Schulden: een (on)dragelijke last? Problematische schulden bij huishoudens tot 150% van het netto-sociaalminimum in 2003
Tilburg, juni 2004 Tris Serail
©IVA beleidsonderzoek en advies
1
2
Voorwoord
Voor u ligt het rapport van het onderzoek dat IVA beleidsonderzoek en advies heeft uitgevoerd om te schatten hoeveel huishoudens met een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum in 2003 te maken hebben met een problematische schuld. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het onderzoek vindt plaats in het kader van de toezegging die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het Nationaal actieplan ter bestrijding van sociale uitsluiting en armoede 2003 (NAP 2003) heeft gedaan om de omvang van de huishoudens tot 150% van het sociaal minimum met problematische schulden in kaart te brengen. Een goed landelijk beeld van de omvang van de problematiek ontbreekt tot nu toe omdat gegevensbronnen onvolledig zijn, elkaar deels overlappen, uitgaan van verschillende definities of betrekking hebben op verschillende deelpopulaties huishoudens. Een belangrijke opgave bij de uitvoering van het onderzoek is het formuleren van wat nu eigenlijk problematische schulden zijn. Op dit punt lijkt er een bijna Babylonische spraakverwarring te bestaan. Er zijn veel definities en minder formele noties in omloop van problematische schulden. Verschillen hangen onder andere samen met het referentiekader en perspectief van degene van wie de definitie afkomstig is. Elke definitie impliceert het maken van keuzes. Ook de definitie die in dit onderzoek is gebruikt, ontkomt daar niet aan, al is natuurlijk de gemaakte keuze goed te onderbouwen. Het onderzoek is besproken met een klankbordgroep, waarin naast het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vertegenwoordigd waren: - Landelijk Platform Integrale Schuldhulpverlening; - Centraal Bureau voor de Statistiek; - Ministerie van Justitie; - NIBUD; - Sociaal en Cultureel Planbureau.
I
Met de klankbordgroep is onder andere overlegd over onderzoeksaanpak, vragenlijst en concept-rapport. IVA beleidsonderzoek en advies, en in het bijzonder Tris Serail als uitvoerder van dit onderzoek, is alle genoemde personen zeer erkentelijk voor hun deskundige inbreng en ondersteuning. Het moge echter duidelijk zijn dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het onderzoek uitsluitend bij IVA beleidsonderzoek en advies ligt. IVA beleidsonderzoek en advies hoopt zeer dat de resultaten van het onderzoek een waardevolle bijdrage leveren aan de beleidsvorming van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het terrein van schulden en schuldhulpverlening. Tilburg, juni 2004 Marjan Bastiaan Directeur
II
Inhoudsopgave
1
Inleiding............................................................................................................ 1
1.1 Aanleiding voor dit onderzoek .......................................................................... 1 1.2 De onderzoeksaanpak ........................................................................................ 3 1.3 Leeswijzer.......................................................................................................... 6 2
Centrale probleemstelling en definities.......................................................... 7
2.1 Definiëring van problematische schulden.......................................................... 7 2.2 Operationalisering van de definitie van problematische schulden................... 10 3
Huishoudens met problematische schulden ................................................ 17
3.1 3.2 3.3 3.4
De berekeningswijze........................................................................................ 17 Het aantal huishoudens met problematische schulden..................................... 19 Kenmerken van huishoudens met problematische schulden ........................... 21 Verdere verkenning van de schuldsituatie ....................................................... 22
Samenvatting......................................................................................................... 27 Lijst van geraadpleegde literatuur ...................................................................... 29
III
Bijlagen .................................................................................................................. 31 Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6
IV
Steekproeftrekking en veldwerk.......................................................... 33 Verantwoording bewerkingen en definities......................................... 37 Varianten indicatoren problematische schulden.................................. 43 Resultaten eerste gewogen analyses.................................................... 49 Vragenlijst ........................................................................................... 53 Betrouwbaarheidsintervallen bij 95% ................................................. 65
1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor dit onderzoek Problematische schulden staan al weer geruime tijd volop in de politieke en maatschappelijke belangstelling. Het maken van schulden is een geaccepteerde praktijk in Nederland. Het CBS schat dat in 2000 33% van de huishoudens niet-hypothecaire schulden had in de vorm van een consumptief krediet, een studie- of belastingschuld, 'rood staan', een afbetalingsregeling of andere vormen van niet-hypothecaire leningen en 43% hypothecaire schulden in verband met de eigen woning1. In verreweg de meeste gevallen kunnen huishoudens de financiële lasten van aflossing en rente op eigen kracht opbrengen om zo weer schuldenvrij te worden. Een klein deel van de huishoudens slaagt daar niet in en loopt het risico om in een neerwaartse spiraal terecht te komen. De schuldverplichtingen worden niet meer nagekomen, nieuwe leningen worden afgesloten of andere betalingsverplichtingen worden verzaakt om aflossing en rente van bestaande schulden te kunnen opbrengen. Het ene gat wordt met het andere gestopt totdat ook dat niet meer lukt. Als een huishouden 'geluk' heeft, kan nog een oplossing worden gevonden langs de weg van een schuldbemiddeling, minnelijke of wettelijke schuldsanering, of persoonlijk faillissement, in andere gevallen is ook die weg afgesloten en ontstaat een nagenoeg uitzichtloze situatie. Zicht op het aantal huishoudens met problematische schulden en in het bijzonder van de meest kwetsbare groep (de huishoudens met een inkomen tot 150% van het netto-sociaal minimum) ontbreekt echter. Deze groep met lagere inkomens zijn kwetsbaarder bij het ontstaan van schuldsituaties dan huishoudens met een hoger inkomen. Immers, als de groep met lagere inkomens met schulden wordt gecon-
1
Gegevens via http://statline.cbs.nl. Zie ook Vrooman et al. (2003), Armoedemonitor 2003, p. 41.
1
fronteerd, kunnen deze schulden sneller het karakter krijgen van problematische schulden. De informatie over problematische schulden is erg versnipperd en onvolledig. De gemeentelijke kredietbanken hebben volgens de NVVK in 2003 zo'n 31.000 verzoeken tot schuldregeling ontvangen. In 2002 zijn er door de rechtbanken bijna 9.400 schuldsaneringen uitgesproken (Vrooman et al., 2003: 53). De cijfers uit verschillende bronnen mogen niet zonder meer bij elkaar opgeteld worden. Zij hebben betrekking op grootheden die niet te vergelijken zijn. Bovendien bestaat de kans op overlap tussen de verschillende gegevens en is het beeld niet volledig. Het gaat uitsluitend om situaties waarin een beroep is gedaan op een vorm van formele schuldhulpverlening en dan ook nog maar om een deel hiervan. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft behoefte aan een actueel landelijk beeld van de precieze omvang van de schuldenproblematiek bij huishoudens, behorend tot de doelgroep, om het beleid dat het ministerie voorstaat beter te kunnen uitvoeren. Het beleid met betrekking tot schuldhulpverlening is er vooral op gericht de belangrijkste actoren (financiers, gemeenten, schuldeisers en schuldenaren) te stimuleren hun eigen verantwoordelijkheden op te pakken bij het verminderen van de schuldenproblematiek. De schuldhulpverlening omvat een scala aan activiteiten, zowel gericht op preventie van schuldenproblemen als op de oplossing hiervan. Het gaat onder andere om budgetadvisering en budgetvoorlichting, psychosociale begeleiding en schuldregelen. Bij het zoeken naar financiële oplossingen voor schuldenproblemen ligt het primaat bij het minnelijk traject. Het uitgangspunt van het minnelijk traject is dat schuldenaar en schuldeisers vrijwillig tot een regeling van de schulden komen. Binnen het minnelijk traject kan onderscheid gemaakt worden tussen schuldbemiddeling en schuldsanering. Bij schuldbemiddeling wordt tussen schuldenaar en zijn schuldeisers een regeling overeengekomen over de aflossing van de schulden. De schulden worden door de schuldenaar gedurende de looptijd van de regeling aan de afzonderlijke schuldeisers afbetaald. Bij een schuldsanering krijgt de schuldenaar één nieuw saneringskrediet, bijvoorbeeld bij een Kredietbank, dat gedurende de looptijd van de regeling (maximaal drie jaar) moet worden afgelost. De schuldeisers worden direct met dat krediet betaald. In beide gevallen kan als onderdeel van de regeling met de schuldeisers worden afgesproken dat zij afzien van een deel van hun vordering op de schuldenaar. Als het niet mogelijk blijkt voor schuldenaar en schuldeisers om in het minnelijk traject tot een vergelijk te komen over de problematische schuldpositie van de schuldenaar, kan de schuldenaar de rechtbank verzoeken om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (derde titel van de Faillissementswet). De rechter baseert zijn beslissing over het al
2
dan niet toelaten van de schuldenaar tot de Wsnp2-regeling onder meer op de goede trouw en het saneringsrijp zijn van de schuldenaar. De duur van de wettelijke regeling is in de praktijk meestal drie jaar (maximaal vijf jaar). Van de schuldenaar die tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten, wordt een maximale inspanning met betrekking tot zijn aflossingscapaciteit verwacht. Daar staat tegenover dat de restantvorderingen van zijn schuldeisers onverhaalbaar zijn geworden na een positief eindvonnis. In het Nationaal actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (NAP 2003) is gesteld dat het streven allereerst gericht is op het in kaart brengen van de schuldenproblematiek over het peiljaar 2003. Het onderzoek dat in dit rapport wordt beschreven, moet leiden tot feitelijke gegevens over het aantal huishoudens met problematische schulden waarbij de te gebruiken inidicator zo goed mogelijk moet aansluiten bij de praktijk van de schuldhulpverlening. Verder moet de onderzoeksaanpak geschikt zijn voor herhaling van de meting, zodat ook kan worden nagegaan hoe het aantal huishoudens met problematische schulden zich door de jaren heen ontwikkelt. Twee eerdere onderzoeken om de problematiek in beeld te krijgen (Vermeulen et al, 1992; Janssen, Kersten en Vermeulen, 1999) zijn inmiddels niet meer actueel en verschillen qua aanpak, doelgroep en doelstelling. De twee genoemde onderzoeken hadden betrekking op alle huishoudens, terwijl het ministerie nu inzicht wil krijgen in het voorkomen van problematische schulden onder de huishoudens met een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum. Ook de indicator die in dit onderzoek wordt gebruikt, verschilt van de indicatoren uit vorige onderzoeken. Het onderzoek van Janssen bijvoorbeeld had tot doel om te schatten hoeveel huishoudens het risico liepen om in een situatie met problematische schulden terecht te komen. Dat is wezenlijk anders dan het meten of schatten van het aantal huishoudens dat in een problematische schuldsituatie verkeert. Door de genoemde verschillen is een vergelijking tussen de resultaten van dit onderzoek met deze eerdere onderzoeken niet zinvol.
1.2 De onderzoeksaanpak Het onderzoek is uitgevoerd via enquêtes onder huishoudens met een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum. In 2000 voldeed 26% van de huishoudens aan dit criterium3. Begin 2003 is dit percentage mede als gevolg van een periode van economische recessie gestegen tot 34%4. Gezien deze percentages is 2 3 4
Wet schuldsanering natuurlijke personen. Schatting op basis van gegevens van het IPO 2001 van het CBS, vermeld in de startnotitie voor dit onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Berekend op basis van gegevens WBO 2002 en CBS.
3
het wenselijk om vooraf een selectie van huishoudens op grond van de hoogte van het inkomen te maken. Anders is de kans relatief klein dat een huishouden wordt benaderd uit de doelpopulatie. Omdat er geen landelijk steekproefkader is waaruit huishoudens op basis van inkomensgegevens geselecteerd kunnen worden, is gebruik gemaakt van bestaande panels van twee grote veldwerkorganisaties: het Script- en het Consumer-panel van GfK en het CAPI@HOME-panel van TNS NIPO5. Uit deze panels zijn de huishoudens geselecteerd die voldoen aan het inkomenscriterium van maximaal 150% van het netto-sociaalminimum voor dat type huishouden. Binnen deze groep is verder onderscheid gemaakt naar leefvorm conform de Algemene bijstandswet en naar hoogte van het huishoudensinkomen: • leefvorm: alleenwonend, eenoudergezin, samenwonend of gehuwd; • huishoudensinkomen: tot maximaal 100%, van 101%-125% en 126%-150% van het toepasselijke netto-sociaalminimum. Vervolgens zijn op twee manieren interviews afgenomen: 1. in de GfK-panels zijn 816 mondelinge interviews gehouden onder huishoudens die niet over internet beschikken; 2. in het TNS NIPO-panel heeft eerst een screening onder 4.272 huishoudens met toegang tot internet plaatsgevonden. Deze screening was bedoeld om de inkomensgegevens van de huishoudens te actualiseren en om huishoudens met betalingsachterstanden op te sporen. Voor de screening zijn vijf vragen over het inkomen en eventuele betalingsachterstanden gesteld in een internetenquête over verschillende onderwerpen. Na de screening heeft een uitgebreidere ondervraging plaatsgevonden, eveneens via internet. Hieraan hebben 543 huishoudens met betalingsachterstanden ten tijde van de screening meegedaan plus een aselecte steekproef van 261 huishoudens die ten tijde van de screening geen betalingsachterstanden hadden. De vragenlijsten voor de mondelinge interviews en de uitgebreide internet-enquête zijn identiek. Het veldwerk is uitgevoerd in de periode december 2003-januari 2004. Van de in totaal 1.620 huishoudens die de uitgebreide vragenlijst hebben ingevuld, vallen 186 huishoudens af omdat zij ondanks de selectie op inkomen vooraf ten tijde van de enquête een inkomen blijken te genieten dat hoger is dan 150% van het voor dat
5
4
Het CAPI@HOME-panel is zo groot dat met alleen dit panel volstaan zou kunnen worden. Het panel heeft echter een selectief karakter omdat het uitsluitend bestaat uit huishoudens die thuis over internet beschikken. Daarom is de steekproef uitgebreid met de twee andere panels. Hieruit zijn huishoudens geselecteerd uit de doelpopulatie die thuis niet over internet beschikken. Deze combinatie van panels en benaderingen heeft tot een tamelijk complexe onderzoeksaanpak geleid.
