rode zaal Grote podia
Christoph Marthaler
Glaube Liebe Hoffnung van Ödön von Horváth en Lukas Kristl
zo 9, ma 10 dec 2012
2012-2013 theater Theaterfestival 23 aug > zat 1 sep 2012 René Pollesch & Volksbühne am Rosa-Luxemburg-Platz Di 11, wo 12 sep 2012 Jan Fabre & Troubleyn Wo 12, do 13, vr 14, za 15, zo 16 sep 2012 Jan Fabre & Troubleyn Za 29, zo 30 sep 2012 Nature Theater of Oklahoma Wo 3, vr 5, za 6, zo 7 okt 2012 Jan Fabre & Troubleyn Vr 12, za 13, zo 14 okt 2012 Angélica Liddell & Atra Bilis Teatro Vr 9, za 10 nov 2012 Christoph Marthaler Zo 9 dec, ma 10 dec 2012 Ivo van Hove & Toneelgroep Amsterdam Do 31 jan, vr 1, za 2, zo 3 feb 2013 Johan Simons & Münchner Kammerspiele Za 9, zo 10 feb 2013 Rodrigo GarcÍa & La CarnicerÍa Teatro Za 2, zo 3 mrt 2013 Thibaud Delpeut & Toneelgroep Amsterdam Wo 13, do 14 mrt 2013 Dirk Roofthooft & Diederick De Cock Wo 13, do 14, vr 15, za 16 mrt 2013 ACT Wo 18 > 30 mrt 2013 Jan Lauwers & Needcompany Do 30, vr 31 mei, za 1 jun 2013
Christoph Marthaler
Glaube Liebe Hoffnung van Ödön von Horváth, in samenwerking met Lukas Kristl regie Christoph Marthaler scenografie Anna Viebrock
duur voorstelling 3 uur 20 minuten inclusief pauze eerste deel 1 uur 50 minuten pauze tweede deel 1 uur 10 minuten redactie programmaboekje deSingel
gelieve uw GSM uit te schakelen
De inleidingen kan u achteraf beluisteren via www.desingel.be Selecteer hiervoor voorstelling/concert/tentoonstelling van uw keuze.
reageer & win
Op www.desingel.be kan u uw visie, opinie, commentaar, appreciatie, … betreffende het programma van deSingel met andere toeschouwers delen. Selecteer hiervoor voorstelling/concert/tentoonstelling van uw keuze. Neemt u deel aan dit forum, dan maakt u meteen kans om tickets te winnen. Bij elk concert worden cd’s te koop aangeboden door ’t KLAverVIER, Kasteeldreef 6, Schilde, 03 384 29 70 > www.tklavervier.be Grand café deSingel open alle dagen 9 > 24 uur informatie en reserveren +32 (0)3 237 71 00 www.grandcafedesingel.be drankjes / hapjes / snacks / uitgebreid tafelen
met Elisabeth Olivia Grigolli, Sasha Rau een politieagent (Alfons Klostermeyer) Ueli Jäggi preparator Jean-Pierre Cornu de baron met de rouwband Ulrich Voss Irene Prantl Bettina Stucky de vrouw van de vrederechter Irm Hermann de vrederechter, hoofdpreparator, de hoofdinspecteur Josef Ostendorf Joachim, de man op de ladder, de bewaker van de zoo, tweede politieagent Thomas Wodianka pianist, presentator Clemens Sienknecht drie meisjes Elisabeth Werdermann, Sophie Zeuschner, Aline Goffin medewerking aan regie Gerhard Alt regie-assistentie Sophie Zeuschner medewerking aan scenografie Blanka Radoczy dramaturgie Malte Ubenauf, Stefanie Carp kostuums Sarah Schittek assistentie kostuums Sasha Thomsen licht Phoenix (Andreas Hofer), Johannes Zotz muziek Clemens Sienknecht, Martin Schütz, Christoph Marthaler, Uli Fussenegger geluidsontwerp, realisatie luidsprekersorkest Klaus Dobbrick technische leiding Stefan Pelz assistentie Simon Behringer constructie Kai Wehmhörner lichtregie Torsten König geluidsregie, video Klaus Dobbrick inspiciëntie Karin Bayer, Sophie Zeuschner souffleuse Elisabeth Werdermann make up Ilona Siefert, Britta Rehm toneelmeester Frank Meissner rekwisieten Bettina Köckritz damesen herengarderobe Marion Schirra, Jens Schulze productie Volksbühne am Rosa-Luxemburg-Platz (Berlijn) coproductie Wiener Festwochen, Schauspielhaus (Zurich), Odéon-Théâtre de l’Europe (Parijs), Grand Théatre de la Ville de Luxembourg
wereldpremière Wenen, 13 juni 2012 spreektaal Duits boventiteling Nederlands/Frans vertaling en bediening boventiteling Kim Maes
De volgende muzikale werken komen voor in de voorstelling:
