Fysische factoren
Servicebedrijf HR
Fysische factoren
II
© UMC St. Radboud
Servicebedrijf HR
Inhoudsopgave 1.
2.
Verlichting
1
1.1 Inleiding
1
1.2 Verlichtingssterkte
1
1.3 Contrast
2
1.4 Detailgrootte
2
1.5 Weerspiegeling
2
1.6 Verblinding
3
1.7 Lichtkleur
3
1.8 Kleurweergave-index
3
1.9 Daglicht en uitzicht
3
1.10 Daglicht en bioritme
5
Geluid
7
2.1 Inleiding
7
2.2 Het ontstaan van geluid
7
2.3 Geluidssterkte
7
2.4 Oorgevoeligheid
8
2.5 Geluidshinder en gehoorschade
8
2.6 De ruimte
10
2.7 Bestrijding van het lawaai
10
2.8 Wat kun je zelf doen?
11
Fysische factoren
III
© UMC St. Radboud
Servicebedrijf HR
3.
Binnenklimaat
13
3.1 Wat is binnenklimaat?
13
3.2 Waaruit bestaat het binnenklimaat?
13
3.3 Luchttemperatuur
13
3.4 Stralingstemperatuur
13
3.5 Luchtsnelheid
14
3.6 Luchtvochtigheid
14
3.7 Luchtkwaliteit
14
3.8 Hoe wordt het binnenklimaat geregeld?
15
3.9 Klachten die veroorzaakt kunnen worden door het binnenklimaat
16
3.10 Wat te doen bij een klimaatprobleem?
16
Fysische factoren
IV
© UMC St. Radboud
Servicebedrijf HR
1. Verlichting 1.1 Inleiding Om goed te kunnen functioneren heeft de mens een optimale hoeveelheid licht nodig: niet te veel maar ook niet te weinig. Werken met te weinig licht en slecht contrast leidt namelijk al snel tot vermoeidheid. Men spant zich dan meer in en werkt minder nauwkeurig. Wanneer de verlichting onvoldoende is, wordt tevens de kans op ongevallen vergroot.
1.2 Verlichtingssterkte Buiten is de verlichtingssterkte overdag vele malen groter dan de kunstverlichting binnen. Bij helder en zonnig weer kan de verlichtingssterkte buiten zo groot zijn dat we onze ogen tegen de zon moeten beschermen om verblinding te voorkomen. De verlichtingssterkte buiten is dan honderden malen hoger dan die in binnenruimten gebruikelijk is. Bij de keuze van het verlichtingsniveau van het kunstlicht dient rekening te worden gehouden met de aard van de werkzaamheden oftewel de taak. Voor de meeste taken is een verlichtingsniveau tussen 200 en 1000 Lux voldoende (zie tabel). Door een verhoging van het verlichtingsniveau bij slechte contrasten en kleine details verbetert de uitvoering van deze taak iets.
Verlichting
Soort ruimte, taak of activiteit
Aanbevolen verlichtingssterkte in lux
Gang, trappenhuis, opslagruimtes
100
Trappenhuis onderwijs
150
Kantine, toiletten, technische ruimten
200
Receptiebalies, kopiëren
300
Schrijven, lezen, beeldschermwerk, Keuken Pre-operatieve ruimte en verkoever,
500
Onderzoekkamers ziekenhuis, OK, tandartsstoel
1000
1
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
Door veroudering en vervuiling van de lamp en het armatuur neemt in de loop van de gebruikstijd de verlichtingssterkte op de werkplek af. Op het moment dat de verlichtingssterkte beneden de benodigde verlichtingssterkte komt, moeten de lampen vervangen worden en de armaturen worden schoongemaakt
1.3 Contrast Contrast is de verhouding tussen de helderheid (luminantie) van enerzijds het helderste deel en anderzijds het donkerste deel van wat men ziet. Bijvoorbeeld een document op de werktafel. Om hoofdpijn, vermoeidheid en irritatie van de ogen te beperken, moeten de contrasten niet te groot maar ook niet te klein zijn.
1.4 Detailgrootte Het oog heeft het vermogen voorwerpen waar te nemen. De gezichtsscherpte van de persoon bepaalt in welke mate kleinere details kunnen worden waargenomen. Over het algemeen neemt de gezichtsscherpte bij toename van de leeftijd af. Het dragen van een bril zal dan ook nodig zijn om voldoende scherp te kunnen zien. Het kleinste detail dat nog gezien moet kunnen worden om de taak te kunnen uitvoeren, noemt men het kritisch detail. Of dit detail nog waargenomen wordt, hangt verder af van het contrast en van het verlichtingsniveau. Oudere medewerkers hebben meer licht nodig dan jongere.