type huishouden geldende netto-sociaalminimum en 26 omdat het inkomen onbekend is. In de analyses doen dus maximaal 1.408 huishoudens mee6. Om representatieve conclusies te kunnen trekken zijn de huishoudens die aan het onderzoek hebben deelgenomen gewogen naar de kenmerken leefvorm en nettoinkomen binnen de totale populatie huishoudens met een inkomen tot 150% van het netto-sociaalminimum. Vervolgens zijn de gewogen gegevens geanalyseerd. Het gebruik van respondenten uit panels heeft voor- en nadelen. Het belangrijkste voordeel voor dit onderzoek is dat een aantal gegevens van de huishoudens in de panels reeds bekend is. Deze kunnen voor een selectie van de doelgroep van dit onderzoek worden gebruikt. Daardoor kan het veldwerk efficiënt worden uitgevoerd. Daarnaast is door de binding aan de veldwerkorganisatie een hoge en vaak goede respons te realiseren. Beide punten zijn voor dit onderzoek belangrijk, omdat problematische schulden een gevoelig onderwerp zijn en de deelnemers aan het onderzoek veel informatie moeten verschaffen over hun financiële situatie. Een nadeel is dat deelname aan een panel gepaard gaat met zelfselectie. Net als bij andere enquêtes is de bereidheid om aan een panel mee te doen bij bepaalde bevolkingsgroepen groter dan bij andere. Ook kunnen er paneleffecten optreden. Omdat de deelnemers aan een panel regelmatig over hun gedrag en opvattingen worden ondervraagd, zijn zij zich hiervan meer bewust en kunnen zij zich anders dan de 'doorsnee'-respondent gaan gedragen. Hierdoor kan de representativiteit van een panel in het geding komen. Bij de voorbereiding van dit onderzoek is uitvoerig aandacht besteed aan de gevolgen van het werken met panels voor de resultaten van het onderzoek. Mede omdat de beide bureaus veel aandacht besteden aan de samenstelling en de kwaliteit van de panels en vanwege de grootte van de panels bestond er voldoende vertrouwen dat een enquête binnen deze panels representatieve resultaten zou opleveren. Achteraf moet worden geconstateerd dat er minder huishoudens in deze panels aan het inkomenscriterium voldeden dan op grond van de beschikbare gegevens was berekend. Hierdoor kon tijdens de uitvoering van het veldwerk minder bijgestuurd worden om een respons te realiseren die op de twee belangrijkste achtergrondkenmerken (leefvorm en inkomenshoogte) representatief is. Dit moest door weging gecorrigeerd worden. Voor de schattingen van de aantallen, de toetsing op representativiteit van de respons en de weging is gebruik gemaakt van het Woningbehoeftenonderzoek 2002 (WBO 2002). Dit bestand is tijdens de uitvoering van het onderzoek het meest recente dat als referentiekader kan worden gebruikt. Qua definiëring van het inkomen is in dit onderzoek aangesloten bij de definitie die in het WBO wordt gehan-
6
Zie bijlage 1.
5
teerd. Bovendien kan uit dit bestand ook de beschikbaarheid van internet onder huishoudens uit de doelgroep worden afgeleid7.
1.3 Leeswijzer In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van het onderzoek om het aantal huishoudens met problematische schulden in het peiljaar 2003 in kaart te brengen. De schatting van het aantal huishoudens en de manier waarop deze schatting tot stand is gekomen staan centraal. De vraag hoe de problematische schulden zijn ontstaan, blijft buiten beschouwing. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de probleemstelling van het onderzoek en de definitie van wat onder problematische schulden en andere kernbegrippen in dit onderzoek wordt verstaan. In hoofdstuk 3 wordt het aantal huishoudens met problematische schulden geschat en worden hun kenmerken beschreven. In de bijlagen worden de diverse elementen uit het onderzoek en de daarin gemaakte keuzes verder verantwoord.
7
6
Het Inkomenspanelonderzoek (IPO) van het CBS bevat betrouwbaardere gegevens over het inkomen van huishoudens. De meest recente gegevens in dit bestand dateren echter uit 2001. Ook bevat dit bestand geen gegevens over de beschikbaarheid van internet, waardoor het voor dit onderzoek minder geschikt is als referentiekader.
2 Centrale probleemstelling en definities
2.1 Definiëring van problematische schulden De centrale vragen van dit onderzoek zijn: a. b.
Hoeveel huishoudens met een inkomen tot 150% van het netto-sociaalminimum in Nederland hebben te maken met een problematische schuld? Wat zijn de kenmerken van deze huishoudens?
Om deze vragen te kunnen beantwoorden moet eerst gedefinieerd worden wat een problematische schuld is. Het antwoord op deze vraag bepaalt in sterke mate hoeveel huishoudens met problematische schulden er zijn. Hoe strikter de definitie, des te minder huishoudens aan de definitie zullen voldoen. De definitie is daardoor direct van invloed op de beleidsurgentie van het vraagstuk van problematische schulden. In eerdere onderzoeken naar problematische schuldsituaties en in de maatschappelijke discussie hierover worden steeds andere definities gebruikt. In elk van deze definities neemt de aanwezigheid van betalingsproblemen of -achterstanden een centrale plaats in. Vermeulen et al. (1992: 5) definieert een problematische schuldsituatie als: 1. het hebben van financiële problemen, tot uiting komend in problemen bij de betaling van huur of hypotheek, en/of bij de betaling van gas, water en elektriciteit of in het moeten maken van schulden vanwege de financiële situatie in combinatie met 2. het hebben van een schuld (anders dan een hypotheek). Dit is het geval als er rente op een lopende lening wordt betaald.
7
De Commissie Schuldenproblematiek spreekt van een problematische schuldsituatie als 'financiële problemen en schulden zodanig van omvang zijn dan wel toenemen dat huishoudens niet langer in staat zijn om zelfstandig hun financiële verplichtingen na te komen' (aangehaald in Janssen et al, 1999: 6). In het onderzoek van Janssen et al. zelf worden de aanwezigheid van betalingsachterstanden, van een schuldregeling en/of beslag op loon of uitkering als indicatoren gebruikt om risicovolle schuldsituaties op te sporen. Hoe meer van deze indicatoren van toepassing zijn, des te groter is het risico van een problematische schuldsituatie (ibidem: 7)8. In de voorgaande definities wordt de hoogte van het feitelijk genoten inkomen niet als element van de problematische schuldsituatie meegenomen. Het CBS heeft dat in een voorstudie voor dit onderzoek (Van den Brakel en De Kleijn, 2003) wel gedaan: er is sprake van een problematische schuld indien de nettoschuld van het huishouden groter is dan de afloscapaciteit. In deze definitie wordt onder nettoschuld verstaan het saldo van schulden (exclusief schulden onroerend goed), banktegoeden, aandelen (exclusief aandelen aanmerkelijk belang) en bezittingen (exclusief onroerend goed). De afloscapaciteit wordt gevormd door 5% van het inkomensdeel onder de bijstandsnorm plus 35% van het inkomensdeel boven de bijstandsnorm9. Voor de praktijk van de schuldhulpverlening hanteert de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) in de Gedragscode Schuldregeling ook een definitie van problematische schuldsituatie. Deze situatie wordt omschreven als die waarin van een natuurlijke persoon redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, of waarin hij heeft opgehouden te betalen, bepaald op basis van de volgende criteria: de uitkomst van de som van de geëiste maandelijkse aflossingen ten opzichte van de volgens de Recofa rekenmethode gecalculeerde aflossingscapaciteit, specifieke bedreigende schulden, de bereidheid van schuldeisers om een betalingsregeling te treffen, de mogelijkheid van herfinanciering van de schulden en de aanwezigheid van vermogen. De indicator die in dit onderzoek gebruikt wordt om het aantal huishoudens met problematische schulden te schatten, maakt zo veel mogelijk gebruik van de crite-
8 9
8
In dat onderzoek gaat het om het aantal risicovolle schuldsituaties, niet om feitelijk problematische schuldsituaties. Deze voorstudie had tot doel om na te gaan of de Vermogensstatistiek bruikbaar is om de omvang van het aantal huishoudens met problematische schulden te schatten. De gekozen benadering bleek echter te weinig betrouwbare resultaten op te leveren, waarna besloten is voor een andere aanpak.
ria die in de schuldhulpverlening gebruikt worden om de schuldsituatie te beoordelen10: • de aflossingscapaciteit van het huishouden: de financiële middelen van het huishouden om schulden en betalingsachterstanden af te lossen, rekening houdend met de noodzakelijke kosten van levensonderhoud; • de hoogte van schulden en betalingsachterstanden. Met het criterium aflossingscapaciteit wordt een brug geslagen tussen het inkomen van een huishouden en het al dan niet problematische karakter van de schuldsituatie. De mogelijkheden om een problematische schuldsituatie op te lossen hangen echter niet alleen af van de financiële middelen van de schuldenaar en de hoogte van de schulden, maar ook van de moraliteit van de schuldenaar. Verder kan de opstelling van de schuldeisers van doorslaggevend belang zijn. Vaak is een schuldregeling alleen mogelijk als schuldeisers afzien van een deel van hun vorderingen. Deze aspecten van de schuldsituatie blijven in dit onderzoek buiten beschouwing. Voor dit onderzoek is de volgende definitie11 gekozen: Er is sprake van een problematische schuld als: • de maandelijkse betalingsverplichtingen (rente en aflossingen) voor lopende niet-hypothecaire leningen gelijk of hoger zijn dan de maandelijkse aflossingscapaciteit van het huishouden en tegelijkertijd • er een achterstand van 6 maanden of meer bestaat bij de betalingsverplichtingen voor woonlasten (huur- of hypotheekbetalingen), lopende leningen en/of voor de kosten van energie en water, ziekenfonds- of ziektekostenverzekering, gemeentelijke en andere belastingen, telefoonrekeningen en schoolgeld. In deze definitie worden de betalingsverplichtingen voor lopende leningen als uitgangspunt genomen en niet de hoogte van de leningen zelf. Deze laatste zijn voor dit onderzoek minder relevant. Natuurlijk is er een verband tussen de hoogte van de leningen en het bestaan van schuldenproblemen. Maar dit verband loopt via de periodieke betalingsverplichtingen als resultante van rentepercentage, looptijd en hoogte van aangegane lening. Het zijn de steeds terugkerende betalingsverplichtingen die een te groot beslag kunnen leggen op het inkomen, waardoor mensen in betalingsproblemen komen.
10
11
Het is niet mogelijk de criteria van de schuldhulpverlening tot in detail toe te passen. Daarvoor moet veel meer informatie over de financiële situatie van de huishoudens verzameld worden dan mogelijk is in het kader van een onderzoek waaraan de respondenten vrijwillig deelnemen. Zie bijlagen 2 en 3.
9
Volgens de in deze schatting gehanteerde definitie is er alleen een problematische schuld, als de situatie van betalingsachterstand 6 maanden of langer bestaat. Op deze manier wordt voorkomen dat incidentele betalingsachterstanden (bijvoorbeeld bij een rekening die per ongeluk is blijven liggen) meegeteld worden als situaties van problematische schulden. Het gaat in dit onderzoek om structurele situaties van problematische schulden12. De combinatie van de twee criteria wordt misschien als een (te) zware eis voor het duiden van problematische schulden gezien. Is het al niet erg genoeg, dat een schuldenaar aan maandelijkse betalingsverplichtingen meer moet opbrengen dan hij gezien zijn financiële ruimte kan? Tot op zekere hoogte klopt dit: in die situatie bestaat er een risico op het ontstaan van schuldenproblemen. Aan de andere kant slaagt deze schuldenaar er nog steeds in aan de betalingsverplichtingen te voldoen13. Er is dus nog geen schuldprobleem; eerder is het de vraag hoe de betreffende persoon erin slaagt om aan die betalingsverplichtingen te voldoen. Deze vraag is in dit onderzoek echter niet aan de orde.
2.2 Operationalisering van de definitie van problematische schulden Bij het opstellen van indicatoren voor het meten van problematische schuldsituaties is het onvermijdelijk om normatieve keuzes te maken: • Wat heeft een huishouden minimaal nodig om maatschappelijk te kunnen functioneren? Welke uitgavenposten zijn in dit verband noodzakelijk en wat is een redelijke hoogte per uitgavenpost? • Welke inkomensbestanddelen tellen mee bij de berekening van het inkomen waaruit de schulden moeten worden betaald? In hoeverre wordt rekening gehouden met inkomsten van een partner en van kinderen? • Wat is een redelijke termijn voor het aflossen van schulden? Welke inspanning mag je van een huishouden verlangen om zijn schulden op te lossen? • Welke bijdrage mag je van de schuldeisers verlangen om een schuldenaar uit de problemen te helpen? 12
13
10
In het onderzoek zijn berekeningen gemaakt met verschillende minimumtermijnen voor betalingsachterstanden: 0, 6 en 12 maanden, en voor de combinatie van 3 maanden achterstand op huur-/hypotheekbetalingen en 6 maanden andere achterstanden. Zoals verwacht leidt een hogere eis ten aanzien van de duur van de achterstanden tot een daling van het aantal huishoudens dat aan het criterium voldoet. Het resultaat voor de combinatie van 3 maanden huur-/hypotheek-achterstand plus 6 maanden andere betalingsachterstanden verschilt niet van de berekening voor uitsluitend 6 maanden voor alle achterstanden (zie ook bijlage ). Onder de huishoudens die voor dit onderzoek zijn ondervraagd, doet zich deze situatie ook voor.
