankelijke variabelen gemeten. Een eerste was pijn bij aankomst op de spoedgevallendienst (Pspoed), gemeten met de “numerieke rating scale” (NRS). De NRS is een subjectieve meting waarbij de patiënt wordt gevraagd zijn of haar pijn om te zetten in een numerieke waarde van 0 tot en met 10. “0” staat voor geen pijn en “10” komt overeen met de ergst denkbare pijn. Uit de studie van Bijur et al. blijkt dat de NRS een betrouwbare en valabele schaal is. De studie heeft ook aangetoond dat dit meetinstrument een sterke gelijkenis vertoont met de visuele analoge schaal [13]. De tweede afhankelijke variabele was pijnreductie (∆NRS). Deze waarde werd bekomen door het verschil te berekenen tussen de pijn bij aankomst van het PIT op de plaats van de oproep en de pijn bij aankomst op de spoedgevallendienst. Pijnreductie werd als adequaat beschouwd bij een ∆NRS ≥3 [8,15]. Het bekomen van adequate pijnreductie werd weergegeven in een dichotome variabele. De pijnscore bij aankomst van het PIT (Paankomst) werd eveneens gemeten met de NRS. Een eerste predictieve variabele in dit onderzoek was het al dan niet correct toepassen van de standing orders. Deze variabele werd bepaald door de onderzoekers op basis van de beschikbare gegevens uit de vragenlijst en weergegeven als een dichotome variabele. Hiervoor beschikte de onderzoekers over een korte anamnese, situering van de pijnklacht, de NRS bij aankomst en de eventueel toegediende geneesmiddelen. Naast het al dan niet correct toepassen van het staand order werd het gebruik van morfine en/of Perfusalgan als predictieve variabele aanschouwd.
Procedure De inzameling van de data werd uitgevoerd door PIT-verpleegkundigen. De verpleegkundigen werden zowel mondeling als schriftelijk geïnformeerd over de praktische uitvoering van de studie. De data collectie werd gestuurd door een vragenlijst met volgende items: vermoedelijke diagnose, pijnscores (begin en einde PIT-interventie), tijdstip van evaluatie en medicatietoediening, toegediende medicatie met dosis en overige interventies (spalken, enz.). Ook werden geslacht, gewicht, allergieën, bloeddruk en pols genoteerd. De beschikbare farmacologische middelen zoals voorgeschreven in de staande orders zijn: paracetamol (Perfusalgan®), NSAID (Taradyl®) en morfine. Perfusalgan® 1g IV wordt systematisch toegediend vanaf een matig pijn (NRS ≥ 4/10) onder voorwaarde van een systolische bloeddruk boven 110mmHg. De toediening van Taradyl® 10mg IV wordt enkel toegepast bij vermoeden van nierkolieken (en indien er geen sprake is van allergie, nierfalen en maagulcera). Tenslotte kan er morfine toegediend worden vanaf een “niet te verdragen pijn” (NRS ≥ 7/10) onder vorm van een startdosis (0,066mg/kg) met eventuele extra toedieningen (per 0,033mg/kg) tot de patiënt pijnvrij is. Bij een systolische bloeddruk onder de 110 mmHg wordt de dosis morfine gehalveerd. Vooropgestelde dosis morfine zorgen voor minimale bijwerkingen bij de patiënt en zou het beste effect leveren van dit analgeticum [14-15]. Statistische analyse Eerst werd een univariabele descriptieve exploratie van Paankomst, Pspoed en ∆NRS uitgevoerd. Daarna werd een multivariabele exploratie uitgevoerd tussen het correct toepassen van de staande orders en het gebruik van morfine en de NRS score op de drie meetmomenten. Omdat de gebruikte variabelen niet voldeden aan de assumpties van parametrische testen werd er gekozen voor niet parametrische alternatieven: de Kolmogorov-Smirnov Z en Spearman’s correlation coëfficiënt. Categorische variabelen werd op basis van een 2x2 tabel en Fischer’s exact test geëvalueerd. Het significantieniveau werd vastgesteld op p< 0,05. Ethische consideraties Deze studie werd goedgekeurd door de thesis commissie van de bachelor na bachelor opleiding in de intensieve zorgen
Spoedgevallen 2010 nr 3
21
en spoedgevallenzorg van de Katholieke Hogeschool Leuven. De gebruikte vragenlijst werd zonder identificatiegegeven van de patiënt aan de onderzoekers overgemaakt. Het invullen van de vragenlijst vond plaats na de interventie en had geen invloed op de uit te voeren therapie. Er werden enkel bestaande gegevens verzameld die normaal ook in het interventieverslag vermeld worden. Resultaten Tijdens de studieperiode werden 24 formulieren ingezameld, hiervan was 91,6% (n=22) volledig ingevuld. De steekproef telt 41,66% vrouwen (n=10) en 58,33% mannen (n=14) met een gemiddelde leeftijd van 47,7 jaar (SD±24,369), mediaan 45 jaar (Q1-Q3 24,5 – 61,5). Pijnscore bij aankomst van het PIT was gemiddelde 7,59 (SD±1,894), mediaan 8 (Q1-Q3 6,75 - 9). Na aankomst op de spoedgevallendienst werd een gemiddelde pijnscore van 4,45 (SD±1,819) gerapporteerd, mediaan 4 (Q1-Q3 3,75 - 6). Bij 50% (n=12) van de patiënten werd een adequate pijnreductie behaald. Pijnreductie (∆NRS) was gemiddeld 3 (SD±1,670), mediaan 2,5 (Q1-Q3 2 - 4,24). De staande orders werden in 54,16% (n=13) correct toegepast. Voor één casus werd het staande order terecht niet correct toegepast met rechtvaardiging van de verpleegkundige. Er werd bij 8 patiënten (33%) morfine toegediend en bij 20 patiënten (83%) werd Perfusalgan® toegediend.