Frédéric Chopin Marche funèbre (fragment uit 3e beweging) van de pianosonate nr 2 in si bemol mineur, opus 35 Johann Sebastian Bach Koraal ‘Wer hat dich so geschlagen’ (uit de Johannespassie, BWV 245, tekst Paul Gerhard) Friedrich Silcher ‘Der gute Kamerad’ (tekst Ludwig Uhland) Carl Teike ‘Alte Kameraden’, militaire mars (1889) Franz Lehár ‘Bist du’s lachendes Glück’, duet uit de operette Der Graf von Luxemburg Antoine Renard Le Temps des cerises (tekst Jean-Baptiste Clément) ‘O bleib bei mir’ (populaire melodie, soms toegeschreven aan Franz Wilhelm Abt en/of Friedrich Silcher)
Christoph Marthaler en Martin Schütz bewerkten Franz Schuberts Strijkkwartet Nr. 14 in d-moll, op. post . D 810 Uli Fussenegger maakte een versie voor klarinetten (Reinhold Brunner) en contrabassen van ‘Introduktion’ van Alban Bergs Vioolconcerto ‘Dem Andenken eines Engels’
Glaube Liebe Hoffnung © Walter Mair
Met een buitenissige scenische fantasie trekt Marthaler deze ‘kleine dodendans’ (dixit Horváth) open tot een geseculariseerd ironisch-sceptisch Laatste Oordeelspel, dat niet alleen toepasselijk is op de jaren dertig van de twintigste eeuw. Hij doet dat door de originele tekst open te breken met herhalingen, fragmenteringen en spiegelingen, en met passages uit andere werken van Horváth. En brengt hem zo als een soort metatekst op het toneel. In het begin vieren respectabele mannen de succesvolle afsluiting van hun 27e Internationale Congres ter Bestrijding van de Internationale Vrouwenhandel (uit het fragment ‘Die Mädchenhändler’), aan het slot wordt de toekomstvisie opgeroepen van een vals-idyllisch Arcadia (uit ‘Himmelwärts’), waar men niet meer binnen staatsstructuren, maar in een collectieve zangvereniging vredig van het leven geniet. Daartussen ontvouwt Marthaler met een hoop bizarre, onwaarschijnlijke en poëtische vondsten het pandemonium met de voor Horváth zo typische, hilarische, bekrompen burgermannetjes. Bron: Hilde Haider-Pregler in Wiener Zeitung, 15 juni 2012 (vertaling Frans Redant)
Glaube Liebe Hoffnung © Walter Mair
De vileine trekjes van de mens door Pieter T‘Jonck
Een echt slechte voorstelling heeft de Zwitserse regisseur Christoph Marthaler nooit gemaakt, maar de spoeling werd de laatste jaren net iets dunner dan voorheen. Met zijn regie van ‘Glaube Liebe Hoffnung’ van Ödön von Horváth staat hij er echter weer helemaal. ‘Glaube, Liebe, Hoffnung’ dateert uit 1932. Crisistijd, en daar gaat het in dit stuk ook over. Het vertelt de lotgevallen van Elisabeth, een jonge vrouw die wanhopig probeert het hoofd boven water te houden. De gevestigde machten daarentegen laten niets onverlet om haar kopje onder te duwen. Dat lukt ze uiteindelijk ook. Als straatverkoopster krijgt ze een boete omdat ze geen leurderskaart heeft. Om die te betalen wil ze haar lichaam voor wetenschappelijk onderzoek verkopen. Dat lukt niet maar een sentimentele lijkenbezorger wil haar het geld voor een leurderskaart wel lenen. Als hij ontdekt dat ze niet de hele waarheid vertelde geeft hij haar echter aan bij het gerecht. Ondertussen wordt ze ook door de welstellende lingerieverkoopster Irene Prantl uitgeperst. Een en ander leidt tot een gevangenisstraf die niet in verhouding staat tot het vergrijp. Maar dan lacht het geluk haar toe als de politieman Alfons op haar verliefd wordt en zich over haar ontfermt. Helaas krijgt de politierechter die haar veroordeelde daar lucht van en sommeert hem om deze ‘misdadigster’ te dumpen als zijn carrière hem lief is. Elisabeth springt daarop in het water. Ze wordt gered, maar haar levenswil is gebroken. Haar laatste woorden tot Alfons vooraleer ze sterft: "Denk maar niet dat ik omwille van jou in het water sprong. De honger was gewoon niet meer te dragen". Miserabilisme ten