In de maatschappelijke discussie, maar ook in het wetenschappelijk debat rond armoede en sociale uitsluiting wordt regelmatig de vraag aan de orde gesteld, welke uitgaven noodzakelijk zijn om maatschappelijk te kunnen functioneren en in het verlengde hiervan, welk budget hiervoor minimaal noodzakelijk is. In deze discussie zijn globaal drie opvattingen te onderscheiden14. De eerste opvatting vertrekt vanuit het gegeven dat de politieke besluitvorming geleid heeft tot een inkomensinstrument dat moet garanderen dat iedereen in Nederland de minimaal noodzakelijke middelen van bestaan heeft om aan de maatschappij te kunnen deelnemen: de Algemene bijstandswet15. De (norm)bedragen die in deze wet worden genoemd, worden gezien als de bodem, maar ook als voldoende om te voorzien in alle noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit is de benadering van het beleidsmatig bestaansminimum, dat naar leeftijd, en in het kader van de Algemene bijstandswet ook naar leefvorm, kan verschillen. De tweede opvatting gaat uit van een theoretisch en/of empirisch onderbouwd pakket van goederen en diensten dat een huishouden van een bepaalde samenstelling minimaal nodig heeft voor maatschappelijke participatie. Op basis van theoretische inzichten of empirisch onderzoek wordt een pakket van goederen en diensten gedefinieerd dat hiervoor nodig geacht wordt (het zogenaamde mandje). Vervolgens wordt op basis van (consumenten)prijzen berekend wat zo'n pakket kost en wat er aan reserveringen nodig is. De totaalprijs is het minimumbudget voor dat huishouden, waarmee ook het bestaansminimum voor dat huishouden berekend kan worden. Deze benadering volgt bijvoorbeeld het Nibud in zijn budgetadvisering. Een derde benadering gaat uit van het oordeel van de huishoudens zelf. Aan de huishoudens wordt rechtstreeks gevraagd welk budget zij minimaal nodig hebben voor de uitgaven die zij noodzakelijk achten. Op basis van deze opgaven wordt voor de verschillende typen huishoudens bepaald wat deze in het algemeen als minimaal noodzakelijk budget beschouwen. Om te berekenen wat een huishouden kan opbrengen om aan betalingsverplichtingen te voldoen is in dit onderzoek de rekenmethode van de Recofa16 als uitgangspunt genomen. De Recofa-benadering gaat uit van het beleidsmatig bestaansminimum. Deze methode is algemeen geaccepteerd als basis voor de schuldhulpverlening, zowel in het minnelijk als in het wettelijk traject. Deze rekenmethode kan
14 15 16
Zie ook Berghman et al (1989: 7) en Armoedemonitor 2000. Sinds 1 januari 2004 is de Algemene bijstandswet vervangen door de Wet werk en bijstand. Werkgroep van rechters-commissarissen in faillissementen (2002), Berekening van het vrij te laten bedrag bij toepassing van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp).
11
hier echter niet naar de letter gevolgd worden, omdat daarvoor veel meer informatie over het huishouden nodig is dan in dit onderzoek kon worden verzameld17. Het vrij te laten bedrag In de berekeningen volgens de Recofa-benadering is het vrij te laten bedrag een centraal begrip. Het vrij te laten bedrag is gebaseerd op de wettelijke beslagvrije voet. Deze bedraagt 90% van het normbedrag van de Abw, dat voor dat huishouden geldt, verhoogd met de ziektekostenpremie en een gemaximeerd bedrag aan woonlasten18. De verhogingen voor woonlasten en ziektekostenpremies zijn wettelijke verhogingen; hiermee wordt in alle gevallen rekening gehouden bij de berekening van het vrij te laten bedrag. Dit gebeurt ook in dit onderzoek. De Recofa-berekening kent ook uitgavenposten waarmee rekening mag worden gehouden: het nominale bedrag. Dit zijn bijvoorbeeld de reserveringstoeslag van 5% van de Abw-norm en de arbeidskostentoeslag van eveneens 5% van de Abwnorm, de woonlasten boven de maximale huursubsidie, de auto- en reiskosten in verband met betaalde arbeid, kinderopvang et cetera. Van de uitgaven die onder het nominale bedrag vallen, zijn in dit onderzoek alleen de reserveringstoeslag en de arbeidskostentoeslag in de berekening van het vrij te laten bedrag meegenomen. Dit betekent dat in dit onderzoek het vrij te laten bedrag voor een huishouden dat inkomen uit arbeid heeft, ten minste even groot is als de Abw-norm voor dat huishouden en voor een huishouden dat geen inkomen uit arbeid heeft, ten minste 95% van de Abw-norm. Het inkomen Als uitgangspunt voor het inkomen is in dit onderzoek het netto-maandinkomen genomen uit de enquête. Voor alleenstaanden en hoofden van eenoudergezinnen is dat het eigen inkomen; voor gehuwden en samenwonenden het inkomen van beide partners. Het betreft alle inkomsten zoals loon, winst, uitkering, pensioen, studiefinanciering, alimentatie, enzovoorts in een gewone periode en na aftrek van belastingen, premies en eventueel spaarloon. Het vakantiegeld mag door de respondent in zijn of haar opgave van het inkomen niet worden meegeteld. Als een huishouden een tegemoetkoming in de ziektekosten ontvangt, is deze herberekend naar een maandbedrag en bij het netto-inkomen geteld. Hetzelfde is gebeurd als een huishouden belasting heeft terugontvangen omdat het een eigen woning met hypotheek heeft.
17
18
12
Behalve een heel gedetailleerd inzicht in de financiële situatie aan de inkomsten-, vermogens- en uitgavenkant is voor deze berekening ook gedetailleerde informatie over andere kenmerken van het huishouden nodig (bijvoorbeeld of de partners in gemeenschap van goederen of op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd). Zie voor een gedetailleerde beschrijving bijlage 2.
Het opgegeven inkomen is achteraf verhoogd met 5% vakantietoeslag. Dit percentage is afkomstig uit de Algemene bijstandswet; in het algemeen zal dit percentage voor de doelgroep hoger zijn. Kinderbijslag, tegemoetkoming in studiekosten of studietoelage voor inwonende kinderen en inkomsten uit arbeid van inwonende kinderen zijn buiten beschouwing gelaten19. Aflossingscapaciteit De aflossingscapaciteit is een van de twee criteria op grond waarvan bepaald wordt of er sprake is van een problematische schuldsituatie. De aflossingscapaciteit is het verschil tussen het inkomen en het vrij te laten bedrag20. Betalingsverplichtingen en betalingsachterstanden In de vragenlijst is zowel naar hypotheekverplichtingen als naar verschillende vormen van consumptief krediet gevraagd. Bij de berekening van de verhouding tussen inkomen en betalingsverplichtingen zijn net als in eerder onderzoek naar problematische schulden de betalingsverplichtingen voor hypotheken buiten beschouwing gelaten. Deze zijn namelijk al tot het maximale bedrag meegenomen in de berekening van het vrij te laten bedrag. De betalingsverplichtingen voor leningen hangen dan samen met: • afbetalingskredieten (bijvoorbeeld bij een postorderbedrijf of winkel), een persoonlijke lening of doorlopend krediet; • rood staan bij bank- of girorekening; • lening bij vrienden of bekenden; • lening in het kader van studiefinanciering • overige leningen (geen hypotheek). Het bedrag dat het huishouden maandelijks aan rente en aflossing moet betalen voor alle lopende leningen, wordt gebruikt om te berekenen of er een discrepantie is tussen de aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen. Wordt de hypotheek bij de berekening van de betalingsverplichtingen op leningen buiten beschouwing gelaten, als moet worden vastgesteld of er betalingsachterstanden zijn, tellen achterstanden bij het betalen van de hypotheek wel mee. Naast
19 20
Dit is conform de Recofa-berekeningswijze (zie ook NIBUD 2003). In de eerste berekeningen is nog een tweede definitie van aflossingscapaciteit gebruikt: het verschil tussen het inkomen en 95% van de bijstandsnorm die voor een huishouden van een bepaalde samenstelling geldt (zie bijlagen 3 en 4). De uiteindelijke berekeningen zijn gebaseerd op de aflossingscapaciteit, die uitgaat van het vrij te laten bedrag.
13
achterstanden op de betalingsverplichtingen voor consumptieve leningen en voor de hypotheek tellen mee achterstanden bij: • huurbetalingen; • elektriciteits-, water- en gasrekeningen; • ziekenfonds- en ziektekostenpremies; • belastingen, zowel gemeentelijke als rijksbelastingen; • overige betalingsverplichtingen. Bij het bepalen van de indicator spelen het aantal soorten achterstanden en de hoogte van de achterstanden geen rol. Als er een of meer betalingsachterstanden van 6 maanden of langer zijn, dan is dat feit een indicatie van een problematische schuld. De indicator voor problematische schulden De relatie tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen kan op twee manieren worden uitgedrukt: • als het verschil tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen. Het resultaat is het absolute verschil in euro's tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen; • als de verhouding tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen. In dit onderzoek is gekozen voor het verhoudingsgetal. Als wordt uitgegaan van het verschil, dan kan dezelfde uitkomst zowel de resultante zijn van een kleine aflossingscapaciteit ten opzichte van geringe betalingsverplichtingen als van een grote aflossingscapaciteit ten opzichte van grote betalingsverplichtingen. Een verschil van € 10 kan het verschil zijn tussen een aflossingscapaciteit van € 500 en betalingsverplichtingen ter grootte van € 510, maar een verschil tussen € 5.000 aflossingscapaciteit en € 5.010 aan betalingsverplichtingen leidt tot dezelfde uitkomst. De kloof van € 10 zal in het tweede geval waarschijnlijk gemakkelijker overbrugd kunnen worden dan in het eerste geval. In het verhoudingsgetal wordt de aanwezige aflossingscapaciteit gedeeld door de som van de betalingsverplichtingen. Bij die berekening zijn – bij hetzelfde verschil tussen betalingsachterstanden en aflossingscapaciteit – de orde van grootte van betalingsverplichtingen en van de aflossingscapaciteit wel van invloed op de uitkomst. Ter illustratie: uitgaande van de hiervoor genoemde bedragen is de verhouding in het eerste geval 500/510=0,98 en in het tweede geval 5000/5010=1,00 (afgerond op drie decimalen 0,980 resp. 0,998). Uit deze twee cijfers kan worden afgeleid dat er in het eerste geval een discrepantie is tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen en in het tweede geval niet.
14
Om vast te kunnen stellen of er sprake is van een problematische schuld wordt dus: 1. de verhouding berekend tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen; 2. vastgesteld of er betalingsachterstanden van 6 maanden of langer zijn. Als het onder 1 berekende verhoudingsgetal 0,9521 of lager is én vastgesteld is dat er een of meer betalingsachterstanden van 6 maanden of langer zijn, dan is er sprake van een problematische schuldsituatie. Bij een verhoudingsgetal van 0,95 of lager wordt in het vervolg gesproken van een discrepantie tussen betalingsverplichtingen en aflossingscapaciteit. Samengevat is er dus sprake van een problematische schuld als: 1. {(opgegeven inkomen x 1,0522) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} kleiner is dan 0,95 en tegelijk geldt: 2. er is minimaal één betalingsachterstand van 6 maanden of langer.
21 22
Op deze manier wordt enigszins rekening gehouden met onnauwkeurigheden in de opgave door de respondenten van hun inkomsten en betalingsverplichtingen. In bijlage 3 wordt de factor 0,95 toegelicht. In verband met een bijtelling van 5% vakantietoeslag.
15
16
3 Huishoudens met problematische schulden
3.1 De berekeningswijze De gegevens zijn verzameld bij twee steekproeven: één bestaande uit huishoudens zonder toegang tot internet thuis en één bestaande uit huishoudens met toegang tot internet thuis. Daarom zijn het percentage en het aantal huishoudens met een problematische schuld in een aantal stappen geschat: 1. per steekproef is berekend welk percentage van de huishoudens een problematische schuld heeft; 2. berekend is met hoeveel huishoudens in de deelpopulaties huishoudens deze percentages corresponderen; 3. deze aantallen zijn bij elkaar opgeteld wat resulteert in het totaal aantal huishoudens met een problematische schuld. Om de indicator vast te kunnen stellen zijn veel gegevens nodig. Niet altijd zijn alle gegevens door de geënquêteerden opgegeven, al is de non-respons op de afzonderlijke vragen (de item-non-respons) over het geheel genomen kleiner dan verwacht. Voor zover mogelijk zijn ontbrekende gegevens bijgeschat op basis van de gegevens die wel bekend zijn. De manier waarop dit voor de afzonderlijke gegevens is gebeurd, wordt in bijlage 2 verantwoord. In de analyses lopen maximaal 1.408 huishoudens mee. De schatting van het aantal huishoudens met een problematische schuld is gebaseerd op de huishoudens uit de face-to-face-enquête plus de huishoudens die ten tijde van de screening een of meer betalingsachterstanden hadden. De huishoudens uit de screening zonder betalingsachterstanden zijn als controlegroep gebruikt en bij de vergelijking tussen de huishoudens met problematische schulden en de huishoudens zonder problematische schulden.
