‘Samen verantwoordelijk voor het opleiden van leraren’ (Literatuur)onderzoek naar kwaliteitskader partnermodel Opleiden in de School Januari 2009
Birgit van Duinen Jeroen Onstenk
1
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING .................................................................................................................3 1
OPLEIDEN IN DE SCHOOL ..............................................................................5 § 1.1 § 1.2 § 1.3
2
PARTNERSCHAP VAN SAMEN OPLEIDEN ................................................................................... 5 KWALITEIT VAN OPLEIDEN IN DE SCHOOL............................................................................... 7 CONCLUSIE KWALITEITSKENMERKEN .................................................................................... 12
ONTWIKKELINGEN HOGESCHOOL INHOLLAND EN STICHTING
KIND EN ONDERWIJS ........................................................................................... 14 § 2.1 HOGESCHOOL INHOLLAND ..................................................................................................... 14 § 2.2 STICHTING KIND EN ONDERWIJS ROTTERDAM ........................................................................... 15 § 2.3 INTEGRAAL PERSONEELSBELEID EN PROFESSIONALISERING ....................................................... 16
3
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ........................................................... 17
LITERATUUR .......................................................................................................... 19 Bijlage 1 Kwaliteitskenmerken HBO-notitie ..................................................... 20 Bijlage 2 Concept Kwaliteitskader ................................................................... 21
2
Inleiding In maart 2006 is de projectperiode gestart voor de dieptepilot Opleidingsschool, die is toegekend aan de stichting Kind en Onderwijs Rotterdam. Eén van de doelstellingen van het project is: ‘Per 31 juli 2008 is een structureel partnerschap in opleiden ontstaan tussen de Stichting Kind en Onderwijs en de pabo van Hogeschool INHOLLAND (locatie Rotterdam). ‘ Dit structurele partnerschap is op te vatten als het partnermodel1, zoals dit in de publicatie ‘Opleiden in de school (deel 1)’ door het NVAO genoemd wordt. Om naar structureel partnerschap in opleiden toe te werken, is het van belang om in kaart te brengen, wat het structurele partnerschap inhoudt, wat het aandeel is (en vooral kan zijn) van de betrokken partijen en welke consequenties dit heeft voor het opstellen van kwaliteitscriteria voor dit specifieke partnerschap. In dit literatuuronderzoek worden standaarden die kwaliteit van Opleiden in de School bepalen en de beoordeling van een opleidingsschool nader invulling kunnen geven, in kaart gebracht. Waarbij het partnermodel, ofwel het scenario dat volgens Geldens (2007) ‘partners in leren’ wordt genoemd, leidinggevend is. De kwaliteitsborging in de vorm een waarderingskader met uitgewerkte criteria is vooralsnog niet ‘landelijk’ voor handen. Doelen (van het ontwikkelen) van een kwaliteitsinstrument of een keurmerk zijn onder andere: 1. Opleidingsschool krijgt een kader waarmee de school de ontwikkeling van het concept opleidingsschool verder vorm kunnen gaan geven. 2. Opleidingsschool krijgt een kader waarmee ze de kwaliteitszorg rondom het opleiden op de werkplek verder vorm kunnen gaan geven 3. Door middel van een keurmerk verantwoordt het opleidingsinstituut de kwaliteit en kwaliteitsborging van het buitenschools curriculum in kader van de accreditatie NVAO 4. Borging van de samenwerking van lerarenopleiding en school In dit verslag worden uitkomsten van een verkennend literatuuronderzoek weergegeven, om de globale context van het kwaliteitskader in kaart te brengen. Aan de hand van literatuur over kwaliteitskenmerken van opleidingsscholen, het accreditatiekader van de NVAO (met gerichte indicatoren betreffende het Opleiden in de School) en andere instrumenten die zich richten op ‘keurmerken’ voor Opleiden in de School, wordt dit uitgewerkt. De volgende literatuur c.q. instrumenten worden in dit literatuuronderzoek ‘onder de loep genomen’: ∗ Het accreditatiekader van het NVAO (2007) ∗ Geldens, J.J.M.- Onderzoek naar kenmerken van werkplekleeromgeving (2007) ∗ Notitie van de HBO-raad- Kwaliteitskenmerken van opleidingsscholen (2006) ∗ Organisatie adviesbureau Hoffmans & Heegsma BV – Instrument (2007) ∗ Overige ontwikkelingen • Keurmerk Utrechts Model (2006) • ILS (2006) Dit zal nader worden uitgewerkt in hoofdstuk 1. 1 NVAO, Opleiden in de School: ‘Kenmerkend van het partnermodel is dat de school de verantwoordelijkheid op zich neemt voor een deel van het curriculum en niet alleen voor de stagecomponent van de opleiding tot leraar. De school verzorgt één of meer opleidingsonderdelen, neemt de supervisie op zich van de professionele ontwikkeling van de aanstaande leraar en leidt coaches en begeleiders op voor dit werk. Binnen de lerarenopleiding verzorgt men de vakdidactisch en meer conceptuele thema’s.’
3
In hoofdstuk 2 worden ontwikkelingen op het gebied van opleiden in de school van de beide partners behandeld. Een kader waarbinnen dit onderzoek plaatsvindt wordt mede hierdoor geschetst. Tevens wordt hier integraal personeelsbeleid behandeld om de opleidingsschool als lerende en zich ontwikkelende organisatie te benadrukken. De verkenning en vergelijking kan dienen als aanknopingspunt voor afspraken tussen INHOLLAND en de Stichting Kind en Onderwijs, waarin beider visie wordt geïntegreerd in een gezamenlijk kwaliteitskader voor opleiden in de school. Er worden daarvoor ijkpunten voorgesteld, waar een opleidingsschool op relatief eenvoudige wijze op kan ‘scoren’ (hoofdstuk 3).
4
1
Opleiden in de school
Er is de afgelopen jaren door veel onderwijsinstellingen gezocht naar nieuwe vormen voor het opleiden van de leraren op de werkplek. Dit betreft opleidingsvormen waarbij de opleiding van de leraar steeds meer plaatsvindt op de school in plaats van op de lerarenopleiding. Leren op de werkplek geeft een geheel nieuwe dynamiek binnen scholen: ‘leren, werken, opleiden en professionaliseren komen als functies in de school bij elkaar’ (Kallenberg 2007, p. 7). Hoofdstuk 1 start met een inleiding op Opleiden in de School. Er wordt een beeld gegeven van verschillende modellen binnen het partnerschap van samen opleiden. Vervolgens worden in paragraaf 1.2 de landelijke ontwikkelingen besproken met betrekking tot kwaliteitsborging van Opleiden in de School. In de laatste paragraaf resulteert dit in een voorstel voor een voorlopig evaluatie-instrument. § 1.1
Partnerschap van samen opleiden
Volgens Kiewiet-Kester (2006) kunnen er 5 modellen binnen Opleiden in de School worden onderscheiden. Per model bestaat een oplopende verantwoordelijkheid voor de opleidingsschool. Schoolstagemodel: de school is de werkplek waar de op te leiden leraar in de praktijk functioneert. Alle andere opleidingsactiviteiten liggen bij de lerarenopleiding; Het coördinatormodel: een variant op het schoolstagemodel, waarbij een grotere rol is weggelegd voor de stageschool. Er is een centrale begeleider binnen de school, die de begeleiders van de stagiaires coacht en de begeleiding coördineert; Het partnermodel: de school is mede verantwoordelijk voor een deel van het curriculum van de opleiding. Hiertoe stel de school opleiders binnen de school aan, die opleidingsonderdelen voor hun rekening nemen. Zij verzorgen supervisie over de op te leiden leraren, richten zich op professionele ontwikkeling en verzorgen de training en begeleiding van de coaches die op de school werkzaam zijn. De vakdidactische en meer conceptuele onderdelen van de opleiding blijven echter in handen van de lerarenopleiding; Het netwerkmodel: de school is medeverantwoordelijk voor het curriculum van de opleiding. De school heeft een opleidingsteam bestaande uit een opleider uit de school en coaches die vakdidactisch geschoold zijn. Dit team verzorgt delen van de opleiding die gericht zijn op het concrete handelen van de leraar en de professionele ontwikkeling van de toekomstige leerkracht. Het opleidingsinstituut verzorgt de meer conceptuele en schooloverstijgende kanten van de opleiding. De samenwerking tussen school en opleidingsinstituut is zeer intensief. Het opleidingsmodel: de school verzorgt de gehele opleiding. Scholen hebben (afhankelijk van het model) steeds meer vragen betreffende het aanbod van de opleiding, door hun directe betrokkenheid bij het leren op de werkplek. De trend die hier geschetst wordt heeft als hoofdgedachte de componenten van de lerarenopleiding in een gezamenlijk traject tussen werkveld en lerarenopleiding te laten plaatsvinden. Het doel is dat scholen gestimuleerd worden tot het inrichten van een goede infrastructuur voor het opleidingsproces in de school. Daarbij is het noodzakelijk afspraken te maken met lerarenopleidingen over de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling. Vervolgens is er belang bij een transparant stelsel van taak- en verantwoordelijkheidsverdeling en het opstellen van heldere kwaliteitskenmerken, waar school en opleiding in hun onderlinge relatie bij gebaat zijn. Geldens (2006) gebruikt hier de term protocol. Dit protocol dient als arrangement van samenwerkingsafspraken tussen de hogeschool, partnerscholen en de aanstaande leraren.
