2015-2018
SOP
2015-2018 School Ontwikkel- en zorgPlan
Inhoud
1. Inleiding
2
1.1 Totstandkoming van dit School Ontwikkel- en zorgPlan
2
1.2 Het ondersteuningsplan
2
1.3 Het School Ontwikkel- en zorgPlan (SOP)
3
1.4 Missie en visie RSG Lingecollege
3
2. Algemene gegevens
4
2.1 De basis- en extra ondersteuning
4
2.1.1 Wat is basisondersteuning
4
2.1.2 Wat is extra ondersteuning
5
2.1.3 Toelaatbaarheidscommissie POVO-VSO
5
2.1.4 Toelaatbaarheidscommissie Passend Onderwijs Rivierenland
6
2.2 Inzet en ontwikkeling van de locatie: teamcompetenties 3. Visie op leerlingondersteuning RSG Lingecollege
6 6
3.1 Grenzen aan de opvang van leerlingen met ondersteuningsbehoeften
7
3.2 Procedure voor niet plaatsen van leerlingen
8
3.3 Klachten en geschillenregeling
8
3.3.1 Ondersteuningsroute binnen RSG Lingecollege
8
3.3.2 Ontwikkelingsperspectiefplan (OPP)
9
BIJLAGE 1 - BASISONDERSTEUNING/BASISPROFIEL
10
BIJLAGE 2 - TEAMCOMPENTENTIES
13
BIJLAGE 3 - HANDELINGSGERICHTE AANPAK
16
BIJLAGE 4 - LINGEPLEIN, ONTWIKKELPLAN
28
BIJLAGE 5 - BEGRIPPENLIJST
30
BIJLAGE 6 - AFKORTINGEN
31
1
1. Inleiding 1.1 Totstandkoming van dit School Ontwikkel- en zorgPlan Ter voorbereiding op de invoering van Passend Onderwijs, hebben onderwijsteams van alle scholen binnen het Samenwerkingsverband (SWV) Rivierenland met eenzelfde instrument gewerkt om het zorgprofiel vast te stellen. In 2012 hebben teams van onze school deelgenomen aan een studiedag, gericht op het gezamenlijk vaststellen van dit zorgprofiel. Uit deze studiedag zijn (volgens een vast format van de AVS) rapportages gekomen. In deze rapportages staat: Welke doelgroepen kan het team zelf aan binnen de bestaande context? Welke doelgroepen kan het team aan met hulp van buiten? Welke doelgroepen kan het team niet bedienen?
In schooljaar 2012/2013 is er vervolgens een bijeenkomst van de specialisten zorg en het management van de scholen in het SWV Rivierenland geweest, die samen de orthobeelden en handelingsbekwaamheid onder leiding van AVS gekoppeld hebben tot het zogenaamde basisprofiel van het SWV Rivierenland.
1.2 Het ondersteuningsplan Dit profiel diende als basis voor het zgn. ondersteuningsplan van het SWV Rivierenland. Het hoofddoel van dat plan is om samen met alle scholen voor Voortgezet Onderwijs ervoor zorg te dragen dat alle leerlingen uit de regio passend onderwijs ontvangen. Het ondersteuningsplan beschrijft de basisondersteuning welke door alle Voortgezet Onderwijsscholen is afgesproken. Om dit te realiseren is er tevens steun nodig van de partners zoals instellingen voor jeugdhulp en gemeenten. Het ondersteuningsplan is in februari 2014 besproken binnen het ‘Op Overeenstemming Gericht Overleg’ (OOGO) en ter instemming gebracht bij de ondersteuningsplanraad. In het ondersteuningsplan van de regio worden alle arrangementen omschreven, de gehele driehoek.
2
1.3 Het School Ontwikkel- en zorgPlan (SOP) Per 1 augustus 2014 behoren alle locaties een eigen School Ontwikkel- en zorgPlan (SOP) te hebben gericht op de eigen doelgroep docenten en leerlingen. In dit SOP wordt een beeld gegeven van de voorzieningen die de locatie heeft als het gaat om het bieden van Passend Onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. In het SOP worden de vormen van ondersteuning beschreven die RSG Lingecollege kan bieden met en zonder extra inzet (basisondersteuning en lichte arrangementen) van het SWV Rivierenland. Het hoofddoel van dat plan is om samen met de scholen voor Voortgezet Onderwijs ervoor zorg te dragen dat alle leerlingen uit de regio Passend Onderwijs ontvangen. Ook hier is de samenwerking met partners zoals instellingen voor jeugdhulp en gemeenten onontbeerlijk. De scholen die verbonden zijn bij het SWV Rivierenland hanteren de volgende uitgangspunten bij de samenwerking:
Onze school werkt binnen het SWV Rivierenland samen aan een effectieve ondersteuningsstructuur. De school is op diverse niveaus vertegenwoordigd binnen het SWV Rivierenland. Het SOP voldoet tenminste aan het overeengekomen niveau van basisondersteuning. De school concretiseert en operationaliseert het onderwijs en ondersteuningsbeleid binnen de kaders van het SOP. De school komt de afspraken na die zijn opgenomen in het SOP. De school levert een actieve bijdrage aan het versterken van de onderwijs ondersteuningsstructuur binnen de diverse locaties. Het SOP maakt deel uit van een dekkend regionaal aanbod aan onderwijsondersteuning. De school informeert jaarlijks het SWV Rivierenland over het rendement van de geboden ondersteuning en begeleiding. De school legt jaarlijks verantwoording af bij het SWV Rivierenland over de besteding van de toegekende ondersteuningsmiddelen.
De gegevens uit dit SOP worden jaarlijks bijgesteld. De ambities die in dit SOP zijn opgesteld kennen een dynamisch verloop. Zo blijft dit SOP een dynamisch document. De medezeggenschapsraad van de school heeft adviesrecht bij de vaststelling van het SOP.
1.4 Missie en visie RSG Lingecollege In het strategisch beleidskader ’ It takes a village to raise a child’ van de school staat de missie van de school in het Engels verwoord. De missie vertaald naar de locaties: Wij willen de leerling begeleiden tot een individu die zelfvertrouwen heeft, tolerant is, een leven lang lerend blijft, onafhankelijk kan functioneren in de maatschappij en respect heeft voor anderen.
Binnen Passend Onderwijs streeft de school er naar om samen met de leerling, ouders/verzorgers en eventuele externe partijen op te trekken, zodat de leerling het beste uit zichzelf kan halen, zoveel mogelijk kan leren en zich ontwikkelen tot een autonoom persoon die een goede bijdrage kan leveren aan de maatschappij.
3
2. Algemene gegevens DATUM INVULLING NAAM VAN HET BEVOEGD GEZAG BESTUURSNUMMER NAAM VAN DE SCHOOL SOORT AFDELING/STROOM BRINNUMMER NUMMER SWV NAAM WSNS - SWV
maart 2015 Bestuur van de Stichting voor Openbaar Onderwijs Tiel, drs. P.J. Ronner 41152 RSG Lingecollege, locatie Teisterbantlaan Tiel Vmbo 23HC00 2508 SWV Rivierenland
ADRES POSTCODE PLAATS TELEFOONNUMMER MAILADRES
Teisterbantlaan 2 4006 EB Tiel 0344 614341
[email protected]
NAAM SCHOOLLEIDER
J.A. Rijks-Lutke MEM
SCHOOLCONCEPT IDENTITEIT VISIE OP ZORG
Traditioneel onderwijs Openbaar onderwijs Zo tijdig mogelijk, in een zo licht mogelijke vorm, zo dicht mogelijk bij de leerling, op de meest adequate wijze en door de meest aangewezen persoon of instelling.
Schooljaar AANTAL LEERLINGEN – 1 OKTOBER
2012/2013 863
2013/2014 1.077
2014/2015 1090
2015/2016 1100
Niveau waarop wordt les gegeven: vmbo bl (met lwoo) vmbo kl (met lwoo) vmbo tl (met lwoo)
2.1 De basis- en extra ondersteuning Vanuit het wettelijk kader dient het SOP de ondersteuning te beschrijven die de school kan bieden op twee niveaus: de basisondersteuning en de extra ondersteuning.
2.1.1 Wat is basisondersteuning Basisondersteuning is de onderwijsondersteuning die elke school binnen het SWV Rivierenland in huis heeft (minimale ondersteuningsniveau). Deze ondersteuning wordt in en om de reguliere klas geboden. Voor een groot deel kan deze ondersteuning geboden worden door de docent aan een leerling met ondersteuningsbehoefte. Door het creëren van een gunstig pedagogisch-didactisch klimaat, een goed klassenmanagement en licht curatieve interventies worden gunstige randvoorwaarden geschapen voor succesvol leren en acceptabel gedrag. De docent is handelingsbekwaam in het adequaat inspelen op uiteenlopende behoeften van leerlingen zodat leerlingen met verschillende capaciteiten aan hun trekken komen. Naast de basisondersteuning is er ook de mogelijkheid voor extra ondersteuning vanuit het SWV Rivierenland. De basisondersteuning staat beschreven in bijlage 1.
4
2.1.2 Wat is extra ondersteuning Extra ondersteuning is een samenhangend geheel van specialistische activiteiten en voorzieningen voor een systematische begeleiding van leerlingen tijdens hun schoolloopbaan op basis van onderwijsbehoeften van deze leerlingen. Extra ondersteuning onderscheidt zich hiermee van de reguliere leerling ondersteuning, door docenten en mentoren. Extra ondersteuning is beschikbaar voor leerlingen waarvoor de basisondersteuning aantoonbaar niet voldoende is. Indien dit het geval blijkt, kan er via het LingePlein een beroep gedaan worden op de extra middelen die de school zelf in huis heeft (extra ondersteuning binnen de school). Tevens kan er ook in samenwerking en afstemming met het SWV Rivierenland een beroep gedaan worden op zwaardere ondersteuning, waaronder toeleiding naar bovenschoolse voorzieningen.