versus 5,44; p=,018). Bij het correct toepassen van de staande orders werd een gemiddelde ∆NRS van 3,67 (mediaan 4) bekomen, bij het niet correct toepassen 2,56 (mediaan 2, p=0,051). In beide gevallen werd een minimum ∆NRS van 1 en een maximum van 6 bekomen. Bij het correct toepassen van de staande orders werd bij 77% van de patiënten een adequate pijnreductie (∆NRS ≥3) genoteerd, bij het niet correct toepassen van de staande orders werd in 20% een ∆NRS ≥3 geobserveerd (p=0,01). In deze studie bleek het al dan niet toedienen van morfine niet significant gecorreleerd met de pijnscore bij aankomst op de spoedgevallendienst rpb 0,114, p=0,307. Het toedienen van morfine bleek wel significant gecorreleerd met de pijnvermindering ∆NRS rpb 0,478, p=0,009. We stellen vast dat het toedienen van morfine resulteert in een hogere ∆NRS (gemiddeld 4,38 versus 2,46; p=0,013). Bij het toedienen van morfine werd een pijnreductie van ≥3 bij 87,5% van de patiënten behaald; bij de patiënten die geen morfine kregen werd in 35% een pijnreductie van ≥3 geconstateerd (p=0,014). Het toedienen van morfine is significant gecorreleerd met het correct toepassen van het staand order rpb 0,641, p<0,01. We stellen vast dat morfine resulteert in een grotere pijnreductie en het correct toepassen van het staand order resulteert in een lagere pijnscore bij aankomst op de spoedgevallendienst. Er
Figuur 2: Pijnvermindering volgens het al dan niet toedienen van Afbeelding 1: Pijn bij aankomst op de spoedgevallendienst
morfine.
Het correct toepassen van het staande order is significant gecorreleerd met de pijnscore bij aankomst op de spoedgevallendienst: rpb -0,528, p<0,01. We stellen vast dat het correct toepassen van het staande order resulteert in een lagere pijnscore bij aankomst op de spoedgevallendienst (gemiddeld 3,67 Spoedgevallen 2010 nr 3
22
kon geen significante correlatie worden vastgesteld tussen het gebruik van Perfusalgan®, ∆NRS en pijn bij aankomst op de spoedgevallendienst. Discussie Pijn is een belangrijke reden waarvoor mensen urgentie hulpverlening zoeken. Hoewel het observeren, beoordelen en rapporteren van pijn een belangrijke verpleegkundige verantwoordelijkheid is blijven artsen verantwoordelijk voor het voorschrijven van pijnmedicatie. Daar artsen niet op ieder ogenblik bij de patiënten zijn bieden staande orders een mogelijkheid om de tijd tussen het vaststellen van pijn en de behandeling ervan te reduceren. Dit geldt zeker in de prehospitaal setting waar vaak geen arts beschikbaar is. Uit de literatuur leren we dat de implementatie van dergelijke staande orders een positieve invloed heeft op pijn. Ook blijkt dat het toedienen van opiaten veilig kan gebeuren. Deze studie leert ons dat bij 50% van de patiënten die prehospitaal analgesie kregen, een adequate pijnvermindering kon vastgesteld worden. Daarbij merken we op dat geen enkele patiënt pijnvrij is bij aankomst op de spoedgevallendienst. De gemiddelde pijnscore bij aankomst op de spoedgevallendienst is 4,45. Dit komt overeen met matige pijn die te verdragen is. Dit geeft aan dat extra analgesie noodzakelijk bij aankomst op de spoedgevallendienst. Dit is echter niet te wijten aan bestaande protocollen (staande orders). Zo observeren we een significant lagere pijnscore bij aankomst op de spoedgevallendienst in de patiëntengroep waarbij de staande orders correct werden toegepast. In de literatuur wordt een adequate pijnvermindering beschouwd als een daling van ≥3 op de NRS [8,15]. Dit werd bij het correct toepassen van de staande orders in 77% van de gevallen behaald tegenover 20% bij het niet correct toepassen van de staande orders (p=0,01). Hetzelfde geldt bij het toedienen van morfine. Zo observeren we dat bij het toedienen van morfine voor 87,5% van de patiënten een adequate pijnvermindering kenden (gemiddelde ∆NRS van 4,38) tegenover 35% bij het niet toedienen van morfine. Dit geeft aan dat opiaten (morfine) een belangrijk analgeticum vormen in de prehospitaal setting, wat bevestigd wordt in de literatuur [7,10,11,15]. Het onderscheid tussen het effect van het correct toepassen van de staande orders en het effectief toedienen van morfine is moeilijk te maken. Deze twee variabelen hangen nauw samen, ze
tonen zelfs de grootste correlatie (rpb=0.641 ; p<0,01) wat wil zeggen dat het correct toepassen van staande orders vaak samenhangt met het toedienen van morfine. In deze studie kon 41% van de variatie in het al dan niet toepassen van het staande order verklaard worden door het al dan niet toedienen van morfine. Beide factoren hebben een beslissend effect op de pijnbestrijding, we zien dat het toedienen van morfine een betere pijnvermindering geeft en het correct toepassen van staande orders algemeen lagere pijnscores met zich meebrengt bij aankomst op de spoedgevallendienst. Daarbij constateren we dat het niet correct toepassen van de staande orders in 54,5% overeen komt met het niet toedienen van morfine. De terughoudendheid in het geven van opiaten vinden we ook terug in de literatuur [5,7,12]. In de opmerkingen van de verpleegkundigen vinden we enkele aanwijzingen dat de bestaande staande orders in bepaalde situaties te beperkt zijn en voornamelijk steunen op de deskundigheid van de verpleegkundige. Er zijn verschillende factoren verantwoordelijk voor het al dan niet correct toepassen van de staande orders. Enkele voorbeelden zijn: weigeren van patiënt om analgetica te krijgen, reeds automedicatie van de patiënten, de interpretatie van de NRS door de verpleegkundige. Meer onderzoek is noodzakelijk om het gedrag van de hulpverlener omtrent de toediening van analgetica te achterhalen. Deze studie kent een aantal beperkingen. Ten eerste gaat het om een kleine steekproef. Dit is voornamelijk te wijten aan de verandering in de regulatie van de prehospitaal hulpverlening waardoor het PIT van UZ Leuven 30% minder interventies moest uitvoeren tijdens de studieperiode. Daarbij waren sommige vragenlijsten onvolledig ingevuld. Ten tweede is er geen standaardtijd gerespecteerd tussen de pijnmetingen. Dit geeft mogelijks een vertekend beeld omdat de werkingstijd van het analgeticum niet altijd wordt gerespecteerd. Hierdoor kan de laatste meting uitgevoerd worden op een moment waarop het volledige effect van het analgeticum nog niet bereikt is. Toch denken wij dat deze methode de realiteit het meest weerspiegelt. De pijnscore op het moment waarop de patiënt de spoedgevallendienst bereikt is vaak bepalend voor de verdere organisatie van zorg. Als voorbeeld verwijzen we hier naar triage, die deels gestuurd wordt door pijn. Door het meten van de pijn op het
Spoedgevallen 2010 nr 3 23
moment van aankomst op de spoedgevallendienst kunnen we ons een beeld vormen van de impact van de prehospitaal zorg op het verdere zorg traject. Het meten van de pijn na een standaard inwerktijd van het analgeticum zou ons meer waardevolle informatie verschaffen in de effectiviteit van het analgeticum en de dosis maar zou het organisatorische aspect negeren. Ten slotte werd deze studie enkel uitgevoerd bij het PIT van UZ Leuven waardoor er geen veralgemening kan gemaakt worden op nationaal vlak.
pijnscore bij aankomst op de spoedgevallendienst. Het al dan niet gebruiken van morfine blijkt een determinerende factor in het bekomen van adequate analgesie. Deze resultaten leiden tot twee nieuwe vragen. Welke zijn de factoren die kunnen leiden tot een betere toepassing van de staande orders en meer specifiek wat zijn de beweegredenen voor het al dan niet gebruiken van opiaten (morfine) door PIT verpleegkundigen.
