SO De Wilgen Schoolplan 2011- 2015
1 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Voorwoord Voor u ligt het schoolplan 2011 – 2015 van S.O. De Wilgen. Onze visie op passend onderwijs hebben wij hierin omgezet in concrete plannen en richtlijnen. S.O. De Wilgen maakt als cluster 4-school deel uit van Yulius, de overkoepelende stichting in Zuid-Holland voor zorg en speciaal onderwijs. In dit schoolplan schetsen wij de contouren van de gewenste onderwijskundige ontwikkeling van onze school voor de komende 4 jaar. In het schoolplan staan de activiteiten beschreven die wij ontplooien om de gestelde meerjarendoelen te bereiken en de middelen die wij daarvoor inzetten. Daarmee is het schoolplan het centrale uitgangspunt voor: 1. De onderwijskundige beleidsplanning per schooljaar. 2. Het document om verantwoording af te leggen aan team, directie, bestuur en inspectie. 3. De basis voor de schoolontwikkeling. Uiteraard spelen de verwachte bezuinigingen een grote rol, maar we zijn sterk voornemens geen afbreuk te doen aan de kwaliteit van ons onderwijs. Wel zullen we bewust moeten omgaan met de geldstromen en knowhow die we in huis hebben en de mogelijkheden die beide ons bieden. Onze toekomstplannen zijn ambitieus. Wij streven naar een maximale leeropbrengst van zowel de pedagogisch-didactische als de persoonlijke leerdoelen van iedere leerling. Hoe we dat (gaan) doen, kunt u lezen in het onderhavige schoolplan. In de bijlagen vindt u aanvullende informatie en de handleidingen waar in dit schoolplan naar verwezen wordt, zoals de leerlijnen voor elk leerjaar, de handleiding LVG en het protocollenoverzicht dat we hanteren. Alles wat u zou willen weten over S.O. De Wilgen heeft u met dit document onder handbereik. Namens het Wilgenteam, Locatiemanager S.O. De Wilgen K. van den Broek
2 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Inhoud 1 1.1 1.2 1.3 1.4
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
4 4.1 4.2 4.3 4.4
4.5
Inleiding Het schoolplan: Doel en functie Doelen van het schoolplan Bijstellen en evalueren Gerelateerde documenten en bronnen Schoolgegevens
5 5 5 5 5
Missie en visie Kwaliteit voor elke leerling Missie: waar staan we voor? Visie: wat willen we? Kwaliteit en kwaliteitszorg Strategische speerpunten Sterkte/zwakte analyse
7 7 7-8 8-9 9
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
6
Organisatie Onderwijs met de nodige zorg Beschrijving van leerlingpopulatie De school in haar huidige situatie Externe ontwikkelingen Organigram van De Wilgen Communicatielijnen Beschrijving van het aanbod: de klassen Schoolklimaat en veiligheid Ouderbetrokkenheid 3.0
11 11 11 12 12-13 13-14 14 15
Maatwerk voor de leerling Passend onderwijs Leerlingzorg Passend Onderwijs Interne coördinatie Inrichting van speciaal onderwijs Afdelingen Structuur Zelfredzaamheid Calamiteiten en escalaties Specifieke doelgroepen LVG Afdeling Internaliserende afdeling Externaliserende afdeling
16 16 17 18 18 18 18 19 20 20 20 20
6.1 6.2 6.3
7 7.1 7.2 7.3
8 8.1 8.2 8.3 9 9.1 9.2
22 22-25 25-26 27 28
Personeelsbeleid Investeren in deskundigheid en kwaliteit Uitbreiden en borgen van deskundigheid Wet BIO Actieplan Leerkracht van Nederland
30 32 32
Financieel beleid Financieel gezond blijven Financiële positie van de school Keuzes die de school maakt Giften, sponsoring en ouderbijdragen
34 34 35
Facilitair beleid Organisatie in verandering Huisvestingsbeleid Inzet van nieuwe middelen In- en externe communicatie
37 38 38
Samenvatting Onze plannen op een rij De voornemens tot 2016 Afsluiting
40 41
Bijlagen Leerlijnen Handleiding LVG Protocol Omgaan met Agressie
3 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Didactisch beleid We leren de kinderen weer leren Uitgangspunten van ons onderwijs Didactische invulling van het onderwijs Opbrengstgericht werken Inhoud van het onderwijs en de vakken Organisatie in de klas
Inleiding
4 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
1 Doel en functie 1.1
Doel van ons schoolplan
1.3
Het schoolplan van SO De Wilgen geldt voor een periode van vier jaar: 2011 - 2015. Het document beschrijft de strategie en doelstellingen voor deze periode op het gebied van schoolorganisatie, (passend) onderwijs, pedagogisch-didactisch beleid, personeel, financiën, ICT en facilitaire zaken. Het plan fungeert als richtlijn voor het uitzetten van de onderwijskundige- en organisatorische koers. Daarnaast is het document een hulpmiddel om deze koers te monitoren, evalueren en - waar nodig - bij te sturen. Tot slot dient het schoolplan als instrument om de kwaliteit van ons onderwijs te waarborgen en te verhogen. 1.2
Dit schoolplan is samengesteld in samenhang met en met behulp van onder meer de volgende documenten: 1. Schoolgids Yulius 2. Schoolregels De Wilgen 3. Jaarplan De Wilgen 4. Protocollenhandboek De Wilgen 5. Kwaliteitsbeleid Yulius 6. Handleiding LVG De Wilgen 7. Leerlijnen SO De Wilgen-handboek
Bijstellen en evalueren
Het schoolplan bevat de koers voor de periode 20112015. Per jaar wordt vanuit dit meerjarendocument een jaarplan opgesteld en vindt - waar nodig aanpassing van de beleidsplanning plaats. Na vier jaar wordt het gehele schoolplan geëvalueerd door de locatiemanager van De Wilgen met de coördinatoren.
1.4
Schoolgegevens
SO De Wilgen Boerhaavelaan 2 2992 KZ Barendrecht Telefoonnummer: 088 405 6425 Fax: 088 405 6426 Locatiemanager: K. van den Broek Email:
[email protected]
5 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Gerelateerde documenten en bronnen
Missie en visie
6 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
2 Kwaliteit voor elke leerling 2.1
Missie: waar staan wij voor?
SO De Wilgen biedt onderwijs aan kinderen van vier tot dertien jaar die als gevolg van psychiatrische beperkingen hinder ondervinden in hun leer- en ontwikkelingsproces. Wij bieden onderwijszorgarrangementen, waarbij elk kind optimale kansen krijgt: maatwerk voor iedere leerling. 2.2
Visie: wat willen we?
We leiden onze leerlingen op tot jongeren, die besef hebben van burgerschap en hun rol in de maatschappij, maar die ook weten welke mogelijkheden en talenten zij hebben. Met onze specifieke kennis zorgen we ervoor, dat deze kinderen weer ‘leren om te leren’; de aandacht voor en het plezier in het leren bevordert de leeropbrengst bij de leerlingen. Door de verscheidenheid in mogelijkheden, niveaus en beperkingen van onze leerlingen is het onderwijs complexer geworden. Dit betekent, dat we alert moeten zijn en blijven op de mogelijkheden van elke leerling: koersen op kwaliteit. In de visie van SO De Wilgen betekent dit creatief omgaan met inzet van lesvormen en leermiddelen. Geborgd in onze missie is het waarborgen en vergroten van kwaliteit, zowel van het onderwijs zelf als van de onderwijsondersteunende processen en -hulpmiddelen.
2.3
Kwaliteit en kwaliteitszorg
Wij willen onze leerlingen excellent onderwijs bieden. Dat is een uitdaging en maatschappelijke opdracht gezien de uiteenlopende en soms zeer complexe problematiek van onze leerlingen. Soms blijkt dat de geleverde inspanningen niet de gewenste resultaten opleveren. Daarom kijken we als onderwijsorganisatie kritisch naar ons kwaliteitsbeleid. Wij leggen rekenschap af over het gevoerde kwaliteitsbeleid, zowel horizontaal als verticaal, en stellen ons daarbij de volgende vragen: Doen we de goede dingen? Doen wij de dingen goed? Hoe weten we dat? Vinden anderen dat ook? Wat doen wij met die wetenschap? Inspectie In 2012 heeft de inspectie van het Onderwijs de onderwijslocatie van Yulius SO De Wilgen positief beoordeeld. Hierbij hebben wij als onderwijslocatie een basisarrangement gekregen van de Inspectie. Een school krijgt een basisarrangement als de inspectie vertrouwen heeft in het gevoerde kwaliteitsbeleid van de school.
7 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Ambitie De kwaliteit van het onderwijs op SO De Wilgen moet ook na het behalen van het basisarrangement hoger. Verbetering van onze onderwijskwaliteit is daarom de komende vier jaar een van de belangrijkste speerpunten van SO De Wilgen. Systematische kwaliteitszorg Topprioriteit is het op orde brengen en borgen van de (onderwijs)kwaliteit van De Wilgen. De verbetering van onze kwaliteitszorg – ofwel de manier waarop we werk maken van ons streven kwaliteit te leveren en te waarborgen – pakken we systematisch aan; conform de PDCA-cirkel of verbetercyclus van Deming. Systematisch en planmatig Kwaliteit mag geen toeval zijn. Daarom gaan we SMART te werk bij het verbeteren ervan. Planmatig formuleren wij kwaliteitsbeleid, voeren dat door op de werkvloer (LVS2000, SEOL, CITO) en evalueren het resultaat. Dit laatste doen we bijvoorbeeld door het houden van interne audits, intervisie onder leerkrachten, ouderenquêtes en observaties van de intern begeleider/orthopedagoog bij leerkrachten. De komende jaren steken we veel energie in de didactische vaardigheden van onze leerkrachten. We voeren onder andere een systeem van ‘collegiale consultatie’ in, waardoor leerkrachten (meer) van elkaar kunnen leren. Wet kwaliteit speciaal onderwijs Ook de overheid komt de komende jaren met nieuwe kwaliteitswetgeving voor het speciaal onderwijs. Voor het speciaal onderwijs (SO) gebeurt dat vanaf 1-8-2012. In het schooljaar 2011-2012 beginnen we aan de voorbereiding op het werken met een ontwikkelingsperspectief en uitstroomprofiel voor elke leerling. We doen dit in overleg met de ouders en/of de leerling zelf en leggen de uitkomsten vast in een transitiedocument (IHP en groepsplan).
2.4
Strategische speerpunten
Visie op ontwikkeling en leren: o Het docententeam ontwikkelt zich actief door collegiale toetsingen en intervisiemomenten, waarbij kritisch gekeken wordt naar eigen handelen en verbeteren van het klassenaanbod. o Door interne differentiatie in functies kan elke docent zich richten op eigen taken, waardoor verdieping kan worden aangebracht. o We voeren het integraal personeelsbeleid in, dat wil zeggen dat elke docent structurele begeleiding krijgt via POP-cycli. De locatiemanager houdt een bekwaamheidsdossier per personeelslid bij. o Er is een actief scholingsbeleid voor leerkrachten en onderwijsondersteunend personeel. o Er wordt gestreefd naar een open en veilig leer- en werkklimaat. Visie op onderwijs: o We streven naar kwalitatief goed onderwijs. Dat betekent het ruimschoots behalen van het basisarrangement. o De leerlingen kunnen een ononderbroken leerproces volgen door het aansluiten van leerlijnen en doelstellingen. We werken eraan deze aansluiting zo goed mogelijk aan te sturen. o We werken aan vernieuwing van leerlijnen voor onze nieuwe doelgroep LVG. Om ook deze leerlingen zoveel mogelijk te stimuleren in hun leerproces, moeten we zoeken naar nieuwe werkvormen en instructiemethoden. Daarbij denken we ook buiten de bestaande kaders en zijn inventief en innovatief. We ontwikkelen vanuit onze praktijk en expertise hierin een eigen visie. Visie op opbrengsten van het onderwijs: o We streven ernaar de maximale leeropbrengst te bereiken door effectieve lesmethoden en werkvormen die aansluiten bij de leermogelijkheden van elk kind. Elk kind heeft een eigen manier van leren en we proberen daar aansluiting bij te vinden door te zoeken naar oplossingen/alternatieven. o De CVB zorgt voor interne controle en bijsturing waar nodig bij leerlingen van wie het proces stagneert of vertraagt, zodat tijdig wordt ingegrepen. Ook hier is voorkomen beter dan genezen. We houden de vinger aan de pols.
8 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Wat is kwaliteit? Kwaliteit is een breed begrip. Bij SO De Wilgen verstaan we onder kwaliteit: ‘De mate waarin we erin slagen onze doelen te bereiken naar tevredenheid van leerlingen, ouders/verzorgers, team de overheid en onszelf.’
Visie op schoolklimaat: o De school is een veilige en prettige verblijfplaats. Er is aandacht voor het vernieuwen van het interieur en minimale prikkeling, wat voor optimale concentratiemogelijkheden zorgt. Het welbevinden van de leerling en plezier om naar school te gaan staan voorop. o We zetten in op een positieve benadering, zodat elk kind zich welkom voelt en vanuit deze basis verder kan groeien en leren. We vinden het belangrijk dat discriminatie en pesten waar mogelijk voorkomen wordt en zonodig streng wordt aangepakt. Visie op maatschappelijke positionering: o We hebben respect voor elke levensovertuiging en maatschappelijke achtergrond. Elk kind heeft een eigen verhaal dat uniek is en bijdraagt aan de identiteit van de leerling. o We leren kinderen goed burgerschap en leren hen een eigen mening te ontwikkelen, door te discussiëren en informatie aan te bieden, aansluitend bij de beleving van het kind. o We leren kinderen verantwoordelijkheid voor eigen keuzes te nemen. Zelfstandig werken (en denken) staat hoog in het vaandel. Kinderen leren door te ervaren (exploreren) en geconfronteerd te worden met grenzen en kaders. o We willen in de toekomst ouders meer betrekken bij de school. We zoeken hierin naar nieuwe vormen van samenwerking. o Gezien de bezuinigingen en herziening van cluster 4-onderwijs zoeken we naar nieuwe begeleidingsvormen. Zo streven we de komende vier jaar naar meer samenwerking met andere scholen, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van ZAT teams met het regulier onderwijs. We kunnen zo onze expertise gericht aanbieden aan anderen. 2.5
Sterkte/zwakte analyse
Sterkte/zwakte analyse Sterktes/Uitdagingen o o
o o o o o
Zwaktes/belemmeringen o
De Wet BIO Samenwerkingsverband CED-groep bij ontwikkeling leerlijnen en lesmateriaal voor LVG Aandacht voor verdere specialisatie van docenten Grote interne knowhow Enthousiast team; hart voor de school & leerlingen Aansluiten van interne leerlijnen Vergroting externe samenwerking met regulier onderwijs (ZAT teams)
o
9 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Bezuinigingen/reorganisatie cluster 4doelgroep Beperkte, nog in ontwikkeling zijnde, kennis en aanbod wat betreft LVG doelgroep.
Organisatie
10 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
3 Onderwijs met de nodige zorg 3.1
Beschrijving van de leerlingpopulatie
SO De Wilgen biedt onderwijs aan ongeveer 140 leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 13 jaar. Zij ondervinden onderwijsbelemmeringen ten gevolge van een psychiatrische problematiek en/of ontwikkelingsproblemen. De leerlingen zijn thuiswonend en/of in behandeling bij Yulius. Het onderwijs wordt aangepast aan de mogelijkheden van de leerling. Om in aanmerking te komen voor onderwijs op De Wilgen, moeten leerlingen in het bezit zijn van een cluster 4-indicatie. Bij de groepskeuze voor de leerlingen houden wij rekening met de leeftijd, het niveau, de sociaal-emotionele ontwikkeling en de aard van de stoornis. Hierdoor zijn de klassen anders samengesteld dan op de meeste reguliere scholen. De groepen zijn verdeeld in onderbouw-, middenbouw en bovenbouwgroepen. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in drie doelgroepen: autisme, gedragsproblematiek en LVG (Laag Verstandelijk Gehandicapt). Die indeling is niet alleen per klas maar ook per deel van het gebouw gemaakt, zodat elke leerling zich veilig kan voelen. De leerkrachten zijn gespecialiseerd in het type doelgroep waar zij in de klas mee werken. Over de kenmerken per doelgroep kunt u in hoofdstuk 4 meer lezen. Elke klas, die uit circa 12 leerlingen bestaat, wordt begeleid door een leerkracht die, indien nodig, ondersteuning krijgt van een onderwijsassistent. Het aantal leerlingen dat onderwijs geniet op De Wilgen groeit zienderogen. Deze stijging is enerzijds het gevolg van de hogere uitstroom van zorgleerlingen uit het regulier onderwijs; anderzijds heeft De Wilgen zich door ondernemend onderwijsmanagement actief geprofileerd als een school die maatwerk biedt, zoals de specialisering met de nieuwe LVG-doelgroep. Mede omdat de school een goede reputatie geniet, kiezen ouders graag voor plaatsing van hun kind op SO De Wilgen. Overigens verwachten we dat de invoering van Passend Onderwijs in samenhang met de daarmee gepaard gaande bezuinigingen directe gevolgen heeft voor het leerlingenaantal. Het speciaal onderwijs mag in het nieuwe onderwijsbeleid niet meer groeien. Gezien het te verwachten effect zijn we ook voorzichtig met het geven van een prognose. Uiteraard hopen wij op de instandhouding van de huidige leerlingenpopulatie.
Uitgaande van deze voorspelling, verwachten we: 2011 125 leerlingen 2012 140 leerlingen 2013 140 leerlingen 2014 140 leerlingen 2015 140 leerlingen 2016 140 leerlingen 3.2
SO De Wilgen is gesitueerd in Barendrecht, een Vinex-gemeente met veel jonge gezinnen. Het gebouw staat aan de rand van een woonwijk, naast een leefgroepencomplex en het hoofdgebouw van Yulius. Momenteel bestaat het team uit circa 25 personen, waarvan het grootste deel uit docenten bestaat onder leiding van een locatiemanager en ondersteund door onderwijsassistenten en een administratieve kracht. Het team is relatief jong, vooruitstrevend en ambitieus. Er is intern veel kennis en knowhow aanwezig waar actief beroep op wordt gedaan. Het gebouw is gebouwd in 1996. Het interieur wordt momenteel (en de komende vier jaar) verder vernieuwd, zodat kwaliteit en sfeer gewaarborgd blijft. De school werkt nauw samen met de leefgroepen, die grotendeels op hetzelfde terrein aanwezig zijn. Daarnaast is veelvuldig overleg met andere locatiemanagers van Yulius Onderwijs en de regiomanager. 3.3
Externe ontwikkelingen
Er is grote maatschappelijke onrust ontstaan over de voorgenomen bezuinigingen en reorganisatie van cluster 4-onderwijs. Deze reorganisatie is erop gericht om kinderen met een speciale hulpvraag zoveel mogelijk onderwijs te laten genieten binnen het reguliere basisonderwijs. De Wilgen heeft een actief terugplaatsbeleid, maar voorziet in de voornemens ook knelpunten. Een groot deel van onze doelgroep zal moeite hebben om binnen het reguliere onderwijs voldoende leermogelijkheden te hebben. We onderzoeken actief wat de gevolgen voor onze school en leerlingen zijn en de mogelijkheden die we eventueel hebben om hierop te anticiperen.
11 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
De school in haar huidige situatie
3.4
Organigram van De Wilgen
Locatiemanager
Admin. medewerker Coördinator
Coördinator
Autisme
3.5
Intern
Orthopedagoog
Gedragsproblematiek
Intern begeleider
LVG
Communicatielijnen Overleg CVB
Leerlingbespreking
Bouwoverleg Algemene vergadering
Deelnemers Locatiemanager, IB’er, orthopedagoog, docent op afroep Orthopedagoog en docent
Coördinator en docenten van desbetreffende afdeling Gehele team
Intervisie
Docenten, onderwijsassistenten
Observaties
Intern begeleider en docent
Collegiale toetsingen
Docenten
Studiedagen
Gehele team
Teambuildingmomenten
Gehele team
12 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Doel Eventuele knelpunten in voortgang bespreken, evaluatie schoolvoortgang Leeropbrengst bij leerlingen, pedagogische hulpvraag analyseren en aansturen, ondersteuning docent door orthopedagoog Bespreking praktische zaken School- en Yuliusbrede ontwikkelingen, teamaangelegenheden Kritische blik op eigen handelen, verdieping brengen in vakbekwaamheid docenten Evaluatie en ondersteuning docent door IB’er Onderlinge ondersteuning en uitwisseling van informatie Verdieping en verbreding kennis en knowhow Op één vast moment is er een teamborrel, waarbij het team gelegenheid heeft informeel contact te hebben. Op één a twee momenten per jaar wordt er een teamuitje of – gelegenheid georganiseerd, bijvoorbeeld ter afsluiting of start van
Extern
Gehele team
Overleg Managementoverleg Zorgoverleg
Deelnemers Directie Orthopedagoog, behandelaar, groepsleiding, ouders (docent levert verslag aan) Orthopedagoog, behandelaar, groepsleiding, ouders (docent levert verslag aan) Yulius heeft een Medezeggenschapsraad, bestaande uit een aantal werknemers. Locatiemanagers per regio
Zorgevaluatie
MR
Overleg Locatiemanager/ regiomanager Onderwijs Management Bestuur (OMB)
3.6
een schooljaar. Er is veel informeel contact tussen teamleden om advies in te winnen, elkaar te informeren of ondersteuning te bieden. De lokaaldeuren staan letterlijk en figuurlijk altijd open. Er is een lage drempel om elkaar aan te spreken.
Officieus overleg
Locatiemanagers Yulius en directie
Doel Lange termijn bestuur voor Yulius. Voortgang kind
Voortgang van gehele behandelproces, besluiten over vervolg Bestuur van Yulius-afdeling onderwijs
Voortgang van het onderwijsproces per regio. Voortgang onderwijsproces binnen de organisatie.
Beschrijving van het aanbod: De Klassen
Divisie Internaliserende problematiek
Externaliserende en internaliserende problematiek
Externaliserende problematiek
Klassen Vossen
Omschrijving Een groep 3/4/5 (onderbouw)
Vlinders
Een groep 4/5/6 (middenbouw)
Zebra’s
Een groep 5/6/7 (bovenbouw)
Kameleons Giraffen
Een groep 6/7/8 (bovenbouw) Een kleutergroep 1/2/3, waar de basis van schrijven, lezen en herkennen van cijfers aan de orde komt.
Leeuwen
Muizen
Een verticale diagnostische groep, waarbij kinderen worden geplaatst vanuit behandelgroep Fluitekruid (observatiegroep) voor een korte periode, waarna vervolg wordt afgesproken. Dat kan overplaatsing naar een andere klas of andere school betekenen. Er zijn vijf onderwijsplaatsen, waarbij sprake is van definitieve plaatsing. Een groep 3/4/5 (onderbouw)
Pinguïns
Een groep 4/5/6 (middenbouw)
Poema’s
Een groep 6/7/8 (bovenbouw)
13 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
LVG
Vissen Beren Tijgers
3.7
De klassen tellen 11 tot 13 leerlingen met leeftijden variërend van 6 tot maximaal 13 jaar. De onderwijsniveaus lopen uiteen van groep 2/3 tot groep 6. Gezien de leeftijden en niveaus is het onderwijsaanbod adaptief; Het CVB bepaalt naar aanleiding van de toets het onderwijsniveau van de individuele leerling.
Schoolklimaat en veiligheid
Essentieel voor het verbeteren van de schoolprestaties van alle leerlingen blijkt een goed schoolklimaat. Dit is de context waarin meerdere zaken afzonderlijk en in samenhang met elkaar een rol spelen: gedragspatronen, waarden, normen, verwachtingen en interacties. In de onderwijspraktijk blijkt dat het schoolklimaat in sterke mate wordt bepaald door drie factoren: 1. Mate van benadrukken van het belang van leren. Door de leerling medeverantwoordelijk te maken voor het eigen leerproces en daaraan consequenties te verbinden, voelt de leerling zich actief betrokken en zal zich meer inzetten om tot goede resultaten te komen. 2. Ordelijkheid van de leeromgeving: We zetten actief in op het bevorderen van een opgeruimde, nette en aantrekkelijke school. We maken de leerlingen ook hierin medeverantwoordelijk door hen hierbinnen taken te geven die passen bij hun mogelijkheden. 3. Verwachtingen die worden gesteld aan leerprestaties. Uit onderzoek is gebleken dat hogere verwachtingen (doch realistisch) van de docent zorgt voor hogere prestaties van de leerlingen. We streven naar effectief, opbrengstgericht onderwijs door een sterke nadruk op de kwaliteit van het geboden onderwijs. Dit is terug te zien in de diverse begeleidings- en ondersteuningsvormen binnen het docententeam (paragraaf 3.5) en de bereidheid van docenten om zonodig de aanpak bij te sturen. Een positieve begeleidingsvorm van docent naar leerling staat voorop; dit heeft een positief effect op de leeropbrengst. Aan leerlingen worden concrete eisen gesteld wat betreft sociale basisvaardigheden. Het onderwijskundig klimaat binnen de Wilgen is ordelijk en straalt rust uit.
14 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
3.8
Ouderbetrokkenheid 3.0
Ouders worden waar mogelijk betrokken bij het leerproces van zoon of dochter door periodiek telefonisch contact en besprekingen. Hierin staat voortgang van het leerproces, maar ook het welbevinden van de leerling voorop. Tussen beide aspecten is tenslotte een sterke wisselwerking. Mochten ouders opmerkingen hebben naar aanleiding van voortgangsbesprekingen, dan worden deze uitvoerig afgewogen, besproken en in overleg met orthopedagoog/intern begeleider zonodig aangepast. Ouders worden als gelijkwaardige partners beschouwd en niet als toeschouwers. Dat betekent dat we een actieve rol van ouders nastreven. De Wilgen is voornemens de betrokkenheid van ouders verder te vergroten, omdat we van mening zijn dat dit de motivatie en het plezier om naar school te gaan voor leerlingen vergroot. Dit zou middels de volgende acties kunnen worden vormgegeven: o Het werven van vrijwilligers voor ‘klussen’ die op school nodig zijn. o Het stimuleren tot samen werken aan schoolwerk, zoals voorlezen aan kinderen, samen lezen of moeilijke reken/taalopgaven samen oplossen. o Het verbinden van thuissituatie en school middels projecten of themadagen. o Het uitnodigen van ouders voor een open dag o Vrijwilligers om de bibliotheek te beheren
15 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Maatwerk voor de leerling
16 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4 Passend Onderwijs 4.1
Leerlingenzorg
Het is de ultieme uitdaging van het onderwijs om elk kind recht te doen. Om voor elk kind een passend onderwijsaanbod te hebben. Elk kind is immers uniek. Dat vraagt om onderwijs en zorg op maat. Passend Onderwijs is een begrip en een project waarmee wordt beoogd een meerwaarde te bereiken ten opzichte van bestaande zorgtrajecten als Weer Samen Naar School, Leerlinggebonden Financiering, onderwijsachterstandenbeleid, gewichtenregeling. Dat waren of zijn allemaal speciale trajecten voor leerlingen die bijzondere zorg nodig hebben. Het doel was om zorgleerlingen zo veel mogelijk binnen het reguliere onderwijs op te vangen, door samenwerking, door speciale financiering. In de praktijk bleek het aanbod van regelingen versnipperd te zijn. Door passend onderwijs in te voeren, zou er meer gestroomlijnd aanbod kunnen plaatsvinden. 4.2
Passend Onderwijs
De bedoeling van de komende reorganisatie van het onderwijs, het zgn. Passend Onderwijs, betekent dat er meer wordt samengewerkt tussen scholen, zowel regulier als speciaal onderwijs. De nieuwe regeling gaat in per 1 augustus 2014. Elke school krijgt een zorgplicht en is dus verplicht elke leerling die extra ondersteuning nodig heeft, deze aan te bieden. Niet elke gewone school hoeft alle kinderen op te vangen, het kan zijn dat scholen zich specialiseren. Het speciale onderwijs blijft bestaan. De bedoeling is dat de huidige school bekijkt of het aan de zorgvraag kan voldoen en zo nodig maatregelen neemt. Ouders hoeven niet te zoeken naar geschikt onderwijs mocht overplaatsing nodig zijn. Onderling kunnen scholen afspraken maken over de aanwezige expertise en beschikbaarheid voor doelgroepen/problematiek. Nadat een leerling tot de school is toegelaten, stelt de school als dat nodig is in overleg met de ouders een ontwikkelingsplan op. Hierin staat wat nodig is aan extra ondersteuning in het onderwijs zorg en/of opvoed- en groeiondersteuning.
Daarnaast gaan er wijzigingen plaatsvinden wat betreft het opstellen van een toekomstplan, het zgn. onderwijsperspectief. Vanaf volgend schooljaar geeft een school uitstroomprofielen aan. Op die manier, zo is de visie, worden leerlingen optimaal voorbereid op de toekomst. Het rugzakje, het leerling gebonden budget, zal per 31 juli 2014 verdwijnen. Daarvoor in de plaats komt extra budget voor scholen binnen het samenwerkingsverband om zorgmiddelen en ondersteuning in te kopen. Op die manier worden ingewikkelde indicatieaanvragen vermeden en zou er efficiëntere budgettering zijn. Omdat Passend Onderwijs nog nieuw is, is SO De Wilgen nog voorzichtig in het doen van voorspellingen over de werkbaarheid ervan. Het zal in de praktijk moeten blijken of deze onderwijskundige vernieuwing een positieve ontwikkeling is voor leerling, ouders en school. Omdat De Wilgen een speciale school is, hoeven we ons geen zorgen te maken over het bieden van extra begeleiding: Maatwerk is ons handelsmerk. Expertise is volop aanwezig om leerlingen optimale zorg te bieden. De Wilgen zal wel een aantal veranderingen moeten doorvoeren: 1. Meer samenwerking met scholen in de regio; het nadenken over een andere rol in het aanbieden van onze deskundigheid. 2. Organiseren van een manier om toekomstperspectieven inzichtelijk te maken (transitiedocumenten invoeren, andere rol IHP’s) 3. Differentiatie in taken en functies, om meer diepgang in deskundigheid aan te brengen, eventueel over te dragen naar andere scholen.
17 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4.3
Interne coördinatie
Leerkrachten en onderwijsondersteunend personeel worden aangestuurd door de Commissie van Begeleiding (CVB), bestaande uit locatiemanager, orthopedagoog, intern begeleider en als notulist de administratief medewerkster. De CVB komt tweemaal per maand bij elkaar en bespreekt voortgang, knelpunten en ontwikkelingsperspectieven van leerlingen, klassen en school in het algemeen. Eventuele advisering of aanpassing vindt tijdens deze vergaderingen plaats.
Taken van de leerkracht 1. Aanleveren informatie aan CVB wat betreft: voortgang leerlingen, eventuele knelpunten, specifieke didactische en pedagogische hulpvragen. 2. Opstellen groepsplan en IHP met behulp van CVB informatie. 3. Onderhouden van contacten met ouders of behandelaars en communiceren van nieuwe informatie vanuit klas of CVB vergadering. 4. Invoeren van nieuwe aanpak op advies van en in samenwerking met het CVB.
Taken van de CVB 1. Analysering van nieuwe aanmeldingen, vaststellen startdocument, vaststellen passend pedagogisch en didactisch aanbod en advisering leerkracht. 2. Observering, informering en advisering leerkracht in aanpak en organisatie, zowel didactisch als pedagogisch. Adviezen en informatie worden vastgelegd in CVB notulen. CVB is verantwoordelijk voor het overbrengen van deze informatie op de leerkracht. 4. Vaststellen ontwikkelingsperspectief op basis van geleverde gegevens van leerkrachten. 5. Vaststellen groepsplan en individuele handelingsplan (IHP). 6. Coördineren van uitstroom van leerlingen, dat wil zeggen organiseren van aanmelding vervolgonderwijs, uitschrijving SO De Wilgen, opdracht tot archiveren van dossier en over te dragen informatie.
Procedures De te volgen procedures wat betreft instroom, ontwikkeling en uitstroom van leerlingen zijn vastgelegd en beschreven in het protocollenhandboek.
Schematische weergave van de coördinatie Instroom nieuwe leerling
Bespreking informatie in CVB; vaststellen beginsituatie.
Overdragen informatie nieuwe leerling aan leerkracht door CVB
Uitvoering van advies CVB door leerkracht
Terugkoppeling ontwikkeling door leerkracht aan CVB, observaties in de klas
Nieuw advies CVB, vastleggen ontwikkelingsperspectief
18 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4.4
Inrichting van Speciaal Onderwijs
Centraal in het beleid van de school, en alle regels die daaruit voortkomen, staat het leerproces van de leerling. Hoewel we met een bijzondere doelgroep te maken hebben, staat het geven van onderwijs voorop. Afdelingen Om een gevoel van veiligheid te optimaliseren en een groepsmatige aanpak voor docenten mogelijk te maken (daarbij valt te denken aan klassenregels en organisatie van lessen) is gekozen voor homogene groepen. Deze homogene groepsvorming is niet alleen per klas maar ook per ‘gang’ gerealiseerd. De school bestaat uit drie afdelingen, te weten externaliserende problematiek, internaliserende problematiek en licht verstandelijk gehandicapt (LVG). Deze afdelingen zijn ruimtelijk gezien geclusterd en herkenbaar aan gang/deurkleur. De kleuren per gang komen ook terug in formulieren en lay-outs van verslagen (blauw, roze en paars). Elke klas bestaat uit twaalf leerlingen, die qua didactisch niveau het meest bij elkaar aansluiten. Per klas is een docent aangesteld en indien mogelijk is er een vaste onderwijsassistent aan de klas verbonden voor een aantal uren per week. Wat betreft calamiteiten, zoals agressie, werken leerkrachten nauw samen. Er worden bijvoorbeeld onderlinge afspraken gemaakt tussen leerkrachten over time-outs of beloningstijd (meespelen met een andere klas). Als team is ervoor gekozen ‘open deurbeleid’ te voeren; in geval van nood kan altijd een beroep op een collega worden gedaan. Structuur Gezien de ernst van de problematiek van onze doelgroepen, zijn zowel pedagogische aanpak als inrichting van de school aangepast. In de klassen wordt zoveel mogelijk gestructureerd gewerkt. Structurering is vormgegeven middels: 1. Extreme versimpeling van de omgeving, zoals door het weglaten van onnodige prikkels en materialen (leeghouden van tafels, vloeren, hoeken) en het bieden vaste plekken voor materiaal met afgesloten kasten. 2. Veel structuur bieden, zowel op groeps- als op individueel niveau. Op groepsniveau is het belangrijk eenduidige klassenregels en dagelijkse regels te stellen en een strak voorspelbaar dagrooster te hanteren. Daarnaast moet er rekening gehouden worden met de tekorten in cognitieve en sociale ontwikkeling van elk kind individueel en
moet de vaste structuur hierop worden afgestemd. 3. De leerlingen zoveel mogelijk individueel aanspreken. Dit omdat groepsopdrachten niet altijd beklijven of aandacht van het kind extern gefocust moet worden (de leerling kan geen prioriteit in prikkels aanbrengen en is daardoor hoog afleidbaar). 4. Indammen van preoccupaties en een vaste plek geven in tijd en plaats (handen wassen alleen in de pauze, voor het eten en na het knutselen). 5. Afwisseling van in- en ontspanning in tijd en plaats (speelplek aanwijzen, vaste werkplekken al dan niet afgebakend, pauzemomenten met vaste invulling). Bij de LVG-afdeling wordt lestijd vaker onderbroken omdat de spanningsboog van deze leerlingen korter is. 6. Visuele ondersteuning, afspraken, activiteiten en dagelijkse gebeurtenissen zichtbaar maken. 7. Er wordt gewerkt met het taakspel, waardoor op structurele wijze aandacht wordt besteed aan het gewenste gedrag in en buiten de klas. Door de opzet van deze methode is de aandacht gefocust op het positief zichtbare gedrag, wat beloond wordt. Per klas is een taakspel aanwezig; wel kan elke leerkracht het naar eigen inzicht inzetten en zelf beloningen of regels bepalen. Zelfredzaamheid De gerichtheid op structurering van de leeromgeving is te eenzijdig om het leerproces optimaal te maken. Daarom is er een vaste aanpak om de zelfredzaamheid van leerlingen te bevorderen. Dit gebeurt door: 1. Vaste taken te geven, zodat de leerling zich medeverantwoordelijk gaat voelen voor de omgeving. 2. Incidentele taken, zoals een ‘boodschap overbrengen’ aan een andere leerkracht, om de leerling te leren hoe onderlinge afspraken tot stand komen. 3. Er wordt appèl gedaan op de zelfregulatie bij het kind door het vergroten van zelfinzicht. Hierdoor wordt het kind meer zelfredzaam in de maatschappij en sociaal gezien sterker. Het doel is om het kind niet alleen bewust te maken van zijn stoornis en zijn eigenheid naast de stoornis maar hem ook tools aan te bieden om met oplossingen, mogelijkheden en
19 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
belemmeringen om te gaan. Een concreet voorbeeld hiervan is de wijze van nabespreken van een situatie/incident door de leerling zelf te laten reflecteren op wat hij ervaart en hoe hij dit in de toekomst eventueel zelf kan bijsturen. Door de leerling hieraan te herinneren in een vergelijkbare situatie, bevorderen we tevens zelfinzicht. De kwestie is leerling zelfvertrouwen te geven, zodat zij niet ‘de stoornis’ zijn, maar hebben en er dus invloed op kunnen uitoefenen. 4. Creëren van mogelijkheden om (sociale) klassikale en individuele leerdoelen te oefenen. Klassikale leerdoelen worden vastgesteld aan de hand van de methode “Leefstijl” en kunnen wekelijks wisselen. Individuele leerdoelen worden bepaald en beschreven in groepsplan dan wel individueel handelingsplan (IHP). Deze worden vastgesteld in de CVB en in de praktijk gebracht door de leerkracht. Hij maakt de leerling bewust van het leerdoel en ondersteunt hem bij de uitvoering en oefening ervan. Vorderingen of belemmeringen in het leerproces van deze doelen worden beschreven in evaluaties van groepsplan en IHP.
Wanneer een leerling herhaaldelijk negatieve aandacht zoekt bij een leerkracht en een conflict probeert uit te lokken (vaak door onderliggende frustraties, angsten of zorgen), spreken we van een negatieve spiraal. De leerling heeft dan de leerkracht nodig om deze spiraal om te buigen naar een positieve ervaring, zodat de situatie weer normaliseert. De leerkracht kan dit bijvoorbeeld doen door de leerling bewust te maken van het zichtbare gedrag en hem te vragen na te gaan welke onderliggende oorzaak er is. Ook kan de leerkracht ervoor kiezen positief gedrag te benoemen en de leerling op deze wijze laat zien welk gedrag gewenst is en dus aandacht verdient. Een laatste mogelijkheid is het indammen van het negatieve gedrag door een bepaalde consequentie aan te geven (bij de leerkracht komen, ‘oefenen’ van gewenst gedrag, inhalen van gemiste lestijd). Uiteraard zijn er meerdere oplossingen mogelijk. Het is aan de leerkracht om de situatie en de leerling in te schatten en op basis daarvan een juiste interventie toe te passen. Voor meer informatie verwijzen wij naar het protocol “Omgaan met agressie” (zie bijlage).
Calamiteiten en escalaties Aangezien we op De Wilgen te maken hebben met een specifieke doelgroep, kan het zijn dat een stoornis van een kind dermate belemmerend is, dat er conflictzoekend gedrag optreedt. Het zal duidelijk zijn, dat het adequaat opvoeden en onderwijzen van deze leerlingen een niet geringe opgave is. Dit geldt zowel voor de ouders als voor de leerkrachten bij ons op school. De verzwaring van de opvoeding vraagt erg veel van de opvoedingskwaliteit. Escalerend gedrag kan de vorm krijgen van schreeuwen, vloeken, schoppen en slaan. Uiteraard zijn de docenten getraind om escalatie zoveel mogelijk voor te zijn (voorkomen is beter dan genezen). Toch zal dit niet altijd mogelijk zijn.
20 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4.5
Specifieke doelgroepen
Als school voor speciaal onderwijs hebben we klassen op basis van leerlingkenmerken vastgesteld. Binnen elke doelgroep geldt een specifieke aanpak en daarnaast zijn alle regels schoolbreed van kracht. Als ondersteuning voor het vaststellen van het pedagogisch plan hanteren we de SEOL, een digitale toets van sociale en emotionele vaardigheden. Per klas kan de docent, uitgaande van het klassenklimaat, hiervoor doelen en aanpak bepalen die past bij de doelgroep. LVG-afdeling De betreffende leerlingen binnen onze school hebben een IQ < 80 met daarbij een psychiatrische stoornis en ernstige gedragsproblemen. Door de complexe problematiek en de daaruit voortvloeiende gedragsproblemen is het functioneren in een onderwijssituatie voor deze leerlingen erg moeilijk. Door de beperkte cognitieve vermogens kunnen zij moeilijk structuur aanbrengen in de wereld om hen heen. In de klas hebben deze leerlingen moeite met basale vaardigheden, zoals op de stoel blijven zitten, zich concentreren op uitleg of een bezigheid, opnemen van informatie, op een adequate manier reageren op andere leerlingen en volwassenen, op een adequate manier omgaan met materiaal en met veranderingen. Bij de oudere leerlingen spelen het toeleiden naar arbeid en de daarbij horende sociale en praktische vaardigheden een rol. Als basisklimaat voor de LVG-groepen binnen Yulius “De Wilgen” is er gekozen voor een gestructureerd basisleerklimaat. Voor meer informatie verwijzen we naar de handleiding LVG De Wilgen.