Ondersteuning binnen de school vanuit diepte ondersteuning. Er bestaat de mogelijkheid om extra ondersteuning vanuit het SWV Rivierenland te verkrijgen binnen de eigen school middels de toelaatbaarheidscommissie. Criteria voor dit arrangement worden bepaald (in schooljaar 20152016) door het SWV Rivierenland i.o.m. de toelaatbaarheidscommissie. Rebound Vanuit het SWV Rivierenland zijn er bovenschoolse voorzieningen mogelijk. Om hiervoor in aanmerking te komen, worden de leerlingen aangemeld door de zorgcoördinator van de school door middel van een gesprek met de externe coördinator van de bovenschoolse instelling. Tevens wordt er een OKR door de zorgcoördinator ingevuld. Deze aanmelding loopt via de toelaatbaarheidscommissie van het SWV Rivierenland. Er wordt een intake bij de leerling thuis gedaan door een medewerker van de bovenschoolse voorziening. Vervolgens wordt vastgesteld of de leerling geplaatst wordt. Gedurende de plaatsing van 12/13 weken wordt er geregeld geëvalueerd. Na de plaatsingsperiode zal er een nazorg traject gegeven worden op de school van herkomst gedurende 3 maanden. Gedurende de plaatsingstijd blijft de leerling ingeschreven op de school van herkomst. VSO Er worden door het SWV Rivierenland tevens zware arrangementen (plaatsing VSO) opgesteld. Om hiervoor in aanmerking te komen moet een toelaatbaarheidsverklaring afgegeven worden door het SWV Rivierenland. Deze commissie komt tot bindende besluiten waarin ook een handelingsadvies is opgenomen.
Als de school denkt dat een leerling in aanmerking komt voor extra ondersteuning, kan de leerling worden aangemeld bij de TLC (toelaatbaarheidscommissie). Op basis van de ondersteuningsvragen krijgt de leerling een midden- of zwaar arrangement. (zie verder ondersteuningsplan van het SWV Rivierenland) Sinds augustus 2014 werkt het SWV Rivierenland met de volgende twee commissies: Toelaatbaarheidscommissie POVO-VSO. Toelaatbaarheidscommissie Passend Onderwijs Rivierenland.
2.1.3 Toelaatbaarheidscommissie POVO-VSO Deze commissie heeft vooral taken die direct samenhangen met de overgang van het primair- en speciaal onderwijs naar het voortgezet- en voortgezet speciaal onderwijs. Dit overgangsgebied is voor de invoering van Passend Onderwijs van essentieel belang. De wet Passend Onderwijs schrijft voor dat het SWV Rivierenland een toelaatbaarheidsverklaring moet verstrekken voor de deelname aan het voortgezet speciaal onderwijs. Dat betekent dat op basis van ondersteuningsvragen van leerlingen bij de overgang nagegaan wordt hoe de schoolloopbaan gecontinueerd kan worden. Dat kan betekenen dat voor leerlingen die tot hun 12e deelnamen aan het speciaal onderwijs geen automatische toelaatbaarheidsverklaring wordt verstrekt voor het voortgezet speciaal onderwijs. In dat geval wordt nagegaan welke kansen deze leerling heeft in het regulier onderwijs. Andersom is uiteraard ook mogelijk. Dit betekent dat leerlingen die deelnamen aan regulier PO niet automatisch in aanmerking komen voor regulier VO.
5
2.1.4 Toelaatbaarheidscommissie Passend Onderwijs Rivierenland De aanmelding van de leerling bij de toelaatbaarheidscommissie Passend Onderwijs Rivierenland wordt verricht door de zorgcoördinatoren van de scholen. De aanmelding van de leerling verloopt schriftelijk via een aanmeldingsformulier. Op dit formulier wordt de ondersteuningsbehoefte van de school en van de leerling verwoord. Ook is van belang dat aangegeven wordt welke activiteiten al uitgevoerd zijn met de leerling. De zorgcoördinator wordt door de toelaatbaarheidscommissie uitgenodigd om bij de bespreking van de leerling aanwezig te zijn voor een nadere toelichting van de ondersteuningsvraag. Daarvoor worden de volgende typen onderscheiden: -
Type 0: de ondersteuning die de leerling behoeft, valt onder de basisondersteuning (vo).
-
Type 1: de ondersteuning die de leerling behoeft, valt onder de extra ondersteuning (vo).
-
Type 2: de ondersteuning die de leerling behoeft, valt onder de bovenschoolse trajecten (vo).
-
Type 3: de ondersteuning die de leerling behoeft, valt onder de samenwerkingstrajecten (vo-vso).
-
Type 4: de ondersteuning die de leerling behoeft, valt onder de zware ondersteuning (vso). De commissie geeft indien nodig een toelaatbaarheidsverklaring af.
2.2 Inzet en ontwikkeling van de locatie: teamcompetenties Het basisprofiel van de school is ambitieus en stelt eisen aan het team. Op de locatie werken LB, LC en LD docenten. De competentieprofielen behorende bij deze functieomschrijvingen zorgen ervoor dat we als school kunnen voldoen aan alle arrangementen die binnen de basis- en lichte arrangementen vallen. We streven ernaar dat alle docenten leerlingen op basisniveau kunnen bedienen. Voor de lichte arrangementen kan de expertise van de excellente docenten worden benut. In het kader van professionalisering is er teamtraining geweest over ‘de vijf rollen van Slooter’ waarbij de 5 docentrollen zijn uitgediept. Vandaaruit is gestreefd naar meer eenduidigheid in de te geven lessen met als resultaat dat er een format, ‘de Lingeles’, is vastgesteld. De docenten hebben vervolgens de opdracht gekregen ook de mogelijkheid van collegiale consultatie meer te benutten. De afdelingsleiders meten n.a.v. het observatiemodel of de 7 competenties in voldoende mate wordt gezien in de lessen. Dit vormt een onderdeel van het IPB traject. In bijlage 2 een overzicht van de 7 competenties.
3. Visie op leerlingondersteuning RSG Lingecollege RSG Lingecollege sluit zich aan bij de missie van het SWV Rivierenland: Hulp zo tijdig mogelijk. In een zo licht mogelijke vorm. Zo dicht mogelijk bij de leerling. Op de meest adequate wijze. Door de meest aangewezen persoon of instelling. Zodat de leerling het diploma haalt wat bij hen past. Binnen RSG Lingecollege is aandacht voor de individuele ontwikkeling van leerlingen en de leerling een diploma te laten halen die bij hen past. Dit binnen de beschikbare (financiële) middelen en mogelijkheden, in partnerschap met ouders/verzorgers en de leerling. Leerlingen die tijdelijk of blijvend meer aandacht nodig hebben om hun schoolloopbaan goed te doorlopen, worden zo goed mogelijk ondersteund (basisondersteuning). Wanneer deze extra aandacht niet geboden kan worden binnen de reguliere kaders spreken we van extra ondersteuning.
6
De school neemt de ontwikkelingsmogelijkheden en onderwijsbehoefte van de leerling als uitgangspunt. Centrale vraag is welke begeleiding een leerling nodig heeft, zodat deze in staat is die leerweg te volgen die qua cognitieve en didactische mogelijkheden het beste bij hem/haar aansluit. De gegevens vanuit het PO geven bij binnenkomst al een gedegen beeld van de cognitieve mogelijkheden. De school neemt in principe de navolgende leerlingen in de rechter blauwe cirkel (afbeelding 1) aan. Met in principe wordt bedoeld dat de school de leerling met deze kenmerken opneemt en naar een passend diploma begeleidt als dat voor de school haalbaar is. Voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wil het voor de school haalbaar zijn: het afwijkende gedrag leidt niet structureel tot dermate verstoring in lessituaties dat het onderwijs voor andere leerlingen er structureel onder lijdt, het gedrag is bij te sturen met interne/externe begeleiding of ondersteuning én de leerling vormt voor zichzelf, voor andere leerlingen of medewerkers op school geen gevaar. In de linker blauwe cirkel (afbeelding 1) staan de orthobeelden beschreven waarbij de school onderzoekt of de school aan de ernst en de zwaarte van de ondersteuningsbehoefte van de leerling kan voldoen. Uiteraard is een goed contact met de school van herkomst en de ouders/verzorgers noodzakelijk om een goed perspectief te kunnen bieden op de schoolloopbaan van de leerling. Tijdens die bespreking wordt nagegaan wat de zwaarte is van de problematiek, de noodzakelijke ondersteuning die de school kan bieden etc. Afbeelding 1
3.1 Grenzen aan de opvang van leerlingen met ondersteuningsbehoeften Leerlingen die niet in staat zijn om een passend diploma te behalen en daarmee de mogelijkheden van de ondersteuning die de docent/school kan bieden overstijgt kunnen geen onderwijs genieten binnen onze school. Het onderwijsleerproces van de leerling stagneert vanwege veelvuldig ongeoorloofd schoolverzuim; veelvuldig ziekteverzuim dan wel veelvuldig verzuim wegens ziekmeldingen; ongemotiveerdheid voor het volgen van onderwijs; verstandelijke beperkingen; ernstige psychische problematiek waarvoor geïntegreerde behandeling met onderwijs noodzakelijk is. Het afwijkende gedrag van de leerling veroorzaakt dermate veel verstoring in lessituaties en toont geen verandering in combinatie met interne en of externe begeleiding of ondersteuning. De leerling vormt op school een gevaar voor zichzelf, voor andere leerlingen of voor medewerkers van de school.
7
3.2 Procedure voor niet plaatsen van leerlingen Het advies van de aanleverende school is in beginsel aanleiding tot voorlopige plaatsing. Als de groep van functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de toelating niet akkoord gaat met plaatsing binnen de gevraagde opleiding, volgt een gesprek met de basisschool en/of ouders/verzorgers. Hierin wordt toegelicht wat de reden van afwijzing van het plaatsingsverzoek is en wordt aangegeven in welke opleiding de leerling wel geplaatst kan worden. Als de plaatsing afwijkend is van het advies van de aanleverende school, dan wordt de aanleverende school hiervan op de hoogte gesteld. Vanaf 1 augustus 2014 melden ouders/verzorgers hun kind aan bij de school van hun keuze en heeft de school de taak om de leerling passende ondersteuning te bieden. De school waar de leerling is aangemeld, is verplicht om eerst te kijken of de leerling extra ondersteuning in de klas kan krijgen. Het SOP vormt hiervoor het uitgangspunt. Kan de school zelf geen passende onderwijsplek bieden, dan wordt gekeken naar een plek op een andere reguliere school binnen het SWV Rivierenland. Alleen als het echt niet haalbaar is om een leerling binnen het regulier onderwijs te plaatsen, wordt plaatsing in het vso overwogen. In verband met de toepassing van de zorgplicht is het mogelijk dat leerlingen niet toegelaten worden op de school waar zij zich aangemeld hebben, maar dat zij naar een andere school zullen moeten. Indien de school aangeeft dat plaatsing niet haalbaar is, wordt de leerling aangemeld bij het SWV Rivierenland. In een toelaatbaarheidscommissie wordt bezien welke vorm van ondersteuning de leerling nodig heeft. Deze commissie toetst in hoeverre een bovenschools arrangement noodzakelijk is en geeft tevens een bindend advies voor dit arrangement. De commissie geeft n.a.v. het bovenschools arrangement een bekostigingstype af. De toewijzing van een toelaatbaarheidsverklaring is een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. Tegen die beslissing staat bezwaar en daarna beroep open. Bij een positief vso-advies geeft het SWV Rivierenland een verklaring af met daarop vermeld het nummer van de toelaatbaarheidsverklaring, de start- en einddatum en het overeengekomen bekostigingsniveau van de ondersteuning (bekostigingscategorie I, II of III). De minimumtermijn van een toelaatbaarheidsverklaring is ten minste één schooljaar, met dien verstande dat indien een verklaring voor één jaar wordt afgegeven, in bijvoorbeeld maart 2015, dan is deze geldig tot en met 31 juli 2016. In overleg met ouders/verzorgers kan voor een korter traject worden gekozen. Doorgaans zal echter na iedere twee jaar opnieuw bekeken worden welk arrangement past bij de betreffende leerling. Het SWV Rivierenland heeft er voor gekozen om in principe voor maximaal 2 schooljaren een toelaatbaarheidsverklaring af te geven.