Conclusie Het correct toepassen van staande orders leidt tot een significant verschil in
Man Vrouw
Totaal n=24
Staand order toegepast n=13
Staand order niet toegepast n=11
58,33%
61,53%
54,54%
41,66% 8 (6,75-9)
38,47% 8
45,46% 8
p
Morfine toegedien d n=8
Geen morfine toegediend n=16
75%
50%
p
25% 50% .82 7 8,5 .04 Paankomst 1 7 4 (3,75 - 6) 4 6 .04 4 5 .66 Pspoed 3 9 2,5 (2 4 2 .05 4,5 2 .01 ∆NRS 4,24) 1 3 Mediaan (Q1 – Q3); Paankomst: pijn bij aankomst van het PIT; Pspoed :pijn bij aankomst op de spoedgevallendienst; ∆NRS: pijn afname
Tabel 1 : Voornaamste resultaten Literatuur 1. Chambers JA, Guly HR. The need for better pre-hospital analgesia. Arch Emerg Med 1993;10:187-192. 2. Berben SA, Schoonhoven L, Meijs TH, van Vugt AB, van Grunsven PM. Prevalence and relief of pain in trauma patients in emergency medicl service. Clin J Pain 2010;27:587-592. 3. McCaffery M, Beebe A. Pain: clinical manual for nursing practice. Mobsy: St. Louis 1989. 4. International Association for the Study of Pain 2010. Geraadpleegd op 21 november 2010, http://www.iasppain.org//AM/Template.cfm?Section=H ome 5. Thomas SH, Shewakramani S. Prehospital trauma analgesia. J Emerg Med 2010;35:47-57. 6. Chollet C, Leberre A, Leroy N, Magne M, Marty J, Ricard-Hibon A. Evaluation de la douleur aiguë en médecine préhospitalière. Ann Fr Anesth Reanim 1997;16:945-949.
7. Gatti A, Marinangeli F, Narducci C, Paladini A, Pasqualucci A, Ursini ML, et al. Acute pain and availability of analgesia in the prehospital setting in Italy : A problem to be solved. Pain Pract 2009;9:282-288. 8. Berben SAA, Meijs THJM, Van Dongen RTM, Van vugt AB, Vloet LCM, De groot M, et al. Pain prevalence and pain relief in trauma patients in the accident & emergency department. Injury 2008;39:578-585. 9. Barniol C, Bounes V, Ducassé JL, HouzeCerfon C-H, Minville V. Predictors of pain relief and adverse events in patients receiving opioids in a prehospital setting. Am J Emerg Med 2011;29:512-517. 10. Bellard C, Bounes V, Charpentier S, Ducassé JL, Houze-Cerfon C-H. Is there an ideal morphine dose for prehospital treatment of severe acute pain? A randomized, double blind comparison of 2 doses. Am J Emerg Med 2008;26:148-154.
Spoedgevallen 2010 nr 3 24
11. Galinski M, Ruscev M, Pommerie F, Hubert G, Srij M, Lapostolle F, et al. Prise en charge de la douleur aiguë sévère chez l’adulte en médecine extrahospitalière :enquête nationale auprès des médecins de Smur. Ann Fr Anesth Reanim 2004;23:1149-1154. 12. Ricard-Hibon A, Belpomme V, Chollet C, Devaud MJ, Adnet F, Borron S, et al. Compliance with a morphine protocol and effect on pain relief in outof-hospital patients. J Emerg Med 2008;34:305-310. 13. Bijur P, Latimer C, Gallagher J. Validation of a Verbally Administered Numerical Rating Scale of Acute Pain for Use in the Emergency Department. Acad Emerg Med 2003;10:390-392. 14. Fleischmann R, Frazer D, Daya M, Jui J, Newgard C. Effectiveness and Safety of Fentanyl Compared with Morphine for Out-of-Hospital Analgesia. Prehosp Emerg Care 2010;14:167-175.
15. Middleton P, Simpson P, Sinclair G, Dobbins T, Math B, Bendall J. Effectiveness of Morphine, Fentanyl, and Methoxyflurane in the Prehospital Setting. Prehosp Emerg Care 2010;14:439-447. 16. Sandhu S, Driscoll P, Nancarrow J. Analgesia in the accident and emergency department: do SHOs have the knowledge to provide optimal analgesia? J Accid Emerg Med 1998;15:147-150. 17. Yanuka M, Soffer D, Halpern P. An interventional study to improve the quality of analgesia in the emergency department. J Emerg Med 2008;5:435439. 18. Yealy DM. Prehospital pain research. Ann Emerg Med 1996;17:471473.
Wij waren er ook!!!
Situering van het project Patrick Janssens Coördinator banaba in de Intensieve zorg en spoedgevallenzorg KAHO Sint-Lieven Aalst
De Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, opleiding verpleegkunde, opende op 13 september 2011, , een simulatiecentrum voor dringende medische hulpverlening. Het SiTCA (Simulatie- en Trainingscentrum Aalst) verzorgt teamtrainingen op maat voor artsen, verpleegkundigen en andere hulpverleners. Ook andere onderwijsinstellingen kunnen er terecht met hun studenten. De combinatie van hoogtechnologische apparatuur met een specifiek didactische concept maakt dit centrum uniek in België.
Jaarlijks overlijden er in België naar schatting zo’n 1500 à 2000 patiënten ten gevolge van een medische fout1. Extrapolatie van Amerikaanse onderzoeksgegevens toont aan dat bij dringende ziekenhuisopnames een patiënt tussen 2,9% en 10,8% kans heeft, slachtoffer te worden van een medische fout1. In de meerderheid van de gevallen is de oorzaak niet het gebrek aan kennis of aan technische vaardigheden, maar een problematische samenwerking tussen de hulpverleners, vooral op het vlak van communicatie en teamwork2.