Internaliserende afdeling Bij internaliserende problematiek kan gedacht worden aan angstig gedrag, teruggetrokken gedrag, depressief gedrag, sociale problematiek en lichte aandachtsproblemen. In de praktijk blijken veel kinderen met internaliserende problematiek een stoornis in het autistisch spectrum te hebben. Hoewel het autistisch spectrum zeer breed is, kunnen we wel een aantal gemeenschappelijke noemers vinden. Leerlingen met een autistisch stoornis hebben moeite met het begrijpen van sociale regels; hij/zij begrijpt bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend het beurtgedrag in gesprekken, het maken van oogcontact of de sociale afspraken in vaste situaties (binnenkomen en gedag zeggen). Daarnaast kan het kind gefocust zijn op een bepaald onderwerp en houdt daar vaak sterk aan vast. In het onderwijs vraagt dit specifieke begeleiding door de leerkracht. Het basisklimaat voor de autisme-groepen kenmerkt zich door structuur. Kinderen met autisme hebben veel baat bij voorspelbaarheid en weinig veranderingen om hen heen. Daarnaast is het binnen dit klimaat belangrijk om wisselingen vooraf duidelijk aan te geven en kinderen daarmee gelegenheid te geven te wennen aan een verandering. De leerkracht ondersteunt deze doelgroep nadrukkelijk door het verwoorden van situaties of gevoelens en helpt leerlingen adequaat om te gaan met de beschikbare tools.
Externaliserende afdeling Kinderen met externaliserende problematiek vertonen gedrag dat vanuit sociaal en maatschappelijk oogpunt onaanvaardbaar is, zoals bijvoorbeeld liegen, overactief zijn of agressief gedrag. Er is weinig controle wat betreft het uiten van emoties. Kinderen en jongeren met deze problematiek hebben dan ook vaak last van conflicten met andere mensen. In de praktijk hebben deze kinderen vaak ADHD, ODD of een variatie hierop. Uit onderzoek blijkt dat aandachtsproblemen vaak met een laag cognitief zelfbeeld, verminderde prestatiemotivatie, niet optimale sociale integratie en, in meer of mindere mate, leerproblemen samen gaan. Het basisklimaat kenmerkt zich door begrenzing, prikkelbeperking en structuur. De leiding ligt heel nadrukkelijk bij de leerkracht. Het klimaat is vooral zakelijk; de leerkracht structureert alles binnen de klas en het programma. Rust bewaken en ordening aanbrengen voor leerlingen staat voorop..
21 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Didactisch Beleid
22 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
5 We leren de kinderen weer leren Het onderwijs op De Wilgen richt zich op de brede ontwikkeling van de kinderen. Hieronder verstaan we zowel de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling, het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven van noodzakelijke kennis als het aanleren van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. 5.1 Uitgangspunten van ons onderwijs o
o o o
Het geven van onderwijs heeft hogere prioriteit dan het behandelen van diagnostieke belemmeringen. We voldoen aan de wettelijke opdrachten van het onderwijs. We gaan er vanuit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. De leerlingen kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
De doelstellingen van ons onderwijs zijn: o De school hanteert tenminste de kerndoelen bij haar onderwijsactiviteiten en de aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen. o Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale integratie. o De school besteedt op structurele en herkenbare wijze aandacht aan het bestrijden van achterstanden. o De leerlingen hebben plezier in het leren en het naar school gaan. 5.2
Didactische Invulling van het onderwijs
Middels kerndoelen en leerlijnen, die door CED-groep of in samenwerking met CED-groep zijn opgesteld, wordt een ononderbroken leerlijn voor de leerling gerealiseerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vakoverstijgende en vakinhoudelijke leerlijnen. De vakoverstijgende leerlijnen zijn bijvoorbeeld sociale doelen (burgerschap, omgang met anderen), motorische doelen of leren-lerendoelen (leren verwerken van informatie). Vakinhoudelijk gaat het om taalonderwijs, rekenonderwijs, kunstzinnige vorming en wereldoriëntatie (biologie, geschiedenis en aardrijkskunde).
Buiten de differentiatie in leerlijnen, wordt ook onderscheid gemaakt tussen cluster 4-leerlijnen en LVG-leerlijnen, welke vallen onder cluster 3. Om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de leermogelijkheden van deze leerlingen, worden andere einddoelen gesteld. De lesmethoden die worden gebruikt voor deze doelgroep zijn anders: de stappen van leren zijn kleiner en de stof is vereenvoudigd. In hoofdstuk 4 vindt u een uitgebreid overzicht van alle gebruikte methoden.
23 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Binnen de drie afdelingen van de school vindt tussen de docenten nauwe samenwerking plaats om te zorgen dat de leerling vloeiend kan doorstromen naar een volgend niveau (zie paragraaf 3.5). Leerlijnen zijn vastgelegd in een groepsplan en eventuele uitzonderingen in IHP’s. Vanuit de CVB wordt vastgesteld welke beschermende en belemmerende factoren bij een leerling van invloed zijn op het leerproces. Deze samenwerking vindt plaats in bouwoverleg, intervisiebesprekingen en collegiale toetsingen. De leerlijnen zijn als bijlage toegevoegd aan het schoolplan. Hieronder volgt een overzicht van de kerndoelen en methoden die daaraan gekoppeld zijn met een aantal voorbeelden ter illustratie. Vakoverstijgend “Leren leren” Kerndoel Uitwerking 1. Taakaanpak
Groep 4 Plant zelfstandig meerdere taken achter elkaar (binnen één vak) Bedenkt en vertelt hoe hij een taak gaat aanpakken Kiest uit twee manieren om een taak aan te pakken de beste manier Kijkt hoe medeleerlingen een taak aan- pakken en neemt de strategie over Weet wanneer hij hulp nodig heeft Zet door en past oplossingen toe bij een taak die hij moeilijk of eng vindt Geeft aan wanneer hij toe is aan een moeilijkere taak Groep 6 Stelt zichzelf bij een bekende taak een tijdsdoel (dan moet ik het af hebben) Plant zelfstandig meerdere taken achter elkaar op meer dagen Houdt bij meerdere taken het overzicht van wat wanneer moet gebeuren (agenda, actielijstje)
2. Uitgestelde aandacht / hulp vragen
Groep 4 Schat in of hij na de uitleg alle taken kan maken en vraagt anders direct extra hulp in de startronde Groep 6 Niet (meer) aan de orde; leerdoel volledig afgerond
Vakinhoudelijk “Rekenen” Kerndoel Leerlijn Kerndoel 4: De leerlingen leren structuur en samenhang van aantallen, gehele getallen, kommagetallen, breuken, procenten en verhoudingen op hoofdlijnen doorzien en leren er in praktische situaties mee rekenen.
4.1. Tellen, plaatsen van getallen op de getallenlijn
Uitwerking Groep 4 Telt door en terug vanaf een willekeurig getal t/m 100 Hangt kaartjes aan een 100-kralensnoer op de juiste plek Geeft op een getallenlijn t/m 100 aan waar een getal zich ongeveer bevindt (op een getallenlijn met alleen tientallen) Telt heen en terug tot 100 met sprongen van 5 en 10 Telt heen en terug met sprongen van 10 vanaf een bepaald getal Groep 6 Positioneert getallen t/m 10.000 op de getallenlijn door steeds verder af te palen waar een getal ligt (9.575 tussen 9.000 en 10.000……… 9.500 en 9.600………9.570 en 9.580) Ordent getallen t/m 10.000 van klein naar groot en andersom Telt heen en terug met sprongen van 100, 500 en 1000 tot 10.000 Telt heen en terug met sprongen van 100, 1000, 10.000 tot 100.000 Ziet getallen boven de 100 als knooppunt in een netwerk van getalrelaties
24 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4.2. Hoeveelheidbesef, inzicht in getalstructuur
4.3. Breuken, kommagetallen, procenten, verhoudingen
Kerndoel 5: De leerlingen leren de basisbewerkingen met gehele getallen in elk geval tot 100 uit het hoofd uit te voeren, waarbij optellen en aftrekken tot 20 en de tafels van buiten gekend zijn.
5.1 Optellen en aftrekken
5.2 Vermenigvuldigen en delen
Groep 4 Kent alle splitsingen t/m 10 zonder ondersteunende context Splitst en stelt een getal t/m 100 samen vanuit tientallen en eenheden Weet het volgend tiental bij een getal t/m 100 en kan m.b.v. eierdozen of staven en lossen aanvullen tot volgend tiental Groep 6 Verdeelt en stelt getallen t/m 1000 samen in honderdtallen, tientallen en eenheden Splitst, stelt samen en kan de waarde bepalen van positiecijfers bij getallen t/m 10.000 Groep 4 Nog niet aan de orde Groep 6 Begrijpt vanuit cirkel en strook wat stambreuken als 1/2, 1/4, 1/8 inhouden Begrijpt korte benoemingswijze bij breuken zoals 5 stukjes van 1/6 wordt omschreven als 5/6 Vergelijkt breuken met behulp van stroken (wat is meer 1/4 of 1/8? en 5/4 of 4/8?) Ziet vanuit context (zoals limonade in maatbeker gieten) dat 7/6 overeenkomt met 1 1/6 (liter) Redeneert vanuit een context over verhoudingen en noteert dit in een verhoudingstabel Ziet verhoudingsaanduiding (als "1 op de 5") in relatie tot breuken (1/5) en procenten (20%) Groep 4 Lost optel/ aftrekopgaven t/m 20 zonder tientaloverschrijding op naar analogie van opgaven t/m 10 Lost opgaven t/m 20 met tientaloverschrijding op met behulp van 5-structuur, materiaal (rekenrek) Lost opgaven t/m 20 op zonder concreet materiaal, niet tellend, eventueel met tussenstapjes Maakt opgaven t/m 100 met behulp van structuurmateriaal (kralenketting, MAB-materiaal) Groep 6 Legt bij eenvoudige optel- en aftrekopgaven t/m 1000 (250+40, 341+6, 285-50, 269-6) de relatie met een corresponderende som onder de 100 Maakt optel /aftrekopgaven t/m 1000 en rekent deze rijgend of splitsend meer of minder verkort uit Groep 4 Herkent een vermenigvuldigsituatie en weet welke som bij deze reële situatie past Herkent een vermenigvuldigsom in afgebeelde situatie (3 pakjes van 4 krentenbollen: 3x4) Lost een vermenigvuldigsom op via herhaald optellen Groep 6 Vertaalt contextsituatie naar deelsom (24 koeken in pakjes van 6 is 24:6) Ziet de relatie tussen delen en vermenigvuldigen als handige manier om een deelsom uit te rekenen (24:6=4 want 4x6=24) Beheerst deeltafels t/m 10 (ook met rest) Vermenigvuldigt een getal met één cijfer met een getal met twee cijfers*
25 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
In de klas wordt een convergente en divergente aanpak gehanteerd. Dat houdt in dat de klas als geheel, maar ook opgedeeld in subgroepen, instructies krijgt. De subgroepen worden gevormd aan de hand van het niveau van elke leerling of de leervorm die bij hem/haar past. De subgroepen worden per vakgebied gevormd door de leerkracht en kunnen zo nodig veranderd worden, afhankelijk van de voortgang van elke leerling. De docent heeft de subgroepen nauwkeurig vastgelegd in een groepsplan en eventuele uitzonderingen in een IHP. De docent stelt deze op, op basis van vakkennis en eventueel in samenwerking met orthopedagoog en intern begeleider. Beide plannen worden daarna intern gecontroleerd door orthopedagoog, locatiemanager en intern begeleider en vervolgens collegiaal besproken. Dat betekent een kritische blik vanuit meerdere invalshoeken en dus optimale kwaliteitsbewaking. Daarna worden de plannen voorgelegd aan ouders ter informatie en goedkeuring.
5.3
Opbrengstgericht werken
Ons onderwijs heeft als doel een maximale leeropbrengst te behalen voor elke leerling. Dit is afhankelijk van de mogelijkheden en beperkingen die een leerling heeft. De CVB maakt op basis van de voorgeschiedenis, diagnose en observaties een inschatting welke leeropbrengst voor een leerling te verwachten is. Dat wordt aangegeven middels de zorgcode (A, B of C). Zorgcode A = De leerling functioneert zeer stabiel en/of leerling is in hoge mate leerbaar. De leerkracht voert de regie in het proces rondom de leerling. Zorgcode B = De leerling functioneert stabiel. De leerling lijkt het cluster 4-onderwijs voorlopig nodig te hebben om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. De leerkracht voert de regie in het proces rondom de leerling. De leerkracht houdt de ontwikkeling van de leerling nauwgezet in de gaten en koppelt dit terug aan de orthopedagoog tijdens de CvB-bespreking. Zorgcode C = De leerling functioneert instabiel en heeft, naast het reguliere school-, locatie- en groepsplan, specialistische zorg nodig. De sociaalemotionele of didactische ontwikkeling verloopt zorgelijk, de thuissituatie is zorgelijk. De orthopedagoog voert de regie in het zorgproces rondom de leerling. Leerlingen op behandellocaties krijgen altijd code C. Om onderwijs en behandeling op elkaar af te stemmen, vindt er afstemming plaats met de behandelsetting.
De leeropbrengst wordt gemeten op korte termijn, middellange en lange termijn. Er wordt als volgt onderscheid gemaakt in registratie en controle: o korte termijn: dagelijkse registratie in digitaal systeem o middellange termijn: methodegebonden toetsingen, leerlingbesprekingen, collegiale toetsingen en Interne begeleiding. o lange termijn: CITO-scores, CVB-aansturing Om de leeropbrengst per leerling en per klas te monitoren, worden resultaten en lesinterventies vastgelegd in een digitaal systeem, LVS2000. De leerkracht voert daarin dagelijks rapportages in over het leerproces en welbevinden van de leerlingen. Op de langere termijn worden leeropbrengsten van CITO- en methodegebonden toetsingen afgenomen. Hiervoor worden de methodehandleidingen gebruikt. Om pedagogische doelen te bepalen, wordt gebruik gemaakt van de SEOL; dit is een digitale toetsmethode waarmee welzijn, emotionele en sociale doelen kunnen worden vastgesteld. De SEOL wordt eenmaal per jaar afgenomen en als leidraad voor pedagogische doelen gebruikt.
26 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
De tussentijdse resultaten worden besproken tijdens leerlingbesprekingen met docent en orthopedagoog en in evaluatie van observaties tussen leerkracht en Intern begeleider. Eventuele bijsturing en advisering vindt hier plaats. Mocht het nodig zijn, dan is er een beperkte mogelijkheid tot remedial teaching door de intern begeleider. Helaas is deze mogelijkheid sterk ingeperkt door reeds doorgevoerde bezuinigingen. Eventueel kunnen individuele afspraken met ouders worden gemaakt. Schoolbreed is een jaarplanning van de CVB Commissie. Elke klas wordt regelmatig besproken; de leeropbrengst van elke individuele leerling komt hierbij ter sprake. Eventuele knelpunten, interventies en mogelijkheden worden geanalyseerd.
Voor een maximale leeropbrengst is het nodig dat de leerkracht: o over vakkennis beschikt om een effectieve instructie te kunnen geven en aan te kunnen sluiten bij het individuele kind, rekening houdend met de belemmering ten gevolge van zijn stoornis. o Activiteiten aanbiedt die leerlingen motiveert, aanzet tot zelf onderzoeken en meer plezier in leren geeft. o professioneel handelt en kritisch is op eigen handelen. o hoge ambities heeft naar zichzelf, collega’s en de klas. Middels interne begeleiding, collegiale toetsingen en intervisie wordt naar kwalitatief hoogwaardig functionerende leerkrachten gestreefd.
5.4
Inhoud van het onderwijs en de vakken
Overzicht van de methodes en de lestijd per week Vak Methode Nederlandse Taal Taal op maat Engels Junior Rekenen Reken Zeker, Klokkijken Stenvertblok Schrijven/fijne motoriek Handschrift, Schrijven leer je zo! Wereldoriëntatie Zee van Tijd – geschiedenis Land in zicht – Aardrijkskunde Vogelvlucht – Natuur en Techniek Leefstijl - Sociaal/burgerschap Kunstzinnige vorming Muziek moet je doen! Handvaardig, Tekenvaardig Bewegingsonderwijs Vakleerkracht Totaal aantal lesuren LVG methoden
Nederlandse taal Rekenen Schrijven/fijne motoriek Wereldoriëntatie
Kunstzinnige vorming Bewegingsonderwijs Totaal aantal lesuren
De methoden voor de LVG doelgroep verschillen van de reguliere methoden in snelheid waarin iets wordt aangeboden en de verdieping in een onderwerp. De stof is eenvoudiger van opzet en inhoud en de ‘instap’ in een les is lager; dat wil zeggen dat een leerling met kleinere stappen een onderwerp ‘induikt’ en dus makkelijker tot leren komt. Taaltrapeze, spelling in de lift, Spellingkampioen Estafette lezen, veilig leren lezen Wis & Reken Handschrift Zee van tijd - geschiedenis Land in zicht- aardrijkskunde Vogelvlucht – natuur en techniek Leefstijl – Sociaal/burgerschap Muziek moet je doen! Handvaardig, Tekenvaardig Vakleerkracht
Nederlandse Taal 27 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Lesuren per week 4 1 (vanaf groep 7) 5 1 tot 0,5 4
3 2 25,5 lesuren
4 5 1,5 3
3 2 25,5 lesuren
Al jong beginnen kinderen met het ontdekken van taal via de methode Veilig leren lezen. In de groepen 1 en 2 staat het leren van letters en eenvoudige woorden centraal, in lesjaar drie begint het lezen van korte zinnen. Taal op maat is een taalmethode die op SO de Wilgen wordt ingezet vanaf groep 4. Vanaf dat moment wordt het taalaanbod verdeeld in Spelling, Taal (grammaticale taalregels), Begrijpend lezen (en Technisch lezen (AVI). Taal op Maat Structuur van de methode
Toepassing in de klas
Toetsplanning
Taal op maat - Spelling Methodestructuur
Toepassing in de klas
Toetsplanning
Taal De methode is opgebouwd uit zestien overkoepelende thema’s die elk leerjaar terugkeren. Elk hoofdstuk begint met een thema-introductie, waarbij de taaldomeinen spreekvaardigheid en luisteren worden aangesproken door middel van een praatplaat. Per leerjaar worden de deelonderwerpen specifieker behandeld en de woordenschat aangevuld. Per les staat in de handleiding vermeld wat het lesdoel is, hoe de les stapsgewijs gegeven moet worden en geëvalueerd. De methode gebruikt tot de tweede helft van leerjaar 4 een werkboek. Daarna werken de leerlingen in een eigen schrift en maken opdrachten uit het leerlingenboek. Na twee thema’s (1 blok) is er een toets die uit twee kopieerbladen bestaat. We hanteren een 80% goed normering. De klas is verdeeld in subgroepen. De methode heeft zowel leerkrachtgebonden instructies als zelfstandig werkmomenten. Bovendien staan aan het eind van elk taaldomein steropdrachten, die gebruikt kunnen worden als een inloopopdracht. De leerkracht kan de subgroepen beurtelings instrueren, terwijl de andere leerlingen zelfstandig aan het werk zijn. Elke klas heeft een jaarplanning gemaakt met daarin per dag aangegeven welke lesstof behandeld wordt en wanneer methodegebonden toetsing plaatsvindt. In de LVG gang wordt een maandplanning gehanteerd, zodat voortdurend kan worden bijgestuurd, mocht een leerling vertraging oplopen tijdens het leerproces. Spelling De methode bestaat uit blokken van vier weken. Er zijn per leerjaar acht blokken, met ruimte voor uitloop. De methode gaat uit van tweemaal per week een half uur spelling. Elke eerste, derde en vijfde les is een instructieles door leerkracht en aan het eind van een zelfstandig werken is er een woorddictee. In les acht is er een dicteetoets, met zinnen en woorden. Door subgroepen wisselend instructie te geven of zelfstandig te laten werken, kan de leerkracht elke leerling ondersteuning geven. In de praktijk blijkt het, gezien de doelgroep, vrijwel onmogelijk om de woorddictees na een evenles te doen. Over het algemeen worden dus alleen dicteetoetsen gegeven op SO De Wilgen. Elke klas heeft een jaarplanning gemaakt met daarin per dag aangegeven welke lesstof behandeld wordt en wanneer methodegebonden toetsing plaatsvindt. In de LVG gang wordt een maandplanning gehanteerd, zodat voortdurend kan worden bijgestuurd, mocht een leerling vertraging oplopen tijdens het leerproces.
28 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Goed gelezen! Structuur van de methode
Toepassing in de klas
Toetsplanning
Handschrift/ Schrijven doe je zo! Methodestructuur
Toepassing in de klas
Toetsplanning
Spelling in de lift Structuur van de methode
Toepassing in de klas
Begrijpend lezen De methode kan gebruikt worden zodra kinderen op AVI 2-niveau kunnen lezen. Het doel van de methode is om de leerlingen betekenis of bedoeling van een tekst te achterhalen. De methode is vooral gebaseerd op samenwerken, waarbij kinderen naar aanleiding van een tekst discussiëren. Bij elk blok zijn leeskaarten gemaakt om zelfstandig te verwerken in drie moeilijkheidsgraden. De computerkaarten bij de methode worden op SO De Wilgen niet gebruikt. Elk blok begint met een overzicht van de lesdoelen. Er wordt vanaf blok 2 ook verwezen naar voorkennis (wat weet je al?). De methode gaat uit van samenwerking. De les begint met een korte introductie door de leerkracht. Er is een praatplaat waar de kinderen vragen over moeten beantwoorden en voorkennis wordt opgehaald. Daarna kunnen de kinderen zelfstandig of in groepjes aan de slag, afhankelijk van de moeilijkheidsgraad of de afspraak die de docent hierover heeft gemaakt met de klas. De methode wisselt voortdurend een instructieles af met een zelfstandig werkles. Als kinderen klaar zijn met hun werk, kunnen ze zelfstandig uit hun bibliotheekboek lezen. Toetsing van de methode vindt plaats via een portfolio; dit wordt door SO De Wilgen niet gedaan. Elke klas heeft een jaarplanning gemaakt met daarin per dag aangegeven welke lesstof behandeld wordt. Omdat de methode zelfstandig werken en instructie afwisselt en de leerkracht met subgroepen te maken heeft, staat een Leesplanning vast zodat de leerkracht weet welke subgroep een instructie nodig heeft. In de LVG gang wordt een maandplanning gehanteerd, zodat voortdurend kan worden bijgestuurd, mocht een leerling vertraging oplopen tijdens het leerproces. Schrijven Het leren schrijven wordt verdeeld in drie fasen: voorbereidend schrijven, aanvankelijk schrijven (groepen 3,4,5) en voortgezet schrijven (groepen 6,7,8). De leerlingen schrijven zelfstandig en op eigen niveau. De leerkracht observeert en ondersteunt waar nodig. Ter ondersteuning kunnen richtingkaarten, letterkaarten of kopieerbladen worden gebruikt. De kinderen hebben een schrijfschrift. Sommige docenten hanteren een beloningssysteem waarbij een kind na drie krullen (goed geschreven bladzijden) met een gekleurde pen mag schrijven. Remediërende/LVG methode Spelling De methode start met een instaptoets, om het niveau van de leerling nader te bepalen. Deze toets kent een 80% normering. De instaptoets kan tevens als uitstaptoets van het vorige niveau worden beschouwd. Met behulp van einddictees kan bepaald worden op welke gebieden een leerling eventueel moeite heeft. In de handleiding staan zowel bordlessen als auditieve lessen, zodat alle taaldomeinen aan de orde komen. Daarnaast werken de leerlingen zelfstandig. De leerlingen werken zelfstandig. Ze krijgen individuele instructies van de leerkracht, op het moment dat zij moeite hebben met een onderwerp.
29 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Toetsplanning
In de LVG gang wordt een maandplanning gehanteerd, zodat voortdurend kan worden bijgestuurd, mocht een leerling vertraging oplopen tijdens het leerproces.
Rekenen/Wiskunde Op SO De Wilgen wordt gewerkt met de methode Reken Zeker voor het rekenonderwijs. Onlangs is gestart met methode Reken Zeker, omdat die eenvoudiger in organisatiestructuur is en dus voor zowel leerkrachten als leerlingen overzichtelijker. Bovendien is het lesmateriaal aantrekkelijk. De methode heeft een vaste lessenserie, gevolgd door toetsing. Eventueel is er extra stof beschikbaar voor leerlingen die moeite hebben met een bepaald onderdeel. Het klokkijken en het leren van de tafels wordt gedaan via Stenvert Blokboeken. Ook voor rekenen is een remediërende methode, namelijk Maatwerk. Pluspunt Methodestructuur
Toepassing in de klas
Toetsplanning
Wis en reken Methodestructuur
Toepassing in de klas
Toetsplanning
Rekenen – Cluster 4 methode De leerstof is geordend in 12 blokken, elk uit 15 lessen bestaande van 3 weken in totaal. Elk blok bevat zowel leerkrachtgebonden als zelfstandige lessen; per blok zijn lessen 1, 3, 6, 8, 11, 13 instructielessen. Les 13-15 zijn verrijkings-/herhalingslessen, zodat kinderen die moeite hebben met de stof extra ondersteuning kunnen krijgen. De methode biedt leerlingvolgkaarten, waarop resultaten kunnen worden geregistreerd en fouten per categorie worden vastgelegd. De leerkracht biedt wisselend een instructie of ondersteuning tijdens zelfstandig werken. De drie subgroepen wisselen elkaar hierbij af. Een instructie duurt geen geheel lesuur, zodat de leerkracht in staat is om na de instructie de leerlingen met vragen te helpen. Elke klas heeft een jaarplanning gemaakt met daarin per dag aangegeven welke lesstof behandeld wordt. In de LVG gang wordt een maandplanning gehanteerd, zodat voortdurend kan worden bijgestuurd, mocht een leerling vertraging oplopen tijdens het leerproces. Rekenen – LVG methode De methode is per leerjaar opgebouwd uit 18 blokken. Elk blok bestaat uit lessen, die zijn aangegeven per dag. Per blok worden een aantal items behandeld. In totaal beslaat een blok 10 dagen van lessen. Daarna volgt een toetsing. In de LVG klas maken de leerlingen één bladzijde per dag. Dat betekent dat zij soms drie dagen tijd nemen voor een les die voor een enkele dag bedoeld is volgens de methode. De leerlingen hebben dus een tragere verwerking dan hetgeen waar de methode op rekent. Instructies vinden dus ook plaats op momenten die past bij het werktempo van de leerlingen, per subgroep. Daarnaast hebben de leerlingen behoefte aan verlengde instructies, die de docent individueel geeft. In de LVG gang wordt een maandplanning gehanteerd, zodat voortdurend kan worden bijgestuurd, mocht een leerling vertraging oplopen tijdens het leerproces.
Wereldoriëntatie Onder wereldoriëntatie bestaan we de lessen, die aan kinderen leren over de wereld om hen heen. Dat bestaat uit ruimtelijk inzicht (aardrijkskunde; hoe ziet de wereld eruit?), historisch inzicht (Hoe heeft de wereld zich ontwikkeld?), biologisch inzicht (welke natuur is er om ons heen?) en maatschappelijk/sociaal inzicht (leefstijl). Tezamen bieden we hiermee een compleet pakket voor de algemene ontwikkeling van de leerlingen. Hoe we de leerlingen wegwijs maken in het Wereldburgerschap staat uitgebreider omschreven in de “Handleiding Wereldburgerschap”. Hierin staan alle wettelijk vastgestelde eisen gekoppeld aan de methoden die wij aanbieden.
30 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Een Zee van Tijd Methodestructuur
Toepassing in de klas
Toetsplanning
In Vogelvlucht Methodestructuur
Toepassing in de klas
Toetsplanning
Land in Zicht Methodestructuur
Toepassing in de klas
Toetsplanning
Geschiedenis Een Zee van Tijd is een semi-concentrische geschiedenismethode. Er wordt een chronologisch overzicht gegeven van kenmerkende gebeurtenissen, dat per jaar specifieker en gedetailleerder wordt. De methode start vanaf groep 5. Elk thema wordt afgesloten met een toets, die in de handleiding te vinden zijn. De geschiedenislessen worden in het algemeen klassikaal aangeboden, door met een instructie te starten en de leerlingen daarna zelfstandig te laten werken. Leerkrachten hanteren de handleiding of maken gebruik van internet voor video-materiaal e.d. Het is per klas verschillend of er getoetst wordt. Elke klas heeft een jaarplanning gemaakt met daarin per dag aangegeven welke lesstof behandeld wordt. In de LVG gang wordt een maandplanning gehanteerd, zodat voortdurend kan worden bijgestuurd, mocht een leerling vertraging oplopen tijdens het leerproces. Natuur en Techniek In deze methode oriënteren leerlingen zich op zichzelf, de omgeving, natuurverschijnselen, dieren, planten en de wijze waarop mensen met elkaar en de natuur omgaan. Elk leerjaar biedt zes thema’s, welke bestaan uit vier basislessen, twee extra lessen en een toets. De thema’s vormen samen een doorgaande leerlijn. De lessen worden in het algemeen klassikaal aangeboden, door met een instructie te starten en de leerlingen daarna zelfstandig te laten werken. Leerkrachten hanteren de handleiding of maken gebruik van internet voor video-materiaal e.d. Het is per klas verschillend of er getoetst wordt. Elke klas heeft een jaarplanning gemaakt met daarin per dag aangegeven welke lesstof behandeld wordt. In de LVG gang wordt een maandplanning gehanteerd, zodat voortdurend kan worden bijgestuurd, mocht een leerling vertraging oplopen tijdens het leerproces. Aardrijkskunde Land in Zicht is een regionaal-thematische aardrijkskundemethode. Na een uitvoerige kennismaking met aardrijkskunde in groep 5, worden in de groepen 6 t/m 8 respectievelijk Nederland, Europa en de wereld behandeld. Elke jaargroep bestaat uit zes blokken, welke uit 5 gewone lessen en 1 toetsles bestaat. De doelen van de thema’s zijn verbonden met de kerndoelen van de leerlijn. De lessen worden in het algemeen klassikaal aangeboden, door met een instructie te starten en de leerlingen daarna zelfstandig te laten werken. Leerkrachten hanteren de handleiding of maken gebruik van internet voor video-materiaal e.d. Het is per klas verschillend of er getoetst wordt. Elke klas heeft een jaarplanning gemaakt met daarin per dag aangegeven welke lesstof behandeld wordt. In de LVG gang wordt een maandplanning gehanteerd, zodat voortdurend kan worden bijgestuurd, mocht een leerling vertraging oplopen tijdens het leerproces.
31 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Sociale vaardigheidslessen Leefstijl Methodestructuur
Toepassing in de klas
Toetsplanning
Sociale vaardigheden De methode bevat voor elk leerjaar zes thema’s. Elk thema bestaat uit vier lessen. Per les zijn activiteiten aangegeven en is een werkboekje beschikbaar. Energizers en groepsgesprekken worden afgewisseld. Er wordt gewerkt met het driecirkelmodel; Dat betekent dat er vanuit sociale vaardigheden, naar tactieken (ervaringsleren) naar interne normen en waarden wordt gewerkt. Elk leerjaar komen dezelfde thema’s terug, maar met meer verdieping. Over het algemeen wordt leefstijl klassikaal aangeboden. De docent bepaalt het onderwerp aan de hand van gebeurtenissen in de klas, de doelen uit de SEOL of de maatschappij. De docent kiest voor een werkboekje of maakt gebruik van andere bronnen zoals internet of boeken. Voor leefstijl geldt geen toetsing. Evaluaties vinden plaats middels het IHP, hoofdstuk Pedagogisch plan. De onderwerpen voor leefstijl staan niet vast.
Bewegingsonderwijs Onze bewegingsleerkracht bepaalt naar aanleiding van het motorisch niveau van de leerlingen een programma, waarin zowel grof- als fijnmotorische oefeningen in spelvorm worden aangeboden. Hierbij kan de les ook een sociaal karakter krijgen, door een groepsspel aan te bieden. Het bewegingsonderwijs vindt plaats in de naastgelegen gymzaal en zwembad. Op maandag wordt aan een aantal leerlingen zwemles gegeven, met als doel het behalen van een zwemdiploma. Behalve de bewegingsdocent is ook de groepsleerkracht aanwezig bij de bewegingslessen. Er wordt tweemaal per week een uur bewegingsonderwijs gegeven. Organisatie daarvan staat schoolbreed vast. De leerlingen vormen een vaste rij en lopen in stilte naar de gymzaal onder leiding van de leerkracht. Bij de gymzaal gaan de leerlingen één voor één naar een vaste plaats in een kleedkamer; vanaf het moment van binnenkomst neemt de bewegingsdocent de leiding van de klas over. Engels Vanaf groep 6 wordt er Engels taalonderwijs gegeven; omdat alle leerlingen hier tegelijk mee starten, worden de lessen klassikaal aangeboden. De planning verloopt aan de hand van de voortgang van de klas. Junior Methodestructuur
Toepassing in de klas
Toetsplanning
Engels Het textbook heeft een centrale plaats in de les en fungeert als leidraad. Elke unit start met twee introductiepagina’s waarop de aspecten staan die aan de orde komen en als warming-up dient. Junior bestaat uit zes units per jaar. De eerste vijf units zijn hetzelfde opgebouwd, de zesde unit is een extra unit met herhalingsstof en een vrijere opbouw. Elke les begint met een warming-up. De les kan verschillen in opbouw, afhankelijk van het domein dat geoefend moet worden (spreekvaardigheid, luisteren, schrijven). Instructiemomenten worden afgewisseld met zelfstandig werken. Volgens de methode zijn er geen toetsingen; de leerkrachten van SO De Wilgen stellen deze zelf op aan de hand van de behandelde lesstof, zodat inzichtelijk is of de leerlingen de stof beheersen. De leerkrachten besteden veel aandacht aan uitspraak en spreekvaardigheid. De leerkrachten hebben een jaarplanning opgesteld, zodat aan het eind van het lesjaar alle leerstof behandeld is. De leerlingen krijgen aan het eind van een unit een toets en tweemaal per jaar een mondelinge toets. Voorafgaand aan een schriftelijke toets krijgen de leerlingen één week om in lestijd hun lesstof te leren en de toets goed voor te bereiden. 32
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Kunstzinnig onderwijs Kunstzinnig onderwijs bestaat uit muziekles, handvaardigheidles en tekenles. De drie onderwijsvormen worden eenmaal per week gegeven. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een methode, maar vooral als inhoudelijke leidraad. De structuur van de methode wordt niet vastgehouden. Elke docent bepaalt de inhoud van de les aan de hand van wensen of mogelijkheden van de klas. In sommige situaties kan een kunstzinnige les uitvallen of verschuiven. Dit omdat de doelgroep van SO De Wilgen moeite heeft met een vrije invulling en dus moeite met lessen zoals bijvoorbeeld handvaardigheid, waarbij een groot beroep wordt gedaan op fantasie en vrije invulling door de leerling.
33 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
5.5
Organisatie in de klas
De leerkracht is verantwoordelijk en aansprakelijk voor de organisatie van de klas en de uitvoering van het didactisch en pedagogisch advies van de CVB. Om kwaliteit te waarborgen, zijn veel hulpmiddelen geprotocolleerd. De leerkracht heeft de mogelijkheid om deze formats digitaal aan te passen aan de eigen klassensituatie. 1. Elke klas heeft een klassenmap. Deze is schoolbreed vastgesteld en bevat: protocollen die de docent nodig heeft bij uitvoering van zijn taak, verdeellijsten per klas, gym- en zwemtijden, schoolregels, klassenregels en informatie voor inval en leerling-informatie zoals adresgegevens/plattegrond van de klas/medicatiegegevens. Schoolbreed verzorgt elke leerkracht een methodeplanning, waarin is aangegeven wanneer elke les is aangeboden voor het gehele schooljaar en per dag. 2. Kwartierenrooster: overeenkomstig de wettelijke richtlijnen heeft elke klas een kwartierenrooster waarin nauwkeurig is aangegeven hoeveel tijd een klas besteedt aan elk vak. Het rooster is omgezet in een visueel hulpmiddel op het digibord in de klas, zodat kinderen inzicht in het programma hebben. 3.Citomap: Elke klas beschikt over citomappen per leerling, waarin de toetsen worden bewaard. Ook de zogenaamde methodegebonden toetsen worden hierin opgeborgen per vak. De docent kan per leerling herleiden welk onderdeel van de stof de leerling beheerst of waar nog extra aandacht of instructie nodig is aan de hand van de toetsformulieren. 4.Digitaal systeem: Dagelijks rapporteert elke docent de voortgang en het welbevinden van zijn leerlingen in een digitaal systeem. Daarnaast wordt de SEOL uitgevoerd om de pedagogische leerdoelen vast te kunnen stellen aan het begin van het schooljaar. Op de O-schijf staan gedeelde bestanden, waar de docent mee kan werken; alle formats, lesmaterialen, verslagen kunnen gedeeld worden. 5.Elke docent heeft de mogelijkheid tot het gebruik van een digitaal lesbord. 6. Trotsmap: Elke leerling heeft een eigen trotsmap waarin het rapport en een aantal werkjes worden bewaard. Tweemaal per jaar wordt die meegegeven aan ouders om te laten zien.