3.3 Klachten en geschillenregeling De procedures van de school zijn geformaliseerd in de klachtenregeling en in de regeling schorsing en verwijdering. Hiervoor wordt verwezen naar de website van de school en de schoolgids. Tevens is er de mogelijkheid om in bezwaar en daarna in beroep te gaan tegen de uitspraak van de toelaatbaarheidscommissie van het SWV Rivierenland. Deze procedure is te vinden op de website van het SWV Rivierenland.
3.3.1 Ondersteuningsroute binnen RSG Lingecollege De ondersteuning op onze school wordt op verschillende niveaus aangeboden: Eerste lijn: hieronder verstaan we de vakdocenten en de mentoren. Elke leerling heeft een mentor. De mentoren nemen een centrale plaats in bij de begeleiding van de studie en het oplossen van problemen. De begeleiding van de leerlingen vindt plaats in mentoruren of in individuele gesprekken. De mentor is goed gedocumenteerd waarbij hij steeds het privacy karakter en de vertrouwelijkheid van de gegevens van een leerling voor ogen heeft. De mentoren worden door de docenten op de hoogte gehouden van de studieresultaten en de studiehouding. Zij houden contact met elkaar via de onderwijsteams of via een (regelmatig) mentoren overleg onder leiding van de afdelingsleider. In het geval van de reguliere leerlingbegeleiding, stemt de mentor af met collega-docenten en afdelingsleider. In het geval van de extra begeleiding doet de mentor dat eveneens. Daarnaast kan de mentor interne gespecialiseerde deskundigheid inschakelen of daarover advies vragen aan de zorgcoördinator.
8
Om een overzicht te hebben van de leerlingen aan wie naast de reguliere begeleiding óók extra zorg wordt verleend (en welke zorg), stelt de mentor in elk geval altijd de zorgcoördinator hiervan op de hoogte. Tweede lijn: hiermee wordt de extra ondersteuning vanuit het LingePlein bedoeld: zorgcoördinator, leerlingbegeleiders, r.t.-er, dyslexie specialist, begeleider diverse trainingen (TOP’s, Rots en Water, S.V.T., Faalangstreductietraining), counselors. Docenten en mentoren kunnen een beroep doen op deze specialisten. Derde lijn: hiermee worden de externe specialisten bedoeld zoals de jeugdarts, schoolmaatschappelijk werk, leerplichtambtenaar. Via het ZAT (zorgadviesteam) of via de zorgcoördinator kan altijd een beroep gedaan worden op deze specialisten. Ook het SWV Rivierenland behoort tot de derde lijn. Deze kan bijv. een toelaatbaarheidsverklaring afgeven voor extra ondersteuning binnen de eigen school of daarbuiten.
3.3.2 Ontwikkelingsperspectiefplan (OPP) Indien er gebruik gemaakt wordt van de extra ondersteuning via het SWV Rivierenland, geeft de wet Passend Onderwijs aan dat er voor deze leerlingen een ontwikkelingsperspectief moet zijn. De ouders/verzorgers moeten kunnen instemmen met de inhoud van dit ontwikkelingsperspectief. Voor wie een verplicht OPP en de inhoud ervan: Wanneer de ondersteuning van de school een onderdeel vormt van het reguliere (basis) ondersteuningsaanbod, zoals begeleiding bij dyslexie, dyscalculie, remedial teaching of een training sociale vaardigheden, dan is er geen OPP nodig. De ondersteuning binnen het lwoo wordt ook gezien als een onderdeel van de reguliere (basis) ondersteuning hetgeen betekent dat er voor leerlingen in het lwoo geen OPP verplicht is. De wet Passend Onderwijs geeft aan in welke onderwijssituaties een OPP verplicht is. Voor elke leerling in het regulier onderwijs die extra ondersteuning nodig heeft, stelt de mentor/leerlingbegeleider, in samenspraak met ouders/verzorgers en leerling en eventueel de zorgcoördinator of orthopedagoog een OPP op. Dit gebeurt onder verantwoording van het bevoegd gezag. In het geval van het SWV Rivierenland gaat het om de leerlingen voor wie vanaf 1 augustus 2014 de rugzak wordt gecontinueerd en voor die leerlingen die een licht arrangement toegewezen krijgen vanuit het SWV Rivierenland. De volgende onderdelen zijn in het OPP opgenomen: - De te verwachten uitstroombestemming van de leerling. In het voortgezet onderwijs heeft de uitstroombestemming betrekking op uitstroom naar middelbaar onderwijs. Hierbij wordt gewezen op de mogelijkheden van de leerling in relatie tot de voor de uitstroombestemming vereiste kennis en vaardigheden. Er moet rekening gehouden worden met belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling. - Ondersteuning en begeleiding. In het ontwikkelingsperspectief moeten ook de ondersteuning en de begeleiding opgenomen worden en, indien aan de orde, de afwijkingen van het onderwijsprogramma. Hierbij wordt ook de inzet van de leerling en/of zijn/haar ouders vermeld. - Vaststelling, bijstelling en betrokkenheid van de ouders/verzorgers Het bevoegd gezag van de school stelt formeel het ontwikkelingsperspectiefplan vast, nadat hierover verplicht overleg met de leerling, de ouders/verzorgers is gevoerd. Het ontwikkelingsperspectiefplan wordt tenminste een keer per jaar met de leerling, ouders/verzorgers geëvalueerd. Op basis van de evaluatie kan ook worden besloten tot beëindiging van het ontwikkelingsperspectief, waarna de leerling terugvalt op de basisondersteuning.
9
BIJLAGE 1 - BASISONDERSTEUNING/BASISPROFIEL Onderwijsbehoeften voortkomend uit auditieve beperking De school is in staat aan de onderwijsbehoeften te voldoen door: - Het aanpassen van de auditieve communicatie (tempo, articulatie etc.); - het aanbieden van informatie vanuit verschillende invalshoeken (visuele ondersteuning); - het voortdurend checken tussen zender en ontvanger om zekerheid over de juistheid van het gehoorde te krijgen; - de leerling de ruimte te geven om informatie te verwerken op eigen tempo. Leerkrachten beschikken over de volgende vaardigheden: - het afstemmen van de wijze van spreken (nadrukkelijk articuleren, langzaam spreken, leerling aankijken, stilstaan); - het hanteren van meerdere leerstijlen en gebruik maken van concreet materiaal; - het gebruik van lichaamstaal en pictogrammen; - in staat zijn de wijze van instructie af te stemmen (korte opdrachten, niet teveel taal, veel herhalen, vaak checken of instructie overgekomen is etc.); - in staat zijn overzichtelijk te werken, het creëren van een voorspelbare omgeving en laten zien van voorspelbaar gedrag; - het bieden van ruimte en veiligheid, aandacht voor gespreksvoering binnen een groepssetting; - bereidheid apparatuur te dragen en te gebruiken bij zwaarder beperkte leerlingen.
Onderwijsbehoeften voortkomend uit het autistisch spectrum De school is in staat aan de onderwijsbehoeften te voldoen door: - het visualiseren en concretiseren/kaderen van de lesstof; - gestructureerd aanbod van activiteiten en instructie te bieden; - kort en helder taalgebruik te hanteren; - het werken vanuit voor de leerling duidelijke afspraken en regels; - het begeleiden en benoemen van sociale interacties en de afstemming op anderen; - het zoeken van aansluiting bij de interesse van de leerling. Leerkrachten beschikken onder meer over de volgende vaardigheden: - besef dat de leerling zich moeilijk kan inleven in de ander en hier ook naar handelen (begrip en inlevingsvermogen); - inzicht in groepsdynamische processen om adequaat te kunnen handelen in geval van pesten; - het kunnen onderscheiden van talenten van de leerling en deze in kunnen zetten; - besef dat relationele groei moeizaam tot stand komt; - begeleiden van sociale interacties en de afstemming op anderen. - bevorderen van de communicatie, zonder een appèl te doen op emoties of het ‘ik’.
Onderwijsbehoeften voortkomend uit leerproblemen waaronder dyslexie en dyscalculie De school is in staat aan de onderwijsbehoeften te voldoen door: - de leerling extra tijd te geven bij het lezen van teksten of het maken van rekenopgaven; - het inzetten van compenserende middelen, binnen het curriculum ruimte voor herhaling en extra oefening; - het opstellen en uitvoeren van aangepaste didactische leerlijnen op basis van de specifieke onderwijsbehoefte; - het toepassen van de benodigde protocollen inzake dyslexie en dyscalculie.
10
Leerkrachten beschikken over de volgende vaardigheden: - het signaleren van leerproblemen; - het aanbieden van stapsgewijze en meerdere oplossingsstrategieën (zowel verbaal als op handelingsniveau); - het kunnen opstellen en uitvoeren van didactische leerlijnen in de vorm van een ontwikkelingsperspectief; - nauwkeurige observatie t.a.v. de leerontwikkeling op het gebied van lezen en spelling; - aanleren van geheugensteuntjes om nieuwe (spellings-)regels te onthouden; - sturende instructie (laten zien hoe materiaal gestructureerd kan worden zodat probleem makkelijker kan worden opgelost); - aandacht voor extra oefening en herhaling vanwege moeite met automatisering; - stimuleren van de denkvaardigheid van de leerling (bijv. uitwisseling onderling hoe opgaven op te lossen); - het kunnen differentiëren binnen de gebruikte methodieken.