1.5 Weerspiegeling Weerspiegeling (reflectie) treedt op wanneer het licht op een glanzend deel van het werk valt. Spiegeling kan veel hinder veroorzaken. Men is zich er echter niet altijd van bewust wat de oorzaak is. In een kantoorsituatie kan spiegeling (bijvoorbeeld in de beeldschermen) door een goede opstelling van de bureaus ten opzichte van de verlichtingsarmaturen en van de ramen voorkómen worden.
Fysische factoren
2
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
1.6 Verblinding Wanneer zich in het gezichtsveld vlakken bevinden waarvan de helderheden (ofwel luminanties) sterk verschillen, kan er hinder door verblinding ontstaan. Het oog wordt dan gedwongen bij iedere beweging zich opnieuw aan de verschillende helderheden aan te passen. Lampen en delen van armaturen met een hoge luminantie, maar ook een raam achter een beeldscherm, kunnen verblinding veroorzaken. Bij beeldschermwerk wordt om hinderlijke lichtinval (weerspiegeling en verblinding) te voorkomen aangeraden om beeldschermen haaks op het raam te plaatsen en tussen de rijen verlichtingsarmaturen.
1.7 Lichtkleur De kleur (de kleurtemperatuur) van het licht bepaalt hoe de mens de verlichting beleeft. Kaarslicht en gloeilampen zijn sfeervoller dan TL-licht of zelfs het daglicht. Door de kleurtemperatuur te verhogen of te verlagen (wit cq. geelachtig) krijgt de ruimte een ander aanzien. Bij een hoge kleurtemperatuur krijgt de ruimte een koele en bij een lage kleurtemperatuur een warme uitstraling. De keuze van de kleurtemperatuur voor de te gebruiken lamp is afhankelijk van: • het gebruik van de ruimte, bijv. kantine, leeszaal, werkplaats; • de taken die in de ruimte worden uitgevoerd, bijv. datatypiste; • de aanwezigheid van een uitzicht naar buiten. De kleur van het daglicht varieert in de tijd maar heeft in het algemeen een hoge kleurtemperatuur.
1.8 Kleurweergave-index Voor mensen is het belangrijk kleuren waar te nemen, zoals ze van nature ook zijn, bijvoorbeeld de kleur van de huid moet huidskleur zijn. De kleurweergave-index is de maat om de ‘echtheid’ van de kleur weer te geven.
1.9 Daglicht en uitzicht Het daglicht varieert in de tijd en over de verschillende seizoenen. Deze variatie komt aan de behoefte van de mens tegemoet. Bovendien heeft daglicht een hoge lichtopbrengst en is goedkoop. Een nadeel is echter
Verlichting
3
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
dat daar waar de zon ongehinderd de ruimte kan binnentreden het snel te warm wordt. Daarnaast kan het direct invallende zonlicht verblinding veroorzaken. Zonwering is in deze situaties dan ook gewenst. . Helderheidswering (bv. luxaflex of lamellen) weert behalve de zon ook de heldere hemel. Bij beeldschermwerk is instelbare helderheidswering noodzakelijk om de intensiteit van het licht dat op de werkplek valt te verminderen (ook aan de noordzijde van een gebouw). Toch is het licht van buiten niet altijd voldoende en zal de verlichting van de ruimte en de werkplekken met kunstlicht moeten worden aangevuld. In de praktijk is gebleken dat slecht daglicht en slechte uitzichtsituaties aanleiding kunnen geven tot onvrede bij werknemers.