Spoedgevallen 2010 nr 3 25
Met name bij zeer urgente situaties is onderlinge samenwerking cruciaal en zal het ontbreken ervan, vaak snelle en dramatische gevolgen met zich mee brengen. Teamtrainingen zijn een probaat hulpmiddel om de kwaliteit van het teamwork te verhogen en de patiëntveiligheid te verbeteren, met een lagere mortaliteit tot gevolg.3 In de huidige opleiding van artsen, verpleegkundigen en andere hulpverleners wordt veel aandacht besteed aan kennisoverdracht en aan het ontwikkelen van de nodige technische vaardigheden. Het ‘aanleren’ van teamwork, met name in dringende situaties, komt daarentegen veel minder aan bod. Dat is ook niet te verwonderen, vermits dergelijke trainingen moeilijk te verwezenlijken zijn met de ‘klassieke’ onderwijsvormen. In een klassituatie verkrijg je immers nooit dat echte realiteitsgevoel en de bijhorende stress. Tijdens de stages zijn de opportuniteiten om crisissituaties te trainen (gelukkig) schaars en worden studenten of nieuwe personeelsleden niet snel in een verantwoordelijke rol geplaatst. Simulatieonderwijs kan voor deze problemen een oplossing bieden. Simulatieonderwijs Afkomstig uit de luchtvaart, is simulatietraining erop gericht de deelnemers zo snel en zo grondig mogelijk in een sfeer te brengen waarbij ze het gevoel hebben in de realiteit te staan. De vooraf uitgeschreven scenario’s worden hiervoor aan de doelgroep aangepast. Er wordt bij voorkeur getraind met bestaande (multidisciplinaire) teams. De nadruk logt hierbij niet op het beheersen van technische vaardigheden, maar op samenwerking en communicatie. We hanteren hiervoor de zogenaamde CRMprincipes (crisis resource management principes), die garant staan voor een degelijke samenwerking tijdens crisissituaties: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Ken de werkplek Anticipeer en plan vooruit Schakel vroegtijdig hulp in Toon leiderschap/volgzaamheid Verdeel de werklast Mobiliseer alle beschikbare hulpbronnen 7. Communiceer effectief 8. Gebruik alle beschikbare informatie 9. Voorkom en bestrijd fixatiefouten 10. Check en dubbelcheck
11. Gebruik cognitieve hulpmiddelen 12. Herbeoordeel de situatie regelmatig 13. Gebruik goed teamwerk 14. Verdeel de aandacht verstandig 15. Stel prioriteiten dynamisch bij Twee trainers begeleiden elke sessie: een ‘operator’ die de simulator bedient en een ‘facilitator’ die het leerproces begeleidt. Deze trainers bevinden zich in een aparte ruimte met een one-way raam van waaruit de simulator bediend wordt en de deelnemers geobserveerd worden. Ten behoeve van de debriefing wordt de sessie gefilmd door drie camera’s. In het bed ligt een geavanceerde patiëntensimulator die de trainers in staat stelt een groot aantal ziektebeelden en symptomen te simuleren en de meest voorkomende technische interventies uit te voeren. Bovendien registreert de simulator alle uitgevoerde acties, gaande van het voelen van de pols tot het toedienen van de medicatie, in een logboek dat bij de debriefing kan worden gebruikt. Een simulatietraining krijgt vorm op basis van een vaste structuur bestaande uit een uiteenzetting van de CRM theorie, een briefing, een simulatiesessie en een debriefing. Vooral de debriefing heeft een grote waarde voor de bewustwording van de deelnemers omtrent hun vaardigheden m.b.t. communicatie en samenwerking in teamverband. Er werden dan ook kosten noch moeite gespaard om de debriefingruimte uit te rusten met de nodige audiovisuele apparatuur om de opgenomen beelden ‘life’ of uitgesteld te bekijken in combinatie met het beeld van de patiëntenmonitor. De nadruk ligt tijdens de debriefing voornamelijk op zelfreflectie. Een modelsessie duurt zo’n 3,5 uur. Er wordt getraind in kleine groepen van maximaal een 5-tal deelnemers. Op vraag wordt een pakket op maat uitgewerkt. Het team Het team van SiTCA bestaat uit drie docenten van de opleiding verpleegkunde en twee artsen-gastdocenten. Allen hebben ze een ruime ervaring in het werkveld en kregen ze een gespecialiseerde opleiding in simulatieonderwijs in Nederland en een specifieke opleiding in het werken met de simulator. Bedrijven
Spoedgevallen 2010 nr 3 26
Het SiTCA wil in de toekomst ook samenwerken met bedrijven. De simulatieruimte is immers een ideale setting voor firma’s om artsen en verpleegkundigen met hun nieuwste producten kennis te laten maken. Tijdens de simulatie zullen de cursisten namelijk daadwerkelijk met deze toestellen moeten werken zodat ze ook de eigenschappen van deze toestellen aan den lijve kunnen ondervinden.
Informatie Meer informatie kan men vinden op de website: www.sitca.be of bij de contactpersoon, Sabrien De Prez via
[email protected] of 053 72 71 70.
