Samen door één deur
Opleiden in de School
SUCCESSEN VAN PROJECTEN OPLEIDEN IN DE SCHOOL 1 IN HET MBO
Samen door één deur Successen van projecten Opleiden in de School in het mbo
Marga Kemper Linda Medendorp Marloes van Bussel
Colofon
Titel Samen door één deur Successen van projecten Opleiden in de School in het mbo Auteurs Marga Kemper Linda Medendorp Marloes van Bussel Eindredactie Anja van Kleef Foto’s Timo Blanksma Vormgeving Evert van de Biezen Uitgave CINOP Advies, ’s-Hertogenbosch April 2014
Voorwoord
In de Lerarenagenda 2013-2020 is goede samenwerking tussen lerarenopleidingen en mbo-instellingen een belangrijk thema. Dit boekje gaat over vijf pilotprojecten waarin mbo’s en lerarenopleidingen hebben geëxperimenteerd met ‘opleiden in de school’. U leest hoe mbo-instellingen en lerarenopleidingen leerden van elkaars ervaringen. En hoe toekomstige én zittende leraren daar weer van profiteren. Basisscholen en middelbare scholen hebben al veel ervaring opgedaan met ‘opleiden in de school’. Deze vijf pilots draaiden om de vraag hoe dit ook voor het mbo een succesvol concept kan zijn. Belangrijk, want mbo-docenten werken in een wezenlijk andere omgeving dan leraren in het basis- en voortgezet onderwijs. Denk aan de studentenpopulatie, de verbinding met de beroepspraktijk en de teamgerichte werkwijze. Lerarenopleidingen beseffen dit steeds meer. Zo komen er aparte afstudeerrichtingen voor het mbo en is er meer aandacht voor de pedagogisch-didactische scholing van docenten die oorspronkelijk uit de beroepspraktijk komen. De pilots laten zien dat lerarenopleidingen hun curriculum beter kunnen afstemmen op de behoeften van de praktijk,
als ze nauwer samenwerken met hun ‘afnemers’. Daarnaast krijgt de professionele ontwikkeling van zittende leraren een impuls, doordat docenten meer reflecteren op hun eigen rol en handelen als ze studenten intensief begeleiden. En ook de studenten zelf worden beter voorbereid op de specifieke context en leeromgeving van het mbo, als hun opleiding en de school waar ze bijvoorbeeld stage lopen, nauwer samenwerken. Als ‘bonus’ ontdekten mbo-instellingen in deze pilot, dat samen opleiden ook meerwaarde heeft voor de ontwikkeling van hun eigen organisatie. Bijvoorbeeld als er ook onderzoek wordt gedaan en docenten de kans krijgen om effectieve oplossingen uit de onderwijspraktijk te analyseren. Inmiddels lopen er tien projecten om de samenwerking tussen lerarenopleidingen en het mbo te versterken. In dit boekje leest u over de ervaringen van de pioniers. Ik hoop dat hun verhalen u zullen inspireren. dr. Jet Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
5
6
Inhoudsopgave
8 Contactpersonen van de pilot-scholen
9 Inleiding
13 Samen aan tafel, ook op managementniveau Deltion College en Hogeschool Windesheim
19 In tweetallen leren van elkaars praktijk Koning Willem I College en Fontys Lerarenopleiding Tilburg
25 Een veilige leercultuur voor studenten ROC Nijmegen en Instituut voor Leraar en School (HAN)
31 Gezamenlijke aftrap als basis voor goede relaties Deltion College en Hogeschool Windesheim
35 Werken en verwerken op de stageschool Landstede en Hogeschool Windesheim
41 Leren begeleiden in het mbo ROC A12 en Instituut voor Leraar en School (HAN)
47 Samen zorgen voor kwaliteit Landstede en Hogeschool Windesheim 7
Contactpersonen van de pilot-scholen Deltion College: Jan Lanting;
[email protected] Hogeschool Windesheim: Gert van der Horst;
[email protected] Landstede: Jeannetta van Campenhout-Timmer;
[email protected] ROC A12: José van Welij;
[email protected] Instituut voor Leraar en School (HAN): Régie Driessen;
[email protected] ROC Nijmegen: Mendy Belgers;
[email protected] Koning Willem I College: Hans Schaepkens;
[email protected] Fontys Lerarenopleiding Tilburg: Christel Kuijpers;
[email protected] CINOP Advies: Projectleiding: Marga Kemper;
[email protected] Secretariaat: Anneke van Diggelen;
[email protected]
8
Inleiding
Wat is Opleiden in de School? Opleiden in de School was tot 2011 in het mbo een relatief onbekend concept voor het opleiden van docenten. Belangrijkste kenmerk: een intensieve samenwerking tussen scholen en lerarenopleidingen, gebaseerd op een gezamenlijke visie op het voorbereiden van studenten op de praktijk in de school. Bij Opleiden in de School worden toekomstige docenten voor een groot deel in de praktijk van het onderwijs opgeleid. De kennisdeling over en weer tussen mbo en lerarenopleiding vormt een mooie basis voor een lerende gemeenschap: de lerarenopleiding wordt gevoed met praktijkkennis vanuit een mbo en kan daarmee haar curriculum aanpassen aan de nieuwste inzichten, trends en behoeften vanuit het werkveld; het mbo haalt kennis en vaardigheden vanuit de lerarenopleiding in huis om zo het eigen onderwijs te verbeteren. Het concept In de kern gaat Opleiden in de School om het volgende: • De samenwerkingsrelatie tussen de school en de lerarenopleiding staat centraal.
• De school is medeverantwoordelijk voor de opleiding van de aankomende leraar. Binnen het samenwerkingsverband bestaan duidelijke afspraken over taken en verantwoordelijkheden; er is een overlegstructuur en begeleiders worden geschoold. Het concept beoogt een gunstig effect op de kloof die beginnende leraren ervaren tussen theorie en praktijk, op de mogelijkheden voor scholen om goed geschoolde leraren aan te trekken en op het aantrekken van aanstaande leraren voor wie een traditionele opleiding geen optie is. De ontwikkelde infrastructuur van samenwerking en gekwalificeerde begeleiders kan ook ingezet worden voor het begeleiden van collega’s in opleiding, zoals collega’s die een pedagogisch-didactisch getuigschrift (PDG) willen behalen, een tweedegraads lerarenopleiding willen volgen of een masteropleiding willen doen. De overheid Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschouwt Opleiden in de School als een belangrijk instrument om het hoofd te bieden aan ontwikkelingen als dreigend lerarentekort en de behoefte aan kwaliteitsverbetering. Mede 9
door stimulering vanuit de overheid ontwikkelt het concept zich op dit moment snel in het mbo: in december 2013 is subsidie toegekend aan tien samenwerkingsverbanden van mboinstellingen en lerarenopleidingen. Vijf pilots Vanaf 2009 zijn er twee erkende opleidingsscholen actief (de samenwerkingsverbanden Friesland College met de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL) en ROC Midden-Nederland met de Hogeschool van Utrecht). In 2012 zijn daar vijf aspirantopleidingsscholen in het mbo als pilot bijgekomen: ROC Nijmegen en ROC A12 in samenwerking met het Instituut voor Leraar en School van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen (ILS-HAN), het Koning Willem I College samen met Fontys Lerarenopleiding Tilburg, en het Deltion College en Landstede in samenwerking met de Hogeschool Windesheim. In de afgelopen drie jaar hebben deze vijf samenwerkings verbanden met ondersteuning van CINOP Advies een infrastructuur voor Opleiden in de School neergezet en gezorgd voor gekwalificeerde begeleiders. Volgende stappen zijn het samen ontwikkelen van een goed curriculum gericht op het mbo en het duurzaam borgen van de kwaliteit. Good practices In dit boekje vindt u een aantal good practices uit deze pilots. Ze hebben elk betrekking op een ander aspect van Opleiden in de School, hetzij inhoudelijk, hetzij organisatorisch van aard.