top in dit volksstuk. Elisabeth is haast geen echt personage, zo zuiver van hart blijft ze in alle tegenslag. Dit weerloos wicht is enkel een katalysator die het slechtste in de anderen bovenbrengt. Maatschappelijk onrecht wordt hier in de felste kleuren geschilderd. Wellicht was dat ook zo in de Vlaamse (!) verfilming (1977) voor de BRT door Jean-Pierre De Decker en Dré Poppe. Christoph Marthaler doet er iets heel anders mee. Hij richt de aandacht minder op het sociale drama of de historische context dan op de vileine trekjes van de mensen rondom Elisabeth. Ook zij blijken nauwelijks echte mensen, maar houten klazen, karikaturen die zonder uitzondering hun kleinzerige berekening van eigen profijt ervaren en verkopen als grote gevoelens en gedachten. Telkens weer weet Marthaler er net dat ene detail Glaube Liebe Hoffnung © Walter Mair
uit te halen dat hun genadeloos portretteert. Als om er geen twijfel over te laten bestaan dat dit verhaal generisch en tijdloos is, ontdubbelt Marthaler Elisabeth. Zowel Olivia Grigolli als Sasha Rau spelen de rol, tegelijk. Per scène zet Marthaler die joker echter anders in. Bij de lijkenbezorger (Jean-Pierre Cornu) komen ze elk vele malen aanbellen om hun vege lijf te slijten, maar telkens reageert de man op dezelfde, verstrooide manier: hij is zo met zichzelf begaan dat hij de andere niet ziet. Als Alfons (Ueli Jäggi) haar verstoot zie je twee mogelijke reacties –een opstandige en een moedeloze- op de ruwe verstoring van het pas ontloken huiselijk geluk. Daar speelt Thomas Wodianka even ook een tweede Alfons. Anna Viebrock bedacht bij dit verhaal een podiumbeeld dat op het eerste gezicht wel het Berlijn van het interbellum oproept: een vaag-modernistisch aandoend portaal van het Anatomisch Instituut waar Elisabeth haar lijf vruchteloos te koop aanbiedt. De sfeer ervan is koud, afstandelijk, zelfs intimiderend, ook al sloeg het verval hier toe. Die keuze voor een eenheidsbeeld ligt niet voor de hand, want heel wat scènes in dit stuk spelen zich af in de intimiteit van een huiskamer, in de rechtszaal of in de winkel van Prantl. Viebrock lost dat echter op met kleine verschuivingen in de wanden of kleine aanpassingen aan deurportalen. Telkens zijn het de twee Elisabeths die mogen opdraven om dit zware werk te doen. Maar al schuiven of klappen er bedden uit de wanden, de sfeer van de koude buitenwereld blijft genadeloos aanwezig, ook als Elisabeth even het geluk gevonden lijkt te hebben. De boodschap is duidelijk: je kan de onverschilligheid en verslonzing die de wereld regeert niet buiten houden. Elke ‘cocon’ is een illusie. Daar onder loeren altijd de naakte straatstenen. Je wordt op de duur niet goed van het beeld dat Marthaler hier toont van de mens. Alle personages beseffen dat Elisabeth haar lot niet verdient, maar zonder verpinken laten ze het gebeuren. De vrouw van de politierechter (Irm Hermann) bijvoorbeeld. Ook zij leurt met lingerie voor Irene Prantl (Bettina Stucky), maar dan enkel om niet om elke pfennig te moeten bedelen bij haar oversexte maar gevoelloze dikzak van een echtgenoot (Josef Ostendorf). Ze voorspelt precies wat er het wicht boven het hoofd hangt maar kijkt liever weg. Haar eigen sores zijn haar genoeg. De lijkenbezorger is zo mogelijk nog erger: eerst leent hij geld, omdat hij verkeerdelijk aanneemt dat Elisabeths vader een hoge pief is. Later beschuldigt hij haar daarom van bedrog wat haar op een exorbitante straf komt te staan terwijl hij zich wentelt in zelfbeklag. Dat doet ook Thomas Wodianka, in de vele rollen die hij speelt, telkens als de verongelijkte, verwende klager en navelstaarder. Op zijn manier dient Marthaler von Horváth zo zeer getrouw. Die zei over dit stuk immers: ‘Ook nu heb ik niets mooier of hatelijker gemaakt. …men kan moeiteloos zien dat de gevoelsuitdrukking van mensen verkitscht zijn, of anders gezegd: vals, verwrongen en op masochistische wijze belust op medelijden, wellicht uit een gemak-
