Respectvol samen leven in een sterke gemeente Gemeenteprogram 2010 – 2014
SINT ANTHONIS
Inhoudsopgave Intro
4
Voorwoord
5
Leeswijzer
6
Deel I: Gemeentelijke ontwikkelingen
7
1. Bevolkingsdaling 2. Verstopte woningmarkt vlottrekken 3. Integratie en participatie 4. WMO 5. Duurzaamheid en klimaatbeleid
7 7 8 8 9
Deel II: Respectvolle samenleving, sterke gemeenten
10
1. De respectvolle samenleving 2. Sterke gemeente
10 10
Deel III: Uitwerking per beleidsterrein
16
1. Leefbaarheid en veiligheid 1.1 Gemeentelijk veiligheidsbeleid 1.2 Leefbaarheid in dorpen 1.3 Publieke ruimte 2. Gezinnen, jongeren, ouderen en generatiebeleid 2.1 Gezinnen 2.2 Jongeren 2.3 Ouderen 2.4 Generatiebeleid 3. Onderwijs 3.1 Kwalitatief goed onderwijs 3.2 School en omgeving
16 16 17 17 18 18 19 19 20 21 21 21
4. Participatie, zorg en sociaal beleid 4.1 Participatie en WMO 4.2 Gezondheidsbeleid 4.3 Gehandicapten en zorgconsumenten 4.4 Bestrijding sociaal isolement en armoede 4.5 Verslavingszorg
23 23 23 24 25
5. Vrijwilligers, sport, cultuur en integratie 5.1 Vrijwilligers 5.2 Kerken en levensbeschouwelijke organisaties 5.3 Sport 5.4 Erfgoed, kunst, cultuur en media 5.5. Integratie en participatie
28
2
27
28 29 29 29 30
6. Ruimtelijke ordening en wonen 6.1 Ruimtelijke ordening 6.2 Wonen voor iedereen 6.3 Welstand
32 32 32
7. Het landelijke gebied 7.1 Voorzieningen, scholen en vervoer 7.2 Particulier initiatief 7.3 Zorg op maat 7.4 Wonen 7.5 Landbouw en vitaal landelijk gebied 7.6 Dorpsraden
35 35
37 38
8. Economische ontwikkeling, arbeidsmarkt en werkgelegenheid 8.1 Economische ontwikkeling 8.2 Werkgelegenheid en arbeidsmarkt
39 39 39
9. Milieu, water, verkeer en vervoer 9.1 Milieu, duurzaamheid en klimaatbeleid 9.2 Afval 9.3 Water 9.4 Verkeer en vervoer
Trefwoordenregister
34
35 36 36
41 41 42 42 43
44
3
De vier uitgangspunten van het christendemocratische gedachtegoed, te weten gerechtigheid, gespreide verantwoordelijkheid, solidariteit en rentmeesterschap, zijn bij het opstellen van dit programma steeds leidend geweest. Aan het begin van de 21e eeuw zijn nieuwe ontwikkelingen en opeenvolgende veranderingen aan de orde van de dag. Juist daarom is die oriëntatie op deze uitgangspunten steeds van belang. In de komende raadsperiode zullen er zich ongetwijfeld onvoorziene ontwikkelingen voordoen en maatschappelijke vraagstukken gaan opspelen, die niet in dit programma zijn beschreven. Dat is ook de reden waarom hier de vier christendemocratische uitgangspunten kort uiteengezet worden en waarom bij de uitwerking van de beleidsterreinen daar een verbinding mee wordt gemaakt. Het CDA is een brede volkspartij waar eenieder die zich verbonden voelt met het mens- en maatschappijbeeld van de christendemocratie welkom is. Wij staan voor een gemeente waarin iedereen mee kan doen als hij of zij dat wil. De gemeente, in de breedste zin van het woord, moet daarop ingericht zijn. Op lokaal niveau wordt hieraan door christendemocraten hard gewerkt. Christendemocratische gemeentebestuurders lopen niet weg voor het dragen van verantwoordelijkheid om het ‘schip van de gemeente’ op koers te houden richting een krachtige lokale gemeenschap waarin mensen met respect met elkaar omgaan.
Het CDA-Brabant had op de titelpagina van zijn Almanak jarenlang deze tekst staan:
“In de Bijbel zijn hoge idealen van mens-zijn en samenleven te vinden. Getroffen door deze idealen, vormt het CDA zijn eigen politieke overtuiging en uitgangspunten. Die politieke visie heeft het CDA in zijn ‘Program van Uitgangspunten’ neergelegd en daarmee doet het een appèl op ieder die bij de Nederlandse bevolking hoort: van welke levensbeschouwing ook. Al wie zich kan vinden in de politieke richting zoals in deze ‘Uitgangspunten’ geformuleerd, wordt van harte uitgenodigd met het CDA mee te doen.” (Deze tekst wordt geciteerd in de notitie van de focusgroep ‘Samenleven – Waarden en Normen’, gepubliceerd in “Morgen begint vandaag” (p. 47), uitgave van het landelijke CDA, december 2008)
4
Het CDA Het CDA is een moderne christendemocratische volkspartij. Voor het CDA staat de gemeenschap centraal. De betrokkenheid van mensen bij hun gemeente, gezin en familie, de school, het dorp of de buurt, het bedrijf, de vereniging: dat is het ware draagvlak van de gemeente als publieke lokale gemeenschap. De christendemocratie onttrekt zich daarmee aan het versleten links-rechts-schema. Het CDA heeft een geheel eigen plaats in de Nederlandse politiek: sociaal op sociaal-economisch gebied, degelijk als het gaat om overheidsfinanciën, realistisch vooruitstrevend als het gaat om milieu en duurzaamheid, vasthoudend en appellerend op het terrein van normen en waarden.
Inspiratiebron Het CDA is een brede volkspartij, geworteld in alle lagen van de samenleving. Daarom biedt het plaats aan veel mensen die zich aangesproken voelen door het christendemocratische gedachtegoed. Ons bindt, naast geloof in democratische waarden, de Bijbelse boodschap als grondslag en inspiratiebron bij het zoeken naar oplossingen voor hedendaagse problemen. Het gaat daarbij steeds om mensen. Menselijk geluk, waardigheid en wederzijds respect, veiligheid en geborgenheid, zorg voor elkaar, gemeenschapszin; dat zijn de constanten.
Uitgangspunten Het CDA hanteert vier uitgangspunten die in onderlinge samenhang het christendemocratisch gedachtegoed inhoud geven. 1. Gerechtigheid: het CDA zet zich in voor een samenleving waarin Bijbelse gerechtigheid kan opbloeien. De rol en taak van de overheid is het streven naar publieke gerechtigheid. Op het publieke terrein van de samenleving behoort de overheid in wetten en beleid het recht tot gelding tot gelding te brengen en rechtvaardig te regeren en daarin met name de belangen van sociaal en economisch zwakkeren te beschermen. 2. Solidariteit: solidariteit laat zien dat mensen boodschap hebben aan elkaar. Van de sterken mogen offers gevraagd worden voor de zwakken. Solidariteit overstijgt grenzen, zowel van de eigen sociale groep als van het eigen land. De overheid hanteert het solidariteitsbeginsel vanuit haar eigen taak: zij garandeert de vloeren in de sociale zekerheid en doet een appel op burgers en maatschappelijke organisaties te werken aan maatschappelijke ontplooiing met en voor mensen. 3. Gespreide verantwoordelijkheid: mensen en hun maatschappelijke verbanden moeten zich naar hun bestemming kunnen ontplooien. Overeenkomstig de publieke gerechtigheid als norm van het overheidsbeleid, moet de overheid die verantwoordelijkheid van mensen en organisaties erkennen en bevorderen, en hun de ruimte en mogelijkheden geven om dat waar te maken. 4. Rentmeesterschap: rentmeesterschap wil zeggen dat de mens zorgvuldig moet omgaan met zijn of haar omgeving. Die omvat niet alleen het natuurlijk milieu, maar ook de omgang met gaven en talenten op het gebied van wetenschap, techniek, arbeidsverdeling of cultuurvorming. Rentmeesterschap duidt op verantwoordelijkheid voor het bewaren van onze aarde en van al haar bewoners. De natuur is gegeven om ervan te genieten, van haar vruchten te leven, maar ook om deze mogelijkheden intact te laten en te bewaren.
Politiek géén doel op zich Het CDA wil een degelijke en betrouwbare politieke beweging zijn, die nieuwe wegen inslaat waar altijd vaste waarden aan ten grondslag liggen. Als het gaat om gemeenten zijn lokale politiek en bestuur voor het CDA geen doelen op zich, maar een manier om zaken in de lokale samenleving voor elkaar te krijgen. Het CDA heeft duidelijke standpunten over de toekomst, maar die dwingen we niet af. Besluiten die op steun in de lokale gemeenschap kunnen rekenen of (gehonoreerde) initiatieven die eruit voortkomen, zijn duurzamer dan die met een krappe basis. Daarom is samenwerking met en ruimte geven aan de lokale gemeenschap zo belangrijk.
5
Leeswijzer Opbouw Dit programma kent een opbouw die bestaat uit drie delen. Het eerste deel geeft een beschrijving van vijf belangrijke ontwikkelingen die in gemeenten (gaan) spelen of extra aandacht vragen in de komende jaren. Een toelichting op en uitwerking van de begrippen ‘respectvolle samenleving’ en ‘sterke gemeenten’, die samen de titel vormen van het programma, worden gegeven in het tweede deel. In het derde deel komen de lijnen van dit programma samen in de uitwerking naar verschillende beleidsthema’s. Keuzes De uitwerking naar beleidsthema’s kent steeds dezelfde opbouw. Eerst wordt kort een analyse van de vraagstukken gegeven en waar nodig nieuwe ontwikkelingen beschreven. Tevens bevat ieder hoofdstuk een beknopte vertaalslag van de christendemocratische uitgangspunten naar het betreffende beleidsterrein. Hierna volgen de keuzes die op basis van de analyse en uitgangspunten door ons worden gemaakt.
6
Deel I: Gemeentelijke ontwikkelingen Inleiding Er zijn vijf thema’ aan te wijzen die in onze gemeente en in de gemeenten in onze regio in de komende jaren op een of andere wijze gaan spelen dan wel extra aandacht vragen. Deze thema’s zijn: 1. bevolkingsdaling in onze gemeente en de regio; 2. een verstopte woningmarkt (onvoldoende doorstroming); 3. integratie en participatie van bepaalde bevolkingsgroepen; 4. verdere vormgeving van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO); 5. maatregelen gericht op duurzaamheid en de rol die gemeenten daarbij kunnen spelen.
1. Bevolkingsdaling Er bestaan volgens demografische prognoses in Nederland duidelijke regionale verschillen in cijfers van vergrijzing, ontgroening en gezinsverdunning. Naar verwachting zal in 2025 ruim de helft van de huidige gemeenten worden geconfronteerd met bevolkingsafname en wordt één op de vijf gemeenten daarnaast geconfronteerd met een afname van het aantal huishoudens.1 Onze gemeente behoort vermoedelijk tot de gemeenten waarvan de bevolking vooralsnog niet af zal nemen. En het aantal huishoudens zal er beperkt toenemen. Benadering De ontwikkeling die nu gaande is, is dat een groot aantal gemeenten tot 2025 zal worden geconfronteerd met een daling van het aantal inwoners en soms ook van het aantal huishoudens. Deze tendens zal zich de komende jaren geleidelijk gaan afspelen. Ook onze gemeente zou in die periode te maken kunnen krijgen met een bevolkingsdaling. Bevolkingsdaling moet echter niet worden gedramatiseerd. Het biedt gemeenten ook kansen om in te zetten op behoud en versterking van de kwaliteit van het bestaande. Belangrijk is evenwel dat bestuurders de feiten en consequenties van bevolkingskrimp onder ogen zien en daarop anticiperen. Dat vraagt om een omslag in denken, benadering en handelen. Bevolkingskrimp mag de gemeente ‘niet overvallen’ omdat het vraagstuk wordt ontkend. Acceptatie is niet hetzelfde als lijdzaam toezien. Bestuurders moeten investeren in de leefbaarheid van hun gemeente. In de visie van het CDA moet het gemeentebestuur daarom tijdig de beleidsmatige en financiële consequenties in beeld brengen en aangeven wat de ontwikkelingen betekenen voor: de ruimtelijke ordening, de woningbouw en de bestaande woningvoorraad,
de onderwijshuisvesting, de zorg-, welzijns- en sportvoorzieningen en -accommodaties, de gemeentefinanciën, enzovoort. Individuele gemeenten die worden geconfronteerd met bevolkingsdaling moeten over de eigen grenzen heen kijken. Zeker als de buurgemeenten en zelfs ook de regionale centrumgemeenten evenzeer met bevolkingsdaling te maken krijgen. Dan is het van belang dat gemeenten in regionaal verband een gezamenlijke visie ontwikkelen. Zij kunnen daarbij leren van andere gemeenten die inmiddels ervaring hebben opgedaan met bevolkingsdaling. Regionale afstemming is om nog een andere reden noodzakelijk. Een individuele gemeente waarvan de bevolking krimpt, kan geneigd zijn om ‘te kiezen voor groei’. Dit is een begrijpelijke bestuurlijke reflex. Maar het is echter de vraag of individuele gemeenten in een krimpende regio deze keuze op eigen kracht kunnen verwezenlijken zonder het probleem voor omliggende gemeenten te verergeren. Als nagestreefde bevolkingsgroei door middel van nieuwbouw al aan de orde is in een gemeente, zal dat vooral selectief en bescheiden moeten zijn. Regionale afstemming is dus erg belangrijk als het gaat om ruimtelijke ordening.
2. Verstopte woningmarkt vlottrekken Er zal in onze gemeente vraag blijven naar goede en betaalbare woningen, met name voor starters en jonge gezinnen. De behoefte aan geschikte woningen voor ouderen zal, vanwege de vergrijzing, toenemen. De verstopte woningmarkt moet worden vlotgetrokken door de woningproductie op te voeren voor starters, jonge gezinnen en ouderen. Benadering De stagnerende woningmarkt heeft verschillende oorzaken. Gemeenten hebben uiteraard geen invloed op macroeconomische ontwikkelingen, op koopkracht van mensen of op het vertrouwen van (woning)consumenten. Gemeenten kunnen echter wel zo goed mogelijke randvoorwaarden scheppen voor marktpartijen, woningcorporaties en particulieren. Door het wegnemen van belemmeringen worden vraag en aanbod beter bij elkaar gebracht. In de visie van het CDA kunnen gemeenten op de volgende manieren een stimulans geven aan de productie en afzet van woningen. 1. Maatregelen gericht op inkomensgroepen: de gemeente kan leningen verstrekken aan bepaalde doelgroepen, zoals starters en jongeren. Voor mensen met een laag inkomen kunnen, bijvoorbeeld samen met woningcorporaties, huurkoop- of sociale koopconstructies zoals het Zaanse woningmodel2, worden ontwikkeld.
1
Gegevens RPB/CBS (PEARL), opgenomen in: Rob en Rfv, Bevolkingsdaling. Gevolgen voor bestuur en financiën, 2008.