10
Dank We bedanken alle medewerkers in de pilots voor de vruchtbare en constructieve samenwerking van de afgelopen jaren; creativiteit, durf en enthousiasme hebben tot mooie initiatieven en resultaten geleid. We wensen de pilots veel succes bij de verdieping en verbreding van de ontwikkelingen in hun samenwerkingsverband. Ook willen we iedereen danken die een bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van deze publicatie. Marga Kemper, Linda Medendorp en Marloes van Bussel (CINOP Advies)
11
Jan Lanting, lid van de sectordirectie Gezondheidszorg Deltion College, Welzijn en Sport en projectleider van Opleiden in de School.
12
Samenwerking op managementniveau
Samen aan tafel, ook op managementniveau De doelen die het Deltion College en de lerarenopleiding van Hogeschool Windesheim zich drie jaar geleden hebben gesteld zijn bereikt: jaarlijks loopt een groot aantal eerstejaars studenten van de lerarenopleiding stage op Deltion, onder begeleiding van speciaal getrainde werkplekbegeleiders. Wat heeft de samenwerking op managementniveau daar aan bijgedragen?
Samenwerking tussen buren Hogeschool Windesheim wil graag dat alle studenten van alle lerarenopleidingen in hun eerste leerjaar kennismaken met het mbo. De samenwerking met het Deltion College is daarvoor aantrekkelijk: het is een groot roc, dat Opleiden in de School roc-breed invoert en dus veel stagiairs kan plaatsen. Bovendien zijn beide Zwolse instellingen bijna buren, dus ook voor de studenten zijn de lijntjes letterlijk kort. Op het Deltion College raakt Opleiden in de School veel aspecten van de organisatie. Er wordt nagedacht over de manier waarop de school kan bijdragen aan het curriculum van de lerarenopleiding en over een goede voorbereiding op een baan in het mbo. Bovendien maken de mensen in huis
een professionaliseringsslag door: docenten die stagiairs begeleiden, verbeteren hun begeleidingsvaardigheden (die ze ook voor hun eigen mbo-studenten inzetten) en stagiairs brengen nieuwe kennis mee. Hoe zit de samenwerking op managementniveau in elkaar, Jan? “Het is allemaal begonnen met het convenant tussen Deltion, Landstede (een roc in de buurt) en Windesheim. Daarin zijn doelen vastgesteld en afspraken gemaakt over de inzet van iedere instelling. Zo’n convenant geeft een goed kader; het is een leidraad die je op de goede weg houdt.
13
Gert van der Horst, hoofddocent Hogeschool Windesheim, verantwoordelijk voor het samen opleiden en ondernemen binnen de lerarenopleiding.
14
De structuur zit dan als volgt in elkaar: er is een stuurgroep op managementniveau met deelname van alle drie de instellingen. Die komt vier keer per jaar bij elkaar en dan staan er belangrijke punten op de agenda. Denk aan besprekingen over het profiel van de mbo-docent of over het curriculum van de lerarenopleiding. We stellen met elkaar vast waar we heen willen. Het convenant is leidend voor alle drie de instellingen en staat boven het samenwerkingsverband. De stuurgroep formuleert een opdracht voor de regiegroep. Daarin zitten mensen op uitvoeringsniveau van Deltion en Windesheim en die voeren de gemaakte plannen concreet uit. De stuurgroep monitort dan vervolgens de voortgang. Vanuit de stuurgroep zorg ik ervoor dat het project bij mij op school op de agenda blijft; ik neem mijn mededirecteuren en ook het cvb erin mee en ik maak duidelijk wat samen opleiden in de school allemaal kan betekenen voor je roc. Bijvoorbeeld door een mooie koppeling te maken naar onze eigen doelen en onze personeelsontwikkeling!”
die door de lerarenopleiding uitgevoerd moeten worden. Wij vinden elkaar vooral in het faciliteren van de samenwerking en het bij elkaar krijgen van de juiste mensen.” Wat heeft de samenwerking op managementniveau tot een succes gemaakt? Jan: “Het succes zit in de mensen zelf. Je hebt gecommitteerde mensen nodig, die energie met zich meebrengen. Vooral in de beginfase heeft het extra energie en inzet van mensen nodig, en je moet dan als management vierkant achter het samen opleiden staan, zeker in een beginfase als deze. Een belangrijke factor: Opleiden in de School in het mbo is voor beide partners belangrijk; zowel Deltion als Windesheim hebben het project gekoppeld aan hun eigen doelstellingen. Daardoor wordt het door de organisaties gedragen en hangt het er niet los bij. Een goede samenwerking met de lerarenopleiding is natuurlijk een cruciale factor voor succes. Windesheim heeft een goede
Gert, hoe zie jij je rol vanuit de lerarenopleiding? “Ik zie mijn eigen rol vooral als het samenbrengen van initiatieven. Ik heb zicht op wat er allemaal speelt en hoe de verschillende initiatieven elkaar kunnen versterken. Het gaat niet alleen om het begeleiden van stagiairs, maar bijvoorbeeld ook over de professionalisering van zittende docenten en de expertise die de lerarenopleiding kan inbrengen. Het is belangrijk dat ik binnen de lerarenopleiding de samenwerking bewaak en borg. Vanuit de stuurgroep zorgen Jan en ik elk voor de vertaling van de gemaakte afspraken naar onze eigen instelling. Ik ben voor Jan aanspreekbaar op de afspraken die we gemaakt hebben en 15
instituutsopleider, die het mbo goed kent. Daardoor begrijp je elkaar en krijg je dingen geregeld. Het gaat om het zien van kansen en mogelijkheden en die dan ook realiseren.” Gert: “Op managementniveau zijn we veel met elkaar in gesprek over wat we voor elkaar kunnen betekenen. Wij beschikken als lerarenopleiding bijvoorbeeld over veel expertise en kunnen training bieden op het gebied van begeleidingsvaardigheden en andere zaken. En wij kunnen weer profiteren van de mbo-docenten door hun kennis over hun opleiding en het beroep binnen te halen. In het mbo zit er altijd een beroep achter het vak. Niet alleen onze studenten maar ook onze docenten leren door het contact met mbodocenten het mbo kennen en het type student dat daar zit. Het is belangrijk dat wij als lerarenopleiders het mbo goed op het netvlies krijgen, maar dat moet je wel organiseren. De belangrijke vraag is: wat hebben we in huis en hoe kunnen we dat uitwisselen? De contacten lopen goed en Deltion is bereid om daarbij out of the box te denken. We zitten met de verschillende niveaus aan tafel en iedereen draagt vanuit zijn eigen rol eraan bij dat de doelen worden bereikt.” Welke moeilijkheden zijn er zoal te overwinnen? Jan: “De afstemming wat betreft de gemaakte afspraken kan nog wel verbeterd worden. Informatie vanuit de onderwijs teams is soms pas laat beschikbaar en kan daardoor pas laat naar de lerarenopleiding gecommuniceerd worden. Het verzamelen van alle informatie kan beter. Dat geldt ook voor de communicatie binnen de school – hoe houd ik iedereen op de hoogte? Er zijn vaak al oude connecties tussen opleidingen, de kunst is om daar gebruik van te maken. Ook een lastige: de stageverzoeken die je soms krijgt vanuit bijvoorbeeld de Hogeschool Utrecht, of de HAN in Arnhem. Hoe 16
hou je de regie over al die aanvragen terwijl je een samen werking hebt met Windesheim? De verschillende leraren opleidingen stellen verschillende eisen en daar moet je als roc je weg in zien te vinden.” Gert: “Het is soms lastig om de juiste mensen bij elkaar te krijgen. We kunnen nog verder komen met het samen opleiden; niet alleen studenten goed begeleiden, maar nog meer strategisch samenwerken om tot expertisedeling te komen. Daarvoor moeten we de samenwerking nog beter benutten.” Tot slot: wat wil je meegeven aan instellingen die je aanpak zouden willen overnemen? Jan: “Ik zou vooral willen benadrukken dat er meer kansen zijn; het gaat verder dan alleen startende en aankomende studenten. Met samen opleiden doe je aan schoolontwikkeling en personeelsbeleid, je verbindt dingen met elkaar. Vaak wordt samen opleiden gezien als ‘iets erbij’, maar het gaat om kwaliteitsgroei van het roc. Zet het op de agenda, zoek de kansen en maak ze duidelijk aan de partners.” Gert: “Heb er oog voor dat je door uitwisseling inhoudelijke expertise van het mbo kunt binnenbrengen in de leraren opleiding. Dan bedoel ik in brede kring, bijvoorbeeld door contacten van werkplekbegeleiders met docenten van de lerarenopleiding, of door het mee-ontwikkelen van het curriculum van de lerarenopleiding door betrokken mbodocenten.”