Onderwijsbehoeften voortkomend uit concentratieproblemen, mogelijk gecombineerd met hyperactief gedrag De school is in staat aan de onderwijsbehoeften te voldoen door: - het voor structureren van activiteiten; - het voorbereiden van vrije situaties; - het geven van duidelijke en concrete instructie vanuit diverse invalshoeken; - het herhalen van lesstof en instructie; - het bieden van een afwisselend programma tussen denken en doen; - het leggen van nadruk op complimenten bij goede, sociale interacties; - het inbouwen van motorische activiteiten; - het bieden van een prikkelvrije omgeving. Leerkrachten beschikken onder meer over de volgende vaardigheden: - het niet laten leiden door gedragingen maar de leerling en zijn onvermogen achter het gedrag te blijven zien; - werken met geheugensteuntjes en alternatieve studiestrategieën; - onderscheid maken van kennis en de presentatie daarvan (handschrift, verzorging, grammatica, interpunctie). - in staat onrust te signaleren en het lesprogramma flexibel te kunnen inzetten als de onrust te groot wordt. De vaardigheid om onrust om te buigen in wenselijk gedrag.
Onderwijsbehoeften voortkomend uit internaliserende gedragsproblemen waaronder faalangst De school is in staat aan de onderwijsbehoeften te voldoen door: - een pedagogisch klimaat te scheppen waarbinnen het mogelijk is succeservaringen te creëren evenals ruimte voor individuele aanmoedigingen; - een onderwijsprogramma aanbieden waarbinnen mogelijkheden zijn voor het aanleren van positieve/helpende gedachten en coping vaardigheden; - het hanteren van een pestprotocol; - het hanteren van een eenduidige aanpak en consequenties voor ongewenst gedrag; - het aangaan van een functionele samenwerking met ketenpartners, bijv. als het gaat om de behoefte aan specifieke ondersteuning danwel trainingen. Leerkrachten beschikken over de volgende vaardigheden: - in staat te investeren in een vertrouwensband en communicatief vaardig; - in staat een goede groepssfeer te creëren; - in staat tot vroegtijdig signaleren; - realistische verwachtingen hebben van de leerling; - zinvolle en eenduidige feedback gericht op het gedrag en niet het kind zelf; - het aanleren van vaardigheden passend bij de ondersteuningsbehoefte van het kind.
11
Onderwijsbehoeften voortkomend uit hoge intelligentie De school is in staat aan de onderwijsbehoeften te voldoen door: - een uitdagende leeromgeving; - een goed systeem te gebruiken waarbij de ontwikkeling van de leerling gevolgd kan worden (m.n. bij versnellers treden veelal hiaten op); - zorgt dat het onderwijs ook hoog intelligente leerlingen biedt wat het hoort te bieden: leren leren en leren denken. - bij de begeleiding niet alleen gebruik te maken van de leraren in de klas, maar ook van andere begeleiders (stagiairs van universiteiten, bovenschoolse begeleiding en SWV). - maakt waar nodig gebruik van experts (inhoudelijk: integratie wetenschap en bedrijfsleven). Leerkrachten beschikken over de volgende vaardigheden: - de leerstof is uitdagend voor de doelgroep; - het zorgen voor een scala aan verrijkende activiteiten; - onderwijs aanpassen op de leerstijl van de leerling en inspelen op het niveau en de creativiteit van de leerling; - het aanbieden van onderzoek en het ontwikkelen van onderzoekvaardigheden en algemene vaardigheden (is op verschillende niveaus voor alle leerlingen van belang); - stimulans van opdrachten (filosofie, informatiekunde, etc.) - in staat (competent) zijn om deze leerlingen uit te dagen; hen ook ‘op hun tenen te laten lopen’.
Onderwijsbehoeften voortkomend uit somatische aandoeningen De school is in staat aan de onderwijsbehoeften te voldoen door: - de onderwijsbehoeften moeten, afhankelijk van de beperking, voor ieder individu apart worden bepaald; - onderwijsbehoefte goed in beeld te brengen door het betrekken van ouders en medisch specialisten; - bij aanmelding leerling alle relevante gegevens op te vragen en intern te communiceren naar alle docenten, afdelingsleiders en OOP die met betreffende leerling te maken hebben; - duidelijk te zijn over de mogelijkheden van de school ten aanzien van de begeleiding van de leerling; bij additionele hulp door externen hier expliciet over zijn en (samen met ouders en ketenpartners) in gang zetten; - het aangaan van een functionele samenwerking met ketenpartners, bijv. als het gaat om de behoefte aan specifieke ondersteuning; - bij chronische ziekte is absentie door ziekenhuisverblijf een aandachtspunt; goede communicatie en organisatie zijn voorwaarde (bijv. lesgeven op afstand organiseren). Leerkrachten beschikken over de volgende vaardigheden: - inspelen op de specifieke onderwijsbehoefte van de leerling (somatische gevolgen van een ziekte kunnen motorisch, vegetatief, neurologisch, orthopedisch en sensorisch zijn); - aandacht voor de sociale aspecten in de klas - tolerantie medeleerlingen; - aandacht voor integratie met leeftijdsgenoten; - wanneer nodig treffen van speciale regelingen.
12
BIJLAGE 2 - TEAMCOMPENTENTIES 1. Pedagogische competentie:
Basisniveau: richt zich voornamelijk op ordehandhaving en geeft weinig ruimte voor interactie tussen leerlingen. Stelt en bewaakt regels en routines ter handhaving van de orde. Stelt regels eenzijdig vast en geeft weinig ruimte.
2. Orthopedagogische competentie:
Basisniveau: richt zich voornamelijk op het sociale klimaat in een groep en van het individuele welbevinden van de leerlingen. Is goed op de hoogte van sociaal-emotionele kenmerken van ieder van zijn leerlingen, hun basisbehoeften, verwachtingen en ontwikkelingen. Heeft inzicht in de opvoedingssituatie en de culturele bepaaldheid daarvan.
3. Ortho didactische competentie:
Basisniveau: leerinhoud en het doen en laten worden afgestemd op de leerlingen waarbij rekening wordt gehouden met individuele verschillen. Heeft een goed beeld van het leerniveau, de leerbehoeften, -mogelijkheden en stijlen van alle leerlingen. Ontwerpt leeractiviteiten die voor de individuele leerlingen en de groep uitvoerbaar zijn, hen motiveert tot zelfstandigheid.
4. Vak-, didactische- en organisatorische competenties: Didactisch groepsmanagement:
Basisniveau: richt zich voornamelijk op het volgen van methodes en geeft weinig ruimte om hiervan af te wijken en geeft weinig ruimte voor interactie tussen leerlingen. Staat weinig tot geen overleg toe tussen leerlingen onderling. Hanteert weinig tot geen opdrachten waarbij leerlingen in groepjes en/of individueel zelfwerkzaam kunnen zijn. Gedifferentieerd werken:
Basisniveau: stuurt het leerproces overwegend zelf aan; geeft weinig ruimte aan leerlingen Reikt zelf oplossingen aan voor problemen. Is vooral zelf aan het woord. Draagt kennis over. Stelt gesloten vragen en geeft aan of een antwoord goed of fout is. Leerlingen richten zich direct tot de leerkracht als ze iets niet weten.
Onderwijskundige wendbaarheid:
Basisniveau: speelt in op de leefwereld van één bepaalde leeftijdsgroep Past taalgebruik aan het taal-/ontwikkelingsniveau van de leeftijdsgroep. Legt verbindingen tussen onderwijs en de leefwereld van de leerlingen. Schakelt ervaren collega’s in bij het beantwoorden van de vraag of een probleem van een leerling een leerprobleem is of dat er specifieke deskundigheid moet worden ingeschakeld.
Vakmatige beheersing:
Basisniveau: beheerst vakinhoudelijke en vakdidactische kennis en vaardigheden op basisniveau. Beheerst de vakinhoudelijke en vakdidactische kennis en vaardigheden in relatie tot de onderwijsdoelen die hij/zij moet realiseren.
13
5. Competenties met betrekking tot samenwerken met collega’s: Basisniveau: op constructieve wijze participeren in bestaande overlegvormen binnen de onderwijsinstelling. Luistert actief naar de standpunten en voorstellen van anderen en vraagt door om beter inzicht te krijgen in hun ideeën. Brengt op rustige wijze een eigen mening in tijdens overleg. Hanteert een heldere, gestructureerde opbouw bij het toelichten van het eigen standpunt. Sluit met eigen opmerkingen en reacties aan op de agenda c.q. de doelstellingen van het overleg. Collegiale consultatie:
Basisniveau: staat open voor aanwijzingen van collega’s en neemt initiatieven om van hen te kunnen leren. Legt eigen werkwijzen en programma’s regelmatig voor aan collega’s en vraagt om suggesties ter verbetering. Vraagt naar de aanpak die collega’s hanteren bij bepaalde reacties van individuele of groepen leerlingen. Houdt een dagboek bij van de eigen ervaringen met bepaalde lesvormen en de effecten van eigen gedrag op leerlingen; vraagt feedback van collega’s.
6. Competenties met betrekking tot werken met mensen en instellingen buiten de school: Externe contacten:
Basisniveau: verschaft op adequate wijze informatie over de ontwikkeling en resultaten van de eigen leerlingen. Neemt ruim de tijd voor gesprekken bij de bespreking van resultaten of voor verzoeken om problemen te bespreken. Stemt eigen woordgebruik e.d. af op de gesprekspartner door bijvoorbeeld rekening te houden met hun opleidingsniveau en/of culturele achtergrond. Bespreekt problemen met een leerling tijdig met hulpverleners.
7. Competenties met betrekking tot persoonlijke ontwikkeling: Vernieuwend denken:
Basisniveau: denkt na over eigen ervaringen en over onderwijsbehoeften en legt vragen die daaruit voortvloeien voor aan anderen. Evalueert regelmatig de eigen aanpak en effecten daarvan en bespreekt deze met collega’s. Brengt bewust (kleine) variaties aan in eigen aanpak en registreert het effect daarvan op het gedrag en het leerproces bij leerlingen.
Stimuleren tot vernieuwen:
Basisniveau: staat open voor nieuwe mogelijkheden. Probeert nieuwe ideeën uit. Luistert aandachtig en vraagt door als de huidige praktijk ter discussie wordt gesteld. Participeert in projecten die bijdragen aan de introductie van nieuwe technieken bijv. ICT.