17
De aanwezigheid van betalingsachterstanden ten tijde van de screening is vergeleken met de aanwezigheid van betalingsachterstanden op het moment van de vervolgenquête. Uit deze vergelijking is gebleken dat: • 46% van de huishoudens uit de categorie huishoudens met een of meer betalingsachterstanden ten tijde van de screening geen betalingsachterstanden heeft op het moment van de vervolgenquête; • 10% van de huishoudens uit de categorie huishoudens zonder betalingsachterstanden ten tijde van de screening op het moment van de vervolgenquête wel een of meer betalingsachterstanden heeft. Het vertrekpunt voor de analyses zijn 650 huishoudens uit de face-to-face-enquête plus 506 huishoudens met internet die ten tijde van de screening een of meer betalingsachterstanden hadden. Bij de bepaling van de indicator problematische schuld voor de huishoudens met internet is wel uitgegaan van de feitelijke situatie uit de vervolgmeting. Voor de vergelijking tussen huishoudens met problematische schulden en huishoudens zonder problematische schulden zijn bovendien 252 huishoudens gebruikt die op het moment van de screening geen betalingsachterstanden hadden. Voor 174 van de 1.408 geanalyseerde huishoudens kon de verhouding tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen niet berekend worden: • 33 huishoudens die mondeling zijn geïnterviewd; • 105 huishoudens met betalingsachterstanden ten tijde van de screening; • 36 huishoudens zonder betalingsachterstanden ten tijde van de screening. In vrijwel alle gevallen komt dat doordat de hoogte van de betalingsverplichtingen van niet-hypothecaire leningen niet bekend is23. Deze huishoudens buiten de analyse houden doet geen recht aan het feit dat 121 van deze huishoudens geen betalingsachterstanden (meer) zeggen te hebben en dus gerekend moeten worden tot de huishoudens die geen problematische schuld hebben. Anderzijds is er een reële kans op onderschatting van het aantal huishoudens met een problematische schuld, als alleen die 121 huishoudens in het onderzoek worden meegenomen. De overige huishoudens waarvan de verhouding tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen niet berekend kan worden, voldoen immers in elk geval aan één criterium van een problematische schuld. De huishoudens waarvan de verhouding tussen aflossingsruimte en betalingsverplichtingen niet kan worden berekend, zijn daarom als volgt ingedeeld: 1. er zijn geen betalingsachterstanden: geen problematische schulden; 2. er zijn wel betalingsachterstanden: de huishoudens zijn toegerekend aan de huishoudens met een discrepantie tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen en aan de huishoudens zonder discrepantie in dezelfde verhouding als de andere huishoudens met betalingsachterstanden waarvan wel
23
18
Het gaat om huishoudens met een of meer soorten leningen.
de verhouding tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen bekend is. Door toepassing van deze procedure konden slechts 46 van de 1.408 geanalyseerde huishoudens niet worden ingedeeld volgens de indicator die gebruikt is voor de schatting van het aantal huishoudens met een problematische schuld.
3.2 Het aantal huishoudens met problematische schulden Omdat de gegevens over de huishoudens met internet en zonder internet langs verschillende procedures zijn verzameld, moet ook de schatting van het aantal huishoudens met problematische schulden in twee delen gesplitst worden. Immers, door de selectie op de aanwezigheid van betalingsachterstanden op het moment van screening zijn de huishoudens met internet uit de vervolgenquête niet representatief voor alle huishoudens met internet en een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum. De huishoudens zonder en met internet mogen daarom bij de analyses niet zonder meer bij elkaar gevoegd worden. Huishoudens zonder internet De huishoudens die thuis geen toegang tot internet hebben, vormen – na weging – een representatieve steekproef van alle huishoudens die aan het inkomenscriterium voldoen en geen internet hebben. Het percentage huishoudens met problematische schulden kan daarom rechtstreeks uit de enquêtegegevens worden afgeleid. Van de 650 ondervraagde huishoudens zonder toegang tot internet heeft 2,3% te maken met een problematische schuldsituatie. Volgens het WBO 2002 zijn er 1,689 miljoen huishoudens uit de doelgroep van dit onderzoek die thuis geen internettoegang hebben. Omgerekend in een absoluut aantal komt het percentage van 2,3% neer op ongeveer 39.00024 huishoudens. Omdat dit resultaat gebaseerd is op een steekproef, moet rekening worden gehouden met bepaalde marges naar beneden en naar boven rond het gevonden percentage. Bij een respons van 650 huishoudens zal het werkelijke percentage liggen tussen 1,1% en 3,5%25. Dit betekent dat met een waarschijnlijkheid van 95% het werkelijke aantal huishoudens zonder internet thuis en problematische schulden zal liggen tussen 19.000 tot 59.000. 24 25
In de tekst zijn alle geschatte aantallen afgerond op 1.000-tallen. In opeenvolgende berekeningen zijn de niet-afgeronde aantallen gebruikt om te voorkomen dat afronding op afronding wordt gestapeld. Uitgaande van een betrouwbaarheid van 95% tweezijdig van de schatting. Deze marges gelden voor een enkelvoudige, aselect getrokken steekproef. In dit onderzoek is sprake van een meer complexe steekproeftrekking in combinatie met weging. Voor een dergelijk design zijn de marges over het algemeen ruimer dan de hier gepresenteerde.
19
Huishoudens met internet De schatting voor de huishoudens met internet is ingewikkelder. Na de screening zijn alleen huishoudens met een betalingsachterstand verder ondervraagd. Aan de screening hebben 4.272 huishoudens deelgenomen. Van deze huishoudens heeft 15,1% een of meer betalingsachterstanden.26 Volgens het WBO 2002 hebben 701.000 huishoudens met een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum toegang tot internet. Het gevonden percentage betekent dus dat 106.000 huishoudens met internet en een inkomen tot maximaal 150% van het nettosociaalminimum ten tijde van de screening een of meer betalingsachterstanden had. Ook nu moet met marges bij de schatting rekening worden gehouden. Bij een respons van 4.272 ligt het werkelijke percentage huishoudens met een of meer betalingsachterstanden tussen 14,0% en 16,2%. Dit betekent dat met een waarschijnlijkheid van 95% tussen 98.000 en 114.000 huishoudens uit de doelgroep van dit onderzoek met toegang tot internet ten tijde van de screening te maken hadden met een of meer betalingsachterstanden. Aan de huishoudens met een of meer betalingsachterstanden is de vervolgvragenlijst voorgelegd. Van de 506 huishoudens in dit onderdeel van de analyse heeft 25,8% te maken met een problematische schuldsituatie. Omgerekend naar de populatie huishoudens in de doelgroep van dit onderzoek komt dit percentage neer op 27.000 huishoudens. Als rekening gehouden wordt met de marges naar beneden en naar boven, dan ligt het werkelijke percentage tussen 22,0% en 29,6%. Als deze percentages worden toegepast op de zojuist geschatte aantallen van 98.000 en 114.000 huishoudens met een betalingsachterstand, dan hebben naar schatting 22.000 huishoudens (22,0% van 98.000) respectievelijk 34.000 huishoudens (29,6% van 114.000) uit de doelgroep met internet met een problematische schuld te maken. Totaal aantal huishoudens met een problematische schuld in de doelgroep In totaal hebben volgens deze schattingen dus 40.000 tot 93.000 huishoudens uit de doelgroep een problematische schuld. Het gaat om 1,7% tot 3,9% van alle huishoudens met een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum. Zowel van de huishoudens met een netto-inkomen tot maximaal het netto-sociaalminimum als van de huishoudens met een netto-inkomen tussen het netto-sociaalminimum en 125% van dat bedrag heeft een groter deel met een problematische schuld te maken dan van de huishoudens met een inkomen van 125% tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum.
26
20
Dit percentage is gebaseerd op de gewogen respons van de screening en is daarmee representatief voor de huishoudens en de doelgroep met internet.
Tabel 3.1: Schatting van het percentage en aantal huishoudens met een problematische schuld (onder- en bovengrens). inkomensklasse t.o.v. nettosociaalminimum tot maximaal 100% 101%- 125% 126% - 150% totaal1 1
ondergrens
percentage bovengrens
ondergrens
aantal bovengrens
1,9 1,0 0,2 1,7
7,0 4,4 1,8 3,9
18.597 7.868 1.391 40.169
69.403 34.962 11.358 92.729
De aantallen in de kolommen 'ondergrens' en 'bovengrens' tellen niet op tot het totaal van de laatste regel, omdat de marges van schattingen voor elk van de subgroepen groter zijn dan voor het totaal. De som van de aantallen per subgroep in de kolom 'ondergrens' is daardoor lager dan op de totaalregel; de som van de aantallen in de kolom 'bovengrens' zijn juist hoger dan op de totaalregel.
In de praktijk van de schuldhulpverlening wordt het criterium van minimaal 6 maanden betalingsachterstand niet gebruikt, maar worden alle betalingsachterstanden meegeteld. Wanneer een schatting wordt gemaakt van het aantal huishoudens met een problematische schuld waarbij alle betalingsachterstanden, ongeacht de lengte daarvan, worden meegenomen, dan komen we uit op gemiddeld 4,0% (ondergrens 2,8% en bovengrens 5,2%) van alle huishoudens met een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum. Dit betekent dat met een waarschijnlijkheid van 95% 67.000 tot 124.000 huishoudens uit de doelgroep een problematische schuld hebben, als alle betalingsachterstanden ongeacht de duur hiervan worden meegenomen.
3.3 Kenmerken van huishoudens met problematische schulden De kenmerken van de huishoudens die op grond van de in dit onderzoek gehanteerde indicator problematische schulden hebben, zijn verder geanalyseerd en vergeleken met de huishoudens zonder problematische schulden. Huishoudens met een problematische schuld vormen geen doorsnee van alle huishoudens met een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum. Huishoudens met een problematische schuld: • zijn vaker eenoudergezin; • hebben vaker twee of meer kinderen; • hebben vaker een vrouw als hoofdkostwinner; • zijn vaker niet van Nederlandse herkomst; • zijn relatief jong; • hebben vaker geen inkomen uit huidige arbeid;
21
•
hebben vaker een inkomen tot maximaal 100% van het netto-sociaalminimum. Het moge duidelijk zijn dat de genoemde categorieën huishoudens elkaar deels overlappen. Zo hebben eenoudergezinnen vaak een vrouw als hoofd van het huishouden, hebben deze ook minder vaak inkomen uit arbeid en zijn zij vaker afhankelijk van een (Abw-)uitkering.
22
Tabel 3.2: Huishoudens tot 150% van het netto-sociaalminimum met een problematische schuld vergeleken met huishoudens zonder problematische schuld (in percentages).
leefvorm alleenstaand eenoudergezin paar met of zonder kinderen aantal kinderen 0 1 2 3 4 of meer geslacht hoofdkostwinner man vrouw herkomst Nederlands niet Nederlands leeftijd hoofdkostwinner tot 30 jaar 30 tot 45 jaar 45 tot 65 jaar 65 jaar of ouder arbeidssituatie paar, beide partners werkend paar, een van beide werkend, ander geen inkomen paar, een van beide werkend, ander inkomen niet werk paar, geen van beide werkend alleenstaand/eenoudergezin, werkend alleenstaand/eenoudergezin, niet werkend studentenhuishouden2 ja inkomensklasse in relatie tot nettosociaalminimum tot maximaal 100% 101% tot 125% 126% tot maximaal 150% 1
2
problematische schuld ja nee 43 41 28 19 30 40
verschil schuld – geen schuld1 2 9 – 10
48 20 20 4 8
67 15 12 3 2
– 19 5 8 1 6
43 57
47 53
–4 4
89 11
98 2
–9 9
35 37 20 9
11 24 40 24
24 13 – 20 – 15
9 11
6 13
3 –2
13
– 13
9 22 50
7 23 38
2 –1 12
11
10
1
72 24 4
49 25 26
23 –1 – 22
Door afronding kan er per kenmerk een klein verschil ontstaan tussen het totaal van de percentages met een min-teken en het totaal van de percentages met een plus-teken. Ten minste een van de partners is student.
23
3.4 Verdere verkenning van de schuldsituatie Over de schuld- en financiële situatie is een aantal verdiepende vragen gesteld. Deze hebben betrekking op een eventueel beslag op loon of andere inkomsten, hulp bij de oplossing van schuldenproblemen en het perspectief op een oplossing hiervan. Voordat hierop wordt ingegaan, wordt even stil gestaan bij de aflossingscapaciteit van de huishoudens met een problematische schuld. Tabel 3.3 geeft een overzicht van de verhouding tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen. Daaruit kan worden opgemaakt dat 61% van de huishoudens met een problematische schuld volgens de van de Recofa-benadering afgeleide rekenmethode geen enkele aflossingscapaciteit heeft. Voorzover er wel aflossingscapaciteit is, is deze aanzienlijk kleiner dan voor het nakomen van de betalingsverplichtingen op de niet-hypothecaire leningen nodig is. Tabel 3.3: Verhouding tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen van huishoudens met een problematische schuld en een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum (in percentages). verhouding aflossingscapaciteit/betalingsverplichtingen geen aflossingscapaciteit 0 tot en met 0,50 0,50 tot en met 0,75 0,75 tot en met 0,95 totaal (n=116)
% 61 24 14 1 100
Huishoudens met een problematische schuld beschikken minder vaak dan de andere huishoudens over een woning met overwaarde. Als er een financiële reserve in de vorm van spaartegoeden, beleggingen en dergelijke is, dan is die klein (tabel 3.4). Tabel 3.4: Aanwezigheid van vermogen en overwaarde eigen woning (in percentages). vermogen in de vorm van spaar- of beleggingsrekenngen, deposito's, aandelen, obligaties en dergelijke ja indien vermogen aanwezig: hoogte vermogen € 250 of minder € 250 tot € 500 € 500 tot € 1.000 meer dan € 1.000 woning met overwaarde ja
24
problematische schuld ja nee 32
35
51 38 1 10
4 6 8 82
2
19
Onderscheiden naar de hoofdcategorieën leningen, hebben huishoudens met een problematische schuld gemiddeld vier maal zoveel verschillende soorten niet-hypothecaire leningen als huishoudens die geen problematische schuld hebben. Naast het rood staan op giro- of bankrekening gaat het vooral om consumptieve kredieten bij bank of andere instellingen en 'andere leningen' (tabel 3.5). Het is niet uitgesloten dat ook binnen een bepaalde categorie van leningen meer dan één lening loopt. Dat kan echter niet uit de vragenlijst worden opgemaakt. Tabel 3.5: Soorten niet-hypothecaire leningen bij huishoudens met en zonder problematische schuld (in percentages). soort lening afbetalingskrediet, persoonlijke lening of doorlopend krediet rood staan lening bij vrienden of familie lening in het kader van studiefinanciering andere lening totaal aantal huishoudens (100%) 1
problematische schuld1 ja nee 57 15 79 20 24 5 13 5 33 4 125 1.237
Er kan meer dan een soort lening genoemd worden. De percentages tellen daarom niet op tot 100%.