Tips • Begin klein, met een kleine groep eerstejaars studenten. • Richt naast een regiegroep ook een stuurgroep in, zodat er naast de uitvoering van Opleiden in de School ook een strategische borging is. • Faciliteer de teams om werk te maken van Opleiden in de School. • Breng vakdocenten van beide partners bij elkaar. • Wees creatief bij het plaatsen van stagiairs, bijvoorbeeld: studenten geschiedenis bij burgerschap. • Kijk regelmatig terug: wat hebben we afgesproken en doen we dat ook?
17
Christel Kuijpers, verbonden aan de Tilburgse lerarenopleiding van de Fontys Hogeschool (FLOT). Zij is consultant, projectleider Opleiden in de School vanuit de FLOT en trainer van de schoolpracticumdocenten.
18
Professionalisering van vakdocenten
In tweetallen leren van elkaars praktijk Het Koning Willem I College en de Fontys Lerarenopleiding Tilburg organiseren uitwisseling van kennis en ervaring tussen mbodocenten en docenten van de lerarenopleiding en stimuleren daarmee zowel de ontwikkeling van de docenten als die van de studenten.
Vakinhoudelijke duo’s In het samenwerkingsverband tussen het Koning Willem I College in Den Bosch en Fontys Lerarenopleiding Tilburg (FLOT) wordt hard gewerkt aan de verdere competentieontwikkeling van schoolpracticumdocenten ten behoeve van begeleiding van studenten aan de lerarenopleiding. Maar niet alleen dat: er is als vervolg daarop ook aandacht voor de vakdidactische kant. Dat is nodig voor het samen opleiden in de opleidingsschool in wording. Eerst moeten medewerkers van beide instituten een breder beeld hebben van elkaars werkcontext. Christel Kuijpers van de FLOT en Hans Schaepkens van het Koning Willem I College hebben een traject ontwikkeld waarin telkens tenminste twee docenten uit hetzelfde vakgebied, van elke instelling tenminste één, aan elkaar zijn gekoppeld voor uitwisseling. In het traject doen ze ervaringen op in elkaars praktijk en wisselen die uit.
Irma Lotens en William Buys vormen zo’n tweetal. Irma is docent en mentor Loopbaan en Burgerschap bij het Koning Willem I College, William Buys is docent onderwijskunde in de vakgroep maatschappijleer bij de Fontys Lerarenopleiding Tilburg. Hoe ziet die uitwisseling eruit, Irma? “We zijn voor het eerst met alle duo’s bij elkaar gekomen in een startbijeenkomst van twee keer vijf of zes docenten en opleiders. Daar hebben we per duo kennisgemaakt en verkend hoe we onze uitwisseling vorm zouden willen geven. Het totale traject omvat 40 uur ‘stage’ en iedereen heeft natuurlijk zo zijn eigen leervragen; die staan centraal. William is ‘mijn’ hogeschooldocent; hij en ik bespreken die vragen niet alleen, maar we verplaatsen ons ook letterlijk in elkaars onderwijscontext. Hij heeft mij bijvoorbeeld uitgenodigd om in lessen van de lerarenopleiding te komen kijken, en ook om 19
daar een gastcollege te geven over de vormgeving van het mbo, met name over de Entreeopleidingen.” Hoe pakt dat uit? Irma: “Daar ben ik heel tevreden over. Door de gesprekken en het bezoeken van de hogeschool heb ik een goed beeld
Vanuit het Koning Willem I College is Hans Schaepkens projectleider Opleiden in de School.
20
gekregen van hoe een dag van mijn stagiairs eruit ziet, hoe ze erop worden voorbereid om les te geven op het mbo en hoe ze worden geëxamineerd op de hogeschool. Het is voor mij inzichtelijker wat er van mijn studenten gevraagd wordt vanuit de hogeschool en daar kan ik in mijn begeleiding nu veel beter bij aansluiten. Het is voor mezelf nu helderder waarom ik op
een bepaalde manier begeleid; ik heb meer inzicht in mijn eigen handelen, kun je zeggen. En daar profiteren de studenten dus ook enorm van.” William: “Als hogeschooldocent heb ik er ook veel profijt van. Door de uitwisseling met de sector waarvoor je opleidt, het mbo in dit geval, steek je dingen op voor je eigen lespraktijk. Daardoor kun je de voorbeelden van het mbo koppelen aan de theorie en recente ontwikkelingen inbrengen in je lessen.” Irma: “Ik vind het heel mooi dat ik op deze manier kan bouwen aan een netwerk in de hogeschool: ik heb daar nu contacten in verband met examinering en in de vakgroepen Mens en Maatschappij en Nederlands, bijvoorbeeld. Dat is ontzettend belangrijk als je uiteindelijk van elkaars manier van lesgeven en elkaars visie wilt leren. Verder ben ik ook bewuster gaan kijken naar de eisen waar een docent aan moet voldoen vanuit de wet BIO en hoe ik die terugzie bij de stagiairs.” Christel, wat is ervoor nodig om tot dit resultaat te komen? “Vorig jaar hebben Hans Schaepkens en ik een training voor schoolpracticumdocenten van het Koning Willem I College verzorgd. In die training vertelden we over de ambities van onze leidinggevenden om samen vanaf 2017 een opleidingsschool te vormen. Van de groep deelnemers waren er nogal wat schoolpracticumdocenten die aan die ontwikkeling graag wilden bijdragen. De training vormde zo een goed aanknopingspunt voor dit uitwisselingsproject. Hans Schaepkens en ik hebben het ontwikkeld, samen met een stuurgroep van onze leidinggevenden. De uitwisseling vraagt wel om een tijdsinvestering van de deelnemende docenten, dus dan is het zaak dat die goed gefaciliteerd worden door hun
leidinggevenden. Dat werd bevorderd door de uitnodiging om mee te doen vanuit bestuur en management te versturen. Zo ondersteunen die zichtbaar deze stap op weg naar het vormen van een opleidingsschool en dat helpt enorm bij de realisatie van plannen.” “Een gezamenlijke startbijeenkomst als aftrap, dat is essentieel. De duo’s bepaalden daar zelf hun specifieke programma binnen de door Hans en mij meegegeven kaders: leren van elkaars lessen en doelgroepen, inhoudelijk meer leren over vakdidactiek, uitwisselen van inhouden, werkvormen en praktijkervaringen, kijken naar examinering en tussentijdse voortgangsbewaking; collega’s kiezen een leertraject op basis van hun eigen leervragen en beginsituatie. Daarbij hebben deelnemende collega’s steeds ruggespraak gehouden met hun teams: wat wil het team hiervan leren, wat wil het team aan de bezoekende docent meegeven? En de timing bleek belangrijk: er is vooral uitwisseling in periode 3/4, dus op het moment dat de meeste stagiairs in het mbo zijn. In mei is er dan een terugkombijeenkomst. Doordat we vóór mei vorig jaar over dit project bij de leidinggevenden hebben gecommuniceerd, kon het in de jaartaakgesprekken een plaats krijgen en konden de docenten tijdig worden gefaciliteerd.” “Wat er dus vooral nodig is, is betrokkenheid vanuit de verschillende lagen in de organisatie: je hebt docenten nodig die nieuwsgierig en leergierig genoeg zijn om te willen meedoen, teams die met hun collega’s meedenken en meewerken aan gewenste opbrengsten, teamleiders die hun tijdsinvestering willen faciliteren, een bestuur of directie die het belang van dit project uitdraagt en projectleiders die dit allemaal volgens planning op de agenda houden.” 21