34 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Personeelsbeleid
35 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
6.1
Uitbreiden en borgen van deskundigheid
Een sterk docententeam is belangrijk, zo niet de belangrijkste factor in het waarborgen van kwaliteit van onderwijs. De docent is tenslotte degene die het lesprogramma aanbiedt en het onderwijsproces begeleidt. Om deze kwaliteit te waarborgen en controleren worden door SO De Wilgen de volgende acties ondernomen: o Trainingen en cursus Regelmatig worden trainingen aangeboden die passen bij de vraag vanuit het team of de signalen die door de locatiemanager worden opgemerkt. Het gaat hierbij om trainingen waarbij de inhoudelijke knowhow wordt aangepakt, alsook ondersteunende taken zoals kennis van ICT of methoden. Per jaar wordt door het gehele team geëvalueerd in hoeverre de kennis up to date is en welke behoeften naar informatievaardigheden er nog liggen. Met name psychopathologisch kennis is hierbij van belang, gezien de aard van de doelgroep. De coördinatoren onderzoeken welke scholingsmogelijkheden er zijn en plannen structureel studiedagen in. Medewerkers moeten kunnen vertellen waarom zij bepaalde pedagogisch-didactische concepten al dan niet omarmen en hoe ze maatschappelijke ontwikkelingen willen aanpakken in de school. En ze moeten bijvoorbeeld leren omgaan met mondige ouders, die zich steeds meer opstellen als klant.
o Interne audits en consultaties Samenhangend met de interne trainingen vinden collegiale toetsingen plaats alsook Yuliusbrede audits. Hierbij wordt kritisch gekeken naar de vakinhoudelijke uitvoering van elke docent en assistent; er wordt gekeken naar de effectieve leeropbrengst tijdens klassikale lessen of subgroep instructies. Het streven is een zo activerend mogelijke didactische vorm te hanteren. De collegiale toetsingen vinden plaats aan de hand van een observatieformat en gebeuren gemiddeld tweemaal per jaar (leerkrachten onderling) en tweewekelijks door de intern begeleider. Interne audits vinden eenmaal per jaar plaats en zijn een richtlijn voor de school wat betreft de schoolinspecties. Het betreft hier advisering en signalering, aan de hand waarvan de school zich kan verbeteren. o Implementatie normjaartaak Alle contracturen worden evenwichtig ingevuld, daarbij 10% reserverend voor deskundigheidsbevordering. Er wordt bij de invulling van de normjaartaken rekening gehouden met de zwaarte van de taken en ADV uren.
o Integrale personeelsbegeleiding Vanaf augustus 2012 wordt een gesprekscyclus per docent of onderwijsassistent ingezet aan de hand van het skoopmodel, waarbij de locatiemanager het proces bewaakt en aanstuurt. Een succesvol inzetten van gesprekscycli zorgt voor een belangrijke basis voor deskundigheidsbevordering. Het stimuleert medewerkers om alert te blijven en te groeien in eigen ontwikkeling. Die ontwikkeling kan inhouden: vakinhoud, pedagogisch handelen, didactisch handelen of professionaliteit. Per personeelslid wordt een bekwaamheidsdossier opgesteld, waarin middels een vast format afspraken en voortgang wordt vastgelegd. o
Analyse medewerkerstevredenheidsonderzoek Per jaar wordt een medewerkerstevredenheidsonderzoek afgenomen, waarbij naar verschillende onderdelen van het werk en de werkomgeving wordt gekeken. Aan de hand daarvan worden twee actiepunten genoteerd. Het gehele onderzoek wordt tijdens een 36 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
inhoudelijke teamvergadering besproken en samen worden de te nemen acties gekozen. Het verbeterplan dat daarna wordt opgesteld, wordt daardoor teambreed gedragen. o Veilige werk- en leeromgeving De kernregel op SO de Wilgen is: Ik ben anderen niet tot last De schoolregels zijn: 1. Iedereen, leerling/juf/meester, heeft het recht om zich veilig en beschermd te voelen. S.O. De Wilgen is een school waar het fijn is om te komen. We willen er met plezier werken en leren. Als je dus een ander stoort, kwetst of pijn doet, spreken we je daarop aan. Deze regel geldt voor iedereen! Respect voor elkaar is belangrijk. We letten er samen op dat we goed met elkaar omgaan en dat we rustig en netjes met elkaar praten. Pesten, dreigen of uitschelden doen we niet op deze school. 2.We zijn op tijd op school. De school begint om 8:30 uur. De leerlingen die met de taxi komen, wachten op het plein totdat de deur opengaat. Je loopt dan rustig door de gang naar je klas. We groeten elkaar ’s morgens, zodat we de dag goed beginnen. 3. We houden rekening met elkaar. Als je op school bent, let je op jezelf. Je zorgt ervoor dat anderen geen last van je hebben en dat je niemand stoort tijdens spelen, werken of leren. Als iemand iets niet wil, dan respecteer je dat. Tijdens spelletjes of werken blijven we van elkaar af. Als je een klusje voor je meester of juf mag doen en je moet naar een andere klas, dan klop je netjes op de deur voor je zo rustig mogelijk naar binnen gaat. In de gang zijn we altijd stil. Als een andere leerling iets lastig vind, kun je hem helpen of de juf/meester waarschuwen. We lachen elkaar zeker niet uit, want we moeten tenslotte allemaal nog dingen leren. Daarvoor zijn we op school! 4. We zorgen goed voor onze spullen. Als je spullen mee naar school neemt, bijvoorbeeld omdat je dat hebt afgesproken met de juf/meester of omdat je iets wilt laten zien, zorg er dan goed voor. Ipod, mobiele
telefoons of spelcomputers mogen niet worden gebruikt op school/in de klas. De school is niet aansprakelijk voor verlies, vernieling of beschadigingen. Met de spullen die je op school gebruikt, zijn we zuinig. We ruimen onze spullen dus netjes op waar ze horen en gebruiken ze waar ze voor zijn. Afval hoort natuurlijk in de prullenbak. Jas en tas hebben een duidelijke eigen plek. Van andermans spullen blijven we af. Als je iets expres kapot maakt, stellen we je ouders op de hoogte en moet de schade worden vergoed. 5. We lossen problemen onderling op door erover te praten. Van de juf/meester leer je hoe je een probleem kunt oplossen. Als je het even niet weet, vraag je om hulp. We lossen problemen onderling op door afspraken te maken of te benoemen wat je wilt. Weglopen of boos worden (vechten, schelden) maakt het probleem groter. 6.2
Wet op beroepen in het onderwijs
De wet BIO regelt de vaststelling van bekwaamheidseisen voor onderwijsgevenden en voor onderwijsgerelateerde werkzaamheden van ander personeel in de sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en educatie. SO De Wilgen heeft een actief beleid in het aanstellen van deskundig en gekwalificeerd personeel en onderhouden van vakkennis en voldoet daarmee aan de wettelijke eisen. 6.3
Actieplan Leerkracht van Nederland
De kwaliteit en de prestaties van het Nederlandse onderwijs zijn internationaal gezien van een goed niveau. De meeste kinderen gaan graag naar school en voelen zich daar thuis. Zij behoren bovendien tot de gelukkigste kinderen van de wereld. Ouders met kinderen in het basisonderwijs en voorgezet onderwijs geven de kwaliteit van de school van hun kinderen respectievelijk een 7,8 en een 7,4. Het Nederlandse onderwijs mag er dus zijn. Dat hoge niveau willen we vasthouden en voortdurend verbeteren, maar de kwaliteit en prestaties van het onderwijs staan onder druk. Om daar iets aan te doen, hebben we een goed lerarenkorps nodig. Want de kwaliteit van leraren is van doorslaggevend belang voor de prestaties van leerlingen, zo blijkt uit onderzoek. We moeten dus alles op alles zetten om goede nieuwe leerkrachten voor de klas te krijgen en om de huidige docenten zoveel als mogelijk te behouden. Om dat te bewerkstelligen heeft de overheid een actieplan opgezet met daarin een aantal richtlijnen voor toekomstige beslissingen over het onderwijs.
37 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
De medewerkers van Yulius Onderwijs houden de volgende richtlijnen aan bij hun reactie op ongewenst gedrag van leerlingen: o Wij eisen een correcte houding van de leerling ten opzichte van onszelf, collega’s en medeleerlingen. o Wij proberen de leerling elke keer weer duidelijk te maken wat volgens de schoolregels wel en niet kan en waarom. o Wij straffen en zijn verontwaardigd over het gedrag van de leerling, en veroordelen we hem niet als persoon. o Wij vragen de leerling waarom hij zich zo gedraagt, luisteren naar zijn argumenten en proberen samen na te denken over alternatief gedrag en geven doe-tips. o Wij vermijden het gebruik van fysieke en mentale machtsmiddelen; dit wordt ervaren als een aantasting van de (lichamelijke) identiteit en is slecht voorbeeldgedrag. o Als de emotionele component te groot wordt en wij als leerkracht merken dat we het risico lopen fysiek te zullen reageren, dan gaan we geen conflict aan met de leerling maar trekken wij ons terug. Als we dit bij een collega zien, helpen we hem hierbij. o Wij voorkomen dat een machtsstrijd tussen een leerling en medewerker ontstaat. Het verloop daarvan is vaak onvoorspelbaar. Dit kan gebeuren bij een conflict in een groep met een leerling. Het is beter de leerling apart te nemen of er later op terug te komen, eventueel bijgestaan door een collega. o Uitgangspunt is dat we leerlingen niet vastpakken. We doen dit alleen als een leerling fysiek geweld gebruikt waarbij de omgeving van de leerling of de leerling zelf gevaar loopt. Het fysiek inperken van een leerling moet in dergelijke gevallen ingebed zijn in gedragsafspraken rondom fysiek inperken volgens de door het YULIUS aangeleerde methode. o Wij staan elkaar als leerkrachten bij, en kunnen altijd een beroep op elkaar doen. o Wij melden een conflict waarbij fysiek moest worden ingegrepen of waar agressief of onbehoorlijk taalgebruik door de leerling wordt gehanteerd. Wij gebruiken hiervoor het
rapportageformulier “MIC Melding” en Protocol “Omgaan met Agressie”.
38 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
6 Investeren in Deskundigheid en Kwaliteit
Financieel beleid 39 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
7 Financieel gezond blijven 7.1
Financiële positie van de school
De afgelopen jaren heeft Yulius flink geïnvesteerd in vergroten van het eigen vermogen en dan met name de kapitalisatiefactor (gebouwen e.d.). Personele lasten bedragen ongeveer 80% van het totale te besteden budget. Dat is iets minder dan 2006, waar het percentage nog op 86% lag. Gezien de bezuinigingen zal Yulius vanaf 2012 een aantal organisatorische veranderen doorvoeren, om de organisatie financieel gezond te houden. Zo worden tijdelijke contracten niet verlengd, vacatures intern ingevuld, efficiënt werken vergroot en streng toegezien op uitgaven. Voor cliënten proberen we de kwaliteit boventoon te laten voeren en zo min mogelijk impact te laten hebben van de bezuinigingen. SO De Wilgen zal dan ook, zeker gezien de goede resultaten, weinig wijzigingen aanbrengen. Het huidige aanbod blijft intact. We streven door interne organisatie en efficiënt gebruikmaking van interne faciliteiten en personeel de huidige kwaliteit te handhaven en zelfs vergroten.
7.2
Keuzes die de school maakt
Waarborgen van kwaliteit van onderwijs blijft bovenaan staan en is richtlijn bij het maken van financiële keuzes. o We investeren in huisvesting en voorzieningen voor het geven van onderwijs. Daarmee houden we vast aan onze visie dat de school een prettige en veilige leer- en werkplek moet zijn. o We bezuinigen op personele kosten door tijdelijke contracten niet te verlengen en vacatures zoveel mogelijk intern in te vullen. o We controleren onze uitgaven; de locatiemanager geeft toestemming voor te maken kosten en budgettering. Zonder toestemming ook geen uitgaven. o We vragen een actievere en grotere rol van ouders en werven vrijwilligers voor het uitvoeren van incidentele klussen zoals onderhoud van het schoolgebouw of beheren van bibliotheek.
De raming van inkomsten en uitgaven is gebaseerd op het aantal leerlingen per 1 oktober van het voorafgaande jaar. De begroting wordt globaal opgesteld aan de hand van het schoolplan voor de komende vier jaar. De school heeft een schoolbudget, wat wordt verdeeld in budgetten voor modernisering arbeidsvoorwaarden, personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering, materieel beleid en nascholing. Het budget voor onderhoud van gebouw wordt begroot op basis van de huidige staat en nodige vernieuwingen voor de komende jaren. Groot onderhoud wordt bovenschools beheerd. De locatiemanager is verantwoordelijk voor het financieel beleid van de school en heeft de vrijheid om binnen de afgesproken kaders van Yulius eigen keuzes te maken.
40 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
7.3 Giften, sponsoring en ouderbijdragen Over het aannemen van giften zijn Yuliusbrede en wettelijke afspraken gemaakt. Yulius heeft een Vrienden van Yulius-stichting, waar mensen donaties aan kunnen doen en zo Yulius kunnen steunen in haar doelstellingen. Schoolspecifiek betekent dit dat geldelijke giften en sponsoring Yuliusbreed verdeeld worden, ook als deze Wilgenspecifiek worden gedaan. Dit om de balans tussen locaties te behouden. Materiële giften worden niet gedaan wanneer er voorwaarden of verplichtingen naar leerlingen toe worden gesteld. De ouderbijdrage is vergroot; dit gebeurt Yuliusbreed om de gevolgen van de bezuinigingen enigszins op te vangen.
Facilitair Beleid 41 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Facilitair Beleid
42 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
8 Organisatie in verandering Omdat we kwaliteit van onderwijs hoog in het vaandel hebben staan, houden we bij het inrichten van onze leer- en werkruimte sterke controle op het onderhoud van gebouw en lokalen. We zijn van mening dat de fysieke omgeving van de leerlingen en personeel goed moet aansluiten bij onze visie op onderwijs. Een verzorgde ruimte zorgt voor rust en ontspanning. Een leerling die zich prettig en veilig voelt, kan zich maximaal op zijn leerproces richten. Faciliteiten Gebouw
Ruimtes
Digitale faciliteiten
Interieur
8.2
Huidige staat Het schoolgebouw is gebouwd in 1996. Het gebouw is in goede staat en heeft een vriendelijke uitstraling. SO De Wilgen voldoet aan alle bouwkundige voorschriften en veiligheidseisen. We zijn van mening dat dit gebouw goed aansluit bij onze visie op onderwijs. Er heerst rust en ordelijkheid binnen en om de school. Er is veel natuurlijk licht en er wordt gestreefd naar een ruimtelijke uitstraling met zo min mogelijk overbodige prikkels, zonder de sfeer uit het oog te verliezen. Op dit moment heeft SO De Wilgen 12 klaslokalen en een aantal vergader- en besprekingsruimtes. Daarnaast is er een modern kooklokaal, zwembad en gymzaal. Er zijn drie speelpleinen achter de school. De school heeft een intranet waarop informatie kan worden uitgewisseld middels een gezamenlijke harde schijf en een internetverbinding. Elk lokaal heeft een digitaal schoolbord om optimale leskwaliteit te kunnen bieden. Elke klas heeft de beschikking over een laptop. Yuliusbreed worden vanaf 2011 nieuwe computer- en telefoonsystemen ingevoerd om efficiënter te werken. Op de lange termijn zijn deze systemen kostenbesparend. Interieur is eind 2011/begin 2012 vernieuwd met nieuwe vloeren, vernieuwd kooklokaal en een nieuwe uitstraling van lokalen, deuren en gangen. Hierbij is gedeeltelijk gebruik gemaakt van vrijwilligers en is zoveel mogelijk kostenbesparend gewerkt. In 2012 zal SO De Wilgen investeren in nieuw schoolmeubilair om prettig leren voor leerlingen optimaal te maken. Ook zal er nieuw sanitair komen voor de leerlingen en worden de plafonds vervangen in de school.
Inzet van nieuwe middelen
Om het leerproces optimaal te ondersteunen door middel van facilitaire voorzieningen, zet De Wilgen een aantal nieuwe middelen in. Hieronder vindt u een beknopt overzicht van de belangrijkste recente en toekomstige ontwikkelingen. Voorziening Digitaal rapportagesysteem Digitale schoolborden Vernieuwing lesinterieur SEOL Vernieuwing buiteninterieur
Vernieuwing LVS2000 Elk klaslokaal Elk klaslokaal Sociaal-emotioneel volgsysteem Speelpleinen
43 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Tijdsplan 2011/2012, inmiddels ingevoerd 2011/2012, inmiddels ingevoerd 2012/2013 2012 2014
8.3
In- en externe communicatie
Gezien de invoering van Passend Onderwijs zal SO De Wilgen meer aan samenwerking met reguliere en speciale scholen in de regio moeten doen. De externe communicatie en PR zal moeten worden ingevuld. Zo zullen we ons aanbod sterker moeten uitdragen zodat andere scholen leerlingen met een passende zorgvraag kunnen doorverwijzen. Daarnaast wordt de taak van regulier onderwijs in de toekomst verzwaard. Er zal gezocht moeten worden naar een manier om onze expertise aan deze scholen aan te bieden volgens een bepaald concept. Dit concept moet nog ontworpen worden en wordt een belangrijke taak in de komende schooljaren.
44 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Samenvatting
45 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
10 Onze plannen op een rij 10.1
De voornemens tot 2016
Hieronder treft u een overzicht van de belangrijkste voornemens en plannen voor de komende vier schooljaren voor SO De Wilgen. In de genoemde hoofdstukken kunt u een uitgebreide uitleg terugvinden. Visie op Optimale kansen voor elke leerling
Actiepunt Anticipatie op vergrote kennisvraag vanuit regulier onderwijs Reguleren/monitoring leerlingaanbod Vergroten kennis LVG doelgroep Vergroten rol ouders
Passend Onderwijs
We leren de kinderen leren
Vergroten samenwerking scholen in de regio Invoering transitiedocument Schrijven handleidingen internaliserend en externaliserende doelgroepen Differentiatie in taken
2012 – 2013
Invoering nieuwe rekenmethode Invoering LVG-leermiddelen Evaluatie LVG aanbod
2012 – 2013 2012 – 2013 Eerste evaluatie herfst 2012 Tweede evaluatie herfst 2013 2012 – 2013 2013 2012 – 2013
Vergroten samenwerking tussen kinderen SCOL soc.-emo leerlingvolgsysteem Vergroten van zelfstandigheid en docentonafhankelijkheid Investeren in deskundigheid
Tijdsbepaling Voorbereiding 2012 Aanbod concept vanaf 2013 Evaluatie 2014 2012 – 2015 2012 2012 – 2014
2012 – 2013 2012 – 2013 2012 – 2014
Cursus SKOOP en BARDO Invoering SKOOP gesprekscyclus Evaluatie BARDO en SKOOP Herhalingstraining Omgaan met Agressie Invoeren bekwaamheidsdossiers personeel Invoeren normjaartaak
2012 Schooljaar 2012 - 2013 Begin 2013 2013 Zomer 2012
Financieel gezond blijven
Bezuinigingen personele kosten
2012
Organisatie in verandering
Vernieuwing lokaalinterieur – stoelen en tafels leerlingen Vernieuwing buitenaanzicht Groot onderhoud buitenspeelplaatsen Uitbreiding intranet – laptops gekoppeld aan Yuliusprinters Verbetering externe communicatie Investeren in informatievaardigheden en mediawijsheid
2012 – 2013
ICT en media
46 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
2012
2014 2014 2013 2012 – 2015 2012 – 2015
Afsluiting Dit schoolplan is opgesteld in februari 2011 als richtlijn voor de periode 2011-2015. Onderwijsbezuinigingen en reorganisaties die wettelijk bepaald zijn, zijn hierin meegenomen. Het plan is vastgesteld in de teamvergadering d.d. Voor akkoord getekend d.d. Naam locatiemanager
Handtekening
47 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Bijlage 1: Leerlijnen Didactische Leerlijn Rekenen
Pagina 42
- Getallen en bewerkingen, meten en meetkunde
Taal 1: Luisteren
59
- Luisteren, spreken, taalbeschouwing
Taal 2: Lezen
74
- Technisch en begrijpend lezen, mening vormen En teksten interpreteren
Taal 3: Schriftelijke taal
96
Technisch en begrijpend lezen en Schrijven (handschrift)
Mens en Samenleving
106
Natuur en techniek, geschiedenis, aardrijkskunde en verkeer
Pedagogische leerlijn Sociale competenties
112
Leren leren
118
48 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Leerlijn Rekenen Kerndoel 1: De leerlingen leren wiskundetaal gebruiken. Kerndoel 2: De leerlingen leren praktische en formele reken-wiskundige problemen op te lossen en redeneringen helder weer te geven. Kerndoel 3: De leerlingen leren aanpakken bij het oplossen van reken-wiskundeproblemen te onderbouwen en leren oplossingen te beoordelen. 1.1. Ordeningsbegrippen begrijpen en hanteren 1.2. Wiskundige symbolen, schema’s en modellen begrijpen en hanteren Getallen en bewerkingen Kerndoel 4: De leerlingen leren structuur en samenhang van aantallen, gehele getallen, kommagetallen, breuken, procenten en verhoudingen op hoofdlijnen doorzien en leren er in praktische situaties mee rekenen. 4.1. Tellen, plaatsen van getallen op de getallenlijn 4.2. Hoeveelheidbesef, inzicht in getalstructuur 4.3. Breuken, kommagetallen, procenten, verhoudingen Kerndoel 5: De leerlingen leren de basisbewerkingen met gehele getallen in elk geval tot 100 uit het hoofd uit te voeren, waarbij optellen en aftrekken tot 20 en de tafels van buiten gekend zijn. 5.1 Optellen en aftrekken 5.2 Vermenigvuldigen en delen Kerndoel 6: De leerlingen leren schattend tellen en rekenen. 6.1 Schattend rekenen Kerndoel 7: De leerlingen leren handig optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. 7.1 Handig rekenen Kerndoel 8: De leerlingen leren schriftelijk optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen volgens meer of minder verkorte standaardprocedures. 8.1 Kolomsgewijs rekenen en cijferen Kerndoel 9: De leerlingen leren de rekenmachine met inzicht te gebruiken. 9.1 Rekenmachine Meten en meetkunde Kerndoel 10: De leerlingen leren eenvoudige meetkundige problemen oplossen. 10.1 Ruimtelijke oriëntatie en ruimtelijk redeneren Kerndoel 11: De leerlingen leren meten en leren te rekenen met eenheden en maten zoals bij tijd, geld, lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid en temperatuur. 11.1 Meten van lengte, inhoud, gewicht, oppervlakte 11.2 Meten van tijd 11.3 Geldrekenen 11.4. Informatieverwerking en statistiek *verwijst naar doelen uit het onderdeel ‘Getallen’ van Meijerink **verwijst naar doelen uit het onderdeel ‘Verhoudingen’ van Meijerink ***verwijst naar doelen uit het onderdeel ‘Verbanden’ van Meijerink ****verwijst naar doelen uit het onderdeel ‘Meten en meetkunde’ van Meijerink
49 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
1.1. Ordeningsbegrippen begrijpen en hanteren
1.2. Wiskundige symbolen, schema's en modellen begrijpen en hanteren
1 Begrijpt binnen een context wat bedoeld wordt met hoeveelheidbegri ppen als alle, geen, niets, veel, weinig, meer, minder, evenveel Begrijpt binnen een aansprekende context wat bedoeld wordt met bewerkingsbegri ppen als samen, bij elkaar, verdelen Begrijpt wat binnen een aansprekende context bedoeld wordt met begrippen als lang, kort, groot, klein, breed, smal, hoog, laag, dik, dun, nat, droog, voor, achter, zwaar, licht, vol, leeg, boven, onder
2 Hanteert hoeveelheidbegrip pen als alle, geen, niets, veel, weinig, meer, minder, evenveel, één meer, één minder, een paar Gaat binnen een context om met bewerkingsbegripp en als samen, bij elkaar doen, verdelen, eraf doen, eraf halen Gaat binnen een context om met begrippen als snel, langzaam, eerste, laatste, middelste, naast, dichtbij, bovenaan, onderaan, achteraan, vooraan, vroeg, laat, eerder, vroeger, later
3 Hanteert rangtelwoorden als eerste, tweede, vierde, tiende Hanteert bij het verdelen van hoeveelheden (blokjes, fiches) in groepjes binnen een context de bewerkingsbegripp en: eerlijk verdelen, gelijk maken, aanvullen, erbij doen, eraf halen, twee keer zoveel nemen, de helft, splitsen
1 Koppelt genoemde aantallen aan aantallen concrete objecten (vingers, turfstreepjes, blokjes)
2 Begrijpt dat een hoeveelheid gerepresenteerd kan worden door getalsymbolen Schakelt tussen getalsymbool en hoeveelheid: schrijft het juiste cijfer bij een hoeveelheid en legt de juiste hoeveelheid bij een cijfer
3 Begrijpt pijlentaal voor optel- en aftreksituaties en gebruikt daarbij het + en - teken Begrijpt de somformule voor optellen en aftrekken en gebruikt daarbij de tekens +, en = Begrijpt en gebruikt een T-splitsschema voor het splitsen van getallen
5 Maakt bij het optellen en aftrekken gebruik van de lege getallenlijn als model en uitrekenhulp Maakt bij het splitsen in tientallen en
6 Begrijpt en gebruikt een somformule bij delen met :-teken Maakt bij het splitsen in honderdtallen, tientallen en eenheden gebruik
7 Hanteert een vaste schrijfwijze bij kolomsgewijs vermenigvuldigen Hanteert een vaste schrijfwijze bij kolomsgewijs delen
50 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4 Hanteert bij het verdelen van hoeveelheden (blokjes, fiches) in groepjes zonder context de bewerkingsbegripp en: eerlijk verdelen, gelijk maken, aanvullen, erbij doen, eraf halen, twee keer zoveel nemen, de helft, splitsen Hanteert begrippen als één na eerste, één na laatste, links, rechts, linksom, rechtsom, rechtdoor, bij de derde straat rechtsaf
4 Schematiseert concrete middelen als kaartjesgetallenlijn of kralenketting (door getallenlijnen met eenheden en tientallen of door lege getallenlijnen) Begrijpt dat groepjesmodel een herhaalde optelling of een vermenigvuldiging inhoudt (3 pakjes van 4 krentenbollen) Gebruikt rechthoekmodel voor vermenigvuldigen Gebruikt somformule bij vermenigvuldigen met x-teken 8 Hanteert de meest verkorte schrijfwijze bij kolomsgewijs optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen of weet de schrijfwijze bij cijferend
eenheden gebruik van schematisch weergegeven tientallen (staven) en lossen (losse blokjes) Begrijpt en hanteert cirkelmodel en strookmodel voor breuken en gebruikt daarbij de breuknotatie
4.1. Tellen en plaatsen van getallen op getallenlijn (ordinaal aspect van getallen)
van positiekaarten en het positieschema Hanteert een vaste schrijfwijze bij kolomsgewijs optellen en aftrekken Begrijpt en maakt gebruik van verhoudingstabel Gebruikt strookmodel bij procenten en verhoudingen en bij samenhang tussen breuken procenten en verhoudingen
Begrijpt en maakt gebruik van de juiste notatie bij kommagetallen Begrijpt en gebruikt %-notatie
rekenen
1 Telt akoestisch heen en terug t/m 10 aan de hand van een versje/liedje Ordent hoeveelheden om ze te tellen (legt de te tellen voorwerpen bijvoorbeeld eerst in een rij)
2 Telt voorwerpen synchroon t/m 10 (noemt bij elk object een telwoord) Telt voorwerpen resultatief t/m 10 Telt door vanaf een willekeurig getal in de telrij tot 10 (eventueel ondersteund met concreet materiaal als blokjes in een doosje)
3 Telt door en terug vanaf een willekeurig getal in de telrij t/m 20 Telt heen en terug t/m 20 met sprongen van 1 en 2 Telt handig t/m 20 door gebruik te maken van 5- en 10-structuur Telt door vanaf een willekeurig getal t/m 100
5 Telt vanaf een bepaald getal t/m 1000 vooruit en terug Telt heen en terug met sprongen van 10, 50 en 100 vanaf een willekeurig 10-, 50-, of 100-tal tot 1000 Ordent getallen t/m 1000 van klein naar groot en andersom Positioneert een getal op een gedeeltelijk ingevulde getallenlijn tot 1000 (door steeds preciezer aan te geven waar een getal als 187 ligt: tussen 100 en 200….180190…) Ziet getallen tot 100 als knooppunt in een netwerk van getalrelaties (36 als 30+6, 40-4, 6x6 …)
6 Positioneert getallen t/m 10.000 op de getallenlijn door steeds verder af te palen waar een getal ligt (9.575 tussen 9.000 en 10.000……… 9.500 en 9.600………9.570 en 9.580) Ordent getallen t/m 10.000 van klein naar groot en andersom Telt heen en terug met sprongen van 100, 500 en 1000 tot 10.000 Telt heen en terug met sprongen van 100, 1000, 10.000 tot 100.000 Ziet getallen boven de 100 als knooppunt in een netwerk van getalrelaties
7 Positioneert getallen t/m 100.000 Ordent getallen t/m 100.000 van klein naar groot en andersom Plaatst meetkommagetallen als 2,9 vanuit een context op de getallenlijn (km-teller van fiets) Plaatst meetkommagetallen als 2,325 op de getallenlijn Plaatst breuken op de getallenlijn
4 Telt door en terug vanaf een willekeurig getal t/m 100 Hangt kaartjes aan een 100-kralensnoer op de juiste plek Geeft op een getallenlijn t/m 100 aan waar een getal zich ongeveer bevindt (op een getallenlijn met alleen tientallen) Telt heen en terug tot 100 met sprongen van 5 en 10 Telt heen en terug met sprongen van 10 vanaf een bepaald getal 8 Positioneert getallen groter dan 100.000 op de getallenlijn: miljoen, miljard Ordent getallen groter dan 100.000 van klein naar groot en andersom Plaatst breuken en kommagetallen in relatie tot elkaar op een getallenlijn (1/4 bij 0,25 en 1/10 bij 0,10)
51 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4.2. Hoeveelheidsbesef, inzicht in getalstructuur (kardinaal aspect van getallen)
1 Zegt naar aanleiding van een gebeurtenis of ergens één, twee of drie van zijn Overziet hoeveelheden tot vier ineens zonder te tellen
2 Overziet hoeveelheden tot 6 ineens vanuit dobbelsteenpatroo n en vanuit vingers Onderscheidt de verschillende getalsbetekenissen : aantal (hoeveelheid van vijf dropjes), telgetal (nummer vijf of vijfde in de rij), meetgetal (de leeftijd van vijf jaar), naamgetal (tramlijn 5)
5 Noemt het volgende tiental bij een getal t/m 100 en kan op mentaal niveau aanvullen tot volgend tiental Verdeelt een getal als 148 in honderdtal, tientallen en eenheden met ondersteunend materiaal
6 Verdeelt en stelt getallen t/m 1000 samen in honderdtallen, tientallen en eenheden Splitst, stelt samen en kan de waarde bepalen van positiecijfers bij getallen t/m 10.000
52 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
3 Maakt bij gestructureerde hoeveelheden (rekenrek) om het aantal te bepalen efficiënt gebruik van de dubbel-, vijf- of tienstructuur Splitst hoeveelheid t/m 10 m.b.v. concreet materiaal als fiches vanuit een context (kippen in hok met nachthok en open deel) Splitst getallen t/m 10 met T-splitsschema met daarbij alleen nog een voorstelling van de context 7 Verdeelt, stelt samen en bepaalt de waarde van de verschillende positiecijfers bij getallen t/m 100.000 (eventueel met ondersteunend materiaal zoals positiekaarten)
4 Kent alle splitsingen t/m 10 zonder ondersteunende context Splitst en stelt een getal t/m 100 samen vanuit tientallen en eenheden Weet het volgend tiental bij een getal t/m 100 en kan m.b.v. eierdozen of staven en lossen aanvullen tot volgend tiental
8 Verdeelt, stelt samen en bepaalt de waarde van de verschillende positiecijfers bij getallen tot een miljoen en daarboven
4.3 Breuken, kommagetall en, procenten en verhoudingen
4.3 Breuken, kommagetalle n, procenten en verhoudingen
5 Verdeelt vanuit een context een strook of cirkel in 2’en, 3’en, 4’en, 5’en, 6’en en ziet daarbij onderlinge relaties (als je iets in 2en verdeelt krijg je grotere stukken dan in 4’en, als je iets in 4’en deelt krijg je kleinere stukken maar wel twee keer zoveel stukken)
6 Begrijpt vanuit cirkel en strook wat stambreuken als 1/2, 1/4, 1/8 inhouden Begrijpt korte benoemingswijze bij breuken zoals 5 stukjes van 1/6 wordt omschreven als 5/6 Vergelijkt breuken met behulp van stroken (wat is meer 1/4 of 1/8? en 5/4 of 4/8?) Ziet vanuit context (zoals limonade in maatbeker gieten) dat 7/6 overeenkomt met 1 1/6 (liter) Redeneert vanuit een context over verhoudingen en noteert dit in een verhoudingstabel Ziet verhoudingsaanduid ing (als "1 op de 5") in relatie tot breuken (1/5) en procenten (20%)
9
8 Vergelijkt percentages met elkaar en beredeneert ze vanuit een context Vermenigvuldigt en deelt (op een meer of minder formele manier) met kommagetallen Zet eenvoudige verhoudingen om in procenten** Herkent de notatie van breuken (horizontale breukstreep), decimale getallen (kommagetal) en procenten** Herkent verhoudingen in verschillende dagelijkse situaties (recepten, snelheid, vergroten/verklein en, schaal)** Beschrijft een deel van een geheel met een breuk**
10
Herkent en gebruikt notatie van breuken, decimale getallen en procenten** Herkent formele schrijfwijze bij schaal 1:100** Bepaalt op welke (eenvoudige) schaal iets getekend is, wanneer enkele maten gegeven zijn** Voert procentberekeningen uit**
Zet eenvoudige stambreuken (1/2, ¼ 1/10) decimale getallen, (€0,50; €0,25; €0,10) en percentages (50 %, 25%, 10%) in elkaar om** Rekent met samengestelde hoeveelheden (km/u, m/s)** Vergelijkt verhoudingen met elkaar en kiest een passend rekenmodel** 53
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
7 Zet eenvoudige breuken om in decimale getallen** Vergelijkt ongelijknamige breuken met elkaar, telt ze bij elkaar op en trekt ze van elkaar af (eventueel met ondersteunend materiaal en vanuit context) Begrijpt vanuit context (geld, temperatuur) wat kommagetallen inhouden Bepaalt (eventueel met behulp van de strook als model) een deel van een hoeveelheid (5/6 van 120 euro) Ziet (eventueel met behulp van de strook als model) welk deel van het geheel iets is (20 van de 100 euro) Rekent percentage (12%) van iets uit via ankerpunt (10%) of direct vanuit 1% Gebruikt de taal van verhoudingen (per, op, van de)** Zet breuken met noemer 2, 4 en 10 om in bijbehorend percentage** Lost eenvoudige verhoudingsproblem en (met mooie getallen) op (20 van de 100 euro, 5/6 van 120 euro)** Lost problemen op waarin de relatie niet direct te leggen is (6 pakken voor 18 euro, voor 5 pakken betaal je dan…)**
Ziet vergroting als toepassing van verhoudingen** Weet waarom percentages opgeteld kunnen worden** Herkent en gebruikt notatie van breuken, decimale getallen en procenten** Herkent formele schrijfwijze bij schaal 1:100** Bepaalt op welke (eenvoudige) schaal iets getekend is, wanneer enkele maten gegeven zijn** Voert procentberekeningen uit** Ziet vergroting als toepassing van verhoudingen** Weet waarom percentages opgeteld kunnen worden** 5.1. Optellen en aftrekken
Zet eenvoudige stambreuken (1/2, ¼ 1/10) decimale getallen, (€0,50; €0,25; €0,10) en percentages (50 %, 25%, 10%) in elkaar om** Rekent met samengestelde hoeveelheden (km/u, m/s)** Vergelijkt verhoudingen met elkaar en kiest een passend rekenmodel**
1 Zegt in betekenisvolle (eventueel uitgespeelde) contextsituatie bij aantallen t/m 10 wat er gebeurt als één erbij komt en één eraf gaat (of één meer of één minder)
2 Begrijpt in betekenisvolle context een eenvoudig optelof aftrekprobleempje onder de 10 en lost dit op binnen deze context
3 Lost optel/ aftreksituaties t/m 10 op met gebruik van concreet materiaal Lost optel- en aftreksituaties t/m 10 op met gebruik maken van structuren (5structuur, dubbelstructuur) Zet optel/aftreksituatie t/m 10 om in formele somnotatie en omgekeerd Maakt optel/ aftrekopgaven onder de 10 zonder concreet materiaal en niet tellend
5 Maakt optel/ aftrekopgaven t/m 100 zonder concreet materiaal met rijgen en splitsen
6 Legt bij eenvoudige optel- en aftrekopgaven t/m 1000 (250+40, 341+6, 285-50, 269-6) de relatie met een corresponderende som onder de 100 Maakt optel /aftrekopgaven t/m 1000 en rekent deze rijgend of splitsend meer of minder verkort uit
7 Maakt optel/aftrekopgav en boven de 1000 met ronde getallen
54 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4 Lost optel/ aftrekopgaven t/m 20 zonder tientaloverschrijdi ng op naar analogie van opgaven t/m 10 Lost opgaven t/m 20 met tientaloverschrijdi ng op met behulp van 5-structuur, materiaal (rekenrek) Lost opgaven t/m 20 op zonder concreet materiaal, niet tellend, eventueel met tussenstapjes Maakt opgaven t/m 100 met behulp van structuurmateriaal (kralenketting, MAB-materiaal) 8 Maakt optel/ aftrekopgaven boven de 1000 en rekent dit rijgend of splitsend uit Gebruikt functioneel getalbenamingen zoals driekwart, anderhalf, miljoen* Vertaalt een eenvoudige situatie naar een berekening* Telt uit het hoofd op en trekt af met ‘nullen’* (ook met eenvoudige
decimale getallen) Rondt getallen boven een miljoen op een miljoental af 5.1 Optellen en aftrekken
9
10
Hanteert de juiste schrijfwijze van negatieve getallen* Plaatst negatieve getallen in het getalsysteem* Vergelijkt getallen met elkaar, bijvoorbeeld met een getallenlijn* Rondt af op mooie getallen (4862 m3 gas is ongeveer 5000 m3)* Gebruikt negatieve getallen in berekeningen* Gebruikt haakjes*
Gebruikt symbolen zoals < en >* Gebruikt functioneel getal- notaties met miljoen en miljard* Relateert getallen aan situaties (Nederland heeft ongeveer 16 miljoen inwoners)* Vertaalt een contextsituatie als ‘Blikjes zijn per 6 verpakt; er zijn 350 blikjes nodig. Hoeveel pakken?’ naar een deelsom; rekenmachine als uitrekenhulp* Verifieert berekeningen en redeneringen*
5.2. Vermenigvul digen en delen
5 Maakt gebruik van de verwisseleigenschap (7x3=3x7; eventueel met ondersteuning van een rechthoekmodel als velletje zegels) Beheerst tafels t/m 10 en past deze toe in contextsituaties (eventueel via steunpunten als 9x6 vanuit 10x6 of via verdubbelen of halveren 10x8=80, dus 5x8=40) Begrijpt dat vermenigvuldigsom als 6x3 staat voor allerlei situaties rond 6 groepjes van 3
2 Verdeelt vanuit een context een concrete hoeveelheid eerlijk tussen twee of meer kinderen en vertelt aan het eind van deze handeling hoeveel iedereen krijgt
3 Zegt hoeveel voorwerpen je krijgt als je een hoeveelheid tot 5 verdubbelt of twee keer zoveel neemt Zegt hoeveel voorwerpen ieder krijgt als je een hoeveelheid tot 20 tussen twee kinderen verdeelt Lost contextprobleem op over eerlijk verdelen en opdelen met hoeveelheden tot 20
4 Herkent een vermenigvuldigsitu atie en weet welke som bij deze reële situatie past Herkent een vermenigvuldigso m in afgebeelde situatie (3 pakjes van 4 krentenbollen: 3x4) Lost een vermenigvuldigso m op via herhaald optellen
6 Vertaalt contextsituatie naar deelsom (24 koeken in pakjes van 6 is 24:6) Ziet de relatie tussen delen en vermenigvuldigen als handige manier om een deelsom uit te rekenen (24:6=4 want 4x6=24) Beheerst deeltafels t/m 10 (ook met rest) Vermenigvuldigt een getal met één cijfer met een getal met twee cijfers*
7 Rekent grotere delingen met ronde getallen als 60:4, 75:3, 250:5, 1200:80 handig uit Vermenigvuldigt een getal met één cijfer met een getal met drie cijfers (4x235)* Deelt een getal van maximaal drie cijfers door een getal van maximaal twee cijfers (al dan niet met rest)*
8 Vermenigvuldigt en deelt uit het hoofd met ‘nullen’ (ook met eenvoudige decimale getallen)* Vermenigvuldigt een getal van twee cijfers met een getal van twee cijfers* Complexere doelen voor vermenigvuldigen en delen komen aan de orde bij kolomsgewijs en cijferend rekenen (2.8)
55 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
5.2 Vermenigvuldigen en delen
9
10
Gebruikt het wortelteken*
Gebruikt machten*
6.1 Schattend rekenen
5 Maakt alvorens iets uit te rekenen een schatting van de uitkomst van een optelsom en aftreksom tot 100 (39+39 is bijna 40+40, dus bijna 80; 61-29 is bijna 60-30, dus ongeveer 30)
6 Maakt alvorens iets uit te rekenen een schatting van de uitkomst van een optel/aftreksom tot 1000 (398+290 is ongeveer…) Maakt alvorens iets uit te rekenen een schatting van de uitkomst van een vermenigvuldiging (7x 81)