1.9.1
Daglicht
De regels omtrent daglichttoetreding zijn erg algemeen. In het Arbobesluit artikel 6.3 ‘Daglicht en kunstlicht’ staat: • Arbeidsplaatsen en verbindingswegen zijn zodanig verlicht, dat het aanwezige licht geen risico oplevert voor de veiligheid en gezondheid van werknemers; • Op arbeidsplaatsen komt voor zover mogelijk, voldoende daglicht binnen en zijn voldoende voorzieningen voor kunstverlichting aanwezig. In de arbowetgeving is niet uitgewerkt wat verstaan wordt onder voldoende daglicht. In het Bouwbesluit staat nog wel een verdere uitwerking: ‘een bouwwerk is zodanig dat daglicht in voldoende mate kan toetreden’. Afhankelijk van de gebruiksfunctie is dit voorschrift wel of niet van toepassing. Voor ziekenhuizen geldt dit voorschrift voor ruimten met kantoor-, en onderwijsfunctie en voor ruimten voor aan bed gebonden patiënten. Voor de overige ruimten (bv. magazijnen) is het niet van toepassing. Voor verblijfsruimten met een vloeroppervlakte van meer dan 150 m2 is dit voorschrift ook niet van toepassing. Om te bepalen hoe groot de daglichtopening moet zijn, wordt onderscheid gemaakt in nieuwbouw en bestaande bouw. Voor beide geldt dat het daglichtoppervlakte (raamoppervlakte) minimaal 0,5 m2 moet zijn. Daarnaast wordt bij nieuwbouw ook rekening gehouden met de verhouding tussen de daglichtopening en het vloeroppervlak van de ruimte. Indirecte daglichttoetreding mag (bijvoorbeeld via een serre of atrium) tenzij de naastgelegen ruimte een toilet-, bad- of technische ruimte is.
1.9.2
Uitzicht
Hoewel het niet meer wettelijk verplicht is uitzicht te hebben in de werkruimten, wordt dit in het algemeen door de werknemers als belangrijk ervaren. Het geeft een gevoel van ruimte en geeft contact met de buiten-
Fysische factoren
4
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
wereld. Aanbevelingen voor een goed uitzicht zijn: • waarneming van het weer buiten; • natuurlijke elementen (groen) in het uitzicht; • de omgeving buiten het gebouw kan worden gezien of (bij binnengebieden) voor mogelijke waarneming van beweging en groenvoorziening van het binnengebied; • de afmetingen van het binnengebieden met name de afstand tot en de structuur van de tegenoverliggende gevel bepalen het gevoel voor ruimtelijkheid; • mogelijke privacy problemen bij inkijk vanaf looproutes en -bruggen.
1.10 Daglicht en bioritme Dieren en mensen hebben een biologisch dag- en nachtritme (biologische klok van ongeveer 24 uur). Een van de kenmerken is dat ’s nachts het melatonine gehalte in het bloed hoog is en de lichaamstemperatuur laag (overdag is dit omgekeerd). Gebleken is dat licht invloed heeft op de biologische klok. Licht blijkt direct effect te hebben op gedrag en fysiologie: o.a. het melatonine daalt, de lichaamstemperatuur stijgt, de hartslag neemt toe, alertheid en de prestaties nemen toe. Momenteel worden onderzoeken uitgevoerd naar de invloed van daglichtlampen op het bioritme bij medewerkers die in de nachtdienst werken. Deze lampen zouden het biologisch ritme verschuiven en de alertheid en de prestaties in de nachtdienst (mogelijk) verbeteren.
Verlichting
5
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
Fysische factoren
6
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
2 Geluid 2.1 Inleiding Geluid vervult allerlei functies. We beleven plezier aan muziek en aan het zingen van de vogels. Maar geluid geeft ook informatie (bijv. gesprek) of signalen (bijv. alarm) door. Het komt echter ook vaak voor dat we teveel geluiden te horen krijgen en dit kan ergernis oproepen. Geluidshinder wordt niet bepaald door hoe hard het geluid is maar door hoe hard het geluid klinkt. Dit wordt onder andere bepaald door het moment van de dag waarop je het geluid hoort. Een andere mogelijkheid is dat het geluid niet door je zelf wordt veroorzaakt maar door een ander zoals de radio van de buren. Is het geluidsniveau te hoog dan treedt er gehoorschade op, hetgeen tot doofheid kan leiden. In Nederland staan ongeveer een half miljoen mensen aan te hoge geluidsniveaus bloot. Lawaaidoofheid ontstaat zó geleidelijk dat men het idee krijgt aan het lawaai gewend te zijn. Deze doofheid uit zich in een latere fase door het niet meer kunnen volgen van gesprekken in een grotere groep en door het slecht kunnen volgen van telefoongesprekken en televisieprogramma’s. De televisie wordt dan harder gezet en men gaat zelf harder praten omdat het gesprek niet goed wordt verstaan. Gehoorschade door blootstelling aan lawaai herstelt zich niet meer. Lawaai kan ook andere lichamelijke klachten veroorzaken zoals bijvoorbeeld duizeligheid, toename van de hartfrequentie en concentratiestoornissen.