Spoedgevallen 2010 nr 3
27
Wat leeft er in de wetstraat ? Publicatie : 2011-10-28 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU 17 OKTOBER 2011. - Koninklijk besluit betreffende de 112-centra en het agentschap 112
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 29 april 2011 houdende oprichting van de 112-centra en het agentschap 112, inzonderheid op artikel 3, vijfde lid, artikelen 6, 9, 10, tweede lid, en artikel 16; Overwegende het koninklijk besluit van 26 juni 2002 betreffende de organisatie van de gecentraliseerde dispatchingcentra en van het nationaal invalspunt; Overwegende het koninklijk besluit van 17 oktober 2011 betreffende de dispatching van de operationele diensten van de Civiele Veiligheid; Overwegende het koninklijk besluit van 26 maart 2007 tot vaststelling van de vestigingsplaats, de werking en de organisatie van het Agentschap voor de oproepen tot de hulpdiensten; Overwegende het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van de gemeenten als centra van het eenvormig oproepstelsel; Gelet op de adviezen van de inspecteurs van Financiën, gegeven op 9 en 10 juli 2009; Gelet op de akkoordbevinding van Onze Staatsecretaris voor Begroting van 29 januari 2010; Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken gegeven op 22 december 2009; Gelet op het Protocol nr. 168/2 van het Sectorcomité I - Algemeen bestuur van 2 december 2009; Gelet op advies 49/778/2 van de Raad van State, gegeven op 28 juni 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Volksgezondheid, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben
Wij
besloten
en
besluiten
Wij,
HOOFDSTUK 1. - De 112-centra Afdeling 1. – Algemeenheden Artikel 1. Er is één 112-centrum per provincie en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, tenzij andersluidende beslissing gezamenlijk genomen door de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Volksgezondheid, na advies van het agentschap 112. De werking en het dagelijks beheer van de 112-centra behoren toe aan de Minister van Binnenlandse Zaken, die, volgens de regels die zij samen vastleggen, de Minister van Volksgezondheid betrekt bij het beheer van de calltaking en van de dispatching van de oproepen voor de dringende medische hulp en het beheer van betrokken personeel. Art. 2. In elk 112-centrum worden de volgende verantwoordelijken aangeduid : 1° een directeur van de calltaking; 2° een directeur van de politiedispatching; 3° een medisch directeur; 4° een medisch adjunct-directeur; 5° een directeur van de dispatching voor de civiele veiligheid. Samen vormen zij het directiecomité van het 112-centrum. Art. 3. Het directiecomité van het 112-centrum ziet toe op de goede werking en de interne coördinatie van het 112-centrum, in het bijzonder : 1° op de naleving van de protocollen en instructies, alsook het neutrale beheer van de calltaking; 2° op de functionele en technische coördinatie tussen de calltaking en de dispatching, met name opdat de calltaking tegemoet komt aan de operationele behoeften van de dispatching en van de operationele diensten die de interventies verrichten; 3° op de coördinatie bij multidisciplinaire incidenten, onverminderd de inwerkingtreding van de nooden interventieplannen; 4° op de continuïteit van de operationele werking van het 112-centrum.
Spoedgevallen 2010 nr 3 28
Art. 4. Het directiecomité brengt verslag uit over haar activiteit aan het agentschap 112 in overeenstemming met de bepalingen die in onderling overleg werden besloten door de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Volksgezondheid. Art. 5. Het voorzitterschap van het directiecomité wordt verzekerd in overeenstemming met het huishoudelijk reglement dat het vaststelt en dat goedgekeurd wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Volksgezondheid. Art. 6. De Minister die het Functioneel gezag heeft in de zin van artikel 7 van de wet van 29 april 2011 tot oprichting van de 112-centra en het agentschap 112, hierna « wet 112 » genoemd, kan beslissen dat bepaalde monodisciplinaire oproepen met een bijzonder karakter rechtstreeks aankomen bij de desbetreffende dispatching. Art. 7. De 112-centra houden statistieken bij over hun activiteiten van behandeling van oproepen overeenkomstig de gezamenlijk door de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Volksgezondheid bepaalde modaliteiten. Afdeling 2. - De directies van de 112-centra Onderafdeling 1. - De calltaking Art. 8. De directeur van de calltaking organiseert de calltaking met inachtneming van de protocollen en instructies. Hij leidt de calltakers en waakt in het bijzonder over het neutrale beheer van de noodoproepen en over het tegemoetkomen aan de operationele noden van de hulpdiensten. Hij wordt gezamenlijk aangeduid als ambtenaren van de FOD Binnenlandse zaken door de Minister van Binnenlandse Zaken en door de Minister van Volksgezondheid of hun afgevaardigde op basis van een functieprofiel dat werd goedgekeurd door het agentschap 112 en na een selectie waaraan het deelneemt. Onderafdeling 2. - De politiedispatching Art. 9. De directeur van de politiedispatching is belast met de organisatie van de dispatching van de politiediensten overeenkomstig artikel 28 van het koninklijk besluit van 26 juni 2002 betreffende de organisatie van de gecentraliseerde dispatchingcentra en van het nationaal invalspunt. Onderafdeling 3 De dispatching van de dringende geneeskundige hulp Art. 10. De Minister van Volksgezondheid of diens afgevaardigde duidt als professionele hulpverlener van de FOD Volksgezondheid in elk 112-centrum een medisch directeur aan. De medisch directeur superviseert de medische kwaliteit van de dispatching van de dringende geneeskundige hulp. Daartoe kan hij de nodige bevelen en onderrichtingen
geven aan de medisch adjunct-directeur. De medisch directeur brengt verslag uit aan de provinciale commissie voor dringende geneeskundige hulpverlening en aan de cel dispatching van de dringende medische hulp en de medische bewaking van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid. Om als medisch directeur te worden aangesteld, moet men geneesheer-specialist in de urgentiegeneeskunde of drager van een bijzondere beroepstitel van geneesheerspecialist in de urgentiegeneeskunde. Na zijn aanstelling moet de medische directeur een activiteit uitoefenen, minstens parttime, in een functie gespecialiseerde spoedgevallenzorg die beschikt over een functie mobiele urgentiegroep. De medisch directeur kan deze functie in één of meerdere 112-centra uitoefenen. Art. 11. De Minister van Volksgezondheid of zijn afgevaardigde duidt als professionele hulpverlener van de FOD Volksgezondheid in elk 112-centrum een medisch adjunctdirecteur aan. De medisch adjunct-directeur is belast met het toezicht op de naleving van de protocollen bij de dispatching van de dringende medische hulp. Daartoe kan hij de nodige bevelen en onderrichtingen geven aan de dispatchers. De medisch adjunct-directeur brengt