Van de huishoudens met een problematische schuldsituatie heeft 61% te maken met één soort achterstand, 25% met twee soorten en 14% met drie soorten achterstanden. 22% heeft achterstand bij huur- of hypotheekbetalingen, 63% bij de betalingsverplichtingen op één lening en 27% bij twee of meer leningen. Bij andere betalingen heeft 40% van de huishoudens met een problematische schuld een of meer achterstanden. In tabel 3.6 zijn de soorten betalingsachterstanden verder uitgesplitst. Tabel 3.6: Soorten betalingsachterstanden bij huishoudens tot 150% van het netto-sociaalminimum met problematische schulden. soort betalingsachterstand - op lening studiefinanciering - op ziekenfonds of ziektekostenpremies - op lening bij vrienden of familie - op betaling van belastingen - op rekening gas, water en/of licht - op huur- of hypotheekbetaling - op andere lening - op afbetalingskrediet, doorlopend krediet en dergelijke - rood staan op bank- of girorekening gemiddelde achterstand op: - huur of hypotheek (n=40) - leningen (n=80) - overige betalingen (n=64) alle soorten achterstanden (n=91)
% 7 9 11 16 20 22 24 33 64 bedrag in € 569 1.261 2.325 2.373
25
Enkele ondervraagden hebben extreem hoge achterstanden opgegeven bij de overige betalingen (bedragen van meer dan € 10.000). Als deze extremen buiten beschouwing worden gelaten, dan bedragen de achterstanden op de overige betalingen gemiddeld € 618. De extreem grote betalingsachterstanden werken ook door in het gemiddelde van alle betalingsachterstanden tezamen. Zonder deze extremen bedraagt het gemiddelde van de achterstanden € 826. Tabel 3.7 geeft meer inzicht in de verdeling van de hoogte van het totale bedrag aan betalingsachterstanden van de huishoudens. Tabel 3.7: Hoogte van de betalingsachterstanden. hoogte betalingsachterstand, bedrag in euro's tot 200 201 tot 500 501 tot 1000 1001 tot 2500 2501 of hoger totaal (n= 96)
% 25 25 24 17 9 100
Van de huishoudens met een problematische schuld heeft 10% te maken met een beslag op loon of ander inkomen. Een op de zes huishoudens met een problematische schuld heeft professionele hulp gezocht om uit de financiële problemen te komen; dat heeft in de helft van de gevallen geleid tot een schuldregeling. De huishoudens met een problematische schuld die geen professionele hulp (meer) hebben, zijn redelijk optimistisch over de mogelijkheden om uit de financiële problemen te komen. De helft van deze huishoudens denkt op eigen kracht de problemen binnen een jaar te kunnen oplossen; ruim één derde denkt er wel zelf uit te kunnen komen, maar daarvoor meer dan een jaar nodig te hebben, 14% denkt de problemen niet zonder professionele hulp te kunnen oplossen. Uit de antwoorden op de verdiepende vragen blijkt verder dat ook 10% van de huishoudens die volgens de indicator niet tot de huishoudens met een problematische schuldsituatie worden gerekend, te maken heeft met beslag op loon of uitkering. Het gaat met name om huishoudens die op grond van hun aflossingscapaciteit niet tot de categorie huishoudens met een problematische schuld worden gerekend.
26
Samenvatting
Dit onderzoek heeft tot doel het aantal huishoudens met een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum te schatten, dat te maken heeft met een problematische schuldsituatie. Voor deze schatting is de volgende indicator gedefinieerd: Er is sprake van een problematische schuld als: de maandelijkse betalingsverplichtingen (rente en aflossingen) voor lopende niet-hypothecaire leningen gelijk of hoger zijn dan de maandelijkse aflossingscapaciteit van het huishouden en tegelijkertijd er een achterstand van 6 maanden of meer bestaat bij de betalingsverplichtingen voor woonlasten (huur- of hypotheekbetalingen), lopende leningen en/of voor de kosten van energie en water, ziekenfonds- of ziektekostenverzekering, gemeentelijke en andere belastingen, telefoonrekeningen en schoolgeld. Om de aflossingscapaciteit te berekenen is zoveel mogelijk aangesloten bij de berekeningsmethodiek van de Recofa. De vergelijking tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen gebeurt op basis van een verhoudingsgetal (aflossingscapaciteit gedeeld door het totaal aan betalingsverplichtingen. Deze benaderingswijze verschilt met de manier waarop in eerder onderzoek schattingen gemaakt zijn van de omvang van de schuldenproblematiek. Het onderzoek beperkt zich tot de huishoudens met een inkomen tot 150% van het netto-sociaalminimum. De gegevens zijn in december 2003 en januari 2004 verzameld via een mondelinge enquête en een internet-enquête onder huishoudenpanels van GFK en TNS NIPO. Op basis van de gebruikte indicator wordt geschat dat in 2003 40.000 tot 93.000 huishoudens met een inkomen tot 150% van het netto-sociaalminimum met een problematische schuld te maken hebben. In de praktijk van de schuldhulpverlening worden alle betalingsachterstanden, ongeacht de duur meegeteld. Als dit criterium wordt gehanteerd, dan ligt het aantal huishoudens met een problematische schuld tussen 67.000 en 124.000.
27
Van de huishoudens die op grond van de in dit onderzoek gehanteerde indicator een problematische schuld hebben, heeft 72% een inkomen tot maximaal 100% van het netto-sociaalminimum. Huishoudens met een problematische schuld: • zijn vaker eenoudergezin; • hebben vaker twee of meer kinderen; • hebben vaker een vrouw als hoofdkostwinner; • zijn vaker niet van Nederlandse herkomst; • zijn relatief jong; • hebben vaker geen inkomen uit huidige arbeid; • hebben vaker een inkomen tot maximaal 100% van het netto-sociaalminimum. De verschillende typen huishoudens overlappen elkaar deels. De huishoudens met een problematische schuldsituatie hebben vaak te maken met achterstand op verschillende soorten betalingsverplichtingen. De achterstanden op huur- of hypotheekbetalingen bedragen gemiddeld € 569, op leningen € 1.261 en op de overige betalingen € 2.375. Dit laatste bedrag wordt sterk beïnvloed door enkele huishoudens met extreem hoge achterstanden. Als die buiten beschouwing blijven, dan bedraagt de gemiddelde achterstand op de overige betalingen € 618. De helft van de huishoudens met een problematische schuld heeft meer dan € 500 aan betalingsachterstanden (waarvan de helft meer dan € 1.000). 10% Van de huishoudens heeft te maken met beslag op het inkomen. Eén op de zes huishoudens heeft professionele hulp gezocht om uit de problemen te komen; dat heeft in de helft van de gevallen inmiddels tot een oplossing geleid. Huishoudens die geen professionele ondersteuning (meer) hebben, zijn redelijk optimistisch over de mogelijkheden om op eigen kracht uit de schuldenproblemen te komen. Toch verwacht een op de zeven huishoudens niet de schuldproblemen zelfstandig te kunnen oplossen.
28
Lijst van geraadpleegde literatuur
Armoedemonitor 2000 (2000), Sociaal en Cultureel Planbureau/Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag. Berghman J., R. Muffels, S. de Vries en M. Vriens (1989), Armoede, bestaansonzekerheid en sociale deprivatie. Rapport 1988. Katholieke Universiteit Brabant/IVA, Tilburg. Brakel, J. van den, en H. de Kleijn (2003), Bruikbaarheid van de Vermogensstatistiek voor het schatten van de omvang van problematische schulden. Centraal Bureau voor de Statistiek, Heerlen. Handboek Schuldhulpverlening (z.j.). Reed Business Information, Den Haag. Janssen J., A. Kersten en H.J.J.M. Vermeulen (1999), Problematische schulden: zicht op het onzichtbare. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelenheid/ Elsevier Bedrijfsinformatie, Den Haag. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2003), Startnotitie onderzoek problematische schulden. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag. NIBUD (2003), Uniforme rekenmethode schuldsanering in het minnelijk en wettelijke traject. NIBUD, Utrecht. Sociaal Info, juni 2003 (2003). Reed Business Information, Den Haag. Vermeulen H., H.J. Dirven, A. Kersten en R. Euwals (1992), Financiële problemen en problematische schuldsituaties in Nederland. Omvang, verdeling, determinanten en dynamiek. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag. Vrooman C., H.J. Dirven, S. Hoff en G. Linden (2003), Armoedemonitor 2003. Sociaal en Cultureel Planbureau/Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag. Werkgroep van rechters-commissarissen in faillissementen (2002), Berekening van het vrij te laten bedrag bij toepassing van de Wsnp.
29
30
Bijlagen
31
32
Bijlage 1 STEEKPROEFTREKKING EN VELDWERK
Opzet veldwerk Het veldwerk is langs twee lijnen uitgevoerd: 1 Mondelinge interviews onder 816 huishoudens die niet over internet beschikken. 2 Een screening onder 4.272 huishoudens met internet, gevolgd door een uitgebreidere ondervraging eveneens via internet. In deze tweede stap zijn alle huishoudens met betalingsachterstanden uit de screening opnieuw ondervraagd plus een kleinere aselecte steekproef van huishoudens die ten tijde van de screening geen betalingsachterstanden hadden. Deze tweede stap heeft 543 ingevulde vragenlijsten opgeleverd uit de categorie huishoudens met betalingsachterstanden en 261 ingevulde vragenlijsten uit de categorie huishoudens zonder betalingsachterstanden. Bij een controle op de inkomens die door de respondenten zijn opgegeven, blijken 166 huishoudens die mondeling geïnterviewd zijn, en 46 huishoudens onder de huishoudens die een internet-enquête hebben ingevuld, toch niet aan het inkomenscriterium te voldoen of was het inkomen niet bekend. Deze huishoudens zijn niet in de analyses meegenomen. In totaal zijn 1.408 vragenlijsten beschikbaar voor de analyses. Hieronder staat schematisch aangegeven hoe de aantallen huishoudens per categorie die in de analyses zijn betrokken, tot stand zijn gekomen.
33
B1.1: Overzicht verloop veldwerk. mondelinge interviews selectie respondenten op basis van inkomensgegevens uit panel bruto steekproef af: - foutief adres - niet benaderd, voldoende respons bruto benaderd: - weigering netto respons - voldoet niet aan inkomenscriterium of inkomen onbekend - in de analyses
1237 38 199 1000 184 816 166 650
internet-enquête screening op inkomen en betalingsachterstanden huishoudens met bet.achterstanden tweede benadering: - netto respons met achterstanden bij screening - voldoet niet aan inkomenscriterium of inkomen niet bekend - in de analyses -
netto respons geen achterstanden bij screening voldoet niet aan inkomenscriterium of inkomen niet bekend in de analyses
4272 580
543 37 506 261 9 252
Representativiteit en weging De respons moet representatief zijn voor de huishoudens in Nederland met een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum en in het bijzonder op het kenmerk 'leefvorm' zoals dat gehanteerd wordt in de Algemene bijstandswet. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van gestratificeerde steekproeven: a. op basis van het onderscheid wel/geen internet-toegang; b. onder de huishoudens met internet-toegang zijn alle huishoudens met betalingsachterstanden in de tweede ronde benaderd plus een beperkte aselecte steekproef van huishoudens zonder betalingsachterstanden. Voor deze complexe benadering is gekozen om de kans zo groot mogelijk te maken dat bij voldoende huishoudens informatie wordt verzameld om betrouwbare schattingen te kunnen maken over het aantal huishoudens met problematische schulden en de kenmerken van de huishoudens met problematische schulden te kunnen beschrijven. Het aantal huishoudens met een problematische schuld is in het verleden altijd zo beperkt gebleken, dat bij een aselecte steekproeftrekking een erg groot aantal huishoudens benaderd zou moeten worden om een redelijk aantal huishoudens met een problematische schuld te kunnen treffen. Op basis van de eerste informatie van de panelbeheerders is ervan uit gegaan dat deze panels zoveel potentiële respondenten bevatten dat binnen de panels nauwkeurig op de gewenste (representatieve) samenstelling van de respons zou kunnen
34
worden gestuurd. In de praktijk bleek de speelruimte echter veel kleiner, waardoor bepaalde typen huishoudens meer in de respons voorkomen dan op grond van de verdeling in de populatie gerechtvaardigd is. Om toch representatieve conclusies te kunnen trekken, is door weging gecorrigeerd voor afwijkingen van de respons op de variabelen leefvorm en inkomen. Bovendien komt de verdeling over het kenmerk wel/geen internet-toegang niet overeen met de verdeling binnen de totale populatie van huishoudens met een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum. De noodzaak tot weging heeft tot de volgende berekeningsprocedures geleid: a. voor de respondenten uit de mondelinge enquête wordt een weegfactor berekend die ervoor zorgt dat de samenstelling van deze groep respondenten naar leefvorm en inkomen overeenkomt met die van de huishoudens zonder internet uit het WBO 2002. Met deze weegfactor worden de over deze huishoudens verzamelde gegevens geanalyseerd. De resultaten van deze analyses, uitgedrukt in percentages en absolute aantallen, geven een representatief beeld van de situatie onder huishoudens in de doelgroep in Nederland die geen internet hebben; b. voor de respondenten uit de internetenquête wordt op basis van de screeningsresultaten een weegfactor berekend, zodat de samenstelling van de respons op de screening overeenkomt met samenstelling van de huishoudens in het WBO 2002 die over internet beschikken. Omdat van de huishoudens uit de screening bekend is of zij te maken hebben met betalingsachterstand(en), kan na weging berekend worden welk deel van de Nederlandse huishoudens met internet te maken heeft met betalingsachterstanden. De gegevens over de huishoudens met betalingsachterstanden worden vervolgens geanalyseerd met gebruikmaking van deze weegfactor. Op die manier kan een schatting gemaakt worden van het aandeel huishoudens met internetaansluiting dat te maken heeft met een problematische schuld binnen de groep huishoudens met betalingsachterstanden. Dit aandeel kan vervolgens worden 'doorvertaald' naar alle huishoudens in de doelgroep met een internet-aansluiting. c. om een totaalschatting te kunnen maken zijn de uitkomsten van de afzonderlijke analyses van huishoudens met en huishoudens zonder internet, uitgedrukt in absolute aantallen, bij elkaar opgeteld. In overzicht B1.2 staan de weegfactoren voor de verschillende subgroepen.