2.2 Het ontstaan van geluid Geluid wordt opgewekt doordat een voorwerp gaat trillen. De trilling wordt aan de omgeving doorgegeven, zo ook aan de omringende lucht. Er ontstaan luchtdrukverschillen die zich voortplanten als een soort golfbeweging. Bereikt deze golfbeweging het oor dan neemt men de golfbeweging als geluid waar. Het aantal trillingen (drukwisselingen) per seconde noemt men de frequentie. Deze frequentie wordt uitgedrukt in Hertz (Hz). De snelheid waarmee luchtdrukvariaties elkaar opvolgen, bepaalt de frequentie of toonhoogte van het geluid: hoe sneller de trillingen elkaar opvolgen, hoe hoger de frequentie en hoe hoger de toon.
Verlichting
7
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
2.3 Geluidssterkte De sterkte van het geluid wordt in decibel (dB) uitgedrukt. Dit is een relatieve logaritmische maat. Bij een verdubbeling van het geluidsniveau komen er 3 dB bij. Met andere woorden twee geluidsbronnen van 80 dB leveren in totaliteit een geluidsniveau van 83 dB. In onderstaande afbeelding worden de gemiddelde geluidsniveaus in de verschillende situaties weergegeven.
2.4 Oorgevoeligheid Het oor hoort tonen met een frequentie tussen de 20 en 20.000 Hertz (Hz), dit is van laag naar hoog, maar het oor neemt niet alle tonen even goed waar. We nemen de geluidstonen met een frequentie tussen de 500 en 8000 Hz het beste waar. Bij de geluidsmeting wordt met deze gevoeligheid van het oor rekening gehouden. De geluidsmeters zijn hiervoor met een waarderingsnetwerk uitgerust, het zogenaamde A-filter. In het kort gezegd betekent dit, dat de geluidsmeter de geluidssterkte registreert zoals het oor het waarneemt. Wanneer de metingen met dit filter zijn uitgevoerd, staat achter het geluidsniveau een (A). Het geluidsniveau wordt dan in dB(A) opgegeven.
Fysische factoren
8
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
2.5 Geluidshinder en gehoorschade 2.5.1 Geluidshinder Geluidhinder komt op zeer veel werkplekken voor. Men wordt in zijn bezigheden gestoord door het geluid van anderen of van machines. Vooral bij geconcentreerde werkzaamheden of werkzaamheden waarin communicatie van belang is, kan dit hinder en ergernis veroorzaken. De ruimten zijn vaak te klein om met meerdere personen in één ruimte te telefoneren. Een machine of printer maakt al gauw te veel lawaai bij geconcentreerde werkzaamheden. Negatieve effecten van geluidhinder kunnen zijn: concentratiestoornis, stressverschijnselen (vermoeidheid, hoofdpijn, gespannenheid etc), belemmering van de spraakcommunicatie. In de NPR 3438 (2007) zijn een streefwaarde en maximaal toelaatbare waarde opgenomen voor werkzaamheden waarbij zowel communicatie als concentratie bepalend zijn. Voor het verrichten van beeldscherm- / laboratoriumwerk is de concentratie belangrijker dan de communicatie. Om verstoring van de concentratie te voorkomen geldt een streefwaarde met equivalent geluidsniveau (Laeq) van 45 dB(A) en als maximaal toelaatbare waarde Laeq van 55 dB(A).
2.5.2 Gehoorschade Lawaai op de werkplek is boven bepaalde niveaus schadelijk voor het gehoororgaan; het vernietigt haarcellen in het binnenoor. Slechthorendheid en oorsuizen (tinnitus) zijn hiervan de meest bekende symptomen. Lawaai kan bovendien hinderlijk zijn en daarmee een bron van stress. Lawaai verstoort bijvoorbeeld de mondelinge communicatie. Werkgevers zijn verplicht maatregelen te nemen ter voorkoming en beperking van blootstelling van medewerkers aan lawaai. Maatregelen die genomen moeten worden zijn om te beginnen een beoordeling van het risico aan de hand van geluidsmetingen. Als een gesprek op een afstand van één meter men met stemverheffing gevoerd moet worden, is er mogelijk sprake is van een lawaaiprobleem. Dan zijn metingen noodzakelijk om te bepalen of sprake is van schadelijk geluid.