2
Het Zaanse woningmodel: in de gemeente Zaanstad kunnen mensen
7
2. Keuzevrijheid stimuleren: (toekomstige) kopers en huurders moeten meer inspraak en keuzevrijheid krijgen, zodat het aanbod beter aansluit bij woonvoorkeuren. De gemeente voert een licht welstandsbeleid of kan (meer) welstandsvrije locaties aanbieden. Een andere mogelijkheid is het stimuleren of ondersteunen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap. 3. Toekomstgericht bouwen: de gemeente stemt de woningproductie goed af op de (huidige en toekomstige) samenstelling van de bevolking. Volkshuisvestingsplannen worden gemaakt (en bijgesteld) op basis van permanente woonbehoefte-onderzoeken. Productie van levensbestendige, aanpasbare woningen verdient meer aandacht. 4. Planvoorbereiding: door een goede planvoorbereiding en door burgers en organisaties vanaf het begin in het planproces te betrekken, kunnen de vaak lange doorlooptijden bij het realiseren van woningen aanzienlijk worden beperkt.
Deze ijkpunten kunnen ons helpen bij een gericht, christendemocratisch geïnspireerd, integratie- en participatiebeleid.
4. WMO Sinds 1 januari 2007 is de Wet maatschap-pelijke ondersteuning (WMO) van kracht. Met deze wet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning. De Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en delen uit de AWBZ zijn overgegaan naar de gemeente. De afgelopen jaren heeft ook onze gemeente de handen vol gehad aan de invoering van de wet via beleidsplannen, verordeningen, de inrichting van WMO-loketten, de samenstelling en taken van WMO-adviesraad, de aanbesteding van huishoudelijke verzorging en het aanvullende, vraaggerichte (hiervoor WVG) vervoer. In 2008 en 2009 is een extra taak naar de gemeenten overgaan: de psychosociale hulp vanuit de AWBZ, al dan niet voorzien van extra financiële middelen voor gemeenten.
3. Integratie en participatie Integratie en participatie van bevolkingsgroepen blijft in de komende decennia de aandacht vragen van overheden. Gemeenten hebben hierin een belangrijke taak. In de lokale gemeenschap die het CDA voor ogen staat zijn migranten goed geïntegreerd. Integratie is echter geen assimilatie: mensen hebben recht op hun eigen (gezins)leven, godsdienst, cultuur en opvattingen. Ook aan de integratie en participatie van ouderen zal, gezien de toenemende vergrijzing, steeds meer aandacht moeten worden besteed. IJkpunten Het CDA vindt dat de volgende ijkpunten richtinggevend moeten zijn voor alle Nederlanders, ongeacht herkomst of etnische achtergrond: - mensen hebben als individu een unieke waarde en dragen een persoonlijke verantwoordelijkheid; - mensen hebben recht op eigen levensverbanden; - de taal waarin we communiceren is het Nederlands; - wij hebben in vrijheid respect voor elkaar; - solidariteit (rechten en plichten) is wederkerig; - inkomen door arbeid hoort bij een menswaardig bestaan; - ouders dragen de verantwoordelijkheid voor het opvoeden van hun kinderen; - ouderen worden eventueel gesteund om zo lang mogelijk te kunnen blijven participeren in het maatschappelijk leven.
met een inkomen tot € 32.000 een sociale koopwoning aanschaffen waarvan de prijs 20% lager ligt dan de werkelijke waarde op de woningmarkt. De koper verplicht zich de resterende 20% te betalen zodra zijn of haar inkomensstijging dat toelaat. Op dat moment is de koper volledig eigenaar van de woning. De koopprijs wordt mede gedrukt omdat de grond in pacht wordt uitgegeven. Dit model heeft ook in andere gemeenten navolging gevonden.
8
De komende jaren zullen de gevolgen van vergrijzing meer en meer zichtbaar worden. De verwachting is dat de gemeente nu geld toe zal moeten leggen op de voor burgers zo relevante uitvoering van de WMO. Dit vraagt van gemeentebestuurders een scherp oog. Niet alleen voor de financiële consequenties van besluiten, maar zeker ook voor de effecten daarvan op de individuele burger en de opdracht die aan gemeenten door de WMO gegeven is, namelijk bevordering van de zelfredzaamheid en participatie van die burger. Voor ogen moet daarbij blijven dat het uitgangspunt van de WMO goed past bij het christendemocratisch gedachtegoed, namelijk de gespreide verantwoordelijkheid van mensen en gemeenschappen. Individuen en hun sociale omgeving zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven en het participeren als volwaardig burger. Daar waar dat niet langer gaat of niet meer kan, komt de overheid in beeld. Het eindperspectief is dat de WMO, nadat alle wettelijke taakvelden zijn ingevoerd, gaat fungeren als algemene participatiewet. Hierbij is bijzondere aandacht nodig voor het leggen van verbindingen met de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet sociale Werkvoorziening (WSW), de Wet integratie burgers (WIB) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).
5. Duurzaamheid en klimaatbeleid De kwaliteit van het milieu, duurzaamheid en klimaatbeleid staan weer hoog op de maatschappelijke en politieke agenda. De aandacht voor het (leef)milieu kende een eerste hoogtepunt in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Als gevolg van de economische recessie in de jaren tachtig en begin jaren negentig lag de politieke prioriteit vooral bij het herstel van de economie. Rond de eeuwwisseling is het denken over milieu, duurzaamheid en klimaatverandering gekanteld. Er bestaat nauwelijks meer discussie over nega-
tieve effecten van het menselijk handelen op onze planeet, op bijvoorbeeld het smelten van de poolkappen. De enigszins vrijblijvende discussie over de noodzaak van milieumaatregelen uit het verleden ligt inmiddels (ver) achter ons. Op mondiaal niveau is het forum dat zich buigt over milieuvraagstukken sterk verbreed. Nationale staten hebben zich in verdragen verplicht tot ambitieuze milieudoelstellingen, in het bijzonder tot reductie van emissies die bijdragen aan het broeikaseffect.
wereld. Ook onze gemeente kan hieraan een bijdrage leveren en er een voortrekkersrol in vervullen, zoals door het nemen en stimuleren van energie-besparende maatregelen, duurzame energie-opwekking, afspraken maken over ‘schoon rijden’, hergebruik van afvalstoffen en maatregelen in het kader van waterkwaliteit en -kwantiteit.
Een schoon en duurzaam leefmilieu (lucht, water, bodem, flora en fauna) is essentieel. Meer en meer wordt duidelijk dat keuzes die in het verleden zijn gemaakt, negatieve gevolgen hebben voor onze aarde. Bovendien legt de mondiale economische groei een steeds groter beslag op natuurlijke hulpbronnen en worden de schadelijke kanten van het menselijk handelen voor leefmilieu en klimaat steeds duidelijker. Dat alles vraagt om gedragsverandering, andere prioriteiten en bijstelling van beleid. Mede dankzij technologische innovaties zijn wij steeds meer in staat om schadelijke milieueffecten van vervuilende energiedragers te verminderen en schonere alternatieven te bieden. Om economische groei en het beslag hiervan op onze aarde in balans te brengen, zullen aangescherpte milieudoelstellingen en meer ingrijpende maatregelen onvermijdelijk zijn. In dit verband spreekt men wel over “People Planet Profit” (ook wel: de drie P’s). Drie elementen moeten op harmonieuze wijze gecombineerd worden. ‘People’ staat voor mensen. ‘Planet’ voor onze planeet en het milieu. En ‘profit’ voor opbrengst en winst. Er moeten in de komende jaren echt bakens worden verzet; in ons land, in Europa en in andere delen van de
Deel II: Respectvolle samenleving, sterke gemeenten 1. De respectvolle samenleving Respectvol samen leven in een sterke gemeente; in deze begrippen – de titel van dit programma – is het verlangen van het CDA verwoord voor de gemeentepolitiek in de komende jaren. Respect is één van de kernthema´s van het CDA. Vraag het aan burgers zelf, maar ook uit enquêtes komt het naar voren. De burgers willen (meer) respect. Respect op straat, respect tussen mensen onderling, maar ook met respect behandeld worden in een winkel, bij een loket, door telemarketingbureaus. Misschien mag men wel stellen dat een samenleving het respect krijgt die het verdient. Als dat zo is, dan is het een opdracht een appel te doen op de samenleving om dat respect te verwerven en te delen met elkaar. Het is niet zo dat de overheid of het gemeentebestuur respect kan opleggen (‘Gij zult …..’) of dat de overheid de norm stelt. Het respect moet uit de samenleving zelf komen en begint dan bij gezin en familie, bij de opvoeding van jonge kinderen en jongeren. Ouders moeten zich
dat realiseren. In de gezinnen moet kinderen veiligheid, geborgenheid en warmte geboden worden. Door onderlinge verbondenheid te ervaren kunnen kinderen respect leren en samenleven. Vervolgens is het aan maatschappelijke organisaties, instituties en bedrijven om respect verder sociaal aan te leren en te delen. Daarom is het bijvoorbeeld zo belangrijk in een gemeente dat sportverenigingen zich inzetten voor een respectvol omgaan met elkaar. Respect raakt al snel aan burgerschap. En dan komen we meer in het publieke domein. Een ‘respectvolle samenleving’ kent burgers die als deelnemers aan het maatschappelijke verkeer ook deel willen uitmaken van het publieke domein, zoals gemeenten. Dat heet burgerschap, waarbij men zich bewust is van de betekenis van rechten en plichten die deelname aan de samenleving met zich brengen. Respect houdt dan in dat men bereid is elkaar de ruimte te geven en rekening te houden met wederzijdse belangen. Een sterke gemeente gaat met respect om met de verschillende belangen in de samenleving. Dat geldt zowel bij de 9
afweging van belangen als bij het nemen van democratische besluiten. Respect bepaalt ook het directe contact tussen burger en gemeente als de burger klant van gemeentelijke diensten en voorzieningen is. Respect stelt een bepaalde norm aan de dienstverlening. Respect stelt ook eisen aan de manier van afhandeling van zaken. Respect betekent ook dat bestuur en burgers begrip tonen voor en ruimte geven aan elkaar. Bestuurders moeten respect hebben voor burgers en hun organisaties als deze het niet eens zijn met genomen beslissingen, als zij opkomen voor het individuele of groepsbelang of gewoon anders tegen zaken aankijken. Daar staat tegenover dat bestuurders, ambtenaren, politiemensen, brandweerlieden, ambulancepersoneel en mensen werkzaam in de zorg recht hebben op een respectvolle bejegening. Zij werken allemaal met hun beste krachten en met volle overtuiging voor de publieke zaak, vóór mensen. Het woordje ‘respect’ betekent letterlijk ‘omkijken’: omkijken naar elkaar en dan doen wat gedaan moet worden. Respect is een appelerend begrip. Besturen is niet vooral een kwestie van beheren en de taken zo goed mogelijk vervullen. Gelet op de bestuursopdracht van de gemeente is het op zich niet verwonderlijk dat dit soms gedacht wordt. Het gaat in wezen om het samen met maatschappelijke partners werken aan (nieuwe) vormen van goed met elkaar omgaan. Bij het integratievraagstuk, criminaliteitsbestrijding of de aanpak van achterstandswijken, steeds gaat het daarbij ook om respectvol omgaan met elkaar en verschillende bevolkingsgroepen. Respect ontstaat en moet worden gedragen in de samenleving. Een gemeentebestuur dat respect tot zijn leitmotiv maakt, maakt de lokale samenleving sterker en helpt zo te bouwen aan een sterke gemeente. Tot besluit heeft het begrip respect nog een andere dimensie dan intermenselijke relaties. In het christendemocratische gedachtegoed drukt het uitgangspunt van rentmeesterschap óók uit: het respect van mensen voor de levende natuur.
2. Sterke gemeenten Een sterke gemeente is het tweede deel van de titel van dit programma. Sterke gemeenten zijn in de visie van het CDA geen doel op zichzelf. De rol van gemeenten staat altijd in relatie tot de samenleving. Het streven naar ‘goed lokaal bestuur’ moet daarop gericht zijn en burgers en maatschappelijke verbanden moeten hun eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen. Maar het CDA heeft ook een visie op de rol en betekenis van de gemeente in relatie tot andere overheden, op het gemeentebestuur als zodanig, op de relatie van de gemeente tot burgers en de lokale gemeenschap. Interbestuurlijke verhoudingen Het CDA is een brede volkspartij die is vertegenwoordigd op alle niveaus van het openbaar bestuur: in het Euro10
pees Parlement, regering en parlement, colleges van provinciale staten en gemeenteraden. Op al deze bestuursniveaus bestaan tussen christendemocratische bestuurders goede contacten. Zij werken zoveel als mogelijk met elkaar samen. Dit betekent niet altijd dat belangen, opvattingen en wensen dezelfde zijn. Ook zijn de verantwoordelijkheden en taken van de Europese Unie, het Rijk, de provincies en gemeenten niet dezelfde. Zij vullen elkaar, als het goed is, aan. Nederland is een gedecentraliseerde eenheidstaat. Respect voor de autonomie van gemeenten is voor het CDA een belangrijk uitgangspunt. Tegelijkertijd voeren gemeenten beleid uit dat door het Rijk of de provincie is vastgesteld. Dit betekent het beleid van gemeenten moeten passen binnen de beleidskaders van het Rijk en de provincies. Dat vraagt om goede interbestuurlijke verhoudingen tussen de bestuurslagen, met respect voor de eigen autonome verantwoordelijkheid. Het CDA spant zich in om op alle bestuurlijke niveaus te blijven werken aan goede verhoudingen tussen Europa, Rijk, provincies en gemeenten. Dit met respect voor de eigen, autonome verantwoordelijkheid van de bestuurslagen.
Betekenis van gemeenten Het is voor het CDA vanzelfsprekend dat gemeenten een belangrijke functie vervullen in het openbaar bestuur. Gemeenten zijn voor veel burgers de overheid die het dichtst bij mensen en gemeenschappen staat. Veel maatschappelijke vraagstukken spelen zich af in gemeenten: in dorpskernen, straten, buurten en wijken. Dat vraagt om sterke gemeenten die maatwerk kunnen leveren bij het oplossen van problemen. Lokaal maatwerk is nodig omdat gemeenten sterk van elkaar verschillen. Daarom is het noodzakelijk en gewenst dat het Rijk en de provincie globale kaders aangeven en de gemeenten daarbinnen zoveel mogelijk vrij laten. Sterke gemeenten zijn in de visie van het CDA publieke gemeenschappen die in staat zijn hun eigen beleidsagenda te bepalen, maar ook hun wettelijke taken goed vervullen. Sterke, bestuurskrachtige gemeenten zijn niet per definitie gemeenten van een bepaalde (minimum)omvang. De schaal van een gemeente zegt nog niets over haar bestuurskracht. Het komt aan op lokale politici en bestuurders met ambitie en idealen die een toekomstgerichte visie hebben op ‘goed bestuur’ in het belang van de lokale gemeenschap. Dat vraagt ook om een goed toegerust en professioneel ambtenarenapparaat. Een sterke gemeente is ook niet per definitie een gemeente die alle problemen geheel zelfstandig aanpakt. Het kan een teken van kracht zijn om als gemeente samen te werken met andere gemeenten. Goed openbaar bestuur vraagt om sterke gemeenten die in staat zijn hun eigen beleidsagenda te bepalen en hun
wettelijke taken goed te vervullen. Omdat gemeenten van elkaar verschillen, moeten zij maatwerk kunnen leveren bij het oplossen van problemen. Het Rijk en de provincie laten gemeenten daarbij zoveel mogelijk vrij.
baar maatschappelijk belang dienen. Daarnaast moeten regels handhaafbaar zijn. Een teveel aan regels leidt ertoe dat prioriteiten in de handhaving moeten worden gesteld en dus het gedogen op de loer ligt.