14
Na- en bijscholing:
Basisniveau: is actief in de verdieping/verbreding van de vakinhoudelijke en vakdidactische kennis en vaardigheden. Zorgt door middel van (zelf)studie, trainingen, cursussen en aanwijzingen van collega’s voor het onderhouden en actualiseren van zijn/haar vakinhoudelijke en vakdidactische kennis en vaardigheden. Bezoekt conferenties e.d. waar nieuwe werkwijzen aan bod komen.
15
BIJLAGE 3 - HANDELINGSGERICHTE AANPAK Visuele beperkingen (blindheid) KENMERKEN Leerling kan zich de ziende wereld niet (volledig) eigen maken. Kan niet volledig participeren. Sociaal-emotionele component is aanwezig (hobby’s, verkeer e.d.). Matige visusdaling 0,30 - 0,10. Ernstige visusdaling 0,10 - 0,005. Zeer ernstige visusdaling 0,04 - 0,02. (Geen) lichtperceptie 0,01 - 0,00. ONDERSTEUNINGS-BEHOEFTE Bij gebrek aan visuele informatie kan de leerling de wereld niet volledig eigen maken. 'Lege taal' en beperkt voorstellingsvermogen vooral bij abstracte begrippen. Onderwijs is sterk gericht op maatschappelijke participatie. Naast didactisch onderwijs extra aandacht voor zelfstandigheid en zelfredzaamheid en sociale component. Betekenisvol onderwijs door veel gebruik van concreet, werkelijkheidsgetrouw materiaal/ werkelijkheidsgetrouwe situatie. Aanbod passend optisch en digitaal hulpmiddel. Voorspelbare, geordende, rijke leeromgeving. Gericht op versterken compenserende vaardigheden. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Beschrijvend, beeldend uitleggen. Transfer abstract concreet kunnen maken. Voorspelbaarheid in leerkrachtgedrag. Adaptief onderwijzen. Uitdagen. Ondersteunen. Divergent differentiëren. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Toelating via Commissie van Onderzoek cluster 1. Ondersteuning vanuit cluster 1 door plaatsing op school of via ambulante onderwijskundige begeleiding. Altijd in nauwe samenwerking met overige diensten voor mensen met een visuele beperking. Voor consultatie, advies, plaatsing of meer informatie: www.visio.org of www.bartimeus.nl. De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief.
Auditieve beperkingen KENMERKEN Leerling kan zich de wereld van geluid niet (volledig) eigen maken. Naarmate het gehoorverlies erger is, wordt steeds meer auditieve informatie gemist. Kan niet volledig participeren. Sociaal emotioneel component is aanwezig. ONDERSTEUNINGS-BEHOEFTE Aanpassing van auditieve communicatie (tempo, articulatie, licht, gerichtheid). Visuele ondersteuning van de communicatie, (software, ondersteunende gebaren, tekenen/verbeelden/pictogrammen). Sporadisch: gebarentolk. Voortdurende afstemming tussen zender en ontvanger om onzekerheid over juistheid van het gehoorde te krijgen. Leerling heeft meer verwerkingstijd nodig.
16
LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Wijze van spreken: langzaam, nadrukkelijk articuleren, leerling aan kijken, stilstaan. Leerstijlen kunnen hanteren. Veel concreet materiaal. Je kunnen verplaatsen en bewust zijn van afwezigheid van auditieve indrukken. Gebruik van lichaamstaal en pictogrammen: ga ervan uit dat leerlingen ‘het niet of maar deels gehoord hebben’. Voortdurend checken. Overzichtelijk werken, voorspelbare omgeving en voorspelbaar gedrag. Korte en duidelijke opdrachten. Veel herhalen. Bereidheid apparatuur te dragen en te gebruiken bij zwaarder beperkte leerlingen. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Ondersteuning uit cluster 2 is voorwaarde en beschikbaar (facilitair en onderwijskundig). Belangrijk: de hier gegeven informatie is beknopt. Voor consultatie, advies, onderwijsarrangementen en eventuele plaatsing op uw school neem contact op met: www.simea.nl. De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief.
Communicatieve beperkingen (ESM-ASM) KENMERKEN Hier speelt een informatieverwerkingsprobleem. Leerling kan zich de wereld van communicatie niet (volledig)eigen maken. Kan niet volledig participeren. Sociaal emotioneel component is aanwezig. Deze beperking komt minder duidelijk naar voren. Leerling kan een probleem ontwikkelen: bijv. frustratie, faalangst teruggetrokkenheid, onzekerheid. ONDERSTEUNINGS-BEHOEFTE Visuele ondersteuning van de communicatie. Rustige en korte uitleg, gebruik eenduidige (en geen dubbelzinnige taal). Herhaling. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Ruimte geven en gespreksvoering is aandachtspunt in de groepssetting. Hanteren van verschillende leerstijlen (aanspreken van alle zintuigen …). OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Ondersteuning uit cluster 2 is voorwaarde en beschikbaar (facilitair en onderwijskundig). Belangrijk: de hier gegeven informatie is beknopt. Voor consultatie, advies, onderwijsarrangementen en eventuele plaatsing op uw school neem contact op met: www.simea.nl. De elementen om het ontwikkelperspectief voor een leerling te kunnen opstellen vanuit de ondersteuningsbehoefte en leerkrachtvaardigheden kunt u toevoegen aan het format op de link: www.avs.nl/ozop/ontwikkelperspectief.
17
Verstandelijke beperkingen KENMERKEN Zwakbegaafdheid (70
18
Lichamelijke beperkingen KENMERKEN De kenmerken van leerlingen met een lichamelijke beperking hangen af van de aard van de handicap. Veel leerlingen met een lichamelijke beperking zijn in staat een onafhankelijk en actief leven te leiden. Bepaalde beperkingen veroorzaken echter een verscheidenheid aan medische problemen. Afhankelijk van de ernst van de beperking en de leeftijd van de leerling, kan deze een aantal kenmerken tentoonspreiden. Enkele daarvan zijn: 1. beperkt spraak- of communicatievermogen; 2. problemen met de basismobiliteit (zitten, lopen, bewegen); 3. de behoefte aan hulp bij dagelijkse activiteiten (eten, wassen, aankleden, toiletgang); 4. de neiging om vaardigheden die enige tijd niet worden gebruikt te verleren; 5. gedragsproblemen, zoals agressiviteit. ONDERSTEUNINGS-BEHOEFTE De onderwijsbehoeften moeten, afhankelijk van de beperking, voor ieder individu apart worden bepaald. Ontwikkeling van sociale vaardigheden, taal, functionele vaardigheden (dat wil zeggen: vaardigheden ter bevordering van de zelfstandigheid). LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Integratie met niet-gehandicapte leeftijdgenoten. In de klas moeten speciale regelingen worden getroffen, zoals aanpassingen aan de stoel/tafel van de leerling, maatregelen i.v.m. medicijnen en eventueel een speciaal dieet. Behalve aangepaste middelen kan speciale apparatuur nodig zijn om het functioneren te vergemakkelijken. Daartoe kan bijvoorbeeld het gebruik van computers behoren, alternatieve communicatiesystemen, communicatiekaarten, en aangepaste bedieningsinstrumenten waarmee leerlingen met ernstige handicaps kunnen deelnemen in een geïntegreerde omgeving.
Psychiatrische problemen – ADHD KENMERKEN Grote concentratieproblemen, kan zich niet lang op één taak richten. Raakt snel afgeleid door prikkels uit de omgeving. Laat druk en hyperactief gedrag zien, stoort hiermee de lessen. Pikt niet altijd de rode draad van instructie op. Vergeet snel. Kan zijn/haar omgeving niet ordenen, veroorzaakt chaos. Is impulsief in denken en doen. Overziet niet het geheel, is gericht op details. Friemelt/speelt met spullen. Heeft duidelijk moeite met het onderdrukken van prikkels. Is onhandig; raakt snel in conflict met anderen. Is overbeweeglijk en vertoont motorische onrust. Doet voor hij denkt; dit kan kwetsend overkomen. ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Structureer en bereidt alle situaties goed voor. Geef duidelijke, concrete, korte en enkelvoudige instructies. Ondersteun d.m.v. schema’s en beeldmateriaal. Herhaal lesstof en instructie. Bied een afwisselend programma, tussen denken en doen. Werk met geheugensteuntjes en alternatieve studiestrategieën. Laat het werk zelf controleren. Maak een onderscheid tussen kennis en de presentatie daarvan (handschrift, verzorging, grammatica, interpunctie). Geef de leerling keuze in volgorde van werkzaamheden. Geef een rustige plaats. Bereid voor op vrije situaties. Leg uit wat er misgegaan is en geef het goede voorbeeld/ een alternatief. Geef complimenten voor goede, sociale interacties. Tracht niet boos te worden. Bouw motorische activiteiten in en geef aan wanneer motorische onrust is toegestaan en wanneer niet. Koppelen aan een maatje bij activiteiten waar de leerling goed in is.
19
LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Zie ook sectie ondersteuningsbehoefte. De leerkracht moet zich in de omgang met ADHD niet laten leiden door de symptomen en steeds het kind achter de stoornis blijven zien. Dit is een grote opgave, omdat de gedragingen zo storend kunnen zijn. De leerkracht moet een goed oog hebben voor signalen van onrust en het programma om kunnen gooien als de onrust te groot wordt; kunnen improviseren en de leerling begeleiden in het geleiden van zijn onrust in wenselijk gedrag. Oppositioneel gedrag bij ADHD is principieel niet gericht tegen de ander. Het conflict is nooit persoonlijk. Dit besef voorkomt een negatieve spiraal.