Verlichting
9
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
Wetenschappelijk is vastgesteld dat blootstelling aan geluidsniveaus van meer dan 80 dB(A) gehoorschade kan veroorzaken. Vanaf dat niveau moet de werkgever maatregelen treffen om deze gehoorschade bij de werknemers te voorkomen. Gemiddeld betekent een blootstelling aan een geluidsniveau van 80 dB (A) gedurende 8 uur per dag vijf dagen per week bij 40 dienstjaren dat er schade kan ontstaan. Er is een dosisresponsrelatie: een geluidsniveau van 83 dB (A) houdt in dat de helft van de tijdsduur (4 uur) nodig is om schade te veroorzaken, bij 86 dB (A) daar weer de helft van (2 uur) enzovoort. Gehoorschade door lawaai begint meestal in het frequentiegebied tussen 3000 en 6000 Hz, daar liggen de meest gevoelige zenuwcellen. Een gering gehoorverlies bij deze hoge tonen heeft al invloed op het vermogen om spraak te verstaan, vooral in een rumoerige omgeving. Actiewaarden zijn gebaseerd op de dagdosis; deze worden weergegeven in dB(A). De eenheid dB (decibel) is een verhoudingsmaat en een logaritmische afgeleide van de Pascal. De toevoeging ‘(A)’ heeft betrekking op het frequentiegewogen gemiddelde. De (A) geeft aan dat gebruik is gemaakt van een A-filter om te corrigeren voor het menselijk oor. Naast langdurige geluidsniveaus is gehoorschade mogelijk ten gevolge van momentane geluidsdrukken (piekgeluiden); deze hebben als eenheid dB(C). De meting hiervan gebeurt met een C-filter.
Fysische factoren
•
80 dB(A) is de actiewaarde van de dagelijkse blootstelling voor de gezondheid. Bij niveaus boven 80 dB (A) of boven de piekgeluidsdruk van 112 Pa (135 dB(C)) dienen: - persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking worden gesteld; - voorlichting en instructie moeten aan de medewerkers worden gegeven; - de werkgever stelt de werknemer in de gelegenheid periodiek een gehooronderzoek (audiometrisch onderzoek) te ondergaan.
•
85 dB(A) is de actiewaarde van de dagelijkse blootstelling voor te nemen acties door de werkgever. Bij niveaus boven de 85 dB (A) of boven de piekgeluidsdruk van 140 Pa (137 dB(C)): - Is de werkgever verplicht om een schriftelijk plan op te stellen en uit voeren met technische en/of organisatorische maatregelen om blootstelling tot een minimum te beperken; - is het dragen van gehoorbescherming verplicht; - moeten de lawaaiige werkplekken zijn gemarkeerd.
•
87 dB(A) is een grenswaarde waarboven direct maatregelen moeten worden genomen. Het essentiële verschil met de actiewaarden is het feit dat de grenswaarde van 87 dB(A) inclusief de dempende werking
10
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
van de door de werknemer gedragen gehoorbeschermingsmiddelen is. Het gaat hier dus om het geluidsniveau, gemeten in het oor, achter de gehoorbescherming.
2.6 De ruimte Geluid wordt op harde oppervlakken weerkaatst (gereflecteerd). Bestaat een ruimte voor een groot gedeelte uit harde en gladde wanden en materialen dan wordt het geluid zeer goed gereflecteerd. Dit gebeurt bijvoorbeeld in zwembaden, bedrijfskeukens en badkamers. Deze akoestische harde ruimten hebben een lange nagalmtijd. Brengt men in deze ruimten meer massa dus geluidsabsorberende materialen aan, dan zal het de galm en het geluidsniveau iets afnemen. Het omgevingslawaai wordt hierdoor verdraagzamer.