Een sterke gemeente is betrouwbaar… Een sterke gemeente legt telkens weer in de openbaarheid verantwoording af over het gevoerde beleid. Daarmee toont de gemeente zich ook betrouwbaar en stelt zij zich dienstbaar op aan de lokale gemeenschap. In de visie van het CDA tonen sterke gemeenten ambities die zij zoveel mogelijk in meetbare doelstellingen vertalen, bijvoorbeeld als het gaat om vermindering van administratieve lasten voor burgers, instellingen en bedrijven. Sterke gemeenten durven zich kwetsbaar op te stellen als het gaat om het meten van hun eigen bestuurskracht. Ook benchmarks (een vergelijking van de gemeente met vergelijkbare referentiegemeenten) zijn een bruikbaar instrument.
Gemeentebestuurders Een sterke gemeente vraagt daarnaast om een sterk gemeentebestuur. De verschillende bestuursorganen – gemeenteraad, college, burgemeester en commissies – moeten zowel op grond van hun eigen rol als in samenspel met anderen invulling geven aan ‘goed bestuur’ dat ten dienste staat van de lokale gemeenschap. De houding die het CDA daarbij van gemeentebestuurders verwacht is: gezagvol optreden, maatschappelijke initiatieven ondersteunen en gemeentelijke taken soms (durven) loslaten wanneer dat leidt tot sterkere gemeenschappen.
Bestuurskrachtmetingen en benchmarks, die de gemeenteraad en het college gericht kunnen benutten, vergroten het leerproces ‘waar de gemeente staat’. Verder bieden ze informatie voor toekomstig beleid en kunnen ze worden gebruikt om verantwoording af te leggen aan de lokale gemeenschap. Niet angst voor zaken die wellicht nog niet goed gaan (met op de achtergrond een mogelijke herindelingdiscussie), maar inzicht in hoe het nog beter kan, moet de drijfveer zijn voor gemeentebestuurders. Dat is een teken van zelfvertrouwen en kracht. Sterke gemeenten durven zich kwetsbaar op te stellen door hun eigen bestuurskracht te meten en benchmarks uit te voeren met het doel daarvan te leren. Tevens heeft een sterke gemeente een bestuur die aan de gemeenschap verantwoording aflegt ‘waar de gemeente staat’ (zie: www.waarstaatjegemeente.nl). … en gedogen past daar niet bij Betrouwbaarheid van de overheid heeft ook van doen met toezicht op en handhaving van gestelde regels die op democratische wijze tot stand zijn gekomen. Toepassing van regels en de naleving daarvan dragen bij aan essentiele waarden in onze rechtsstaat, zoals rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en voorspelbaarheid. Burgers, ondernemers, maatschappelijke organisaties en instellingen moeten ervan op aan kunnen dat de overheid, i.c. de gemeente, consistent en dus betrouwbaar is. Dat wil zeggen dat beleid, afspraken of gewekte verwachtingen niet zomaar eenzijdig veranderd of geschonden kunnen worden. De overheid is immers gebonden aan het recht. Het CDA vindt dat overheden, zoals gemeenten, op strikte wijze moeten toezien op de naleving van wettelijke regels en voorschriften en dat deze consistent en slagvaardig worden gehandhaafd. Gedogen past daar niet bij. Dat tast het beeld van de betrouwbare overheid, i.c. gemeente, aan. Iets anders is dat de overheid terughoudend moet zijn met het stellen van regels. Regels moeten een aantoon-
Christendemocratische raadsleden staan als volksvertegenwoordigers middenin en zijn een afspiegeling van de lokale gemeenschap. Zij zijn herkenbaar vanuit hun veelkleurigheid, maar zijn als gemeentebestuurders in de eerste plaats betrouwbare bestuurders. Zij durven in de samenleving het debat aan te gaan, maar weten waar nodig ook bruggen te slaan. Zij maken afgewogen keuzes en durven duaal te opereren. Het dualisme is een middel, geen doel. Voor christendemocratische wethouders geldt hetzelfde, zij het dat zij zich primair richten op hun bestuurlijke rol in collegiale verhoudingen. Voor het CDA zijn de volgende kenmerken voor gemeentebestuurders van belang: - integriteit: bestuurders houden zich aan bepaalde deugden, zoals rechtschapenheid, eerlijkheid en onomkoopbaarheid; - verantwoording: bestuurders leggen in het openbaar verantwoording af over gemaakte keuzes; - betrouwbaar: het politieke handelen moet vertrouwen en geloofwaardigheid opwekken; - christendemocratische gemeentebestuurders moeten inspirerend en betrokken zijn. Zij weten zich geïnspireerd door het christendemocratische gedachtegoed en dragen dat ook uit; - gezag: openbare functies zijn met een bepaald gezag bekleed, op grond van de wet of door de wijze waarop publieke functionarissen met een zeker overwicht optreden. Gezag moet overigens wel verworven worden. Christendemocratische gemeentebestuurders moeten in staat zijn dit gezag te verwerven. Gemeente, burger en gemeenschap Het CDA vindt dat de gemeente in haar handelen de inwoners, de lokale gemeenschap, centraal moet stellen. Het gemeentebestuur staat de lokale gemeenschap ten dienste en niet omgekeerd. Het is belangrijk dat belanghebbenden een volwaardige rol hebben in het beleidsproces. Dat komt onder andere tot uitdrukking in de wijze waarop de gemeente inwoners, maatschappelijke organisaties en bedrijven betrekt bij de beleidsvorming en de uitvoering van haar taken. Soms zal de rol van de gemeente zich beperken tot het actief verschaffen van informatie of het betrekken van 11
belanghebbenden bij de voorbereidingsfase van besluitvorming (zienswijzen, inspraak). Maar evengoed kan de gemeente belanghebbenden ook bij de uitvoering van beleid betrekken en maatschappelijke initiatieven aanmoedigen. In de visie van het CDA moet de reikwijdte van het begrip ‘belanghebbenden’ zo ruim mogelijk moet worden opgevat. Ook bijvoorbeeld forenzen of toeristen kunnen via hun opvattingen en wensen een zinvolle bijdrage leveren voor het gemeentelijk beleid, ook al zijn zij geen ingezetenen. Gebiedsgericht werken Het CDA legt een grote verantwoordelijkheid bij de samenleving. Een consequentie daarvan is dat de gemeente open staat voor ideeën, opvattingen en wensen vanuit dorpskernen, buurten en wijken. De lokale gemeenschap is nooit af. Het CDA vindt dat de gemeente altijd bezig moet zijn met het verzamelen van de beste ideeën. Gebiedsgericht werken kan op verschillende manieren worden georganiseerd, maar is in de eerste plaats een houding van de gemeente. De gehele wijze van werken door de gemeente moet erop gericht zijn de dialoog met de bewoners van dorpskernen, buurten en wijken een permanente plaats te geven. Bestuurders en ambtenaren moeten de inwoners actief op zoeken, hen betrekken en positief staan tegenover initiatieven ‘van onderop’. Dat is écht gebiedsgericht werken. De gemeente kan de organisatie van gebiedsgericht werken op verschillende manieren stimuleren en vormgeven. Niet enkel door het instellen, faciliteren en financieel ondersteunen van dorpsraden maar bijvoorbeeld ook door de aanstelling van wijkcontactambtenaren. Of door simpelweg een bewonersgroep te betrekken bij de realisatie van bepaalde voorzieningen zoals een speeltuin of groen in de buurt. Voor het CDA staat voorop dat de gemeente de dialoog en samenwerking met bewoners niet dwingend oplegt, maar juist gebruik maakt van initiatieven die vanuit de samenleving zelf naar boven komen. De gemeente mag van gesubsidieerde instellingen vragen dat zij de participatie van gebruikers en cliënten goed hebben geregeld. In de subsidieverordening kan worden vastgelegd dat gesubsidieerde instellingen hun cliënten of gebruikers (bijvoorbeeld via gebruikersplatforms) serieus betrekken op het niveau van dorpen, buurten en wijken. De wijkgerichte benadering krijgt ook vorm in de samenwerking tussen gemeente en woningcorporaties. De gemeente legt haar voornemens voor ruimtelijke ontwikkelingen in de zeven kerkdorpen vast nadat in gezamenlijkheid met de bewoners een visie en een ontwikkelingsplan is opgesteld. De gemeente voert een actief dorpsradenbeleid. Zij stelt jaarlijks aan dorpsraden een bedrag beschikbaar voor het vergroten van de leefbaarheid. 12
Gemeentelijke dienstverlening De gemeente is geen gewone leverancier van diensten. Voor bijvoorbeeld een paspoort of een bouwvergunning kan de burger niet om de gemeente heen. Daarom is het de plicht van de gemeente haar dienstverlening optimaal en klantvriendelijk voor de gebruikers in te richten. En om de regelgeving zo eenvoudig mogelijk te houden en eventueel aan te passen. Zo wil het CDA dat inwoners en bedrijven bij één loket geholpen kunnen worden met al hun vragen. Ook wordt binnen de gemeente in de komende periode de elektronische dienstverlening verder uitgebreid en sterk verbeterd. Om het gewenste niveau te kunnen realiseren moeten de gemeenten ook veel meer met elkaar gaan samenwerken. Het CDA wil er bijvoorbeeld naar toe dat de burger via een persoonlijke pagina kan zien hoe het staat met de behandeling van zijn aanvraag voor een vergunning, dat hij van de gemeente een uitnodiging krijgt zijn paspoort te komen verlengen en dat afspraken automatisch kunnen worden ingepland. Alle gemeentelijke diensten zijn via het internet aan te vragen of te raadplegen. Inwoners die niet met de computer overweg kunnen, mogen blijven rekenen op goede persoonlijke dienstverlening. Tevens zal de gemeente blijven investeren in het vereenvoudigen van de taal waarin brieven, beleidsnota’s en folders worden geschreven. De digitale dienstverlening aan inwoners en bedrijven wordt verder verbeterd. De gemeente biedt zo snel als mogelijk alle diensten en voorzieningen ook elektronisch aan. Intergemeentelijke samenwerking Er zijn goede redenen voor gemeenten om ten aanzien van bepaalde onderwerpen met elkaar samen te werken. Bovendien zijn gemeenten geen bestuurlijke eilanden; zij functioneren in een regionale omgeving. Het beleid van een gemeente heeft effecten voor omliggende gemeenten. Dat betekent dat gemeenten daar rekening mee moeten houden en dat afstemming moet plaatsvinden met omliggende gemeenten. Kostenbesparing, krachtenbundeling en kwaliteitsverbetering zijn belangrijke drijfveren voor intergemeentelijke samenwerking. Er zijn ook verschillende vormen waarin intergemeentelijke samenwerking kan plaatsvinden. Het kan daarbij gaan om gemeenschappelijke dienstverlening en uitvoering van taken, maar ook om bestuurlijke samenwerking in een gemeenschappelijke regeling. Het CDA vindt dat gemeenten maximaal de ruimte moeten hebben om die samenwerkingsvorm(en) te kunnen kiezen die het beste bij hen past. Intergemeentelijke samenwerking is een teken van kracht en kan onze zelfstandigheid voor de toekomst waarborgen. Samenwerking tussen gemeenten is de keuze van gemeenten zelf. Intergemeentelijke samenwerking op
vrijwillige basis kan werken zolang dit voor deelnemende gemeenten voordelen oplevert.
begrotingsevenwicht en het op peil houden, en waar nodig, versterken van het weerstandsver-mogen van de gemeente.
Gemeentelijke herindeling Naast intergemeentelijke samenwerking kan gemeentelijke herindeling een oplossing zijn voor versterking van de (boven)lokale bestuurskracht. Immers, voldoende bestuurskracht en goede dienstverlening zijn essentieel voor behoud van de zelfstandigheid. Het CDA in de gemeente Sint Anthonis is beslist geen voorstander van herindeling. Voor een dergelijke ingrijpende beslissing moet er allereerst een breed draagvlak onder de bevolking zijn en dat is er niet. Ook bestuurlijk gezien is herindeling momenteel bij de groeiende intergemeentelijke samenwerking niet nodig (S.E.T.A. : Samen En Toch Apart). De afstand tussen het bestuur en burgers moet beperkt blijven. Zeker lokale bestuurders moeten direct aanspreekbaar en bereikbaar zijn voor de mensen. Voor het mogelijk niet in alle opzichten optimaal functioneren van de gemeente of gemeentelijke instellingen zijn betere en goedkopere oplossingen dan herindeling mogelijk.
Natuurlijk zijn er veel investeringen waar de gemeente haar verantwoordelijkheid voor moet nemen. Deze investeringen zijn een uitvloeisel van landelijk beleid of van belang voor de lokale gemeenschap. De samenleving staat voor het CDA voorop. Initiatieven die uit de lokale gemeenschap komen zal het CDA waar mogelijk steunen. Sterker nog, het CDA stimuleert de samenleving zelf verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar. Maar waar de samenleving zelf daartoe niet in staat is, daar neemt de politiek weer haar verantwoordelijkheid. Daarbij wordt altijd een rationele afweging gemaakt bij de inzet van schaarse middelen die door de belastingbetaler worden opgebracht.