9 Rondt het resultaat van een berekening af in overeenstemming met de gegeven situatie*
7.1. Handig rekenen
2 Maakt bij het bepalen van het aantal gebruik van de geboden structuren zoals dobbelsteenstruct uur, 5- of 10structuur en dubbelen
56 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
7 Maakt alvorens uit te rekenen (ook bij werken met zakrekenmachine) een schatting van de uitkomst van een bewerking tot 10.000 door te werken met afronden naar ronde getallen
4 Maakt een schatting bij een hoeveelheid t/m 100 vanuit een bepaalde context met enig besef van de orde van grootte (zoals aantal leerlingen in onderbouw) 8 Maakt alvorens uit te rekenen (ook bij werken met zakrekenmachine) een schatting van de uitkomst van een bewerking tot in de miljoenen door te werken met afronden naar ronde getallen Bepaalt schattend een deel van een hoeveelheid (1/3 deel van 9165 inwoners is ongeveer…) Beredeneert globaal uitkomsten* Rekent globaal als de context zich daartoe leent of als controle voor rekenen met de rekenmachine* 10
Controleert binnen een situatie het resultaat van een berekening op juistheid (totaal betaald aan huur per jaar €43.683,- klopt dat wel?)*
3 Maakt bij opgaven t/m 10 op een handige manier gebruik van "weetjes" (4+5 wordt afgeleid uit 4+4 en nog 1 erbij of uit 5+5 en dan 1 eraf)
4 Maakt bij opgaven t/m 20 op een handige manier gebruik van "weetjes" (6+7 wordt afgeleid uit 6+6 + 1 of 7+7-1)
5 Kiest bij optel/ aftrekopgaven t/m 100 afhankelijk van het type som een handige passende strategie zoals via ronde getallen (49+36 via 50+36-1 en 93-49 via 93-50+1) en via dubbelen/halveren (45+46 via 45+45+1; 91-45 via 90-45+1) Gebruikt strategieën om moeilijker tafels t/m 100 af te leiden uit makkelijker zoals omkeren, 10x en 5x als steunpunt en verdubbelen
6 Kiest bij optel/ aftrekopgaven t/m 1000 afhankelijk van het type som een handige strategie zoals via ronde getallen (399+45 via 400+45-1 en 29149 via 291-50+1) en via dubbelen/halveren (250+258= 250+250+8 en 125-60=120-60+5) Gebruikt strategieën om moeilijker tafels (uitkomst to en met 1000) af te leiden uit makkelijker zoals via verdubbelen, halveren (8x14= 4x28=2x36=1x72) rekenen via ronde getallen (6x99 via 6 keer 100 min 6 keer 1)
57 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
7 Kiest bij optel/ aftrekopgaven t/m 10.000 een handige strategie zoals rekenen vanuit ronde getallen (2990+450 via 3000 +450 -10 en 4599 - 650 via het werken met tekorten: 4000-51; je komt om 650 van 599 te halen 51 tekort) Gebruikt strategieën om moeilijker tafels (uitkomst tot en met 10.000) af te leiden uit makkelijker zoals via halveren/verdubb elen (24x155=12x310=6 x620 en 1,5 x480 = 3x240), rekenen via ronde getallen (7x595= 7 keer 600 min 7 keer 5)
8 Past handige hoofdrekenstrategieën toe in relatie tot optellen/aftrekke n van grote getallen zoals: halveren en verdubbelen, transformeren (een som als1980+370 omvormen tot 2000+350) Gebruikt strategieën om te delen of vermenigvuldigen met grote getallen zoals het verkleinen van de beide termen van een deling met dezelfde factor (een som als 750:15 omvormen tot 1500:30)
8.1. Kolomsgewij s rekenen en cijferen
9.1. Rekenmachin e
5 Telt driecijferige getallen bij eenvoudige bewerkingen als 560+320 (waarbij honderdtallen, tien tallen of eenheden niet overschreden worden) bij elkaar vanuit het splitsen van honderdtallen, tientallen en lossen, noteert daarbij tussenstanden (op eigen gekozen manier) Telt driecijferige getallen als 569+170 bij elkaar vanuit het splitsen in honderdtallen, tientallen en lossen, noteert daarbij tussenstanden (op eigen gekozen manier) Trekt driecijferige getallen als 567134 (zonder tekorten) af vanuit splitsen in honderdtallen, tientallen en eenheden, noteert (op eigen gekozen manier) tussenstanden
5 Bedient een eenvoudige rekenmachine en rekent hierop enkelvoudige bewerkingen uit met behulp van de meest elementaire operatietoetsen (+, -, x, :)
6 Trekt driecijferige getallen als 735256 (met tekorten) af vanuit splitsen in honderdtallen, tientallen en eenheden, noteert tussenstanden (op eigen manier) Redeneert vanuit tekorten (30-50, dat wordt -20) Telt kolomsgewijs op en trekt kolomsgewijs af tot 1000 (volgens daarbij horende notatie) waarbij het aftrekken op meer of minder verkorte manier genoteerd mag worden
7 Lost vermenigvuldiging van ééncijferig getal met een driecijferig getal op een kolomsgewijze manier- van groot naar klein- op Telt kolomsgewijs op en trekt kolomsgewijs af boven de 1000 (volgens daarbij horende notatie) waarbij het aftrekken op meer of minder verkorte manier genoteerd wordt Lost vermenigvuldiging van een tienvoud met een driecijferig getal op een kolomsgewijze manier- van groot naar klein- op Lost deling van meercijferige getallen door een ééncijferig getal op een kolomsgewijze manier op via het afschatten van zo groot mogelijke happen
8 Telt op de meest verkorte manier kolomsgewijs of cijferend op Trekt op de meest verkorte manier kolomsgewijs of cijferend af Vermenigvuldigt op de meest verkorte manier kolomsgewijs of cijferend Deelt op de meest verkorte manier kolomsgewijs of cijferend Lost deling van meercijferige getallen door meercijferig getal op een kolomsgewijze manier op
6 Lost elementaire contextopgaven met behulp van een rekenmachine op waarbij de uitkomst door een schatting gecontroleerd wordt
7 Voert samengestelde berekeningen met de rekenmachine uit, tussenuitkomsten kunnen op papier worden genoteerd Past de constante opteller en vermenigvuldiger toe
8 Maakt verstandige keuze tussen zelf uitrekenen of rekenmachine gebruiken* Interpreteert een uitkomst ‘met rest’ bij gebruik van een rekenmachine*
58 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
9.1 Rekenmachine
10.1. Ruimtelijke oriëntatie en ruimtelijk redeneren
9 Berekent of benadert met een rekenmachine breuken, procenten, machten en wortels als eindige decimale getallen**
1 Benoemt waar iets zich bevindt (voor, achter, onder, boven, dichtbij, ver weg) Bouwt iets eenvoudigs na met blokjes Herkent basisvormen als vierkant, rechthoek, cirkel Construeert door (na)vouwen met vouwblaadjes: schuine vouw, recht kruis, schuin kruis en vouwpatroon dat zestien vierkantjes oplevert Maakt bij het vouwen (van grondvormen zoals hierboven) voorwerpen als huis, envelop, vlieger
2 Construeert vanuit aanwijzingen en voorbeelden iets ruimtelijks met papier (zoals een doosje, hoedje, bootje) Bouwt eenvoudig blokkenbouwsel na vanuit tekening of foto
3 Kiest bij spiegelen het juiste spiegelbeeld Loopt een route door opvolgen van richtingaanduidingen als linksaf, rechtsaf, rechtdoor Maakt een plattegrond met hoogtegetallen van eigen bouwsel Zet bij het werken met mozaïeken of bij het afmaken van een kralenketting een bepaald patroon voort
4 Leest al doende en met leerkracht overleggend eenvoudige plattegrond en tekent met hulp zelf een eenvoudige plattegrond Bouwt aan de hand van constructie tekening met lego iets na Bouwt eenvoudig blokkenbouwsel na vanuit plattegrond met hoogtegetallen Ziet zonder gebruik van blokken welke plattegrond met hoogtegetallen bij welk afgebeeld bouwsel hoort Gebruikt bij het vertellen van een route richtingaanduidingen als linksaf, rechtsaf, rechtdoor
5 Ziet relatie tussen tekening en bovenaanzicht en tekent zelf bovenaanzicht van voorwerpen Ziet relatie tussen luchtfoto en plattegrond Leest en maakt eenvoudige plattegrond van bekende "loopomgeving" (van school naar huis) Tekent gelopen route op een plattegrond van klas of school Maakt plattegrond van eigen klas, eigen kamer
6 Leest plattegrond van een bepaalde streek, provincie, eiland en begrijpt daarbij schaalaanduidingen (1 centimeter is in werkelijkheid 5 kilometer) Bepaalt vanuit bovenaanzicht welk standpunt de fotograaf had bij het nemen van foto's van opzij, van voren, van achteren Kent windrichtingen en past deze bij het lezen van een kaart toe
7 Begrijpt de meer formele schaalaanduiding 1:15 Tekent plattegrond van eigen klas op schaal Brengt een 2D representatie van een 3D object zoals foto, plattegrond, landkaart (inclusief legenda), patroontekening met elkaar in verband***
8 Begrijpt hogere schaalgetallen als 1: 2.000.000 en bepaalt de werkelijke afstand op basis van de schaal Bepaalt op welke schaal een afbeelding is afgebeeld op grond van informatie over de echte breedte of lengte Tekent plattegrond van een verdieping van de school op schaal 1:50
59 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
10.1. Ruimtelijke oriëntatie en ruimtelijk redeneren
10.1 Ruimtelijke oriëntatie en ruimtelijk redeneren Alle doelen***
11.1. Meten van lengte, inhoud, gewicht, oppervlakte alle doelen***
8 Ziet rekenkundige relatie tussen lengte/breedte en oppervlakte en tussen lengte/breedte/hoogte en inhoud (oppervlakte vier keer zo groot als l en b worden verdubbeld; inhoud 8 keer zo groot als l/b/h verdubbelen) Noteert gewicht, lengte- oppervlakte- en inhoudsmaten en spreekt deze juist uit Gebruikt functioneel een aantal standaard referentiematen (in een standaard melkpak zit 1 liter) Ontwikkelt eigen referentiematen (in 1 kg appels zitten ongeveer 5 appels) Brengt lengtematen in verband met decimale getallen (1,65m is 1 meter en 65 centimeter 10
9 Trekt uit voorstellingen en beschrijvingen conclusies over objecten en hun plaats in de ruimte (hoe ziet een gebouw er uit) Benadert oppervlakte via rooster
1 Ordent voorwerpen van kort naar lang Vergelijkt op het oog of via overgieten twee inhouden (weet daarbij waar meer of minder in past) Vergelijkt twee voorwerpen op gewicht; weet daarbij dat je bij het vergelijken van gewichten in tegenstelling tot het vergelijken van lengten niet alleen af kunt gaan op de grootte van iets
2 Vergelijkt (waar direct vergelijken moeilijker is) binnen een context voorwerpen indirect zoals via een strook of stuk touw Meet “afpassend” met maateenheden als stap, voet en 'meterstrook' of meterlat Vergelijkt inhoud via afpassen of uitscheppen met natuurlijke maten als kopje, beker, lepel Ordent voorwerpen op gewicht vanuit het wegen met balans
60 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Interpreteert eenvoudige werktekeningen (montage kast, plattegrond eigen huis) Tekent figuren en maakt werktekeningen met passer, liniaal en geodriehoek Beschrijft en leest routes op een kaart met behulp van een rooster Doet schattingen en metingen van hoeken, lengten en oppervlakten van objecten in de ruimte (etage in flatgebouw is ongeveer 3m hoog) Berekent oppervlakte en omtrek van enkele 2D figuren eventueel met gegeven formule (rond terras voor 4 personen moet minstens een diameter van 3 m hebben, is een terras van 9 m2 geschikt?) Berekent inhoud
3 Leest lengte af met "vijfmeterlint" (vijf aan elkaar geplakte meterstroken met alleen getallen bij hele meters) Meet inhoud in liters met behulp van emmer met maatverdeling Meet gewicht in kilogrammen met behulp van balans en kilogewicht en weegschaal Heeft referentiematen voor liter, kilo en meter (zoals pak melk, pak suiker, grote stap) Vergelijkt en ordent
4 Ziet bij het vergelijken van oppervlakten via het leggen van tegels relatie met vermenigvuldigen Weet dat een kilometer overeenkomt met 1000 meter (1000 flinke stappen) Meet gewicht met instrumenten (personenweegschaa l, brievenweger) kent daarbij de maten kilogram en gram Meet met maatbeker in l en cl
11.1. Meten van lengte, inhoud, gewicht, oppervlakte
5 Bepaalt vanuit 'hokjesschema' de oppervlakte in aantal hokjes en ziet verband met vermenigvuldigen Hanteert de maten mm en dm, meet voorwerp met een liniaal in m, cm, dm en mm Hanteert de maten dl, cl en ml Kent binnen context het begrip kubieke meter als maat voor inhoud Leest af en noteert grammen en milligrammen
11.1. Meten van lengte, inhoud, gewicht, oppervlakte Alle doelen***
11.2. Meten van tijd
6 Hanteert de term ton Bepaalt omtrek van een vierkant of rechthoekig voorwerp Kent binnen context het begrip vierkante m, dm, cm (m², dm², cm²) als maat voor oppervlakte Heeft vanuit context enig schaalbegrip (1 cm op tekening is 100 meter in werkelijkheid echt) Kent binnen context het begrip kubieke dm, cm (m³, cm³) als maat voor inhoud
voorwerpen op oppervlakte door daar natuurlijke maten als tegels bij te gebruiken Hanteert meetinstrumenten als huishoudcentimeter, duimstok en liniaal; kent daarbij de standaardmaat meter en cm Meet gewicht in kilogrammen met personenweegschaal 7 Past grotere lengtematen als km, hm en dam toe (op schaal) binnen een context als werken met plattegrond, kaart Rekent binnen context om van ene maat naar andere maat, weet daarbij dat 'centi' honderdste, 'deci' tiende en 'milli' duizendste is Drukt maten in verhouding tot elkaar uit, ook in kommagetallen (dm=0,1m)
8 Begrijpt onderlinge relatie tussen inhoudsmaten als liter en kubieke decimeter; rekent om van de ene maatsoort in de andere
9
10
Benoemt dat 1 ton 1000 kilogram is Benoemt de betekenis van voorvoegsels van maten zoals megabyte en gigabyte Noteert namen van vlakke en ruimtelijke figuren zoals ruit, parallellogram, cilinder en piramide en spreekt deze juist uit Begrijpt de structuur en samenhang van belangrijke maten uit het metriek stelsel Begrijpt de relatie tussen de straal r en diameter d van een cirkel ‘Leest’ en interpreteert allerlei schalen (kilometerteller, weegschaal, duimstok)
Weet de betekenis van het symbool voor rechte hoek, evenwijdig, loodrecht en haaks Beschrijft situaties met woorden door middel van wiskundige figuren (met coördinaten, via windrichting, hoeken en afstanden; routebeschrijving geven, locatie opgeven, vorm gebouw beschrijven) Begrijpt de samenhang tussen omtrek, oppervlakte en inhoud (hoe verandert de inhoud van een doos als alleen de lengte wordt gewijzigd?) Kiest de juiste maat in een gegeven context (zand koop je per kuub m3)
1 Kent het dagritme (ochtend, middag, avond, nacht) vanuit herkenbare gebeurtenissen
2 Legt plaatjes in logische volgorde en vertelt er een (logisch) verhaaltje bij
61 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
3 Leest maandkalender af aan de hand van de maand die op dat moment gaande is (aantal
4 Beseft dat het jaar in maanden ingedeeld is; kan daarbij vanuit de maand die op dat
11.2. Meten van tijd
(slapen, ontbijten, naar school gaan, avondeten, televisiekijken) Kent begrippen: 'duurt lang' en 'duurt kort' Begrijpt de betekenis van ‘op tijd moeten zijn’ en ‘te laat komen’ Begrijpt aan de hand van een 'activiteitentijdbal k' (met plaatjes, foto's van vaste gebeurtenissen) dat er een vaste volgorde is in dagen van de week
Beseft wisseling van seizoenen, cyclisch karakter daarvan; kan ongeveer aangeven in welke maanden het lente, zomer, herfst en winter is Begrijpt de indeling van de week in 7 dagen en het cyclische karakter daarvan; benoemt daarbij dagen van de week en weet bijv. wanneer het weekend is, wanneer vrije middag
dagen, aantal weken, op welke dag een bepaalde datum valt) Herkent en benoemt hele en halve uren en kwartieren op klok met cijfers; brengt daarbij deze tijden in verband met gebeurtenissen die rond deze tijd plaatsvinden
5 Benoemt de kloktijd vanuit 'ankerpunten' hele en halve uren in aanduidingen als "het is bijna half 6" of "het is zojuist elf uur geweest" Herkent en benoemt op cijferklok naast hele/ halve uren/ kwartieren ook de minuten en seconden
6 Berekent tijd in contexten (zoals het is 's avonds vijf voor half 9, als de trein vertrekt om 20:47, hoeveel tijd heb je dan nog) Zoekt data op kalender en berekent met behulp van kalender hoeveel dagen, maanden iets nog duurt
7 Legt uit wat "schrikkeljaar" inhoudt Legt uit wat het verschil tussen zomer - en wintertijd is Vertelt over de verschillende tijdzones
62 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
moment gaande is de andere maanden benoemen Heeft enig besef van hoe lang een uur of half uur ongeveer duurt (rekenles), waar je een kwartier mee bezig bent en hoe lang een minuut of seconde duurt Zet analoge tijd om in digitale tijd en andersom, begrijpt daarbij dat je door de 24 uurs aanduiding aan digitale tijd kunt zien of het ochtend, middag, nacht is Noteert tijd en datum (tijd: analoog en digitaal, 23-072011) en spreekt dit juist uit Begrijpt datumaanduidingen zoals 75-2007 en kan data aan contexten koppelen zoals geboortedatum 8 Brengt ordening in tijd aan vanuit geschiedenis, denkt van daaruit in eeuwen, jaartallen en rekent met jaren Gebruikt verschillende tijdseenheden functioneel (uur, minuut, seconde; eeuw, jaar, maand)***
11.3. Geldrekenen
11.3 Geldrekenen
1 Kent munten van 1 euro Weet tijdens het winkeltje spelen dat bijvoorbeeld iets van 5 euro duurder is dan iets van 4 euro
2 Kent munten van 2 euro Stelt bedragen t/m 10 euro samen met munten van 1 en 2 euro
3 Stelt tijdens winkeltje spelen bedragen t/m 20 euro samen vanuit munten van 1 en 2 euro, briefjes van 5 euro en briefjes van 10 euro
5 Benoemt de waarde van munten (1, 2 euro, 50, 20, 10, 5, 2 en 1 eurocent en biljetten van 5, 10, 20, 50, 100 euro Bepaalt de totale waarde van een gegeven hoeveelheid munten
6 Stelt bedragen t/m 1000 euro samen Leest geldbedragen met een komma af, noteert en vergelijkt deze: € 1,25; € 25,50; € 0,95 Schat vooraf door globaal berekenen in of er genoeg geld in de portemonnee zit voor een aantal producten (als je €15,- hebt en groenten moet betalen van: €2,75; €3,25; €2,95; €3,75 en €1,95)
7 Schat vooraf globaal in hoeveel een artikel kost als er bijvoorbeeld 10 of 20 % korting op is (rolschaatsen van €165,- met 20% korting)
9 Benoemt dat 1 ton €100.000 is
63 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Past geld bij om terugkrijgen te vergemakkelijken (geeft bij €38,10 bijvoorbeeld €40,- en ook 10 eurocent) Weet hoeveel je terug moet krijgen bij het betalen (€268,25 als je betaalt met €270,- of met €300,-
4 Weet dat als je alleen papiergeld in je portemonnee hebt en een bedrag als 7, 17, 27 …. 87 euro moet betalen, hoeveel je geeft en hoeveel je terugkrijgt 8 Berekent de waarde van een vreemde valuta in euro's en andersom
1.4 Informatieverwerking en statistiek Alle doelen****
11.4 Informatieverwerking en statistiek Alle doelen****
6 Leest en interpreteert eenvoudige globale grafieken en diagrammen Gebruikt een eenvoudige legenda Gebruikt een eenvoudige tabel om informatie uit een situatiebeschrijving te ordenen
9
8 Tekent een grafiek bij informatie of een tabel Trekt uit de vorm van de formule conclusies over het verloop (lineair of exponentieel) van de bijbehorende grafiek Vervangt in een woordformule een variabele door een getal en berekent de waarde van de andere variabele Herkent formules als vuistregel of als rekenvoorschrift en omgekeerd Beschrijft eenvoudige patronen (vanuit situatie) in woorden (vogels vliegen in vvorm)
10
Beschrijft regelmatigheden vanuit een situatie met woorden, grafieken en eenvoudige (woord)formules Beschrijft het verloop van een grafiek met termen als stijgend, dalend, steeds herhalend, minimum en maximum Benoemt snijpunt in een grafiek Leest negatieve en andere dan gehele coördinaten in een assenstelsel Leest en interpreteert verschillende
64 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
7 Gebruikt kwantitatieve informatie uit tabellen, diagrammen of grafieken om berekeningen uit te voeren en conclusies te trekken; maakt vergelijkingen tussen producten op basis van informatie in tabellen Maakt een staafdiagram op basis van gegevens Gebruikt informatie uit tabellen en grafieken om eenvoudige berekeningen uit te voeren en conclusies te trekken Herkent negatieve en andere dan gehele coördinatoren in een assenstelsel Heeft een overzicht van (evenredige) groei Weet waarom informatie op veel verschillende manieren wordt geordend en weergegeven Leest informatie uit veelvoorkomende tabellen zoals een dienstregeling of lesrooster af Herkent een eenvoudig patroon uit een beschrijving in woorden
Weet de betekenis van variabelen in een woordformule Tekent een grafiek bij informatie of tabel Beschrijft regelmatigheden in een tabel met woorden, grafieken en eenvoudige (woord)formules Trekt uit het verloop, de vorm en de plaats van punten in een grafiek conclusies over de bijbehorende situatie
soorten diagrammen en grafieken Herkent misleidende informatie in een grafiek Herkent formules als vuistregel of als rekenvoorschrift en omgekeerd Gebruikt kwantitatieve informatie uit tabellen, diagrammen en grafieken om berekeningen uit te voeren en conclusies te trekken
65 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Trekt uit de vorm van een formule conclusies over het verloop van de bijbehorende grafiek (alleen lineair en exponentieel) Vervangt in een woordformule een variabele door een getal en berekent de waarde van de andere variabelen
Leerlijn Luisteren Leerlijn Luisteren houdt verband met leerlijn Taal, namelijk het begrijpen van en ingaan op gesproken taal. Kerndoel 1: De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven. 1.1. Begrijpend luisteren Spreken Kerndoel 2: De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het discussiëren. 2.1. Spreken 2.2. Sociaal taalgebruik Kerndoel 3: De leerlingen leren informatie te beoordelen in discussies en in een gesprek dat informatief of opiniërend van karakter is en leren met argumenten te reageren. 3.1. Meningen over gesproken taal en conclusies trekken
Taalbeschouwing Kerndoel 11: De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden. -regels voor het spellen van werkwoorden; -regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden; -regels voor het gebruik van leestekens (zie ook schriftelijke taal) 11.1. Woordvorming 11.2. Zinsbouw Kerndoel 12: De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder ‘woordenschat’ vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken. 12.1. Woordenschat en woordleerstrategieën
66 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Niveau 1.1.
1 Luistert met aandacht
2
3
Luistert met
Vertelt een gedeelte
4 Vertelt een verhaal in
Begrijpend
naar de leerkracht
aandacht naar de
van een verhaal na
grote lijnen na
luisteren
als deze een op de
leerkracht en
zonder steun van
zonder steun van
leeftijd afgestemd
medeleerlingen
illustraties
illustraties
prentenboek
als zij in de groep
interactief
iets vertellen
voorleest of iets vertelt
Onderscheidt met
Voorspelt globaal waarover een
Begrijpt een eenvoudig
behulp van picto’s
voorgelezen of
hoofdcomponenten
verteld verhaal
van een verhaal
afgestemd op
Reageert na herhaald
verhaal zal gaan
lezen verbaal of
en het vervolg na
non-verbaal op
deel van het
naar een
werken in groepjes
bekende woorden
verhaal
informatieve tekst
naar zijn
of situaties uit een
Toont dat het
waar het over gaat
boek Begrijpt een korte tekst (4 regels, wijst na voorlezen juiste plaatje aan) Beantwoordt gesloten vragen (ja/nee, keuzevragen) over
(wanneer, hoe) Vertelt na het luisteren
leeftijd Luistert tijdens het
medeleerlingen
verhaal begrepen
of legt dit schriftelijk
is met steun van
vast (poster,
aangeboden
illustraties
tekening,
tekstsoorten
Onderscheidt met
informatieverwervin
behulp van picto’s
g als luisterdoel)
hoofdcomponente
Luistert tijdens het
n van een verhaal
werken in
(wie, wat, waar)
tweetallen naar zijn
Luistert gericht naar
medeleerlingen
(verhaal, recept) Begrijpt instructies voor lees- en rekenopdrachten en past deze toe Onderscheidt
een voorgelezen
een korte
tekst
voorgelezen tekst
een verhaal en stelt
minder belangrijke
(beantwoordt een
deze al luisterend
informatie bij korte
vooraf gestelde
bij
instructies
Luistert naar en geeft een adequate reactie op de leerkracht en
Voorspelt de loop van
Herkent de
luistervraag)
Beantwoordt op
Voert na het
aanwijzing van
andere leerlingen
luisteren naar een
leerkracht vragen
in één op één
instructieve tekst
over een tekst of
situaties
de genoemde
geeft dit weer
handeling uit
(naspelen, tekening,
gedragsaanwijzing
(versje met
stripverhaal
en ( Wil je een
gebaren,
ordenen)
doekje pakken
spelregels, weten
voor in de klas?)
wat je moet doen
Begrijpt
Begrijpt informatieve mededelingen
als luisterdoel) Beantwoordt met
buiten het hier en
behulp van
nu (morgen gaan
leerkracht vragen
we naar de
over een tekst of
dierentuin)
geeft dit weer (naspelen, tekening, stripverhaal ordenen) Stelt vragen over een tekst om beter te
67 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
belangrijke en
begrijpen wat er bedoeld wordt (Is poes boos?) Geeft aan wat hij van een gesproken tekst vindt
Niveau 2.1. Spreken
1
2
3
4
Doet met behulp van
Doet met behulp
Beantwoordt vragen
gerichte vragen
van gerichte
over het eigen
gestructureerd
verslag van een
vragen verslag
verhaal en geeft
verslag uit van
zichtbare
van
aanvullende
gebeurtenissen,
gebeurtenis
gebeurtenissen
informatie
activiteiten en
Doet een mededeling (gebeurtenis of
buiten hier en nu
Vraagt om herhaling
Brengt
persoonlijke
Maakt gebruik van
als iets niet
ervaring binnen en
constructies die
begrepen is
buiten het hier en
volgorde
Geeft de volgorde van
op response uit de
nu)
aangeven (toen,
gebeurtenissen in
groep (blijft bij het
daarna)
een persoonlijk
onderwerp van
verhaal adequaat
het gesprek)
Beschrijft concrete voorwerpen en
Drukt gevoelens of
situaties Vergelijkt en ordent
een mening op
weer (zonder hulp
een voor
van picto’s)
concrete
onbekenden
voorwerpen naar
begrijpelijke
bespreken van een
wijze, uit
probleem in de
uiterlijke en meer abstracte
Heeft inbreng bij het
Vertelt spontaan of
kenmerken en
gevraagd over
beschrijft dit
onderwerpen die
Drukt n.a.v. vragen zijn gevoelens of mening
groep (het papier is op en wat nu)
hem bezighouden Vertelt
Heeft inbreng bij het maken van een plan in de groep
verbaal correct uit
gestructureerd
(bang, blij, boos,
over een
voorkeur voor
gebeurtenis of
activiteit aangeven)
ervaring door
informatie over het
Vraagt op een
Legt iets uit (hoe je een som oplost) Vraagt en geeft
opbouw en
werken aan de
eenvoudige manier
verbanden aan te
leerstof aan de
informatie of uitleg
geven met
leerkracht en
aan de leerkracht
behulp van
medeleerlingen
Sluit aan bij het
visueel
gespreksonderwerp Spreekt redelijk goed
Formuleert langere,
ondersteunend
ook samengestelde
materiaal
zinnen die nog
verstaanbaar voor
(logische reeks
vorm- en
onbekenden (75-
plaatjes leggen
structuurfouten
90% van de spraak is
van een verhaal)
kunnen bevatten
te herkennen voor
Vertelt een
volwassenen) Herhaalt zijn uiting als
Vertelt een
voorgelezen
(voor)gelezen
verhaal na met
verhaal in grote
hier om gevraagd
behulp van
lijnen na zonder
wordt
illustraties
hulp van illustraties 68
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
ervaringen Reageert adequaat
Geeft instructie (voor een spelletje) Vraagt en geeft informatie over activiteiten in de groep aan de leerkracht en medeleerlingen Spreekt goed verstaanbaar voor onbekenden (90% van de spraak is te herkennen voor volwassenen) Niveau 2.1 Spreken
5 Brengt structuur aan in
6 Houdt een
de presentatie
uitgebreide,
(inleiding, kern, slot)
voorbereide
Spreekt met juist
presentatie over
volume en
een onderwerp
afwisselend tempo
(meer
Maakt gebruik van
beschouwend en
mimiek, gebaren en
wereldoriënterend)
houding
voor een groep
Heeft interactie met het publiek Past bij het uitvoeren van taalhandelingen
klasgenoten
Brengt het eigen gesprekdoel tot uiting met hulp Beschrijft alledaagse aspecten, zoals mensen, plaatsen en zaken
Heeft inbreng in een discussie Maakt in zijn
in duo’s en groepjes
formuleringen
een aantal
nauwelijks nog
samenwerkingsvaard
vorm- en
igheden toe (vragen
structuurfouten
stellen aan elkaar,
7 Gebruikt signaalwoorden om structuur aan te brengen in een presentatie
Houdt een kort
reageren op wat een
voorbereid praatje
ander zegt, een
voor een groep
ander helpen zonder
klasgenoten en
voor te zeggen)
reageert daarbij op
Gebruikt na gerichte
eenvoudige vragen
vragen van de leerkracht complexe cognitieve functies voor meer abstracte onderwerpen buiten het hier en nu (ordenen, concluderen, redeneren)
69 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
8 Presenteert op een persoonlijke manier Zorgt ervoor dat houding, intonatie en mimiek het gesprokene ondersteunen Improviseert tijdens een verhaal of presentatie
Maakt gebruik van ondersteunende materialen om een voorbereide presentatie beter aan het publiek (breder publiek dan alleen ouders) over te brengen
Wisselt lange zinnen af met korte
Niveau
9
2.1. Spreken
10
Brengt het eigen gesprekdoel
Geeft in grote lijnen redenen en
zelfstandig tot uiting
verklaringen voor eigen meningen,
Draagt een gedicht voor
plannen en handelingen
Last in langere stukken tekst pauzes in
Geeft zijn spreekdoel duidelijk vorm
om (grammaticale) fouten te
zodat het voor de luisteraar
herstellen
herkenbaar is
Beantwoordt vragen naar aanleiding
Boeit de luisteraar(s) d.m.v. concrete
van de presentatie
voorbeelden en ervaringen
Hanteert verschil tussen formele en
Houdt een duidelijk verhaal met een
informele situaties
samenhangende opsomming van
Gebruikt korte, eenvoudige zinnen en
punten waarbij hij duidelijk maakt
verbindt deze door de juiste
welk punt hij het belangrijkst vindt
eenvoudige voegwoorden en verbindingswoorden
Niveau 2.2. Sociaal taalgebruik
1 Gebruikt
2
3
Neemt een aanbod
Nodigt een bekende
specifieke
beleefd aan of slaat
beleefd uit per
woorden bij
het beleefd af (ja,
telefoon
iemand
graag of nee, dank
begroeten,
u)
afscheid
Belt een bekende op
Gebruikt de
tegenover bekenden
bedanken
of “jij” in de juiste
aanspreken, geen
situatie
ongepaste
Geeft in gesprekjes
Voert een eenvoudig
woordkeus)
telefoongesprek
Biedt aan bekenden
met bekenden
gepast zijn excuses
Nodigt iemand in een
(sorry, het spijt
met de
één-op-één gesprek
leerkracht
uit
antwoorden
me) aan Troost een bekende
Vervult zowel de rol
Past bij het uitvoeren
op open
van luisteraar als
van taalhandelingen
vragen
spreker in een
in duo’s of groepjes
gesprek
een aantal
Praat niet voor zijn beurt Spreekt vrijuit in een bekende of veilige situatie Geeft aan wat hij wil binnen de context
Neemt initiatieven in
op een gepaste manier uit
de ander
voornaam
aan bekenden Drukt ontevredenheid
een gesprek (netjes
aanspreekvorm “u”
voor met de
Geeft een compliment
en voert beleefd
nemen, Stelt zichzelf
4
Geeft bekenden een waarschuwing Doet een bestelling bij onbekende volwassenen (in een winkel) Legt zijn gevoel aan een bekende leeftijdgenoot uit Blijft bij het onderwerp Haakt spontaan aan bij
interactie- en
het gesprek van een
een één-op-één
gespreksvaardighed
andere leerling
gesprek
en toe (luisteren
Kijkt terug op
Neemt het initiatief
naar elkaar, elkaar
voor een gesprek in
gesprekken (wat is
laten uitpraten,om
kleine en grote
zojuist besproken?)
de beurt praten)
groepen
Neemt actief deel aan
Let tijdens het spreken
gesprekken in
in de groep op de
kleine en grote
gespreksregels die
70 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Houdt een gesprekslijn vast Stelt denkvragen op
groepen
aan de orde zijn
Laat een ander
Verwoordt gedachtes
verworven kennis
uitspreken
en denkvragen
Breidt kennis uit door
(waarom is dit zo?) Is in staat om in een gesprek te redeneren, concluderen en vergelijken Snapt dat je verschillende
basis van eerder
deelname aan een denkgesprek Houdt rekening met de voorkennis van gesprekspartners Neemt de beurt wanneer dat gepast is
spreek- en luisterdoelen kunt hebben (Wat is het doel van dit gesprek?) Niveau 2.2. Sociaal taalgebruik
5 Doet via communicatiemid delen een verzoek aan bekende
6
7
8
Beantwoordt een uit-
Geeft telefonisch een
Verwoordt het verschil
nodiging van on-
boodschap door
tussen
bekenden
aan bekende
Standaardnederlands
Biedt gepast zijn
volwassenen
en dialect
volwassenen en
excuses aan
leeftijdgenoten
onbekende
(telefoon, computer) Gebruikt beleefd
Uit een klacht in een
volwassenen aan Geeft aan dat het
Voert eenvoudige
situatie met
gesprekken over
bekenden
vertrouwde
Vraagt naar de
onderwerpen in het
belangrijk is om
mening van
dagelijks leven op en
taalgebruik om
verzorgd
bekenden
buiten school
welkom te heten
taalgebruik te
en iets aan te
gebruiken
bieden Houdt tijdens het
Geeft zijn mening
Neemt een compliment van
Past bij het spreken in
(met argumenten)
de groep, duo’s en
aan bekenden
groepjes
Leidt een
interactievaardighed
vertellen van een
bekenden en
groepsgesprek en
en/
eigen verhaal
onbekenden op
een discussie (let
gespreksvaardighede
rekening met
een correcte
op de
voorkennis van de
manier in
beurtverdeling,
ontvangst
bewaakt de
telefonisch
voortgang)
informatie aan
luisteraar Voert gesprekken
Geeft beleefd
om uitleg of
informatie aan
informatie te
onbekende
bestelling bij
volwassenen
volgen
volwassenen
bekende
(gegevens
(gegevens
volwassenen (een
verstrekken aan een
Vraagt beleefd informatie aan
verstrekken aan
onbekende
bibliotheek)
Doet telefonisch een
n toe Geeft beleefd
winkel) Komt voor iemand op
volwassenen Geeft kritiek op een correcte manier Legt de weg uit aan
71 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
openbare instantie) Vraagt beleefd
in een situatie met
telefonisch
bekenden
informatie aan
Overtuigt iemand in
aan bekenden
onbekende
onbekende
een situatie met
volwassenen
bekenden
(openbare instantie)
een onbekende
Begint een kort
Stimuleert een medeleerling tot interactie
gesprek, houdt dit
situatie met
gesprek gaande en
onbekenden
beëindigt het
Verwoordt de
Ondersteunt zijn
uitkomst van een
woorden met non-
denkgesprek of
verbaal gedrag
experiment
Draagt nieuwe kennis
Reflecteert op een
over aan anderen
verhaal of
Uit een klacht in een
Verwoordt het
Vraagt naar de mening van onbekenden Geeft zijn mening (met argumenten) aan onbekenden Volgt de gesprekspartners
presentatie van
verschil tussen
tenzij ze voor
zichzelf of
formeel en
onverwachte
anderen
informeel
wendingen in een
taalgebruik
gesprek zorgen Levert en biedt in gesprekken binnen en buiten school informatie en luistert kritisch naar de aangeboden informatie Voert gesprekken om uitleg of instructie te geven Zorgt voor een goede beurtwisseling in een gesprek met meer dan twee personen Grijpt op een correcte wijze in als het gesprek vastloopt Respecteert de inbreng van anderen ongeacht de status
Niveau 3.1. Meningen
2
3
4
Geeft zijn mening als
Vertelt of hij het wel
Vergelijkt meningen
over gesproken
dit gevraagd
of niet eens is met
taal en
wordt en licht
conclusies
deze mening toe
trekken 5 Vraagt in een
6
een mening
hij het wel of niet
Luistert naar de
eens is met een
mening van
mening van de
anderen
ander uit de groep
7
Bespreekt meningen
Motiveert waarom
Illustreert mening
8 Formuleert in eigen
gesprek naar de
globaal vanuit de
met een
woorden
gevoelens of de
eigen mening
voorbeeld
tegenover elkaar
mening van een
Verwoordt de
ander (vind jij dat ook?) Vraagt aan een
Houdt voor een groep klasgenoten
anderen
een voorbereid
Uit zijn mening in de
betoog waarin
groep en luistert
Houdt zijn standpunt 72
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
staande
mening van
gezichtspunten
ander of hij zijn mening verder wil
vast Onderscheidt feiten
beargumenteren
en meningen met hulp van
een mening wordt
naar de ander om
onderbouwd met
zo tot een besluit
argumenten
of compromis te
(boekbespreking)
komen
signaalwoorden
Weet de informatie
Maakt in een
(ik vind, volgens
op waarde in te
discussie een
mij)
schatten,in relatie
afweging van
tot de bron Vraagt anderen om
argumenten Beoordeelt
het standpunt te
informatie vanuit
verduidelijken
meningen en
Herkent meningen
geeft hier een
die impliciet in een gesproken
reactie op Voert gesprekken
tekst voorkomen
om informatie en
(zonder duidelijke
meningen uit te
signaalwoorden)
wisselen
Luistert kritisch naar
Drukt de mate van
meningen en
zekerheid van een
opvattingen en
standpunt uit
geeft hier een reactie op Herkent taaltrucs in reclame (leest meningen in reclame kritisch) Volgt de verschillende meningen in een gesprek Onderbouwt de eigen mening met argumenten Stelt zijn eigen standpunt ter discussie Niveau 2.2. Sociaal Taalgebruik
9
10
Voert gesprekken over alledaagse en
Wisselt informatie uit over vertrouwde
niet alledaagse onderwerpen uit dagelijks leven en school Vraagt en geeft informatie aan instanties buiten school
Vraagt doelgericht door om de gewenste informatie te verwerven
Verzamelt informatie via een vraaggesprek en verwerkt deze informatie
Gebruikt de juiste aanhef (excuses, pardon) om aan het woord te komen
Brengt het eigen gespreksdoel tot uitdrukking
Maakt de juiste keuze voor het register en het al dan niet hanteren van
Herkent het spreekdoel van anderen en schat reacties in
taalvariatie (dialect, jongerentaal) Stelt een reactie uit totdat hij de
73 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
onderwerpen Brengt gevoelens onder woorden
bijdrage van de ander heeft geïnterpreteerd en beoordeeld
Niveau
9
3.1. Meningen over
10
Geeft zijn mening over een planning
gesproken taal en conclusies
en bespreekt wat hierbij gedaan
trekken
moet worden
Geeft uiting aan een persoonlijke mening Verheldert tijdens een discussie of
Geeft op beleefde wijze commentaar
overleg een probleem, een
op de visie van anderen
overtuiging of mening Stelt een reactie uit totdat de bijdrage van een ander geïnterpreteerd en beoordeeld is
Niveau
4
11.1.
Onderscheidt
Woordvorming
enkelvoud en meervoud bij zelfstandig naamwoorden Herkent en vormt meervoudsvormen op -en en –s Noemt in samenstellingen(zn -zn) de twee woorden en vormt samenstellingen Herkent en vormt verkleinwoorden op –je en –tje Past qua woordvorming en zinsbouw correct taalgebruik toe 5 Herkent en vormt
6
7
Herkent en vormt
Breidt zijn kennis
8 Vervoegt
verkleinwoorden
meervoudsvormen
over voor- en
werkwoorden in de
op –pje en –etje
met ’s en
achtervoegsels
o.t.t.t en v.t.t.t
onregelmatige
uit
Weet aan welke achtervoegsels
meervoudsvormen
naamwoorden
Herkent de verbuiging
van vrouwelijke
van en verbuigt
samenstellingen
personen of
bijvoeglijke
en afleidingen
dieren herkend
naamwoorden,
74 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Kent het verschil tussen
Vervoegt
worden en vormt naamwoorden voor de
inclusief stoffelijke
werkwoorden in
bijv. nw.
de v.v.t. en v.t.t.
Herkent en vormt
vrouwelijke
onregelmatige
variant
trappen van
Herkent en vormt regelmatige
vergelijking Herkent en gebruikt
trappen van
een aantal
vergelijking
frequent
Vervoegt
voorkomende
werkwoorden in
voor- en
de o.t.t.
achtervoegsels (-
(regelmatig)
loos, on-)
Weet dat de
Herkent en vormt
persoonsvorm
samenstellingen,
overeenkomt
opgebouwd uit
met het
zelfstandig
onderwerp qua
naamwoorden,
enkelvoud en
bijvoeglijke
meervoud
naamwoorden of
Werkt met synoniemen
werkwoorden Herkent en gebruikt
Werkt met
scheidbare
collocaties
werkwoorden in zinnen Vervoegt ww in o.t.t.(onregelmatig ) Vervoegt ww in o.v.t. (sterk, zwak)
Niveau
4
11.2.