5
Functies OidS Er zijn een drietal functies van Opleiden in de School te onderscheiden: dualisering, personeelsbeleid en schoolontwikkeling. Dualisering betekent een lerarenopleiding waarbij een groot deel in de opleidingschool wordt uitgevoerd. De opleiding wordt gezamenlijk vormgegeven door lerarenopleiding en opleidingsschool. Binnen Opleiden in de School bestaan verschillende varianten met betrekking tot de verantwoordelijkheid die de school draagt voor het opleiden in de praktijk. Dit varieert van een eenvoudige stagecomponent (begeleiding) tot het verzorgen van een compleet opleidingsdeel. Deze varianten in verantwoordelijkheid, vragen een verschillende aanpak binnen het personeelsbeleid. Het betreft het professionaliseringsbeleid van medewerkers met betrekking tot het begeleiden van studenten en collega’s (praktijk) en het verzorgen van theoretische en praktische delen van de opleiding. Dit bevordert het karakter van de school als ‘lerende organisatie’. In dit onderzoek wordt voornamelijk gedoeld op het professionaliseringsbeleid met betrekking tot het verzorgen van theoretisch en praktische delen van de opleiding. Van belang is de integratie van het opleidings- en personeelsbeleid. Hierdoor kan zittend personeel zich profileren en worden de doelen als ‘lerende organisatie’ bereikt. Schoolontwikkeling kan door het opleiden in de school gestimuleerd en ondersteund worden. Thema’s die van belang zijn binnen de school, kunnen expliciet aandacht krijgen door een andere cultuur van professionalisering die tot stand komt bij deze aanpak. Een (nieuwe) infrastructuur voor de opvang en begeleiding binnen scholen die zich op het onderdeel schoolontwikkeling richten, is vaak al gecreëerd en gevorderd. Men kan zich derhalve meer richten op onderwijsvernieuwingen en hoe deze te realiseren. Daarbij wordt dan actuele kennis gebruikt voor de ontwikkeling van de school en praktijkgericht onderzoek wordt gebruikt om het onderwijs te verbeteren. In deze setting krijgt Opleiden in de School een wezenlijke invloed op de schoolontwikkeling. De doelstelling van opleidingsscholen volgens Kallenberg (2007) is: ∗ Het verbeteren van het leren en de resultaten van de leerlingen ∗ Het opleiden en professionaliseren van aankomende en zittende leraren en andere (aankomende) professionals in scholen en opleidingen ∗ Het ontwikkelen van voorbeeld-praktijken van goed onderwijs met het oog op het verspreiden ervan onder andere scholen en opleidingsinstituten ∗ De gelijktijdige verbetering van school en opleiding ∗ Het realiseren van duurzaam, toegepast onderzoek ten behoeve van de professionele ontwikkeling van school en leraren (p.26). Kwaliteitscriteria Kwaliteitscriteria waaraan opleidingsscholen moeten voldoen zijn: 1. Kwaliteit van begeleiding 2. Kwaliteit van werkplek in het curriculum 3. Kwaliteit van beoordeling en 4. Kwaliteitsafspraken over de evaluatie en de borging van de kwaliteit (p.11). Zoals reeds in de inleiding is geconstateerd gaat het binnen dit onderzoek om een partnermodel. Daarmee lijkt het belang extra nadruk op kwaliteitskenmerken te leggen, die gericht zijn op de aspecten van het partnermodel. Ook bij de koppeling van de verschillende criteria zullen deze kenmerken de meeste nadruk krijgen, zonder overigens de andere criteria (praktijkgericht) uit het oog te verliezen. Doel is een concept-kwaliteitskader op te stellen waar een opleidingsschool met ambities in de richting van het partnermodel haar voordeel mee kan doen. In eerste instantie is dit gericht op de opleidingsscholen binnen de stichting Kind en Onderwijs Rotterdam.
6
§ 1.2
Kwaliteit van Opleiden in de School
Verschillende organisaties en auteurs hebben zich gebogen over de vraag hoe de kwaliteit van Opleiden in de School te borgen is. Hieronder worden een aantal van deze ontwikkelingen besproken. Achtereenvolgens zullen het accreditatiekader van het NVAO, het onderzoek naar werkplekleren van Geldens, de notitie van de HBO-raad en de instrumenten van adviesbureau Hoffmans besproken worden. Ten slotte worden er in deze paragraaf kort overige ontwikkelingen op dit gebied aan de orde gesteld. De conclusie met betrekking tot overeenkomsten en samenhang van de afzonderlijke kwaliteitscriteria zal in § 1.3 aan bod komen, waar vervolgens een voorlopig evaluatieinstrument wordt voorgesteld. Onderwijsraad De Onderwijsraad (2005) noemt in haar advies zes onderdelen die geborgd moeten worden 1. De kwaliteit van de opleidingsfunctionaris in de school. 2. Variatie in onderwijssituaties ten behoeve van het leerproces van studenten. 3. Verankering van het opleiden in de school in de organisatie (personeelsbeleid) van de school om het leerproces van de student te waarborgen. 4. Borging van de vakinhoudelijke competenties in het praktijkleren. 5. Borging van de samenwerking van lerarenopleiding en school. 6. Kwaliteit van de eindbeoordeling: onafhankelijk en transparante beoordeling. NVAO Het NVAO (2007) sluit aan bij de criteria van de Onderwijsraad en heeft de kwaliteitscriteria van Opleiden in de School ondergebracht in een specificatie binnen het (algemene) accreditatiekader. Het algemene accreditatiekader besteedt aandacht aan de volgende punten: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Doelstelling van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
De kenmerken die de aanscherping op Opleiden in de School inhouden, zijn gespecificeerd in de rubrieken waar de NVAO haar accreditatie op baseert. De specificaties voor Opleiden in de School richten zich vooral op de componenten 2, 3, 4 en 5. Hieronder worden de specificaties voor OidS samengevat per component: 2. Programma ∗ Studenten hebben de gelegenheid ervaring op te doen in gevarieerde onderwijssituaties. ∗ Opleidingsschool werkt intensief samen met de lerarenopleiding waardoor geborgd is dat de verbinding tussen theorie en praktijk wordt gelegd. ∗ Lerarenopleiding en opleidingsschool dragen zorg voor voldoende tijd en faciliteiten voor de student om de studievoortgang te bevorderen. ∗ Selectie van studenten is zorgvuldig en transparant. ∗ Lerarenopleiding en opleidingsschool hanteren een didactisch concept waarmee beide instemmen in verband met het schoolgebonden opleidingstraject. ∗ Bij afsluiting van een schoolgebonden opleidingstraject zijn onafhankelijke eindbeoordelaars betrokken. Aanbeveling ∗ Streven naar een verantwoorde uitsplitsing van verschillende leerdoelen die op verschillende wijzen worden getoetst .