2.7 Bestrijding van het lawaai Het ontstaan van het lawaai moet men proberen te voorkomen dan wel te verminderen. Komen op de arbeidsplaats toch te hoge geluidsniveaus voor, dan zal men voor de bestrijding van het lawaai moeten weten hoe dit lawaai ontstaat en op welke manier dit geluid ons oor kan bereiken. Daarbij kan men een onderscheid maken tussen de geluidsbron, de wijze waarop het geluid wordt overgebracht en de ontvanger. Het meest effectieve is het lawaai bij de bron aan te pakken. Lukt dit niet dan moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidsoverdracht te beperken. Zijn deze maatregelen niet afdoende dan zal het aantal mensen, dat aan de te hoge geluidsniveaus worden blootgesteld, beperkt moeten worden en zal men tot persoonlijke beschermingsmiddelen moeten overstappen. Ook de wet geeft deze arbeidshygiënische strategie aan om het lawaai te bestrijden. Om het lawaai goed bestrijden is een fundamentele aanpak het meest doeltreffend. Deze aanpak gaat terug naar het allereerste begin: • schaf apparaten of constructie onderdelen aan die minder lawaai veroorzaken; • deel bij nieuw- en verbouw de ruimte(n) zo in, dat de meest lawaaiige bronnen apart of goed afgeschermd staan; • voorkom dat het geluid via wanden of vloeren aan de omgeving wordt afgestaan; • houd rekening met eventueel bouwakoestische voorzieningen of speciale wandconstructies. Aanpassingen of voorzieningen achteraf zijn vaak duurder en minder
Verlichting
11
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
praktisch bij de bediening en het onderhoud. Lawaaibestrijding kan door maatregelen aan de bron: • aanschaf van geluidsarmere apparatuur en gereedschap; • geluidarme constructie onderdelen, bijv., uitblaasmond van de perslucht; • goed onderhoud aan machines en apparatuur; • de werkwijze aanpassen, bijv. drukken/duwen in plaats van hameren. Maatregelen in geluidsoverdracht: • omkasting van de geluidsbron, bijv. een kast om een matrixprinter; • geluidsscherm tussen ontvanger en bron plaatsen in combinatie met geluidsabsorberend materiaal tegen plafond en wanden; • scheidingswand; bijv. bij kantoortuinen; • trillingsvrij opstellen van machines, bijv. machine op een trillingsdemper plaatsen.
2.8 Wat kun je zelf doen? •
• • •
•
Fysische factoren
Bij de aanschaf van nieuwe apparatuur of van machines is het van belang om het geluidsniveau van een in bedrijf zijnde machine of apparaat op te vragen. Deze gegevens moeten volgens een vastgelegd procédé zijn gemeten. De fabrikant moet de meetprocedure vermelden. Plaats nooit te veel geluidsproducerende apparatuur in een ruimte en niet te dicht bij elkaar. Het geluidsniveau loopt dan snel op. Plaats de zeer lawaaiige apparaten in een aparte ruimte. Plaats een sterk geluidsproducerend apparaat niet te dicht op een harde akoestische wand. Het geluid wordt gereflecteerd en het geluidsniveau vóór het apparaat zal sterk toenemen. Door de wand met absorberend materiaal te bekleden zal de reflectie worden verminderd. Draag bij lawaaiige werkzaamheden passende gehoorbescherming. Laat je door deskundigen adviseren.
12
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
3. Binnenklimaat 3.1.
Wat is binnenklimaat?
Als we spreken over het klimaat op de plek waar we werken, hebben we het niet over het weer buiten. De meeste mensen werken tegenwoordig binnen, in een gebouw. Al wisselt het ‘weer’ binnen niet zo veel als het weer buiten, helemaal constant is het ook niet. Het al dan niet warm zijn, de vochtigheid van de lucht en eventuele tocht bepalen bij elkaar het binnenklimaat.
3.2
Waaruit bestaat het binnenklimaat?
Het binnenklimaat wordt bepaald door een aantal klimaatfactoren. Deze beschrijven de toestand van de omgeving. Naast die fysische zaken maken ook een aantal persoonsgebonden factoren uit of iemand het te warm of te koud, of juist net lekker heeft. Die persoonsgebonden factoren zijn o.a. hoe hard iemand moet werken en de kleren die gedragen worden.
3.3
Luchttemperatuur
De luchttemperatuur geeft aan hoe warm de lucht is. Dit drukken we uit in graden Celsius ofwel C. In kantoorachtige werksituaties vinden de meeste mensen het aangenaam in een ruimte als de luchttemperatuur tussen de 20 en 24 C ligt ( in de winterperiode) en tussen 23 en 26C in de zomerperiode. Wordt er meer lichamelijk werk verricht dan is het aangenamer als het wat koeler is.
3.4
Stralingstemperatuur
De warmte die we van de zon krijgen, komt naar ons toe in de vorm van straling. Een gloeiende oven geeft ook veel stralingswarmte af. Een klomp ijs heel weinig, maar alle voorwerpen, zowel levende als dode, zenden stralingswarmte uit. De stralingstemperatuur geeft aan hoeveel warmte in de vorm van straling uit een bepaalde richting komt. Als we meten hoeveel stralingswarmte uit alle richtingen komt, kunnen we de gemiddelde stralingswarmte van de omgeving berekenen. Ook stralingswarmte drukken we uit in C. Meestal verschilt de stralingstemperatuur niet veel van de luchttemperatuur.