zuchtige hang naar erkenning’. Precies wat Marthaler zo zichtbaar maakt. Al is de boodschap dus niet vrolijk, Marthaler brengt door zachte spot toch mededogen op voor zijn personages. Af en toe kan er zelfs een uitzinnige grap af. Als steeds bij Marthaler zorgt de muziek, en dan vooral de samenzang, toch nog voor balsem op de wonde. Heel ver komen de acteurs deze keer echter niet. De pianist-koorleider kan het ook al niet helpen. Dwangmatig herhaalt hij Chopins ‘Marche funèbre’ – von Horváth gaf het stuk dan ook de ondertitel ‘Kleine dodendans’ mee- met soms een melig liefdeslied toe. Als zijn stoppen finaal doorslaan beukt hij als een gek op de toetsen. Zelfs het orkest laat het afweten. Enfin, orkest: luidsprekers in de orkestput die een ware kakafonie produceren. Zelfs Schubert gaat daar roemloos bij ten onder. Nee, het komt niet goed in dit stuk. Een hoopvol toekomstvisioen op het einde niet te na gesproken. Maar zelfs blijkt vooral een grap… Berlijn, 6 november 2013 Een kortere versie van dit artikel verscheen in De Morgen, december 2013
Glaube Liebe Hoffnung © Walter Mair
Desperate housewives door Patrick Sourd
Teder en wreed luidt Christoph Marthaler met brio het alarmsignaal voor de bewolkte toekomst van een Europa in crisis. Een hele serie van de meest diverse geluidsapparatuur, gaand van sirene en megafoon tot woofer, op de kop getikt in een kraam op de vlooienmarkt, staat opgesteld op losse stoelen in plaats van en op de plaats van de muzikanten in de orkestbak. Uit de grandeur en ellende waarin onze cultuur verkeert, distilleert dit orkest druppelsgewijs tonen die, onder het stokje van een geïnspireerd dirigent (Clemens Sienknecht) plots het meest verfijnde aller muziekjes produceert. Als schitterende proloog met de allures van een dodenmars, geeft deze ouverture het tempo aan van de enscenering door Christoph Marthaler van ‘Glaube Liebe Hoffnung’, het stuk van antifascist Ödön von Horváth uit 1933, uitgerekend het jaar van Hitlers greep naar de macht. Terwijl een werkman bezig is met het opkalfateren van de belettering op een gevel van een pand dat er uitziet als een buurtcinema maar dat een lijkenhuis blijkt te zijn, vangt alles aan met het bizarre idee van een jonge vrouw om nog bij leven haar lichaam aan de wetenschap te schenken. En dat om de vergoeding op te strijken die ze nodig heeft voor een leurderskaart voor lingerie. Net als de auteur die zich baseerde op een waargebeurd feit, weet Marthaler dat de duivel zich schuilhoudt in de details. Indien zijn theater dat zo gek is op muziek, geen middelen meer heeft om muzikanten in de bak te betalen, dan rest hem toch nog de mogelijkheid om de geschiedenis van zijn heldin Elisabeth te ontdubbelen, en de rol aan twee actrices te geven, Olivia Grigolli en Sasha Rau. Op die manier vertelt hij ons niet een eenmalig geval, maar de radeloosheid van een hele generatie, via de lijdensweg van deze door de crisis getroffen Elisabeth. Zij is gedwongen in te gaan op de avances van een beschermende politieman en besluit ten langen leste een einde aan haar leven te maken door zich in het kanaal te gooien. In het oog van wat de nazi-nachtmerrie zal worden, beroept Ödön von Horváth zich, anders dan Bertolt Brecht, niet op een ideologie om de strijd aan te gaan. Maar als allereerste barricade tegen de barbarij, zet hij zijn geloof in het doorzicht van het publiek in. Met de moderniteit van de theaterkunst (geïnspireerd door filmscenario’s en hun cut-montage) hoopt