verslag uit over zijn activiteit bij de medisch directeur. Om aangesteld te worden moet de medisch adjunct-directeur beantwoorden aan de voorwaarden vastgelegd in het koninklijk besluit van 27 maart 2008 tot bepaling van de functie en tot vaststelling van de opdrachten en het competentieprofiel van de verpleegkundigen-regulatoren van de cel dispatching dringende geneeskundige hulpverlening en medische bewaking Na zijn aanstelling moet de medisch adjunctdirecteur een activiteit uitoefenen, minstens parttime, in een functie gespecialiseerde spoedgevallenzorg die beschikt over een functie mobiele urgentiegroep. Onderafdeling 4. - De dispatching van de civiele veiligheid Art. 12. De directeur van de dispatching van de civiele veiligheid is belast met het toezicht op de naleving van de protocollen bij de dispatching voor de civiele veiligheid in overeenstemming met het koninklijk besluit van 17 oktober 2011 betreffende de organisatie van de dispatching van de operationele diensten van de civiele veiligheid. Hij verzekert het operationele beheer van de dispatching. Daartoe kan hij de nodige bevelen en onderrichtingen geven aan de dispatchers. Dit operationeel lid van een hulpverleningszone met de graad van officier wordt aangeduid door de Minister van Binnenlandse Zaken of diens afgevaardigde
Spoedgevallen 2010 nr 3
29
aan wie hij verslag uitbrengt van zijn activiteit. Onderafdeling 5. - De organisatie van de geïntegreerde dispatching van de dringende geneeskundige hulpverlening en de civiele veiligheid Art. 13. De dispatching van de dringende medische hulp en de dispatching van de civiele veiligheid worden in elk 112-centrum geïntegreerd in één enkele dispatching, hierna « geïntegreerde dispatching » genoemd. De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Volksgezondheid of hun afgevaardigden duiden gezamenlijk de coördinator van de geïntegreerde dispatching aan onder de directeur van de dispatching civiele veiligheid, en de medisch adjunctdirecteur. De coördinator van de geïntegreerde dispatching organiseert de dispatching en verzekert hiervan de dagelijkse leiding, onverminderd de bevoegdheden van de directeurs. Afdeling 3. - Het rijkspersoneel tewerkgesteld in de 112-centra en die de calltaking en dispatching doen Art. 14. De calltaking wordt verzekerd door personeelsleden van de FOD Binnenlandse Zaken. De politiedispatching wordt verzekerd door leden van de federale en lokale politie. De geïntegreerde dispatching wordt verzekerd door de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken en van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, door gezondheidszorgverleners van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid en door gedetacheerde leden van de operationele diensten van de hulpverleningszones in de 112-centra. De basisopleiding, de voortgezette opleiding en de evaluatie van de vaardigheden van de leden van de geïntegreerde dispatching worden gezamenlijk door de Minister van Binnenlandse Zaken en door de Minister van Volksgezondheid georganiseerd met inachtneming van de rechtspositie en in het bijzonder het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel. HOOFDSTUK 2. - Het agentschap 112 Afdeling 1. - De opdrachten van het agentschap 112 Art. 15. Naast haar wettelijke opdrachten, moet het agentschap 112 : 1° erop toezien dat tegemoet wordt gekomen aan de operationele behoeften eigen aan de respectieve opdrachten van de geïntegreerde politie, van de civiele veiligheid en van de volksgezondheid voor wat betreft het beheer van de noodoproepen; 2° op basis van een gezamenlijke strategie die zij bepaalt, een gelijkvormig advies geven
betreffende het profiel, de kwalificatie en de opleidingen die de calltakers moeten volgen; 3° elk nuttig voorstel doen aan de Minister van Binnenlandse Zaken en aan de Minister van Volksgezondheid om de snelheid en de kwaliteit van de behandeling van de noodoproepen te verbeteren; 4° de opdrachten vervullen van het CADplatform gecreëerd door artikel 58bis van het tweede beheerscontract tussen de Belgische Staat en de N.V. A.S.T.R.I.D. van 8 april 2003 en gedefinieerd in artikel 58quater van hetzelfde beheerscontract; 5° een advies geven bij de jaarlijkse opstelling van het operationele plan voor wat betreft het beheer van de noodoproepen; 6° toezien op de continuïteit van de operationele werking van de calltaking; 7° een advies geven over de protocollen inzake de behandeling van een noodoproep of een incident dat de interventie van meerdere disciplines vereist; 8° een advies aan de ministers geven over het ontwerp van personeelsplan wat betreft de calltakers en over het ontwerp van begroting betreffende de 112-centra en het agentschap 112. Art. 16. Het agentschap 112 kan een aanvraag tot audit of inspectie met betrekking tot de werking van de 112-centra aanhangig maken bij een van de volgende diensten : de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, de algemene inspectie van de diensten van de civiele veiligheid, de interne controledienst van de Federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken, alsook de gezondheidsinspecteurs en de interne controledienst van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid. De modaliteiten van deze aanhangigmaking worden bepaald in de protocollen die gesloten worden tussen het agentschap 112 en de genoemde diensten. De Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Volksgezondheid bepalen gezamenlijk de gevallen waarin deze inspectieen auditdiensten gezamenlijk tussenkomen. Afdeling 2. - De organen van het agentschap 112 Art. 17. Het agentschap 112 bestaat uit een beheerscomité en een operationeel comité. Onderafdeling 1. - Het beheerscomité van het agentschap 112 Art. 18. Het beheerscomité vervult de opdrachten van het agentschap 112 en is samengesteld uit de volgende leden: 1° een voorzitter die in onderlinge overeenstemming werd aangeduid door de Minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Volksgezondheid; 2° een vertegenwoordiger van de Minister van Binnenlandse Zaken;
Spoedgevallen 2010 nr 3 30