3.
Binnenklimaat
13
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
Alleen wanneer er een heet voorwerp zoals een oven in de ruimte staat, kan het zin hebben de stralingstemperatuur apart te meten. Als de stralingswarmte meer dan een graad of vijf boven de luchttemperatuur uitsteekt, kan dit onaangenaam aanvoelen.
3.5
Luchtsnelheid
De snelheid waarmee de lucht beweegt en de richting waarin de lucht beweegt wisselt nogal. Daarom meten we altijd een gemiddelde over een zekere tijd. De grootheid hiervoor is meter per seconde (m/s). Mensen die zittend of staand licht werk doen, voelen luchtsnelheden groter dan 0,15 m/s als tocht. Dit geldt voor de winterperiode. In de zomerperiode wordt 0,24 m/s als grenswaarde gehanteerd. Bij zwaar lichamelijk werk kan men hogere luchtsnelheden hebben.
3.6
Luchtvochtigheid
De hoeveelheid vocht in de lucht wordt uitgedrukt in gram waterdamp per kilogram droge lucht. Dat is de absolute luchtvochtigheid. Voor het binnenklimaat is het belangrijker hoe de relatieve luchtvochtigheid is. Dat is het percentage waterdamp van wat maximaal in de lucht kan zitten. Koude lucht kan veel minder waterdamp bevatten dan warme lucht. Lucht van 0 C en 100 % relatieve luchtvochtigheid bevat minder waterdamp dan lucht van 30 C en 50 % relatieve vochtigheid. Mensen kunnen niet goed voelen hoe vochtig de lucht is. Als de lucht droog aanvoelt, komt dit meestal door iets anders, vaak omdat het te warm is. In het verleden is een grens aangegeven tussen de 30 en 70%, deze is echter niet meer in de regelgeving terug te vinden. Uit onderzoek is gebleken dat er (bij de gebruikelijke luchtvochtigheden
Fysische factoren
14
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
in de winter) geen relatie bestaat tussen ‘droge lucht’-klachten en de fysische luchtvochtigheid. Slechts bij extreem langdurige lage luchtvochtigheden (<15%), zoals die voorkomen in vliegtuigen, bestaat de mogelijkheid op luchtwegirritaties en gevoelens van ‘droogte’ als gevolg van een te lage luchtvochtigheid. Klachten over droge lucht ‘s winters worden in de meeste gevallen veroorzaakt door een te hoge luchttemperatuur, irriterende bestanddelen in de lucht (bijvoorbeeld door te weinig verse luchttoevoer, stof door slechte schoonmaak of bv printers in de werkruimten, open kasten, vuile vloerbedekking etc.) of een combinatie van beide.
3.7
Luchtkwaliteit
De kwaliteit van de lucht is een ander onderwerp dan het binnenklimaat. De twee hebben zoveel met elkaar te maken dat ze toch vaak tegelijk bekeken worden. De mensen die in een gebouw werken, ademen zuurstof in en afvalstoffen, vooral kooldioxide (CO2), uit. Mensen geven ook lichaamsgeur af. Van de voorwerpen in een ruimte komen allerlei stoffen in de lucht. De lucht moet daarom ververst worden door oude lucht naar buiten te laten en in te ruilen voor verse lucht. Als dit niet goed gebeurt, kan de lucht onfris worden. Het is veel te ingewikkeld om àlle stoffen in de lucht te meten. We krijgen een goede indruk van de luchtkwaliteit door het gehalte aan CO2 te meten.
3.8
Hoe wordt het binnenklimaat geregeld?
3.8.1
Systemen voor klimaatbeheersing
Bij een klein gebouw kan het binnenklimaat op ‘natuurlijke’ wijze geregeld worden. Verwarmen met kachels of centrale verwarming, verversen van de lucht door roosters (of nachtventilatie) of lekkage via kieren. Wordt het te warm, of moet de lucht extra ververst worden, dan zetten we een raam open. Als een gebouw erg groot is, lukt vooral de verversing van de lucht niet meer zo. De ventilatie moet dan ondersteund worden door lucht uit de vertrekken af te zuigen en nieuwe lucht van buiten naar binnen te blazen. Dat is mechanische ventilatie. Als je die lucht zo rondpompt, kun je de verwarming en dergelijke ook via de lucht regelen. Je kunt de lucht verwarmen of juist koelen, bevochtigen of minder vochtig maken en filteren (airconditioning). Als de lucht niet alleen mechanisch geventileerd, maar ook verder wordt behandeld, spreken we van luchtbehandeling. Het kost veel energie om koude lucht van buiten op te warmen. Daarom wordt een deel van de warme, afgezogen lucht soms na filtering weer terug het
3.