Herkent en benoemt
Zinsbouw
zelfstandig naamwoorden (woorden voor mensen dieren, dingen) Herkent en benoemt werkwoorden (doenwoord) Weet dat een zin begint met een hoofdletter en kan eindigen met een punt of een vraagteken Herkent correcte en niet correcte
75 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
zinnen (max.9 woorden) Herkent en gebruikt vertel- en vraagzinnen
Niveau 11.2. Zinsbouw
5
6
7
Herkent en gebruikt de
Herkent bijvoeglijke
bijvoeglijk
juiste bezittelijke
naamwoorden
ontleden en
naamwoorden
voornaamwoorden
die van een
benoemen van
werkwoord zijn
zinsdelen veelvuldig
gemaakt
toe (herhaling)
Herkent en gebruikt
Herkent en gebruikt
Herkent en gebruikt de
de juiste
juiste aanwijzende
persoonlijk voornaamwoorden
voornaamwoorden Herkent en gebruikt
Herkent en gebruikt
Vindt de
8 Past de leerstof over
Herkent en benoemt
persoonsvorm
lijdend voorwerp
persoons-
met de
en meewerkend
voorzetsels van
aanduidende
vraagproef,
voorwerp
plaats en tijd
woorden als
getalproef en
verwijswoorden
tijdproef
Herkent en vormt vraagzinnen met
Herkent de
Herkent en
Maakt van passieve zinnen actieve zinnen en
en zonder
verwijswoorden
benoemt de
vraagwoorden
‘die’, ‘deze’, dat’,
persoonsvorm en
(uitbreiding
‘dit’ en bepaalt waar
onderwerp in
juiste
vraagwoorden met
het verwijswoord
zinnen met een
verwijswoorden
welk(e) en
naar verwijst
vraagwoord
(woorden als
woorden als
Herkent voorzetsels
waarmee) Maakt samengestelde zinnen samen met een aantal
Herkent en
van richting en een
benoemt het
aantal andere
deelwoord in een
voorzetsels
zin
Onderscheidt en
Onderscheidt en
andersom Gebruikt en kiest de
waarmee, daarop, daarmee, erop e.a.) Ontleedt bevelende zinnen Herkent
voegwoorden c.q.
benoemt
benoemt
verbindingswoorde
onderwerp,
werkwoordelijk
n (en, want, maar,
persoonsvorm en
gezegde in zin
dus, omdat, terwijl)
hele werkwoord
en scheidt deze
(woordenboekvorm
enkelvoudige zin
anders dan in
) in een zin
in persoonsvorm,
directe rede
zinnen weer Weet wanneer het
Verdeelt een
Herkent en benoemt
onderwerp,
lidwoord ‘een’
de persoonsvorm
gezegde en
wordt gebruikt
van een zin door de
andere zinsdelen
zin vragend te
en noemt
maken
persoonsvorm,
Past hetgeen is geleerd over lidwoorden op de
Herkent en benoemt
juiste manier toe
de persoonsvorm
Weet dat een zin kan eindigen met en
door het onderwerp te veranderen van 76
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
onderwerp en gezegde Herkent en gebruikt de juiste
persoonsvorm in zinnen met –er Gebruikt aanhalingstekens
uitroepteken
enkelvoud naar
woordvolgorde
meervoud of
in hoofd- en
andersom
bijzin
Herkent en benoemt tijd van een zin Weet dat de
Leidt de woordenboekvor m af van
persoonsvorm
werkwoorden
verandert als de zin
met een vast
van tijd verandert
voorzetsel
en vormt de juiste
Benoemt en
tijd van de
gebruikt
persoonsvorm
persoonsvorm,
Vormt samengestelde
hele werkwoord
zinnen met de
en deelwoord
voegwoorden of
van scheidbare
(onder- en
werkwoorden
nevenschikkend),
Zet zinnen om van
toen, wanneer,
directe naar
doordat
indirecte rede en
(onderschikkend) Kent enkele
andersom Gebruikt de juiste
toepassingen van
interpunctie bij
een komma
de directe rede: dubbele punt, aanhalingstekens en hoofdletters
Niveau 12.1.
1 Breidt zijn
2
3
Breidt zijn
Breidt zijn
4 Breidt zijn
Woordenschat
woordenschat uit
woordenschat uit
woordenschat uit
woordenschat uit
en woord-
met woorden
met woorden voor
met woorden
met woorden voor
leerstrategieën
voor een
een taalniveau van
voor een
een taalniveau
taalniveau van
5/6 jaar
taalniveau van
van 7/8 jaar
4/5 jaar Wijst het juiste
Breidt zijn
6/7 jaar
woordenschat met
Breidt zijn
Breidt zijn woordenschat uit
plaatje aan na
begrippen voor
woordenschat uit
met uitdrukkingen
noemen van een
beginnende
met meer
die meestal
woord
geletterdheid en
functiewoorden
letterlijk zijn te
Benoemt voorwerpen en
beginnende
Breidt zijn
gecijferdheid
woordenschat
plaatjes van
Wijst het juiste plaatje
aangeboden dagelijkse concrete inhoudswoorden Vraagt naar de naam en de
interpreteren Leidt de betekenis
met woorden die
van eenvoudige
aan na omschrijving
nodig zijn bij het
samengestelde
van een woord
lezen en het
woorden af uit de
Beschrijft de juiste betekenis van de
rekenen Leidt de betekenis
woordbouw Leidt de betekenis
aangeboden
van een woord af
van een aantal
woorden
uit een plaatje
woorden af uit de
betekenis van
Gebruikt aangeboden
woorden als hij
woorden actief
uitleg als hij een
77 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Vraagt hulp en
context van het woord
het woord niet
tijdens de taalles
woord niet weet
weet
(met correct gebruik
bij woorden om ze
van de lidwoorden)
te onthouden (als
Gebruikt de
Maakt een tekening
manier om
aangeboden
woordenschat te
woorden actief
consolideren)
buiten de taalles
Groepeert woorden
(met correct gebruik
om ze te
van de lidwoorden)
onthouden
Werkt in tweetallen
Maakt associaties bij
met woordvelden of
woorden(woordve
woordwebben onder
ld) om ze te
begeleiding van de
onthouden
leerkracht
Werkt zelfstandig met woordvelden Werkt met verzameltermen(c ategorienamen) Werkt met gradaties in sterkte van betekenis Werkt met tegenstellingen Kent de betekenis van een aantal uitdrukkingen die meestal letterlijk zijn te interpreteren Werkt met het zelfstandig naamwoord Werkt met het werkwoord Werkt met het lidwoord Werkt met het vraagwoord
Niveau 12.1.
5 Breidt zijn
6
7
Breidt zijn
Breidt zijn
8 Breidt zijn
Woordenschat
woordenschat
woordenschat uit
woordenschat uit
woordenschat uit
en woord-
uit met woorden
met woorden voor
met woorden
met woorden voor
leerstrategieën
voor een
een taalniveau van
voor een
een taalniveau
taalniveau van 8/9 jaar Breidt zijn woordenschat uit met schooltaalwoord
9/10 jaar
taalniveau van
Begrijpt en gebruikt diverse
10/11 jaar Breidt zijn
uitdrukkingen en
woordenschat uit
gezegden
met
Gebruikt een eenvoudig 78
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
vaktaalwoorden
van 11/12 jaar Breidt zijn woordenschat uit met spreekwoorden Definieert de
en Breidt zijn woordenschat
woordenboek om woorden te leren Maakt bij het afleiden
(verdampen,
betekenis van
gewassen)
woorden op
Breidt zijn
verschillende
uit met
van de betekenis van
woordenschat uit
manieren (onder-
uitdrukkingen en
een woord gebruik
met
en bovengeschikte
gezegden
van relaties tussen
signaalwoorden
begrippen,
(figuurlijk
woorden
(mits, indien,
letterlijke en
taalgebruik)
(tegenstellingen,
hierna, daarna,
figuurlijke
synoniemen,
echter, daarom)
betekenis, relaties
Breidt zijn leeswoordensch
gradaties in sterkte
at uit
van betekenis)
Leidt de betekenis
Past geleerde
van een aantal
woordleer- en
leeswoorden af
onthoudstrategieën
uit de context
zelfstandig toe na
Leidt de betekenis van een woord af uit de woordbouw
hierop gericht te zijn Werkt met homoniemen
Gebruikt een
toelichten van
om woorden te
betekenis in de
leren
context)
Kiest de juiste
een tweetalig
woordenboek
woordenboek om
Maakt een eigen
woorden te leren betekenis in het woordenboek
enkelvoud en
om woorden te
achtervoegsel,
meervoud
onthouden
verbuigingen,
Werkt met het
woord) Werkt met synoniemen Werkt met
Past geleerde
onderwerp
woordleer- en
Werkt met de
onthoudstrategie
persoonsvorm
ën zelfstandig
Werkt met het hele werkwoord
toe Kent de betekenis
collocaties (vaste
van en aantal
woorden die niet
spreekwoorden
afzonderlijk te
Werkt met het
gebruiken zijn)
voltooid
Kent de betekenis
deelwoord
van een aantal
Werkt met het
frequent
werkwoordelijk
voorkomende
gezegde
uitdrukkingen en
Werkt met
gezegden
jongerentaal
met en figuurlijk
Werkt met
deel
dialect/standaar
Werkt met het
dtaal
verwijswoord Werkt met het verbindingswoor d Werkt met het bijvoeglijk naamwoord Werkt met het voorzetsel
79 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Kiest de juiste
woordkaartjes
(voor- en
samengesteld
Gebruikt met hulp
betekenis in het
woordenlijst /
Werkt met het
tussen woorden,
woordenboek
Werkt met andere talen
80 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Leerlijn Lezen Kerndoel 4: De leerlingen leren informatie te achterhalen in informatieve en instructieve teksten, waaronder schema’s, tabellen en digitale bronnen. Kerndoel 6: De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het lezen van school- en studieteksten en andere instructieve teksten, bij systematisch geordende bronnen, waaronder digitale. 4.1. Technisch lezen (+ verdere onderverdeling) 4.2. Begrijpend lezen en studerend lezen 4.3. Informatie verwerven en weergeven Kerndoel 7: De leerlingen leren informatie en meningen te vergelijken en te beoordelen in verschillende teksten. 7.1. Meningen over geschreven taal en conclusies trekken Kerndoel 9: De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten. 9.1. Lees en schrijfmotivatie Schrijven Kerndoel 5: De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen. Kerndoel 8: De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het schrijven van een brief, een verslag, een formulier of een werkstuk. Zij besteden daarbij aandacht aan zinsbouw, correcte spelling, een leesbaar handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en kleur. 5.1. Strategisch schrijven (stellen) 5.2. Technisch schrijven 5.3. Spelling
81 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Niveau 4.1. Technisch lezen
1 Deelt een zin op in woorden Deelt samengestelde woorden op in
2
3
Herkent beginrijm in langgerekte woorden Herkent beginrijm in
4
AVI-START
AVI-M4
Herkent direct de
Leest zinnen met
lidwoorden de, het
ongeveer 8
en een
woorden met de
afzonderlijke
gewoon
componenten
uitgesproken
woorden, zoals
woorden
teen, boom, boot,
zinnen die
etc.
betekenisvol zijn
Deelt woorden op in klankgroepen Verbindt
Herkent simpele
Past beginrijm toe
AVI-M3
afgebroken en
klankgroepen tot
van een woord los
Leest zinnen met
doorlopen op de
woorden
van de rest van het
ongeveer 6
volgende regel
woord
woorden zonder
(iedere zin begint
hoofdletters
op een nieuwe
Zegt samen met iemand anders rijmpjes op
Maakt de beginklank
juiste intonatie Leest vlot korte
Synthetiseert drieklankwoorden
Leest korte zinnen
Zegt individueel
(mkm) auditief
rijmpjes op
Benoemt een aantal
met één zin per regel
Herkent eindrijm
letters correct
Leest geen
Past eindrijm toe:
samengestelde
ontdekt en
zinnen
produceert zelf
Benoemt vlot alle
eindrijm
grafemen Leest
zinnen, nevenschikkend en onderschikkend Leest vlot alle typen eenlettergrepige en tweelettergrepige en drieletterige
woorden zonder
woorden zonder
leesmoeilijkheden
leesmoeilijkheden Leest met een
klankzuivere
middelgroot
(M)K(M) (jaap, om,
lettertype
juf, ik, pen, boos) AVI-E3 Leest zinnen met
AVI-E4 Leest een doorlopende tekst
ongeveer 7
met zinnen van
woorden
ongeveer 9
Leest één zin per regel met hoofdletters Leest vlot
woorden Leest drie- en meerlettergrepige woorden met het
nevenschikkende
voorvoegsel ge- ,
samengestelde
be-, ver- zonder
zinnen
leesmoeilijkheden
Leest vlot eenvoudige tweelettergrepige of samengestelde woorden (ro-ver, voet-bal) Leest vlot
82
Leest samengestelde
eenlettergrepige
Leest vlot
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
regel)
Leest woorden op – tie uitgesproken als -/tsie/ Leest leenwoorden zonder afwijkende klank-tekenrelaties
eenlettergrepige
(portemonnee,
woorden eindigend
diskette)
op dt, ng of nk Leest vlot twee en drie medeklinkers voor-aan en/of achteraan MKMM/ MMKM/ MMKMM, MMMKM MKMMM Leest vlot verkleinwoorden 5
Niveau
6
7
8
4.1.
AVI-M5
AVI-M6
AVI-M7
AVI-PLUS
Technisch
Leest zinnen met
Leest zinnen met
Leest zinnen met
Leest zinnen met
ongeveer 10
ongeveer 11
ongeveer 12 á 13
meer dan 14
woorden met de
woorden met de
woorden met de
woorden met de
juiste intonatie
juiste intonatie
juiste intonatie
juiste intonatie
lezen
Leest
Leest
samengestelde
meerlettergrepige
AVI-E7
zinnen
woorden met –ou-
Leest zinnen met
Leest drie- en meerlettergrepig
als/oe/
ongeveer 13 á 14
Leest drie- en
woorden met de
e woorden
meerlettergrepige
zonder
woorden met
leesmoeilijkhede
leesmoeilijkheden
n Leest waar nodig de
Leest woorden met de
klanken –c- als
lettercombinatie –
/k/, -c- als /s/, ch
air-
als /sj/ en g als /zj/ Leest woorden met een –y-, -x-, -‘s, ’sLeest woorden die eindigen op –y Leest
Leest meerlettergrepige en laagfrequente leenwoorden Leest woorden met een trema Leest woorden met meerdere open
meerlettergrepig
lettergrepen
e woorden met –
(materialen)
tie erin (vakantiepret) Leest
AVI-E6 Leest zinnen met
meerlettergrepig
ongeveer 11 á 12
e woorden met -i
woorden met de
als /ie/
juiste intonatie
(sigaretten) Leest woorden
Leest meerlettergrepige
eindigend op
woorden met –eau
open
erin (bureaustoel)
83 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
juiste intonatie
lettergreep: domino, piano Leest met een klein lettertype AVI-E5
Leest meerlettergrepige woorden die eindigen op –ele, eaal, ueel, of iele
Leest zinnen met ongeveer 10 á 11 woorden met de juiste intonatie
Leest eigentijdse nieuwe woorden (e-mailen) Leest alle woordtypen
Leest alle drie- en meerlettergrepig e woorden zonder leesmoeilijkhede n Leest woorden met –ch- als /sj/-, -ge als -/zje/-, -eauals -/oo/Leest woorden eindigend op isch
Niveau 4.1.1.
1 Zegt een reeks
2 Zegt een reeks van 4
Temporele
van 3 woorden
tot 5 woorden in
ordening
in de goede
de goede volgorde
volgorde na
na
Benoemt het
Wijst een bepaalde
laatste woord
letterpositie in een
van een zin of
woord aan (een
een reeks
kruisje zetten in
Benoemt het
het hok waar je de
eerste woord
letter hoort)
van een zin of
Benoemt de eerste
een reeks
klank van een woord Benoemt de laatste klank van een woord
84 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Niveau 4.1.2. Auditieve discriminatie
1 Herkent een trefwoord
2 Onderscheidt
in een reeks of
verschillende klanken
verhaal
(fonemen) binnen
Geeft aan of twee woorden hetzelfde of verschillend zijn Herkent afzonderlijke
een woord Hoort het verschil tussen lange en korte woorden
woorden in een zin (legt een blokje voor ieder woord) Herkent een klank in reeks losse klanken Herkent dezelfde klank in twee woorden
Niveau
1
4.1.3. Visuele
Wijst grote verschillen
discriminatie
tussen plaatjes aan Herkent details in een afbeelding Herkent een
2 Herkent een bepaalde letter tussen (gelijke en andere) letters en in woorden (gering verschil)
(afwijkende of gelijke) letter tussen andere letters en in woorden (duidelijk verschil) Herkent een bepaald woord tussen andere woorden
Niveau 4.1.5. Leesbegrippen
1 Wijst aan wat een boek is Gebruikt de
2
3
Kent de begrippen:
Kent de betekenis van
daarna, ervoor,
een vraagteken en
volgende,
een uitroepteken
begrippen verhaal/
erachter, eerste,
boek lezen
tweede, klank,
een komma en een
letter
hoofdletter
Wijst de leesrichting aan (links naar rechts) Kent de begrippen: voorste, middelste Kent de begrippen: woord, zin, regel
Kent de betekenis van een punt Gebruikt de begrippen: woord, zin, regel en bladzijde
en bladzijde 85 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Kent de betekenis van
Niveau
2
4.1.4. Visuele
Herkent grafemen van
analyse
een woord (in een rij losse grafemen het juiste grafeem omcirkelen) Deelt een woord op in losse grafemen
Niveau 4.1.6.
1 Voegt woorden
2
3
Rijmt op een
Voegt losse klanken van
Auditieve
samen tot één
eenlettergrepig woord
woorden met
synthese
woord (deur-
(bus – kus)
medeklinkercombinat
bel)
Voegt lettergrepen
ies samenvoegen tot
samen tot een nieuw
een woord
woord Voegt woorden samen tot een zin Voegt losse klanken van twee- en drieletterwoorden samen tot een woord
Niveau
3
4.1.7. Visuele
Leest vlot MKM
synthese
wisselrijtjes met eindrijm Leest vlot MKM wisselrijtjes met beginrijm Leest vlot MKMM en MMKM wisselrijtjes met eindrijm en beginrijm
86 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Niveau
2
4.1.8. Klank-
Kent ongeveer 10 letters
teken-koppeling
Koppelt het juiste foneem aan het waargenomen grafeem (met bekende grafemen) Koppelt aan elk grafeem het juiste foneem (36 grafemen)
Niveau 4.2.
1 Begrijpt de
2
3
Spreekt verwachtingen
Begrijpend
betekenis van
uit aan de hand van
lezen en
veel
studerend
voorkomende
lezen
logo’s en picto’s Begrijpt dat
Geeft betekenis aan
4 Herkent 2
zelf gelezen
tekstsoorten
omslag en
woorden en zinnen
waaronder een
illustraties
Weet dat de zinnen in
Begrijpt het
een tekst met
informatieve tekst en een fictionele
permanente
elkaar verband
illustraties en
karakter en
houden
tekst een
communicatieve
samenhangend
doel van iets wat
onderscheid tussen
strategieën toe bij
geheel vormen
geschreven is (bijv.
lezen en schrijven
het lezen van
Begrijpt dat tekenen en
namenlijst) globale eenheden
produceren
(eigen naam,
mogelijkheden
namen van
bieden tot
personen, dingen,
communicatie
logo’s en
tekstsoort horende
teksten op AVI M3
Leest woorden als
tekens
Geeft aan dat je
Benoemt het
tekst Past de bij de
en E3 (stappenplan) Voorspelt de inhoud op basis van titel en illustraties Bedenkt wat hij al weet voor de tekst
merknamen)
gelezen wordt
een geschreven
Geeft moeilijke
woord kan
woorden aan en
uitspreken
gebruikt enkele manieren om de betekenis te achterhalen(woord hulp) Weet enkele vragen over de tekst aan te geven Trekt conclusies(afleiding en) en beantwoordt vragen op basis van concrete aanwijzingen in de tekst Kent de functie van
87 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
kopjes Herkent in een duidelijk gestructureerde tekst de tijdsopeenvolging (plaats, gebeurtenis, mens) Bepaalt de functie van de volgende leestekens: punt, vraagteken, (uitroepteken), hoofdletter Geeft na het lezen aan waar de tekst over gaat Vertelt wat hij van een gelezen tekst vindt Koppelt verwijswoorden aan antecedenten Niveau 4.2.
5 Past de bij de
Begrijpend
tekstsoort
lezen en
horende
studerend
strategieën toe
lezen
bij het lezen van teksten op AVI M4 en E4 (stappenplan) Ziet aan het
6
7
Herkent een
Past zelfstandig en op
meningtekst
8 Leest alle
eigen initiatief de bij
tekstsoorten die
de teksten horende
aan de orde zijn
een tekst en de
strategieën toe bij
geweest met
opbouw in delen
het lezen van
zelfstandige
teksten van > AVI E6
toepassing van de
Herkent de inleiding bij
Herkent de grafische vormgeving van een tekst
Herkent tabellen en grafieken
Past de bij de tekst
Voorspelt de inhoud
leesstrategieën m.a.w. weet hoe hij de verschillende
uiterlijk van een
horende strategieën
van een tekst op
teksten moet lezen
tekst waarin hij
toe bij het lezen van
basis van meerdere
en hoe hij hieruit
staat(bijv. boek,
teksten op niveau
vormkenmerken
relevante
krant, internet)
AVI M5 en E5
Voorspelt de
Past
Ziet aan de
studievaardigheden
krijgen
inhoud op basis
signaalwoorden dat
van kopjes,
er sprake is van
lezen van
voorbeeld-, middel-
enkele zinnen
doel- en
signaalwoorden en
zelfstandig en op
etc.
oorzaak/gevolgstruc
verbindingswoorden
eigen initiatief een
Herkent alinea’s Herkent de briefvorm Lost het probleem van een moeilijke zin of zinnen
te leren onthouden
turen in de tekst
Herkent diverse
tussen zinnen
Geeft het belangrijkste in een alinea aan Stelt zichzelf vragen tijdens het lezen
Herkent diverse
het lezen
aantal vragen Plant, stuurt, bewaakt en controleert het eigen leesgedrag
signaalwoorden dat
88
voor, tijdens en na
waar ze naar Ziet aan de
basis van concrete
Stelt en beantwoordt
verwijswoorden en verwijzen
Trekt conclusies op
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
toe om informatie
informatie kan
Bepaalt de strekking van een tekst
op(herlezen
en minder concrete
er sprake is van
etc.)
aanwijzingen in een
voorwaardelijke en
tekst
vergelijkingsstructur
Herkent aan de hand van
Illustreert zijn
en in een tekst
signaalwoorden
waardering van een
Leidt betekenisrelaties
de volgorde en
tekst met specifieke
tussen zinnen en
vraag/antwoord
passages
alinea’s af en
structuur in een
herkent
tekst
inconsistenties
Visualiseert een
Herkent de structuur
tekst(schema,
van
web)
verschillende soorten
Bepaalt de functie
teksten
van leestekens:
Beoordeelt teksten op
komma,
hun waarde
dubbele punt,
Leest teksten zo vlot
aanhalingsteken
dat
s, puntjes
woordherkenning
Onderscheidt
tekstbegrip niet in
verschillende
de weg staat
soorten teksten,
Leidt de betekenis van
zoals
een enkel onbekend
verhalende,
woord af uit de
informatieve,
context
directieve, beschouwende en argumentatieve teksten Herkent de structuur van verhalende teksten Koppelt verwijswoorden aan antecedenten Niveau 4.2. Begrijpend lezen en studerend lezen
9
10
Geeft de hoofdgedachte van de tekst weer
woorden af uit de vorm, de
Onderscheidt hoofd- en bijzaken Ordent informatie (bijvoorbeeld op basis van signaalwoorden) voor een beter begrip Vat een eenvoudige tekst beknopt samen
89 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Leidt de betekenis van onbekende samenstelling of de context Legt relaties tussen tekstdelen (inleiding, kern, slot) en teksten
Niveau
4
4.3.
Zegt het alfabet op
Informatie
en wijst de plaats
verwerven
aan van de letters
en
in het alfabet
weergeven
Plaatst woorden in alfabetische volgorde op grond van de beginletter 5 Plaatst woorden in
6
7
Vindt informatie in
Vindt informatie in
8 Zoekt informatie op
volgorde op basis
informatieve boeken
een (jeugd)
in duidelijk
van de eerste 2
en tijdschriften
encyclopedie
geordende
beginletters
gebruikmakend van
Zoekt snel informatie op die alfabetisch is geordend Zoekt informatie op in
de inhoudsopgaven Vindt informatie in trefwoordenregisters Zoekt voor een werkstuk of
kinderwoordenboe
spreekbeurt
k, stukje van een
informatie in de
telefoonboek, met
schoolbibliotheek of
behulp van een
documentatiecentru
trefwoordenlijst of inhoudsopgave Vindt informatie in
bijv. Informatieve boekjes en tijdschriften Onderstreept
Vergelijkt informatie uit verschillende teksten en
(jeugd)woordenbo
verschillende
ek
typen bronnen
Maakt een schema,
met elkaar Onderscheidt
samenvatting van
waardevolle en
verschillende soorten
een verhalende of
niet waardevolle
bronnen (internet,
informatieve tekst
informatie van
interview)
informatiebronnen
of telefoongids
uittreksel of
tijdschriften, boeken,
aangereikte
woordenboeken
bestanden op de
Verzamelt informatie uit
schema’s voor een tekst uit
mappen en
Gebruikt een
eenvoudige Verzamelt informatie
zoals
uter
m
naslagwerken
informatie in
(bibliotheek)comp
een
eenvoudige
Zoekt gericht
Benoemt de betekenis en
Vindt informatie in tabellen en grafieken Vindt informatie in schema’s Vindt informatie op het
functie van
met de tekst bij
verschillende
het lezen van
informatiebronnen
schematische
, zoals
informatie
woordenboeken,
internet met behulp
encyclopedieën,
van zoektermen
week- en
Maakt aantekeningen
dagbladen,
belangrijke
reisgidsen en
informatie
internet
Geeft de gevonden informatie in een voorgestructureerd schema weer Geeft de hoofdcomponenten uit de gevonden informatie weer(W en H vragen)
90 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
het internet Expliciteert relaties
Niveau
9
4.3. Informatie verwerven
Zoekt systematisch informatie op op basis van trefwoorden (op bijvoorbeeld
en weergeven
internet of in de schoolbibliotheek)
Niveau
2
7.1.
3
Praat mee over
Vergelijkt
4 Vergelijkt een
Meningen
bekeken
verschillende
zelfgeschreven tekst
over
informatieve
boeken en
over een onderwerp
geschreven
prentenboeken
teksten over
met die van een
taal en
en foto’s in
hetzelfde thema
medeleerling
tijdschriften
en let daarbij op
conclusies trekken
Ervaart dat iemand anders
Praat mee over de
de verschillen
een andere invulling van
verschillen en
(verschillende
hetzelfde onderwerp
overeenkomsten
invalshoek)
kan hebben
tussen
Vertelt wat hij van een
informatieve
tekst vindt
prentenboeken
Ervaart dat iemand anders
over hetzelfde
een ander
onderwerp (wat
waardeoordeel over
gebeurt er in het
een tekst kan hebben
ene boek en in
Geeft aan wat hij aan
het andere boek)
bepaalde informatie
Herkent de
heeft
verschillen en overeenkomsten tussen foto’s (in tijdschriften) 5 Vertelt wat hij van
6
7
Herkent het verschil
Stelt zichzelf tijdens
8 Analyseert argumenten
de inhoud van
tussen een
het lezen vragen
voor een mening en
een tekst vindt en
betogende en een
over relevantie,
vergelijkt dit met eigen
illustreert dit met
informatieve
betrouwbaarheid
voorbeelden en
tekst
, mening of feit
argumenten
mening Selecteert informatie op
Onderscheidt feiten
(kritisch lezen)
internet kritisch met het
Vergelijkt gevonden
en meningen in
Merkt onjuistheden
oog op betrouwbare en
informatie uit
een betogende
of
onbetrouwbare
verschillende
tekst (vooral met
tegenstrijdighede
bronnen
bronnen met
signaalwoorden
elkaar en geeft er
als ‘ik vind’)
een
n in een tekst op Schat zelfstandig
Herkent het doel
het
Interpreteert informatie en meningen die dichtbij hem staan
waardeoordeel
van de schrijver in
waarheidsgehalte
Verwoordt een oordeel
over
een betogende
van informatie in
over een tekst(deel)
tekst (overtuigen
en gaat na of dit
en tot actie
uit betrouwbare
overhalen in een
bron komt (o.a.
advertentietekst)
bij website)
Vergelijkt eigen
Herkent technieken 91
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
mening met de
om te overreden
mening in de
in
tekst en
reclameteksten
formuleert een
Onderbouwt de
eigen mening
eigen mening met argumenten
7.1. Meningen over geschreven taal en
9
10
Legt relaties tussen tekstuele
conclusies trekken
Evalueert en beoordeelt relaties tussen
informatie en meer algemene kennis
en binnen teksten
Verwoordt de bedoeling van de schrijver Duidt de bedoeling van tekstgedeeltes en/ of specifieke formuleringen
Niveau 9.1. Lees- en schrijfmotivatie
1 Is nieuwsgierig naar
2
3
Bekijkt uit zichzelf
Leest dagelijks ± 15
4 Leest dagelijks ±30
lezen en
met regelmaat een
minuten in zelf
minuten in
schrijven en stelt
(digitaal)(prenten)
gekozen teksten
zelfgekozen
daar vragen over
boek of tijdschrift
of boeken (vrij
teksten of boeken
Kiest aan de hand
Voorspelt aan de
lezen)
van het plaatje
hand van de
Luistert naar
op de omslag en
omslag (het
voorgelezen
de illustraties
plaatje) van een
verhalen,
boeken uit
boek een
gedichten en
onderwerp uit het
andere teksten
Begrijpt het begrip bladzijde Begrijpt dat
boek
Herkent enkele
Is actief bezig in de
Leest voor aan klasgenoten Praat met klasgenoten over gelezen boeken Doet mee aan allerlei activiteiten rond
verhaalgenres
boeken (invullen
illustraties en
lees/schrijfhoek
zoals sprookjes,
leeslogboeken,
tekst een
met lezen en
historische
creatieve
samenhangend
schrijven/heeft
geheel vormen
plezier in het ‘
activiteiten) Ziet lezen en
lezen’ en
voor verhalende
schrijven als
‘schrijven’ van
(waaronder
dagelijkse routines
briefjes, woorden,
poëzie) en
letters
informatieve
‘Leest’ zelf een
teksten
verhaal voor
Schrijft verschillende korte tekstjes Kiest aan de hand van de
aan bijv.
samenvatting op
klasgenootje of knuffel
de achterkant zelf de boeken uit
Praat over teksten Vertelt wat hij van
Geeft een beargumenteerd
een verhaal of
mondeling of
andere tekst vindt
schriftelijk oordeel
Spreekt zijn
over een gelezen
waardeert uit over 92 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
verhalen Toont belangstelling
tekst/boek (ik vind
een tekst
het leuk omdat..)
Ziet/ervaart taal als
Bezoekt bibliotheek
een communicatie-
en
en expressiemiddel
schoolmediatheek
waarmee je dagelijks omgaat 5 9.1. Lees- en schrijfmotivatie
Kiest zelfstandig
6
7
Heeft enig inzicht in
Beschrijft en
8 Leest voorbereid een
een geschikte
een voorkeur voor
beargumenteert
prentenboek voor
tekst en leest die
bepaalde voor
eigen voorkeur
aan kleuters
voor zichzelf
bepaalde teksten
voor soorten
en boeken
boeken, genre of
jeugdliteratuur,
verschillende
(ontwikkelt
auteur (ik houd
waarbij de teksten
genres
leesvoorkeur/litera
van spannende
zijn geschreven in
ire smaak)
verhalen/auteur
alledaagse taal en
omdat..)
nauw aansluiten
Herkent
waaronder humoristische
Praat en discussieert
verhalen en
met klasgenoten
verhalen uit
over gelezen
basis van eigen
andere culturen
boeken (aan de
voorkeur voor
van de leerling
hand van
onderwerpen
Leest teksten met
en/of auteurs
een heldere,
stellingen) Zoekt zelfstandig boeken en teksten in de bibliotheek Onderkent het
Kiest boeken op
Leest belevend*
Oefent het voordrachtslezen
bij de belevingswereld
eenvoudige structuur en waarin spannende gebeurtenissen
persoonlijk en maatschappelijk belang van
elkaar in hoog tempo opvolgen Herkent basale
geletterdheid
structuurelemente n, zoals wisselingen van tijd en plaats, rijm en versvorm Vat gedichten en verhaalfragmente n, zoals begin, eind en climax, samen Legt uit hoe een personage zich voelt Legt relaties tussen de tekst en de werkelijkheid Wijst dramatische passages aan in de tekst Herkent verschillende
93 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
emoties in de tekst, zoals verdriet, boosheid en blijdschap Verwoordt zijn sympathie of antipathie voor bepaalde personages* Evalueert de tekst met emotieve argumenten, zoals spannend, meeslepend, grappig, ontroerend* Geeft aan in welke fictievormen hij geïnteresseerd is* Wisselt leeservaringen uit met medeleerlingen* 9 9.1. Lees- en schrijfmotivatie
10
Leest belevend en herkennend
Leest teksten die een beroep doen op
adolescentenliteratuur en zeer
algemene kennis van de wereld en van het
eenvoudige volwassenenliteratuur waarbij
leven, waarin gebeurtenissen elkaar in
de teksten zijn geschreven in alledaagse
hoog tempo opvolgen, maar ook worden
taal met een duidelijke structuur en
onderbroken door gedachten en
aansluiten bij de belevingswereld van de
beschrijvingen
leerling
Herkent eenvoudige beeldspraak
Zoekt naar teksten waarmee hij zichzelf kan identificeren (hoofdpersoon is een
Herkent letterlijk en figuurlijk taalgebruik Beschrijft situaties en verwikkelingen in de
leeftijdsgenoot)
tekst
Herkent genre
Beschrijft het denken, voelen en handelen
Herkent rijmwoorden en ritme
van personages
Licht persoonlijke reacties toe met
Vertelt de geschiedenis chronologisch na
voorbeelden uit de tekst**
Bepaalt in welke mate de personages en
Oriënteert zich op tekstkeuze, ondermeer door informatie bij leeftijdgenoten in te winnen**
gebeurtenissen herkenbaar en realistisch zijn Typeert personages zowel innerlijk als
Motiveert zijn voorkeur voor bepaalde
uiterlijk
genres**
Geeft bij poëzie aan op de regels ritmisch goed lopen** Evalueert de tekst met emotieve en realistische argumenten (geloofwaardig, levensecht)** Discussieert met medeleerlingen over de
94 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
spanning, het realiteitsgehalte en de gevoelswaarde van de tekst**
* Bij deze taken kan de leerling literaire begrippen toepassen, zoals fictie, gedicht, liedje en rijm ** Bij deze taken kan de leerling literaire begrippen toepassen, zoals genre: oorlogsboek, detective, science fiction, fantasy, romantisch, historische roman, psychologische roman, gedicht, rap, liefdeslied, protestlied. Proza: gesloten/ open einde, tijdsprong, tijdverdichting, flashback, gedachtestroom, ruimtebeschrijving. Poëzie: versregel, strofe, rijmvormen, rijmschema, metrum en beeldspraak. Niveau 5.1.
1 Begint interesse te
2
3
Beseft dat je met
Schrijft woorden bij
Strategisch
krijgen in
schrijven
geschreven taal en
kunt maken
letters woorden
de functies
Schrijft of kopieert
daarvan (communicatief
enkele letters Schrijft herkenbare
en permanent)
klank-
Vraagt de leerkracht
4 Schrijft korte
een plaatje of
functionele
werkje
teksten zoals
Schrijft een woord
antwoorden op
correct zoals het
vragen, briefjes,
klinkt
afspraken,
Schrijft eenvoudige
boodschappenlijst
tekenkoppelingen
korte functionele
je, uitnodiging,
om iets op te
waarbij één of
teksten, zoals
lijstjes
schrijven
meer letters staan
lijstjes, briefjes,
voor een heel
opschriften en
voorgestructureer
woord
verhaaltjes bij
de tekst af bijv.
plaatjes
verhaaltje
‘Schrijft’ d.m.v. tekeningetjes, krabbels, reeksen
Legt, schrijft of
letterachtige
stempelt woordjes
vormen of letters
(na) of typt op de
verschillende
computer
woorden in zinnen
Geeft aan dat een gesproken woord
Schrijft (stukje van)
op papier of met
eigen naam
audiovisuele
Gebruikt geschreven
Onderscheidt
Schrijft een
afschrijven Verzamelt materiaal voor het schrijven van een tekst via brainstormen Controleert met
middelen kan
taal als
behulp van
worden
communicatiemid
anderen zijn
del
eerste versie op
vastgelegd Geeft aan dat je een
Herkent alle letters
inhoud
geschreven woord
m.u.v. de x, y en q
kan uitspreken
en benoemt deze
Verwerkt verbeterpunten in
letters fonetisch
zijn definitieve tekst Weet dat bij het schrijven de geleerde spellingsregels kunnen worden toegepast Verwerkt opmerkingen van de leerkracht over spelling en interpunctie (hoofdletter,punt,
95 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
vraagteken) in zijn definitieve tekst 5 5.1. Strategisch schrijven
Schrijft langere
6
7
Schrijft verschillende
Stelt voor het
8 Schrijft korte
verhalende
soorten teksten
schrijven het
eenvoudige
teksten
(verhalend,
schrijfdoel en het
teksten over
informatief,
lezerspubliek vast
alledaagse
Schrijft korte teksten met de juiste
directief,
spelling en
beschouwend en
van een tekst
over onderwerpen
argumentatief
diverse
uit de directe
tekstconventies
leefwereld
interpunctie Schrijft eenvoudige
Past bij het schrijven
Verzamelt voor het
informatieve
schrijven van een
teksten bijv.
informatieve tekst
beschrijving van
informatie uit
eerste versie
uit verschillende
voorwerp, plaatje
diverse bronnen
zelfstandig op
bronnen wordt
en ordent dit
inhoud, zinsbouw
Stelt voor het schrijven het
Gebruikt bij het
toe
onderwerpen of
Controleert zijn
en geleerde
Schrijft een werkstuk waarbij informatie
samengevat* Reflecteert voor,
onderwerp
schrijven de juiste
spelling en
tijdens en na het
vast(waarover ga
interpunctie:
interpunctie
schrijven op de
ik schrijven?) Stelt voor het
komma, puntjes Formuleert
Formuleert in
tekst en het
enkelvoudige en
schrijfproces. Gebruikt variatie in
schrijven het
gedachten en
samengestelde
lezerspubliek vast
gevoelens middels
zinnen
(voor wie ga ik
de juiste woorden
schrijven?)
in samengestelde
van een tekst
afwisseling
zinnen
interpunctieregels
beschrijving en
toe
handeling, niet
Stelt voor het schrijven het schrijfdoel
Past bij het schrijven
Schrijft een
vast(Waarom
informatieve tekst
schrijf ik? Wat wil
Schrijft een briefje,
ik met de tekst
kaart of e-mail om
bereiken/)
informatie te
Verzamelt materiaal
zinsbouw, woordkeus,
clichématig taalgebruik e.d.(stilistische kenmerken) Maakt aantekeningen
geven, iemand te
en geeft deze
uit enkele bronnen
bedanken, te
gestructureerd
die beschikbaar
feliciteren, uit te
weer
zijn en ordent dit
nodigen etc.
Past bij het schrijven
Schrijft een korte
Schrijft eigen ideeën, fantasieën en
van een tekst de
boodschap met
ervaringen op in
geleerde
eenvoudige
een verhaal, een
informatie
informatieve tekst
spellingsregels toe Gebruikt bij de tekst
Hanteert tijdens het
of in een gedicht
passende woorden
schrijven het
en formuleert in
verschil tussen
aanhef bij een
hele zinnen
formele en
formele brief
(enkelvoudig)
informele situaties
(Geachte, Beste,
Formuleert
Gebruikt de juiste
Schrijft een tekst met
Hoogachtend, Met
gedachten en
titel en relevante
vriendelijke groet)
gevoelens in
tussenkopjes
96 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Voorziet een brief op
enkelvoudige
Vult een eenvoudig
zinnen Kent de kenmerken van een aantal
de gebruikelijke
standaardformulie
plaats van
r in
datering,
Besteedt aandacht
adressering,
tekstsoorten zoals
aan lay-out en
aanhef en
informatieve,
vormgeving
ondertekening
verhalende, directieve, beschouwende en argumentatieve tekst
Niveau 5.1. Strategisch
9
10
Schrijft e-mails of informele brieven waarbij
schrijven
Schrijft samenhangende teksten met een
gevoelens of meningen worden
eenvoudige, lineaire opbouw over
uitgedrukt
uiteenlopende onderwerpen binnen school,
Schrijft notities, berichten en instructies
werk en maatschappij
waarin eenvoudige direct relevante
Stelt schriftelijke verzoeken op en produceert
informatie wordt overgebracht
eenvoudige zakelijke brieven met behulp
Stelt een advertentie op om bijvoorbeeld
van standaardformuleringen
spullen te verkopen
Maakt gestructureerde aantekeningen tijdens
Maakt een collage, een krant of een
een uitleg of les
muurkrant
Schrijft een werkstuk met behulp van een
Maakt een alinea waarin inhoudelijke
stramien, waarbij informatie uit
verbanden duidelijk worden aangegeven Blijft in teksten met eenvoudige structuur
verschillende bronnen wordt vergeleken, samengevoegd en samengevat
trouw aan het schrijfproduct
Schrijft onderhoudende teksten waarin
Past het woordgebruik en de toon aan het publiek aan
argumenten worden gebruikt om te overtuigen
Schrijft een tekst met een duidelijke inleiding, kern en slot
Niveau 5.2.