3° een vertegenwoordiger van de Minister van Volksgezondheid; 4° de directeur-generaal van de civiele veiligheid van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken of diens vertegenwoordiger; 5° de directeur-generaal van basisgezondheidszorg en crisisbeheer van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. 6° een vertegenwoordiger van het Commissariaat-generaal van de federale politie; 7° een vertegenwoordiger van de vaste commissie van de lokale politie; 8° een vertegenwoordiger van de hulpverleningszones, bedoeld in artikel 14 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, aangeduid door de Minister van Binnenlandse zaken; 9° een vertegenwoordiger van de dringende geneeskundige hulpverlening aangeduid door de Minister van Volksgezondheid. Art. 19. Het beheerscomité vergadert minstens eenmaal per kwartaal. De voorzitter van het beheerscomité kan hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een lid, deskundigen uitnodigen op de vergaderingen van het beheerscomité. Het beheerscomité stelt zijn huishoudelijk reglement vast dat onder andere de wijze van betrokkenheid organiseert van de diensten die deel uitmaken van de voorbereiding van de dossiers die hem voorgelegd worden, de werkwijze van het beheerscomité om de grootst mogelijke consensus inzake voorgelegde beslissingen te bereiken, en de interne en externe communicatie van het agentschap. Het huishoudelijk reglement is door de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Volksgezondheid goedgekeurd. Als er tussen de leden van het beheerscomité geen akkoord gevonden kan worden, informeert de voorzitter de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Volksgezondheid hierover. Onderafdeling 2. Het operationeel beheerscomité Art. 20. Het operationeel beheerscomité is samengesteld uit de volgende leden; 1° een vertegenwoordiger van de algemene directie civiele veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken, aangewezen door de directeur-generaal van de Civiele veiligheid; 2° een vertegenwoordiger van de hulpverleningszones bedoeld in artikel 14 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, aangewezen door de Minister van Binnenlandse Zaken; 3° een vertegenwoordiger van de federale politie, aangewezen door de Commissaris-
generaal van de federale politie; 4° een vertegenwoordiger van de lokale politie aangewezen door de vaste commissie van de lokale politie; 5° een vertegenwoordiger van de directoraat generaal van basisgezondheidszorg en crisisbeheer van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, aangewezen door directeur-generaal van basisgezondheidszorg en crisisbeheer van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu; 6° een vertegenwoordiger van de dringende geneeskundige hulpverlening, aangewezen door de Minister van Volksgezondheid. Het voorzitterschap van het operationeel comité wordt door jaarlijkse beurtrol tussen de drie disciplines verzekerd. De voorzitter rapporteert aan het beheerscomité. Art. 21. Het operationeel beheerscomité is belast met de volgende opdrachten; 1° de opdracht bepaald in artikel 15, 6° van dit besluit; 2° elke opdracht die hem door het beheerscomité van het agentschap 112 wordt toevertrouwd. Onderafdeling 3 Het coördinatiecomité van de geïntegreerde dispatching Art. 22. Het agentschap bevat ook een coördinatiecomité van de geïntegreerde dispatching. Art. 23. Het coördinatiecomité van de geïntegreerde dispatching is samengesteld uit de leden bedoeld in artikel 18, 1° tot 5°, 8° en 9°. Het coördinatiecomité van de geïntegreerde dispatching verleent een gelijkvormig advies aan de bevoegde overheid betreffende het profiel, de kwalificatie en de opleidingen die het personeel dat de geïntegreerde dispatching verzekert, moet volgen en ziet toe op de continuïteit van de operationele werking van de geïntegreerde dispatching. Hij verleent een advies geven over het ontwerp van personeelsplan wat betreft het personeel dat de geïntegreerde dispatching verzekert. HOOFDSTUK 3. - Overgangs-, Opheffings- en eindbepalingen Art. 24. In afwachting van de inwerkingtreding van de hulpverleningszones duidt de Minister van Binnenlandse zaken een dienstchef van de brandweer aan om de functies bedoeld in de artikelen 18, 8° en 20, 2°, te verzekeren. Art. 25. Het koninklijk besluit van 26 maart 2007 tot vaststelling van de vestigingsplaats, de werking en de organisatie van het Agentschap 112 voor de Oproepen tot de Hulpverleningsdiensten wordt opgeheven. Art. 26. In het koninklijk besluit van 2 april
Spoedgevallen 2010 nr 3
31
1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van gemeenten als centra van het eenvormig oproepstelsel, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 14 oktober 1987 en 10 augustus 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het artikel 1bis, wordt het cijfer « 100 » vervangen door het cijfer « 112 ». 2° in het artikel 5, § 1, worden de woorden « op magneetband » door het woord « elektronisch » vervangen. Art. 27. Op de datum bepaald in artikel 28, 3°, worden de artikelen 2, § 2 en 3 van het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van gemeenten als centra van het eenvormig oproepstelsel, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 19 december 1997, 26 november 1998, 26 mei 1999, en 7 maart 2002 opgeheven. Art. 28. 1° Artikel 3, vierde lid, en artikel 6 van de wet 112 treden in werking op dezelfde datum als dit besluit; 2° De artikelen 11 en 12 van de wet 112 treden in werking op 1 januari 2012; 3° Artikel 15 van de wet 112 en artikel 27 van dit besluit treden in werking op 1 november 2012; 4° De artikelen 8 en 14 van dit besluit treden in werking op de door onze Minister van Binnenlandse Zaken en onze Minister van Volksgezondheid gezamenlijk vastgestelde datum, na advies van het agentschap 112, wanneer zij vaststellen dat de voorwaarden vervuld zijn opdat de 112-centra een eenvormige organisatorische structuur voor behandeling van noodoproepen vormen;
5° tot de datum bepaald in 4° : a. Artikel 3, eerste lid, tweede, derde en vijfde, en artikel 4 van de wet 112 zijn van toepassing op de centra van het eenvormig oproepstelsel en op de centra voor informatie en communicatie van de geïntegreerde politie; b. De bevoegdheden die overeenkomstig artikel 3, 1° , 2° en 4° voorbehouden zijn aan het directiecomité van de 112-centra worden uitgeoefend, ieder voor wat hem aangaat, door : 1. De coördinator van de geïntegreerde dispatching, de medische adjunct-directeur en de directeur van de dispatching van de civiele veiligheid; 2. de directeur van het centrum voor informatie en communicatie van de geïntegreerde politie c. de opdrachten voorzien in artikel 7 van dit besluit worden uitgeoefend door de centra van het eenvormig oproepstelsel en door de centra voor informatie en communicatie van de geïntegreerde politie; d. De artikelen 10 tot 13 van dit besluit zijn van toepassing op de centra van het eenvormig oproepstelsel. 6° de andere bepalingen van dit besluit treden in werking op dezelfde dag als dit besluit. Art. 29. Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en van Volksgezondheid zijn ieder wat haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 17 oktober 2011. ALBERT Van Koningswege :De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, Mevr. L. ONKELINX
Spoedgevallen 2010 nr 3 32
Evidence-based practice in first aid Stijn Van de Velde Belgisch Centrum voor Evidence-Based Medicine, CEBAM