Psychiatrische problemen - Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) KENMERKEN Gestoord in de verbale en non- verbale communicatie. Vertoont beperkte en eenzijdige interesses. Centrale coherentie: moeite met het overzien van het grote geheel en er betekenis aan geven. Gericht op details. Loopt vast in eigen gedachten, patronen, strategieën. Moeizaam schakelen van de ene naar de andere opdracht, activiteit, les, onderwerp. Executieve functies: moeite met plannen en organiseren van taken. Moeite met het zien en begrijpen van gevoelens, wensen en ideeën van anderen en zichzelf; begrijpt daardoor weinig van de sociale wereld om hem heen. Verliest snel overzicht, zoekt houvast in vaste patronen en fixaties, wordt star en angstig. Kan gedrag wel naspelen maar blijft moeite houden met functioneel toepassen. ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Visualiseren en concretiseren waar mogelijk; gebruik van schema’s, lijstjes, planners. Kaderen. Gebruik van heldere, ondubbelzinnige taal. Geef expliciet aan wat het doel is van een activiteit en benadruk samenhang. Geef duidelijk de overgang aan tussen de ene en andere activiteit. Korte, duidelijke instructies. Vermijd in de instructie gebruik van veel bijwoorden, bijvoegsels, tussenvoegsels en abstracte tijdsbepalingen als: straks, zo meteen, later. Structuur in het dagprogramma (in ruimte, tijd, activiteit). Afspraken en regels strikt hanteren; veranderingen aankondigen en voor bespreken. Vermijden van woorden die onzekerheden teweegbrengen (als ‘misschien’, ‘straks’). Begeleiden van sociale interacties en de afstemming op anderen. Bevorderen van de communicatie, zonder een appèl te doen op emoties of het ‘ik’. Help bij het benoemen (vertalen) van gevoelens en gedachten. Probeer inzicht te krijgen in de factoren die de gedragingen uitlokken, tracht deze te vermijden. Ken de interesse van de leerling (treintjes, wieltjes, stoplichten, riolen) en sluit hier waar mogelijk op aan. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Zie ook sectie ondersteuningsbehoefte. De leerkracht moet beseffen dat deze leerling zich moeizaam kan inleven in de ander, moeite heeft met alle sociale omgang en er een strikte logica op nahoudt. Dit vraagt een groot begrip en inlevingsvermogen van de leerkracht. ASS- leerlingen worden doorgaans als ‘raar en vreemd’ beschouwd en daardoor snel mikpunt van pesterijen. De leerkracht moet groepsdynamische processen zien en kunnen hanteren om pesten te voorkomen. Talenten van de ASS-leerling kunnen benutten en hem deze leren gebruiken. Verwacht geen relationele groei. Consequent zijn in het kwadraat. Betrouwbaar en voorspelbaar zijn voor de leerling. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Co-morbiditeit met verstandelijke beperkingen en ADHD komt veel voor, wat het beeld complexer maakt en moeilijker te hanteren.
20
Psychiatrische problemen - Oppositionele Gedragsstoornis (ODD) KENMERKEN Moeite met autoriteit van de leerkracht. Heeft moeite met opvolgen van instructies en weigert aan het werk te gaan. Doet precies niet wat er gevraagd wordt. Onder presteert (soms) bewust. Heeft een negatieve instelling. Spreekt tegen. Is koppig. Wordt snel driftig bij een verbod. Wordt snel agressief. Eist aandacht op. Houdt zich niet aan de regels. Drijft vaak de eigen zin door. Wordt gemeden door andere leerlingen. Voelt zich verminderd schuldig na een vergrijp. Liegt veel. Loopt weg van problemen. Vloekt/gebruikt obscene taal. ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Formuleer neutraal en communiceer met respect. Zorg voor een georganiseerde, gestructureerde leeromgeving. Geef opdrachten op het niveau van de leerling, waarbij succes het doel is. Hanteer helder en concreet taalgebruik. Help de leerling bij het generaliseren van afspraken (wat in deze situatie geldt, geldt ook voor…). Help de leerling met structureren en ordenen. Zorg voor rust, regelmaat, duidelijkheid en houvast (routines). Hanteer consequente regels. Geef duidelijke grenzen aan. Toon overwicht, wees neutraal en spiegel. Bestraf zinvol. Keur negatief gedrag af en niet de persoon. Hanteer een gedragskaart. Zet in op de sterke kanten van de leerling (hobby’s, sport). Help de leerling bij het oplossen van alledaagse problemen. Vermijd openlijke kritiek en argumenten. Leer de leerling door rollenspel en sociale vaardigheidstraining hoe om te gaan met kritiek. Leer de leerling assertief te zijn zonder agressief te zijn. Geef zelf het goede voorbeeld bij het verwerken van teleurstelling en spanning. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Zie ook sectie ondersteuningsbehoefte. De leerkracht moet bij ODD zeer standvastig zijn en de autoriteit niet zichtbaar laten ondermijnen. Elke dag is weer een nieuwe dag met nieuwe kansen en mogelijkheden. Een onwankelbaar vertrouwen blijven hebben in de leerling, ook al probeert deze juist het tegendeel te bewijzen. Kwetsbare leerlingen kunnen beschermen tegen de gedragsstoornis van hun medeleerling. Hiervoor mag niets door de vingers gezien worden. Elke negatieve interactie moet besproken en gesanctioneerd worden, met het oog op de sociale veiligheid in de groep. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Leerlingen met een gedragsstoornis hebben doorgaans extra behoefte aan begeleiding, behandeling en therapie.
Psychiatrische problemen - Angst/depressie KENMERKEN Rusteloos, slechte concentratie, opgejaagdheid. Snel afgeleid, verhoogde waakzaamheid. Slaapproblemen met gevolgen voor de schoolgang. Perfectionisme. Zoekt steeds naar bevestiging en goedkeuring. Checkt veel en onnodig. Anderzijds kan er ook een tegenovergesteld beeld zijn dat lijkt op de klassieke depressie bij volwassenen: verlies initiatief en levenslust, negatief zelfbeeld, emotionele vervlakking, uitgesproken gedachten over suïcide. Ziet er ongelukkig uit. Geeft snel op. Affectief moeilijk bereikbaar. Heeft vaak een zondebokpositie. Onredelijke angst voor op het oog gewone routines. Piekeren. Vage lichamelijke klachten. Ondervindt afkeuring en raakt in sociaal isolement. Vermijding.
21
ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Spreek positieve verwachtingen uit. Sluit aan bij de mogelijkheden en geeft opdrachten op niveau. Benadruk de goede dingen. Bied herkansingen. Geef taken die motiverend zijn. Toon interesse. Stimuleer en enthousiasmeer. Wijs op goede dingen. Spreek positieve verwachtingen uit. Gebruik (levens)humor; geen cynisme. Geef het gevoel dat je klaar staat. Wees alert op pesters. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Zie ook sectie ondersteuningsbehoefte. De leerkracht is vaak een vertrouwenspersoon voor de angstig/depressieve leerling. Weiger dit nooit, maar bewaak de eigen grenzen. Verwijs door als er over suïcide gesproken wordt of als de claim van de leerling op de leerkracht te groot wordt. Vertrouw hierbij op het ‘niet pluis’gevoel. Probeer de leerling niet te overtuigen van zijn onrealistische beeld.
Gedragsproblemen - Externaliserend gedrag KENMERKEN Externaliserend gedrag is gedrag dat naar buiten toe gericht is (ongehoorzaamheid, agressie, overactiviteit, ruziën en vechten). Deze kinderen zijn berekenend, vragen veel aandacht, komen vaak uit een laag sociaal milieu waarin de ouders de problematiek niet (h)erkennen en er is grote kans op instabiliteit. Jongeren met externaliserende problemen hebben vaak conflicten met andere mensen of met de maatschappij (vertonen soms delinquent gedrag). ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Bij deze kinderen vraagt het leergedrag veel aandacht. Heldere afspraken over verwachtingen en leerprocessen Duidelijke regels en afspraken en het consequent toepassen daarvan De aanpak moet vooral gericht zijn op de sociale aspecten en interacties. Hiervoor zijn een veelheid van lesmethodes ontwikkeld (zie overige aandachtspunten). Daarnaast kan een gedragstherapeutische insteek nodig zijn. Voor structureren van ‘vrije situaties’ (pauzes) en evaluatie (bijv. door gebruikmaking van sociogram) is zinvol. Leerlingen reageren met ongewenst gedrag door gemaakte denkfouten en probleemnamen in de sociale context. De Equip-methode/TOP’s wint in het (V)SO terrein als een instrument om gedrag bespreekbaar te maken en om te buigen. Aandachtsgebieden zijn: omgaan met boosheid, sociale vaardigheden en morele ontwikkeling.
LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Pedagogische elementen: consequent zijn/ handelen; duidelijke verwachtingen; sociale gedragingen expliciet aanleren (respect voor elkaar); voorbeeldgedrag. Didactische elementen: structuur en duidelijke lesopbouw. Relationele elementen: goede communicatie/ interactie; feedback: zinvol en eenduidig; kritiek altijd op gedrag (niet de persoon afkeuren). Schoolelementen: overleg met ouders en hulpverlening; effectief communiceren met ouders; veilige school; eenduidige aanpak en consequenties voor ongewenst gedrag; pestbeleid/protocol; verzuimregistratie en –beleid.
22
Gedragsproblemen - internaliserend gedrag KENMERKEN Emotionele of internaliserende problemen uiten zich door faalangst, angst, teruggetrokkenheid, depressieve gevoelens, stress, psychosomatische klachten. Emotionele problemen kunnen lang verborgen blijven, omdat deze kinderen minder opvallen. Deze kinderen zijn in de sociale context teruggetrokken. In de groep vallen ze vaak amper op, waardoor het probleem op school niet snel wordt onderkend. Het gedrag kenmerkt zich door passiviteit, schuwheid, weinig assertiviteit en sterke aanpassing aan de wensen van anderen. Bij veel van deze kinderen kunnen we spreken van een sociaal fobie en is angst de basis voor hun sociale problemen. ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Individuele aanmoediging Succeservaringen creëren. Aanleren van positieve/helpende gedachten (RET). Aanleren van coping vaardigheden. Zelfmanagement Adaptief onderwijs Gedragsfunctie analyses Gedragsinterventiestrategie (handelingsplan) ‘Triple P’ uitgangspunten: 1. Kinderen een veilige en stimulerende omgeving bieden; 2. een aansprekende discipline hanteren; 3. realistische verwachtingen hebben van het kind; 4. kinderen laten leren door positieve ondersteuning; 5. als opvoeder goed voor jezelf zorgen.
LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Pedagogische elementen: positieve verwachtingen; vaardigheden expliciet aanleren. Didactische elementen: goed klassenmanagement en instructie; goede voorbereiding, structuur (duidelijke lesopbouw), goede wisselmomenten, variatie. Relationele elementen: investeren in vertrouwensband; goede communicatie/ interactie; feedback: zinvol en eenduidig; kritiek altijd op gedrag (niet de persoon afkeuren); goede groepssfeer creëren (nooit pesten). Schoolelementen: overleg met ouders en hulpverlening; veilige school; eenduidige aanpak en consequenties voor ongewenst gedrag; pestbeleid/protocol; verzuimregistratie en –beleid.