35
Overzicht B1.2: Weegfactoren B1.2.a: weegfactoren internet-enquête. percentage van sociaal-minimum tot max 100% 101 tot 125% 126 tot max 150%
alleenstaand 1,876066671 0,948790009 0,899137064
eenoudergezin 1,574322397 0,951282140 1,359851923
paar m/z kind 1,381728795 0,59173120 0,704349135
eenoudergezin 1,544902761 2,601407750 2,489281147
paar m/z/kind 1,775479273 0,763110344 1,173447966
B1.2.b: Weegfactoren face-to-face-enquête. percentage van sociaal minimum tot max 100% 101 tot 125% 126 tot max 150%
alleenstaand 2,393039253 0,352240622 0,519281442
Door gebruik te maken van deze weegfactoren wordt binnen elke steekproef de verdeling van de huishoudens naar de combinatie van leefvorm en inkomen representatief gemaakt voor respectievelijk de huishoudens met internet-toegang en de huishoudens zonder internet-toegang. Nu kan berekend worden, welk deel van de huishoudens met en zonder internet-toegang een problematische schuldsituatie heeft. Uit het WBO 2002 is verder bekend dat de penetratiegraad van internet onder de huishoudens met een inkomen tot maximaal 150% van het netto-sociaalminimum 29,3% is (dat wil zeggen dat 29,3% van deze groep huishoudens thuis toegang heeft tot internet). In dit onderzoek zijn vrijwel evenveel huishoudens met als zonder internet-toegang ondervraagd. Om voor alle huishoudens representatieve resultaten te kunnen presenteren moet het percentage dat voor de huishoudens met internet is berekend minder zwaar meegeteld worden dan het percentage dat voor de huishoudens zonder internet is berekend.
36
Bijlage 2 VERANTWOORDING BEWERKINGEN EN DEFINITIES
De respons is in dit onderzoek zeer goed geweest, zowel op het punt van deelname aan de enquête als bij de afzonderlijke vragen uit de enquête. Desondanks moesten er bij verschillende kerngegevens schattingen gemaakt worden om de uitval te beperken. De manier waarop die schattingen gemaakt zijn, wordt hieronder verantwoord. a. Bijschatting/correctie (tegemoetkoming) ziektekosten De vraag naar de hoogte van de ontvangen tegemoetkomingen in de ziektekosten is door particulier verzekerden niet altijd of niet altijd correct beantwoord: 1. als bekend was dat er een tegemoetkoming ziektekosten (TZK) wordt ontvangen, maar het bedrag niet is opgegeven, dan is de TZK bepaald op 50% van de betaalde premie (cf. een aantal gangbare cao's). Is de premie ook niet bekend, dan is de ontvangen TZK ook onbekend 2. als foutief is beschouwd als de ontvangen tegemoetkoming ziektekosten groter is dan de betaalde ziektekostenpremie. In die gevallen is de TZK gemaximeerd op 50% van de betaalde premie; 3. als de respondent aangeeft dat er sprake is van een particuliere ziektekostenverzekering, maar niet bekend is of er een TZK wordt ontvangen, is de TZK op 0 ('nul') gezet. Het gaat om 11 van de 171 respondenten met een particuliere ziektekostenverzekering. De uitgaven aan ziektekostenverzekeringen zijn voor: • ziekenfondsverzekerden: de nominale premies, genormeerd op € 25 voor een alleenwonende of hoofd eenoudergezin en € 50 voor een (echt)paar; • voor particulier verzekerden: de opgegeven premiebetalingen – de ontvangen TZK (indien nodig gecorrigeerd). b. Bijschatting/correctie belastingteruggave i.v.m. hypotheeklasten Een aantal respondenten heeft bij de belastingteruggave een bedrag genoemd dat (ver) uitgaat boven de maandelijkse hypotheekbetalingen. Hoewel niet uitgesloten is dat er sprake is van bijzondere woonomstandigheden (aanschaf woning), lijkt deze opgave niet zoals in de vragenlijst is bedoeld. Waarschijnlijk zijn in de teruggave ook andere aftrekposten begrepen. Hiernaar is niet expliciet gevraagd waardoor vertekening gaat optreden.
37
In de bovengenoemde gevallen is eerst naar de betaalde rente over de hypotheek gekeken. Als deze bekend is, is verondersteld dat de belastingteruggave gebaseerd is op belastingschijf 1 (huishoudens met een inkomen tot maximaal het nettosociaalminimum) of belastingschijf 2 (de overige huishoudens). De belastingteruggave is dan berekend volgens de volgende formules: • huishoudens tot 100% netto-sociaalminimum: als hoofdkostwinner < 65 jaar: teruggave belasting = .3290*betaalde hypotheekrente. als hoofdkostwinner >= 65 jaar: teruggave belasting = .1500* betaalde hypotheekrente. • huishoudens boven netto-sociaalminimum: als hoofdkostwinner < 65 jaar: teruggave belasting = .3840*betaalde hypotheekrente. als hoofdkostwinner >= 65: teruggave belasting = .2050* betaalde hypotheekrente. Als de respondent geen bedrag heeft genoemd voor de terug ontvangen belasting en de betaalde hypotheekrente is bekend, dan is dezelfde procedure gevolgd. Als de betaalde hypotheekrente niet door de respondent is opgegeven, maar de hoogte van de restantschuld is wel bekend, dan is de betaalde hypotheekrente geschat. Daarbij is uitgegaan van een rentepercentage van 6% over de restant-hypotheekschuld. Vervolgens zijn dezelfde formules gebruikt om de terug ontvangen belasting te schatten. Als ook de restant-hypotheekschuld niet bekend is, is de hoogte van de belastingteruggave echter niet te schatten. c. Berekening woonlasten Voor de huurders is de kale huur aangehouden die zij zelf hebben opgegeven. In de vraagstelling is uitdrukkelijk gevraagd naar de kale huur na aftrek van servicekosten en individuele huursubsidie en eventuele betalingen voor energie en water aan de verhuurder. Van dit bedrag is eerst € 175 afgetrokken, de minimale huur conform de huursubsidietabel die in de Abw-norm al is verdisconteerd. Het resulterende huurbedrag is voor de berekening van de aflossingsvrije ruimte vervolgens gemaximeerd, afhankelijk van de samenstelling van het huishouden. Daarbij zijn de volgende bedragen gehanteerd:
38
jongeren tot 23 jaar eenpersoonshuishouden, 23 tot 65 jaar eenpersoonshuishouden, 65 jaar of ouder tweepersoonshuishouden, 23 tot 65 jaar tweepersoonshuishouden, 65 jaar of ouder en gehandicapten driepersoonshuishouden, 23 tot 65 jaar driepersoonshuishouden, 65 jaar of ouder en gehandicapten
137 299 300 236 302 260 310
Bron: NIBUD, Uniforme rekenmethode schuldsanering in het minnelijk en wettelijk traject.
Het gedeelte van de huur dat uitgaat boven het maximale bedrag, is in een aparte variabele bewaard. In formule: - woonlasten huurder = (opgegeven kale huur – € 175) met een maximum conform de tabel. Met andere woorden: als de zo berekende woonlasten hoger zijn dan het bedrag dat in de tabel voor het betreffende type huishouden is vermeld, dan wordt bij de berekening van het vrij te laten bedrag gerekend met het bedrag uit de tabel. Voor de eigenaren-bewoners is uitgegaan van de opgegeven betalingen aan hypotheekverstrekker. Daar zit een zekere vertekening in omdat hierin ook een aflossings- en/of verzekeringscomponent zit, maar de hoogte van deze betalingen bepaalt wel de financiële ruimte. Bij het opgegeven bedrag is een forfaitair bedrag van € 63 bijkomende eigenaarslasten geteld en is eenzelfde bedrag als bij de huurders van € 175 afgetrokken. Ook deze woonlasten zijn gemaximeerd afhankelijk van de samenstelling van het huishouden. Daarbij zijn de bedragen uit de tabel aangehouden. In formule: woonlasten eigenaar = opgegeven hypotheekbetaling + € 63 – € 175 met een maximum conform tabel. d. Berekening relevant inkomen Voor de berekening van het inkomen is uitgegaan van het opgegeven gezamenlijk maandinkomen van respondent en partner. Voor werkenden en mensen met een uitkering is dit inkomen verhoogd met 5% vakantietoeslag. Dit is het percentage vakantietoeslag uit de Algemene bijstandswet; daarmee wordt voor de doelgroep het inkomen wat onderschat. Vervolgens is voor eigenaren van een woning de eerder berekende in verband met de eigen woning terugontvangen belasting hierbij opgeteld. e. Berekening normbedrag Abw Voor de berekening van de aflossingscapaciteit is uitgegaan van normbedragen per leefvorm uit de Abw. Voor elke leefvorm is het genormeerde bedrag 0,95 keer de
39
toepasselijke Abw-norm (inclusief de maximale toeslag van 20% voor alleenstaande en eenoudergezinnen). Daarbij is uitgegaan van de normbedragen die met ingang van 1 juli 2003 gelden, afhankelijk van de samenstelling van het huishouden en de leeftijdsnormen. De factor 0,95 is opgebouwd uit 0,90 als basis voor de beslagvrije voet en 0,05 als reserveringsruimte. Voor de berekening van het toepasselijk inkomen binnen de Recofa-systematiek is onderscheid gemaakt tussen huishoudens met inkomen uit huidige arbeid en huishoudens die geen inkomen hebben uit huidige arbeid. Voor huishoudens met inkomen uit huidige arbeid is het normbedrag 100% van de toepasselijke bijstandsnorm; de bijtelling van 5% vindt plaats in de vorm van een arbeidstoeslag. Voor huishoudens zonder inkomen uit huidige arbeid is het normbedrag 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. f. Berekening vrij te laten bedrag Het vrij te laten bedrag conform de Recofa-systematiek is als volgt berekend: het toepasselijk normbedrag uit e + ziektekosten uit a + woonlasten uit c. Naast het vrij te laten bedrag conform de Recofa-systematiek is aanvankelijk een tweede variant gebruikt, namelijk een vrij te laten bedrag ter grootte van 95% van de bijstandsnorm, die op het huishouden van toepassing is. g. Berekening aflossingscapaciteit per maand De aflossingscapaciteit per maand is berekend op basis van de norm uit e en de norm uit f: aflossingscapaciteit op basis van Recofa-systematiek: aflossingscapaciteit = inkomen uit d – vrij te laten bedrag uit f; aflossingscapaciteit op basis van 95% van de bijstandsnorm: aflossingscapaciteit = inkomen uit d – 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. h. In de van: 1. 2.
Betalingsachterstand vragenlijst is gevraagd of een huishouden achterstand heeft bij de betaling
huur of hypotheek; betalingsverplichtingen van aangegane leningen (afbetalingskrediet, doorlopend kredit, persoonlijke lening, lening bij vrienden of kennissen, studiefinanciering, rood staan op bank- of girorekening of andere leningen); 3. betaling van energie of water, ziekenfonds- of ziektekostenverzekeringen, gemeentelijke of andere belastingen of andere betalingsverplichtingen. Als een huishouden op een of meer van deze betalingsverplichtingen een achterstand heeft, dan is deze verdisconteerd in de indicator als deze 6 maanden of langer bestaat.
40
i. Indicator problematische schuld Er is sprake van een problematische schuldsituatie als: 1. aflossingscapaciteit/betalingsverplichtingen 0,95 of lager is; en tevens 2. er een of meer betalingsachterstanden van 6 maanden of langer zijn.