Binnenklimaat
15
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
gebouw ingeblazen. Dat is recirculatie van lucht.
3.8.2
Individuele regeling
Mensen zijn niet allemaal hetzelfde. Dat geldt ook bij de beleving van het binnenklimaat. Wat de een bloedheet vindt, is voor een ander om te rillen. En natuurlijk wil je een andere temperatuur als je hard aan het werk bent, dan wanneer je ziek in bed ligt. Alleen in een kamer met een radiator en een raam dat open kan, kun je het binnenklimaat elk moment aanpassen aan je wens van dat moment. Als je met meerdere mensen in een ruimte werkt, wordt het al moeilijker. Dan moet je een soort gemiddelde vinden, waar iedereen zoveel mogelijk tevreden mee is. Als het klimaat in een gebouw helemaal centraal geregeld wordt, zijn er nauwelijks mogelijkheden om het binnenklimaat individueel bij te regelen. Omdat een binnenklimaat dat voor al die verschillende mensen aangenaam is niet bestaat, zullen in een gebouw zonder radiatoren en te openen ramen veel mensen ontevreden zijn op dat punt. Een gebouw met airconditioning en/of mechanische ventilatie kan wel degelijk verwarmingsradiatoren hebben en ramen die je open kunt doen. Vaak wordt een gebouw met luchtbehandeling echter helemaal dicht gemaakt, zodat eigen invloed op het binnenklimaat minimaal is.
3.9
Klachten die veroorzaakt kunnen worden door het binnenklimaat
Als het binnenklimaat niet goed is kunnen mensen daar last van krijgen. Te warm of te koud is onaangenaam. Tocht kan heel hinderlijk zijn. Een onaangenaam klimaat maakt het moeilijk om productief te werken. Fouten in het binnenklimaat kunnen tot allerlei gezondheidsklachten leiden: hoofdpijn, vermoeidheid, droge keel, verstopte neus, geïrriteerde ogen en nog veel meer. Het gaat om gezondheidsklachten die ook allerlei andere oorzaken dan het binnenklimaat kunnen hebben. Beeldschermwerk kan leiden tot oogirritatie, maar te warme of extreem droge lucht kan dat ook. Vermoeidheid kan optreden in een te warme omgeving, maar kan op tientallen andere manieren ontstaan. Zelfs bij een ideaal binnenklimaat heeft iedereen wel eens last van dit soort klachten. Het is niet eenvoudig te bewijzen dat bepaalde klachten door het binnenklimaat ontstaan. Als de klachten van de mensen die in een gebouw werken daartoe aanleiding geven, kan onderzocht worden of er fouten in het binnenklimaat zijn. Deze moeten dan verbeterd worden. Soms kan er bij fysische metingen niet veel op het klimaat aangemerkt worden. Zo’n gebouw dat
Fysische factoren
16
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
bij meten redelijk in orde lijkt, maar waar de mensen toch veel gezondheidsklachten en klachten over het klimaat melden, wordt wel een ‘Sick Building’ genoemd. Bijna altijd zijn dit gebouwen met luchtbehandeling en weinig tot geen individuele regelmogelijkheden.
3.10
Wat te doen bij een klimaatprobleem?
Als er op een afdeling veel klachten over het klimaat zijn, kan men zelf al een aantal dingen doen: • • • •
temperatuurmetingen (niet in de zon!) op verschillende tijdstippen, zijn er kledingvoorschriften die leiden tot veel te warme kleding? wordt de klimaatinstallatie goed gebruikt? Geen afgedekte luchtroosters, luchtinblaaseenheden van de airconditioning niet afgedekt? staat er veel te veel warmteproducerende apparatuur in een ruimte?
Vaak is het opsporen en vooral het verhelpen van binnenklimaatfouten ingewikkeld. Een klacht over het klimaat kan dan gemeld worden bij: •
Servicedesk Vastgoed & Infrastructuur tst 18000
Als deze medewerkers het probleem niet op kunnen lossen: •
3.
Mail:
[email protected].
Binnenklimaat
17
© UMC St Radboud
Servicebedrijf HR
Fysische factoren
18
© UMC St Radboud