23
Leerproblemen – dyslexie KENMERKEN Leesstoornis. Het leesniveau ligt aanzienlijk onder het niveau dat hoort bij de leeftijd, de intellectuele ontwikkeling en de bij de leeftijd passende opleiding. Heeft een significante invloed op de schoolresultaten of dagelijkse bezigheden waarvoor leesvaardigheid nodig is. Het technisch lezen en/of spelling en zelf schrijven gaat veel moeizamer dan de andere onderwijsvakken (automatiseringsprobleem op deze deelgebieden). Er is sprake van een lage leessnelheid. Er zijn problemen met het begrijpen van de tekst indien deze zelf wordt gelezen. Er zijn problemen met correct lezen (woorden worden weggelaten, letters worden omgedraaid; de betekenis van het gelezene wordt vervormd). Vaak zijn er problemen met spelling (spellen fonetisch en inconsequent), soms problemen met grammatica. Dyslectische leerlingen hebben vaak ook een tragere verwerking van klanken bij het spreken en kunnen een wisselend of onleesbaar handschrift hebben. Ze verwisselen vaak rechts en links en hebben moeite om hun aandacht te richten. Deze leerlingen kunnen gefrustreerd of emotioneel raken over school/lezen/toetsen. ONDERSTEUNINGS-BEHOEFTE Geef extra tijd bij lezen of laat een andere leerling de tekst of opdracht voorlezen. Extra inoefening bij dictees, stimulering van het klankaspect van taal Laat de leerling niet te veel van het bord overschrijven maar verstrek kopieën. Verschaf hulp bij het corrigeren van eigen werk (laat het kind taalwerk niet zelf corrigeren). Laat de leerling beschikbare software en hardware gebruiken en laat de leerling met spellingscorrectie werken. Gebruik een dyslexie-vriendelijk lettertype zoals comic sans, times new roman of verdana. Reken taalfouten en spellingsfouten niet aan bij andere vakken. Laat het kind werkstukken mondeling toelichten; sta extra gebruik van beeldmateriaal toe. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Praat en schrijf duidelijk. Nauwkeurige observatie t.a.v. de leerontwikkeling op het gebied van lezen en spelling. Aanleren van geheugensteuntjes om nieuwe afspraken te onthouden. Aanleren m.bijv. kleine tussenstapjes. Kijk door spellingsfouten heen naar de kwaliteit van de taal.
Leerproblemen – dyscalculie KENMERKEN Rekenstoornis. Het rekenniveau ligt aanzienlijk onder het niveau dat hoort bij de leeftijd, de intellectuele ontwikkeling en de bij de leeftijd passende opleiding en heeft een significante invloed op de schoolresultaten of dagelijkse bezigheden waarvoor rekenvaardigheid nodig is. De leerling blijft achter met rekenen t.o.v. zijn andere schoolresultaten; De automatisering komt niet op gang (problemen met tellen, cijferreeksen, breuken, waarde van de getallen, verbanden tussen de getallen); de leerling gebruikt simpele procedures (blijft bijv. met zijn vingers tellen); de leerling maakt fouten in een stapsgewijze aanpak; de leerling heeft problemen met de volgorde van te nemen stappen bij het aanbieden van een bepaalde strategie; de leerling heeft problemen met ruimtelijke oriëntatie en ruimtelijk inzicht (links/rechts, lezen en interpreteren van kaarten en tabellen, de leerling kan sommen niet goed onder elkaar zetten; de leerling heeft moeite met de plaats van het getal, afkeer van strategiespelletjes en speelgoed); de leerling heeft vaak een minder gestructureerd lange termijn geheugen en heeft vaak een minder goed werkend korte termijn geheugen; de leerling heeft problemen met het vasthouden van instructie (het geleerde wordt weer vergeten/ beklijft niet); de leerling heeft problemen om de essentie van de opdracht te doorzien; de leerling heeft moeite om eigen werk te controleren en te reflecteren op eigen werk; de leerling kan emotionele problemen hebben, zoals faalangst/frustraties; de leerling heeft een passieve of impulsieve aanpak/gedrag; er kunnen werkhoudingsproblemen ontstaan.
24
ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Veel extra oefening en herhaling vanwege de moeite met automatiseren (bijv. tafels en vermenigvuldiging). Niet te veel informatie laten overschrijven van bord of leerboek. Werk met voorbedrukte rekenbladen, inoefenen van deelvaardigheden, automatiseringsoefeningen, handige oplossingen en biedt telstrategieën aan. Geef extra tijd of minder stof. Geef de noodzaak van strategieverandering duidelijk aan (bijv. rood voor plussommen en blauw voor minsommen). Kies voor mondelinge uitleg en/of overhoring. Leer het kind met een rekenmachine om te gaan en sta gebruik ervan toe. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Geef bondige adviezen en een sturende instructie (laten zien hoe materiaal gestructureerd kan worden zodat probleem makkelijker kan worden opgelost). Gestructureerd onderwijs aanbieden. Werk met meerdere oplossingsstrategieën (bijv. zowel verbaal als op handelingsniveau). Bied opgaven stap voor stap aan. Besteed aandacht aan emotionele ondersteuning. Stimuleer de denkvaardigheid van de leerling en laat ze met elkaar praten over hoe ze iets oplossen. Werk aan het zelfvertrouwen van de leerling.
Leerproblemen - non-verbale leerstoornis (NLD) KENMERKEN Het horen en praten gaat bij deze leerlingen beter dan het zien en voelen. Moeizaam aanpassingsvermogen (moeite met nieuwe situaties, wel goed kunnen opnemen van auditieve informatie). Op jongere leeftijd vaak hyperactief, op wat oudere leeftijd eerder faalangstig of driftig/koppig Vakken als inzichtelijk rekenen, klokkijken en begrijpend lezen, aardrijkskunde, handvaardigheid, tekenen en gymnastiek verlopen moeizaam (technisch lezen en spelling lukt wel). Het leggen van verbanden zoals oorzaak en gevolg is vaak lastig. Beperkt ruimtelijk inzicht. Vaak zwakke motorische vaardigheden ((aanvankelijk) problemen met handschrift), Slechte oog-hand coördinatie. Zwakke planning; hebben een letterlijk geheugen, weinig besef van tijd. Ongeremd spreken en/of vragen (praten veel, zeggen weinig). Contact met anderen kan moeizaam verlopen (eerder oudere of jongere vriendjes dan leeftijdsgenoten). Leren weinig door ervaring. Blijven vaak hangen in details, overzien het geheel niet. Hebben moeite informatie toe te passen en informatie te automatiseren. ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Mondelinge instructie. Lesstof in vele korte stapjes aanbieden. Veel herhaling omdat onbekende stof moeilijk wordt opgenomen. Vaste stappen aanleren om een tekst te begrijpen. Laat zelf geschreven teksten zorgvuldig nalezen. Klassenomgeving organiseren zodat voorspelbaarheid zo groot mogelijk is. Vaste rituelen worden als prettig ervaren. Veel verbale feedback; evt. in blokletters laten schrijven of klassikale les opnemen met cassetterecorder o.i.d. Laptop en rekenmachine laten gebruiken. Werken met losbladige vellen. Schijf de opgaven zelf op en laat de leerling alleen de uitkomsten opschrijven; evt. mondeling toetsen. Benoem gewenst gedrag.
25
Houd rekening met laag schrijftempo. Evalueer. Structureer spelsituatie; vermijd competitie. Niet te veel van het bord laten overschrijven. Geen materiaal met ingewikkelde lay-out of plaatjes. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Stimulerende leerkracht. Hulp bij sociale omgangsproblemen. Let niet alleen maar op wat de leerling zegt, maar vooral op wat de leerling doet. Laat de leerling verbaliseren om te controleren of het begrepen is. Help de leerling non-verbaal gedrag interpreteren(gebaren/gelaatsuitdrukkingen). Systematisch allerlei materiaal aanbieden waarbij leerling zijn visuele en tactiele waarneming kan ontwikkelen. Taken in deeltaken aanbieden en later in het geheel aanleren. Eerst het praatje dan het plaatje; help de leerling de leertaak ordenen. Voorkom faalervaringen.
Maatschappelijke problemen KENMERKEN Weinig prikkelvolle opvoeding tot het 5e levensjaar. Taalontwikkeling is beperkt. Vaak afkomstig uit gebroken gezinnen met wisseling van opvoeder. Hechtingsproblematiek. Onveiligheid. Weinig variatie in probleemoplossingen (losse handen). Sociaal-emotioneel kwetsbaar. Kinderen proberen wel contact te leggen maar doen dit op de verkeerde manier. Ze zoeken voortdurend ruzie of schreeuwen, slaan of duwen andere kinderen. Deze groep kinderen wordt vaak ook gepest en de school ervaart met deze kinderen vaak problemen. Ze zijn zeker niet populair, hebben vaak woede-uitbarstingen en negeren de rechten van anderen. De kinderen vinden het moeilijk om de verwachtingen van hun omgeving juist in te schatten, ze hebben weinig vertrouwen in hun eigen sociale kunnen (wat ieder keer weer versterkt wordt als een sociale situatie misloopt) en zijn vaak bang voor sociale situaties. Sociaal-emotionele problemen op school zijn met name: 1. gepest worden; 2. faalangst; 3. een laag zelfvertrouwen; 4. een negatief zelfbeeld; 5. verdriet om een situatie (ruzie, verlies, rouw e.d.); 6. stil, gesloten of terug getrokken zijn; 7. sociaal isolement; 8. sociale angst; 9. te lage assertiviteit; 10. onvoldoende weerbaarheid; 11. niet genoeg zelfstandig zijn; 12. een depressie; 13. gevolgen van fysieke, geestelijke en seksuele mishandeling door thuis of omgeving; 14. te laag empatisch vermogen: zich niet of onvoldoende in het doen, denken en voelen van anderen in kunnen leven; 15. te weinig zelfreflectie: niet of onvoldoende in staat zijn om het eigen doen, denken en voelen kritisch te bekijken.