Bestuurders dienen ruim inzicht te geven in hun motieven en argumenten als ze herindeling overwegen. Zodat de belanghebbenden – de burgers – deel kunnen nemen aan de discussies op basis van alle argumenten. Daartoe moet hen ook voldoende de gelegenheid worden geboden. Voor het CDA-Sint Anthonis zijn de opvattingen van de inwoners in deze zaak uiteindelijk van beslissend belang. Gemeentefinanciën Gemeentelijke maatregelen en voorzieningen kosten geld. De bekostiging ervan wordt opgebracht door de belastingbetaler. Het overgrote deel van de inkomsten ontvangen gemeenten van de rijksoverheid. Slechts een gering deel van de inkomsten bestaat uit lokale belastingen en heffingen. Ons land heeft daarom een relatief klein gemeentelijk belastinggebied in vergelijking met andere Europese landen. Dat neemt niet weg dat het bij gemeentelijke inkomsten om publieke middelen gaat die worden opgebracht door de belastingbetaler. Voor het CDA is dit een van de redenen om zorgvuldig om te gaan met publieke middelen. Een goed beheer van publieke middelen is een belangrijk uitgangspunt voor het CDA. De hoogte van gemeentelijke uitgaven en investeringen is geen doel op zich. Er moet sprake zijn van een maatschappelijk belang dat in een redelijke verhouding staat tot het gebrachte financiële offer. Bij elke euro die wordt uitgegeven maakt het CDA daarom een zorgvuldige afweging. Het CDA hecht aan het principe dat structurele uitgaven in beginsel door middel van structurele inkomsten worden bekostigd. Zo ontstaat er solide dekking voor meerjarige uitgaven die niet afhankelijk zijn van incidentele mee- en tegenvallers. De aard en hoogte van eventuele begrotingsoverschotten zijn bepalend voor de besteding van deze middelen. Het financiële beleid dat het CDA voor ogen staat, is gericht op een duurzaam
Duurzame investeringen in de samenleving. Wat de financiële situatie van de gemeente Sint Anthonis betreft moet worden vastgesteld dat de middelen de komende raadsperiode zeer beperkt zullen zijn. Het CDA meent dat we ons zullen moeten richten op lopende zaken en op het wegwerken van achterstanden die we op onderdelen hebben. Het CDA is ondanks de lagere uitkeringen die de gemeente uit het gemeentefonds zal ontvangen tegen het verhogen van de lasten van onze burgers. Voor duurzame investeringen wordt de optie tot verkoop van grond opengehouden. Er zijn een aantal onderwerpen waarover de gemeenteraad zich al heeft uitgelaten en er het nut of de noodzaak van heeft onderstreept. Veel van deze onderwerpen zijn met inwoners of verbanden in onze samenleving besproken. Deze zaken nu niet meer uitvoeren is geen optie voor het CDA. Afstel zou de gemeentelijke overheid onbetrouwbaar en ongeloofwaardig maken. Verschuiven naar een later tijdstip van bepaalde zaken kan in de huidige omstandigheden wel acceptabel zijn. Daarom moeten de prioriteiten worden vastgesteld en achtereenvolgens daarvoor de benodigde middelen vrijgemaakt. Om de gemeentebegroting weer dekkend te krijgen richt het CDA zich op 2014 als horizon, het einde van de komende raadsperiode. Dit betekent dat in die tussenliggende jaren het CDA een tekort accepteert. College en gemeenteraad hebben gedurende die tijd de strikte opdracht de gemeentefinanciën weer in orde te brengen. Geïnvesteerd moet worden in een betere organisatie op het gemeentehuis en een betere gemeentelijke dienstverlening. Structurele uitgaven moeten in beginsel door structurele inkomsten worden bekostigd. Zo ontstaat er solide dekking voor meerjarige uitgaven die niet afhankelijk zijn van incidentele mee- en tegenvallers. Structurele problemen moeten met structurele maatregelen worden opgelost, niet door eenmalige ‘grepen uit de kas’. Gemeentelijke heffingen, rechten en leges dienen zoveel mogelijk kostendekkend te zijn. Hiervan kan worden af13
geweken indien de gemeente bepaalde maatschappelijke initiatieven wil stimuleren. De gemeentefinanciën moeten de komende raadsperiode weer op orde worden gebracht. Geïnvesteerd moet worden in een betere organisatie op het gemeentehuis en een betere gemeentelijke dienstverlening. Het CDA is tegen het verhogen van de gemeentelijke belastingen.
14
Deel III: Uitwerking per beleidsterrein 1. Leefbaarheid en veiligheid 1.1 Gemeentelijk veiligheidsbeleid
de verruwing van het maatschappelijke klimaat worden tegengegaan.
Je veilig voelen in je woon-, werk- en leefomgeving is essentieel. Dankzij het stevige beleid de afgelopen jaren is de geregistreerde criminaliteit gedaald en voelen meer mensen zich veilig. Deze lijn moet worden voortgezet. De gemeente heeft een belangrijke taak als regisseur in de veiligheidsketen. Veiligheidbeleid krijgt vorm in samenwerking met burgers, politie en justitie, scholen, buurtverenigingen, horecaondernemers en winkeliers, woningcorporaties, (sport)-verenigingen, etc.
Veiligheid is geborgenheid Mensen moeten in geborgenheid kunnen leven, zowel in de thuissituatie als in de publieke ruimte. Reizigers in het openbaar vervoer moeten zich op hun gemak kunnen voelen, scholieren, onderwijzend personeel en winkeliers moeten zich veilig weten. De gemeente dient, met andere woorden, een gemeenschap te zijn waarin iedereen zich veilig voelt en veilig is.
Uitgangspunten De zorg voor veiligheid van burgers en effectieve bestrijding van criminaliteit is een kerntaak van de overheid. In de christendemocratische visie is voorkomen, opsporen, vervolging en bestraffing van criminaliteit een praktische vertaling van de rol van de overheid bij het gestalte geven aan publieke gerechtigheid. De overheid heeft deze exclusieve taak, opdat eigenrichting wordt voorkomen en bij strafoplegging sprake moet zijn van onafhankelijke rechtspraak. Rol gemeenten Het veiligheidsbeleid vereist een gemeente die haar gezag gebruikt, stimuleert en ondersteunt. Het CDA is van mening dat de gemeente als het gaat om veiligheidsbeleid de volgende drie taken heeft. 1. Overlast bestrijden en tegengaan. Geweld mag onder geen enkele voorwaarde worden geaccepteerd. De taak van de gemeente is de openbare orde, in samenwerking met politie en justitie, te handhaven. De burgemeester maakt hierover in het driehoeksoverleg (burgemeesterjustitie-politie) bindende afspraken en rapporteert daarover aan de gemeenteraad of desbetreffende raadscommissie. Waar nodig, draagt de gemeenteraad zelf ook wensen aan die opgenomen worden in de planvorming en prioriteitstelling van de politie. 2. Preventie. Het beleid is erop gericht criminaliteit en overlast niet alleen tegen te gaan, maar liever nog te voorkomen. Dat gebeurt door voorlichting en samenwerking met ouders, scholen en maatschappelijke instellingen. Maar ook door fysieke maatregelen, zoals camerabeveiliging en afspraken met horeca-exploitanten. 3. Participatie en het (weer) vormgeven van de eigen verantwoordelijkheid van burgers en de lokale gemeenschap. Burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven hebben uiteraard ook een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het voorkomen van onveiligheid. Respect voor elkaar, moet een gedeeld begrip worden. Goede voorlichting en een lik-op-stuk-beleid helpt om duidelijk te maken wat kan en wat niet kan. Hiermee kan
Naast meer regulier toezicht is het CDA voorstander van het gebruik van cameratoezicht, indien dit aantoonbaar noodzakelijk is om bepaalde openbare gebieden veiliger te maken. De privacy van individuen mag in de visie van het CDA uiteindelijk geen beletsel zijn. De regels moeten duidelijk zijn: wie niets te verbergen heeft, hoeft geen bezwaar te hebben tegen gefilmd te worden. Dit op voorwaarde dat de bestanden weer vernietigd worden. Waar nodig kan cameratoezicht gepaard gaan met maatregelen op grond van de Wet preventief fouilleren door het aanwijzen van gebieden waar burgers preventief kunnen worden gecontroleerd op wapens en andere verboden zaken, al onderkent het CDA dat burgers daarvan last kunnen hebben. Het veiligheidsgevoel kan een stimulans krijgen door bijvoorbeeld meer politie en andere toezichthouders op straat, door particuliere beveiliging op bedrijventerreinen en door conciërges op scholen. Zij treden op als bemiddelaar, stimuleren de sociale samenhang in hun werkgebied en handhaven regels. Eigen verantwoordelijkheid Mensen moeten zelf meedoen om hun eigen en de publieke veiligheid te verbeteren. Daarom wordt het gebruik van mogelijkheden om zelf criminaliteit te voorkomen, gestimuleerd. Bijvoorbeeld door Burgernet en keurmerken (zoals het Keurmerk Veilig Wonen). Daarnaast is landelijke invoering van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor bepaalde beroepsgroepen belangrijk om de drempels voor melding van huiselijk geweld te verlagen. Fysieke veiligheid Een goed fysiek veiligheidsbeleid is noodzakelijk. Adequate brand- en milieuvergunningen en het toezicht daarop zijn belangrijk. Het CDA is van mening dat risicovolle bedrijven niet in woongebieden thuishoren. De gemeente dient de rampenplannen op orde te hebben. Verder moet zij zich voorbereiden op invoering van de Wet op de veiligheidsregio’s. De verplichte digitalisering van geo-informatie in 2011 biedt de mogelijkheid snel de relevante informatie 15
van objecten voorhanden te hebben in crisis- en rampsituaties. Keuze Criminaliteit en overlast moeten worden tegengegaan. Overtreders moeten hard worden aangepakt. Dit is nodig om de sociale samenhang en geborgenheid terug te brengen in buurten, wijken en dorpen.
1.2 Leefbaarheid in dorpen De leefbaarheid in buurten, wijken en dorpen wordt grotendeels bepaald door het gevoel van veiligheid, gevarieerde woningbouw, een goed voorzieningenniveau, een schone, groene buitenruimte en het sociale weefsel tussen gemeenschappen. In plattelandsgemeenten staat als gevolg van demografische ontwikkelingen (ontgroening, vergrijzing en migratie) het voorzieningenpeil onder druk. Dit tast op den duur de leefbaarheid en vitaliteit van dorpen en kernen aan (zie ook hoofdstuk 7). Het CDA vindt het van groot belang dat de gemeente er alles aan doet om burgers in dorpen, buurten en wijken te betrekken bij besluiten over de leefbaarheid en de inrichting van hun directe omgeving. Periodiek overleg of een andere vorm van samenwerking moet gestimuleerd worden. Dit laatste is van groot belang voor het bevorderen van de leefbaarheid, binding en ontmoeting en sociale samenhang.
1.3 Publieke ruimte De kwaliteit van de publieke ruimte gaat velen ter harte. Mensen ergeren zich bijvoorbeeld aan het bekladden van gebouwen met graffiti of aan hondenpoep op straat.
16
Bij de (her)inrichting van straten en pleinen dient er aandacht te zijn voor het gebruik van duurzame voorzieningen en of het onderhoud goed kan worden uitgevoerd. Er wordt rekening gehouden met de wensen en behoeften van kinderen, ouderen en gehandicapten. Dus aan een levensloopbestendige en aanpasbare openbare ruimte. Binnen elke wijk of buurt dient een ‘plein’ uit te nodigen tot binding en ontmoeting tussen mensen. Verder vindt het CDA het nodig dat de gemeente de algemene onderhoudsnorm regelmatig opnieuw bekijkt en waar nodig bijstelt. Verloedering en vervuiling moeten worden tegengegaan. Woningcorporaties, particuliere verhuurders en particuliere woningbezitters moeten, zo nodig, worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid voor de publieke ruimte. Openbaar groen In de gemeente moet voldoende ruimte zijn voor groenvoorzieningen. Dit groen moet goed onderhouden worden, op peil worden gehouden en waar mogelijk worden uitgebreid. Regelmatige controle daarvan is belangrijk om ook hier verloedering en vervuiling te voorkomen. Net zoals bij de inrichting en het onderhoud van de openbare ruimte, is het van belang om burgers te betrekken bij onderhoud van groen in hun woonomgeving. Bij planning en onderhoud van de groenvoorzieningen vormt de sociale veiligheid een vast onderdeel. Keuze 1. Het CDA wil het openbaar groen behouden en waar mogelijk verder uitbreiden. Ook op het niveau van buurten en wijken is openbaar groen belangrijk. Een groene en schone publieke ruimte verhoogt de leefbaarheid en draagt bij aan een beter leefmilieu. 2. Het gezamenlijk aanleggen en onderhouden van groen is goed voor de sociale samenhang tussen bewoners.
2. Gezinnen, jongeren, ouderen en generatiebeleid 2.1 Gezinnen Het CDA vindt familie en gezinsleven van groot belang. In gezins- en familieverband groeien kinderen op. Door opvoeding wordt kinderen en jongeren geleerd met regels en verantwoordelijkheden om te gaan. Kinderen, jongeren, grootbrengen is een uitdaging. Uiteraard zijn ouders primair verantwoordelijkheid voor de opvoeding. Heel veel ouders bieden hun kinderen een veilige, geborgen en stimulerende gezinssituatie. Het is een feit dat het overgrote deel van de ouders er in slaagt om aan steeds hogere eisen en verwachtingen te voldoen als het gaat om opvoeding van kinderen. Gezinsondersteuning Er zijn helaas ook ouders die de aan hen gestelde verwachtingen niet waarmaken. Zo is het aantal gemelde gevallen van ernstige verwaarlozing en mishandeling van kinderen nog steeds schrikbarend hoog. Daarom heeft de gemeente in de visie van het CDA een taak ouders/opvoeders te ondersteunen en stimuleren bij hun opvoedende taken. Daarom is het belangrijk dat, waar nodig, er grenzen worden gesteld en wordt opgetreden als deze grenzen overtreden worden. Het CDA steunt het functioneren van het gezin door goede scholingsmogelijkheden, goede opvang en ondersteuning, mogelijkheden voor ontspanning en ontmoeting te bieden. Veel aanstaande ouders volgen samen een zwangerschapscursus. Het CDA wil dat de gemeente stimuleert dat er een laagdrempelige ouderschapscursus wordt aangeboden voor aanstaande ouders. Een degelijke opvoeding legt de basis voor kinderen en jongeren om uit te groeien tot volwassenen die hun eigen plek in de samenleving weten te vinden. Signalen die erop (kunnen) wijzen dat het met kinderen of jongeren niet goed gaat, moeten serieus worden opgepakt. Niet wachten tot het fout gaat, maar proactief handelen vergroot de kans om beschadiging of ontsporing te voorkomen. Het door de gemeente en hulpinstellingen ‘achter de voordeur’ ingrijpen is tegenwoordig een geaccepteerd fenomeen. Gemeenten, jeugdzorg en andere hulpverlenende instanties moeten adequaat samenwerken en tijdig handelen waar nodig. Gemeentelijke regie op de gehele keten van jeugd- en gezinsbeleid blijft noodzakelijk. Voor ernstige probleemgezinnen wordt intensieve (gezins)begeleiding aangeboden. Aanvaarding van deze hulp mag echter niet vrijblijvend zijn. Het belang van het kind vraagt dat ouders/opvoeders hieraan meewerken.
familieverband kunnen kinderen en jongeren in geborgenheid en veiligheid opgroeien. Als het goed gaat in gezinnen, moet de overheid op afstand blijven en blijven verantwoordelijkheden gespreid. Het uitgangspunt van gerechtigheid gebiedt echter dat de gemeente een taak heeft bij de ondersteuning of zelfs bescherming van kwetsbaren, zoals kinderen en jongeren. Beleid gericht op binding en ontmoeting tussen generaties, tussen jong en oud drukt het uitgangspunt van (leeftijd)solidariteit uit. Centra voor jeugd en gezin In 2008 is er in onze gemeente een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) gekomen. Het is de bedoeling dat dit centrum functioneert als een laagdrempelige voorziening waar ouders en opvoeders gemakkelijk naar toe kunnen met vragen over het opvoeden van kinderen. Daarmee kunnen ouders op één locatie terecht met vragen en wordt er door één coördinator een vinger aan de pols gehouden bij gezinnen die met vragen komen. Het is de taak van de gemeente de samenwerking tussen betrokken instanties op te zetten. Daarnaast krijgt het gemeentebestuur doorzettingsmacht om ‘achter de voordeur’ in te grijpen als ernstige problemen in gezinnen onopgelost blijven. Het is van belang dat er niet alleen gebruik wordt gemaakt van het CJG als er echt problemen zijn. Iedereen die opvoedingsvragen heeft, zelfs de meest eenvoudige, moet het CJG weten te vinden. De gemeente stimuleert de bekendheid en laagdrempeligheid van het CJG via gerichte voorlichting. Tevens moet sprake zijn van goede afstemming en, waar nodig, doorverwijzing tussen het CJG en het bureau Jeugdzorg.
Keuzes 1. Het CDA ondersteunt de samenwerking van de gemeente met het Centrum voor Jeugd en Gezin Land van Cuijk (CJG). 2. In de gemeente is er een wethouder voor jeugd en gezin. 3. Het Centrum voor Jeugd en Gezin Land van Cuijk moet laagdrempelig en toegankelijk zijn en blijven. Voorkomen moet worden dat het uitgroeit tot een bureaucratische organisatie. 4. Ieder probleemgezin krijgt een gezinscoach via het CJG. Voor ernstige probleemgezinnen wordt intensieve en niet vrijblijvende (gezins)begeleiding aangeboden.