7
3. Inzet personeel ∗ Om de kwaliteit van een schoolgebonden opleidingstraject te garanderen, bestaat er in de opleidingsschool een infrastructuur met voldoende opleidingsfunctionarissen. ∗ De aanwezige opleidingsfunctionaris(sen) is (zijn) deskundig in het opleiden en begeleiden van studenten in het opleidingstraject. Aanbevelingen ∗ Op sommige momenten kan de opleidingsschool ook delen van de opleiding verzorgen, die gericht zijn op het concrete handelen van de leraar. ∗ Dit alles kan niet los gezien worden van het ruimere personeelsbeleid van de opleidingsschool. 4.Voorzieningen ∗ De studenten uit het opleidingstraject in de school hebben voldoende mogelijkheden om begeleiders van de opleidingsschool en de lerarenopleiding te contacteren. ∗ Begeleiding: de opzet van de begeleiding vraagt een systematische aanpak waarbij de begeleiding vanuit de lerarenopleiding en de begeleiding vanuit de opleidingsschool op elkaar afgestemd zijn. 5. Interne kwaliteitszorg ∗ Opleidingsschool kent kwaliteitszorgsysteem dat waarborgt dat de doelstellingen van de lerarenopleiding gerealiseerd worden. Aanbeveling ∗ Ontwikkelen van een ‘Assessment van de werkplek’. Gezien het belang van de NVAO wat betreft erkenning en kwaliteitsbewaking (accreditatie) van opleidingen, kunnen de genoemde aandachtspunten beschouwd worden als minimumeisen, die weliswaar tamelijk globaal geformuleerd zijn en een zekere vanzelfsprekendheid hebben, maar her en der toch verstrekkende consequenties kunnen hebben, bijvoorbeeld als het gaat om de overeenstemming tussen opleidingsschool en opleiding wat betreft intensieve samenwerking en didactisch concept. Geldens Geldens (2007) gaat in op kenmerken van de werkplekleeromgeving centraal. Samen opleiden stelt nieuwe eisen aan de werk – en leeromgeving van de aanstaande leraar. Geldens onderzocht kenmerkende eigenschappen en ontwikkelde een kwaliteitsinstrument waarmee het mogelijk is de kwaliteit van werkplekleeromgevingen voor het leren onderwijzen van aanstaande leraren basisonderwijs in kaart te brengen, te analyseren en nieuwe werkplekleeromgevingen in te richten. Dit kader is opgebouwd uit 104 elementen die zijn geordend in 19 kenmerken en zeven componenten. In kader van dit onderzoek beperken wij ons tot het benoemen van de 7 componenten en de 4 kenmerken die als krachtigste naar voren komen. Zeven componenten: 1. Onderwijsaanbod 2. Leerklimaat 3. Professionaliteit 4. Condities 5. Begeleiding 6. Kwaliteitszorg 7. Startbekwaamheid Krachtige kenmerken die Geldens bespreekt zijn 1. Mentoring en coaching: De werkplekleeromgeving kent een adequate begeleiding op de werkplek met behulp van mentoring en coaching. Terwijl mentoring betrekking heeft op het begeleiden van de aanstaande leraar door de mentor van de basisschool, heeft coaching betrekking op het begeleiden van de aanstaande leraar en de mentor door de docent van de hogeschool en de directie van de basisschool.
8
2. Heldere samenwerkingsafspraken: In de werkplekleeromgeving worden mondelinge en schriftelijke afspraken over het leren en werken van de aanstaande leraar gemaakt. 3. Zorg voor doorgaande lijn: Het onderwijsaanbod binnen een werkplekleeromgeving bezit, naast balans theorie en praktijk, tevens een duidelijke doorlopende structuur en opbouw. 4. Gerichtheid op de bekwaamheden: De eisen waaraan de aanstaande leraar in de werkplekleeromgeving dient te voldoen om zijn startbekwaamheid te verwerven
In onderstaand model worden de samenhang tussen de componenten weergegeven. Ook worden de 4 belangrijkste krachtige kenmerken benoemd.
Condities samenwerkingsafspraken
Leerklimaat
Professionaliteit
Onderwijsaanbod doorgaande leerlijn
Kwaliteitszorg
Begeleiding mentoring/ coaching
Startbekwaamheid bekwaamheden
Figuur 1:
Samenhang componenten WPLO (Geldens 2007)
Interessant binnen deze relatie is dat de centrale componenten onderwijsaanbod, condities, begeleiding en startbekwaamheid (respectievelijk component 1,4,5 en 7) kenmerken bevatten, die in het onderzoek van Geldens naar voren kwamen als krachtige kenmerken. Voor de inrichting van een werkplekleeromgeving gaat het er niet om dat alle gevonden kenmerken (19) daarin aanwezig zijn, maar dat de in potentie krachtige kenmerken de kwaliteit hebben om het leren onderwijzen van aanstaande leraren te stimuleren. Concluderend betekent dat, dat opleidingschool en opleiding overeenstemming bereiken en zorg moeten dragen voor een gemeenschappelijk visie op: • te verwerven bekwaamheden (het ligt voor de hand hierbij uit te gaan van de SBLcompetenties, maar deze kunnen specifiek worden ingekleurd, bv op basis van identiteit, pedagogisch concept of lokale/regionale situatie, zoals de binnenstadschool),
9
een doorgaande leerlijn. Daarbij gaat het er niet alleen om dat de opleidingschool zicht heeft op inhoud en doelen van de opleiding, maar ook omgekeerd. • mentoring en coaching, die niet alleen betrekking heeft op het directe functioneren in de klas, maar ook op het functioneren binnen de school en de relatie met de opleiding. Het is duidelijk dat heldere samenwerkingsafspraken hiervoor voorwaarde zijn. •
HBO-raad In de notitie van de HBO-raad (2006) wordt geconstateerd dat er noodzaak is tot een transparant stelsel van heldere kwaliteitskenmerken, waar school en opleiding in hun onderlinge relatie bij gebaat zijn. Aangezien de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de opleidingsschool bij de opleiding ligt, maar de opleiding niet de mogelijkheid heeft om de werkplek in te richten volgens haar eisen, worden ‘keurmerken’ ontwikkeld door verschillende hogescholen, universiteiten en andere onderwijsinstituten. Het resultaat van deze notitie is de formulering van criteria waarlangs de kwaliteit van de opleidingscholen geborgd kan worden. Op basis van zeven componenten is er een lijst met kwaliteitskenmerken geformuleerd. De componenten zijn gebaseerd op Geldens (2007). De lijst met kwaliteitskenmerken is opgenomen in de bijlage 1. Op basis van deze componenten en daaruit voortvloeiende kenmerken zijn er op verschillende hogescholen, universiteiten ontwikkelingen gaande voor het ontwerp van een keurmerk. Ook binnen dit onderzoek zal gebruik gemaakt worden van de ‘overkoepelende’ componenten en kwaliteitscriteria, waarbij de meest geschikte combinatie en accentuering wordt gezocht om het Opleiden in de School binnen Hogeschool INHOLLAND en Stichting Kind & Onderwijs te expliciteren. Hoffmans Het adviesbureau Hoffmans heeft een evaluatie-instrument ontwikkeld voor scholen Speciaal Basisonderwijs om de kwaliteitszorg binnen het Opleiden in de School te evalueren. Kwaliteitszorg wordt gedefinieerd als ‘het totaal van activiteiten, procedures en instrumenten, die bedoeld zijn om op een permanente, systematische en cyclische wijze de kwaliteit van het onderwijs te bepalen, te bewaken, te borgen en te verbeteren’ (Hoffmans, 2007). Er worden door Hoffmans 4 domeinen onderscheiden, die zijn afgeleid van de componenten die Geldens (2007) in haar onderzoek formuleert. Het kader van Hoffmans dekt deze componenten, maar ordent deze op een meer procesmatige wijze. Het gaat hierbij om de volgende domeinen: 1. Leer-en begeleidingsproces, waarin de studerende zich ontwikkelt onder begeleiding van opleiders en coaches in de school en vanuit het opleidingsinstituut (beslaan componenten onderwijsaanbod (1), leerklimaat(2), professionaliteit (3) en begeleiding (5) 2. Condities (condities (4), kwaliteitszorg (6) 3. Opbrengsten (startbekwaamheid (7) 4. Relaties opleidingsinstituut en school (condities (4) Er zijn vervolgens standaarden per domein geformuleerd, in totaal 13 standaarden. Zie tabel 1. Elke standaard is uitgewerkt in indicatoren. Domein Leer-en begeleidingsproces