41
42
Bijlage 3 VARIANTEN INDICATOREN PROBLEMATISCHE SCHULDEN
Voordat de keuze voor de uiteindelijk gebruikte indicator is gemaakt, is een groot aantal varianten doorgerekend. In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van deze varianten; in bijlage 4 worden de resultaten van de berekeningen met de verschillende varianten gepresenteerd. Bij het opstellen van varianten is gevarieerd op de volgende aspecten: a de berekening van de aflossingscapaciteit: a1 de Recofa-varianten (1a, 1c, 2a, 2c, 3a, 3c, 4a, 4c, 5a, 5c, 6a, 6c); a2 de 95%-bijstandsnorm-varianten (1b, 1d, 2b, 2d, 3b, 3d, 4b, 4d, 5b, 5d, 6b, 6d) b de vergelijking tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen: b1 de verhoudingsvarianten(1a, 1b, 2a, 2b, 3a, 3b, 4a, 4b, 5a, 5b, 6a, 6b); b2 de verschilvarianten(1c, 1d, 2c, 2d, 3c, 3d, 4c, 4d, 5c, 5d, 6c, 6d); c de verdiscontering van de aanwezigheid van betalingsachterstanden in de indicator: c1 de varianten waarin aanwezige betalingsachterstanden niet worden meegenomen bij de berekening van de indicator (alle varianten van de indicator 1); c2 de varianten waarin bestaande betalingsachterstanden in een periode van 36 maanden moeten worden afbetaald (alle varianten van indicator 3); c3 de varianten waarin de aanwezigheid van betalingsachterstanden al dan niet afhankelijk van hun duur, maar ongeacht de hoogte, worden meegenomen (alle varianten van de indicatoren 2, 4, 5 en 6). Bij elke indicator zijn twee situaties onderscheiden: 1 er is sprake van een probleemsituatie; 2 er is sprake van evenwicht of voldoende ruimte om aan de verplichtingen te voldoen. Respondenten hebben hun inkomsten en verplichtingen niet op de euro nauwkeurig aangegeven. Daarom is het heel toevallig als aflossingscapaciteit exact gelijk is aan de verplichtingen en is er zowel naar beneden als naar boven een min of meer toevallige marge waardoor een huishouden wel of niet tot de probleemsituaties kan behoren. Dit is 'opgevangen' door een heel kleine marge naar beneden aan te houden rond het evenwichtspunt (het punt waarop het quotiënt van verplichtingen
43
en aflossingscapaciteit gelijk is aan 1, respectievelijk het verschil tussen aflossingscapaciteit en verplichtingen gelijk is aan € 0 (nul)): • bij indicatoren gebaseerd op het quotiënt is een waarde van 0,95 als grens gehanteerd: huishoudens waarvan het quotiënt kleiner is dan 0,95 zijn huishoudens met een discrepantie tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen; • bij indicatoren gebaseerd op het verschil is een waarde van – € 10 als grens gehanteerd: huishoudens waarvan de maandelijkse aflossingscapaciteit meer dan € 10 kleiner is dan de maandelijkse betalingsverplichtingen zijn huishoudens met een discrepantie tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen. Bij deze set van respondenten komen beide marges nagenoeg met elkaar overeen: bij de grens van 0,95 hoort een bedrag van – € 1127.
Indicatoren in formules Indicator 1a {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek}. als indicator 1a kleiner is dan 0,95 is er sprake van een problematische schuld. Indicator 1b {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – 0,95 x normbedrag } / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek}. als indicator 1b kleiner is dan 0,95 is er sprake van een problematische schuld. Indicator 1c {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} – {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek}. als indicator 1c kleiner is dan –10 is er sprake van een problematische schuld. Indicator 1d {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – 0,95 x normbedrag } – {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek}. als indicator 1d kleiner is dan –10 is er sprake van een problematische schuld. 27
44
Ook een grens van 0,90 is nagerekend; deze komt overeen met een bedrag van – € 35.
Indicator 2a {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} en betalingsachterstanden = ja. als indicator 1a kleiner is dan 0,95 en er zijn betalingsachterstanden, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 2b {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – 0,95 x normbedrag } / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} en betalingsachterstanden = ja. als indicator 1b kleiner is dan 0,95 en er zijn betalingsachterstanden, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 2c [{(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} – {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} < –10] én betalingsachterstanden = ja. als indicator 1c kleiner is dan –10 en er zijn betalingsachterstanden, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 2d [{(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – 0,95 x normbedrag } – {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} < – 10] én betalingsachterstanden = ja. als indicator 1d kleiner is dan – 10 én er zijn betalingsachterstanden, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 3a {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek + 1/36 x bedrag van betalingsachterstanden}. als indicator 3a kleiner is dan 0,95 is er sprake van een problematische schuld.
45
Indicator 3b {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – 0,95 x normbedrag } / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek + 1/36 x bedrag van betalingsachterstanden}. als indicator 3b kleiner is dan 0,95 is er sprake van een problematische schuld. Indicator 3c {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} – {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek + 1/36 x bedrag van betalingsachterstanden}. als indicator 3c kleiner is dan –10, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 3d {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – 0,95 x normbedrag } –{betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek + 1/36 x bedrag van betalingsachterstanden}. als indicator 3d kleiner is dan – 10, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 4a {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek } plus betalingsachterstand gedurende 6 maanden of langer. als indicator 1a kleiner is dan 0,95 en er is een betalingsachterstand van 6 maanden of langer, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 4b {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – 0,95 x normbedrag } / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} plus aanwezigheid betalingsachterstand gedurende 6 maanden of langer. als indicator 1b kleiner is dan 0,95 en er is een betalingsachterstand van 6 maanden of langer, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 4c {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} – {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} plus aanwezigheid betalingsachterstand gedurende 6 maanden of langer. als indicator 1c kleiner is dan –10 en er is een betalingsachterstand van 6 maanden of langer, dan is er sprake van een problematische schuld.
46
Indicator 4d {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – 0,95 x normbedrag } –{betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} plus aanwezigheid betalingsachterstand gedurende 6 maanden of langer. als indicator 1d kleiner is dan – 10 en er is een betalingsachterstand van 6 maanden of langer, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 5a {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek } plus betalingsachterstand gedurende 12 maanden of langer. als indicator 1a kleiner is dan 0,95 en er is een betalingsachterstand van 12 maanden of langer, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 5b {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – 0,95 x normbedrag } / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} plus aanwezigheid betalingsachterstand gedurende 12 maanden of langer. als indicator 1b kleiner is dan 0,95 en er is een betalingsachterstand van 12 maanden of langer, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 5c {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} – {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} plus aanwezigheid betalingsachterstand gedurende 12 maanden of langer. als indicator 1c kleiner is dan –10 en er is een betalingsachterstand van 12 maanden of langer, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 5d {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – 0,95 x normbedrag } –{betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} plus aanwezigheid betalingsachterstand gedurende 12 maanden of langer. als indicator 1d kleiner is dan – 10 en er is een betalingsachterstand van 6 maanden of langer, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 6a {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek } plus betalings-
47
achterstand gedurende 6 maanden of langer en/of een huur- of hypotheekachterstand van 3 maanden of langer. als indicator 1a kleiner is dan 0,95 en er is een betalingsachterstand van 6 maanden of langer en/of een huur- of hypotheekachterstand van 3 maanden of langer, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 6b {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – 0,95 x normbedrag} / {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} plus aanwezigheid betalingsachterstand gedurende 6 maanden of langer en/of een huur- of hypotheekachterstand van 3 maanden of langer. als indicator 1b kleiner is dan 0,95 en er is een betalingsachterstand van 6 maanden of langer en/of een huur- of hypotheekachterstand van 3 maanden of langer, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 6c {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – toepasselijk normbedrag – gecorrigeerde ziektekosten – gecorrigeerde woonlasten} – {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} plus aanwezigheid betalingsachterstand gedurende 6 maanden of langer en/of een huur- of hypotheekachterstand van 3 maanden of langer. als indicator 1c kleiner is dan –10 en er is een betalingsachterstand van 6 maanden of langer en/of een huur- of hypotheekachterstand van 3 maanden of langer, dan is er sprake van een problematische schuld. Indicator 6d {(opgegeven inkomen x 1,05) + eventuele teruggave belasting – 0,95 x normbedrag} – {betalingsverplichtingen van leningen exclusief hypotheek} plus aanwezigheid betalingsachterstand gedurende 6 maanden of langer en/of een huur- of hypotheekachterstand van 3 maanden of langer. als indicator 1d kleiner is dan – 10 en er is een betalingsachterstand van 6 maanden of langer en/of een huur- of hypotheekachterstand van 3 maanden of langer, dan is er sprake van een problematische schuld.
48
Bijlage 4 RESULTATEN EERSTE GEWOGEN ANALYSES
Uit de financiële gegevens van de respondenten zijn de in bijlage 3 beschreven typen indicatoren berekend die inzicht geven in de financiële situatie van hun huishouden. De resultaten van een aantal berekeningen worden in deze bijlage beschreven. Op deze manier wordt inzicht verschaft in de consequenties van de keuzes, die bij het definiëren van de gehanteerde indicator zijn gemaakt, op de schatting van het aantal huishoudens met problematische schulden en hoe deze indicator zich verhoudt tot andere mogelijke indicatoren. In tabel B4.1 staan de uitkomsten van de eerste berekeningen van verschillende varianten van indicatoren28. De berekeningen zijn gebaseerd op alle huishoudens waarvoor de indicator – eventueel na bijschatting van ontbrekende gegevens zoals in bijlage 1 beschreven – kon worden berekend. Geen van de huishoudens waarvoor het quotiënt respectievelijk het verschil tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen niet kon worden berekend, is in de tabel opgenomen. Op dit punt verschilt tabel B4.1 van de later te presenteren tabel B4.2.
28
De aanduidingen in de eerste kolom verwijzen naar de nummering in bijlage 3 waar de indicatoren worden gedefinieerd.
49
Tabel B4.1: Uitkomsten van de schattingen van percentages huishoudens met een problematische schuld op basis van verschillende indicatoren (alleen de percentages). % van huishoudens zonder soort indicator problematische internet schulden 1a verhouding recofa - betalingen leningen 11,2 1b verhouding 95%-norm - betalingen leningen 9,9
% van huishoudens met achterstand bij screening 56,5
% van alle huishoudens met internet % van alle thuis huishoudens 8,5 10,4
44,0
6,6
9,0
10,0 8,9
52,1 41,0
7,9 6,2
9,4 8,1
11,6
58,7
8,9
10,8
10,5
48,8
7,4
9,6
10,5
53,6
8,1
9,8
9,2
43,1
6,5
8,4
2a combinatie indicator 1a plus wel/geen betalingsachterstanden discrepantie plus achterstand
3,0
37,6
5,7
3,8
geen discrepantie, wel achterstand discrepantie, geen achterstand
1,2 8,2
15,8 18,9
2,4 2,9
1,5 6,6
2b combinatie indicator 1b plus wel/geen betalingsachterstanden discrepantie plus achterstand
2,3
29,0
4,4
2,9
geen discrepantie, wel achterstand discrepantie, geen achterstand
1,8 7,7
23,8 14,9
3,6 2,2
2,3 6,1
discrepantie plus achterstand geen discrepantie, wel achterstand
2,8 1,3
36,3 17,1
5,5 2,6
3,6 1,7
discrepantie, geen achterstand
7,2
15,8
2,4
5,8
discrepantie plus achterstand geen discrepantie, wel achterstand
2,3 1,8
28,4 24,5
4,3 3,7
2,9 2,4
discrepantie, geen achterstand
6,6
12,8
1,9
5,2
1c verschil recofa - betalingen leningen 1d verschil 95%-norm - betalingen leningen 3a verhouding recofa - betalingen leningen en 1/36 van achterstanden 3b verhouding 95% norm - betalingen leningen en 1/36 van achterstanden 3c verschil recofa - betalingen leningen en 1/36 van achterstanden 3d verschil 95%-norm - betalingen leningen en 1/36 achterstanden
2c combinatie indicator 1c plus wel/geen betalingsachterstanden
2d combinatie indicator 1d plus wel/geen betalingsachterstanden
50
In de bovenste helft van het overzicht staan indicatoren voor problematische schuldsituaties die uitsluitend gebaseerd zijn op de aflossingscapaciteit en de betalingsverplichtingen. Zij geven een beeld van de verhouding tussen de aflossingscapaciteit van een huishouden en de financiële verplichtingen die het is aangegaan voor leningen en dergelijke (exclusief de hypotheek voor de eigen woning). Er is een reeks van indicatoren die uitgaat van een (benadering van) de Recofa-berekening van het vrij te laten bedrag en daarmee van de aflossingscapaciteit, en een reeks die uitgaat van 95% van de voor de leefvorm relevante bijstandsnorm als minimaal vrij te laten bedrag. Deze laatste benadering is in de startnotitie voor het onderzoek expliciet vermeld als een van de te onderzoeken opties. De schatting van het percentage huishoudens in Nederland met een problematische schuldsituatie op grond van de varianten van de indicatoren 1 en 3 varieert van 8,1% tot 10,8%. Omdat de Recofa-berekening leidt tot een hoger vrij te laten bedrag dan 95% van het netto-sociaalminimum, is het percentage huishoudens volgens de indicatoren die op de Recofa-benadering zijn gebaseerd, systematisch hoger dan volgens de andere indicatoren. Indicatoren die gebaseerd zijn op de verhouding tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen komen systematisch ongeveer 0,9%-1,2% hoger uit dan de indicatoren die uitgaan van het verschil in euro's. De afbetaling van bestaande betalingsachterstanden in 36 (maandelijkse) termijnen heeft relatief weinig invloed op het percentage huishoudens dat in een problematische schuldsituatie verkeert. Het percentage stijgt met 0,3- tot 0,6-procentpunt. Uit het onderste deel van tabel B4.1 blijkt dat lang niet alle huishoudens met een discrepantie tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen ook te maken hebben met betalingsachterstanden. Daar staat tegenover dat er ook huishoudens zijn die wel betalingsachterstanden hebben, maar bij wie de verhouding tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen voor leningen geen indicatie geeft van de aanwezigheid van een problematische schuldsituatie. Het effect van variaties in de duur van de aanwezigheid van betalingsachterstanden blijkt uit tabel B4.2. In de tabel zijn alleen de indicatoren opgenomen die gebaseerd zijn op de verhouding tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen, waarbij de aflossingscapaciteit analoog de Recofa-methode is bepaald. De berekeningen voor tabel B4.2 zijn gebaseerd op de indicatoren, berekend nadat de huishoudens waarvoor door het ontbreken van gegevens over de hoogte van de betalingsverplichtingen geen verhouding tussen aflossingscapaciteit en betalingsverplichtingen kan worden berekend, zoveel mogelijk zijn ingedeeld op de manier die in het rapport in paragraaf 3.1 is beschreven. Dit leidt voor indicator 2a tot verschillen
51
met de gegevens in tabel B4.1. De indicatoren in tabel B4.2 zijn onderling wel vergelijkbaar. Tabel B4.2: Uitkomsten van de schattingen van percentages huishoudens met een problematische schuld en een betalingsachterstand gedurende tenminste 0, 6 of 12 maanden en de combinatie van betalingsachterstand van tenminste 6 maanden en een huur- of hypotheekachterstand van ten minste 3 maanden. geen internet
wel internet
van alle huishoudens
van achterstand van alle hh internet-hh soort indicator problematische schulden op basis van indicator 1a (verhouding) en aanwezigheid betalingsachterstanden 2a 4a 5a 6a
discrepantie plus achterstand discrepantie plus achterstand minimaal 6 maanden discrepantie plus achterstand minimaal 12 maanden discrepantie plus achterstand minimaal 6 maanden en/of achterstand woonlasten minimaal 3 maanden
%
%
%
%
3,3
37,9
5,7
4,0
2,3
25,8
3,9
2,8
1,1
20,2
3,1
1,7
2,3
26,0
3,9
2,8
Als bij de berekening van de indicator alleen betalingsachterstanden van 6 maanden of langer worden meegenomen, dan daalt het percentage huishoudens met een problematische schuld met 1 procentpunt. Wordt de periode verlengd tot 12 maanden, dan is er opnieuw een daling van 1,1 procentpunt. Als voor de woonlasten een kortere periode wordt aangehouden dan voor de overige betalingsachterstanden, dan heeft dit geen merkbare invloed op het percentage huishoudens met problematische schulden. Een mogelijke verklaring is dat er eerst een langdurige achterstand opgebouwd wordt op andere betalingsverplichtingen, voordat verzaakt wordt op huur- of hypotheekbetalingen.