2.2 Jongeren Uitgangspunten In het christendemocratische gedachtegoed zijn gezin en familie de hoeksteen van de samenleving. In gezins- en
Een maatschappij zonder jeugd heeft geen toekomst, mist dynamiek en verwondering. Jongeren zorgen voor leven in
17
de brouwerij, in welke betekenis dan ook. Vaak kunnen we trots zijn op onze jeugd, omdat ze zich goed ontwikkelen, onbekommerd in het leven staan en luchtigheid aanbrengen. Met het overgrote deel van de jongeren gaat het goed. Daarom moeten jongeren betrokken worden bij de ontwikkelingen in onze gemeente. Via een jongerenraad of -platform kunnen met (vertegenwoordigers van) jongeren afspraken worden gemaakt over de betrokkenheid van jongeren bij beleid en over specifieke voorzieningen voor de jeugd. Jongeren verdienen een eigen plek in de buurt of wijk. De gemeente kan dit stimuleren door het aanleggen van bijvoorbeeld playgrounds, sportveldjes, skatebanen, enzovoort. Dit past in de visie van het CDA dat jongeren recht hebben op een eigen plek in de lokale samenleving. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Ouders geven hun kinderen soms veel vrijheid als het gaat om het leren dragen van eigen verantwoordelijkheid. Dat is uiteraard een goed opvoedkundig principe. Maar het kan ook als negatieve keerzijde hebben dat er ruimte ontstaat voor de ontwikkeling van een ongezonde leefstijl van jongeren, dikwijls binnen een groepscultuur. Ouders kunnen onvoldoende zicht hebben op of hun greep verliezen als het gaat om de leefstijl van hun kinderen. In die gevallen is het belangrijk dat, naast opvoedingsondersteuning, de gemeente in samenwerking met haar partners een aanvullende rol neemt bij beïnvloeding van de leefstijl van jongeren. In samenwerking met bijvoorbeeld sportverenigingen en scholen, worden programma’s voor jongeren opgezet, waarin wordt gewezen op de risico’s van overmatig alcoholgebruik, ongezonde voeding, (soft)drugsgebruik, gokverslaving, enzovoort. Ook door meer toezicht en (elkaar) aanspreken op asociaal gedrag en, waar nodig, door consequent optreden, moeten overlast en criminaliteit worden teruggedrongen.. Keuze Jongeren en hun organisaties worden betrokken bij beleidsvorming en totstandkoming van voorzieningen voor de jeugd.
2.3. Ouderen Dankzij de gestegen welvaart en toegenomen kwaliteit van de gezondheidszorg leven mensen langer. Veel ouderen zijn na hun pensionering nog steeds maatschappelijk actief, anderen genieten volledig van hun welverdiende vrije tijd. Voor de ouderen is het van belang dat de randvoorwaarden om zelfstandig te kunnen wonen optimaal zijn in de vorm van levensloopbestendige woningen of aanleunwoningen bij verzorgingscentra.
18
Er is ook een kwetsbare groep ouderen. Bijvoorbeeld ouderen die vereenzamen, een klein inkomen hebben of met een kwetsbare gezondheid (of een combinatie van deze factoren). De door de gemeente aangestelde ouderenadviseurs kunnen deze ouderen individueel helpen hun weg te vinden op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Naast het verstrekken van ondersteuning en voorzieningen is mantelzorg een belangrijk middel om tegemoet te komen aan de hulpvraag van ouderen. Het gemeentelijk steunpunt mantelzorg brengt hulpvraag en aanbod, met voldoende informatie bij elkaar. Er moet ook aandacht zijn voor de risico's op vereenzaming van ouderen. Waar gezins- en familieleden, buren of maatschappelijke organisaties niet of onvoldoende een oogje in het zeil kunnen houden of hulp bieden, kan de gemeente stimuleren dat er periodieke huisbezoeken worden gebracht aan de 75-plussers. Zodoende wordt de leef- en woonsituatie van deze leeftijdsgroep in beeld gebracht om de eventuele hulpvraag scherp te krijgen. Een specifiek onderdeel van het welzijnsbeleid moet hierop ingericht zijn. De gemeente moet met ouderen en hun organisaties communiceren en hen betrekken bij het beleid, bijvoorbeeld als het gaat om de WMO en woon- en zorgvoorzieningen.
Keuzes 1. Ouderen moeten zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen. De gemeente zorgt voor voldoende levensloopbestendige woningen en aanleunwoningen bij zorgcomplexen. 2. Ouderenadviseurs en het gemeentelijk steunpunt mantelzorg hebben, in samenwerking met ouderen- en welzijnsorganisaties, een belangrijke taak bij de individuele hulpvraag van ouderen op het gebied van wonen, zorg en welzijn. 3. De gemeente stimuleert periodieke huisbezoeken om de risico’s op vereenzaming en verwaarlozing van de 75-plussers te monitoren.
2.4 Generatiebeleid In de vitale lokale samenleving die het CDA voor ogen staat, is sprake van respect en ontmoeting tussen generaties, tussen oud en jong. Ouderen hebben levenservaring en hebben maatschappelijke ontwikkelingen aan zich zien voltrekken die de moeite waard kunnen zijn te delen met jongeren. Overdracht van kennis over het recente verleden beklijft vaak beter als er persoonlijke ervaringen aan worden toegevoegd. Zo zal het in het onderwijs meer indruk maken als de Tweede Wereldoorlog wordt besproken met iemand die het bewust heeft mee gemaakt. Omgekeerd kunnen intensievere contacten tussen generaties bijdragen aan meer invoelingsvermogen van ouderen voor wat jongeren beweegt en bezighoudt. (Onderwijs)programma’s of evenementen die zijn gericht op binding en ontmoeting
tussen generaties verdienen ondersteuning door de gemeente. Keuze De gemeenten ondersteunt programma’s en/of activiteiten gericht op binding en ontmoeting tussen generaties en waarin oud en jong participeren.
19
3. Onderwijs
3.1 Kwalitatief goed onderwijs Opgroeiende kinderen moeten in ons land de kans krijgen hun talenten te ontwikkelen en te benutten. Dit begint vaak op school. Kinderen en jongeren hebben recht op kwalitatief goed onderwijs. Scholen moeten dan ook voldoen aan kwaliteitseisen en een omgeving bieden waarin leerlingen zich goed kunnen ontwikkelen. Ouders moeten er op kunnen vertrouwen dat hun kinderen op school goed worden begeleid en voorbereid op hun toekomst. Het is onacceptabel dat nog steeds een groep jongeren voortijdig de school verlaat zonder diploma. Onderwijshuisvesting Goed onderwijs vraagt om goede onderwijshuisvesting. Actuele beheer- en onderhoudsplannen, realistische leerlingenprognoses alsook voldoende reserveringen, zijn daartoe noodzakelijk. Waar mogelijk vindt decentralisatie plaats van middelen voor huisvesting, zodat schoolbesturen en -directies zelf beslissingen kunnen nemen. Dit alles in goed overleg en met harde afspraken tussen schoolleiding en de gemeente. Uitgangspunten Het streven naar goed onderwijs is een van de meest praktische vertalingen van de noodzakelijke solidariteit tussen generaties. Het solidariteitsbeginsel is een van de christendemocratische uitgangspunten. Daarnaast moet het onderwijs gericht zijn op het bieden van gelijke kansen en tevens ruimte bieden aan talenten van leerlingen. Zo wordt het streven naar gerechtigheid gediend, een ander christendemocratisch uitgangspunt. En nog een derde CDA-uitgangspunt is hier aan de orde: gespreide verantwoordelijkheid. Het CDA is er voorstander van dat in de komende raadsperiode de gemeente het initiatief neemt om, samen met onze schoolbesturen en de Stichting Peelraam, de hele scholen- en onderwijssituatie in ons gebied onder de loep te nemen. Het doel hiervan is om te komen tot een gezamenlijke agenda om de onderlinge samenwerking van de scholen te bevorderen en de kwaliteit van het onderwijs binnen de financiële mogelijkheden zoveel als maar mogelijk is, te verhogen. Het CDA kiest omwille van goed onderwijs voor gespreide verantwoordelijkheden tussen de overheid – de gemeente en de onderwijsinspectie – het maatschappelijk middenveld (zelfstandige schoolbesturen), onderwijspersoneel, ouders en leerlingen. De vrijheid van onderwijsrichting is een verworvenheid waar het CDA pal voor staat. Vrijheid betekent echter ook het dragen van eigen verantwoordelijkheid.
20
Zo nodig moet de onderwijsinspectie worden ingeschakeld om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. 3.2 School en omgeving Het CDA ziet scholen niet los van hun maatschappelijke omgeving. Omdat de bestuurlijke rol van de gemeente ten aanzien van het onderwijs is veranderd, moet zij vooral samenwerking tussen scholen en instanties stimuleren. Denk bijvoorbeeld aan: achterstandenbeleid, voortijdig schoolverlaten, terugdringen van ongeoorloofd schoolverzuim, praktijkonderwijs, voor- en naschoolse opvang, peuterspeelzaalwerk, volwasseneneducatie. Omdat opvoeding en educatie in elkaars verlengde liggen, vindt het CDA het belangrijk dat ouders bij de school worden betrokken. De vrijwillige inzet van ouders bij bijvoorbeeld het organiseren van activiteiten is van onschatbare waarde. Ouders/opvoeders zijn de eerst verantwoordelijken voor de opvoeding maar wanneer zij daarin tekortschieten, vormen leraren dikwijls de eerste opvang. Leraren zijn van grote waarde als het gaat om het opvangen van signalen van verwaarlozing, mishandeling en sociaal-emotionele problemen van leerlingen. Van belang is dan dat bij de omvang van scholen, groepen en klassen de menselijke maat in acht wordt genomen, zodat leerlingen persoonlijke aandacht en begeleiding kunnen krijgen. Fysieke afstanden tot scholen Basisscholen moeten goed gespreid zijn over de gemeente en aldus voor kinderen goed bereikbaar. Ook in een veelkernige gemeente als de onze mag onder geen beding de fysieke afstand tot de dichtst bijzijnde basisschool te groot worden voor hen (zie ook hoofdstuk 7).
Leer-werktrajecten Onderwijs en arbeidsmarkt moeten beter op elkaar aansluiten. Het besef is doorgedrongen dat sommige leerlingen via een individueel traject veel beter tot ontplooiing komen. Het CDA steunt dit en wil dat er afspraken gemaakt worden tussen het lokale en regionale bedrijfsleven en de aanbieders van beroepsopleidingen omdat die nu te veel uit elkaar zijn gegroeid. Hiermee kan voor een deel het voortijdig schoolverlaten worden teruggedrongen. Dit is goed voor de toekomst van jongeren en voor de economie. Keuzes 1. Ongeoorloofd schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten moeten verder teruggedrongen worden. Jongeren tot 23 jaar die uitvallen worden teruggeleid naar school of naar een baan, en als dit niet lukt naar een zorgtraject.
2. Brede scholen moeten uitgroeien tot basisvoorziening waarin ook de voor- en naschoolse opvang, peuterspeelzaal en kinderopvang een plek hebben. 3. De kwaliteit van onderwijs staat voorop! Indien de Onderwijsinspectie constateert dat een school slecht presteert en niet voldoet aan de kwaliteitseisen, moet worden ingegrepen. De gemeente en de Onderwijsinspectie werken daarbij samen.
21
4. Participatie, zorg en sociaal beleid 4.1. Participatie en WMO Op 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) in werking getreden. Deze wet geeft gemeenten de taak te zorgen voor een samenhangend pakket van diensten en voorzieningen, zodat iedereen kan participeren in de lokale samenleving. Mensen komen in de visie van het CDA het meest tot hun recht in hun relaties met anderen, en het participatiebeleid moet daarop gericht zijn. Gemeenten zijn op grond van de WMO verantwoordelijk voor: 1. de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; 2. preventieve ondersteuning bij opgroeien en opvoeden; 3. het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; 4. het ondersteunen van vrijwilligers en mantelzorg; 5. het bevorderen van participatie en zelfredzaamheid; 6. voorzieningen voor mensen met een beperking; 7. maatschappelijke opvang en vrouwenopvang; 8. het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg; 9. verslavingsbeleid. Het CDA staat nog steeds achter het uitgangspunt van de WMO dat mensen in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen leefsituatie. Pas wanneer mensen dat niet (voldoende) kunnen en hun sociale omgeving geen ondersteuning (kan) bieden, is er een rol weggelegd voor gemeenten. De eigen verantwoordelijkheid van WMO-cliënten is ook een financiële. Waar mogelijk moet een eigen bijdrage worden betaald voor maatregelen, hulp, voorzieningen of ondersteuning. Het doel is om de gemeente een leefbare lokale gemeenschap te laten zijn met een grote sociale samenhang in de wijken en buurten. In dat beeld past dat inwoners zelfredzaam en betrokken zijn bij hun omgeving: ze nemen zoveel mogelijk hun eigen verantwoordelijkheid en ondersteunen elkaar waar dat mogelijk is. Burgers die (tijdelijk) niet meer op eigen kracht kunnen meedoen of zijn losgeraakt van de samenleving worden ondersteund bij het (weer) op een volwaardige manier kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Bij de aanbestedingen van vraagafhankelijk (openbaar) vervoer en de huishoudelijke verzorging als onderdeel van de WMO is het van belang dat gemeenten leren van successen elders in het land. Daarbij staan goede en betaalbare voorzieningen voorop. Kwaliteit van diensten en voorzieningen is voor het CDA leidend bij de aanbestedingen, uiteraard zonder daarbij een goede prijskwaliteitverhouding uit het oog te verliezen. Keuzes 22
1. ‘Op eigen kracht waar mogelijk, ondersteuning indien nodig’ is voor het CDA uitgangspunt van het WMObeleid. 2. Kwaliteit van diensten en voorzieningen is het leidende principe bij aanbestedingen in het kader van de WMO. 3. De taken die voortvloeien uit de wettelijke verplichtingen uit de WMO dienen in onze gemeente nader geconcretiseerd te worden. Bovenwettelijke taken zullen gezien onze financiële situatie, met enige terughoudendheid moeten worden opgepakt. Uitgangspunten Voor het CDA telt ieder mens. De uitgangspunten gerechtigheid en solidariteit doen een appèl om ieder individu tot zijn of haar recht te laten komen. Samen leven betekent omzien naar elkaar, mensen ondersteuning bieden waar dat nodig is. Deze ondersteuning kan tijdelijk van aard zijn, omdat in de visie van het CDA het beleid vooral moet zijn gericht op herstel van eigen verantwoordelijkheid. Een aanpak gericht op vroegsignalering, preventie en het wegnemen van oorzaken van is daarom van belang. Dit neemt niet weg dat er ook mensen zijn die langdurig op ondersteuning en hulp door de overheid zijn aangewezen. De gemeente heeft daarbij, afhankelijk van wet- en regelgeving, een bijzondere dan wel een aanvullende taak.