Condities
Standaard 1. Deskundigheid opleidingscoördinator 2. Deskundigheid opleidingsmentoren 3. Compleet aanbod 4. Uitdagend aanbod 5. Leren in de praktijk 6. Visie
10
Opbrengsten Relatie opleidingsinstituut en school
Tabel 1:
7. Beleid 8. Kwaliteitszorg 9. Opleiden in de school is een geslaagd project met voldoende opbrengsten 10. Afstemming 11. Mede vormgeving 12. Beoordeling 13. Structurele samenwerking
Domeinen en standaarden (Hoffmans, 2007)
De instrumenten worden door verschillende partijen ingevuld, die een relatie hebben met elkaar, binnen een omgeving en onder condities die bevorderend zijn voor het proces. Dat betekent dat het ‘keurmerk’ mede afhankelijk is van de drie partijen die een rol spelen binnen Opleiden in de School, te weten: de studerende, de begeleiding vanuit de school en de begeleiding vanuit de opleiding. Overige ontwikkelingen: Er wordt door verschillende universiteiten en hogescholen (lectoraten) onderzoek verricht naar de kwaliteitsaspecten van verschillende vormen van leraren opleiden. Een aantal organisaties en instellingen hebben eerste aanzetten gemaakt voor keurmerken voor professionalisering binnen de scholen. Hieronder zullen het Keurmerk Utrechts Model en het Kwaliteitskeurmerk ILS worden behandeld. Keurmerk Utrechts Model Hogeschool Utrecht en IVLOS hebben het keurmerk van het Utrechts model opgesteld. Het is een poging tot het verder ontwikkelen van bestaande verworvenheden en inzichten en toetsbare kwaliteitscriteria vaststellen om de kwaliteit van de inzichtelijk te maken. Bij kwaliteit wordt hier nadrukkelijk de bijdrage geaccentueerd die het Opleiden in de School levert aan de innovatie en het integraal personeelbeleid. Hierbij moet in acht worden genomen dat dit keurmerk voor academische scholen voor voortgezet onderwijs is opgezet, waardoor de criteria op facetten als professionalisering en innovatie gericht zijn. Het inventariseren en onderzoek van deze criteria zijn in dit verband echter ook van belang, gezien de ambitie van Stichting Kind en Onderwijs en Hogeschool InHolland om een groei door te maken in de professionalisering van de werkplek. Bruikbare criteria uit dit instrument kunnen derhalve worden aangewend en geïmplementeerd binnen de verbanden die onderling tussen de instrumenten bestaan. Dit keurmerk is echter ‘beschermd’ en daardoor zijn criteria op dit moment niet beschikbaar. Mogelijk worden deze voor de ontwikkeling van een landelijk keurmerk wel ter beschikking gesteld. ILS (HAN en RU)2 Het ILS is samen met een aantal opleidingsscholen gestart met het ontwikkelen en implementeren van het ‘Kwaliteitskeurmerk ILS en Opleidingsscholen’ (2006). Dit instrument kent 5 standaarden I. Opleidingsschool in relatie tot de kwaliteit van de leerwerkplekomgeving van de student II. Opleidingsschool in relatie tot de kennisontwikkeling op de leerwerkplek III. Opleidingsschool in relatie tot de professionalisering van leerkrachten/docenten IV. Opleidingsschool in relatie tot de schoolontwikkeling V. Opleidingsschool in relatie tot kwaliteitszorg.
2
ILS = Instituut Leraar en School; HAN = Hogeschool van Arnhem en Nijmegen; RU = Radboud Universiteit
11
Elke standaard kent 10 indicatoren. Deze worden in de betreffende literatuur (nog) niet uitgewerkt. Interessant zijn echter de standaarden. Ook hier zal er gekeken worden hoe dit relateert aan de andere componenten en bijbehorende kwaliteitskenmerken van overige kaders die hierboven geschetst zijn. § 1.3
Conclusie kwaliteitskenmerken
Op basis van de beschrijving van de verschillende kwaliteitskaders en instrumenten OidS, zal er in deze paragraaf een keuze voor te gebruiken kwaliteitskenmerken (met bijhorende indicatoren) gemaakt worden. Door verschillende criteria te koppelen en de samenhang te zoeken zal er een eerste aanzet voor een (aanpassing van een bestaand) kwaliteitskader uitgewerkt worden. Dit gebeurt door de koppeling van meest relevante kenmerken uit de verschillende instrumenten die de revue zijn gepasseerd. Deze worden in onderstaande paragraaf kort behandeld. Als uitgangspunt wordt het meest concrete en volledige instrument, dat van Hoffmans, dat zelf weer voortbouwt op Geldens, gebruikt. Vervolgens worden de indicatoren van dit instrument gekoppeld aan de kwaliteitscriteria van de HBO-raad. In hoofdstuk 3 zal dit verder uitgewerkt worden, waarbij de combinatie met recente ontwikkelingen worden ingepast binnen de kaders die betrekking hebben op de situatie Hogeschool InHolland en haar partner. Hoffmans Indien we binnen het instrument van Hoffmans wijzigingen aanbrengen (gebaseerd op onder andere de combinatie en de accentuering van de krachtige kenmerken van Geldens) zijn de indicatoren vervolgens te gebruiken als aanzet voor een kwaliteitskader binnen de evaluatie van Kind en onderwijs. Het instrument van Hoffmans is door het gebruik van indicatoren een adequaat in te vullen lijst, waarbij de indicatoren de operationalisaties zijn van de standaarden. Door accenten te verschuiven, zullen een aantal indicatoren op andere wijze geoperationaliseerd moeten worden. Tevens is te overwegen de hoeveelheid indicatoren in te perken. Het instrument van Hoffmans gebruikt de zeven componenten van Geldens (2007). Het kader van Hoffmans dekt deze componenten, maar ordent deze op een meer procesmatige wijze. Ook komen de krachtige kenmerken van Geldens expliciet aan bod in de standaarden. Aangezien het van belang is de krachtige kenmerken een duidelijk accent te geven in het instrument zal er naar de standaarden/indicatoren gekeken worden waar deze elementen worden geoperationaliseerd. Krachtige kenmerken van Geldens die terug zijn te vinden in Hoffmans’ instrument: Doorgaande leerlijn in domein 1 (leer- en begeleidingsprocessen) zijn in standaard 1 en 2 voldoende uitgewerkt om aan het krachtige kenmerk ‘mentoring/coaching’ uitdrukking te geven. Mentoring/coaching in domein 1, standaard 1 en 2. Samenwerkingsafspraken in domein 2, maar dan vooral gericht op de visie. Samenwerkingsafspraken ook in domein 4 standaard 10 t/m 13. Bekwaamheden komen terug in domein 3, standaard 9: indicator ‘de studerenden voelen zich bekwamer’. Aanpassingen/aanvullingen: ∗ In de standaard 1 worden een aantal indicatoren aangescherpt in de context van professionaliseren op de werkvloer en schoolontwikkeling. ∗ Bij standaard 3, 4 of 5 zijn naar aanleiding van de aanbeveling van NVAO een aantal indicatoren aangescherpt of samengevoegd. ∗ Standaard 7 kent de nadruk op personeelsbeleid, ook hier zijn enkele indicatoren aangepast.