William: “We zijn binnen de lerarenopleiding nu gestart met docenten die al ervaring hebben met en in het mbo, maar in het vervolg willen we ook juist de docenten meenemen die het werkveld minder goed of nog niet kennen en wel studenten opleiden voor het mbo. Op dit moment is de oriëntatie op de sector nog vrijwillig, in de toekomst is het een must. Voor docenten aan de lerarenopleiding is het gewoon ontzettend belangrijk dat ze regelmatig op de werkvloer rondlopen, mbo of vo, om binding te houden met de praktijk waarvoor ze opleiden.” Christel vult aan: “De wettelijke eis om een beroepsgerichte uitstroomrichting binnen de lerarenopleidingen te ontwikkelen, stimuleert deze beweging. Onze collega’s zien de noodzaak hiervan in.” Wat zijn de echte succesfactoren? “Het vormen van koppels om leervragen met elkaar te delen en te gaan beantwoorden, dat was echt een gouden greep. Daardoor kon iedereen zich wat inhouden en aanpak betreft specifiek richten op eigen leervragen. Het ene koppel heeft zich bijvoorbeeld meer gericht op de vakdidactiek, een ander op leren van en over de doelgroep, weer een ander meer op examinering en curriculumvorming. In het voorjaar organiseren we een gezamenlijke terugkomdag; daar worden dan ervaringen in de hele groep uitgewisseld. Zo wordt de opgedane kennis gebundeld en overgebracht naar de teams van de deelnemende docenten en opleiders. Opbrengsten zullen ook meegenomen worden in een vervolgproject dat onlangs van start is gegaan.“ “Het succes is dus vooral te danken aan de actieve houding van de deelnemers en hun collega’s. Naast het voeren van gesprekken zijn partners echt bij elkaar in de praktijk gaan kijken. Om een goed beeld te krijgen is het bijvoorbeeld 22
goed om verschillende lesuren en vakken bij te wonen, zelf gastcolleges te geven en om te praten met verschillende mensen die bij een opleiding betrokken zijn. Het enthousiasme van deelnemers die in de praktijk van de ander rondlopen heeft duidelijk bij niet-deelnemers op de werkvloer interesse gewekt; dat heeft er ook voor gezorgd dat het vervolgproject binnen de twee onderwijsinstellingen bekendheid kreeg.” “Nog een succesfactor: de deelnemers aan het uitwisselings project zijn gericht benaderd. Daarbij is gekeken naar hun interesse en de houding van lerarenopleiders ten opzichte van het mbo. Een open houding is belangrijk. Daarnaast is het cruciaal om betrokkenheid te hebben op verschillende lagen in de organisatie, niet alleen bij docenten, maar ook bij teamleiders, directie en bestuur. Wij houden het proces samen continu onder de aandacht in de organisatie.” Waren er moeilijkheden te overwinnen? “Een aantal docenten heeft zich teruggetrokken omdat ze het traject te intensief vonden; ze konden het op dat moment niet combineren met hun reguliere werk. Soms was het niet mogelijk om er vanuit de leiding ruimte voor te scheppen.” Tot slot: wat wil je meegeven aan instellingen die je aanpak zouden willen overnemen? Christel: “Het belangrijkste is om het project kleinschalig op te zetten en te beginnen met enthousiaste en nieuwsgierige koppels die van en met elkaar willen leren. De duo’s brengen iets teweeg in beide organisaties en zijn ambassadeurs van elkaars opleiding. Een bescheiden start brengt meer teweeg dan je misschien denkt!”
Tips • Zorg voor betrokkenheid in alle lagen van de organisatie. • Laat management en bestuur uitstralen dat het project hun ondersteuning heeft. • Zorg ervoor dat de opleidingen deze uitwisseling faciliteren. • Knoop aan bij de trainingen voor school practicumdocenten (werkplekbegeleiders). • Organiseer een vervolgmogelijkheid, zodat er na het traject in de koppels een langdurige samenwerkingsrelatie kan ontstaan.
23
Tineke Mouthaan is schoolopleider ROC Nijmegen en docent Medewerker Maatschappelijke Zorg.
24
Leerklimaat
Een veilige leercultuur voor studenten Op ROC Nijmegen voelen de stagiairs van Instituut Leraar en School van Hogeschool Arnhem en Nijmegen (ILS HAN) zich welkom in een goed en veilig leerklimaat – een basisvoorwaarde voor zowel stagiairs als begeleiders om zich te ontwikkelen en van elkaar te leren.
De vreemde wereld van het mbo Het mbo kent zo zijn eigen thematiek: de verschillende niveaus, de doelgroepen, de beroepspraktijk, de kwalificatie dossiers met kerntaken en werkprocessen, het zijn heel specifieke, begrippen. Theoretisch zijn ze complex, in de praktijk kunnen ze snel duidelijk worden. Daarom geven studenten aan de opleiding Economie van de lerarenopleiding van de HAN in het 3e of 4e jaar verplicht les in het mbo. Veel studenten voelen zich in eerste instantie niet aangetrokken tot lesgeven op het mbo; het is een onbekende wereld. Toch komen ze van een stage bij ROC Nijmegen vaak enthousiast terug.
Hoe pakken jullie het aan om tot een prettig leerklimaat te komen, Tineke? “Zoiets ontwikkelt zich heel geleidelijk. De inzet van een paar enthousiaste kartrekkers van Opleiden in de School, een goede communicatie van positieve geluiden, dan kan het langzaam groeien. Het komt er vooral op neer dat op ROC Nijmegen stagiairs in bijna alle teams worden behandeld als volwaardig teamlid. Stagiairs voelen zich welkom op de school en zittende docenten hebben een open houding: ze grijpen de mogelijkheid aan om te leren van stagestudenten. De uitwisseling van ideeën en ervaringen kan erg nuttig zijn: stagestudenten brengen nieuwe kennis mee vanuit hun opleiding over bijvoorbeeld activerende werkvormen, ict en competentiegericht onderwijs – daar kunnen de begeleider en het team hun voordeel mee doen.
25
Maurice Straatmans. Docent economie, zowel aan de lerarenopleiding ILS-HAN als op ROC Nijmegen. Hij is ook instituutsopleider.