hij, uitsluitend met zijn dichterspen, de dramatische opmars van Europa naar de chaos te kunnen stoppen met zijn intelligentie, talent en luciditeit. Zijn fijngevoeligheid die Marthaler met hem gemeen heeft, maakt er steeds zaak van om van zijn tijd te getuigen met een grote dosis lichtheid via persoonlijke, theatrale gedragingen. De nostalgie naar de verloren onschuld wedijvert er met een eerbetoon aan de ziel van de verworpenen der aarde. Met ‘Geloof Liefde Hoop’ zit Christoph Marthaler unisono met het opzet van zijn auteur. Zijn uitstekend gezelschap heeft er plezier in zich te gedragen als een mak koor en hun knipoog in hun vertolking van ‘Le Temps des cerises’ blijft in ons geheugen gebrand… Net zoals het tafereel waarin de lichamen van de bewusteloze jonge vrouwen die van de verdrinking gered zijn, niet meer met twee zijn, maar met tien, om te getuigen van het slachtveld dat wanhoop kan aanrichten. Bron: Patrick Sourd in Les Inrockuptibles, Festival d’automne à Paris, p. 30 (vertaling Frans Redant)
In februari 1932 ontmoette ik op doorreis naar Munchen een kennis van mij, Lukas Kristl, gedurende jaren gerechtsjournalist. Hij vertelde me ongeveer het volgende: “Ik (Kristl) begrijp niet dat toneelauteurs die de feiten en de gevolgen van een misdaad behandelen, altijd een voorkeur hebben voor halsmisdaden, die veel minder vaak voorkomen… ik begrijp dus niet waarom die toneelauteurs nooit geïnteresseerd zijn in kleinere misdrijven die we toch duizend keer vaker tegenkomen in duizenden vormen. Heel dikwijls zijn ze het gevolg van onwetendheid, maar worden ze bijna even zo dikwijls bestraft met levenslange opsluiting en verlies van burgerrechten, zelfs met de doodstraf.” En Kristl vertelde me een waargebeurd verhaal uit zijn beroepsactiviteit - een banaal geval dat deze kleine dodendans ‘Geloof Liefde Hoop’ is geworden. Elisabeth, de politieagent (Alfons Klostermayer), mevrouw de rechter en de hoofdinspecteur - Kristl heeft ze allen in levenden lijve ontmoet. Ik wil hem hier danken omdat hij me heeft laten profiteren van zijn kennis over materiële feiten, en om zijn vele suggesties. Kristl had de bedoeling een stuk te schrijven tegen de bureaucratische en onverantwoorde toepassing van minder belangrijke wetsartikelen - toegegeven dat dergelijke artikelen er altijd zullen zijn omdat ze er moeten zijn, in gelijk welke maatschappij. Het project van Kristl hield dus per slot van rekening de hoop in, dat men deze minder belangrijke artikelen misschien op een (excuseer me de krasse uitdrukking) menselijker manier kon toepassen. Dat was ook mijn project, me welbewust dat deze strijd “tegen de minder belangrijke artikelen” slechts het materiaal zou leveren om eens te meer dit titanengevecht te tonen tussen individu en maatschappij, deze eeuwige slachtpartij zonder hoop op verzoening… tenzij een individu gedurende enkele ogenblikken de illusie zou kunnen koesteren van een wapenstilstand. Zoals in al mijn stukken heb ik mijn best gedaan om niet te vergeten dat deze wanhopige strijd van het individu gebaseerd is op dierlijke impulsen, en dat men de heroïsche en laffe uitingen van deze strijd niet anders kan zien dan onder het formele aspect van deze dierlijkheid - een dierlijkheid die goed noch slecht is. Zoals in al mijn stukken heb ik ook dit keer niets mooier, niets lelijker gemaakt. Wie het op zich neemt, met alle vereiste aandacht, om de mens te schilderen, zal ongetwijfeld tot de constatering komen (op voorwaarde dat hij hem op een directe manier heeft leren kennen) dat de beschrijving van zijn gevoelens gekunsteld is, dat wil zeggen: vervalst, gebagatelliseerd, masochistisch gericht op medelijden, ongetwijfeld vanuit een valse maar efficiënte gemakzucht… wie dus eerlijk de mens wil schilderen, zal altijd