12
∗
∗ ∗
Standaard 9 (domein Opbrengsten): hier kan uitdrukkelijker op professionaliseren op de werkplek aangestuurd worden. De school als lerende en zich ontwikkelende organisatie3. De naam van de standaard is daarom aangepast. Daarnaast zijn er aanvullende indicatoren opgenomen. De operationalisatie van de indicator ‘de student voelt zich bekwamer’ is tevens aangepast, omdat het op deze wijze het krachtige kenmerk ‘bekwaamheden’ geen recht doet. Standaard 11: hier zijn enkele indicatoren aangevuld. Waardoor er explicieter opgenomen is wat de vormgeving (bijvoorbeeld) inhoudt. De aanpassingen bij standaard 7, 9 en 11 zijn mede aangescherpt door de expliciete accentuering van de opleidingsschool in de rol van ‘lerende en ontwikkelende organisatie’, zoals deze onder andere in het instrument van ILS/HAN in standaard III en IV zijn beschreven.
De aandachtspunten uit dit instrument zijn meegenomen in het concept kwaliteitskader (bijlage 2).
3
zie ook kwaliteitskenmerk 10 uit de HBO-notitie. Bijlage 2.
13
2
Ontwikkelingen Hogeschool INHOLLAND en Stichting Kind en Onderwijs
In dit hoofdstuk zal de (visie)ontwikkeling op het gebied van OidS van Hogeschool INHolland en stichting Kind en Onderwijs worden behandeld. In paragraaf 2.3 ten slotte wordt het integraal personeelsbeleid van een opleidingsschool kort geschetst. Hiermee wordt het belang benadrukt van de ontwikkelingen voor zowel Hogeschool INHolland als ook de opleidingsschool als werkplek én professionaliseringsplek. § 2.1 Hogeschool INHOLLAND Stand van zaken Hogeschool INHOLLAND (2002-2003) Binnen Hogeschool INHholland werd gestart met een aantal scholen, die in samenwerking met het opleidingsinstituut de kwaliteit van toekomstige leraren wilde bevorderen. Met als uitgangspunt de bestaande situatie, waarbij de school leverancier is van stageplaatsen. Overige opleidingsactiviteiten werden binnen deze samenwerking zoals gebruikelijk op de opleiding uitgevoerd. Na analyse van de bestaande situatie ontstond de wens de volgende aspecten te ontwikkelen: ∗ Bevorderen van kwaliteit van de studenten binnen de praktijk door als basisschool meer gekwalificeerde coaches in te zetten. ∗ Ontwikkelen van scholing voor coaches/begeleider in het primair onderwijs. ∗ Het bevorderen van communicatie tussen opleiding en basisschool. ∗ Inzetten van leerkrachten primair onderwijs op de opleiding, zodat zij kennis kunnen nemen van de aanpak en de inhouden op de opleiding. Men kan concluderen dat dit voor schoolorganisaties die met Opleiden in de School wilden werken, een ontwikkeling betreft richting een coördinatormodel (NVAO – deel 1). In 2006 werd landelijk geconstateerd dat scholen (nog) intensiever bij het opleidingsinstituut betrokken willen worden en niet langer alleen leverancier van praktijkplaatsen willen zijn. Er bestaan immers mogelijke trajecten, waarbij de partnerschool medeopleider wordt, waarbij in overleg met de opleiding bekeken kan worden welke invulling het curriculum in de toekomst kan krijgen. Het onderwijs van de toekomstige leerkracht wordt op deze wijze steeds meer afgestemd op de organisatie waarbij de leerkracht gaat werken. Stand van zaken binnen Hogeschool INHOLLAND (2006-2007) Meeste samenwerkingsverbanden Opleiden in de School zijn gericht op het coördinatormodel, waarbij de volgende voorwaarden zijn geformuleerd (Werkgroep, 2006): 1. In de scholen die deelnemen is er een opleidingsfunctionaris en is er de garantie dat studenten opgeleid worden in gevarieerde onderwijssituaties en onderwijsfasen; 2. Opleiden in de School is structureel verankerd in het personeels- en opleidingsbeleid van de school; 3. Vakinhoudelijke competentie is stevig verankerd in het opleidingstraject; 4. Opleidingsschool en lerarenopleiding werken intensief samen; 5. Afsluiting van het opleidingstraject is transparant en de beoordeling is onafhankelijk. Doel is borgen van de kwaliteit. Er is tevens sprake van een aantal opleidingsscholen, die binnen een dieptepilot het partnermodel willen verkennen en verdiepen. Dit betreft in Den Haag onder andere de basisschool ‘Onze Wereld’ en in Rotterdam betreft dit het bestuur van Kind en Onderwijs Rotterdam (voorheen VPCS). Enkele andere schoolorganisaties lijken op zoek naar een (veranderende) invulling van een opleidingsschool, met raakvlakken met het partnermodel. Hierbij wordt een vraag van het werkveld geconstateerd met betrekking tot ‘nauwere’ samenwerking opleiding en
14
opleidingsschool, waarop de projectgroep OidS van Hogeschool INHolland de volgende aanbevelingen doet: ∗ Binnen een locatie een team van enkele medewerkers formeren die in kunnen gaan op gerichte vragen uit het werkveld. Ontwikkelcapaciteit is hierbij onontbeerlijk. De relatiebeheerder vervult hierbij een belangrijke rol voor wat betreft de communicatielijnen. ∗ Het opstellen van kwaliteitscriteria opleidingsschool. Voor werkelijk opleidingsscholen komen tot een landelijke certificering. Voor andere scholen zou een opleidingskeurmerk kunnen volstaan. De vraag naar heldere criteria voor een opleidingsschool wordt dus steeds belangrijker. Scholen zoeken naar kwaliteitscriteria die de kwaliteit van het opleiden garanderen. Aanvulling 2007-2008 Uit de contacten met schoolbesturen komt helder naar voren dat het opleiden van studenten een gezamenlijke verantwoordelijkheid behoort te zijn. Er is duidelijke groei merkbaar naar een opleidingsmodel waarin opleiding en werkveld er samen borg voor willen staan kwalitatief goede studenten af te leveren. Samen Opleiden zal in de komende jaren nog sterker in praktijk worden gebracht. Een deel van de schoolbesturen wil een borging van de kwaliteit van hun organisatie via een keurmerk tot uitdrukking brengen. Het ziet er naar uit dat er in het leerjaar 2008-2009 een landelijk keurmerk beschikbaar is. Niet alleen binnen de dieptepilots wordt er nagegaan op welke wijze een opleidingsschool zijn invulling dient te krijgen, ook andere schoolbesturen zijn hier naarstig naar op zoek. Op basis van een zelfevaluatie zou een audit uitgevoerd kunnen worden. Bij een positieve audit kan dan een keurmerk worden uitgeven voor een geldigheidsduur van 2 tot 4 jaar. § 2.2 Stichting Kind en Onderwijs Rotterdam De stichting ‘Kind en Onderwijs Rotterdam’(voorheen stichting VPCS) is reeds enkele jaren actief op het terrein van opleiden in de school. In nauwe samenwerking met Hogeschool INHolland- afdeling Educatie Rotterdam is sinds 2003 een duaal opleidingstraject opgezet voor studenten van pabo-3 en pabo-4. Na een sollicitatie- en een selectieronde worden studenten bij één van de deelnemende scholen benoemd als onderwijsassistent. Het opleiden van nieuwe leerkrachten wordt gezien als een essentieel onderdeel in het kader van integraal personeelsbeleid. Bij iedere deelnemende school is een