26
Kijk, ik heb hier de nieuwskrant van ons roc, daar staan een paar uitspraken van studenten in: ‘Ik krijg veel vertrouwen van mijn werkplekbegeleider en van de rest van het team’ en ‘Ik vind het een open team waar docenten elkaar over en weer helpen. Zij vragen ook naar mijn mening en observaties’. Dat geeft de aanpak wel zo’n beetje weer.” Wat is het resultaat van die aanpak? “In het mbo heeft een docent verschillende rollen: behalve leraar ben je bijvoorbeeld praktijkbegeleider of studie loopbaanbegeleider, je voert oudergesprekken, dat soort taken. Als je zoals hier kunt oefenen met die taken, in een authentieke leercontext, dan kun je als startend mbo-docent echt goed voorbereid aan de slag. In onze leercultuur voelen
studenten zich daarbij veilig genoeg om hun eigen kennis en kunde in te brengen; ze durven te experimenteren met nieuwe inzichten, nieuwe technologie, nieuwe theorie… En omdat de zittende docenten daar open voor staan, hebben we daar allemaal profijt van. En er is nog een voordeel als je stagestudenten in je team opneemt: stagiairs die erg goed gepresteerd hebben kunnen aan het einde van hun stageperiode een aanstelling aangeboden krijgen. Ook dat is dus in ieders voordeel.” Maurice, wat maakt het leerklimaat zo goed, denk je? “Ik denk dat dat toch voor het grootste deel bij de werkplekbegeleiders ligt. Het gaat er niet zozeer om dat hij of zij vakinhoudelijk sterk is – voor de vakinhoudelijke
27
vragen kunnen studenten wel bij hun vakdocenten terecht – maar de werkplekbegeleider moet vooral in staat zijn het ontwikkelproces van de student te begeleiden. De taak van werkplekbegeleider moet een ‘uitverkoren’ taak zijn en geen opgelegde. Een bekwame werkplekbegeleider houdt de ontwikkeling van zijn studenten goed in de gaten, in een goede balans tussen nabijheid en afstand. Als het misgaat grijpt hij op tijd in om de leerervaring van de student zoveel mogelijk te benutten. En wat daarbij ook belangrijk is: je moet je ervan bewust zijn dat de ene student een goede docent zal zijn voor, bijvoorbeeld, niveau 2 en de ander voor niveau 4. Als een student dus geen goede leerervaring heeft op het ene niveau, kan hij misschien zijn stage voortzetten op een ander niveau, waar hij zijn kwaliteiten beter kan ontwikkelen.” Waren er nog moeilijkheden te overwinnen bij de ontwikkeling van die leercultuur? “Aan de start van de samenwerking tussen ROC Nijmegen en ILS HAN is er veel tijd besteed aan de afstemming tussen beide partijen. Dat ging bijvoorbeeld over de kwaliteitskaders en procedures van de lerarenopleiding: wat wordt er van werkplekbegeleiders verwacht? Wat is haalbaar in de praktijk van het mbo? We zijn nog steeds niet helemaal op elkaar afgestemd, maar zo’n langdurig samenwerkingsverband werpt dan wel zijn vruchten af.” Tot slot: wat wil je meegeven aan instellingen die je aanpak zouden willen overnemen? “Het belangrijkste is dat scholen het aandurven om stagiairs een volledige plek in het team te geven. Ga ervan uit dat een student niet alleen iets komt halen, maar ook iets heeft te brengen. Daarvoor is het nodig dat je je deuren open zet en een lerende houding aanneemt.” 28
Tips • Behandel de stagiair als volwaardig lid van het team. • Maak van het begeleiden van een stagiair de verantwoordelijkheid van het hele team. • Streef naar een vaste groep ervaren werkplekbegeleiders. • Stimuleer stagiairs die de beroepspraktijk niet kennen om met hun mbo-studenten mee te gaan op BPV-bezoek. • Laat het opleidingsteam de opbrengsten van het samen opleiden zichtbaar maken, zodat andere teams ook naar studenten gaan vragen.
29
Harriet Gringhuis is naast docent ook schoolopleider bij het Deltion College; zij coördineert alles wat te maken heeft met het Samen Opleiden van toekomstige docenten en onderhoudt zowel in- als extern alle contacten.
30
Samenwerking met de lerarenopleiding
Gezamenlijke aftrap als basis voor goede relaties Bij het Deltion College in Zwolle wordt met een gezamenlijke start van het leer- en werktraject voor Windesheimstudenten een goede basis gelegd voor hun opleiding in de school.
Alle betrokkenen bij elkaar De lerarenopleiding van Hogeschool Windesheim en het Deltion College in Zwolle geven samen vorm aan een leer- en werkproject rond Opleiden in de School. De partners vinden het belangrijk dat de betrokkenen elkaar echt kennen, en daarom leek een gezamenlijke bijeenkomst met alle betrokkenen, van zowel de lerarenopleiding als het Deltion, de beste start van het jaar. Studenten, maar ook docenten, vakcoaches en praktijkopleiders maken in zo’n bijeenkomst kennis met elkaar. Daarmee is het halve werk al gedaan door een goed begin, en worden er meteen mogelijkheden geschapen voor een vervolg. Hoe pak je het aan, Harriet? “Het eerste half uur van de bijeenkomst is bestemd voor de betrokken docenten, praktijkopleiders en vakcoaches; die kunnen dan afspraken maken over aanpak en werkwijze. Na dat half uur komen de studenten erbij. Ze maken kennis met de campus en de docenten en lopen mee met de vakcoach om het
team en de lesruimten te leren kennen. Ze proeven iets van de omgeving en de cultuur. De bijeenkomst is deels formeel, maar er is ook een informele sfeer; we organiseren hem met opzet niet in een leslokaal maar in een informele omgeving. Zo kun je echt met elkaar kennismaken en je verwachtingen over en weer delen – een goede basis voor relatieopbouw. Tegelijk is het natuurlijk een mooie gelegenheid voor informatieoverdracht; je krijgt een duidelijk inzicht in elkaars mogelijkheden als instelling en als team.” Hoe bevalt die aanpak? “We zijn er heel blij mee, want het resultaat is een enthousiast team dat gezamenlijk aan de slag gaat. Iedereen weet hoe de zaken zijn georganiseerd, bij wie je moet zijn bij vragen, waar de verantwoordelijkheden liggen… En voor de studenten ontstaat er een veilige leeromgeving omdat iedereen elkaar kent. 31
Zo’n gezamenlijk startmoment biedt trouwens ook mooie aanknopingspunten voor vervolgactiviteiten als themabijeenkomsten, intervisie of kennisdeling over de pedagogische en didactische aanpak. Er is voor studenten ook een vast inloopuur uit ontstaan, zowel op het mbo als op de lerarenopleiding. Dat geeft weer mogelijkheid om anderen te betrekken bij activiteiten in het kader van de stage.” Welke stappen hebben jullie gezet om zover te komen? “We hebben het samen aangepakt, Windesheim en Deltion. Dan is het belangrijk dat je allebei oog hebt voor het proces, niet alleen voor het product. We hebben budget aangevraagd voor een startbijeenkomst, gesproken met de betrokken manager en gezorgd voor draagvlak voor een dergelijke aanpak. Toen dat allemaal voor elkaar was hebben we uitnodigingen verstuurd naar de studenten en naar alle betrokkenen.”
Waar is het succes vooral aan te danken, denk je? “Ik denk dat het enthousiasme van de schoolopleiders voor een gezamenlijke start het allerbelangrijkste is. Daardoor kunnen we het echt samen doen; samen voorbereiden en samen uitvoeren. Zo kun je een goed programma samenstellen, gedragen en uitgevoerd door beide partners. Er zijn natuurlijk ook praktische punten die goed moeten zitten; alle betrokkenen, ook de studenten, moeten beschikbaar kunnen zijn op het tijdstip van de startbijeenkomst, om maar iets te noemen. Dat valt nog niet mee, het opstellen van een gezamenlijk tijdpad en het kiezen van een moment voor de startbijeenkomst! Verder is het heel goed dat we een budget hebben voor een informeel deel, met een hapje en een drankje in een informele ruimte. Die informele sfeer is belangrijk, omdat je elkaar dan makkelijker ‘fysiek’ gaat benaderen; zo ontstaat er een aanspreekcultuur, ook als er iets niet zo goed loopt. En tenslotte is het heel belangrijk om je te laten zien binnen de instellingen met een goede communicatie naar alle betrokkenen, bijvoorbeeld door een persbericht op de portal en duidelijke uitnodigingen. Dat moet allemaal op tijd aangeleverd worden!” Tot slot: wat wil je meegeven aan instellingen die je aanpak zouden willen overnemen? “Het belangrijkste is toch echt het enthousiasme van de betrokkenen: in de eerste plaats je eigen enthousiasme en dat van de schoolopleiders om er samen iets van te maken. Je eigen enthousiasme delen met collega’s en studenten, dat is belangrijk, maar ook met het management, dat het nodige budget beschikbaar moet stellen! Als je dat met elkaar hebt, kun je met vertrouwen een goed programma samenstellen.”