52
Bijlage 5 VRAGENLIJST
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
Bijlage 6 BETROUWBAARHEIDSINTERVALLEN BIJ 95%
Bij schattingen van percentages of aantallen op basis van steekproefonderzoek moet altijd rekening gehouden met marges rond de waarden die in het onderzoek zijn gevonden. Deze marges hangen af van de grootte van de steekproef of respons en van de mate van betrouwbaarheid die wordt nagestreefd (de kans dat het werkelijke percentage of aantal inderdaad binnen de berekende marges ligt). In deze bijlage staan de 95%-betrouwbaarheidsintervallen voor steekproeven van verschillende groottes. Dat betekent dat met 95% waarschijnlijkheid het werkelijke percentage ligt tussen de ondergrens en bovengrens die bij een gevonden percentage horen. Op de eerstvolgende twee pagina's staan de marges bij een respons die in stappen van 25 oploopt. Op de daarop volgende pagina's staan de marges die horen bij de verschillende categorieën huishoudens in het onderzoek. In het algemeen geldt dat hoe groter het aantal respondenten, des te smaller het betrouwbaarheidsinterval is. Voorbeeld (gebruik de tabel op de volgende pagina) Bij een onderzoek onder 75 personen wordt gevonden dat 20% rookt. Om nu te kunnen bepalen welk percentage van alle personen rookt, moet bij het gevonden percentage van 20% in de kolom onder 75 worden gekeken. Daar kan worden afgelezen dat met 95% waarschijnlijkheid het werkelijke percentage ligt tussen 10,9% en 29,1%. Er is in dit geval 5% kans dat het werkelijke percentage hoger dan 29,1% of lager dan 10,9% is.
65
gevonden % 5 5 10 10 15 15 20 20 25 25 30 30 35 35 40 40 45 45 50 50 55 55 60 60 65 65 70 70 75 75 80 80 85 85 90 90 95 95
66
interval ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens
respons 25 0,0 13,5 0,0 21,8 1,0 29,0 4,3 35,7 8,0 42,0 12,0 48,0 16,3 53,7 20,8 59,2 25,5 64,5 30,4 69,6 35,5 74,5 40,8 79,2 46,3 83,7 52,0 88,0 58,0 92,0 64,3 95,7 71,0 99,0 78,2 101,8 86,5 100,0
50 0,0 11,0 1,7 18,3 5,1 24,9 8,9 31,1 13,0 37,0 17,3 42,7 21,8 48,2 26,4 53,6 31,2 58,8 36,1 63,9 41,2 68,8 46,4 73,6 51,8 78,2 57,3 82,7 63,0 87,0 68,9 91,1 75,1 94,9 81,7 98,3 89,0 100,0
75 0,1 9,9 3,2 16,8 6,9 23,1 10,9 29,1 15,2 34,8 19,6 40,4 24,2 45,8 28,9 51,1 33,7 56,3 38,7 61,3 43,7 66,3 48,9 71,1 54,2 75,8 59,6 80,4 65,2 84,8 70,9 89,1 76,9 93,1 83,2 96,8 90,1 99,9
100 0,7 9,3 4,1 15,9 8,0 22,0 12,2 27,8 16,5 33,5 21,0 39,0 25,7 44,3 30,4 49,6 35,2 54,8 40,2 59,8 45,2 64,8 50,4 69,6 55,7 74,3 61,0 79,0 66,5 83,5 72,2 87,8 78,0 92,0 84,1 95,9 90,7 99,3
125 1,2 8,8 4,7 15,3 8,7 21,3 13,0 27,0 17,4 32,6 22,0 38,0 26,6 43,4 31,4 48,6 36,3 53,7 41,2 58,8 46,3 63,7 51,4 68,6 56,6 73,4 62,0 78,0 67,4 82,6 73,0 87,0 78,7 91,3 84,7 95,3 91,2 98,8
150 1,5 8,5 5,2 14,8 9,3 20,7 13,6 26,4 18,1 31,9 22,7 37,3 27,4 42,6 32,2 47,8 37,0 53,0 42,0 58,0 47,0 63,0 52,2 67,8 57,4 72,6 62,7 77,3 68,1 81,9 73,6 86,4 79,3 90,7 85,2 94,8 91,5 98,5
gevonden % 5 5 10 10 15 15 20 20 25 25 30 30 35 35 40 40 45 45 50 50 55 55 60 60 65 65 70 70 75 75 80 80 85 85 90 90 95 95
interval ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens
Response 175 1,8 8,2 5,6 14,4 9,7 20,3 14,1 25,9 18,6 31,4 23,2 36,8 27,9 42,1 32,7 47,3 37,6 52,4 42,6 57,4 47,6 62,4 52,7 67,3 57,9 72,1 63,2 76,8 68,6 81,4 74,1 85,9 79,7 90,3 85,6 94,4 91,8 98,2
200 2,0 8,0 5,8 14,2 10,1 19,9 14,5 25,5 19,0 31,0 23,6 36,4 28,4 41,6 33,2 46,8 38,1 51,9 43,1 56,9 48,1 61,9 53,2 66,8 58,4 71,6 63,6 76,4 69,0 81,0 74,5 85,5 80,1 89,9 85,8 94,2 92,0 98,0
225 2,2 7,8 6,1 13,9 10,3 19,7 14,8 25,2 19,3 30,7 24,0 36,0 28,8 41,2 33,6 46,4 38,5 51,5 43,5 56,5 48,5 61,5 53,6 66,4 58,8 71,2 64,0 76,0 69,3 80,7 74,8 85,2 80,3 89,7 86,1 93,9 92,2 97,8
250 2,3 7,7 6,3 13,7 10,6 19,4 15,0 25,0 19,6 30,4 24,3 35,7 29,1 40,9 33,9 46,1 38,8 51,2 43,8 56,2 48,8 61,2 53,9 66,1 59,1 70,9 64,3 75,7 69,6 80,4 75,0 85,0 80,6 89,4 86,3 93,7 92,3 97,7
275 2,4 7,6 6,5 13,5 10,8 19,2 15,3 24,7 19,9 30,1 24,6 35,4 29,4 40,6 34,2 45,8 39,1 50,9 44,1 55,9 49,1 60,9 54,2 65,8 59,4 70,6 64,6 75,4 69,9 80,1 75,3 84,7 80,8 89,2 86,5 93,5 92,4 97,6
300 2,5 7,5 6,6 13,4 11,0 19,0 15,5 24,5 20,1 29,9 24,8 35,2 29,6 40,4 34,5 45,5 39,4 50,6 44,3 55,7 49,4 60,6 54,5 65,5 59,6 70,4 64,8 75,2 70,1 79,9 75,5 84,5 81,0 89,0 86,6 93,4 92,5 97,5
67
gevonden % 5 5 10 10 15 15 20 20 25 25 30 30 35 35 40 40 45 45 50 50 55 55 60 60 65 65 70 70 75 75 80 80 85 85 90 90 95 95
68
interval ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens
Response 650 3,3 6,7 7,7 12,3 12,3 17,7 16,9 23,1 21,7 28,3 26,5 33,5 31,3 38,7 36,2 43,8 41,2 48,8 46,2 53,8 51,2 58,8 56,2 63,8 61,3 68,7 66,5 73,5 71,7 78,3 76,9 83,1 82,3 87,7 87,7 92,3 93,3 96,7
506 3,1 6,9 7,4 12,6 11,9 18,1 16,5 23,5 21,2 28,8 26,0 34,0 30,8 39,2 35,7 44,3 40,7 49,3 45,6 54,4 50,7 59,3 55,7 64,3 60,8 69,2 66,0 74,0 71,2 78,8 76,5 83,5 81,9 88,1 87,4 92,6 93,1 96,9
4272 4,3 5,7 9,1 10,9 13,9 16,1 18,8 21,2 23,7 26,3 28,6 31,4 33,6 36,4 38,5 41,5 43,5 46,5 48,5 51,5 53,5 56,5 58,5 61,5 63,6 66,4 68,6 71,4 73,7 76,3 78,8 81,2 83,9 86,1 89,1 90,9 94,3 95,7
156 1,6 8,4 5,3 14,7 9,4 20,6 13,7 26,3 18,2 31,8 22,8 37,2 27,5 42,5 32,3 47,7 37,2 52,8 42,2 57,8 47,2 62,8 52,3 67,7 57,5 72,5 62,8 77,2 68,2 81,8 73,7 86,3 79,4 90,6 85,3 94,7 91,6 98,4
304 2,6 7,5 6,6 13,4 11,0 19,0 15,5 24,5 20,1 29,9 24,8 35,2 29,6 40,4 34,5 45,5 39,4 50,6 44,4 55,6 49,4 60,6 54,5 65,5 59,6 70,4 64,8 75,2 70,1 79,9 75,5 84,5 81,0 89,0 86,6 93,4 92,6 97,5
190 1,9 8,1 5,7 14,3 9,9 20,1 14,3 25,7 18,8 31,2 23,5 36,5 28,2 41,8 33,0 47,0 37,9 52,1 42,9 57,1 47,9 62,1 53,0 67,0 58,2 71,8 63,5 76,5 68,8 81,2 74,3 85,7 79,9 90,1 85,7 94,3 91,9 98,1
gevonden % 5 5 10 10 15 15 20 20 25 25 30 30 35 35 40 40 45 45 50 50 55 55 60 60 65 65 70 70 75 75 80 80 85 85 90 90 95 95
interval ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens ondergrens bovengrens
Response 219 2,1 7,9 6,0 14,0 10,3 19,7 14,7 25,3 19,3 30,7 23,9 36,1 28,7 41,3 33,5 46,5 38,4 51,6 43,4 56,6 48,4 61,6 53,5 66,5 58,7 71,3 63,9 76,1 69,3 80,7 74,7 85,3 80,3 89,7 86,0 94,0 92,1 97,9
142 1,4 8,6 5,1 14,9 9,1 20,9 13,4 26,6 17,9 32,1 22,5 37,5 27,2 42,8 31,9 48,1 36,8 53,2 41,8 58,2 46,8 63,2 51,9 68,1 57,2 72,8 62,5 77,5 67,9 82,1 73,4 86,6 79,1 90,9 85,1 94,9 91,4 98,6
145 1,5 8,5 5,1 14,9 9,2 20,8 13,5 26,5 18,0 32,0 22,5 37,5 27,2 42,8 32,0 48,0 36,9 53,1 41,9 58,1 46,9 63,1 52,0 68,0 57,2 72,8 62,5 77,5 68,0 82,0 73,5 86,5 79,2 90,8 85,1 94,9 91,5 98,5
1156 3,7 6,3 8,3 11,7 12,9 17,1 17,7 22,3 22,5 27,5 27,4 32,6 32,3 37,7 37,2 42,8 42,1 47,9 47,1 52,9 52,1 57,9 57,2 62,8 62,3 67,7 67,4 72,6 72,5 77,5 77,7 82,3 82,9 87,1 88,3 91,7 93,7 96,3
1435 3,9 6,1 8,4 11,6 13,2 16,8 17,9 22,1 22,8 27,2 27,6 32,4 32,5 37,5 37,5 42,5 42,4 47,6 47,4 52,6 52,4 57,6 57,5 62,5 62,5 67,5 67,6 72,4 72,8 77,2 77,9 82,1 83,2 86,8 88,4 91,6 93,9 96,1
1681 4,0 6,0 8,6 11,4 13,3 16,7 18,1 21,9 22,9 27,1 27,8 32,2 32,7 37,3 37,7 42,3 42,6 47,4 47,6 52,4 52,6 57,4 57,7 62,3 62,7 67,3 67,8 72,2 72,9 77,1 78,1 81,9 83,3 86,7 88,6 91,4 94,0 96,0
1237 3,8 6,2 8,3 11,7 13,0 17,0 17,8 22,2 22,6 27,4 27,4 32,6 32,3 37,7 37,3 42,7 42,2 47,8 47,2 52,8 52,2 57,8 57,3 62,7 62,3 67,7 67,4 72,6 72,6 77,4 77,8 82,2 83,0 87,0 88,3 91,7 93,8 96,2
69