4.2 Gezondheidsbeleid Op het gebied van gezondheidsbeleid spelen niet alleen gemeenten een rol. Veel van het gezondheidsbeleid is afhankelijk van nationaal beleid en nationale geldstromen (Algemene wet bijzondere ziektekosten, AWBZ, en Zorgverzekeringswet). Daar waar gemeenten wel een taak hebben betreft het vooral de openbare gezondheidszorg die wordt uitgevoerd door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). Ook hebben de gemeente, de GGD (en in de toekomst het regionale veiligheidbestuur) taken op het gebied van het voorkomen van en optreden bij epidemieën, crises en rampen met risico’s voor de volksgezondheid. De gemeente moet ruimte laten voor particuliere activiteiten inzake de zorg.
Alcoholmisbruik In toenemende mate drinken jongeren te veel alcohol. Er is zelfs sprake van onverantwoord drankmisbruik waarbij men op steeds jongere leeftijd voor het eerst in aanraking komt met alcohol. Het CDA vindt dat gemeenten actief beleid moet voeren op preventie en vroegsignalering van alcoholgebruik onder minderjarigen (zie hoofdstuk 2). Echter, ook in het kader van de handhaving van wet- en regelgeving en de bestrijding van overlast, moet de gemeente duidelijke grenzen stellen en optreden. Deels vooruitlopend op nationale wetgeving kan daarbij gedacht worden aan het toezicht op het verbod tot verkoop van alcohol aan
minderjarigen in supermarkten, in de horeca en op de zogeheten wederverstrekking.
heidszorg, jeugdbescherming, jeugdbeleid en jeugdzorg.
Gezondheidsrisico’s Een ander gezondheidsprobleem in ons land betreft zwaarlijvigheid (obesitas), in toenemende mate ook bij jonge kinderen. In onze gemeente komt dit probleem in veel mindere mate voor dan in grote steden. Het wordt veroorzaakt door onvoldoende bewegen en te veel en ongezond voedsel. Als het probleem zich voordoet zullen we er adequaat op reageren. Via het sportbeleid wordt al op allerlei manier geprobeerd mensen aan het bewegen te krijgen. In overleg met schoolbesturen zullen we bijvoorbeeld ook de snoep- en frisdrankautomaten op scholen pogen te weren.
4.3 Gehandicapten en zorgconsumenten
Jeugdzorg De jeugdzorg wordt al jaren geconfronteerd met knelpunten, tekorten en wachtlijsten die soms leiden tot schrijnende situaties. Het komt voor dat een terechte melding van kindermishandeling pas na negen weken tot actie leidt. Allerlei bureaucratische procedures liggen hieraan ten grondslag. Het CDA vindt dit niet acceptabel. Ieder kind in problemen heeft recht op tijdige jeugdzorg. Er moet een einde komen aan lange wachtlijsten en wachttijden. Verder moeten er genoeg middelen zijn voor een effectieve jeugdzorg om de groeiende vraag naar zorg bij te kunnen houden. Vooral de steeds zwaardere vormen van jeugdzorg, onder meer de gesloten opvang (niet strafrechtelijk), vragen meer aandacht. Maar er moet ook doelmatiger worden gewerkt door ontschotting (ook tussen ministeries), het voorkomen en schrappen van overbodige bureaucratische regels. De gemeente moet daarop regie voeren. Het Centrum voor Jeugd en Gezin heeft hierin een belangrijke taak.
Bevorderen van zelfredzaamheid Zelfstandig zijn, zelf beslissingen kunnen nemen, dit zijn voor ieder individu essentiele zaken in het leven. Het is daarom van groot belang dat gehandicapten voldoende informatie en advies kunnen krijgen over bijvoorbeeld wonen, vervoer, werken, recreëren en zorgvoorzieningen. Versnippering van voorzieningen en financiële regelingen is ongewenst. Integrale indicatiesystemen kunnen de gewenste helderheid bieden.
Een lastig punt blijft de positie van jeugdzorg ten opzichte van de gehele keten van jongerenbeleid tot en met jeugdgezondheidszorg. Wettelijk gezien is de provincie verantwoordelijk voor de jeugdzorg. In de praktijk weten gemeenten vaak veel beter wat er leeft en speelt en kunnen zij flexibeler inspelen op acute zorgvragen. Bovendien is jeugdzorg een onmisbare keten in de gehele schakel van jeugdgezondheidszorg tot en met jeugdbeleid. De gemeente moet hier regie op voeren. Keuzes 1. Het gemeentelijke gezondheidsbeleid richt zich vooral op preventie en vroegsignalering van gezondheidsrisico’s, ziektes en aandoeningen onder kinderen en jongeren alsook onder bepaalde (leeftijd)groepen nietwesterse allochtonen. 2. De gemeente bevordert dat scholen, (sport)verenigingen en maatschappelijke instellingen, programma’s aanbieden die zijn gericht op een gezondere leefstijl van kinderen en jongeren. 3. Het CDA vindt dat de gemeente de regie moet nemen bij de noodzakelijke afstemming tussen jeugdgezond-
Mensen met een functionele beperking of handicap verdienen ondersteuning waar dat nodig is en deze behoefte bestaat. Het CDA vindt dat gehandicapten, binnen vast te stellen grenzen, moeten kunnen beschikken over een persoonsgebonden budget zodat zij zelf de benodigde zorg kunnen inkopen. Daarnaast moet er oog zijn voor het sociale netwerk waarbinnen gehandicapten leven. Familie, vrienden, buren en kennissen vormen immers de achtervang waarop zij kunnen terugvallen als het collectieve zorgsysteem onvoldoende kan inspelen op hun specifieke, individuele zorgbehoeften.
Het CDA wil, om het woon-, werk- en leefklimaat dat er bestaat, de werkwijze van de ‘Zonnehuizen’ ondersteunen. In dit kader denkt het CDA voor het scheppen van werkgelegenheidsruimtes en ruimtes voor andere activiteiten aan het voormalig MOB-complex op de Stichting. Wonen moet op deze plaats echter worden uitgesloten. Het gehandicaptenvervoer vraagt nauwlettende aandacht. In het kader van de besluitvorming over collectief vraagafhankelijk vervoer zal het CDA de behoeften van gehandicapten goed in de gaten houden. Bij nieuwbouw of reconstructie van woningen is aandacht nodig voor fysieke aanpassingen, vooral om rekening te houden met de specifieke behoeften van gehandicapten. Maatschappelijke ondersteuning Gehandicaptenbeleid is ook in het kader van de uitvoering van de WMO een aandachtspunt. Het CDA zet zich in voor het voorkomen van onnodige en voor verkorting van procedures. Steeds zal bezien worden of het binnen de balans van zorgvuldigheid en effectiviteit mogelijk is procedures te bekorten. Als er voldoende budget is, is het gewenst subsidies te verstrekken voor projecten die de toegankelijkheid van gehandicapten van openbare gebouwen, de openbare ruimte en recreatie- en sportvoorzieningen vergroten. Keuzes 1. Het CDA is voorstander van structurele samenwerking tussen zorgaanbieders en zorgfinanciers, zodat
23
gehandicapten via één loket alle relevante informatie kunnen krijgen. 2. Gehandicapten zijn voor hun kwaliteit van leven, meer dan andere mensen, afhankelijk van allerlei instanties. Daarom vindt het CDA dat er een onafhankelijke klachtenregeling moet zijn, waarbij gehandicapten zonder angst voor gevolgen wat betreft zorg- en dienstverlening een klacht kunnen indienen over hun zorgaanbieder.
4.4 Bestrijding sociaal isolement en armoede Bij de bestrijding van armoede is het van belang onderscheid te maken tussen armoede als de oorzaak van problemen en armoede als het gevolg daarvan. Voor het CDA staat voorop dat mensen redelijkerwijs van een inkomen rond moeten kunnen komen en de noodzakelijke kosten van het bestaan moeten kunnen opbrengen. Wanneer dat niet lukt zal de overheid de helpende hand moeten bieden via inkomensbeleid. Het is vooral van belang om attent te zijn op de hoogte van vaste lasten, kosten voor wonen (energie), zorg en kinderen. Sommige mensen belanden in armoede omdat ze op allerlei manieren in het leven vastlopen: relatieproblemen, een gebrekkig financieel beheer, gemis aan een structuur en discipline, verslaving enzovoort. In dat geval is extra inkomensondersteuning geen oplossing, maar zijn andere vormen van sociale en maatschappelijke ondersteuning nodig. Bij armoedebeleid gaat het dus enerzijds om inkomensbeleid, anderzijds om maatschappelijke participatie en bestrijding van sociaal isolement. In het algemeen geldt dat betaald werk de beste manier is om uit armoede te ontsnappen. De gemeente heeft dus een taak mensen die aan het werk kunnen weer aan de slag te krijgen. Het is tevens realistisch om te onderkennen dat niet iedereen betaald werk kan verrichten. Hier komen oplossingen in de sfeer van de Wet sociale werkvoorziening, maatschappelijke participatie in de vorm van vrijwilligerswerk in beeld. Het CDA vindt dat de gemeente bij het armoedebeleid oog moet hebben voor de zogeheten armoedeval3 die optreedt als mensen aan het werk gaan. Tegelijkertijd is het CDA zich ervan bewust dat voor sommige mensen de weg naar betaalde arbeid definitief is afgesloten. Voor deze mensen is een sociaal rechtvaardig armoedebeleid levensnoodzaak. Op basis van de eerder geformuleerde 3
Armoedeval is het verschijnsel dat mensen die (relatieve) armoede lijden nauwelijks mogelijkheden hebben hun maatschappelijke situatie te verbeteren. Dit is specifiek het geval wanneer iemand met een uitkering er in inkomen op achteruitgaat als hij of zij een betaalde baan krijgt, omdat het recht op subsidies en andere inkomensafhankelijke regelingen komt te vervallen.
24
uitgangspunten van gerechtigheid en solidariteit kiest het CDA daarom voor een rol van de gemeente die is gericht op ondersteuning van mensen die (soms tijdelijk) geen uitzicht meer hebben op regulier werk vanwege medische en/of sociale redenen. Financiële tegemoetkoming van de extra kosten ten gevolge van chronische ziekte of handicap is voor het CDA uitgangspunt van beleid. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld daartoe een collectieve ziektekostenverzekering afsluiten. Het CDA maakt zich zorgen over de maatschappelijke participatie van kinderen uit gezinnen die moeten rondkomen van een minimuminkomen. Om er voor te zorgen dat deze kinderen volwaardig maatschappelijk kunnen blijven participeren en de inkomenspositie van de ouders daarvoor geen belemmering vormt, kan een declaratieregeling voor maatschappelijke participatie van kinderen ontwikkeld worden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een vergoeding voor (een gedeelte) van de kosten voor peuterspeelzaal, contributie voor een sportvereniging, of de kosten van zwemlessen. Ook het verlenen van bijstand in natura behoort tot de mogelijkheden. Om mensen die alleen AOW(of een onvolledig) pensioen krijgen beter in beeld te brengen, komt er een verplichting voor gemeenten om de GBA-bestanden te koppelen met die van de Sociale Verzekeringsbank. De gemeente kan aldus gerichter bijzondere bijstand verlenen, waar nodig. Samenwerking In de visie van het CDA zoekt de gemeente niet alleen naar oplossingen voor bestrijding van armoede, maar gaat zij tevens het gesprek aan met het maatschappelijk middenveld: kerken, levensbeschouwelijke organisaties, vrouwengroepen, migranten- en gehandicaptenorganisaties enzovoort. Ook goede afspraken met woningcorporaties, sociaal en maatschappelijk werk en kredietverlenende instanties zijn van belang. Zo komen gemeente en gemeenschap tot een lokaal programma, gericht op het bestrijden van armoede en sociaal isolement bij mensen met een minimuminkomen zonder reëel perspectief op betaald werk. Schuldhulpverlening Het CDA staat voor een duidelijke visie van de gemeente op schuldhulpverlening. De gemeente moet vooral een preventief beleid voeren, gericht op het voorkomen dat mensen in problematische schuldsituaties raken. De gemeente maakt hiertoe afspraken met woningcorporaties met betrekking tot het tijdig signaleren van huurschulden, zodat huisuitzettingen kunnen worden voorkomen. Ook moet de gemeente afspraken maken met de (gemeentelijke) kredietbank over mogelijkheden voor schuldsanering en over begeleiding bij budgettering. In de gemeente dient voldoende sociaal- en maatschappelijk werk aanwezig te zijn voor de begeleiding van mensen die schulden (dreigen te) hebben. Daarnaast kan de gemeente ervoor kiezen particuliere schuldhulpverlening, diaconaal en parochiaal werk te ondersteunen.
Voor het aangaan van een gemeentelijke saneringsregeling voor hoge schulden kunnen de wettelijke mogelijkheden worden benut. Tot slot is goede afstemming tussen sociaal beleid (inkomensondersteuning), WMO en schuldhulpverlening van groot belang.
Mensen die verslaafd raken aan drugs, alcohol of gokken vervallen tot grote afhankelijkheid, maar blijven verantwoordelijk voor hun eigen gedrag. Dat is het uitgangspunt bij de verslavingszorg die het CDA voor ogen staat.
Kwijtschelding Het CDA is voorstander van kwijtschelding van de OZB en heffingen voor mensen met een inkomen op of rond het niveau van een bijstandsuitkering. Voor kwijtschelding komen alle belastingplichtigen in aanmerking die niet of nauwelijks in staat zijn om een gemeentelijke belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen. Het toekennen van de kwijtschelding vindt plaats op basis van de wettelijk verplichte vaststelling van de individuele betalingscapaciteit.
(Soft)drugs zijn niet onschuldig, ze hebben – zeker bij veelvuldig gebruik en/of in combinatie met alcohol – zeer schadelijke effecten op de gezondheid van mensen. Dit nog afgezien van onwenselijke effecten die drugsgebruik en handel veroorzaken, zoals overlast en criminaliteit. Naast drugsverslaving vragen ook alcohol- en gokverslaving om een actief beleid van de gemeente gericht op preventie, vroegsignalering en ondersteuning van zorgverlenende instellingen.
Aan bijstandsgerechtigden zonder uitzicht op een betaalde baan en belastingplichtigen van 65 jaar en ouder die meerdere opeenvolgende jaren kwijtschelding hebben aangevraagd en gekregen, wordt geen gemeentelijke belastingaanslag meer gestuurd. Betrokkenen zijn verplicht eventuele wijzigingen in hun inkomenspositie aan de gemeente te melden. Door middel van een steekproefsgewijze controle gaat de gemeente na of dit inderdaad het geval is.
Keuze De aanpak van drugsproblematiek die het CDA voorstaat is gericht op afkicken en vervolgens resocialisatie van verslaafden in combinatie met bestrijding van overlast en criminaliteit als gevolg van drugsgebruik en –handel.
Keuzes 1. Het CDA kiest voor een gemeentelijk armoedebeleid dat activerend is voor wie nog kan werken, toereikend is voor wie dat niet meer kan en dat ook op langere termijn houdbaar is. Ook mensen waarvan de verdiencapaciteit te laag is voor de reguliere arbeidsmarkt moeten hun talenten kunnen benutten. Deze groep kan geholpen worden via de WSW en eventueel met (tijdelijke) loonkostensubsidies. 2. Het CDA zet zich in voor financiële tegemoetkoming van bijzondere kosten als gevolg van chronische ziekte of handicap voor mensen met een minimuminkomen. Dit kan, al dan niet in een periodieke regeling, in de vorm van individuele bijzondere bijstand. 3. Maatschappelijke participatie van kinderen in gezinnen met een minimuminkomen wordt door de gemeente financieel ondersteund. 4. Het verdient aanbeveling aanvullende bijstand voor ouderen met alleen AOW (al dan niet aangevuld met een klein aanvullend pensioen) uit te keren via de Sociale Verzekeringsbank. 5. Het CDA pleit voor een preventief beleid vanuit de gemeente met betrekking tot (problematische) schulden. De gemeente ondersteunt het aanbieden van cursussen gericht op budgetbeheer. 6. Het CDA zet zich in voor kwijtschelding van de OZB en de afvalstoffenheffing voor mensen met een minimuminkomen.