slechts overdachte beelden schilderen, en ik wil het hier duidelijk stellen: overdachte beelden die grappig zijn heb ik nooit geschilderd, zal ik ook nooit schilderen, want ik betreur elke parodie. Zoals in al mijn stukken, heb ik ook dit keer zonder consideratie gepoogd in te gaan tegen domheid en leugen. Deze brutaliteit is misschien het edelste aspect in de taak van een auteur die vaak graag denkt te schrijven opdat de mensen zichzelf zouden herkennen. Herken je zelf! Opdat je deze sereniteit bereikt die jou je strijd in het leven, in de dood makkelijker maakt - deze geliefde sereniteit die je zeker niet boven jezelf verheft (dat zou een illusie zijn), maar naast en onder je, opdat je kan blikken niet uit de hoogte, maar alleszins naar voor, naar achter, opzij en van beneden!... ‘Geloof Hoop Liefde’ - elk van mijn stukken zou zo kunnen heten. Bij elk van mijn stukken had ik dit bijbelcitaat kunnen zetten als motto: “Jahweh rook de aangename geur, en sprak bij zichzelf: “Nooit nog zal ik de aarde vervloeken omwille van de mens, want de bedoelingen in het hart van de mens zijn al slecht van in zijn jeugd. Nooit nog zal ik al wat leeft treffen, zoals ik nu heb gedaan. Zolang de aarde zal bestaan, zal er onophoudelijk zaai- en oogsttijd, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht zijn.” Bron: Ödön von Horváth, geciteerd in Ödön von Horváth repères 19011938, Actes Sud-Papiers, 1992, pp. 62-64 (vertaling Frans Redant)
De meest tragische vrouw door Stefanie Carp
Ödön von Horváth noemde zijn stuk een ‘kleine dodendans’. Hij schreef het in 1932. De creatie in een regie van Hans Hilpert, werd in 1933 door de nazi’s verboden. Die had tenslotte vier jaar later plaats onder de titel ‘Liebe, Pflicht und Hoffnung’ (‘Liefde, plicht en hoop’). Zoals alle stukken van Horváth werd het geschreven tijdens het interbellum. Aan het slot pleegt een jonge vrouw zelfmoord en vertrekken de mannen naar het defilé. Een vrouw wordt ter dood gebracht door een mannenmaatschappij die alweer klaar staat om een nieuwe oorlog te beginnen. Aan deze mannen presenteert ze eerst haar lijk, vervolgens haar korsetten. Ze slaat de bal mis. Ze mislukt zonder er erg in te hebben, stap na stap, zodat ze te pletter loopt tegen de kleine lettertjes die niet zij, maar wel de preparators, de gerechtsambtenaren en de politieagenten zo goed onder de knie hebben. In de teksten van Horváth hebben replieken en gebeurtenissen altijd een dubbele bodem. De ene actie kan een metafoor zijn voor een andere. Wanneer Elisabeth in het eerste tafereel aan het Anatomisch Instituut haar toekomstig stoffelijk overschot presenteert, is de scène geladen met seksuele en historische betekenissen. De funeraire metaforen doorheen het stuk slaan niet alleen op de dood van het individu. Wanneer Elisabeth voor de gesloten deuren staat, horen we al in het eerste tafereel, bij wijze van regieaanduiding, de ‘Marche Funèbre’ (‘Dodenmars’) van Chopin. De intrige vangt aan in de lente en eindigt in de herfst. Wanneer de politieagent verliefd wordt op Elisabeth, is het omdat haar gezicht hem herinnert aan “een geliefde overledene”, en is het een bos chrysanten die hij aan zijn verloofde schenkt. Terwijl ze kennismaken sneuvelt iemand in de burgeroorlog die de actie ondersteunt. De baron is in rouw en draagt een zwart lint. Hij heeft een vrouw gedood; zijn moord wordt gedekt door de politie en de anatomische preparators. De fataliteit die over de taferelen hangt kondigt het lot aan dat Elisabeth, zoals vele anderen, beschoren is. Achter de deur van het Anatomisch Instituut slingeren de lijken en lichaamsdelen, “vingers en strotten, her en der verspreid, dat het een plezier is”. Achter de deur van de lingeriewinkel waar Elisabeth weer aan de slag kan, staan als naakte lijken ontklede paspoppen te wachten. Voor het bureau van de openbare onderstand wordt al wie nog overleeft, de invaliden en de werklozen, weggedreven. Achter de gevels van de instituten die de uitsluiGlaube Liebe Hoffnung © Walter Mair