1 Herkent
2
3
Schrijft ontspannen
Behoudt tijdens het
4 Schrijft met een
Technisch
tekensystemen
met een
schrijven een correcte
correcte ligging
schrijven
zoals
driepuntspotlood
zit- en schrijfhouding
van het
pictogrammen, gebarentaal en mimiek Voert symmetrische
greep
Schrijft ontspannen met
Behoudt tijdens het
een
tekenen een
driepuntspengreep
correcte zit- en
Schrijft woorden met
schrijfhouding
oefeningen uit
Schrijft met de
vanuit schouder,
voorkeurshand
elleboog, pols
Schrijft guirlandes (
Voert alle parallelle
losse letters
golf- (
),
op het platte
zaaglijn(
), o-
van kleine letters hoofdletters liniatuur
97 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
schrijfbeweging
Schrijft op kleine
), rechte- (––),
in de ruimte en
juiste
en/of
), arcades (
bewegingen uit
schrijfschrift Verbindt met de
vlak
vorm (oo), losse
Tekent ontspannen met de voorkeurshand Maakt strek-, buig-
halen (///) Coördineert zijn hand, oog, arm en vingerbewegingen
en draaibewegingen van de vingers in combinatie met zijwaartse polsbewegingen 5 Schrijft 30 letters per minuut Schrijft vlot alle
6 Schrijft 40 letters per minuut
7
8
Schrijft 50-60 letters per
Schrijft meer dan 60
minuut
Beoordeelt zijn eigen
letters per minuut
Schrijft (ook bij andere
letters met
handschrift op
vakken) net en met
correcte
leesbaarheid en
een regelmatig
verbindingen
netheid
handschrift
Schrijft vlot alle cijfers en
Gebruikt de komma
Schrijft in blok, koord en
correct
Verbetert zijn eigen handschrift Gebruikt aanhalingstekens correct
bandschrift
leestekens
Gebruikt de dubbele
Schrijft op
punt correct
enkelvoudig liniatuur met 2 ½ mm romphoogte Gebruikt de punt, het vraagteken, het uitroepteken en hoofdletters correct Niveau 5.3. Spelling
2
3
Analyseert klankzuivere
Spelt klankzuivere
4 Spelt woorden die zijn
woorden in
woorden van twee-
samengesteld uit 2
afzonderlijke klanken
en drieklanken:
eerder geleerde
in de juiste volgorde
-van medeklinker(s)
woorden (fietsbel,
(m/a/n,)
en klinkers die door 1
taalschrift,
Koppelt enkele klanken
letter worden
tuinslang)
aan letters (b, ij, aa, e,
weergegeven (pen,
enz.)
bol)
of s,z inclusief
-van medeklinker(s)
samenstellingen
en klinkers die door 2 dezelfde letters
aai,ooi,oei inclusief
(boom, aap)
samenstellingen
en klinkers die door 2
98
(vliegtuig, zwart) Spelt woorden met
worden weergegeven -van medeklinker(s)
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Spelt woorden met f,v
(nooit, gloeilamp) Spelt woorden met
verschillende letters
eer, oor, eur
woorden
inclusief
weergegeven (pijn, huis)
samenstellingen (meer, kleurboek) Spelt woorden met ij
Spelt klankzuivere woorden met combinaties van twee medeklinkers:
of ei inclusief samenstellingen (klein, schoolplein) Spelt woorden met
-twee medeklinkers
ch(t) inclusief
vooraan of achteraan
samenstellingen
(bloem, kast) -twee medeklinkers
(lach, zonlicht) Spelt woorden met d
vooraan en achteraan
of t achteraan
(klant, grens)
inclusief samenstellingen
Spelt woorden met
(hond, kleinkind)
twee medeklinkers
Spelt woorden met
achteraan, die met
uw,eeuw,ieuw
een tussenklank
inclusief
worden
samenstellingen
uitgesproken (melk, warm)
(nieuw, sneeuwbui) Spelt woorden met au
Spelt woorden met meer dan twee
of ou inclusief samenstellingen
medeklinkers
(gauw, lichtblauw)
achter elkaar
Spelt verkleinwoorden
(markt, straat)
die bestaan uit een grondwoord en de
Spelt woorden met
onbeklemtoonde
sch(r) (school,
lettergreep je of tje
taalschrift)
(kusje, treintje)
Spelt woorden met ng of nk (bang, kring, streng) 5.3
2
3
Spelling
4 Spelt woorden van twee klankgroepen waarvan de eerste onbeklemtoond is (gezin, verhaal) Spelt woorden van twee klankgroepen waarvan de tweede onbeklemtoond is en met een -eworden geschreven (goede, buiten) Spelt woorden met de klanken aa, ee, oo,
99 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
uu achteraan (ja, nee, zo, nu) Spelt woorden van twee klankgroepen met de klanken aa, ee, oo, uu aan het einde van de eerste klankgroep (water, beker, molen, buren) Spelt woorden van twee klankgroepen met de klanken a, e, i, o, u aan het eind van de eerste klankgroep. (appel, letter, zitten, koffer, jullie) 5.3 Spelling
5 Spelt woorden aan
6
7
Kent de voor
Vervoegt en spelt
8 Vervoegt en spelt
het begin van
werkwoordspelling
werkwoorden op -
voltooid
een zin en
noodzakelijke
den in de
deelwoorden van
namen van
begrippen
onvoltooid
werkwoorden op
personen met
(onderwerp,
tegenwoordige tijd
ven, fen of zen, sen
een hoofdletter
werkwoord,
(wij vinden, ik vind,
(beloofd, gereisd)
(Petra, John, Demirbas) Spelt woorden van
persoonsvorm e.d.) Vervoegt en spelt
hij vindt) Vervoegt en spelt
Vervoegt en spelt werkwoorden op –
gewone
werkwoorden met
d en –t in de
twee
werkwoorden in de
klankverandering in
tegenwoordige tijd
klankgroepen
onvoltooid
de onvoltooid
bij inversie
waarvan de
tegenwoordige tijd
verleden tijd (wij
persoonsvorm en
tweede
(wij lopen, ik loop,
liepen, wij kochten,
onderwerp (word
onbeklemtoond
hij loopt)
hij ging)
jij? houdt u? schudt
is en met –ig of –
Vervoegt en spelt
Vervoegt en spelt
hij?)
lijk worden
bijzondere
werkwoorden
geschreven
werkwoorden in de
zonder
bijvoeglijk
(aardig, moeilijk)
onvoltooid
klankverandering in
gebruikte voltooid
tegenwoordige tijd
de onvoltooid
deelwoorden (een
(hij heeft, jij bent)
verleden tijd met
getypt verslag)
Spelt woorden waarin
een verdubbeling
Spelt woorden met
Spelt samenstellingen met meer dan twee
de /s/ geschreven
van –d of –t (ik
medeklinkers na
wordt als c (citroen,
raadde, jij stootte,
elkaar (valstrik,
centrum)
wij landden)
fietstocht) Spelt woorden met
Spelt woorden waarin
Vervoegt en spelt
Vervoegt en spelt
moeilijke letters: x (taxi, examen, excuses) y (hobby, gymnastiek)
de /k/ geschreven
werkwoorden
twee
wordt als c (camera,
zonder
iaal, ieel, ueel of
klankgroepen
risico)
klankverandering,
eaal (ideaal,
maar zonder
financieel)
waarin moeilijke
Spelt woorden met de
100 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Spelt woorden met
letters als ei,
uitgangen:
dubbelvormen, in
Spelt stoffen
ou/au en g/ch
-tie (actie, politie)
de onvoltooid
bijvoeglijke
herhaald worden
-teit (kwaliteit,
verleden tijd (ik
naamwoorden
maakte, zij
(houten, wollen,
hoorden)
zilveren)
(paleis, vijver) Zet een punt, vraagteken of uitroepteken aan
universiteit) -heid (gezondheid, verkoud-heid)
Gebruikt vraagtekens,
Spelt woorden waarin
Spelt woorden met
uitroeptekens en
twee of meer open
het eind van de
de /ie/ geschreven
aanhalings-tekens
of gesloten
zin
wordt als i. (piloot,
op de juiste wijze
lettergrepen
Spelt
uniform)
Spelt woorden waarin
(bemanning, terras)
verkleinwoorden
de /sj/ geschreven
op –je, -etje, -pje
wordt als ch
woorden op
(vriendje,
(chocola)
onbeklemtoonde –
rolletje,
Spelt moeilijke
bloempje) Spelt woorden waar
Spelt meervoud van
es, -ik, en –et
Nederlandse
(perziken,
woorden met een b
dreumesen,
bij verlenging de
aan het eind of in
monniken)
f in een v of de s
het midden (krab,
in een z
ambtenaar,
een koppelteken in
voetbalclub)
een samenstelling
verandert (brief->brieven, boos--
Spelt woorden waarin
>boze) Spelt woorden met –em, -elen, -
televisie-
wordt als th
uitzending)
Spelt woorden met
(stiekem,
isch(e) (kritisch,
kinderen,
logische)
wandelen)
(auto-ongeluk,
/t/ geschreven (theater)
enen, -eren
Spelt woorden met
Spelt aardrijkskundige, historische en
Spelt woorden met een tussenletter: -s- (dorpsweg, stadspark) -n- (boekenkast, paddenstoel)
godsdienstige namen en namen van instellingen met een hoofdletter (Zuid-Hollandse, Tweede Kamer) 5.3 Spelling
5
6 Zet een komma in een opsomming (ik eet brood, fruit en salade) en tussen bijvoeglijk naamwoorden ik heb een mooie, rode fiets) Spelt woorden waarin de /zj/ geschreven wordt als g (giraf, horloge) Spelt woorden die beginnen met ‘s (’s morgens, ’s avonds)
Vervoegt en spelt werkwoorden met klankverandering op ten of den in de onvoltooid verleden tijd (hij vond, zij vergat) Vervoegt en spelt voltooid deelwoorden, die
Spelt woorden die
101 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
7 Vervoegt en spelt voltooid deelwoorden (gegeten, gepakt, gebeld)
8
eindigen op ‘s (auto’s, diploma’s)
bijvoeglijk gebruikt worden met wel of geen –n aan het einde (gekookte eieren, gebraden vlees) Vervoegt en spelt werkwoorden op ven, fen of zen, sen in de onvoltooid tegenwoordige en verleden tijd (hij geeft, de juf verbaasde zich) Spelt verkleinwoorden met de uitgangen etje,aatje,ootje,uutj e of waarbij het grondwoord verandert (vriendinnetje, autootje, kettinkje, paadje) Spelt woorden met de moeilijke letter q (aquarium) Spelt leenwoorden: typische Engelse woorden (hij keepte, manager) typisch Franse woorden (café, bureau, trottoir) Spelt woorden met een trema (reünie, ruïne, knieën)
Niveau
9
10
5.3.
Plaatst komma’s in samengestelde zinnen en
Spelt afkortingen (tv, havo, blz.)
Spelling
tussen werkwoorden
Vervoegt en spelt voltooid deelwoorden van werkwoorden op ten of den met dubbelvormen (hij bestelt, hij heeft besteld)
N.B. De leerlijn ‘Spelling’ is ontwikkeld door Audrey Machielsen en Mary Gerritsen, Rotterdam: CED-Groep (2011).
102 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Leerlijn Schriftelijke Taal Kerndoel 1: De leerlingen leren lezen voor dagelijks gebruik Kerndoel 2: De leerlingen leren gebruik maken van schriftelijke taalvormen 1.1 Boekoriëntatie Technisch lezen 1.1.
Temporele orde waarneming
1.2.
Auditieve discriminatie
1.3.
Visuele discriminatie
1.4.
Visuele analyse
1.5.
Leesbegrippen
1.6.
Auditieve synthese
1.7.
Visuele synthese
1.8.
Klank-teken koppeling
1.9.
Woord- en tekstlezen
Begrijpend lezen 1.10.
Begrijpend lezen
Begrijpend luisteren 1.11.
Begrijpend luisteren
Schrijven 2.1
Handschriftontwikkeling
2.2
Auditieve analyse
2.3
Spellen
2.4
Stellen
103 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Niveau 1.1. Boekoriëntatie
1
2
3
4
Herkent een boek en weet dat er een verhaal in staat Wijst plaatjes aan op een bladzijde Slaat de bladzijden van een boek één voor één om Bekijkt prenten in boekjes samen met de leerkracht
Begrijpt dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen Luistert geboeid naar een voorleesverhaal in een één op één situatie Wijst genoemde woorden aan op plaatjes in een boek
Luistert geboeid naar een voorleesverhaal in een groepje Wijst aan dat bladzijdes van boven naar beneden gelezen worden Wijst op kleine details van plaatjes in het boek
5 Stelt vragen over het verhaal om het beter te begrijpen
6 Benoemt het verschil tussen een waar gebeurd verhaal en een sprookje
9 Voorspelt aan de hand van de samenvatting op de achterkant van een boek de inhoud
10 Kiest aan de hand van de samenvatting op de achterkant zelf de boeken uit die hem aanspreken
7 Voorspelt aan de hand van de omslag of het een leesboek of een informatief boek betreft Benoemt het verschil tussen een verhaal en poëzie 11 Geeft een (onderbouwde) mening over een gelezen boek
Pakt met regelmaat een boek om zelf in te kijken of te lezen Voorspelt aan de hand van de omslag (het plaatje) van een boek een onderwerp uit het boek Kiest aan de hand van het plaatje op de omslag zelf de boeken uit die hem aanspreken 8 Leest boeken in zichzelf Benoemt het verschil tussen een waar gebeurd verhaal en een fictief verhaal 12 Houdt in de klas een boekenbeurt (vertelt de opbouw van het verhaal en geeft zijn mening)
Technisch Lezen Niveau 1.2. Temporele ordening
3 Zegt een reeks van 3 woorden in de goede volgorde na
5 Wijst een bepaalde letterpositie in een woord aan (een kruisje zetten in het hok waar je de letter hoort) Benoemt de eerste klank van een woord Benoemt de laatste klank van een woord
104 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4 Benoemt het laatste woord van een zin of een reeks Benoemt het eerste woord van een zin of een reeks
Niveau 1.3. Auditieve discriminatie
2 Herkent een trefwoord in een reeks of verhaal Geeft aan of twee woorden hetzelfde of verschillend zijn Herkent afzonderlijke woorden in een zin (legt een blokje voor ieder woord)
3 Herkent een klank in reeks losse klanken Herkent dezelfde klank in twee woorden
4 Rijmt op een éénlettergrepig woord (bus – kus) Onderscheidt verschillende klanken (fonemen) binnen een woord
5 Onderscheidt de veranderende klank in wisselrijtjes (slechts één klank verandert) Hoort het verschil tussen lange en korte woorden
Niveau 1.4. Visuele discriminatie
1 Wijst grote verschillen tussen plaatjes aan
2 Herkent details in een afbeelding
Niveau 1.5. Visuele analyse
3 Herkent een (afwijkende of gelijke) letter tussen andere letters en in woorden (duidelijk verschil) Herkent een bepaald woord tussen andere woorden
4 Herkent een bepaalde letter tussen (gelijke en andere) letters en in woorden (gering verschil)
4 Herkent grafemen van een woord (in een rij losse grafemen het juiste grafeem omcirkelen) 5 Deelt een woord op in losse grafemen
105 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Niveau 1.6. Leesbegrippen
1 Wijst aan wat een boek is
2 Gebruikt de begrippen verhaal/ boek lezen Wijst de leesrichting aan (links naar rechts)
3 Kent de begrippen: voorste, middelste Kent de begrippen: woord, zin, regel en bladzijde
4 Kent de begrippen: daarna, ervoor, volgende, erachter, eerste, tweede, klank, letter
5 Kent de betekenis van een punt Gebruikt de begrippen: woord, zin, regel en bladzijde
6 Kent de betekenis van een vraagteken
7 Kent de betekenis van een komma en een hoofdletter
8 Kent de betekenis van een uitroepteken
3 Voegt woorden samen tot één woord (deurbel)
4 Voegt lettergrepen samen tot een nieuw woord
Niveau 1.7. Auditieve synthese
5 Voegt woorden samen tot een zin
Niveau 1.8. Visuele synthese
5 Leest vlot MKM wisselrijtjes waarbij het eerste cluster gelijk is
6 Voegt losse klanken van twee- en drieletterwoorden samen tot een woord
6 Leest vlot MKM wisselrijtjes waarbij het laatste cluster gelijk is
7 Leest vlot wisselrijtjes met medeklinkercombinat ies
106 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
7 Voegt losse klanken van woorden met medeklinkercombinati es samenvoegen tot een woord
Niveau 1.9. Klankteken koppeling
4 Leest de eerste 10 grafemen uit de leesmethodei Koppelt het juiste foneem aan het waargenomen grafeem (met bekende grafemen) 5 Koppelt aan elk grafeem het juiste foneem (36 grafemen)
Niveau 1.10 Woord- en Tekstlezen
5 1 Leest op AVI-Start
6 Leest op AVI-Start Leest op AVI-M3
7 Leest op AVI-M3 Leest op AVI-E3
8 Leest op AVI -E3 Leest op AVI-M4
9 Leest op AVI-M4 Leest op AVI-E4
10 Leest op AVI-E4
11 Leest op AVI-M5
12 Leest op AVI-E5
Criteria van AVI-niveaus AVI-Start
AVI-M3
Herkent direct de lidwoorden de, het en een
Leest zinnen met ongeveer 6 woorden zonder hoofdletters Leest korte zinnen met één zin per regel Leest geen samengestelde zinnen Benoemt vlot alle grafemen Leest éenlettergrepige woorden zonder leesmoeilijkheden Leest vlot klankzuivere (M)K(M) (jaap, om, juf, ik, pen, boos).
Herkent simpele woorden, zoals teen, boom, boot, auto, etc.
1
AVI-E3 Leest zinnen met ongeveer 7 woorden Leest één zin per regel met hoofdletters Leest vlot nevenschikkende samengestelde zinnen Leest vlot eenvoudige tweelettergrepige of samengestelde woorden (ro-ver, voetbal) Leest vlot eenlettergrepige woorden eindigend op dt, ng of nk Leest vlot twee en drie medeklinkers vooraan en/of achteraan MKMM/ MMKM/ MMKMM, MMMKM MKMMM
AVI-M4 -
Leest zinnen met ongeveer 8 woorden met de juiste intonatie
-
Leest vlot korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel (iedere zin begint op een nieuwe regel)
-
Leest samengestelde zinnen, nevenschikkend en onderschikkend
-
Leest vlot alle typen
Bij het instructieniveau gaan we er vanuit dat er nog niet aan de AVI-tijdslimiet wordt voldaan, maar dat het aantal fouten
wel binnen de gestelde (AVI)norm valt. 107 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
-
Leest vlot
eenlettergrepige
verkleinwoorden
en tweelettergrepige en drieletterige woorden zonder leesmoeilijkheden -
Leest met een middelgroot lettertype
AVI-E4 -
Leest een
AVI-M5 -
doorlopende tekst met zinnen van ongeveer 9 woorden -
Leest drie- en meerlettergrepige
-
woorden met het voorvoegsel ge- , be-, ver- zonder
-
leesmoeilijkheden -
Leest woorden op –tie uitgesproken als /tsie/
-
-
Leest leenwoorden zonder afwijkende klank-tekenrelaties (portemonnee,
-
diskette)
-
-
-
Leest zinnen met ongeveer 10 woorden met de juiste intonatie Leest samengestelde zinnen Leest drie- en meerlettergrepige woorden zonder leesmoeilijkheden Leest waar nodig de klanken –c- als /k/, -cals /s/, ch als /sj/ en g als /zj/ Leest woorden met een –y-, -x-, -‘s, ’sLeest woorden die eindigen op –y Leest meerlettergrepige woorden met –tie erin (vakantiepret) Leest meerlettergrepige woorden met -i als /ie/ (sigaretten) Leest woorden eidigend op open lettergreep: domino, piano Leest met een klein lettertype
AVI-E5 -
-
-
-
Leest zinnen met ongeveer 10 á 11 woorden met de juiste intonatie Leest alle drie- en meerlettergrepige woorden zonder leesmoeilijkheden Leest woorden met –ch- als /sj/-, -ge als -/zje/-, -eau- als -/oo/Leest woorden eindigend op -isch
N.B. De leerlijn ‘Technisch Lezen’ is ontleend aan de methoden Veilig Leren Lezen en Estafette, Tilburg: Uitgeverij Zwijsen
108 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Begrijpend Lezen Niveau 1.11. Begrijpend lezen (picto)
1 Geeft een juiste reactie na het zien van een symbool* van dagelijkse activiteiten (dagritme), personen, voorwerpen (drie verschillende)
2 Geeft een juiste reactie na het zien van alle in de groep gebruikte symbolen* van dagelijkse activiteiten (dagritme), personen, voorwerpen
3 ‘Leest’ en begrijpt tweewoordzinnen gekoppeld aan dagelijkse situaties met behulp van symbolen
4 Begrijpt meerwoordzinnen binnen het hier en nu met behulp van symbolen (passend bij belevingswereld) Leert ‘lezen’ m.b.v. ii signaalwoorden
5 Koppelt een zelf gelezen woord of korte zin aan een afbeelding of handeling Legt van losse woordjes een logische zin bij een afbeelding (jip eet soep)
6 Leest een eenvoudige opsomming en begrijpt wat er nodig is (materiaallijst, boodschappenlijst, inpaklijst) Koppelt zelf gelezen zinnen aan een concrete situatie
7 Begrijpt een eenvoudige tekst (1 -3 zinnen) Begrijpt van wie een eenvoudige boodschap afkomstig is en wat de bedoeling ervan is
8 Begrijpt het leesdoel van verschillende teksten (koken, zingen, lekker lezen, puzzelen, kopen, meer weten over, waarschuwen, betalen, uitnodigen) Begrijpt delen van verschillende soorten eenvoudige teksten (alinea) 12 Geeft een onderbouwde mening over de inhoud van een authentieke tekst
9 10 11 Begrijpt Begrijpt de Leest en interpreteert verschillende belangrijkste inhoud authentieke soorten van een deel van teksten (krant, eenvoudige een authentieke tijdschrift, boek, teksten tekst (oorzaakreclame, (verhaal, gevolg, doel – aankondiging, instructietekst, middel etc.) advertentie) infotekst) Begrijpt welke teksten geschikt zijn om zelf te lezen * Symbolen kunnen de vorm hebben van: voorwerpen, foto’s, pictogrammen, tekeningen
Leerlingen die niet technisch leren lezen, gaan ‘lezen’ met signaalwoorden. Deze aparte lijn is niet gericht op lezen, maar om het begrijpen van veel voorkomende afbeeldingen in zijn omgeving. De lijn staat hier niet verder uitgewerkt. De gehele lijn van signaalwoorden begrijpen valt onder niveau 4 van het begrijpend lezen. Dit doel hoeft niet worden gehaald met leerlingen die wel technisch kunnen of gaan lezen.
109 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Niveau 1.12. Begrijpend luisteren
1 De leerling kijkt gericht naar de leerkracht als deze vertelt wat ze gaan doen De leerling begrijpt door de toon van de stem of hij iets wel of niet mag 5 Voert een meervoudige opdracht uit binnen het hier en nu (ga naar juf Els en vraag krijt)
2 Voert enkelvoudige opdrachten uit bij dagactiviteiten als ze 1 op 1 aangeboden worden (Joris, ga zitten)
3 Voert enkelvoudige opdrachten uit wanneer ze niet 1 op 1 worden aangeboden (pak je gymspullen)
4 Geeft een juiste reactie op een korte mondelinge tekst rondom een dagelijkse activiteit
6 Voert meervoudige niet alledaagse opdrachten uit Begrijpt de hoofdzaak in een mondelinge tekst
7 Geeft een aantal onderwerpen aan die in een mondelinge tekst voorkomen
8 Geeft aan dat een eenvoudige tijdsordening in een mondelinge tekst begrepen is
9 Onderscheid hoofden bijzaken in een eenvoudige mondelinge tekst
10 Onderscheidt eenvoudige verbanden in een mondelinge tekst (oorzaak-gevolg, doel-middel)
11 Maakt onderscheid tussen fantasie, feiten en meningen in mondelinge teksten
12 Onderscheidt meerdere meningen in een mondelinge tekst zowel van anderen als van zichzelf
1
2 Houdt een potlood vast met de punt naar beneden
3 Tekent de vormen korte stok, lange stok en rondje na Wijst in letters de vormen korte stok, lange stok en rondje aan Werkt van links naar rechts (zonder begrip van links en rechts)
5 Schrijft met de voorkeurshand Schrijft zijn eigen naam na Schrijft enkele letters bij vrij schrijven Schrijft na het noemen van de beginletters de letters volgens de schrijfmethode
6 Houdt een potlood vast met een pincetgreep (duim en wijsvinger) Schrijft zonder voorbeeld zijn eigen naam Schrijft de cijfersymbolen tot en met vijf
7 Houdt een potlood vast met een driepuntspengreep (duim, wijsvinger, middelvinger) Schrijft alle letters van de schrijfmethode na Schrijft de cijfersymbolen 0 tot en met 9 (eigen leeftijd)
Schrijven 2.1. Handschriftontwikkeling
110 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4 Tekent de vormen open rondje, boogje/poort en kuiltje na Tekent na het noemen van korte stok, lange stok en cirkel de juiste vorm Wijst in letters de vormen open rondje, boogje/poort en kuiltje aan Schrijft de beginletters van de schrijfmethode na 8 Schrijft eigen naam op een lijn Schrijft zonder voorbeeld alle letters volgens de schrijfmethode Schrijft de letters zonder omkeringen in een eenvoudig woord Schrijft cijfers in de juiste verhouding
tot elkaar 9 Schrijft zijn eigen voor- en achternaam Schrijft leestekens ? en ! Schrijft lettergroepen (lk, a-n, j-g) in een onderling variërende hoogte Laat even grote spaties tussen woorden Gebruikt een correctiepen (Tipp-ex, prittcorrector)
10 Schrijft zijn eigen voor- en achternaam met een hoofdletter Schrijft alle hoofdletters na Schrijft hoofdletters in de juiste verhouding tot kleine letters
Niveau 2.2 Auditieve analyse 5 ‘Hakt’ MKMwoorden in fonemen
11 Schrijft zijn eigen handtekening Schrijft zonder voorbeeld alle hoofdletters
3 Verdeelt woorden op het gehoor in lettergrepen 7 ‘Hakt‘ MMKMwoorden in fonemen
6 ‘Hakt’ MKMMwoorden in fonemen
12 Heeft een leesbaar handschrift Past de grootte van letters aan het formulier
4 Benoemt de eerste en de laatste klank van een woord 8 ‘Hakt’ woorden met verschillende medeklinkercombi naties in fonemen
Niveau 2.3 Spellen Waar ‘schrijft’ staat kan eveneens ‘typt’, ‘legt ‘ of ‘stempelt’ gelezen worden
5 Schrijft letters (letterdictee)
6 Schrijft klankzuivere MKM woorden met korte en lange klinkers
7 Schrijft klankzuivere, eenlettergrepige woorden met tweeteken klanken Schrijft woorden met schSchrijft woorden met –eer, -oor, -eur
8 Schrijft klankzuivere, eenlettergrepige MKMM en MMKM woorden Schrijft MKM(M)MKM-woorden (huismus)
9 Schrijft woorden met –ng Schrijft veelkomende woorden met s en z (zon, slak)
10 Schrijft woorden met –aai, -ooi, -oei Schrijft veelvoorkomende woorden met ei en ij Schrijft veelkomende woorden met f en v (fiets, vis)
11 Schrijft woorden met nk Schrijft veelvoorkomende woorden met ou en au, met ch en g (gauw, lachen)
12 Schrijft woorden met –eeuw, -ieuw, -uw
111 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Niveau 2.4 Stellen Waar ‘schrijft’ staat kan eveneens ‘typt’, ‘legt ‘ of stempelt’ worden gelezen
6 Schrijft zijn eigen naam op een (ansicht)kaart
9 Schrijft een tweewoordszin bij een afbeelding of eigen werkstuk (ik ren) Schrijft een verlanglijst (pen, kompjoeter, srift, stikker)
10 Schrijft een driewoordszin bij eigen werkstuk (Robin loopt hard) Schrijft kaartje met aanhef (hallo/dag) en afsluiting (dag/van en naam) Schrijft afspraken in een agenda (voetbal, feest)
112 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
7 Schrijft een woord bij een afbeelding of eigen werkstuk (bal) 11 Schrijft een korte zin als antwoord op gestelde vraag (Wat doe jij graag?) Schrijft op een kaartje in een korte zin over een activiteit (ik voetbal veel) Schrijft een gedichtje van vier zinnen
8 Schrijft losse woorden bij een afbeelding of eigen werkstuk (hond, lief) 12 Vult zijn naam en adresgegevens op officiële stukken in (stagecontract) Schrijft in een brief/email meerdere zinnen over een gebeurtenis (het is mooi weer. Ik eet veel ijs) Schrijft een verhaal met een gegeven titel
Leerlijn Mens en Samenleving Kerndoel 1: De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische gezondheid van henzelf en anderen. 1.1. EHBO 1.2. Gezond leven, voeding 1.3. Gezond leven, lichaam 1.4. Gezond leven, genotsmiddelen Kerndoel 2: De leerlingen leren zich redzaam te gedragen in sociaal opzicht, als verkeersdeelnemer en als consument Zie ook leerlijn sociaal gedrag 2.1. Verkeersregels 2.2. In het verkeer 2.3. Rol als consument Kerndoel 3: De leerlingen leren hoofdzaken van de Nederlandse en Europese staatsinrichting en hun rol als burger. 3.1. Staatsinrichting Kerndoel 4: De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen. 4.1. Normen en waarden Kerndoel 5: De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen, en ze leren respectvol om te gaan met verschillen in opvattingen van mensen. 5.1. Geestelijke stromingen in Nederland Kerndoel 6: De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu. 6.1. Plezier in en respect voor de natuur 6.2 . Zorgvuldig omgaan met afval en energie
113 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Niveau 1.1. EHBO
1 Vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling Roept om hulp bij een ongeluk
2 Vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling voor een medeleerling Geeft bij ziekte aan waar hij pijn heeft en wat hij voelt Blijft rustig bij kleine ongelukjes
5 Noemt voorbeelden van situaties waarin ongelukken kunnen ontstaan en hoe dat voorkomen kan worden Weet het alarmnummer 112 te bellen en doet melding van naam, plaats en gebeurtenis Benoemt hoe je een besmetting kan vermijden (handen wassen, niet uit zelfde glas drinken)
6 Vertelt hoe te handelen bij ziek zijn/ worden (hoofdpijn, buikpijn, misselijkheid) Benoemt vier voorwerpen uit een EHBO-doos (pleister, zwachtel, jodium, pincet, handschoenen, steriele gaasjes) Schat in wanneer je met een wond naar de dokter moet (verschil schaafwond en gat in het hoofd) Verwoordt de handelingen die je moet doen wanneer een ongeluk gebeurt Verwoordt aan een derde welke hulp een ander nodig heeft
3 Benoemt dat je soms doktershulp nodig hebt bij ziektes of een ernstige wond Benoemt de functie van de koortsthermometer Weet dat sommige leerlingen medicijnen moeten slikken om gezond te blijven Plakt een pleister op een kleine eigen wond Waarschuwt bij (kleine) ongelukken direct de juiste persoon 7 Herkent bij anderen symptomen van ziek zijn/ worden en duidt ze aan Gaat hygiënisch te werk bij het verzorgen van kleine verwondingen Haalt een splinter uit een vinger met een pincet Stopt een bloedneus bij een ander (hoog dicht en houdt dit 5 minuten vol) Maakt een schaafwond netjes schoon met water en een schoon doekje (steriel gaasje) Koelt een brandplek (minimaal 5 minuten) onder koel/ lauw water
114 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4 Gaat voorzichtig met bloed en wondjes van anderen Houdt rekening met eigen medicijngebruik Benoemt voorbeelden van kleine verwondingen Herkent en aanduiden van ziek zijn/ worden (hoofdpijn, buikpijn, misselijkheid) Vraagt hulp na een valpartij of botsing en duidt aan hoe en waar het gebeurd is
8 Vertelt hoe hij gevaarlijke situaties kan voorkomen Vertelt hoe een slachtoffer gerustgesteld kan worden Verwoordt wat er moet gebeuren in een denkbeeldige ongevalsituatie Vertelt hoe te handelen bij iemand met een botbreuk Weet hoe te handelen bij epilepsie (uit de buurt blijven, iemand waarschuwen) Vertelt de noodzaak en de gevaren van (verkeerd) medicijngebruik
Niveau
1
2
3
4
1.2. Gezond leven, voeding
Benoemt wat gezonde tussendoortjes en broodbeleg zijn Geeft verschil aan tussen eigen eten en eten van klasgenoten
Vertelt wat er gebeurt als je heel veel snoept
Vertelt het belang van ontbijten
5
6
7
Geeft soorten producten aan die gezond/minder gezond zijn (fruit is gezond, snoep is ongezond) Beseft dat voedsel nodig is om te groeien, te bewegen en gezond te blijven Benoemt waarom gevarieerd eten belangrijk is (niet ziek worden, groeien) 8
Vertelt waarom het belangrijk is om elke dag groenten en fruit te eten Benoemt dat het beter is om maximaal 7 keer per dag te eten/drinken Vertelt dat een goede voeding bestaat uit drie hoofdmaaltijden
Geeft in een actieplan aan wat en hoe ze hun eigen groente- en fruitgebruik willen aanpakken Staat positief ten opzichte van het eten van meer groenten en fruit Geeft aan hoeveel keer per dag ze iets drinken en vergelijkt dit met de aanbevolen hoeveelheid Vertelt de aanbevolen hoeveelheden groente en fruit Noemt van enkele belangrijke voedingsstoffen waar ze in zitten (vitamine in fruit, kalk in melk) Benoemt dat de behoefte aan voedsel afhankelijk is van lengte, gewicht, leeftijd en activiteit
Benoemt zaken die invloed hebben op hun eetgewoonten (eigen invloed, ouders, klasgenoten, vriendjes en reclame) Vertelt wat gevarieerd eten betekent Overlegt thuis om andere soorten groenten en fruit te eten Benoemt waarom het soms moeilijk is om goede gewoonten vast te houden Zoekt op etiketten naar de ingrediënten Vertelt wat (on)verzadigde vetten zijn en zoekt bij producten op of deze vetten aanwezig zijn Noemt gevolgen van over- en ondergewicht
115 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Benoemt wat een diëtist is Is zich bewust dat hij keuzes kan maken op het gebied van voeding Vindt informatie over gezonde voeding Vertelt waaruit een complete maaltijd uit bestaat (150 gr. groente, 2-3 aardappels of 2-3 lepels rijst/pasta, 50-100 gr. vlees) Benoemt globaal de functie van koolhydraten, vetten, eiwitten, vitamines en mineralen in eten Zoekt het aantal calorieën op bij frisdrank en vruchtensap en vergelijkt dit met de dagelijkse aanbevolen hoeveelheid Houdt de hoeveelheid drinken bij op een dag (1.5 l gewenst) Controleert kant en klaar maaltijden op de kenmerken van een complete maaltijd
Niveau 1.3. Gezond leven, het lichaam
Laat zien wat een goede en slechte zithouding is Benoemt de basisregels voor een goede persoonlijke verzorging (wassen, tandenpoetsen, kammen) 5 Benoemt dat je minimaal 2 keer in de week moet sporten
Niveau 1.4. Gezond leven, genotsmiddelen
6 Bedenkt in het dagelijks leven verschillende momenten waarop je kan kiezen voor extra bewegen (fietsen i.p.v. de auto, trap i.p.v. roltrap, buitenspelen i.p.v. de computer, hond uitlaten, glasbak)
7 Vertelt welke factoren een positieve invloed hebben op de conditie van het hart en bloedvaten (te weten niet roken, gezonde voeding, voldoende bewegen en zo ontspannen mogelijk leven)
4 Vertelt waarom bewegen gezond is Geeft aan waarom je ook moet rusten 8 Berekent op een rekenmachine zijn Body Mass Index en weet dat de uitkomst tussen 14 en 20 moet liggen 2 2 (kg/ (m x m ))
7
8
Vertelt wat genotsmiddelen zijn en weet dat ze verslavend werken Benoemt waarom mensen wel of geen genotsmiddelen gebruiken Oefent vaardigheden om weerstand te bieden aan druk van anderen die hen aanzetten tot gebruik Benoemt welke factoren de mening over roken kunnen beïnvloeden Heeft een mening over roken en kan deze uiten Benoemt wat de persoonlijke gevolgen en risico’s van roken zijn voor de gezondheid en het uiterlijk
Vertrouwt in eigen mogelijkheden om genotsmiddelen te weigeren Benoemt wat hij doet in een situatie om al dan niet te experimenteren met genotmiddelen Vertelt welke invloed het gebruik van een genotsmiddel op eigen leven zou kunnen hebben Vertelt wat overmatig alcohol gebruik is en kent de gevolgen (slechtere concentratie, uitdroging, dik worden) Vertelt wat drugs is en wat het met je doet op korte en langere
116 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
termijn
Niveau 2.1. Verkeersregels
1 Kent de kleuren van het stoplicht en hun betekenis Benoemt verschillende vervoersmiddele n Geeft op plaatjes aan of gedrag wel of niet passend is in het verkeer
2 Kijkt links, rechts, links bij het oversteken Kent de regels van het oversteken in verschillende situaties (stoplicht) Kijkt extra uit bij waarschuwingssign alen zoals bel, toeter, zwaailichten en sirenes Kent de begrippen verkeerslicht, zebra, brigadier, links en rechts
3 Benoemt welke onderdelen op een fiets zitten waardoor het veilig is (bel, reflector, licht, spatbord) Kent de betekenis van de borden verboden toegang, fietspad, wandelpad, woonerf
4 Benoemt dat regels in het verkeer voor de veiligheid van zichzelf en anderen zijn Kent de betekenis van enkele borden waar je als fietser mee te maken krijgt (voorrangsborden, gebodsborden verbodsborden) Kent tekens op de weg waar je als fietser mee te maken krijgt (haaientanden, stopstreep)
5 Kent alle voorrangsborde n Geeft verkeer van rechts voorrang tenzij borden anders aangeven Geeft rechtdoorgaand verkeer op dezelfde voorrang Kent de voorrangsafspra ken van een rotonde Kent de verschillende soorten verkeersborden en de bijbehorende kleuren en vormen (rond rood = verbod)
6 Benoemt dat voorrangsborden alleen gelden als je bestuurder bent Kent de borden van eenrichtingsverkeer en het onderbord met uitzondering voor fietsers Vertelt dat invaliden voorrang horen te krijgen en houdt er rekening mee dat dit niet altijd gebeurt Kent verschillen tussen verkeer binnen en buiten de bebouwde kom (buiten: soms slecht verlicht, auto’s mogen 80, geen stoep)
7 Benoemt dat als de stoplichten niet werken, de normale voorrangsregels gelden Benoemt dat aanwijzingen van verkeersbrigadiers en politieagenten voor de normaal geldende verkeersregels gaan Noemt enkele functies van de politie in het verkeer (verkeerscontrole, begeleiden)
8 Kent alle regels die gelden voor voetgangers en fietsers (tekens op de weg, borden, regels)
117 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Niveau 2.2. In het verkeer
1 Wacht bij de stoep voor het oversteken (steekt samen over) Blijft op de stoep lopen Benoemt verschillende vervoersmiddelen Zoekt een volwassene op in drukke verkeerssituaties Geeft op plaatjes aan of gedrag wel of niet passend is in het verkeer
2 Weet op welke plekken hij veilig kan buitenspelen Houdt zich aan regels en afspraken van het meerijden op de fiets, auto en bus Houdt zich in het verkeer aan afspraken gemaakt met de groep/een volwassene
3 Benoemt dat hij niet altijd gezien wordt door grote wagens (vrachtwagens) Ziet waar je het veiligst over kan steken in verschillende situaties (rechte straat, obstakels, zebrapad) Kiest een veilige plek om te spelen Kent de rol van blindengeleidehonde n
5 Let tijdens het rennen en spelen ook op het verkeer Waarschuwt een ander wanneer hij zich niet aan de afspraak houdt bij het samen fietsen (wanneer achter elkaar, met afstand) Benoemt welke vervoersmiddelen beter voor het milieu zijn Zorgt dat hij in het verkeer goed zichtbaar is (fietslicht, felle kleuren dragen) Benoemt waar een fiets aan moet voldoen om veilig te kunnen fietsen (goede rem, licht in het donker)
6 Legt uit waarvoor je uit moet kijken bij een bus of vrachtwagen (uitzwenken, dooie hoek) Voert eenvoudige reparaties aan de fiets uit (lampje verwisselen, dynamo afstellen) Kijkt als hij voorrang heeft goed uit of hij het ook daadwerkelijk krijgt
7 Sorteert voor als dat van toepassing is Benoemt de invloed van het verkeer op het milieu en de eigen rol hierin Vervoert bagage veilig op de fiets Reist zelfstandig met het openbaar vervoer met overstappen op een zelfde voertuig Zoekt zelfstandig zijn reisplan uit (internet) Reist zelfstandig met het openbaar vervoer zonder overstappen
118 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4 Houdt zich bij het fietsen aan afspraken met de groep/een volwassene Fietst veilig om een obstakel heen Geeft richting aan en fietst veilig een bocht Fietst of loopt veilig in slechte weersomstandighed en (houdt afstand, loopt of fietst rustig) Speelt op plekken waar hij het verkeer goed kan overzien en waar hij goed gezien kan worden 8 Benoemt voor- en nadelen van verschillende vervoersmiddelen Kent nadelen van teveel verkeer (overlast voor milieu, geluid, dieren) Benoemt dat fietsers en voetgangers op de fiets heel kwetsbaar zijn in het verkeer Reist zelfstandig met het openbaar vervoer met overstap op verschillende voertuigen
Leerling Sociale competenties Sociale competentie Onder sociale competentie wordt verstaan: -omgaan met jezelf -omgaan met anderen -omgaan met een taak De doelen uit de lijn overlappen deels met doelen uit de leerlijn Wonen (praktische redzaamheid) en de vakoverstijgende leerlijnen Leren leren en Sociale en emotionele ontwikkeling.