32
Tips • Deel je eigen enthousiasme met collega’s en studenten. • Zorg voor voldoende budget. • Zorg voor een goed programma voor de bijeenkomst. • Zorg ervoor dat de praktische punten op tijd geregeld zijn. • Zorg ervoor dat je elkaar fysiek kunt treffen, niet alleen per mail en telefoon. • Zorg voor een duidelijke communicatie binnen de instellingen.
33
Jannetta van Campenhout-Timmer, schoolopleider, is het gezicht van het Samen Opleiden voor de locatie Harderwijk-A van Landstede.
34
Intervisiebijeenkomsten op de stageschool
Werken en verwerken op de stageschool Landstede en Windesheim lukt het om door middel van thema- en intervisiebijeenkomsten de praktijkervaringen van studenten te verdiepen en te koppelen aan de theorie.
Reflecteren Voor Landstede en Hogeschool Windesheim betekent Opleiden in de School ook: studenten de gelegenheid geven om naast hun werk op de stageschool ook met verwerking van wat ze leren bezig te zijn. Ze staan stil bij hun persoonlijke ervaringen in de stage, waardoor het leereffect daarvan aanzienlijk wordt vergroot. In thema- en intervisiebijeenkomsten wordt daarvoor als het ware een deel van het curriculum van de lerarenopleiding verplaatst naar de stageschool; de bijeenkomsten vormen een verlengstuk van wat de student leert op de lerarenopleiding. Jannetta van Campenhout-Timmer en Ronald de Jong vertellen er meer over. Hoe gaan jullie te werk met de intervisiebijeenkomsten? “We houden ze elke dinsdag en donderdag, aan het einde van de dag. Afwisselend doen werkplekbegeleiders van Landstede, apart aangektrokken themadeskundigen en instituutsopleiders van de lerarenopleiding de begeleiding – een vorm van
lesgeven op de werkplek. Het is de bedoeling dat de student in zo’n bijeenkomst kan focussen op eigen ervaringen; het gaat echt om het leren naar aanleiding van je eigen beleving. Dat doen ze aan de hand van een thema. Aan het begin van elke stageperiode stellen we een lijst op van thema’s, samen met de studenten. Ze denken mee over welke onderwerpen het belangrijkste voor ze zijn, specifieke mbo-thema’s, zoals lesgeven op de verschillende mbo-niveaus en dergelijke. Regelmatig wordt zo’n bijeenkomst door een student verzorgd – omdat die over een thema meer weet, bijvoorbeeld. Voor de student is dit een leerervaring. En les krijgen van een medestudent is toch weer anders, dus het activeert ook; dat is soms wel nodig in dat laatste uurtje op de dag. In de bijeenkomst zijn jaren, vakken en fases van opleidingen gemixt, dus er is ook kennisoverdracht van derdejaars naar eerstejaars studenten. Een begeleider met zo’n gemixte groep voor zijn neus ervaart direct het nut van differentiëren!”
35
Ronald de Jong is werkplekbegeleider binnen Landstede.
36
Hoe bevalt het? “We zien dat er door deze bijeenkomsten een groepsgevoel ontstaat tussen de studenten die stage lopen. Ze weten elkaar beter te vinden, wisselen meer uit. Het leerklimaat onder de stagiairs op Landstede wordt er gewoon door verbeterd. Ze ervaren dat er anderen zijn die tegen dezelfde problemen aanlopen, ze leren van elkaar en er heerst een veilige sfeer.” Hoe zijn de bijeenkomsten eigenlijk ontstaan? “In het samenwerkingsverband Landstede – Windesheim vormt een platform de basis voor de ontwikkeling van Opleiden in de School. Daar worden elk jaar doelen vastgesteld voor het project en in dat kader zijn de bijeenkomsten ontwikkeld. Vanuit het platform worden de bijeenkomsten elk jaar geëvalueerd en zo nodig wordt de aanpak bijgesteld.
Iedereen moet er wat aan hebben: de student, het roc en de lerarenopleiding, dat is het uitgangspunt.” Waar is het succes vooral aan te danken, denk je? “Om te beginnen: de mensen. We zetten goede, deskundige mensen in voor de bijeenkomsten. Mensen vanuit de hele organisatie leveren een bijdrage, afhankelijk van waar de gevraagde expertise zit. Bijvoorbeeld een beleidsmedewerker die goed kan vertellen over Talentvol Ontwikkelen, het onderwijsconcept van Landstede. Iedereen wil er graag een succes van maken; je merkt bijvoorbeeld dat zo’n betrokkene het teamoverleg ervoor laat schieten. We kunnen op elkaar rekenen en dat geeft een positieve sfeer. Een bijeenkomst valt eigenlijk nooit uit.
37
Wat ook goed valt: het samenbrengen van eerste- en derdejaars studenten en lio’s met nieuwe collega’s die net starten in hun vak als docent. Problemen waar nieuwe collega’s tegenaan lopen zijn vergelijkbaar met die van lio’s. Verder is het heel positief dat mensen van de leraren opleidingen gemakkelijk hun weg vinden binnen Landstede. Het is een concrete vorm van samenwerken; we stellen samen het programma op. De lijnen wat betreft de communicatie zijn kort en we weten elkaar gemakkelijk te vinden.” Waren er nog moeilijkheden bij het organiseren van de bijeenkomsten? “Logistiek vraagt het nogal wat, omdat je met veel verschillende mensen uit de organisatie werkt. Je moet iedereen op het juiste moment op de juiste plek hebben. Gelukkig lukt het meestal om vervanging te vinden; iedereen is bereid om in te springen als iemand uitvalt. Op die manier kunnen de bijeenkomsten altijd doorgaan. Het vinden van een goed moment, dat blijft ook een uitdaging. Dat is nu het laatste uurtje van de dag. Studenten zijn na een dag hard werken moe. Voordeel is wel dat je direct kunt terugblikken op de dag, de dag mooi kunt afsluiten. Niet alle studenten lopen stage op de dagen van de bijeenkomsten. We zouden ze dus eigenlijk nog vaker moeten aanbieden, voor degenen die ze nu mislopen.”
38
Tot slot: wat wil je meegeven aan instellingen die je aanpak zouden willen overnemen? “Geef prioriteit aan de bijeenkomsten, zodat ze status krijgen en het voor iedereen belangrijk is: de bijeenkomsten gaan boven interne overleggen. Communiceer dat ook naar je team, zodat je team weet dat je op dat moment niet beschikbaar bent voor activiteiten in je eigen team, of laat het in je rooster opnemen. Maak er iets speciaals van voor de studenten door het een informeel karakter te geven. Dat kan bijvoorbeeld al heel simpel door koffie en thee klaar te hebben staan tijdens de bijeenkomst. Wij hebben het programma vertaald naar een apart programma voor nieuwe collega’s. Dat slaat goed aan. En hierdoor heb je voor de rest van je organisatie wat betreft de begeleiding van nieuwe collega’s direct baat bij de ontwikkelingen rond Opleiden in de School.”