ting van Elisabeth organiseren, vermoedt men de lijken van de oorlog die op til is, de slachting van al diegenen die uitgesloten zijn. Die oorlog heeft Horváth niet meer meegemaakt. Maar hij heeft de dagelijkse schande beschreven van de toekomstige doden, en het onrustwekkende militarisme van een samenleving die reeds een eerste bres in de beschaving heeft geslagen. Een ander motief dat door de tekst loopt is dat van het dier, of het dood getoond wordt, of als gedomesticeerd. Zijn merkwaardige aandacht voor dieren stelt Horváth in staat om een andere onrustbarende trek van zijn tijd te thematiseren: de rangordening van de soorten, de verachting en het afschrijven van de andere, de vreemdeling, de als waardeloos beschouwde. De preparator nodigt Elisabeth uit zijn terrarium te bekijken; hij heeft ook een aquarium en een verzameling vlinders. In de eerste versie van zijn stuk stuurt Horváth zijn personages naar de zoo waar ze Afrikaanse antilopen, hyena’s en apen bezoeken. Al in ‘Casimir en Caroline’ vonden we uitspraken - wel iets netter - over misvormde menselijke specimen en over “negerinnen met dikke lippen”. In ‘Geloof Liefde Hoop’ wordt de jongedame vergeleken met exotische dieren, geobserveerd als een insect, door de mannen verlaagd, afgedaan als een seksueel object. Horváth heeft niet lang genoeg geleefd om te zien waarop deze zogenaamd objectieve classificatie van levensvormen zou uitlopen - maar hij heeft het voorvoeld. Hij heeft het uitgedrukt door zekere motieven te formuleren, door zekere beelden te combineren. Elisabeth wil leven, zoals alle vrouwelijke personages die Horváth geschapen heeft in zijn toneelstukken of in zijn prozateksten, en die hij alle sympathie toedraagt. Zij is wellicht de meest tragische vrouw, de vrouw die haar lot niet kan veranderen, er haar eisen tegenover stelt, en het pleit verliest. De professioneel actieve vrouw, de vrouw die gaat voor een beter leven, die werkt op een kantoor of in de fabriek, als huisbediende of uitgerekend als verkoopster van korsetten, die alleen leeft, onafhankelijk wil zijn en die met meer of minder talent haar kansen wil grijpen. Sociologisch gezien waren jonge vrouwen die zich zonder enige familiale steun een plaats op de arbeidsmarkt wilden verwerven, nog een relatief nieuw fenomeen tijdens het interbellum. Deze vrouwen zijn pragmatisch, zij weten wat het betekent, het zijn geen sentimentele wichten. “Zij wilde niet nostalgisch zijn, en als het haar dan toch overkwam, leek alles haar zo fleps”, schreef Horváth over juffrouw Pollinger. Indien Caroline haar werkeloze vrijer kwijtraakt tussen de tenten van het Oktoberfeest, is dat omdat ze zich graag de middelen wou verschaffen om “de toekomst rooskleurig te zien”. In ‘Verhalen uit het Weense Woud’ is Marianne een ‘verloren’ vrouw; in ‘Hotel Bellevue’ staat Christine tegenover een analoge mannelijke machine, minder gevaarlijk dan die waarop Elisabeth zich te pletter loopt, en zij neemt de beslissing te vertrekken. Zij is de enige die in staat is zich te emanciperen. Kitsch