opleidingscoördinator benoemd; een teamlid die de directe verantwoordelijkheid heeft voor het coördineren van alle opleidingsaspecten. Een student wordt aan een groep en een praktijkbegeleider verbonden. De taak van een praktijkbegeleider bestaat primair uit het ondersteunen en helpen reflecteren door de student zelf. Vanuit die reflectie bouwt de student een ‘zelfbeeld als leraar’ op, een eigen onderwijsconcept en een persoonlijk vakmanschap. In de visie van de Stichting is een opleidingsschool ‘een school die in samenwerking met een lerarenopleiding gericht is op gezamenlijke en wederzijdse professionalisering van aanstaande en zittende leraren’. Binnen het model dat de stichting hanteert, biedt de school niet slechts een stageplaats aan studenten, maar probeert de school de ontwikkeling van (a.s.) leerkrachten op elkaar af te stemmen. Kenmerken van een opleidingsschool zijn onder andere: ∗ de student als professional en volwaardig lid van de schoolorganisatie; ∗ er is een opleidingscoördinator benoemd; ∗ ervaren leraren als praktijkbegeleider inzetten en deze de mogelijkheid bieden zich te bekwamen in deze rol; ∗ de school als lerende gemeenschap, waarin de ontwikkeling en vernieuwing van onderwijs in een cyclisch proces gebruikelijk is; ∗ een rijke leeromgeving;
15
∗ ∗
een open communicatieklimaat; een transparante organisatie.
§ 2.3 Integraal Personeelsbeleid en professionalisering Binnen de ontwikkelingen van OidS is integraal personeelsbeleid een belangrijk aspect. Eén van de doelen van dit beleid is het stimuleren van de professionele ontwikkeling van leraren en deze in lijn te brengen met de organisatiedoelen (Schuurmans, 2007). Ook binnen de visie op een opleidingsschool van de Stichting Kind en Onderwijs Rotterdam komt dit expliciet aan de orde. In het instrument dat opgesteld wordt in kader van de kwaliteitsborging van OidS binnen de Stichting, zal dit professionaliseringselement dan ook benadrukt worden. Er zijn diverse redenen om professionele ontwikkeling van leraren te stimuleren. Doordat de leraar zijn eigen functioneren probeert te professionaliseren, zal ook een te verwachten verbetering van de leerresultaten van zijn leerling plaatsvinden. Daarnaast is het een persoonlijke meerwaarde. Verder zal de school als organisatie professionele ontwikkeling moeten stimuleren omdat dit een voordeel kan hebben in het realiseren van inhoudelijke en onderwijskundige verbeteringen in school. Er wordt door velen gepleit leraren aan te moedigen hogere niveaus van professioneel functioneren na te streven, zodat: ‘op deze wijze beroepsmatige prestaties kunnen worden geleverd die de soms ambachtelijke en routinematige beroepsuitoefening overstijgen en duidelijk verbonden zijn met de wetenschappelijke kennisbasis waarop de professionele leraar zijn of haar handelen baseert’ (Schuurmans, 2007, p.4).
16
3
Conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk zal een conclusie met betrekking tot een adequaat kwaliteitskader worden geformuleerd. Om een model te realiseren dat aansluit bij de visie van Hogeschool INHolland en Stichting Kind & Onderwijs, kent het kwaliteitskader een nadruk op bepaalde facetten, die gerelateerd zijn aan het partnermodel. Het gaat daarbij vooral om de focus op de school als lerende en zich ontwikkelende organisatie. De aanpassing van het kader is enerzijds gericht op de school als opleidingsschool en anderzijds nadrukkelijk gericht op de kwaliteitsverbetering binnen de school. Dit uit zich in de indicatoren die zich op professionalisering en ontwikkeling richten. In het opstellen van het instrument zijn de kenmerken van een opleidingsschool, die genoemd worden in de beschrijving van het project Opleiden in de School van de Stichting Kind en Onderwijs Rotterdam van het cursusjaar 2008-2009, naast de standaarden en indicatoren gelegd van het te ontwikkelen instrument. Op basis van deze vergelijking is er voor gezorgd dat de indicatoren de kenmerken dekken, die van belang worden geacht door Kind en Onderwijs en InHolland. Dit resulteert in een voorlopig kwaliteitskader, waarbij de kwaliteitscriteria van de HBO Raad zijn aangevuld met elementen uit de theorie (met name Hoffmans en Geldens) en de praktijk van Kind en Onderwijs en INHolland. Dit voorlopige instrument is in bijlage 2 opgenomen. Dit kader kan de leidraad zijn voor afspraken tussen INHolland en Kind en Onderwijs over de eisen aan de opleidingsschool. Omdat ze aansluiten bij de landelijke kaders en criteria vormen ze tevens een basis voor de beoogde erkenning en eventueel keurmerk als opleidingsschool. Het kwaliteitskader kan worden gebruikt als intern gesprekskader binnen de opleidingsschool en als gesprekskader tussen opleidingsschool en opleiding. Het is een instrument voor zelfevaluatie en mondt uit in een verslag, dat op basis van de 16 kenmerken wordt weergegeven. De indicatoren per kenmerk zijn niet exclusief, zij vormen de leidraad voor de verantwoording van het kenmerk. Op basis van de deze 16 kenmerken maakt de school afspraken over de kwaliteit en doorontwikkeling van de opleidingsschool. De kenmerken en bijbehorende indicatoren zijn gericht op de school als systeem, het team en de aanstaande leraren die in opleiding zijn. Het instrument richt zich op het opleiden op de werkplek van studenten van de PABO, in eerste instantie de studenten van het 3e en 4e jaar. Het kwaliteitskader start met een algemene inleiding; een korte beschrijving van een aantal formele aspecten van de opleidingsschool. Deze staan in het kader ‘Inleiding’ genoemd, zie bijlage 2. Vervolgens kunnen de 16 kenmerken en bijbehorende indicatoren gebruikt worden voor de verslaglegging ten behoeve van de zelfevaluatie. Aanbevelingen voor de (nabije) toekomst. Behalve de indicatoren die zich richten op de school als lerende en zich ontwikkelende organisatie kunnen in het instrument ook specifieke criteria (in kader van die professionalisering) voor verschillende ontwikkelingsvraagstukken van de betreffende scholen worden opgenomen. Hier is inzicht in deze ontwikkelingsvraagstukken nodig. Deze criteria kunnen per school verschillend zijn, afhankelijk van de profilering van de betreffende opleidingsschool. Aanbeveling: in kader van de context van de profielen van de scholen van Kind en Onderwijs, kan er een keuze worden gemaakt om bij enkele kwaliteitskenmerken specifieke startbekwaamheden op te nemen, die op de betreffende opleidingsscholen relevant zijn. Dit zal dan vooral voorkomen bij kenmerk 9 ‘bevat kritische voor het leraarsberoep kenmerkende situaties’, bij kenmerk 10 ‘kenmerkt zich door een lerende organisatie’ en bij kenmerk 14 ‘zorgt voor een doorgaande lijn in het aanbod van professionalisering en schoolontwikkeling’. Dit kan in kader van dit verkennende literatuuronderzoek nog niet aan bod komen.