Tips • Zet er twee mensen op. • Zorg voor een heldere structuur: wie op welk moment? • Zorg voor stabiliteit, herkenbaar in de jaarlijn. • Zorg altijd voor achtervang, zodat de bijeenkomst altijd door kan gaan. • Communiceer op tijd.
39
José van Welij is coördinator opleidingsschool en schoolopleider op ROC A12. Zij is bovendien projectleider van de pilot van ROC A12 en ILS‑HAN.
40
Professionalisering van werkplekbegeleiders
Leren begeleiden in het mbo Het Instituut voor Leraar en School van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (ILS-HAN) verzorgt voor ROC A12 een training voor werkplekbegeleiders die goed aansluit op de mbo-context.
Een training voor begeleiders van lio’s en stagiairs In het samenwerkingsverband tussen ILS-HAN en ROC A12 worden mbo-docenten getraind als werkplekbegeleiders voor de stagestudenten, waarbij de begeleidingsvaardigheden centraal staan. De bestaande training was door ILS-HAN ontwikkeld voor het voortgezet onderwijs en werd aangepast voor de mbo-praktijk. De werkplekbegeleiders kunnen de opgedane kennis en ervaring niet alleen benutten bij het begeleiden van de stagestudenten, maar ook in hun dagelijkse praktijk als mbo-docent en in hun rol als studieloopbaanbegeleider. José van Welij is projectleider van de pilot, Aike Ottenheim werkt voor ILS-HAN en geeft sinds kort de trainingen aan werkplekbegeleiders in het mbo.
Hoe zit de training in elkaar, Aike? “Er zijn vijf bijeenkomsten. In elke bijeenkomst komt een ander onderwerp aan bod: observeren, begeleiden op de werkplek (als je in de les aanwezig bent), begeleiden door gesprekken, beoordeling van studenten en verschillende begeleidingsvaardigheden. Inhoud en context van de training zijn in overleg tussen lerarenopleiding en ROC A12 vastgesteld. Ik probeer zoveel mogelijk uit te gaan van authentieke situaties van leraren-in-opleiding, bijvoorbeeld met filmmateriaal en rollenspel, en ik zet ook studenten in de training in. Die laat ik bijvoorbeeld een mini-les geven, zodat de werkplekbegeleiders kunnen oefenen met observeren en begeleiden.”
41
42
Waar is de training op gericht? “Ik vind het vooral belangrijk dat werkplekbegeleiders het inzicht krijgen dat het denkwerk, het reflecteren, bij de student hoort. Je bent als begeleider in een begeleidingsgesprek heel snel geneigd dat over te nemen. De student kan dan heerlijk achterover leunen en de begeleider is hard aan het werk. Voor dat bewustwordingsproces is in de training veel aandacht: de student wordt steeds weer aan het werk gezet, de begeleider stelt daartoe de juiste vragen. Met vragen als ‘Wat voor leerkracht wil je worden?’, bijvoorbeeld, begeleid je een student via ontwikkelpunten naar het uiteindelijke doel; je brengt hem of haar tot actief leren. Dat is wat je als werkplekbegeleider doet: de student begeleiden bij het uitzetten van zijn of haar eigen leerproces richting startbekwaam docent. De training en de begeleiding zelf houden de begeleider een spiegel voor: wat moet een beginnend docent leren, wat kan ik verwachten van een student van de lerarenopleiding en hoe doe ik het zelf als docent? En welke vanzelfsprekendheden hanteer ik? Het mes snijdt dus aan twee kanten. Ik moet als trainer dan wel in staat zijn om de verbinding te leggen tussen het vak van docent en de wereld van de beroepsopleidingen.” De succesfactoren De deelnemers zijn over het algemeen heel tevreden over de authentieke leersituaties en de praktische toepasbaarheid van de training. De inzet van studenten in de training, maar ook het gebruik van beeldmateriaal uit de praktijk en het rollenspel leveren kennis en vaardigheden op die direct toepasbaar zijn in de praktijk van de werkplekbegeleider. Ook de koppeling naar andere aspecten van het beroep wordt gewaardeerd: de begeleidingsvaardigheden komen niet alleen van pas bij het
begeleiden van studenten maar ook in situaties met collega’s en bij hun werk als studieloopbaanbegeleider. De trainer verplaatst zich hierbij voortdurend in de situatie van de deelnemers. Niet alleen wat het werk- en denkniveau betreft (minimaal hbo) maar ook ten aanzien van de situatie waarin de werkplekbegeleider de begeleiding uitvoert: per week is er vaak maar een uur begeleidingstijd beschikbaar voor de student. De trainer heeft dan ook geen verwachtingen die niet realistisch zijn, maar probeert pragmatisch eruit te halen wat er in zit. José, waar heb je als coördinator opleidingsschool mee te maken bij het opzetten van zo’n training? “Om te beginnen is het belangrijk om voor maatwerk voor het roc te zorgen. De trainer moet in staat zijn om de aansluiting met het mbo te maken. Daarom is de keuze voor een geschikte trainer zo belangrijk, iemand die bereid is om zich te verdiepen in de situatie van de werkplekbegeleiders. Ik heb vooraf goed met Aike afgestemd en met haar het doel van de training vastgesteld. We moesten bovendien zoeken naar een vorm voor de training die past in de beschikbare tijd. Bij ons betekende dat dat de cursus nu in ingedikte vorm op hele dagen wordt georganiseerd in plaats van op verschillende dagdelen. Verder moesten we nadenken over het vervolg op de training; je wilt tenslotte de opbrengsten van de training borgen. Daarvoor gaan we vanuit de organisatie intervisiebijeenkomsten voor werkplekbegeleiders organiseren. Het is zaak om in die bijeenkomsten aan te sturen op de inhoudelijke kant van het begeleiden en niet alleen naar de organisatorische aspecten te kijken. Erkenning dat werkplekbegeleiders weinig begeleidingsuren krijgen is goed, maar vervolgens moeten we kijken wat we in de beschikbare tijd wél kunnen bereiken.” 43
Waren er nog moeilijkheden bij het organiseren van de training? “Kijk, het is grote een valkuil om ervan uit te gaan dat iedere onderwijsinstelling op dezelfde manier werkt; iedere instelling heeft zijn eigen cultuur en infrastructuur. Daardoor zijn werkwijze en verwachtingen van elkaar niet altijd duidelijk en dat kan een goede samenwerking belemmeren. Je kunt de afstemming tussen mbo en hbo verbeteren door voor studenten bijeenkomsten te organiseren over wat er van hen wordt verwacht en wat ze kunnen verwachten. Het is nóg beter om daar ook de werkplekbegeleiders bij te betrekken. Zo ontwikkel je gedeelde verwachtingen en doelen. De ontwikkeling van een goed samenwerkingsverband kost gewoon tijd en energie.”
44
Tot slot: wat wil je meegeven aan instellingen die je aanpak zouden willen overnemen? “Beide partijen moeten zich actief inzetten om zich te verdiepen in elkaars leefwereld: de lerarenopleiding moet vraaggericht ontwikkelen en het roc moet weten wat er nodig is. Daarbij is het belangrijk dat je elkaar respecteert en waardeert.”
Tips • Stem inhoud en opzet van de training af met de coördinator van de opleidingsschool. • Zorg voor een goede trainer die zich kan inleven in de praktijk van het mbo. • Zorg voor een goede facilitering; docenten moeten worden uitgeroosterd. • De training is niet vrijblijvend: als je een cursusonderdeel mist moet je dat inhalen. • Gebruik filmpjes uit praktijk, doe aan rollenspel, zet studenten in. • Zorg voor voldoende herhaling van de theorie over de vaardigheden.