Inleiding Evidence-based practice tracht de kwaliteit van zorg te verhogen door de kloof tussen onderzoek en praktijk te overbruggen. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar cardiopulmonaire reanimatie door leken en de bevindingen werden vertaald naar evidencebased richtlijnen. Op het vlak van leken eerste hulp naast reanimatie, stond evidence-based practice nog in de kinderschoenen. Via een doctoraat werd evidence-based practice geïntroduceerd in het eerstehulponderwijs van Rode KruisVlaanderen en werden nieuwe empirische gegevens verzameld. Het doctoraatsonderzoek gebeurde dankzij een vlotte samenwerking tussen het Belgisch Centrum voor Evidencebased Medicine (CEBAM), Rode KruisVlaanderen en het Academisch Centrum voor Huisartsgeneeskunde (ACHG) van de K.U.Leuven. Europese eerstehulprichtlijnen voor leken De vaststelling dat in cursussen voor leken in Europa verschillende eerstehulptechnieken werden aangeleerd zonder echte onderbouwing vormde het startpunt. Rode Kruis-Vlaanderen had subsidies ontvangen om een Europees eerste hulp handboek te maken en na advies van CEBAM is dan beslist om dit evidence-based aan te pakken. Een multidisciplinair panel van Europese experten nam de beschikbare evidence in overweging en produceerde aanbevelingen aangaande veiligheidsmaatregelen, noodevacuatie van slachtoffers, psychosociale eerste hulp en eerste hulp voor trauma en orale vergiftiging. Een voorname moeilijkheid bij de ontwikkeling van deze richtlijnen was dat de wetenschappelijke onderbouw voor eerste hulp vaak heel erg beperkt was. Ondanks de evidence-based insteek moesten we daardoor regelmatig terugvallen op expert opinie. Zo hebben we echter ook geleerd hoe expert opinie op een formele manier kan worden verzameld. Binnen het ACHG doet o.a. Annemie Heselmans verder onderzoek naar
nieuwe methoden om evidence en expert opinie te integreren. Een sterkte van deze richtlijnen is dat ze door een onafhankelijke expertengroep van CEBAM formeel werden gevalideerd (www.cebam.be). Als stichtend lid van het Guidelines International Network (www.g-i-n.net) stapt CEBAM mee op in het valideren en integreren van klinische praktijkrichtlijnen gebaseerd op wetenschappelijk informatie. CEBAM moedigt wetenschappelijke beroepsorganisaties aan om hun richtlijnen door het centrum te laten valideren omdat het voor de zorgverstrekker, beleidsmaker en patiënt een waarborg biedt aangaande de methodologische kwaliteit van de gepubliceerde richtlijn. Sinds de eerste validatie in 2002, werden al meer dan 40 Belgische praktijkrichtlijnen door CEBAM beoordeeld. Op basis van deze richtlijnen ontwikkelde Rode Kruis-Vlaanderen de European First Aid Manual (EFAM). Meer dan 30 organisaties hebben sindsdien dit gebruiksklaar instrument benut om hun lesmaterialen efficiënt aan te passen aan internationale evidence-based richtlijnen voor reanimatie en eerste hulp. Met de publicatie van nieuwe internationale richtlijnen in 2010, werd ondertussen een nieuwe editie gelanceerd, met name EFAM 2011. Meer informatie hierover vindt u op www.efam.redcross.be. Het doctoraat onderzocht tevens de kwaliteit van evidence-based richtlijnen door de inhoud en methodologische kwaliteit van richtlijnen over het gebruik van ijs voor acute enkelverstuikingen te vergelijken. We vonden 21 richtlijnen over het onderwerp met beduidende verschillen in hun aanbevelingen. Het verschil in totale applicatieduur (tijd per applicatie x frequentie) liep zodanig uiteen dat je zowel 45 minuten als 14 uren kon tegenkomen. Alle richtlijnen werden beoordeeld aan de hand van AGREE, een internationaal gevalideerd beoordelingsinstrument voor onderzoek en evaluatie van richtlijnen (www.agreetrust.org/). Hieruit bleek dat vele richtlijnen methodologische problemen hadden, maar dat
Spoedgevallen 2010 nr 3
33
er ook tekortkomingen waren die niet door het AGREE instrument konden worden geïdentificeerd. Om de geldigheid van richtlijnen te evalueren, stellen we daarom aanvullend bij de AGREE evaluatie ook een analyse van de inhoud van de aanbevelingen voor. Effectiviteit van eerstehulponderwijs Om de effectiviteit van eerstehulponderwijs voor leken te evalueren voerden we een systematische review uit. De review vond twee studies die erin geslaagd waren om het effect van eerstehulptraining op het helpend gedrag te meten. Gebaseerd op deze studies concludeerden we, onder voorbehoud van verdere studies, dat conventioneel eerstehulponderwijs wel de competenties verhoogde maar verassend genoeg geen invloed had op het helpend gedrag. Bijkomende training aangaande drempels tot het bieden van hulp zou het aantal mensen die hulp bieden in noodsituaties kunnen verhogen. Deze review bepaalde ook het onderzoeksplan voor een randomised controlled trial (RCT). Deze RCT onderzocht of training aangaande drempels tot het bieden van hulp een positieve invloed heeft op het helpend gedrag in noodsituaties van leken getraind in eerste hulp. We maakten, met toestemming van een ethische commissie, gebruik van een misleidingstest om het helpend gedrag te evalueren. In deze misleidingstest wisten de deelnemers niet dat een noodsituatie gesimuleerd werd, noch dat hun helpend gedrag geobserveerd werd.
In deze RCT vonden we dat deze bijkomende training geen invloed had op het helpend gedrag voor een acute hartaanval. Het goede nieuws was dat bijna alle deelnemers enige vorm van hulp boden. De kwaliteit van de geboden hulp kon wel beter: de cursisten waren soms niet snel genoeg of ze gingen in ongeveer 40% van de gevallen zelf hulp zoeken in plaats van een omstaander om hulp te sturen zoals ze net in de cursus geleerd hadden. De misleidingstesten zelf bleken hierbij een nuttige manier om informatie te verzamelen over het helpend gedrag van leken getraind in eerste hulp. Door deze studies besteedt Rode Kruis nu ook specifieke aandacht aan drempels tot het bieden van hulp in de nieuwe cursussen eerste hulp. Besluit De trend van evidence-based werken is zeker gezet in het Rode Kruis. Naast de introductie van evidence-based practice in het praktijkgerichte eerstehulponderwijs werd de evidence-based aanpak de rode draad in het strategische plan, “Afspraak 2015”, van Rode Kruis-Vlaanderen. Hiertoe richtte Rode KruisVlaanderen het Expertisecentrum op met vier voltijdse medewerkers die evidence samenvatten voor alle activiteiten van de organisatie (www.rodekruis.be/NL/Activiteiten/Expertisece ntrum/). De volledige tekst van de doctoraatsthesis kan via deze link worden gevonden: http://www.kuleuven.be/doctoraatsverdedigin g/cm/3M06/3M060675.htm
Foto: Deze foto illustreert de opstelling van de misleidingstesten waarbij de proefpersonen na de cursus eerste hulp werden uitgenodigd voor een zogenaamde rijvaardigheidstest. Van links naar rechts ziet u een acteur in de rol van passieve omstaander, een acteur die een acute hartaanval simuleert, de proefpersoon, en een tweede acteur met de rol van passieve omstaander.
Spoedgevallen 2010 nr 3 34
Foto: Panel van experten die de Europese eerstehulprichtlijnen hebben ontwikkeld.
Spoedgevallen 2010 nr 3 35
Agenda
Congres NVSHV ' Verruim je horizon ' Tuesday 27 March 2012 Locatie: de ReeHorst , Ede Start: 08:30 uur Eind: 17:00 uur
Spoedgevallen 2010 nr 3
36
zie www.vlaamseverpleegunie.be
Spoedgevallen 2010 nr 3
37
Spoedgevallen 2010 nr 3
Spoedgevallen 2010 nr 3