119 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Niveau 1.1. Sociale competentie
1 Reageert op zijn naam Herkent en kent de naam van bekenden (wijst juiste persoon aan) Kijkt, luistert, voelt, proeft en ruikt gericht naar en aan een voorwerp Duidt aan of iets eetbaar is en of hij het lekker vindt door te kijken, ruiken en eventueel te proeven Reageert op een prettige of onprettige ervaring Geniet bij het zien en beleven van blijdschap door lachen, zingen of huppelen Richt zijn aandacht op dezelfde activiteit als een andere leerling Kijkt blij en trots na een succeservaring Wijst een lichaamsdeel aan en laat zien wat hij er mee kan Kiest na hints (over grootte, zwaarte) uit twee voorwerpen het voorwerp dat te tillen is Wijst zijn ouders aan (in het echt en op een foto) wanneer hiernaar gevraagd wordt Wast zijn handen Geeft aan wat hij wil hebben of wil doen (keuze uit twee of drie dingen) Doet een ander geen pijn en maakt geen dingen kapot Troost iemand of stelt iemand op zijn gemak (een aai of
2 Geeft aan of iets nat of droog is Geeft aan dat hij handen en armen heeft en toont op verzoek hiermee één of meer (sociale) functies Geeft van zichzelf aan of hij een jongen of meisje is Benoemt de namen van zijn eventuele broers en zussen Geeft op verzoek zijn mening over zijn eigen voorkeur Kiest uit twee of meer dagelijkse activiteiten wat hij leuk vindt om te doen Doet zelf wat hij zelfstandig kan en vraagt meestal hulp wanneer dat nodig is Toont zijn prestatie aan anderen en laat, nadat hij complimenten krijgt, zien dat hij trots is Noemt ouders (papa, mama) broers, zussen en vriendjes bij de naam Uit actief en/of passief zijn gevoelens en wijst naar de aanleiding Poetst zijn tanden in opdracht van een volwassene Vraagt op eigen initiatief hulp van de leerkracht Blijft rustig bij een conflict Deelt materiaal met een ander Herkent een onprettige situatie en trekt zich eruit terug Gaat zorgvuldig met 120
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
3 Maakt verbaal of non-verbaal duidelijk hoe oud hij is Kiest een activiteit en nodigt hier een leerling voor uit in opdracht van een volwassene Kiest gepaste kleding voor een dagelijkse situatie Vertelt dat hij lief is of iets goed kan Zet door zodra hij een fout maakt na aansporing van een volwassene Laat met trots zien wat hij kan Geeft aan wanneer hij gevoelens van angst ervaart Geeft aan welke situaties gevoelens bij hem op kunnen wekken Geeft aan hoe hij zich voelt en dat een ander niet perse hetzelfde voelt Herkent op de tast wat iets is en controleert door kritisch te kijken of zijn waarneming juist is Geeft aan dat hij benen en voeten heeft en toont op verzoek één of meerdere functies ervan Kiest uit twee voorwerpen het voorwerp waarbij hij bij kan Geeft tijdens het eten aan wat hij wel en niet aan kan
4 Geeft aan of een andere leerling zich boos, blij, bang of verdrietig voelt Reageert na voordoen op een blij, verdrietig, boos of angstig gevoel van een ander Houdt zich aan regels rond boeren, niezen en hoesten die thuis en in de klas gelden Is beleefd (bedankt als hij iets krijgt, maakt excuses) Gooit in de klas geheel zelfstandig zijn afval in de afvalbak Helpt op de juiste manier een andere leerling Beeldt uit of vertelt wat ruzie is Vraagt bij spel of hij mee mag doen Luistert en kijkt naar de uitleg van een opdracht Voert een opdracht uit als dit wordt gevraagd Doet wat de leerkracht hem persoonlijk of in een klein groepje vraagt Begint op tijd aan een taak Ruimt zijn spullen netjes op na een werkje Begint zelfstandig aan een bekende taak Maakt kenbaar dat hij hulp nodig heeft Ziet en begrijpt opvallende bewegingen bij simpele uitdrukkingen zoals ‘hallo zeggen’
kus) Biedt een ander materiaal aan in opdracht van een volwassene Loopt niet weg als er tegen hem gesproken wordt Zit of staat een minuut stevig in een één-op-éénsituatie Kijkt de ander aan als die spreekt Imiteert geluiden of gebaren
materiaal om Weigert uit zichzelf een onredelijk verzoek Spreekt duidelijk Springt, juicht of klapt in zijn handen als hij blij is zonder anderen daarmee vervelend te storen Wacht op zijn beurt in een spelsituatie
Zegt ‘nee’ tegen een onredelijk verzoek, ook na aandringen Komt voor zichzelf op bij ongewenste intimiteiten (nee zeggen, weglopen) Zegt het de ander als deze onaardig tegen hem is Vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling Verwoordt en uit zijn gevoelens van verdriet en vraagt om te troosten Uit zijn gevoelens van boosheid op een gewenste manier en zet zich erover heen Vertelt dat anderen dezelfde gevoelens kunnen hebben als hijzelf
en ‘zeggen dat iets lekker is’ Praat niet door het verhaal van een ander heen Steekt zijn vinger in de lucht en wacht tot hij de beurt krijgt om antwoord te geven Maakt contact met de ander en vraagt of hij iets mag vertellen Brengt duidelijk onder woorden wat hij wil weten
5 Vertelt hoe oud hij is Vertelt over een gebeurtenis die hij heeft meegemaakt Geeft aan wat hij mooi, leuk of lekker vindt wanneer hiernaar gevraagd wordt Kiest geschikte kleding voor een situatie Kiest een haalbare taak uit de keuze tussen een niethaalbare en een haalbare taak Heeft positief contact met medeleerlingen Is blij wanneer hij slaagt en neemt complimenten in ontvangst Geeft aan wanneer
6 Noemt de naam van een bekende in een functionele situatie (“van wie is dat?”) Geeft aan of hij een persoon wel of niet kent Geeft aan of hij een activiteit alleen of samen wil doen en met wie Geeft aan wat hij kan en moeilijk vindt bij een dagelijkse redzaamheidstaak Toont een ander met trots wat hij geleerd heeft Geeft aan wat hij wil hebben of doen Geeft op een gepaste wijze kritiek Kent en gebruikt een
7 Besteedt tijd aan leuke dingen, zoals een hobby Eet en drinkt goed (voldoende, gezond, volgens dieet, regelmatig) Wast zichzelf en trekt na aansporing van een volwassene schone kleding aan Poetst zijn tanden en verzorgt haren na aansporing van een volwassene Benoemt lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes en vertelt dat hij/zij in de puberteit lichamelijke veranderingen zal doormaken
8 Schat in op welk moment hij een boodschap kan doorgeven Vertelt wat voor geloof hij heeft Vertelt wat voor nationaliteit en afkomst zijn ouders en hijzelf hebben Zoekt en kiest een oplossing voor een (dreigend) conflict Voert een oplossing uit bij (dreigende) conflicten Bekijkt of de ruzie goed is opgelost of is voorkomen Maakt onderscheid tussen wat iemand als grapje bedoelt
121 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
een taak voor hem te moeilijk is Wacht uit zichzelf enkele minuten om hulp wanneer de leerkracht in gesprek is Verzorgt zijn eigen haren na aansporing van een volwassene Deelt zijn trotse gevoel met anderen (blijdschap tonen) Doet iets voor of geeft iets aan iemand van wie hij houdt Gaat bij ruzie naar volwassene en gebruikt geen verbaal of lichamelijk geweld Biedt zijn excuses aan Troost op eigen initiatief een verdrietige medeleerling Vertelt dat en waarom hij ruzie heeft of wanneer anderen ruzie hebben Vraagt bij ruzie advies aan volwassene en voert dit uit Wacht een minuut tot de leerkracht vrij is om een vraag te stellen Onthoudt een enkelvoudige boodschap en geeft deze door Geeft een boodschap aan de juiste persoon door
9 Komt voor zijn eigen
oplossing om negatieve spanning kwijt te raken Zorgt ervoor dat hij alleen is wanneer hij daar behoefte aan heeft Geeft op een gewenste manier aan dat hij behoefte heeft aan aandacht of gezelschap Toont medeleven, bijvoorbeeld door troosten (kan zich in de gevoelens van anderen verplaatsen) Helpt op eigen initiatief een medeleerling waar dit wenselijk is Onderneemt iets met een medeleerling en heeft daarbij weinig sturing nodig Doet een voorstel aan een medeleerling voor een gezamenlijke activiteit Zet door wanneer een taak niet meteen lukt (probeert op eigen initiatief de taak nogmaals uit te voeren) Wacht rustig totdat de leerkracht aangeeft dat hij aan de beurt is Wacht met hulp vragen tot een geschikt moment Geeft aan wanneer er een onduidelijkheid is door een vraag uit te spreken Zegt “Ik weet het niet” wanneer hij een antwoord niet weet Schat in een kringgesprek in op welk moment hij kan antwoorden 10 Gebruikt deodorant 122
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Geeft adequaat aan dat hij zich wel of niet prettig voelt Herkent zijn specifieke en meer complexe gevoelens Brengt zijn gevoelens onder woorden Vertelt dat anderen dezelfde gevoelens kunnen hebben en kan deze waarnemen Geeft een ander gelegenheid zijn gevoelens te uiten Geeft niet te snel op: gaat om met gevoelens van frustratie en onmacht Kan tegen zijn verlies Uit gevoelens van verlegenheid en onzekerheid op adequate wijze Uit gevoelens van jaloezie op adequate wijze Vertelt wat liegen en eerlijk zijn is Stoort anderen niet Komt voor een ander op Wacht op iemand Geeft een compliment Neemt een boodschap aan en geeft deze duidelijk over in een rustige situatie, zoals tijdens een les
11 Overlegt met een
of echt meent Maakt onderscheid tussen de werkelijkheid en een verzonnen wereld Toont verschil in omgang met familie, vrienden, kennissen, collega’s en vreemden Kent bepaalde eigenschappen en wensen van bekenden Maakt een taak af binnen de beschikbare tijd Controleert zijn taak Voert een taak zelfstandig uit met hulp van een lijstje waarop de handelingen staan (in picto’s of geschreven) Voert op eigen initiatief een taak nogmaals uit Luistert naar een voorstel of een idee van de ander Stelt een vraag op het juiste moment tijdens een kringgesprek Geeft adequaat aan dat hij iets wil vertellen en schat het moment in waarop dit kan tijdens een kringgesprek Kijkt de ander aan en laat de ander uitspreken tijdens een kringgesprek Spreekt duidelijk tijdens het kringgesprek Antwoordt op een vraag en laat op adequate wijze weten dat hij het antwoord weet 12 Heeft respect voor
mening uit Houdt rekening met eigenschappen en wensen van bekenden Heeft een juiste lichaamshouding (zitten, lopen en tillen) Vermijdt zaken, die slecht voor zijn gezondheid zijn: alcohol, drugs, roken, gokken Beleeft zijn lichamelijkheid en die van anderen als vanzelfsprekend Toont interesse voor de ander Luistert naar de ander als deze zijn gevoelens kenbaar maakt Houdt rekening met de gevoelens van de ander Zorgt voor voldoende lichaamsbeweging Reageert adequaat op kritiek of correctie en doet er iets mee Gaat adequaat om met gevoelens van verliefdheid Valt een ander niet lastig met zijn verliefdheid / seksuele gevoelens Vertelt wat seks is Maakt een grapje of heeft plezier met anderen Biedt de ander zijn luisterend oor aan Gaat adequaat om met gevoelens van verlies en rouw Geeft aan wanneer hij behoefte heeft aan privacy Houdt zich voldoende in bij de neiging tot schelden en vloeken Gaat adequaat om met gevoelens van nervositeit, onrust:
Vertelt dat er meerdere manieren zijn om met dingen om te gaan/zaken aan te pakken Maakt een afspraak Vertrouwt degenen die hij kan vertrouwen: luistert naar mensen waarvan anderen aangeven dat die te vertrouwen zijn Vertelt waarom hij eerlijk moet zijn Houdt rekening met eigenschappen en wensen van bekenden Is eerlijk is situaties waarin dit moet Weet wie hij kan vertrouwen: vraagt een bekend persoon of hij een onbekende kan vertrouwen Doet een voorstel om samen iets te ondernemen Wijkt niet van het gespreksonderwer p af Deelt ervaringen/gevoele ns met een ander Deelt ervaringen/gevoele ns met een vertrouwd persoon Neemt voldoende frisse lucht Gaat adequaat om met gevoelens van eenzaamheid Gaat adequaat om met gevoelens van haat Geeft aan welk aandeel hij heeft gehad bij een probleem/gebeurte nis Accepteert dat de ander een andere overtuiging kan 123
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
ander Zegt een afspraak tijdig af of verzet deze Gebruikt medicijnen volgens voorschrift Maakt afspraken over wie wat doet (in het huishouden) en houdt zich hieraan Praat met iemand over iets dat ze samen hebben meegemaakt Praat met een vertrouwd iemand over zijn seksuele gevoelens Gaat adequaat om met gevoelens van schaamte Heeft inzicht in gedragsregels: vertelt wanneer deze gelden en weet zich ook te gedragen in situaties waarin geen expliciete regels zijn genoemd
de gevoelens van een ander Komt voor zichzelf op bij ongewenste intimiteiten door dit te zeggen Houdt de lijn van zijn verhaal vast Spreekt een ander er op aan als deze zich niet aan de afspraak houdt zonder ruzie te maken Slaapt voldoende en neemt genoeg rust en ontspanning Praat met een vertrouwd iemand over zijn (positieve en negatieve) seksuele ervaringen Maakt samen met een ander een plan Gaat adequaat om met gevoelens van schuld en spijt Vertelt over enkele gebruiken, gewoonten en feesten van andere religies en volken Accepteert dat ieder andere gewoonten heeft (bijvoorbeeld geen varkensvlees eten, bidden, bepaalde kleding dragen) Maakt bewust keuzes in vrijetijdsbesteding en in werk
heeft geduld Vertelt wat een afspraak is Houdt zich aan een afspraak (doet wat hij belooft, komt op tijd wanneer dit van toepassing is)
hebben Handelt naar zijn geloof/overtuiging Reageert adequaat op een opdracht of correctie van een gezaghebbende Signaleert zelf dat er ruzie dreigt
124 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Leerlijn Leren leren Voor leerlingen die niet vanzelfsprekend aan het leren gaan. De leerlingen leren belangstelling hebben voor de wereld om hen heen, ze leren deze gemotiveerd onderzoeken en daarin taken uitvoeren, waarbij ze gebruik maken van informatie, strategieën en vaardigheden en ze leren reflecteren op eigen handelen. 1. Taakaanpak 2. Uitgestelde aandacht / hulp vragen 3. Zelfstandig (door)werken 4. Samenwerken 5. Reflectie op werk
125 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Niveau 1. Taakaanpak
1 Luistert en kijkt naar de uitleg van een opdracht in een één op één situatie Wijst aan waar hij moet beginnen Gaat zorgvuldig met materialen om Voert een simpele enkelvoudige taak tot het einde uit Controleert of de taak klaar is (alles gebruikt) Pakt en ruimt zijn materialen op
2 Luistert en kijkt naar de uitleg van een opdracht in een groepsinstructie voordat hij aan de taak begint Kijkt hoe de leerkracht een taak aanpakt en neemt deze aanpak over Herhaalt de opdracht die hem is gegeven (wat ga je nu doen?) Begint na de uitleg met zijn taak Verbetert na aanwijzingen de manier waarop hij een taak uitvoert
3 Plant met hulp van de leerkracht twee taken achter elkaar Voert twee taken achter elkaar uit met behulp van een planner Bepaalt zelf in welke volgorde hij een taak uitvoert Leest van het bord of taakkaart wat en hoeveel hij moet doen
5 Geeft aan wat hij verwacht te kunnen: aantal taken in een bepaalde tijd Geeft aan wat hij verwacht te kunnen: qua eigen vaardigheden Plant zelfstandig meerdere taken achter elkaar:
6 Stelt zichzelf bij een bekende taak een tijdsdoel (dan moet ik het af hebben) Plant zelfstandig meerdere taken achter elkaar op meer dagen Houdt bij meerdere taken het overzicht van wat wanneer moet gebeuren (agenda, actielijstje)
7 Plant taken van een vakgebied voor een week (agendabeheer) Maakt een huiswerkplanning in de agenda Schat in hoeveel taken hij afkrijgt binnen een bepaalde tijd Stelt prioriteiten wanneer er meerdere dingen tegelijk moeten gebeuren Geeft vooraf aan bij welk resultaat hij tevreden is met zijn werk
-
op een dagdeel
op een dag Achterhaalt bij een veelvoorkomende (of belangrijke) fout waar de fout zit Probeert de fout herstellen Controleert zijn eigen taak en corrigeert waar nodig
126 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4 Plant zelfstandig meerdere taken achter elkaar (binnen één vak) Bedenkt en vertelt hoe hij een taak gaat aanpakken Kiest uit twee manieren om een taak aan te pakken de beste manier Kijkt hoe medeleerlingen een taak aanpakken en neemt de strategie over Weet wanneer hij hulp nodig heeft Zet door en past oplossingen toe bij een taak die hij moeilijk of eng vindt Geeft aan wanneer hij toe is aan een moeilijkere taak 8 Maakt een plan voor de aanpak van een klein project (volgorde van taken, duur van taken, tijdsindeling, benodigdheden) Maakt voor drie vakken een volledige weekplanning waarin onderscheidt is tussen instructietijd, zelfstandig werken en huiswerk Houdt bij zijn planning rekening met eerder ervaringen
Niveau 2. uitgestelde aandacht/ hulpvragen
1 Luistert naar de klassikale start van de les Begrijpt wanneer de regels voor uitgestelde aandacht gelden Wacht met een vraag tot de groepsleiding bij hem is Houdt zich aan de 4 werkregels voor het zelfstandig werken (stil zijn/zachtjes praten, blijven zitten, geen hulp vragen) Weet de volgorde van de ronde Kan de volgorde van de ronde aangeven Benoemt de regels voor het zelfstandig werken
2 Weet wanneer de leerkracht beschikbaar is voor hulp en wanneer niet Lost zelf praktische zaken/problemen op Kan omgaan met verschillende regels in verschillende lessituaties
127 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
3 Hanteert de afgesproken regels om problemen op te lossen (bv. hulp van medeleerling of leerkracht, op zoeken)
4 Schat in of hij na de uitleg alle taken kan maken en vraagt anders direct extra hulp in de startronde
Niveau 3. Zelfstandig werken
1 Voert een korte, voorgestructureerde opdracht uit en maakt die af zonder te stoppen Pakt vervolgwerk na het afronden van een taak
2 Werkt 10 minuten zelfstandig aan een bekende taak Probeert de taak nog een keer wanneer het de eerste keer niet lukt Lost een klein materiaalprobleem op zonder anderen te storen (papier vol, ander potlood nodig) Pakt bij een probleem een wachtwerkje
3 Werkt 15 minuten zelfstandig aan een taak Maakt een langdurige opdracht af als daar af en toe aanwijzingen voor worden gegeven Maakt gebruik van hulp Werkt harder door om een taak af te krijgen als de leerkracht dit aangeeft Maakt gebruik van een wachtwerkje als hij vast loopt of lost het probleem op een andere manier op
5 Werkt een uur zelfstandig aan een taak op een dag Houdt zelf de tijd in de gaten om op tijd het werk af te krijgen Begint aan een volgende taak waarvan hij weet dat hij deze zelfstandig mag en kan doen Werkt netjes en/of snel afhankelijk van de eisen die aan de taakuitvoering worden gesteld
6 Zoekt een oplossing bij tegenslag met een taak (aanwijzingen onleesbaar, spullen onvindbaar)
7 Zet zich langere tijd in voor een taak die hij niet leuk vindt of die niet lukt Werkt door bij interne afleiding (schrijft vragen en gedachten die afleiden op)
128 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4 Werkt 30 minuten zelfstandig aan een taak Volgt een stappenplan om een grotere taak uit te voeren Werkt zelfstandig door zonder klassikaal teken Hanteert de zelfstandig werken regels bij alle vakken Slaat een probleem over en gaat door met een andere deel van zijn werk (ook ander vakgebied) Zet door bij een taak die hij moeilijk of eng vindt (iets vragen aan andere leerkracht, iets uitleggen aan andere leerling, gymoefening die niet lukt) Werkt door bij externe afleiding (onderbouw speelt buiten, maken lawaai)
Niveau 1 4. Speelt en werkt Samenspelen naast andere en leerlingen samenwerken Deelt materiaal met andere leerlingen Voert met een medeleerling een opdracht uit onder leiding van de leerkracht
5 Werkt samen met kleine subgroepen (2-3 personen) aan opdrachten die veel overleg vragen. De leden van de subgroep: - wisselen ideeën met elkaar uit - maken afspraken over wie wat doet en houden zich hieraan - geven complimenten aan iemand die het goed doet Geeft feedback aan een medeleerling waarmee hij samenwerkt (wat goed is en wat beter kan/moet) Past in onderling overleg
2 Vraagt of hij mee mag spelen Speelt zowel een leidende als volgende rol in spel Vraagt of hij iets mag gebruiken van een ander Helpt op verzoek anderen bij het uitvoeren van een taak (even helpen tillen) Voert met een medeleerling zelfstandig een opdracht uit en rondt de taak samen af
3 Houdt zich aan afspraken over wie, wat en waar bij het uitvoeren van een gezamenlijke opdracht Werkt samen in duo’s aan een activiteit die beperkt overleg vraagt Werkt langere tijd samen met medeleerlingen bij het uitvoeren van een gezamenlijke opdracht Spreekt met een ander af wie wat gaat maken Voert zonder aansporing zijn deel van de taken uit bij het samenwerken met een medeleerling
6 Maakt afspraken over de taakverdeling in een subgroep (4-6 personen) Heeft een eigen bijdrage in het bespreken van de taakverdeling Legt zich neer bij een groepsbeslissing Helpt een ander om iets in te brengen in de groep (wat vind jij?)
7 Noemt een aantal van de eigen capaciteiten (wat kan je goed) Benoemt en gebruikt capaciteiten van medeleerlingen Zet zijn capaciteiten adequaat in Past zijn gedrag aan na terechte kritiek van een medeleerling
129 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4 Werkt samen in duo’s aan een schoolopdracht (veel overleg) Werkt samen met kleine subgroepen (2-3 personen) met beperkt overleg Bespreekt een probleem onder leiding van een leerkracht Maakt met medeleerlingen een taakverdeling en neemt hierbij ook minder leuke taken op zich Laat de ander zijn eigen taak uitvoeren Doet aan een ander voor hoe de taak gedaan moet worden Helpt uit zichzelf een ander die hulp nodig heeft bij het uitvoeren van een taak Zegt op een aardige manier dat hij een idee van een ander niet leuk vindt 8 Neemt bij samenwerken aan een taak een leidende en volgende rol Benoemt naast zijn capaciteiten ook zijn beperkingen bij het uitvoeren van taken ( en verdeelt op basis daarvan de rollen tijdens het samenwerken)
tussentijds afspraken aan Niveau 5. Reflectie op werk
1 Vertelt na afloop van een taak wat hij heeft gedaan Geeft tijdens een activiteit aan dat hij het (te) makkelijk of moeilijk vindt Vertelt wat hij die ochtend/middag heeft gedaan mbv dagritmekaarten Geeft aan welke taken hij moeilijk vond en welke makkelijk
2 Vertelt wat hij die ochtend/middag heeft gedaan (zonder visuele steun) Controleert het gemaakte werk Geeft aan of de taak makkelijk of moeilijk was en of hij goed heeft gewerkt
3 Vertelt in een paar stappen hoe hij zijn taak heeft aangepakt Zoekt een fout op als de leerkracht vraagt nog eens goed te kijken Beoordeelt samen met de leerkracht hoe hij zijn taak gedaan heeft werkwijze, snel/langzaam, resultaat)
5 Reageert zonder boos te worden op kritiek op zijn werk Stelt vorderingen bij zichzelf vast (dit ging beter dan vorige keer) Vertelt achteraf waarom iets goed, minder goed of fout is gegaan Legt samen met leerkracht een relatie tussen deze beoordeling en afspraken voor de volgende keer Geeft aan in welke vakken hij goed en minder goed is Evalueert de periode van zelfstandig werken gericht op de voorbereiding, het proces en het resultaat
6 Geeft feedback op het werk van een medeleerling Ontvangt feedback van een medeleerling op zijn gemaakte werk Evalueert planning en uitvoering van zijn dag/meerdagen/weektaak op basis van de feedback Reflecteert zowel op het resultaat van een taak als op het proces (hoe heb ik het aangepakt) Onderscheidt daarbij persoonlijke (kun je zelf beïnvloeden) en externe oorzaken Evalueert zijn eigen werkdag gericht op de voorbereiding, het proces en het resultaat Verbindt consequenties voor de volgende keer aan zijn beoordeling
7 Stelt zonodig zijn tijdsplanning bij (meer/minder tijd nodig): -
enkelvoudige taak -
voor een
taaksysteem Beoordeelt of hij een uitgevoerde taak goed had voorbereid en uitgevoerd en verbindt hier consequenties aan voor de volgende keer Beoordeelt of hij de juiste prioriteiten heeft gesteld en geeft aan welke gevolgen dit heeft voor een volgende planning Past zijn werkstijl (kwaliteit t.o.v. hoeveelheid) aan waar nodig Schat in wat nodig is om de leerstof te beheersen (aanvullende instructie/oefenstof nodig)
130 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
voor een
4 Onderbouwt zijn mening over de kwaliteit van een gemaakte taak (goed, omdat) Kijkt naar en praat over overeenkomsten en verschillen tussen eigen en andermans werk/aanpak Geeft aan op welk gebied zich een probleem voordeed en welke oplossing is gekozen (bij materiaal, taak of samenwerking) 8 Bespreekt met anderen hoe hij zijn project heeft aangepakt gericht op de voorbereiding, het proces en het resultaat Evalueert eigen werkweek (er is een balans tussen positieve en negatieve punten) Komt met suggesties voor aanpassingen op inhoudelijke (wat wil/moet ik leren) en procesmatige aspecten van het onderwijsleerproces
Bijlage 2: Leerlijnen LVG Pedagogische leerlijnen
Pagina
Gedrag en persoonlijkheid Emotionele ontwikkeling Sociale ontwikkeling Werkhouding en motivatie
124 - 129
Didactische leerlijnen Lezen (Technisch)
131
Begrijpend lezen
132
Schrijven
133
Taal
134
Spelling
135
Rekenen
135 – 137
Klokkijken
137
Aardrijkskunde
137 – 139
Geschiedenis
139
Natuur en Techniek
140 – 142
Bewegingsonderwijs
142 – 144
Beeldend onderwijs
144 - 145
131 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Gedrag en Persoonlijkheid - keuzes maken, - Conflicten, -zelfbewustzijn - zorgvuldigheid materialen - activiteitsniveau
1- Kiest tussen twee concreet aangeboden voorwerpen - kijkt blij en trots na een succeservaring. - doet een ander geen pijn en maakt geen dingen kapot. 2- Kiest tussen drie concreet aangeboden voorwerpen - Toont zijn prestatie aan anderen en laat zien dat hij trots is. - Geeft op verzoek zijn mening over een eigen voorkeur. - Geeft van zichzelf aan of hij een jongen of meisje is (bewustzijn) - Gaat zorgvuldig met materiaal om. - blijft rustig bij een conflict - herkent een onprettige situatie en trekt zich dan terug. - spreekt duidelijk - doet wat hij zelfstandig kan en vraagt meestal hulp wanneer dit nodig is. 3- Kiest uit meer dan drie concreet aangeboden voorwerpen - Maakt verbaal of non-verbaal duidelijk hoe oud hij is. - Vertelt dat hij lief en of hij iets goed kan - laat met trots zien wat hij kan - zet door wanneer hij een fout maakt na aansporing. - uit gevoelens van boosheid op de juiste manier en zet zich eroverheen. 4- Maakt een vrije keuze zonder genoemde mogelijkheden - Houdt zich aan regels rondom boeren en niezen en hoesten. - Is beleefd - Gooit zelfstandig iets in de afvalbak. - begint op tijd aan een taak. - brengt duidelijk onder woorden wat hij weten wil. 5- Maakt een bewuste keuze en komt er niet op terug. -Vertelt hoe oud hij is. - geeft op verzoek aan wat hij mooi, lekker, leuk vindt. - kiest een haalbare taak uit een keuze van haalbaar en niet-haalbaar. - Is blij wanneer hij slaagt en neemt complimenten in ontvangst. - Verzorgt zijn haren na aansporing - gebruikt geen verbaal of fysiek geweld. - Vraagt bij conflicten advies van een leerkracht. - Geeft aan wanneer een taak te moeilijk voor hem is. 6- Vertelt dat hij een andere keuze wil maken dan een ander. Noemt de naam van een bekende in een functionele situatie (van wie is dat) - Geeft aan of hij een persoon wel of niet kent. - Geeft aan of hij een activiteit alleen of samen wil doen. - Geeft aan wat hij moeilijk en goed kan bij dagelijkse taken. - toont een ander trots wat hij geleerd heeft. - Geeft op gepaste wijze kritiek. - Kent en gebruikt een oplossing om negatieve spanning kwijt te raken. - Zorgt ervoor dat hij alleen is als hij daar behoefte aan heeft. - Geeft aan wat hij wil hebben/doen. - Geeft aan wanneer er onduidelijkheid is over een boodschap. - Schat in een kringgesprek in wanneer hij kan spreken. - Zegt ‘ik weet het niet’ als hij een antwoord niet weet.
132 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Emotioneel - gevoelens van zichzelf en anderen
1- Voelt zich veilig in de omgeving. - reageert zichtbaar op een prettige of onprettige ervaring. - uit op een zichtbare manier blijdschap (lachen, zingen, dansen) 2- Uit passief en actief zijn gevoelens en wijst naar de aanleiding. - toont blijdschap zonder anderen daarmee vervelend te storen. 3- uit gevoelens van angst - uit gevoelens van verdriet en vraagt troost. - komt voor zichzelf op bij ongewenste intimiteiten (nee, weglopen) 4- Geeft van zichzelf of een ander aan of hij zich boos, blij, bang of verdrietig voelt. - vertelt over iets wat hij net heeft meegemaakt. - geeft aan of een andere leerling zich boos/bang/blij/verdrietig voelt. - Reageert na voordoen op gevoel van een ander. 5- Vertelt bij een emotie waardoor hij zich zo voelt. - Vertelt aan het einde van de dag wat hij heeft meegemaakt. - troost op eigen initiatief een andere medeleerling. - Toont teleurstelling en verbazing. 6- Stelt zich voor aan een bekende klas/bekend persoon - Vertelt van welke specifieke situaties hij blij/bang/verdrietig of boos wordt. - Vertelt over iets dat hij gisteren heeft meegemaakt. - verplaatst zich in de gevoelens van de ander (medeleven, lacht mee, troost)
Sociaal naar leerlingen - assertiviteit - aardig doen - beurtgedrag - bewust van de ander
1- Houdt een voorwerp vast als een ander het probeert af te pakken. - Troost een ander wanneer die verdrietig is met een aai of kus. - Is stil als een ander iets zegt. - Zegt dank je wel en alsjeblieft in vaste situaties. 2- Gaat in tegen een verzoek van een ander - Deelt iets met een ander als hem dat gevraagd wordt. - Zegt sorry als hij iets laat vallen/omgooit. - Geeft uiterlijke verschillen aan tussen hem en andere kinderen. 3- Zegt tegen een ander als die iets doet wat hij niet leuk vindt. - Zegt sorry als iemand hem ergens op wijst. - Bedankt een ander als hij iets krijgt. - Beheerst zich als hij boos is wanneer hem dit gevraagd wordt. 4- Zegt nee tegen een onredelijk verzoek, ook na aandringen. - zegt sorry wanneer dit gepast is. - Benoemt waarom hij een ander geen pijn mag doen. - Laat non-verbaal merken dat ruzie voorbij is. - praat niet door het verhaal van een ander heen - steekt zijn vinger in de lucht en wacht op een beurt. - maakt contact met een ander en vraagt of hij iets mag vertellen. 5- Zegt het als hij wordt overgeslagen. - geeft aan dat een ruzie over is. - maakt oogcontact als hij een ander iets vertelt - kijkt een ander aan als hij diegene bedankt. - geeft een complimentje over uiterlijk of werkje. - Biedt zich excuses aan als dit gevraagd wordt, met oogcontact. - Luistert naar de ander als die excuses maakt. - Uit zijn boosheid zonder anderen fysiek pijn te doen. 133
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
6- Zegt tegen een ander wat hij niet aardig van hem vindt. - Geeft een ander wat van zijn spullen als die niet genoeg heeft. - Betrekt een ander die alleen is. - beëindigt een ruzie door excuses aan te bieden en die van een ander te aanvaarden. - doet een voorstel aan een medeleerling voor een gezamenlijke activiteit - Durft zichzelf te laten zien in een bekende situatie (komt zeker de klas inlopen, kijkt niet weg) - kent meerdere manieren om te troosten (zakdoek, stil maar, arm omslaan) - nodigt een vriendje uit om mee te doen. - Deelt uit zichzelf iets met een ander (schuift op, deelt iets) - Biedt zijn excuses aan met oogcontact en past zijn gedrag daarna aan. - Vertelt waarom hij boos is op een ander. - Aanvaard excuses van een ander - Benoemt manieren om rustig te blijven als hij boos is (ademhalen, weglopen) Sociaal naar leerkrachten - beurtgedrag - keuzes maken - openheid in contact (bereikbaarheid)
1- maakt met geluid of gebaar duidelijk dat hij iets wel of niet wil. - trekt met geluid of gebaar actief aandacht als hij iets wil zeggen. - reageert op zijn naam. - Herkent en weet de naam van bekenden -loopt niet weg wanneer er tegen hem gesproken wordt. - Stopt met praten als de leerkracht hem dit vraagt. - Geeft antwoord op een vraag met een geluid/gebaar/enkel woord. - Voelt zich veilig in zijn omgeving. - Accepteert hulp van de leerkracht. 2- maakt met ja en nee duidelijk dat hij iets wel of niet wil. - wijst naar of benoemt een voorwerp dat hij de ander wil laten zien. - noemt mensen bij hun naam - Accepteert de keuze die de leerkracht voor hem maakt. - Accepteert het als zijn keuze niet door kan gaan. 3- geeft zijn keuze aan op een keuzebord. - noemt een naam om de aandacht op iets te vestigen. 4- Maakt een vrije keuze zonder genoemde mogelijkheden. - Vertelt in de kring iets wat hij heeft meegemaakt. - Vertelt de leerkracht een idee. - Steekt zijn vinger op om om aandacht te vragen. 5- beseft dat zijn keuze definitief zal zijn. - Vertelt in de kring wat hij die dag op school heeft meegemaakt. - Vertelt de ander een geheimpje. - Vraagt een bekende naar gevoelens. - Kan een kort moment wachten op zijn beurt wanneer de leerkracht heeft aangegeven wanneer zijn beurt is (uitgestelde aandacht). 6- vertelt dat niet iedereen dezelfde keuze als hij maakt. - Vertelt over welke specifieke situaties blijheid/boosheid/.. veroorzaken en waarom. - Vertelt over iets wat hij heeft beleeft en hoe hij zich voelde. - maakt afspraken met de leerkracht over wat hij nodig heeft.
134 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Motivatie en werkhouding - taakgerichtheid - zelfstandigheid - oplossingsgericht - doorzettingsvermogen
1- Voert een korte, nieuwe handeling uit (1 stap) als de ander deze heeft voorgedaan. - Trekt aandacht van begeleider als hij hulp nodig heeft. - Kent de betekenis van één vaste regel op een pictogram in de klas en houdt zich daaraan. - Begint aan een taak als hem dat gevraagd wordt. - Blijft rustig als hij een fout maakt. - Wijst aan waar hij moet beginnen. 2- Voert een korte, nieuwe handeling uit (2 stappen) als de ander deze heeft voorgedaan. - Gaat naar de begeleider toe als hij hulp nodig heeft. - Kent de betekenis van 2 vaste regels op pictogrammen in de klas en houdt zich daaraan. - Gaat voorzichtig met materiaal om. - Geeft aan dat hij klaar is met een taak. - Begint na uitleg met zijn taak. - Herhaalt de opdracht die hem is gegeven (dus wat ga jij nu doen?) 3- Bedenkt één voorwerp dat hij nodig heeft bij een bekende taak en pakt dit. - Voert een meervoudige instructie uit (2 stappen) - Werkt zelfstandig aan een bekende terugkerende taak (2-3 minuten) - Vraagt rustig om hulp als hij die nodig heeft. - Kent de betekenis van 4 vaste regels op pictogrammen in de klas en houdt zich daaraan. - Zet de spullen terug als hij klaar is met een taak en helpt andere leerlingen daarbij. - Bedenkt 1 voorwerp dat hij nodig heeft bij een bekende taak en pakt dit. - Kijkt hoe de leerkracht een taak aanpakt en doet dit na. - Werkt van links naar rechts en van boven naar onder. - Kan even wachten wanneer hij ziet dat de leerkracht bezig is voor hij om hulp vraagt. 4 – Bedenkt vier voorwerpen die hij nodig heeft bij een bekende taak en pakt deze. - Volgt een drievoudige instructie op voor bekende handelingen. - Werkt 5 minuten zelfstandig aan een bekende, terugkerende taak. - Vertelt hoe hij een taak heeft aangepakt en geeft zijn mening. - Hanteert de afgesproken vaste regel om hulp te vragen. - Houdt zich aan 1 nieuwe regel die de begeleider vooraf aan het werk met hem bedenkt. - Gebruikt het materiaal dat nodig is voor de taak (niet meer verf/papier dan nodig) - Zorgt voor een overzichtelijke werkplek. - Verbetert na aanwijzingen de manier waarop hij een taak aanpakt. - Kijkt hoe medeleerlingen een taak aanpakken en neemt dit over. - Vraagt een medeleerling om hulp. 5- Spreekt een vooraf afgesproken persoon aan als hij een probleem heeft met een taak. - Pakt vijf voorwerpen voor een onbekende taak aan de hand van een takenlijst/picto’s. - Volgt een drievoudige instructie op voor onbekende handelingen. - Maakt met behulp van een stappenplan een bekende taak af (3 stappen) - Maakt begeleider duidelijk dat en waar hij een probleem heeft. - Werkt 10 minuten zelfstandig aan een bekende terugkerende taak. - Geeft aan of hij alle stappen (3) van een bekende taak heeft doorlopen en vertelt 135
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
per stap hoe dat ging. - Werkt 5 minuten met een andere leerling aan een bekende taak, op basis van een gegeven taakindeling. - Weet wanneer de begeleider beschikbaar is voor hulp en wanneer niet. - Kan een bekende regel toepassen in meerdere situaties als hem dat vooraf gevraagd wordt door de begeleider. - Maakt zijn taken af, ook als hij ze niet leuk vindt. - Weet van zichzelf of hij een moeilijke taak uitstelt of juist niet. - Geeft aan wanneer hij toe is aan een moeilijkere taak. 6 - Voert een korte, voorgestructureerde opdracht uit en maakt die af zonder te stoppen. - Lost kleine problemen op tijdens de taak zonder anderen te storen (papier vol, pen op). - Verhoogt zijn werktempo als de leerkracht aangeeft dat de tijd bijna voorbij is. - Maakt gebruik van een wachtwerkje wanneer hij vastloopt. – Past veelvoorkomende sociale regels toe (kloppen, begroeten, aanspreken met naam). - Pakt voor twee onbekende taken alle voorwerpen aan de hand van pictogrammen. - Luistert naar de gehele instructie voor hij aan de taak begint. - Maakt met behulp van een stappenplan een bekende taak af (4-6 stappen) - Weet wat hij moet doen als hij vastloopt (hanteert de afgesproken regel ipv een afwachtende houding) - Doet gedurende 15 minuten een bekende, terugkerende taak. - Rond een taak af als de tijd verstreken is, bij een afgesproken tijdsplanning. - Controleert achteraf of zijn werk aan 1 concrete objectieve eis voldoet. - Geeft aan of hij alle 4-6 stappen van een bekende taak heeft doorlopen en hoe het ging. - Werkt 10 minuten met een andere leerling samen aan een bekende taak, op basis van een gegeven taakindeling. - Weet in welke situatie hij wie en wanneer om hulp mag vragen volgens de afgesproken regels. - Bedenkt zelf een relevante regel waar hij zich tijdens zijn werk aan gaat houden. - Probeert zijn taak nog een keer als het niet lukt.