17
Indien het vervolgonderzoek uitkomsten biedt, die gerichte bekwaamheden op kenmerken van de stadsscholen en haar omringende stadwerkelijkheid definieert, kunnen deze mogelijk als aanvulling op het kwaliteitskader gebruikt worden.
18
Literatuur Geldens, J.J.M. & Popeijus H.L. (2006) Samen opleiden: een gedeelde verantwoordelijkheid. VELON Tijdschrift 27 (3), 13-21. Geldens, J.J.M. (2007). Leren onderwijzen in een werkplekleeromgeving. Een meervoudige casestudy naar kenmerken van krachtige werkplekleeromgevingen voor aanstaande leraren basisonderwijs. Helmond: Kempellectoraat, Hogeschool de Kempel. Geldens, J.J.M. & Popeijus, H.L. (2007). Van leverancier van stageplaatsen naar partners in leren. Helmond: Kempellectoraat, Hogeschool de Kempel. Hoffmans, C.J.M. (2007). Opleiden in de school. Zelfevaluatiekader Opleiden in de School. Kallenberg, A.J. (2007). Opleiden van leraren bij institutionele samenwerking: Een vierluik. Working Paper. Ruud de Moor Centrum: Heerlen. Kallenberg, A.J. en F.C.M. Rokebrand (2006). Kwaliteitskenmerken van opleidingsscholen. Notitie in opdracht van de stuurgroep in het kader van de beleidsagenda hbo Raad- OCW. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Kiewiet-Kester, J. (2006). PDS nader bekeken, een praktijkbeschrijving van ‘opleiden in de school’. Leiden: Lectoraat Educatie Hogeschool Leiden. Kind en Onderwijs Rotterdam (2008). Opleiden in de school. Cursus 2008-2009. Rotterdam. NVAO (2007). Opleiden in de school-1. Kwaliteitsborging en toezicht. NVAO en Inspectie van het Onderwijs. NVAO (2007). Opleiden in de school-2. Kwaliteitsborging en toezicht. Praktijk. NVAO en Inspectie van het Onderwijs. NVAO (2007). Opleiden in de school-3. Kwaliteitsborging en toezicht. Advies. NVAO en Inspectie van het Onderwijs. Projectgroep OidS Hogeschool INHOLLAND (2007). Evaluatieverslag Opleiden in de School 2006-2007. Hoe nu verder? Projectgroep OidS Hogeschool INHOLLAND (2008). Memo Samen Opleiden. Rozemond, T. & Rodrigues, F. (2007). Opleiden in de school, kwaliteit voorbij de implementatiegelden. VELON Tijdschrift 28 (3). Schuurmans, R, Coonen, H. en K. Sanders (2007). Van startbekwaam naar excellent leraarschap. Notities bij een specialistisch carriereconcept, TH&MA. Tijdschirft voor Hoger Onderwijs en Management. School of Education INHOLLAND (2008). Samen opleiden. Daar staan we samen voor! Werkgroep Opleiden in de School (2006). Visiestuk Opleiden in de School. Internetsites www.feo.hvu.nl/samenopleiden/keurmerk/projectplan%20Het%20Utrechts%20Model%20%20verkort.doc www.deopleidingsschool.nl
19
Bijlage 1 Kwaliteitskenmerken HBO-notitie Kwaliteitskenmerken voor opleiden in de school (gebaseerd op Geldens, e.a., 2003) De kwaliteitskenmerken zijn gebaseerd op zeven componenten: 1. Het onderwijsaanbod bevat een goede balans theorie - praktijk en een doorgaande leerlijn. 2. Het leerklimaat kenmerkt zich door een uitdagend en stimulerend en een emotioneel veilig klimaat binnen de werkplekleeromgeving 3. Professionaliteit kenmerkt zich door professionalisering en zelfsturing van de betrokkenen en door een lerende organisatie als geheel. 4. Bij condities gaat het om faciliteiten in de vorm van beschikbare mensen, up-todate (ICT) materialen, ruimte, tijd, geld en afspraken. 5. De begeleiding bevat mentoring en coaching en de afstemming van het aanbod op de behoeften van de (aanstaande) leraar. 6. Er is sprake van een systematische zorg voor kwaliteit met als kenmerken zelfevaluatie en procesmanagement 7. (Speciaal gericht op opleiden in de school:) De component startbekwaamheid omvat de inhouden en richtlijnen voor bekwaamheden die te maken hebben met het beroepsprofiel leraar primair onderwijs. E.e.a. brengt de HBO-raad tot de volgende kwaliteitskenmerken: Opleiden in de school 1. is gericht op persoonlijke ontwikkeling van de leraar (in opleiding) 2. gebruikt een systeem van adequate mentoring en coaching 3. kenmerkt zich door een uitdagend en stimulerend leerwerkklimaat 4. is emotioneel veilig en inspirerend 5. kan bogen op de aanwezigheid van voldoende professionaliteit in het team 6. kent een geleidelijke overgang naar zelfsturend leren en werken 7. heeft een evenwichtige balans tussen theorie en praktijk 8. heeft een aanbod dat is afgestemd op de onderwijsbehoeften van de (aanstaande) leraar 9. bevat kritische voor het leraarsberoep kenmerkende situaties 10. kenmerkt zich door de lerende organisatie 11. bevat een up-to-date werkplekleeromgeving, compleet en rijk aan (ICT) middelen 12. bevat voldoende facilitering en prioritering op de werkplekleeromgeving 13. omvat stimulansen tot ontwikkeling van de zelfevaluatie en het competentiegevoel van de (aanstaande) leraar 14. zorgt voor een doorgaande lijn in het aanbod van professionalisering en schoolontwikkeling 15. wordt opgezet op basis van gemeenschappelijke afspraken tussen de actoren 16. volgt op systematische wijze de (school) ontwikkeling 17. kent een doelmatige inzet van personele en materiële middelen.
20
Bijlage 2 Kwaliteitskader Opleidingsschool
Inleiding: Hier schrijft de school een algemene inleiding alvorens onderstaande criteria te beschrijven. Het betreft een beschrijving van de afspraken tussen lerarenopleiding en opleidingsschool over onderlinge verdeling van na te streven doelen. Informatie over de doelgroep en beschrijving van selectieprocedure binnen het OidS-traject. De studiepunten die het traject oplevert en de wijze waarop de opleiding op basis van de vaststelling van de individuele kwaliteit van de instromende student een programma op maat garandeert.
De Opleidingsschool: 1. is gericht op persoonlijke ontwikkeling van de aanstaande leraar • • • •
Er zijn mogelijkheden voor leren van elkaar (intervisie, collegiale consultatie, observatie). Er zijn mogelijkheden voor het deelnemen aan interne scholing. Er zijn mogelijkheden voor samenwerking in teams (samen met andere studenten, projecten, bouwoverleg). Er is gelegenheid tot sociale interactie (tijdens het samenwerken in teams, contacten in wandelgangen).