4.5 Verslavingszorg
25
26
5. Vrijwilligers, sport, cultuur en integratie 5.1 Vrijwilligers Verenigingen Het CDA gelooft in een samenleving waarin mensen naar elkaar omzien en verantwoordelijkheid voor elkaar nemen. Heel praktisch ziet men dit terug daar waar mensen participeren in verenigingen. Binnen een vereniging zetten mensen zich vrijwillig in voor een gemeenschappelijk doel. Op natuurlijke wijze raken mensen daar tevens betrokken op elkaar. Het gemeentelijke beleid moet gericht zijn op het faciliteren van verenigingen voor zover zij een maatschappelijk doel nastreven. Het subsidiebeleid moet daarop ingericht zijn. Binnen de WMOadviesraad moet dit als specifiek aandachtspunt genoemd worden in de advisering met betrekking tot het WMO beleid. Vrijwilligerswerk en mantelzorg Vrijwilligers zijn de ruggengraat van onze samenleving. Veel maatschappelijk nuttige taken zouden blijven liggen als er geen mensen zouden zijn die zich onbezoldigd willen inzetten voor de medemens. Vrijwilligers moeten hierin ondersteund worden, door hen inspraak te geven in beleid, voorzieningen te bieden voor deskundigheidsbevordering en door praktische ondersteuning. Het CDA kiest voor het – al dan niet via intergemeentelijke samenwerking –opzetten van een gemeentelijke vrijwilligersbank of een andere vorm van makelaarsfunctie. Nadrukkelijk zal daarbij aandacht moeten zijn voor het werven en behouden van jongeren als vrijwilligers (zie maatschappelijke stage). Vrijwilligers worden verder ondersteund via het afsluiten en financieren van een ongevallen- en WA-verzekering, bijvoorbeeld bij sportverenigingen. Mantelzorgers zijn mensen die zorgtaken op zich hebben genomen voor een dierbare die is aangewezen op hulp en verzorging. Gemeenten kunnen zorgen voor een stuk verlichting voor deze vaak zwaarbelaste mensen. Via reguliere subsidies kunnen gemeenten het maatschappelijk werk of de openbare geestelijke gezondheidssector stimuleren specifiek beleid te voeren voor de mantelzorgers. Tevens dient er sprake te zijn van deskundigheidsbevordering bij deze organisaties zodat niet alleen een collectief ondersteuningsaanbod maar tevens maatwerk geleverd kan worden. Het CDA vindt dat de gemeente de waardering van vrijwilligers en mantelzorgers tot uitdrukking moet laten komen door hen te ondersteunen bij hun waardevolle taak. Dit kan onder andere door gemeentelijke subsidies voor organisaties die vrijwilligers en mantelzorgers ondersteunen, door administratieve ondersteuning of door een vergoeding voor kinderopvang te bieden. Een andere mogelijkheid is dat gemeenten vrijwilligers en mantelzorgers jaarlijks in het zonnetje zetten door een speciale
‘Dag voor de vrijwilliger’ met tal van activiteiten te organiseren. Keuze De gemeente biedt financiële, administra-tieve en bestuurlijke ondersteuning aan (organisaties van) vrijwilligers en mantelzorgers. Maatschappelijke stage De maatschappelijke stage is vanaf 2011 een verplicht onderdeel van het curriculum van de middelbare scholen. Gemeenten hebben een belangrijke verantwoordelijkheid gekregen om vraag en aanbod goed op elkaar af te stemmen. Voor deze makelaarsfunctie zijn middelen beschikbaar via het gemeentefonds. Het CDA wil dat gemeenten actief in gesprek gaan met scholen om daadwerkelijk werk te maken van de uitvoering van de maatschappelijke stage. Scholen hebben naast een pedagogische ook een maatschappelijke functie door jongeren voor te bereiden op hun taak in de maatschappij. Jongeren zien de stage vaak als een kans en een leuke uitdaging om kennis te maken met het vrijwilligerswerk. Het is van groot belang dat ze hierin ervaring opdoen, omdat vrijwilligers het cement van de samenleving vormen. Het CDA hecht er aan dat jongeren zelf keuzes kunnen maken bij de invulling van de maatschappelijke stage. Ze mogen hun eigen wensen invullen. De school en de gemeente moeten ervoor zorgen dat er afstemming met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties plaatsvindt. Keuze De gemeente brengt vraag en aanbod van maatschappelijke stageplekken bij elkaar door afspraken te maken tussen de scholen, maatschappelijke en zorgorganisaties en het bedrijfsleven. De keuzevrijheid van leerlingen is bij maatschappelijke stage het uitgangspunt.
5.2 Kerken en levensbeschouwelijke organisaties Kerken en andere levensbeschouwelijke organisaties vervullen een belangrijke rol bij de bewustwording van en het zoeken naar oplossingen van maatschappelijke problemen. Bijvoorbeeld bij het opvangen van vluchtelingen, van daklozen en bij de bestrijding van armoede. Het CDA wil dat kerken en daarmee te vergelijken instituties betrokken worden bij de uitvoering van (onderdelen van) de WMO.
5.3 Sport Sporten is gezond. Zowel voor het lichaam als voor de geest. Het gemeentelijk sportbeleid moet gericht zijn op 27
alle leeftijden. Sport is zeker voor kinderen en jongeren van belang omdat het eigenwaarde opbouwt. Daarnaast leren kinderen en jongeren bij sporten in teamverband regels in acht te nemen, te delen in sportiviteit en het belang van respect voor elkaar en de tegenstander. Sportverenigingen krijgen naast hun primaire functie in toenemende mate een maatschappelijke rol bij de aanpak van sociale problemen en het bevorderen van gezondheidsbewustzijn. De gemeente moet daarom sportverenigingen zowel financieel als organisatorisch ondersteunen. Het subsidiebeleid moet sport betaalbaar en bereikbaar houden voor de inwoners. Dat burgers daaraan zelf financieel bijdragen is vanzelfsprekend. Voor mensen met een minimuminkomen wordt sportbeoefening onderdeel van het gemeentelijke armoedebeleid. Het CDA is groot voorstander om met de sportclubs de weg van verdere privatisering in te slaan. Ook moet er naar de mening van het CDA veel meer samengewerkt worden door de sportverenigingen onderling. Hierover moeten de discussies worden gestart. Een van de grootste problemen van sportverenigingen is het vinden van vrijwilligers. Van verenigingen mag worden gevraagd zich in te spannen om bepaalde doelgroepen te bereiken, zoals jongeren, migranten, mensen met een laag inkomen en gehandicapten. Het CDA hecht aan een bloeiend (sport)verenigingsleven. Dit betekent echter niet dat gemeenten niet kritisch moeten kijken naar het bestaansrecht van sportverenigingen. Soms noopt een afweging van kosten en baten tot fusering van sportverenigingen, tot verplaatsing van verenigingen of het realiseren van multifunctionele sportaccommodaties. Keuzes 1. Sport, meer bewegen is essentieel voor een goede gezondheid. Ook heeft sport een belangrijke maatschappelijke en sociale functie voor individuen en de gemeenschap als geheel. 2. Het CDA hecht aan een bloeiend (sport)verenigingsleven. De gemeente biedt sportverenigingen financiële en organisatorische ondersteuning waar nodig. 3. Het CDA is groot voorstander van privatisering van sportaccomodaties. 4. Speerpunt in het sportbeleid is het werven van vrijwilligers. Onderhoud en tijdige vernieuwing van sportaccommodaties vragen blijvende aandacht.
5.4 Erfgoed, kunst, cultuur en media Erfgoed In elke lokale gemeenschap is wel cultureel en historisch erfgoed terug te vinden, zoals monumentale panden en landgoederen. Dit is van grote waarde. Vaak biedt dit erfgoed een blik op het verleden met lessen voor de toekomst of geeft het een beeld van hoe er in verschil28
lende tijden tegen zaken aangekeken wordt. In die zin biedt het mensen verstrooiing en maakt ze los van de waan van de dag. Elke gemeenschap moet zorgvuldig en respectvol met haar erfgoed omgaan. Het CDA is er een voorstander van om ook recreatie en toerisme veel meer in relatie te brengen met ons cultureel/historisch erfgoed. De Brink in Sint Anthonis is in de zomer bijvoorbeeld een prachtlocatie voor openluchtfilms, muziekevenementen of toernooien. En de Brink is daarvoor beslist niet de enige geschikte plek in onze gemeente! Gebouwen, terreinen en pleinen gaan hierdoor ook veel meer functioneren en ‘leven’. Het CDA bepleit het vaststellen van een gemeentelijk monumentenbeleid. Met name moet nagedacht worden over wat er gebeuren kan met beeldbepalende gebouwen in kernen als kerken, wanneer we ongetwijfeld binnen niet al te lange tijd te maken krijgen met sluitingen ervan. Naar het oordeel van het CDA zou de gemeente zich actief moeten inspannen om voor de toekomst deze gebouwen te behouden en er een passende nieuwe bestemming voor te vinden. Kunst Een bijzonder onderdeel van kunst is de amateur-kunst. Niet alleen als vrijetijdsbesteding maar in toenemende mate als dagbesteding binnen de zorg. In het kader van het onderwijs of buiten-schoolse activiteiten kunnen kinderen en jongeren zich bewust worden van hun talenten voor creatieve zaken. Dit moet verder gestimuleerd worden. Waar mensen elkaar vinden in een gezamenlijke bezigheid ontstaat onderling respect als vanzelf. Op gemeentelijk niveau is amateurkunst daarom een gewaardeerd onderdeel dat ondersteuning niet alleen nodig heeft, maar ook verdiend. Maar of alle activiteiten op dit gebied steeds in het gemeentehuis plaats moeten vinden, is serieus de vraag. Kunst in de openbare ruimte geeft een kwaliteitsimpuls aan de bebouwde omgeving. Het nodigt uit om stil te staan bij wat je ziet of ervaart en kan zo bijdragen aan een moment van verwondering en bezinning. Toegepaste kunst in civiele werken in een gemeente kan een kwaliteitsimpuls geven. Het CDA pleit dan ook voor een vernieuwde manier van samenwerking tussen gemeenten, kunstenaars en bedrijfsleven. Het CDA sluit daarbij aan bij de tendens in het kunst- en cultuurbeleid die leidt tot een cultureel bewustzijn in de samenleving (zogeheten ‘vermaatschappelijking’ van kunst). Samen met kunstenaars wordt getracht burgers te betrekken bij kunstprojecten. Op deze manier blijft er niet alleen iets tastbaars achter, maar heeft het mensen ook samengebracht met een blijvende herinnering hieraan. Gewaakt moet daarbij worden voor nivellering van cultuuruitingen. Het CDA is van mening dat in de gemeentelijke kunstcommissies ook burgers zitting moeten hebben. Het CDA daagt kunstenaars uit óók ondernemer te zijn. Te lang is kunst- en cultuurbeleid vooral subsidiebeleid geweest. Samen met het bedrijfsleven moet meerwaarde
gezien en gevonden worden, opdat cultuuruitingen kunnen rekenen op draagvlak in de lokale gemeenschap. De gemeente kan daarbij faciliterend optreden. Wel moet, ook voor de leden van de gemeenteraad, inzichtelijk blijven hoeveel tijd – en door welke ambtenaren – aan het totale kunstbeleid wordt besteed. Er moet immers niet alleen een financiële prijs voor worden betaald. Er is ook een kwestie van prioriteiten. Media De lokale en regionale media hebben een belangrijke functie. Niet alleen als maatschappelijk fenomeen, maar zeker ook vanuit de democratische gedachte (om nog maar te zwijgen van de rol van de media bij crises en rampen). Media voorzien in informatie en betrekken daardoor mensen bij de politiek. De lokale media bedienen zich daarbij ook van internet. De media dienen een stem te bieden aan de autochtone en allochtone bevolking. Het gebruik van de Nederlandse taal, als middel tot integratie is hierbij uitgangspunt. Keuzes 1. De gemeente beschermt het cultuurhistorische erfgoed van de lokale gemeenschap, zoals monumenten en landgoederen. 2. Kunst in de openbare ruimte en in civiele werken wordt gestimuleerd, waar mogelijk in samenwerking met het bedrijfsleven. 3. Inspanningen die de gemeente doet met betrekking tot de kunst moeten volgens het CDA meer en meer door de Kunstkring worden overgenomen. 4. Het gebruik van de Nederlandse taal in mediaprogramma’s gericht op migranten is uitgangspunt.