136 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Spel
1- imiteert spontane spelhandelingen van een ander. -kijkt naar het spel van anderen. - houdt zich bezig met manipuleren van speelgoed/voorwerpen - combineert verschillende materialen zonder dat dit functioneel is. - speelt kiekeboespelletjes 2- imiteert eenvoudige aangeboden spel (liedje met beweging) - speelt eigen spel naast een andere leerling. - Laat zich leiden door uitnodigend spelmateriaal - Houdt zich bij eenvoudig spel aan de regels (wel/niet overlopen) 3- Richt zijn aandacht op dezelfde activiteit als een andere leerling. - Speelt functioneel vanuit ervaringen met speelgoed. - Speelt doe-alsof spelletjes - speelt zoekspelletjes met een volwassene - speelt even zelfstandig - wacht op zijn beurt tot de leerkracht die aangeeft. 4- speelt naast andere leerlingen zijn eigen rol - Doet uit zichzelf mee met het spel van anderen - Gebruikt bekende voorwerpen om een situatie na te bootsen - Deelt materiaal met een ander - vervult een beperkte rol in een gezelschapsspel met volwassene - wacht op zijn beurt bij een spelletje met een medeleerling. 5- Vraagt bij spel of hij mee mag doen of geeft dit non-verbaal aan. - Speelt met een ander kind doe-alsof - neemt bewuste rol aan - Speelt eenvoudige spellen met medeleerlingen onder begeleiding (tikkertje, toren bouwen) - Speelt met een volwassene een gezelschapsspel - Verzint eigen regels bij spelletjes - wacht op zijn beurt bij een spelletje met meerdere medespelers. 6- kiest een leerling met wie hij prettig samenspeelt - Vraagt om echte materialen bij fantasiespel (notitieblok, geld, boekje) - Speelt samen met materiaal dat samen gebruikt moet worden (bal, wip) - Benoemt het wanneer een ander zich niet aan de regels houdt (voor de beurt gaan) - Speelt fantasiefiguren na (sprookjes) - Kan een leidende en volgende rol in samenspel innemen. - maakt een eenvoudige spelafspraak met een andere leerling onder begeleiding.
137 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Lezen
1- Spreekt goed verstaanbaar voor onbekenden - Herkent een boek en weet dat er een verhaal in staat - Slaat de bladzijden één voor één om. - Bekijkt samen met leerkracht de plaatjes - Wijst aan wat een boek is. 2- Begrijpt dat plaatjes en tekst samen een verhaal vertellen. - Kan met aandacht naar een voorgelezen verhaal luisteren. - Wijst genoemde woorden aan. - Gebruikt de begrippen verhaal/boek/lezen. - Wijst de leesrichting aan (van links naar rechts) 3- Begrijpt dat tekst van boven naar beneden gelezen moet worden. - Herkent details in een afbeelding. - Herkent een bepaald woord tussen andere woorden. 4- Pakt regelmatig zelf een boek om te lezen. - Kan het verhaal/onderwerp voorspellen aan de hand van de cover. - Benoemt het laatste woord van een zin of reeks - Benoemt het eerste woord van een zin of reeks - Rijmt op eenlettergrepige woorden (bus-kus) - Herkent een afwijkende of gelijke letter tussen letters en woorden (klein verschil). - Herkent grafemen van een woord. - Kent de begrippen: daarna, ervoor, volgende, erachter, eerste, tweede, klank, letter. - voegt lettergrepen samen tot een nieuw woord. - Leest de eerste 10 grafemen uit de leesmethode. - Koppelt het juiste foneem aan het waargenomen grafeem. - Weet wat het alfabet is en kan de eerste en laatste letter noemen. 5- Stelt vragen over het verhaal. - Wijst letterpositie in een woord aan (kruisje zetten in het hok waar je de letter hoort) - Herkent de eerste en laatste klank van een woord. - Deelt een woord op in losse grafemen. - Kent de betekenis van een punt. - Gebruikt de begrippen woord, zin, regel en bladzijde. - Voegt woorden samen tot een zin. - Leest vlot MKM wisselrijtjes waarbij het eerste cluster gelijk is. - Leest op AVI start: herkennen van lidwoorden en simpele woorden 6- Benoemt het verschil tussen ‘echt gebeurd’ en sprookjes. - Kent de betekenis van een vraagteken. - Voegt losse klanken van twee- en drieletterwoorden samen tot een woord. - Leest vlot MKM wisselrijtjes waarbij het laatste cluster gelijk is. - Koppelt aan elke grafeem het juiste foneem (36 grafemen). - Leest op AVI-M3: Leest enkelvoudige zinnen van 6 woorden zonder hoofdletters zonder leesmoeilijkheden.
138 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Begrijpend lezen/ luisteren
1- Geeft een juiste reactie bij het zien van een symbool van dagelijkse activiteiten. - De leerling kijkt gericht naar de leerkracht bij een instructie. - De leerling begrijpt door de toon van de stem of iets mag of niet. 2- Geeft een juiste reactie bij het zien van meerdere symbolen van dagelijkse activiteiten. - Reageert na herhaald lezen verbaal of non-verbaal op bekende woorden of situaties uit een boek. - Voert enkelvoudige opdrachten uit bij dagactiviteiten. - Begrijpt een korte tekst (4 regels, wijst na voorlezen juiste plaatje aan) - Begrijpt gedragsaanwijzingen tijdens het voorlezen. 3- Leest en begrijpt tweewoordzinnen gekoppeld aan dagelijkse activiteiten met hulp van symbolen. - Begrijpt informatieve mededelingen buiten het hier en nu (morgen gaan we naar de dierentuin). - Luistert met aandacht naar de leerkracht en medeleerlingen als zij in de groep iets vertellen. 4- Begrijpt meerwoordzinnen binnen het hier en nu met hulp van symbolen. - Geeft een juiste reactie op een korte mondelinge tekst bij een activiteit. - Beantwoordt vragen over een tekst of geeft dit weer (naspelen, tekening, stripverhaal ordenen) - Praat mee over bekeken informatieve prentenboeken en foto’s in tijdschriften. 5- kan na een verhaaltje plaatjes in goede volgorde zetten. - Koppelt een zelf gelezen woord aan een afbeelding of handeling. - Legt van losse woorden een logische zin bij een afbeelding. - Voert een meervoudige opdracht uit binnen het hier en nu. - Praat mee over de verschillen en overeenkomsten tussen informatieve prentenboeken over hetzelfde onderwerp (wat gebeurt er in het ene boek en in het andere boek) 6- Kan naar aanleiding van een illustratie een eenvoudig klein verhaaltje of vervolg op een verhaal verzinnen. - Leest een eenvoudige opsomming en begrijpt wat nodig is. - Koppelt zelf gelezen zinnen aan een concrete situatie. - Voert meervoudige niet alledaagse opdrachten uit. - Begrijpt de betekenis van veel voorkomende logo’s en picto’s.
139 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Schrijven
1- Voert symmetrische oefeningen uit vanuit schouder, elleboog, pols - Voert alle parallelle bewegingen uit in de ruimte en op het platte vlak - Tekent ontspannen met de voorkeurshand - Maakt strek-, buig- en draaibewegingen van de vingers in combinatie met zijwaartse polsbewegingen 2- Heeft een voorkeurshand bij het schrijven. - kan ‘pianospelen’ met zijn vingers op de tafel. - maakt fijne draaibewegingen vanuit de pols. - Houdt een potlood vast met de punt naar beneden. 3- Begint interesse te krijgen in geschreven taal en de functies daarvan (communicatief en permanent) - Vraagt de leerkracht om iets op te schrijven - “Schrijft” d.m.v. tekeningetjes, krabbels, reeksen letterachtige vormen of letters. - Tekent de vormen korte stok, lange stok en rondje na. - Wijst in letters de vormen korte stok, lange stok en rondje aan. - Werkt van links naar rechts. - Verdeelt woorden op het gehoor in lettergrepen. 4-Beseft dat je met letters woorden kunt maken - Schrijft guirlandes ( ), arcades ( ), rechte- (––), golf- ( ), zaaglijn( vorm (oo), losse halen (///) na op het grote vlak. - Tekent de vormen open rondje, boogje en kuiltje na. - Tekent bij verbale instructie een korte stok, lange stok en cirkel. - Wijst in letters de vormen open rondje, boogje en kuiltje aan. - Schrijft de beginletters van de schrijfmethode na. - Benoemt de eerste en laatste klank van een woord. 5- Schrijft guirlandes ( ), arcades ( ), rechte- (––), golf- ( ), zaaglijn( o-vorm (oo), losse halen (///) op een klein vlak - Schrijft met voorkeurshand - Schrijft zijn eigen naam na - Schrijft enkele letters bij vrij schrijven - Schrijft letters (letterdictee) - Schrijft bij het noemen van de letters volgens de schrijfmethode. 6- Houdt een potlood vast volgens pincetgreep - Schrijft eigen naam zonder voorbeeld. - Schrijft de cijfersymbolen tot 5. - Hakt MKMM woorden in fonemen. - Schrijft alle letters van de schrijfmethode na. - Schrijft alle cijfersymbolen. - Hakt MMKM woorden in fonemen.
140 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
), o-
),
Taal
1- Wijst grote verschillen tussen plaatjes aan. 2- Wijst genoemde woorden aan. - Herkent een trefwoord in een reeks of verhaal. - Vergelijkt twee woorden met elkaar. - Kan een reeks bouwen van woordblokken. - Maakt gebruik van constructies die de volgorde aangeven (toen, daarna) - Deelt een zin op in woorden 3- Zegt een reeks van drie woorden in de goede volgorde. - Herkent een klank in reeks losse klanken. - Herkent een klank in twee woorden. - Herkent een gelijke of afwijkende letter tussen andere letters en woorden (groot verschil). - Herkent een bepaald woord tussen andere woorden. - Gebruikt de begrippen: voorste. Middelste, woord, zin, regel, bladzijde. - Voegt woorden samen tot één woord (deur-bel) 4- Benoemt het laatste woord van een zin of reeks - Benoemt het eerste woord van een zin of reeks - Rijmt op eenlettergrepige woorden (bus-kus) - Herkent een afwijkende of gelijke letter tussen letters en woorden (klein verschil). - Herkent grafemen van een woord. - Kent de begrippen: daarna, ervoor, volgende, erachter, eerste, tweede, klank, letter. - voegt lettergrepen samen tot een nieuw woord. - Leest de eerste 10 grafemen uit de leesmethode. - Koppelt het juiste foneem aan het waargenomen grafeem. - Weet wat het alfabet is en kan de eerste en laatste letter noemen. 5- Stelt vragen over het verhaal. - Wijst letterpositie in een woord aan (kruisje zetten in het hok waar je de letter hoort) - Herkent de eerste en laatste klank van een woord. - Deelt een woord op in losse grafemen. - Kent de betekenis van een punt. - Gebruikt de begrippen woord, zin, regel en bladzijde. - Voegt woorden samen tot een zin. - Leest vlot MKM wisselrijtjes waarbij het eerste cluster gelijk is. - Leest op AVI start: herkennen van lidwoorden en simpele woorden 6- Benoemt het verschil tussen ‘echt gebeurd’ en sprookjes. - Kent de betekenis van een vraagteken. - Voegt losse klanken van twee- en drieletterwoorden samen tot een woord.
141 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Spelling
1- Kan plaatjes aanwijzen bij het benoemen van een woord (eenvoudig). 2- Benoemt voorwerpen en plaatjes van aangeboden dagelijkse concrete inhoudswoorden. - Rubriceert voorwerpen (dieren, planten, gebruiksvoorwerpen, kleding, mensen) 3- Wijst juiste plaatje aan na omschrijving van een woord op taalniveau groep 2-3 (passieve taalverwerving). - Sorteert duo-voorwerpen (voorwerpen die bij elkaar horen: vaas en bloemen). - Analyseert klankzuivere woorden in afzonderlijke klanken in de juiste volgorde (m/a/n, b/r/oe/k) 4- Breidt zijn woordenschat uit met woorden voor een taalniveau van 3/4 jaar (passieve taalverwerving). - Gebruikt woorden op taalniveau groep 2-3 (actieve taalverwerving). - Gebruikt lidwoorden om een voorwerp te omschrijven. - Vraagt hulp als hij een woord niet begrijpt. - Maakt een tekening bij woorden om ze te onthouden. 5- Schrijft letters - Hakt MKM woorden in fonemen. - Onderscheidt enkelvoud en meervoud bij zelfstandige naamwoorden - Herkent en vormt verkleinwoorden op –je en –tje 6- Schrijft klankzuivere MKM woorden met korte en lange klanken. - Schrijft zijn eigen naam op een ansichtkaart. - Herkent en vormt meervoudsvormen op -en en –s - Noemt in samenstellingen (zn-zn) de twee woorden en vormt samenstellingen. - Herkent werkwoorden (doe-woord).
Rekenen
2- Neemt verschillen tussen voorwerpen waar. - Sorteert voorwerpen. - Sorteert primaire kleuren. - Sorteert primaire vormen (vierkant, rondje, driehoek) - Wijst het juiste voorwerp aan als groot of klein wordt gezegd. - Geeft aan of iemand groter of kleiner is dan hijzelf. - Ervaart tellen in liedjes en andere werkvormen - Ervaart tellen via lichaamsbesef - Kan sorteren van groot naar klein en kan fouten hierin opsporen. - Kan duidelijk verschillende voorwerpen sorteren (borden – bekers) 3- Wijst juiste primaire kleur of vorm aan bij benoemen. - Sorteert secundaire kleuren (groen, paars, oranje, roze) - Sorteert secundaire vormen (rechthoek, ovaal) - Begrijpt de woorden groter/kleiner, lang/kort, zwaar/licht, hoog/laag, vol/leeg, middelste. - Sorteert voorwerpen van groot naar klein, zwaar naar licht, hoog naar laag. - Kan verbaal tot 5 meetellen. - Ervaart het tellen in relatie tot concrete voorwerpen en plaatjes/turven. - Ervaart het meten van voorwerpen en snelheden in bekers per fles, stappen, snel/langzaam - Overziet groepjes van twee. - Telt af met de klas van 5 tot 0. - Splitst concrete voorwerpen met het besef dat het totaal hetzelfde blijft. 4- Wijst juiste secundaire kleur of vorm aan bij benoemen. - Sorteert kleuren in drie toonwaarden van licht naar donker. 142
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
- Kan één verschil aanwijzen tussen twee afbeeldingen, waarbij bij één afbeelding iets is weggelaten. - Sorteert tertiaire vormen (trapeze, vijfhoek) - Tekent een eenvoudige figuur na. - Begrijpt de woorden zwaarder/lichter/zwaarst/lichtst, hoger/lager/hoogst/laagst, meer/minder/meest/minst/ langer/korter/langst/kortst. - Overziet drie voorwerpen. - Telt af met de klas van 10 tot 0. - Kan verbaal tot 10 meetellen - Leest de cijfersymbolen t/m 5 - Telt synchroon met voorwerpen t/m 10. - Splitst hoeveelheden op plaatjes met het besef dat het totaal hetzelfde blijft. 5-Benoemt drie verschillen tussen twee (dezelfde) plaatjes waar kleine verschillen op te zien zijn. - Wijst het juiste plaatje in een serie plaatjes aan als hij een stukje ervan te zien krijgt. - Begrijpt het woord evenveel - Telt langs een liniaal tot 10. - Meet met een eigen maateenheid (aantal stappen) - Spoort fouten op in reeksen van voorwerpen (groot/klein, laag/hoog enz)- Telt synchroon af vanaf 5 met tastbare of getekende voorwerpen. - Telt synchroon met symbolen t/m 10. - Telt synchroon met de getallenlijn t/m 10. - Herkent getaleenheden in voorwerpen (dobbelsteen, eierdoos enz) - Wijst de cijfersymbolen t/m 10 aan. - Splitst een aantal turfstreepjes met het besef dat het totaal hetzelfde blijft. 6- Benoemt vier manieren om voorwerpen te ordenen. - Vergelijkt hoeveelheden door tellend te vergelijken tot 5. - Wijst de lengte op een liniaal aan tot 10 cm. - Gebruikt voor lengte het begrip centimeter. - Vergelijkt maten van voorwerpen met elkaar; groter/kleiner, zwaarder/lichterKan verbaal tot 20 meetellen - Telt synchroon af vanaf 10 met symbolen of voorwerpen of met de getallenlijn. - Telt resultatief met voorwerpen of symbolen tot 5. - Telt mentaal tot 5 - Telt met getallen onder de 10. - Schrijft de cijfersymbolen t/m 5. - Herkent de symbolen plus, min en gelijk aan (+, -, =) -Splitst de cijfersymbolen t/m 5 Geld - Weet dat geld waarde heeft (er zuinig moet moeten zijn), speelt met nepgeld. - Herkent munten en papiergeld als geld, weet dat betalen inhoudt dat je geld aan een ander geeft. - Kent de functie ruilmiddel van geld. - Splitst concrete voorwerpen met het besef dat het geheel hetzelfde blijft. - Ordent 1 en 2 euromunten - Splitst hoeveelheden op plaatjes op met het besef dat het geheel hetzelfde blijft. - Benoemt munten en biljetten - Begrijpt dat elke munt een andere waarde heeft - Splitst turfstreepjes met het besef dat het geheel hetzelfde blijft. - Splitst en voegt cijfersymbolen samen t/m 5. - Maakt optel- en aftreksommen met getallen t/m 5. - Ordent biljetten op uiterlijke kenmerken, betaalt gepast met 1 en 2 euromunten. - Maakt optel- en aftreksommen met getallen t/m 10. 143 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
Klokkijken
2- Kan benoemen dat activiteiten een tijd kennen (begin, einde, start, stop) 3- Vertelt dat de tijd van de activiteit op de klok is af te lezen. 4- Koppelt de dagelijkse activiteiten aan de hele uren. 5- Leest hele uren af. 6- Leest hele en halve uren af. - Koppelt dagelijkse activiteiten aan halve en hele uren.
Aardrijkskunde/ ruimtelijk inzicht
1- Ervaart ruimte, diepte, hoogte - Wijst lichaamsdelen aan - Neemt veranderingen in houding waar - Bootst lichaamshoudingen na - Herkent een vertrouwde plaats en voorwerpen. - Vindt de speelplaats, eigen stoel en veel gebruikte spullen in de klas. - Herkent de klas op een foto. - Onderscheidt functies van bekende ruimtes (wc, keuken, lokaal) - Ziet het gevaar van fietsen, lopen op een drukke straat. - Gaat niet uit zichzelf van de stoep af. - Loopt , afgezet op school, direct het schoolplein op naar het goede lokaal. - Blijft na schooltijd op de juiste plaats wachten. - Kent de kleuren van het stoplicht en hun betekenis. - Benoemt verschillende vervoersmiddelen. 2 – Wijst in de spiegel de belangrijkste gezichtsdelen aan - Wijst bij anderen de belangrijkste lichaamsdelen aan. - Voert de juiste bewegingen uit bij omhoog/omlaag - Wijst verschillende plekken in het lokaal aan - Legt veelgebruikte spullen terug op hun plek. - Reageert in de ruimte op de begrippen op en af. - Herkent een bekend persoon op een foto van bovenaf. - Kent korte routes in en nabij de klas. - Doet uit eigen initiatief een gordel om. - Weet wanneer hij de klas mag verlaten. - Weet wanneer hij een andere klas in mag. - Geeft op plaatjes aan of gedrag wel of niet passend is in het verkeer. - Benoemt verschillende ruimtes in huis (keuken, woonkamer, slaapkamer) 3 – Wijst lichaamsdelen aan op een abstracte afbeelding. - Maakt de juiste beweging bij boven/onder - Wijst de lichaamsdelen aan op een foto van achteren genomen - Wijst de klok aan. - Kan aangeven welke drie voorwerpen op speelplaats/speelhoek enz horen. - Reageert in de ruimte op de begrippen in, voor, achter - Gebruikt de begrippen op en af. - Benoemt stoelen en tafels als inrichtingselementen. - Herkent bekende inrichtingselementen van bovenaf. - Benoemt oriëntatiepunten in en nabij het klaslokaal. - Reageert op het rode stoplicht door te stoppen en het groene door te gaan lopen. - Kijkt om zich heen bij het oversteken en steekt recht over onder begeleiding. - Weet wanneer hij in andere kamers mag komen (kantoren). - Benoemt verschillende manieren om ergens te komen (te voet, per auto). - Noemt een aantal basale beroepen waar mensen hun geld mee kunnen verdienen (bakker, kapper, boer)
144 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
4 – Wijst voor en achterzijde van het lichaam aan - Schat in hoeveel ruimte zich lichaam inneemt. - Wijst op een foto de elementen van de slaapkamer en van een huis aan. - Brengt orde in een beperkte hoek. - Reageert op de begrippen naartoe, hierheen, naast, onder. - Gebruikt de begrippen voor, achter, in. - Wijst de concrete hoeken uit de klas aan op een getekende plattegrond. - Benoemt oriëntatiepunten in de school. - Kent de routes in de school. - Blijft uit zichzelf bij de klas/docent in een openbare ruimte en in het verkeer. - Kent de toegankelijkheid van huizen, tuinen en school (waar wel en niet komen) - Benoemt de functie van een huis (wonen en slapen) - Benoemt verschillende soorten winkels. - Benoemt meerdere beroepen waarmee mensen geld kunnen verdienen (verkoper, directeur, vakkenvuller, taxichauffeur) - Kan verschillende huizen onderscheiden (rijtjeshuis, vrijstaand huis, villa, flat). 5 – Maakt de juiste beweging bij vooruit/achteruit (springt vooruit achteruit) - Benoemt op een afbeelding van opzij gezien de belangrijkste lichaamsdelen. - Benoemt op een foto de zichtbare elementen van een huiskamer. - Benoemt de functie van de onderdelen in de huiskamer. - Reageert in de ruimte op de begrippen voorbij, verder, middenin. - Wijst de inrichtingselementen op een getekende plattegrond aan. - Benoemt oriëntatiepunten rondom de school en kent routes rondom de school. - Gebruikt het zebrapad of het voetgangerslicht. - Kent de toegankelijkheid van de supermarkt als openbare gelegenheid. - Benoemt de stad waar hij woont. - Benoemt de functie van een politiebureau/brandweerkazerne/ziekenhuis in iedere stad. - Weet dat in een fabriek grondstoffen worden verwerkt tot product (suikerklontjes, kaas) - Benoemt dat alle producten en diensten betaald moeten worden. - Vindt in een doolhof de kortste route. - Kan bedenken of het handig is om per voet of per auto naar iets toe te gaan (lange afstand te auto, anders te voet/fiets) - Benoemt verschillende plaatsen waar water voorkomt. 6- Wijst de rechter- en linkerzijde van het lichaam aan. - Benoemt enige onzichtbare elementen (spullen in een kast). - Benoemt inrichtingselementen uit een woonkamer zonder afbeelding. - Wijst op een foto de inrichtingselementen van verschillende kamers in huis. - Reageert op het begrip hiervandaan - Benoemt op een plattegrond de inrichtingselementen van een huiskamer. - Benoemt oriëntatiepunten in de nabije omgeving van school of huis. - Kent korte routes in de nabije omgeving van school of huis. - Steekt zelfstandig over bij een voetgangersovergang. - Benoemt verschillende verkeersdeelnemers. - Kent de toegankelijkheid van winkels als openbare gelegenheid en weet welke winkels voor hem bestemd zijn. - Benoemt de straat waar hij woont. - Benoemt de functie van kerk, speelplaatsen en parken, winkels, verkeersborden. - Benoemt de belangrijkste verkeersborden. - Weet dat er mensen zijn die stelen en bergt spullen veilig op. - Weet dat sommige producten in andere landen worden gemaakt. - Kent het verschil tussen het leven in Nederland en het leven in Derdewereldlanden. - Kent een aantal landen en kan daarbij basale eigenschappen noemen (Oostenrijk: 145 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
bergen, Alaska: eskimo’s) - Weet dat het weer in andere landen anders is. - Benoemt dat het weer van invloed is op het landschap (cactussen in woestijn, ijsberen en ijs in poolklimaat) - Vertelt waarom het lastig kan zijn om in een ander land te zijn (taal, gewoontes) - Kent het verschil tussen een meer en een zee. - Benoemt en wijst provincies en hoofdsteden in Nederland aan. Geschiedenis
1- Herkent een patroon in twee opeenvolgende activiteiten. - Benoemt de verschillende activiteiten van de dag. - Kan benoemen welke activiteit nu aan de gang is. - Heeft houvast aan een dagrooster. 2- Begrijpt het verschil tussen dag en nacht aan de hand van het verschil tussen wakker en slapen. - Begrijpt dat er een vaste dagelijkse volgorde is. - Reageert op de woorden stoppen en beginnen. - Stopt en begint een activiteit als dat gevraagd wordt. - Benoemt het rooster. - Herinnert zich na herinnering van een concreet voorwerp een activiteit. - Gebruikt de begrippen vandaag, gisteren en morgen. - Begrijpt de begrippen even, straks, lang, kort, een poos, een hele tijd, nu, eerder, later. 3- Vertelt het verschil tussen dag en nacht door licht/donker - Gebruikt het woord stoppen. - Begrijpt ochtend, middag, avond, dag, nacht. - Benoemt de juiste volgorde van de activiteiten adhv het rooster. - Vertelt bij een foto over een speciale activiteit wat hij gedaan heeft. - Past de begrippen even, straks, lang, kort, een poos, een hele tijd, nu, eerder, later actief toe. - Begrijpt de begrippen eergisteren, overmorgen, nu en meteen. 4- Vertelt het verschil tussen dag en nacht door zon/maan - Gebruikt ochtend, middag, avond, dag, nacht - Noemt de dagen van de week - Begrijpt de woorden eerst. Straks, dan, daarna, eerste, laatste, volgende, oud, jong, nu, uur, vanmorgen, vanmiddag, vanavond, wachten. - Gebruikt de dagdelen ochtend, middag, avond. - Benoemt de dagdelen en de dagen van de week - Benoemt welke dag het is. - Geeft globaal het dagritme aan zonder rooster. - Vertelt dat volwassenen ouder zijn. - Gebruikt de begrippen eergisteren, overmorgen, nu, meteen 5- Geeft aan dat een week langer duurt dan een dag - Geeft aan dat een week zeven dagen duurt. - Gebruikt de woorden uur, straks, nu, vanochtend, vanmiddag, vanavond, jong, oud. - Begrijpt de woorden later, eerder, vorige, vandaag, gisteren, morgen, week. - Bepaalt adhv het rooster welke activiteiten gedaan zijn en welke nog moeten gebeuren. - Benoemt welke maand het is. - Benoemt de juiste volgorde van opstaan - Geeft aan of zussen en broers ouder of jonger zijn. - Vertelt zonder foto over het weekend.
146 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
6- Zet dag/week/maand/jaar op de juiste volgorde van tijdsduur. - Noemt het huidige seizoen - Benoemt de vier seizoenen in juiste volgorde. - Benoemt de maanden van het jaar. - Gebruikt de woorden morgen, gisteren, vandaag, week. - Begrijpt de woorden wanneer, erna, hoe laat, voorbij, half uur. - Leest de datum van vandaag af. - Wijst de datum van morgen en gisteren aan. - Schat de leeftijd van groepsgenoten. - Vertelt zonder foto over een vorige groepsactiviteit. - vertelt dat de wereld er vroeger anders uitzag (hutten, speren, kleden, ridders, zwaarden) - Benoemt bronnen waaruit je informatie over vroeger kan halen (foto’s, boeken, opa/oma, musea) - Prehistorie, oudheid - herkent sporen van het verleden (hunebed, kerken, monumenten) Natuur en Techniek
1- Maakt kennis met dieren uit de omgeving. - Is voorzichtig met dieren, omdat die kunnen krabben of bijten. - Maakt kennis met planten en bloemen. - Maakt kennis met buitenplanten. - Gooit afval in de prullenbak. - Vernielt geen planten. - Benoemt wat hij kan doen in een park, op een strand, in het bos. - Maakt een bouwsel van blokken door deze te stapelen. - maakt een wipwap van blokken en plakje en ontdekt het hefboomeffect (overbrenging) 2- Benoemt drie huisdieren bij het zien van dieren. - Herkent soorten dieren (honden, katten, vogels) - Benoemt een boom op straat en in het park. - Benoemt planten in het park en in de klas. - Gooit afval op het speelplein in de prullenbak. - Maakt kennis met eenvoudige weersverschijnselen (regen, zon) - Benoemt basale lichaamsdelen bij zichzelf (arm, been, neus, buik) - Ontdekt hoe hoog een blokkentoren kan zijn voor hij omvalt (constructies) - Maakt de basis van de blokkenconstructie breder zodat de toren beter blijft staan. - Laat een wipwap bewegen door er voorwerpen op te plaatsen. 3- Benoemt tien verschillende dieren op een afbeelding. - Wijst kop en staart aan van dieren op afbeeldingen - Benoemt drie boerderijdieren. - Herkent platen, bloemen, bomen op een afbeelding. - Benoemt de blaadjes aan een boom. - Vertelt waarom er prullenbakken op straat staan. - Gooit afval buiten op straat in de vuilnisbak. - Begrijpt het woord weer. - Gebruikt de picto’s voor zon en regen juist. - Noemt specifiekere lichaamsdelen bij zichzelf (schouder, pink, grote teen). - Benoemt verschillen bij mensen (baard, bril, haren, bouw) - Maakt een bouwwerk van blokken en ‘cement’. 4- Benoemt uiterlijke kenmerken van een landdier. - Herkent vreemde dieren zoals slang, vleermuis, zeepaardje. - Benoemt vier dieren uit de dierentuin. - Onderscheid huisdieren van andere dieren op afbeeldingen. 147
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
- Onderscheid de categorieën planten en bloemen en bomen. - Vertelt wat een park is en welke elementen hierbij horen (bankje, vijver, schommel bomen, paadje). - Plukt geen bloemen uit de natuur. - Gebruikt een bezem. - Helpt bij het verzorgen van planten. - Gebruikt de weerpictogrammen halfbewolkt, zon en regen, sneeuw. - Kan sorteren in gezond en ongezond (eten, doe-dingen) - Gebruikt en experimenteert met magneten. - Ontdekt dat de afstand tussen twee blokjes bepaalt of een plankje blijft liggen. - Ontdekt dat voorwerpen kunnen bewegen door natuurkrachten (water; stroming, lucht; windmolentje) 5- Vertelt van drie huisdieren wat ze eten, drinken, waar ze wonen. - Benoemt snavel, veren en vleugels. - Onderscheid boerderijdieren van andere dieren op afbeeldingen - Benoemt de drie leefomgevingen van dieren. - Onderscheid de categorieën groenten en fruit. - Weet dat niet alle vruchten eetbaar zijn. - Wijst fruit in de boom aan. - Benoemt een bos en sloot. - Scheid papier afval van ander afval. - Geeft planten een redelijke hoeveelheid water. - Benoemt regen en zon, sneeuw, wind en onweer. - Benoemt het gemiddelde weertype per seizoen. - Houdt rekening met koud/warm of nat weer qua kleding (sjaal, korte broek, warme jas, regenjas). - Benoemt dat in de herfst dat bomen hun bladeren verliezen en in de lente weer nieuwe bladeren krijgen. - Doet een cd in de cd-speler en drukt op play. - Maakt een foto met een digitale camera. - Stopt stekkers in het stopcontact. - Vertelt over een omgeving waar hij geweest is (bos, strand) en beschrijft dit. - Benoemt functies van zintuigen. 6- Vertelt van drie boerderijdieren wat ze eten en drinken en waar ze wonen. - Vertelt wat vogels eten. - Geeft aan waar een dier leeft - Benoemt de namen van jonge dieren bij het zien van het volwassen dier. - Benoemt verschillen en overeenkomsten in uiterlijke kenmerken van bomen, planten en bloemen (kleur, grootte, geur, omgeving) - Benoemt drie soorten bloemen. - Benoemt de inrichtingelementen uit de natuurlijk water, lucht en land. - Benoemt bergen en strand op een afbeelding. - Scheid batterijen van ander afval. - Doet de lichten uit of doet de kraan uit als hij hem niet gebruikt. - Weet dat je sommige planten wel en anderen niet kunt eten. - Stopt zaadjes in de aarde. - Benoemt hagel en mist - Benoemt het verschil tussen zomer- en winterjas. - Gaat zonder jas naar buiten bij warm weer. - Gebruikt zonodig een paraplu. - Weet wat te doen bij onweer. - Benoemt het huidige seizoen. - Benoemt de vier seizoenen in de juiste volgorde. - Benoemt dat sommige apparaten elektriciteit nodig hebben en dat dit gevaarlijk is. 148 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
- Ervaart zwaartekracht met kleine experimenten. - Onderzoekt en voorspelt welke voorwerpen drijven en zinken. - Benoemt het proces van ijs naar water (sneeuw, smelten, dooien, vriezen) - Experimenteert met schaduw en licht. - Voorspelt welke voorwerpen waterdicht zijn. - Hangt meerdere voorwerpen aan een magneet om te zien wat blijft kleven. - Ontdekt de polen van een magneet (afstoten, aantrekken) - Maakt een bouwwerk brug van diverse materialen Bewegingsonderwijs
1-Loopt stabiel zonder te vallen. - kan wijsvinger en duim tegen elkaar tikken (blad omslaan) - kan voelen of iets nat/droog/koud/warm/ruw/glad is. - kan aangeven of iets lekker of vies ruikt, warm of koud smaakt. - gebruikt een enkele vinger om een knop in te drukken -stapt over een verhoging zonder te vallen - heeft correcte, actieve zithouding - Kan aangeven een geluid te horen (binnen/buiten) -glijdt liggend van een schuine bank - Staat op de eerste sport van een groot klimraam - Zit op een schommel met een groot zitvlak - rolt op zijn buik heen en weer. - doet een poging tot springen - Jojoot met vaste handensteun op een veerplank of trampoline. 2-loopt over twee halfhoge naast elkaar staande banken. - wijst na geblinddoekt voelen aan wat het voorwerp was (eenvoudig). - kan ‘pianospelen’ met zijn vingers op de tafel. - maakt fijne draaibewegingen vanuit de pols. - kan aangeven een bekend of onbekend geluid te horen - Schopt tegen een bal zonder te vallen. - Glijdt zittend van een schuine bank - Verplaatst zich zijwaarts op het klimraam - Schommelt op een plank in een touw met iemand erachter. - Rolt volledig van buik naar rug en andersom. - Schommelt vanuit hurkzit op de rug terwijl hij zijn knieën vasthoudt. - Springt met geboden benen op de plaats. - Springt over een lijn (loopsprong) - Jojoot op een trampoline 3- kan met gesloten ogen aangeven waar hij aangeraakt wordt. - loopt op de tenen - Tikt afwisselend alle vingers tegen de duim. - raakt met gesloten ogen de neus aan. - Kan aangeven wat een eventueel onbekend geluid zou kunnen zijn. - Loopt over twee naast elkaar staande banken - Stopt kleine voorwerpen met één hand in een doosje. - stapt een halfhoge bank op en af - Glijdt zittend van een schuine bank met afsprong - Klimt tot de helft omhoog op het klimraam in de schuine stand. - Wacht met afstappen van de schommel totdat deze stilstaat. - Hangt 3 seconden aan de ringen, een trapezestok of een rekstok. - Maakt koprol vanuit spreidstand tot langzit. - Landt op zijn voeten en kan meteen weer verder gaan. - Springt met twee benen naast elkaar 5 keer sprongen vooruit. 4-Loopt over de hakken van de voet - voert nauwkeurige handeling uit met zwaar voorwerp (water geven met volle 149
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
gieter) - Loopt afwisselend met linker- en rechtervoet de trap op. - Zet tijdens het luisteren de kaartjes van de geluiden in goede volgorde. - Loopt over een bank - Stapt van een bank op en af - Staat 3 seconden op voorkeursbeen - Klimt alternerend 3 sports omhoog in het klimraam in de schuine stand - Schommelt vanuit achterzwaai - Duwt met twee handen een medeleerling op de schommel - Zwaait aan de trapeze met een duwtje van de leerkracht. - Hangt drie seconden aan een touw met een knoop. - Maakt koprol vanuit hurkzit tot langzit vanaf een hellend vlak. - Maakt koprol achteruit vanaf een hellend vlak. - Landt op zijn voeten zonder te vallen. - Springt met twee benen naast elkaar 5 stappen opzij. - Springt en landt met twee voeten tegelijk. - Spring met minimaal 3 matten van mat naar mat. - Veert op een minitrampoline. 5- maakt verschillende bewegingen met beide handen (zwaaien/draaien/knijpen) -Loopt over een halfhoge smalle bank - Staat 3 seconden op niet-voorkeursbeen - Klimt tot de helft omhoog, opzij en naar beneden in het klimraam in de schuine stand. - Schommelt vanuit achter- en voorzwaai. - Schommelt zittend op een touw met knoop wanneer een ander duwt. - Zwaait door zelf af te zetten vanaf de grond aan de trapezestok. - Duwt zich op aan de rekstok en blijft 3 seconden steunen. - Hangt tien seconden aan een touw met een knoop. - Maakt een koprol achteruit op een vlakke mat. - Spring met twee benen naast el;kaar 5 keer naar achteren, over een stok op de grond, van een loopplank naar een mat - Springt vanaf een bank - Springt op een schuine trampoline - Draait springtouw over eigen hoofd. 6- doet klapspelletjes met een ander zonder kruisende beweging. - Heeft correcte schrijfhouding Loopt over een smalle balk - Loopt over een wipwapbank - Loopt over blokken op de grond - Loopt achterwaarts over twee naast elkaar staande banken - Passeert een medeleerling lopen op twee naast elkaar staande banken. - Klimt alternerend tot de hoogste sport omhoog, opzij, naar beneden in het klimraam in de schuine stand. - Klimt tot de helft omhoog in het klimraam in de rechte stand en tot de helft in het zwengelraam. - Remt een schommelbeweging af. - Vergroot de zwaai op een schommel door in de voorzwaai naar achteren te hangen. - Duwt een medeleerling en houdt rekening met de wensen van de ander. - Zwaait van mat naar mat aan de trapezestok. - Duwt zich op aan een rekstok en blijft 10 seconden steunen. - Maakt een koprol vanuit hurkzit tot langzit op vlakke mat. - Hinkelt drie keer op het voorkeursbeen. - Springt van mat tot mat over een slootje. - Maakt loopsprong 150 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
- Springt over een wiegend touw. - Draait springtouw over eigen hoofd en sprong erover.
Beeldend
1 – Krabbels (‘kliederen’) op het grote vlak, niet kruisend (krijt, potlood) zonder zijn punt van het papier te halen. - Gebruikt verschillende materialen als kwast, lijm, water en zand. - Sensopathisch spel met diverse materialen ongericht (nat zand, macaroni, vingerverf, klei) 2- basiskrabbels op het grote vlak, niet kruisend (krijt, potlood) - Wijst de kleuren rood, geel en blauw aan als deze genoemd worden. - Pakt één kleur om mee te kleuren die hem voorhanden komt. - Drukt zijn hand af in gips. - Scheurt papier ongericht 3 – basiskrabbels op het grote vlak, kruisend (krijt, potlood) - scheurt eenvoudige vormen en propt papier. - Kennismaken verschillende materialen (vetkrijt, verf, plakken) - Benoemt de kleuren geel, rood, blauw en groen. - Maakt spiraalvormige krabbels die op een cirkel lijken (nog niet gesloten) - Slaat, trekt, klapt en duwt met klei - Plakt papier op waar al lijm aan zit. - Stempelt met vingerverf op papier. - maakt vlekken met verf of inkt. - Smeert met lijmkwast lijm op papier dat iemand voor hem vasthoudt. 4- basiskrabbels op het kleine vlak, kruisend. - Wisselt van kleur tijdens het inkleuren. - Maakt met klei verschillende vormen (bollen, plakken, rollen) - Smeert met lijmkwast lijm op papier dat hij zelf vasthoudt. - Stempelt met kurk op papier. - Stempelt met aardappel. - Knipt zelf ongericht in papier. - Prikt langs een rechte lijn met een prikpen. - Vult een vorm in met materiaal als papier, lijm, doosjes. 5 – Fantasietekening met verschillende materialen (potlood, krijt) - Start van de koppoter - Kan eenvoudige kleurplaten nakleuren en gebruikt daarbij de juiste kleuren. - Gebruikt cirkels voor allerlei voorwerpen in zijn tekeningen. - Maakt een bouwsel met wc-rollen en lijm. - Slaat, trekt, klapt en duwt met harde klei (grijs). - Smeert papier aan de goede kant in met lijm. - Prikt langs een kronkelige lijn met een prikpen. - Knipt draadjes door. - Herkent dingen in krabbels/vormen die hij tekent, maar noemt steeds iets anders. - Maakt duidelijk wat voor werkje hij leuk vindt om te maken. - Rijgt een ketting. - Kan een schaar op de juiste manier vasthouden. - Kan onder begeleiding rechte lijnen inknippen. 6 – Sandwichtekening - Koppoter - Wijst de kleuren grijs, oranje, paars, bruin, groen aan als deze genoemd 151
Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
worden. - Kleurt binnen de lijnen. - Tekent verdeelt over het papier. - Tekent vierkanten bij vierkante voorwerpen (huis) - Maakt een bouwsel met luciferdoosjes of kurken en lijm. - Plakt draadjes op met lijm. - Prikt hele figuurtjes uit met de prikpen. - Houdt vast aan eerste betekenis van een tekening als hem dat gevraagd wordt. - Benoemt het materiaal waarmee hij heeft gewerkt. - Knipt door over een rechte lijn. - Vouwt een recht kruis (vier vierkantjes) - Stempelt met propjes papier of stof gedoopt in verf. - Krast figuren in kleivormsels met prikkers. - Niet papier aan elkaar met de nietmachine. - Bedenkt vooraf wat hij wil tekenen. - Zoekt knutselmaterialen die passen bij het doel (prikkers zijn stekels van een egel) - Maakt een werkstuk met verschillende materialen, realiteit en fantasie gemengd (auto met vleugels). - Maakt een werkje waarin de ander een voorwerp herkent.
152 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015
153 Yulius SO De Wilgen |Schoolplan 2011 - 2015