2. gebruikt een systeem van adequate mentoring en coaching • • • • • • •
•
•
De opleidingscoördinator en de praktijkbegeleiders hebben een taakomschrijving.4 De opleidingscoördinator stuurt de praktijkbegeleiders aan. De opleidingscoördinator coacht de praktijkbegeleiders. De opleidingscoördinator voert structureel overleg met het management. De opleidingscoördinator onderhoudt structurele contacten met het opleidingsinstituut. De directie stelt in overleg met de opleidingscoördinator per schooljaar de schoolontwikkelingsagenda op. De opleidingscoördinator verzorgt, in samenspraak met de praktijkbegeleiders, de coördinatie van afstudeeronderwerpen en begeleidt de afstudeeronderzoeken van de aanstaande leraar. De praktijkbegeleiders hebben structureel overleg met de opleidingscoördinator. De praktijkbegeleiders onderhouden structurele contacten met begeleiders van het opleidingsinstituut.
3. kenmerkt zich door een uitdagend en stimulerend leerwerkklimaat • •
Het leeraanbod voor de aanstaande leraar is breed en volledig. Het leeraanbod vertoont een doorgaande lijn.
4 Hierbij is het van belang om als team helder te hebben wat de taakomschrijving en de criteria zijn, waaraan een opleidingscoördinator Kind en Onderwijs zou moeten voldoen volgens de Stichting en waar ‘in het algemeen’ de opleidingscoördinator aan moet voldoen.
21
• • •
Het leeraanbod vertoont samenhang. Er is ruimte voor projecten en experimenten De aanstaande leraar is zoveel mogelijk lid van het schoolteam
4. is emotioneel veilig en inspirerend • Er is een open, uitdagende en veilige cultuur. •
De school zorgt voor introductie in de school en in het team.
5. kan bogen op en draagt zorg voor de aanwezigheid van voldoende professionaliteit in het team • •
De opleidingscoördinator en praktijkbegeleiders houden door opleiding en nascholing hun deskundigheid5 op peil. De praktijkbegeleiders zijn deskundig in het coachen van aanstaande leraren
6. kent een geleidelijke overgang naar zelfsturend leren en werken • •
De leerdoelen van de aanstaande leraar ontwikkelen, verdiepen en verbreden zich, onder andere gericht op de steeds zelfstandiger inzet van de werknemer Door de gerichte inzet van aanstaande leraren ervaren leraren vergroting van kwaliteit en mogelijkheden in hun onderwijs.
7. heeft een evenwichtige balans tussen theorie en praktijk • •
•
De leerdoelen zijn duidelijk voor de aanstaande leraar en praktijkbegeleiders. De aanpak van studieopdrachten past bij de aanstaande leraar en bij de praktijksituatie. Theorie en praktijk zijn aantoonbaar op elkaar afgestemd.
8. heeft een aanbod dat is afgestemd op de ontwikkelingsbehoeften van de (aanstaande) leraar • •
Het leeraanbod biedt maatwerk (talenten, specialisatie). Het leeraanbod bouwt voort op de mogelijkheden, talenten en specialisatie van de aanstaande leraren.
9. bevat kritische voor het leraarsberoep kenmerkende situaties • •
Het leeraanbod is ingebed in reële situaties en gericht op het concrete handelen van de aanstaande leraar. De aanstaande leraar voelt zich bekwamer op de relevante leerdoelen6 in de specifieke context van opleiden in de school.
10. kenmerkt zich door de lerende organisatie • •
Door opleiden in de school wordt professionele ontwikkeling van de aanstaande leraar en leraren gestimuleerd. Voor het zittend personeel is vastgelegd hoe bekwaamheden op peil worden gehouden.
5 Voor de meting van de deskundigheid van een opleidingscoördinator zal er gebruik gemaakt moeten worden van indicatoren die vanuit de Stichting gelden en die aan de NVAO-eisen voldoen. 6 Hier wordt ook gerefereerd aan ‘leerdoelen’ uit standaard 5.
22
• • •
Voor nieuw personeel dat nog niet of onvoldoende bekwaam is, is vastgelegd welke activiteiten zijn gepland. Het opleidingsbeleid is uitgewerkt in een concreet plan voor het komende jaar. Het integraal personeelsbeleid is gericht op de stimulering van de professionele ontwikkeling van leraren.
11. bevat een up-to-date werkplekleeromgeving, compleet en rijk aan (ICT) middelen • • •
De werkplekleeromgeving is rijk en gevarieerd. Er heerst een cultuur waarin leren wordt gestimuleerd Alle onderdelen van leer-en vormingsgebieden op het niveau van de desbetreffende groep worden aangeboden.
12. bevat voldoende facilitering en prioritering op de werkplekleeromgeving • •
Er zijn voldoende faciliteiten voor opleiden in de school. De opleidingscoördinator en de praktijkbegeleiders zijn voldoende gefaciliteerd.
13. omvat stimulansen tot ontwikkeling van de zelfevaluatie en het competentiegevoel van de (aanstaande) leraar • Het geleerde wordt systematisch geëvalueerd (beoordeling volgens stramien, coaching, (360º)feedback).
• • • • • •
De rol van de school bij de beoordeling is duidelijk. De aanstaande leraar beoordeelt ook zichzelf. Voor de beoordeling worden eenduidige criteria gehanteerd. De beoordeling is transparant voor de aanstaande leraar. De beoordeling wordt met de aanstaande leraar besproken. Er wordt gewerkt met het portfolio van de aanstaande leraar.
14. zorgt voor een doorgaande lijn in het aanbod van professionalisering en schoolontwikkeling • • • • • • • • • •
Door opleiden in de school worden inhoudelijke en onderwijskundige verbeteringen in school ondersteund. Door opleiden in de school worden innovaties op relevante ontwikkelingspunten gerealiseerd. Door opleiden in de school ontstaan voorbeeld-praktijken van goed onderwijs met het oog op het verspreiden ervan onder andere scholen en opleidingsinstituten. De school heeft een visie op het opleiden van zittend personeel vastgelegd (intern). De school heeft een visie op het opleiden van studenten vastgelegd(extern). In deze visie is de relatie tussen opleiden, professionaliseren en innoveren verhelderd. In deze visie is de relatie met de onderwijsvisie verhelderd. De visie is uitgewerkt in een personeels- en opleidingsbeleidsplan (doelen, korte en lange termijn). De visie wordt gedragen door het personeel. Uit de visie blijkt dat opleiden in de school een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is.
23
15. maakt afspraken met de opleiding •
Afspraken tussen opleidingsinstituut en opleidingsschool liggen vast in een overeenkomst, waarbij er: o een transparant stelsel van taak- en verantwoordelijkheidsverdeling is. o heldere kwaliteitskenmerken zijn opgesteld. o concrete doelen van samenwerking worden geformuleerd. o afspraken over de begeleiding en beoordeling van de aanstaande leraren zijn gemaakt. • De begeleiders van het opleidingsinstituut hebben structureel afstemmingsoverleg met de opleidingscoördinator, dit afstemmingsoverleg heeft betrekking op: o het leer- en opleidingsaanbod. o de wijze van begeleiding. o de competenties van de studenten. o De voortgang en de beoordeling
16. hanteert een goede kwaliteitszorg-systematiek ten aanzien van Opleiden in de School • • • • • •
De school beschikt over een profiel van de aangeboden leerplekken (wat is er te leren binnen elke situatie, bij de praktijkbegeleider). De school evalueert ieder opleidingstraject systematisch (zelfevaluatie aanpak). De school evalueert het opleidingsbeleid systematisch. De school trekt conclusies uit deze evaluaties. De school onderneemt acties ter borging of verbetering van het opleiden in de school. De school verantwoordt zich over de gerealiseerde kwaliteit (naar studenten en opleidingsinstituut).
17. kent een doelmatige inzet van materiële en personele middelen (in te vullen door directie) • •
De school heeft binnen de personeelsformatie ruimte gecreëerd voor coaching en begeleiding van studenten en beginnende leerkrachten De school draagt zorg voor een effectieve inzet van middelen ten dienste van scholing en nascholing
24