26
ONDERSTEUNINGSBEHOEFTE Zie bij cluster 4. Vraag naar relatie, autonomie en competentie. De behandelingsmogelijkheden van sociale problemen zijn in te delen in vier groepen: 1. Sociaal gedrag wordt aangeleerd door gewenst gedrag te belonen en ongewenst gedrag te bestraffen. Er wordt begonnen met eenvoudig gedrag en de eisen voor een beloning worden steeds hoger gesteld. Deze methode is goed om bestaand gewenst gedrag toe te doen nemen en ongewenst gedrag te doen afnemen. Maar voor een kind dat ook nieuw sociaal gedrag moet leren is deze methode niet geschikt. En wanneer een kind erg angstig is zal deze methode ook niet werken. 2. Sociaal gedrag wordt aangeleerd door het kind te leren sociale signalen uit de omgeving te herkennen en juist te interpreteren. Het denken van het kind wordt als het ware veranderd. Het kind krijgt een sociale situatie beschreven. Hierna worden de volgende vragen besproken: wat gebeurt er, hoe kan ik reageren (meerder mogelijkheden), wat is de beste reactie, hoe gaat het dan, was het de beste reactie? 3. Sociaal gedrag wordt aangeleerd door middel van 'modeling'. Het kind observeert een groep kinderen die sociaal vaardig zijn en bespreekt dit met de hulpverlener. Deze methode is wel geschikt om nieuw gedrag aan te leren en wordt vaak gecombineerd met de bovenstaande methode. 4. Sociale gedrag wordt aangeleerd via sociale vaardigheidstraining. In deze training worden de drie bovenstaande methode samen toegepast, gecombineerd met rollenspellen en oefeningen. Deze training vindt vaak in groepsverband plaats. Het kind doet dan ook positieve sociale ervaringen op in de groep en krijgt hierdoor meer zelfvertrouwen. Sociale problemen kunnen heel bepalend zijn voor het leven van een kind. Het is dan ook goed de problemen serieus te nemen en aan te pakken, vooral omdat sociale problemen ook kunnen leiden tot andere problemen. Het doel van alle behandelingen is bestaande sociale vaardigheden te doen toenemen en nieuwe aan te leren. Waar het om gaat is kinderen te leren wat ze moeten doen, hoe het te doen en ze het zelfvertrouwen te geven zodat ze het durven te doen. LEERKRACHTVAARDIGHEDEN Zie bij cluster 4. Veel vertrouwen bieden. Veel aandacht aan de relatie schenken met het kind en de groep. Nadruk op basisvaardigheden op niveau. Veel nadruk op succeservaringen. Gedrag van kind/ jongere bespreekbaar maken. Voorbeeldgedrag. OVERIGE AANDACHTSPUNTEN Huisbezoek. Aansluiting zoeken bij de thuissituatie van het kind/ de jongere. Ondersteuning team: Begeleiding/coaching. Keuzes voor de invoering van nieuwe methoden, computer software, didactische werkvormen, differentiatie van leerstof en individueel handelingsplan. Ondersteuning leerlingen: onderzoek, diagnose en aanpak/remediering van sociaal-emotionele problemen.
27
BIJLAGE 4 – LINGEPLEIN, ONTWIKKELPLAN
Om aan te sluiten bij Passend Onderwijs en gebruik te maken van de ervaring die de school heeft opgedaan binnen het zorgbureau (school overstijgend), de ervaring met LWOO en PrO leerlingen, is in schooljaar 2013-2014 gestart met het zgn. ‘expertisecentrum LingePlein’.
Activiteiten of diensten
Benodigde kennis en vaardigheden
Trainingen leerlingen
Organiseren van de diverse trainingen n.a.v. leerlingbespreking of n.a.v. een intern zorgoverleg: 1. Rots en Water 2. Faalangstreductie trainingen 3. TOP’s training 4. examentrainingen
Kennis over de diverse te geven trainingen Opleiden interne specialisten
Trainingen zoveel mogelijk laten geven door intern opgeleide trainers.
Scholingen docenten/ docenten coaching
Coaching startende docenten SVIB Mentortrainingen Trainingen als gevolg van ontwikkelingen Passend Onderwijs
Gerealiseerd (dan aangevinkt)
Kennis hebben over/vaardig in: Klassenmanagement Werkvormen/ leerstrategieën Mentoraat Diverse stoornissen binnen de DSMIV
Zoveel mogelijk intern opleiden en via collegiale consultatie kennis en vaardigheden delen.
Opleidingsschool HBO/Masteropleidingen
Begeleiding trajecten en voorzieningen
Het expertisecentrum zal stagiairs HBO lerarenopleidingen, SEN opleidingen en Masteropleidingen in de gelegenheid stellen (afstudeer)opdrachten te doen die ook een positieve invloed/uitwerking op het expertisecentrum zullen hebben.
Contacten binnen de diverse opleidingen hebben.
Contacten met externen Kennis van procedures Kennis van psychopathologie Kennis en vaardigheden opdoen met handelingsplanning/OPP
(interne) Rebound PAB cluster 3/4 Aanvraag bij TBC SWV Rivierenland
28
Remediale hulp
Intern ZAT overleg (ZIT)
Externe overleggen/ contacten
Verzuimloket
Twee wekelijks overleg over organisatorische zaken en leerlingen waar zorg over is Aanwezig: coördinatie LingePlein, leerlingbegeleiders
Kennis en vaardigheid hebben aangaande dergelijke vergaderstructuren. (intervisiemethode/opbrengstgerichte vergadertechnieken)
Werkgroep zorg Overleggen met Gemeente bijv. JPN. ZAT
Kennis van de structuren binnen verschillende organisaties Bekend met het netwerk/ partners Kennis van de ontwikkelingen rondom Passend Onderwijs Kennis over ondersteunende instanties (NJI) Inhoudelijke kennis over zorgplannen
Bekend zijn met de procedure rondom verzuim zoals die school breed is bepaald Bekend met de administratie rondom DUO en LPA Tendensen kunnen filteren uit verzuimoverzichten
Kennis en kunde begeleiding leerlingen met dyslexie en/of dyscalculie Volgens een cyclus aan kunnen bieden van gerichte hulp
Beleidsontwikkeling en evaluatie
Screenen rekenen/taal/spelling Dyslexie en dyscalculie beleid herijken Organiseren voorlichting ouderavonden Organiseren r.t. voor leerlingen in overleg met vakgroepen n.a.v. CITO Monitoren verloop r.t. Contacten met ouders over vorderingen/stagnatie Organiseren/regelen hulpmiddelen en programma’s voor leerlingen (sprintplus/muiswerk) OLC (Open Leer Centrum) huiswerkbegeleiding/steunuren
Protocollen (bijv. rouwprotocol, protocol sociale veiligheid op school, pestprotocol) SOP Evaluatie ZAT
Melden DUO/brieven ouders Contacten met LPA Monitoren van/overzicht over langere periode Terugkoppeling/overleg met teamleiders in samenspraak met leerlingbegeleiders
29
BIJLAGE 5 – BEGRIPPENLIJST
Arrangement
Extra zorg op maat, met inzet van bovenschoolse voorzieningen, expertise en financiën. Een arrangement kan variëren van licht curatief en tijdelijk van aard tot intensief en langdurend of structureel van aard. Een onderwijszorgarrangement beperkt zich tot het domein van het onderwijs. Een onderwijs- en zorgarrangement betreft altijd een samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg.
Basisondersteuning
Het door het SWV Rivierenland afgesproken geheel van preventieve en licht curatieve interventies die binnen de onderwijszorgstructuur van de school planmatig en op een overeengekomen kwaliteitsniveau worden uitgevoerd.
Basiskwaliteit
Inspectienorm: leerprestaties (primair onderwijs) en opbrengsten (voortgezet onderwijs) zijn ten minste voldoende en het onderwijsleerproces of de zorg en begeleiding voldoet op de kernindicatoren.
Clusterindeling speciaal onderwijs
Cluster 1: Visueel gehandicapte kinderen. Cluster 2: Auditief en communicatief gehandicapte kinderen, dove kinderen, slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakproblemen. Cluster 3: Lichamelijk gehandicapte kinderen, verstandelijk en meervoudig gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen. Cluster 4: Kinderen met ernstige gedragsproblemen.
Extra zorg
Alle vormen van onderwijszorg die de basisondersteuning overstijgen. Binnen ‘extra ondersteuning’ kunnen verschillende typeringen voor het aanbod worden gebruikt, zoals breedte- en diepteondersteuning of een indeling in zorgzwaartes.
Onderwijszorg-profiel
De door het SWV Rivierenland vastgestelde omschrijving van de basisondersteuning en de eventuele extra ondersteuning die een individuele school biedt.
Onderwijszorgplan
Beleidsdocument van het SWV Rivierenland dat laat zien op welke wijze een dekkend aanbod van onderwijszorg in de regio wordt gerealiseerd. In het onderwijszorgplan zijn ten minste de onderwijszorgprofielen van de scholen opgenomen en het door het SWV Rivierenland vastgestelde (ambitie)niveau van basisondersteuning dat voor alle scholen geldt.
Referentiekader
Het geheel van werkwijzen en afspraken waarnaar schoolbesturen en Samenwerkingsverbanden zich richten bij de vormgeving van de zorgplicht Passend Onderwijs. Het geheel van maatregelen dat betrekking heeft op de onderwijszorg van zittende en nieuwe leerlingen (inclusief aanmelding, inschrijving en toelating).
Zorgplicht
30
BIJLAGE 6 – AFKORTINGEN
AB AOC AWBZ CGB CJG LEA LGF MBO OCW OOGO OPDC OZOP PCL PGB PO PrO REC RMC ROC S(B)AO SO SWV VO VSO VSV VVE WEC WMO WMR WMS WOR WOT WPO WSNS WVO ZAT ZVW
Ambulante begeleiding Agrarische onderwijscentra Algemene wet bijzondere ziektekosten Commissie Gelijke Behandeling Centrum voor Jeugd en Gezin Lokale educatieve agenda Leerlinggebonden financiering Middelbaar beroepsonderwijs Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Op overeenstemming gericht overleg Ortho-pedagogisch Didactisch Centrum OnderwijsZorg en OntwikkelProfiel Permanente Commissie Leerlingzorg Persoonsgebonden budget Primair onderwijs Praktijkonderwijs Regionale Expertisecentrum Regionaal Meld- en Coördinatiefunctie Regionaal Opleidingencentrum Speciaal basisonderwijs Speciaal onderwijs Samenwerkingsverband Voortgezet onderwijs Voortgezet Speciaal onderwijs Voortijdig schoolverlaten Voor- en vroegschoolse educatie Wet op de Expertisecentra Wet maatschappelijke ondersteuning Wet op de ondernemingsraad Wet medezeggenschap scholen Wet op de ondernemingsraden Wet op het onderwijstoezicht Wet op het primair onderwijs Weer samen naar school Wet op het voortgezet onderwijs Zorg- en adviesteam Zorgverzekeringswet
31