kenmerkt een aantal van deze vrouwen, met hun onwettig kind en hun armoe. Ze willen zich niet prostitueren en toch zien ze zich verplicht, willen ze overleven, zich toch aan de mannen te schenken, op een of andere manier. Elisabeth is van alle de meest tragische. Kitsch - ze weet niet wat dat is. Doorheen haar vervreemding ziet ze klaar met een seismografische luciditeit. Van al deze vrouwen wordt ook zij het meest geassocieerd met seks. Ze offreert haar lijk aan de preparators, bezoekt een van hen in zijn terrarium, verkoopt frivool ondergoed, brengt met een meneer de nacht door in een schuur, wijst de baron af maar denkt te overleven aan de zijde van een verliefd politieagent. En zij - de mannen, zitten gebeiteld in hun hiërarchieën en hun jobs. De agent verloochent zijn gevoelens voor zijn carrière. Horváth toont ons, in haar bureaucratisch en economisch functioneren, in haar raderen van macht en geweld, een mannenmaatschappij die van de dood - en over de dood heen - van een uitgeslotene, van de oorlog zelfs, een seksueel object maakt. Bron: dramaturgische toelichting door Stefanie Carp in dossier gezelschap (vertaling Frans Redant)
De Zwitserse regisseur Christoph Marthaler is een van de meest toonaangevende Europese theatermakers. Zijn muziektheaterstukken, opera-ensceneringen en bewerkingen van klassiekers vormen de bouwstenen van een volstrekt unieke theatrale werkelijkheid waarin ruimte, spel, zang en muziek steeds nieuwe en verrassende verbindingen met elkaar aangaan. Door de dimensies van tijd en ruimte uit te rekken, schept hij een bevreemdend universum, daar waar de scenografie vertrekt vanuit concrete reële modellen. Traagheid, ironie en mededogen voor het klein menselijke kenmerken het theater van Christoph Marthaler. Christoph Marthaler werd in 1951 geboren in Erlenbach bij Zürich. Hij studeerde muziek (blokfluit en hobo) in Zürich en schreef zich daarna in aan de theaterschool van Jacques Lecoq in Parijs. Aanvankelijk ging hij aan de slag als muzikant, maar al gauw zou hij zelf muziektheaterprojecten opzetten. Zo brengt hij in 1980 in Zürich ‘Indeed’ en in 1983 het Eric Satie-project ‘Blanc et Immobile’. Van 1988 tot 1993 is hij verbonden aan het Theater Basel (intendant Frank Baumbauer), waar hij zich bekwaamt in de uitwerking van zijn totaalconcepten. Daar leert hij ook scenografe Anna Viebrock kennen. Met haar begint hij nauw samen te werken vanaf 1991. Samen werken zij vanaf 1993 op regelmatige basis voor de Berliner Volksbühne am RosaLuxemburg-Platz en het Hamburger Schauspielhaus. ‘Murx den Europäer! Murx ihn!...Murx ihn ab’ (1993) betekende voor Marthaler de internationale doorbraak. Met opera begint Marthaler in 1994. Hij regisseerde onder meer ‘Pelléas et Mélisande’, ‘Fidelio’ en ‘Le Nozze di Figaro’. Van 1997 tot 2004 was hij intendant van het Schauspielhaus Zürich. Sindsdien werkt hij als gastregisseur voor alle grote Europese opera- en theaterpodia. In deSingel was Christoph Marthaler te gast met producties als ‘Faust. Eine subjektive Tragödie’, ‘Pierrot Lunaire - Quatuor pour la fin du temps’, ‘Drei Schwestern’, ‘Die Zehn Gebote’, ‘Seemannslieder/Op hoop van zegen’, ‘Maeterlinck’, ‘Fruchtfliege’ en ‘Platz Mangel’.
Christoph Marthaler © Anna Viebrock
nog theater in deSingel Twee teksten van Ingmar Bergman waarin een actrice centraal staat
Ivo van Hove Toneelgroep Amsterdam Na de repetitie en Persona van Ingmar Bergman
Persona © Jan Versweyveld
Na de repetitie do 31 jan 2013 20u / Rode zaal € 22 basis € 18 -25/65+ € 8 -19 jaar Persona vr 1 feb 2013 20u / Rode zaal € 22 basis € 18 -25/65+ € 8 -19 jaar Na de repetitie & Persona za 2 feb 2013 19uur! / Rode zaal zo 3 feb 2013 16uur! / Rode zaal € 34 basis € 28 -25/65+ € 8 -19 jaar
architectuur theater dans muziek
www.desinGel.be
t +32 (0)3 248 28 28 desguinLei 25 / b-2018 antwerpen
word fan van desingeL op faCebooK
desingel is een kunstinstelling van de vlaamse gemeenschap en geniet de steun van hoofdsponsor
mediasponsors