45
In het samenwerkingsverband Landstede – Windesheim is Esther Leeftink projectleider van Opleiden in de School, of Samen Opleiden, zoals het project in dit verband wordt genoemd. Daarnaast werkt ze als docent in het voortgezet onderwijs.
46
Kwaliteitsborging
Samen zorgen voor kwaliteit In het samenwerkingsverband van Landstede en Windesheim wordt de ontwikkeling en kwaliteitsborging van Opleiden in de School stevig verankerd op de werkvloer.
Hoge kwaliteit Landstede en Hogeschool Windesheim vormen samen een partnerschap in het opleiden van docenten. Gezamenlijk dragen zij verantwoordelijkheid voor de organisatie en uitvoering van het opleiden van nieuwe docenten, waarbij ze streven naar een hoge kwaliteit. Belangrijke voorwaarde daarvoor is het verankeren van het samen opleiden in de organisatie en het bewaken van de kwaliteit. Esther Leeftink is projectleider van Opleiden in de School. In die rol bewaakt ze de grote lijnen en de voortgang van het project. Hoe pak je de kwaliteitszorg aan, Esther? “We zien het zo: er zijn drie belangrijke niveaus als het gaat om kwaliteit: allereerst de eigen kwaliteit van de student, vervolgens de manier waarop de teams uitvoering geven aan de begeleiding en het onderwijs aan de student en ten derde het platform Opleiden in de School, of Samen Opleiden, zoals wij zeggen.
Het platform is een belangrijk knooppunt van Samen Opleiden – van daaruit wordt het project georganiseerd in een kwaliteitszorgcyclus van een jaar. Het platform zorgt zo voor de bewaking en ontwikkeling van de kwaliteit. De samenstelling van het platform laat zien dat die kwaliteits zorg een gezamenlijke zorg is: er zijn vier leden vanuit Landstede, namelijk een schoolopleider, een projectleider en twee werkplekbegeleiders en daarnaast twee instituuts begeleiders van Windesheim. Met de instituutsbegeleider van Hogeschool Utrecht stemmen we ook zoveel mogelijk af. Je geeft echt samen vorm aan de kwaliteitszorg van Opleiden in de School bij Landstede.” Hoe zit die kwaliteitszorgcyclus in elkaar? “Elk jaar start het platform met het opstellen van doelen voor het komende jaar. Die worden SMART geformuleerd en verdeeld onder de leden: ze committeren zich aan een of meer doelen en er komt voor elk doel een kartrekker. De resultaten voor elk doel worden in een digitale jaarlijn bijgehouden en op 47
48
basis daarvan monitor ik als projectleider de voortgang. Blijft die achter, dan grijp ik in en stuur ik bij. Elke maand overlegt het platform om de resultaten te bespreken en werkzaamheden af te stemmen. Halverwege het jaar spreek ik de kartrekkers afzonderlijk en zo nodig stimuleer ik ze om meer resultaten te bereiken. Aan het eind van het jaar evalueren we de kwaliteit van Opleiden in de School, op de eerste plaats onder de studenten, met een enquête. We willen bijvoorbeeld heel graag weten hoe ze de begeleiding ervaren. Daarnaast kijken we in hoeverre de werkplekbegeleiders en teams voldoende toegerust zijn om de vereiste kwaliteit te leveren. De teams spelen natuurlijk een belangrijke rol in de kwaliteitszorg. Elk team is verantwoordelijk voor zijn eigen werkzaamheden, inclusief de begeleiding van studenten die opgeleid worden tot leraar. De teamplannen bevatten dus ook doelen voor de begeleiding van de studenten die aan een team zijn toegewezen. Ieder jaar wijst de directie in de voorjaarsbrief op het belang daarvan. Wat betreft Samen Opleiden heeft elk team een aanspreekpunt voor het platform.” Hoe bevalt die aanpak? “Heel goed: door deze manier van werken krijgt Samen Opleiden een duidelijke positie binnen het roc en blijf je koersen op gestelde doelen. Die vormen de rode draad op basis waarvan je keuzes maakt. Het wordt gemakkelijker om het werk af te baken en ervoor te zorgen dat de werkdruk realistisch blijft. Daarnaast zorgt deze werkwijze ook voor een lange-termijnperspectief: het besef groeit dat er ieder jaar gewerkt wordt aan het verbeteren van de kwaliteit van Opleiden in de School.”
49
Waar is het succes vooral aan te danken, denk je? “Op de eerste plaats aan het feit dat de vertegenwoordigers van de lerarenopleiding onderdeel zijn van het platform – daardoor wordt in gezamenlijkheid, dus door Landstede zowel als Windesheim, vormgegeven aan de kwaliteitszorg in Opleiden in de School. Het partnerschap van Landstede en Windesheim bestaat al langer; er is wederzijds vertrouwen gegroeid en er is sprake van gelijkwaardigheid. De partners waarderen elkaar. Ook het gebruik van de PDCA-cyclus binnen Landstede is een succesfactor. De teams en docenten bij Landstede zijn gewend om ermee te werken en die ervaring biedt een goede basis voor het Opleiden in de School. Het werken volgens de PDCA-cyclus brengt een bepaalde professionaliteit in kwaliteitsbewaking met zich mee.” Tot slot: wat wil je meegeven aan instellingen die je aanpak zouden willen overnemen? “Ik zou willen zeggen: zorg er vooral voor dat de uitvoering van Opleiden in de School in handen is van mensen die dichtbij de praktijk staan en daar zelf ook uitvoering aan geven. Hierdoor is de kans op overdracht van ontwikkeling naar uitvoering groot. Zorg verder voor een realistisch tempo; vraag niet teveel van mensen en faciliteer voldoende in tijd en mogelijkheden. De projectleider geeft sturing op grote lijnen en bewaakt de voortgang. Wees consequent in deze bewaking. Trek wat harder aan bepaalde mensen als je ze nodig hebt, zodat het werk van het platform gewoon door kan gaan. En ook: maak het zo gemakkelijk mogelijk voor het management. Neem hen zoveel mogelijk mee en doe zoveel mogelijk voorwerk, maar laat hen wel de beslissing nemen.”
50
Tips Besteed vooral aandacht aan deze onderdelen: • de enquêtes onder de studenten; • de jaarlijkse starbijeenkomst van het platform; • het bijhouden van de resultaten in een digitale jaarlijn; • de sturing door de projectleider; • het commitment van de platformleden aan de doelen.
51
Samen door één deur Successen van projecten Opleiden in de School in het mbo In het project Opleiden in de School zijn er wat het mbo betreft vanaf 2009 twee erkende opleidingsscholen actief (de samenwerkingsverbanden Friesland College met de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL) en ROC MiddenNederland met de Hogeschool van Utrecht). In 2012 zijn daar vijf aspirantopleidingsscholen in het mbo als pilot bijgekomen: ROC Nijmegen en ROC A12 in samenwerking met het Instituut voor Leraar en School van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen (ILS-HAN), het Koning Willem I College samen met Fontys Lerarenopleiding Tilburg, en het Deltion College en Landstede in samenwerking met de Christelijke Hogeschool Windesheim. In de afgelopen drie jaar hebben deze vijf samenwerkingsverbanden met ondersteuning van CINOP Advies een infrastructuur voor Opleiden in de School neergezet en gezorgd voor gekwalificeerde begeleiders. Volgende stappen zijn het samen ontwikkelen van een goed curriculum gericht op het mbo en het duurzaam borgen van de kwaliteit. In dit boekje vindt u een aantal good practices uit deze pilots. Ze hebben elk betrekking op een ander aspect van Opleiden in de School, hetzij inhoudelijk, hetzij organisatorisch van aard. We hopen dat ze u zullen inspireren!
Postbus 1585 5200 BP ’s-Hertogenbosch Tel 073-6800800
[email protected] www.cinop.nl