5.5 Integratie en participatie Goed nieuws mag niet worden verzwegen. Dat geldt zeker voor de positieve kanten van integratie, voor voorbeelden die anderen inspireren. Denk aan succesvolle migranten die een eigen zaak of bedrijf hebben opgezet. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld veel meisjes en jonge vrouwen van allochtone afkomst die bovengemiddelde resultaten halen in het onderwijs. Denk ook aan het groeiende aantal migranten dat politiek, maatschappelijk en cultureel actief is, aan bestuurders van allochtone origine die inmiddels belangrijke posities in het openbaar bestuur bekleden. In Deel I van dit Programma is een aantal algemene noties dat bij het integratievraagstuk speelt, al aangestipt. In deze paragraaf staan de opgaven en oplossingsrichtingen centraal. Christendemocratische benadering Het maatschappelijke debat over integratie in de afgelopen jaren wordt gedomineerd door polarisatie, het benadrukken van (vermeende) tegenstellingen, soms gevolgd door politiek debat over het nemen van vooral repressieve maatregelen. Het CDA kiest principieel voor een andere benadering, zowel inhoudelijk als wat toonzetting
betreft. Christendemocraten stellen gedeelde waarden centraal. In de kern gaat het erom dat mensen uniek zijn, een eigen verantwoordelijkheid dragen en worden uitgenodigd om zich in te zetten voor de gemeenschap waarvan men deel uitmaakt. Niet wat iemand is maar wat hij of zij concreet doet is van betekenis. Wanneer mensen ondersteuning behoeven, moet dit worden geboden. Daar waar men over de scheef gaat moet correctie volgen. Veel migranten vinden vanzelf hun weg, voor anderen is het lastiger en ligt sociaal en maatschappelijk isolement op de loer. Dat laatste kan leiden tot allerlei elkaar versterkende problemen als (ernstige) problemen in het gezin, vroegtijdig schoolverlaten zonder diploma, werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid, (jeugd)criminaliteit, enzovoort. We moeten er dus voor zorgen dat het zover niet komt. Enerzijds door de eigen kracht van mensen te ondersteunen, anderzijds door grenzen te stellen waar dat geboden is. Tot slot moet worden opgemerkt dat integratie en inburgering geen algemeen toepasbare processen zijn waarvan de looptijd exact is aan te geven. Migranten kunnen al decennia of pas kort in ons land leven, sommigen spreken vloeiend Nederlands, anderen gebrekkig of niet. Men is wel of helemaal niet maatschappelijk actief. Kortom, bij integratie en inburgering moet voldoende rekening worden gehouden – binnen zekere grenzen – met de individuele achtergrond, vaardigheden en competenties van migranten. Rol gemeenten De inzet van gemeenten ten aanzien van integratie en inburgering van migranten is in de visie van het CDA gericht op de uitgangspunten, zoals beschreven in Deel I van dit Programma. De gemeente heeft in dat verband de volgende taken. 1. Stimuleren van binding en ontmoeting De gemeente stimuleert en ondersteunt activiteiten uit de samenleving die zijn gericht op binding en ontmoeting tussen verschillende bevolkingsgroepen (interculturele activiteiten). Ook migrantenorganisaties hebben hier een belangrijke rol. 2. Opvoeding en onderwijs Het CDA vindt dat gemeenten waar nodig ondersteuning in de opvoeding moeten bieden aan zowel ouders als kinderen, ongeacht afkomst en etnische achtergrond. Dit moet in samenwerking met verloskundigen, consultatiebureaus en scholen (zie hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 is beschreven wat het CDA wil als het gaat om onderwijsachterstanden, schoolverlaten, schakelklassen, enzovoort. In versterkte mate geldt dit voor kinderen van migranten. Daardoor kan een deel van achterstanden beperkt blijven tot één generatie migranten. Tegelijkertijd kunnen migranten van de tweede en derde generatie hun ouders beter helpen als ze zelf voldoende onderwijs hebben ontvangen. 3. Nederlandse taal en inburgering Beheersing van de Nederlandse taal is onmisbaar om te kunnen communiceren en functioneren in onze samenle29
ving. Daar is lang te relativerend over gedaan. Gemeenten hebben de taak om taalcursussen en inburgeringstrajecten te organiseren voor migranten. Het CDA vindt dat een gemeente hier bovenop moet zitten, omdat het migranten helpt een weg te vinden in de maatschappij. Voor oudkomers wil het CDA laagdrempelige taalcursussen via scholen en buurtcentra realiseren. Voor nieuwkomers is het snel aanleren van het Nederlands onderdeel van het inburgeringstraject, het liefst in combinatie met (vrijwilligers)werk. 4. Inkomen door arbeid Mensen zijn verantwoordelijk om in het eigen inkomen te voorzien door arbeid als zij dat kunnen. Van uitkeringsgerechtigden mag worden gevraagd dat zij actief solliciteren om aan de slag te komen. Om goed toegerust te zijn op de arbeidsmarkt is een afgeronde opleiding van groot belang. Helaas is het percentage voortijdig schooluitval onder bepaalde migrantengroepen nog te hoog. Het CDA vindt dat gemeenten het initiatief moeten nemen tot projecten, waarin onder andere CWI, UWV, bedrijfsleven en scholen samenwerken. Hiermee komen laagdrempelige contacten tot stand tussen werkgevers en werknemers (zie ook hoofdstuk 4). Hierbij kunnen succesvolle allochtone ondernemers als een persoonlijke mentor optreden. Het is van groot belang dat via deze contacten stages, leer-werktrajecten en arbeidsplaatsen voor migrantenjongeren tot stand komen. 5. Bestrijden van discriminatie Integratie en inburgering kunnen slechts succesvol zijn als migranten met respect voor hun cultuur, religie en traditie worden bejegend. Omgekeerd mag van migranten respect voor de waarden en normen in onze samenleving worden gevraagd. Bevordering van de maatschappelijke participatie van migranten vraagt tevens om gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Discriminatie moet daarom actief worden bestreden.
30
6. Ruimtelijke ordening en wonen 6.1 Ruimtelijke ordening De inrichting van de publieke ruimte raakt ons allen. Het gaat om het scheppen van een zo goed mogelijk evenwicht tussen wonen, werken en recreëren, tussen economische en ecologische functies. Ruimtelijke ordening is een middel en geen doel. Het is een belangrijk instrument om leefbaarheid in gemeenten in stand te houden en te bevorderen. Op nationaal niveau zijn in de achterliggende periode belangrijke besluiten genomen over ruimtelijke ordening die een nieuw bestuurlijk kader scheppen voor gemeenten. Vooral de Nota Ruimte en de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening (nWRO) zijn van betekenis. De nWRO is sinds 1 juli 2008 van kracht. De verplichte digitalisering van bestemmingsplannen (te realiseren in 2011) vergroot de betrokkenheid van inwoners bij het ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente. Het verder ontwikkelen en revitaliseren van bedrijventerrein ‘Molenveld’ in Wanroij moet met voorrang worden opgepakt. Daarnaast moet ook een bedrijventerrein voor kleinschalige bedrijvigheid gerealiseerd worden op ‘Peelkant-Oost’ in St. Anthonis. Wonen op bedrijventerreinen moet ontmoedigd worden. Inwoners en maatschappelijke organisaties tonen steeds meer belangstelling voor de ruimtelijke kwaliteit en het cultuurhistorische karakter van gebieden. Zij verwachten dat de gemeente bij het maken van plannen voor ruimtelijke ingrepen rekening houdt met landschappelijke, ruimtelijke en cultuurhistorische aspecten. Het CDA vindt dat de ruimtelijke kwaliteit van het open landschap meer aandacht moet krijgen.
Uitgangspunten Voor het CDA zijn ten aanzien van de ruimtelijke ordening twee uitgangspunten leidend: gespreide verantwoordelijkheid en rentmeesterschap. Bij bestuurlijke oplossingen is er sprake van een duidelijke relatie tussen deze uitgangspunten. Het eerste uitgangspunt is dat van een heldere verdeling van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het CDA vindt dat de gemeente als eerste aan zet is bij de ruimtelijke inrichting van de directe leef- en woonomgeving van inwoners. Uiteraard moeten gemeenten rekening houden met structuurvisies van de rijksoverheid en de provincie. Maar het motto blijft: ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Deze benadering sluit goed aan bij de Nota Ruimte en de nWRO waarin meer verantwoordelijkheid bij gemeenten wordt neergelegd. Het is een uitdaging voor elke gemeente deze nieuwe rol op een kwalitatief hoogwaardige manier in te vullen. Het tweede uitgangspunt, rentmeesterschap, heeft te maken met het feit dat het bij ruimtelijke ordening gaat
om keuzes voor de lange termijn. Dat betekent dat bestuurders zich ervan bewust moeten zijn dat de inrichting van de openbare ruimte ook gevolgen heeft voor de komende generaties. Daarom is het van belang burgers, maatschappelijke organisaties en ondernemers zoveel mogelijk te betrekken bij deze keuzes. Vergunningen en handhaving De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die naar verwachting op 1 januari 2010 in werking treedt, introduceert de omgevingsvergunning. Dit is één geïntegreerde vergunning voor bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur en milieu. Dit stelt de gemeente in staat tot betere afstemming van vergunningverlening en handhaving op deze terreinen. De deregulering door de Wabo draagt tevens bij tot minder administratieve lasten voor en betere dienstverlening aan burgers en bedrijven, tot kortere procedures, en maakt een einde aan tegenstrijdige regels en voorschriften. Keuzes 1. Het ruimtelijke ordeningsbeleid dient te worden afgestemd op de demografische prognoses voor de gemeente (en de regio) en op de uitkomsten van de permanente metingen van de woonbehoefte. Waar bevolkingsdaling aan de orde is, ontwikkelt de gemeente scenario’s waarin de beleidsmatige en financiële consequenties worden beschreven als het gaat om bijvoorbeeld woningen, onderwijshuisvesting, voorzieningen, enzovoort. 2. De gemeente actualiseert haar bestemmingsplannen conform de regelgeving van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening. Zij betrekt burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties bij het voorbereiden van de plannen.
6.2 Wonen voor iedereen Het CDA wil Sint Anthonis laten uitgroeien tot een goede woongemeente voor de eigen mensen en voor anderen. Met leefbare kernen en daarin voldoende voorzieningen: winkels, scholen, horeca en verenigingen. Al zal het nodig zijn dat kleine kernen veel meer gaan samenwerken met de grotere. Ook moet er (in de omgeving) voldoende werkgelegenheid zijn. Leefbaarheid en werkgelegenheid gaan hand in hand. Wonen is een eerste levensbehoefte. Helaas is de woningmarkt voor veel mensen minder toegankelijk en betaalbaar dan het CDA zou willen. Zowel de huur- als de koopsector zit in onze regio momenteel (bijna) op slot. En zowel bestaande als nieuwe woningen zijn voor starters praktisch onbetaalbaar geworden. Het woningaanbod 31
voor hen moet verruimd worden. Anderzijds moet voor de nabije toekomst gerekend worden met een dalende bevolking als gevolg van ontgroening en vergrijzing.
te zorgen voor intensieve begeleiding en ondersteuning waar nodig.
Woningmarkt vlottrekken Hoewel de belangrijkste financiële regelingen voor wonen op landelijk niveau zijn geregeld (aftrekbaarheid hypotheekrente, huurtoeslag) moet de gemeente doen wat ze kan om de verstopte woningmarkt weer vlot te trekken (zie ook Deel I).
Keuzes 1. (Toekomstige) eigenaren en huurders van woningen moeten meer invloed en zeggenschap krijgen bij nieuwbouw. 2. De gemeente ondersteunt (collectief) particulier opdrachtgeverschap door gerichte maatregelen, zoals het aanbieden van vrije kavels, het geven van advies en begeleiding en korting op leges.
Het CDA staat een actief doelgroepenbeleid voor als het gaat om woningbouw voor starters en senioren. Beide groepen komen moeilijk aan een kwalitatief goede en betaalbare woning. Als er genoeg goede woningen worden gebouwd waar senioren ook in willen wonen, komt er doorstroom op gang die ruimte biedt aan starters. Daarnaast kan de gemeente gerichte maatregelen treffen voor doelgroepen, zoals het verstrekken van startersleningen, het geven van begeleiding en advies en ander stimulerend beleid. Bouwkavels zouden goedkoper aangeboden kunnen worden als de bouwer zich verplicht regenwaterinfiltratie toe te passen, zonnecollectoren te plaatsen enzovoort. Samen met de projectontwikkelaars en onze woningcorporaties zijn in onze gemeente en met name in het dorp St. Anthonis veel te eenzijdige nieuwbouwprogramma’s opgezet met een overvloed aan appartementen. Het CDA is voorstander om voor starters, ‘medioren’ én senioren meer zelfbouw mogelijk te maken, met name van grondgebonden woningen. Keuzes 1. Het CDA staat een actief doelgroepenbeleid voor als het gaat om woningbouw voor starters en senioren. De gemeente stimuleert vernieuwingen als kleinschalige woonvormen voor ouderen met dementie en andere woon/zorginitiatieven, zoals ‘mantelzorgwoningen’ (hierin leven twee generaties dicht bij elkaar, maar wel met een eigen voordeur). 2. Voor de bestaande woningvoorraad wil het CDA positieve ontwikkelingen stimuleren, zoals meer mogelijkheden voor combineren van wonen en werken en het toestaan van woningaanpassingen als mensen zorg nodig hebben. Meer keuzevrijheid en zeggenschap Het CDA vindt dat kopers en huurders meer zeggenschap en keuzemogelijkheden moeten krijgen bij nieuwbouw. De gemeenten kunnen hierbij gebruik maken van de mogelijkheden die de nWRO biedt. Architecten en ontwikkelaars denken te veel voor en te weinig met de toekomstige gebruikers. Het CDA is er voorstander van om in gemeenten weer Gebruikers Advies Commissies in te stellen die met praktische en gebruikersogen naar nieuwe bouwplannen kijken. Vormen van (individueel en collectief) particulier opdrachtgeverschap verdienen ondersteuning door de gemeente. Daarbij heeft de gemeente ook oog voor de risico’s van particulier opdrachtgeverschap door 32
Gemeente en woningcorporaties Woningbouwcorporaties, zorginstellingen, scholen, maatschappelijke organisaties en de gemeente kunnen samen meer bereiken dan dat iedere partij afzonderlijk. De gemeente moet partijen bij elkaar brengen om concrete afspraken te maken over goede, betaalbare woningen en voorzieningen. Het CDA blijft woningcorporaties aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te investeren in woningen en omgeving. Renovatie en sloop van woningen vinden plaats op basis van gezamenlijke afspraken tussen gemeente en woningcorporaties. Ook over de aan- en verkoop van corporatiewoningen maakt de gemeente afspraken met woningcorporaties met oog op de strategische kernvoorraad huurwoningen. Bouw- en woningtoezicht In een samenleving waarin respect voorop staat, moet ook sprake zijn van respect voor particuliere eigendommen. Daarom moet de gemeente, als het aan het CDA ligt, bijvoorbeeld optreden tegen het kraken van leegstaande woningen, appartementen en kantoorpanden. Daar staat tegenover dat eigendom ook verplichtingen schept als het gaat om beheer, onderhoud en veiligheid. Op grond van wet- en regelgeving moet de gemeente actief optreden tegen zaken als illegale verhuur en onveiligheid. Bouw- en woningtoezicht is en blijft een belangrijke gemeentelijke taak. In de visie van het CDA gaat de verantwoordelijkheid van de gemeente echter verder. Namelijk door particulieren, corporaties en ondernemers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor beheer, onderhoud en veiligheid, en door zo nodig handhavend op te treden. De gemeente voert een actief beleid tegen verloedering van woningen en kantoorpanden.
6.3 Welstand Voor het CDA staat in het welstandsbeleid voorop dat er helderheid is over de welstandscriteria. Voor de burger moet het volkomen duidelijk zijn welke regels en voorschriften hij in acht moet nemen bij het (ver)bouwen van de woning. Het CDA wil een ‘beeld-kwaliteitsplan’ voor iedere kern.
33
7. Het landelijke gebied
Het karakter en de functies van het landelijk gebied zijn vooral in de laatste decennia sterk veranderd. Dat geldt ook voor de agrarische sector. Ondernemers hebben kans gezien om met minder werknemers hun bedrijven uit te bouwen en het landschappelijke karakter in stand te houden. De agrarische sector levert een groot aandeel aan onze export. Nederland heeft een naam als producent van agrarische topproducten en behoort tot de wereldtop als het gaat om innovatie, technologie en agribusiness. De grondgebonden landbouw is in veel regio’s nog wel van grote invloed op het ruimtegebruik en beeldbepalend voor het landschap, maar niet meer de belangrijkste economische drager. Er is, ook in onze regio, behoefte aan verbreding van de plattelandseconomie, aan nieuwe dragers. Maar daarvoor zijn ook kansen, zoals in toerisme en recreatie, groene diensten, landschapsbeheer, door combinaties van agrarische bedrijvigheid en zorgbedrijven. De vraag is: waar zetten wij met onze gemeente op in? Wat voor een gemeente willen we worden? We zijn een agrarische gemeente met grote mogelijkheden voor toerisme en recreatie. En een woongemeente met ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen. Onze regio bestaat uit een aantal meerkernige gemeenten waar individuele gemeenten worden gevormd door een grotere kern en een aantal dorpen en buurtschappen. De inzet van het CDA is: het in stand houden van onze vitale lokale gemeenschappen waar het goed leven, werken en genieten is.
7.1 Voorzieningen, scholen en vervoer Fysiek en sociaal isolement van mensen als gevolg van ontoereikende en moeilijk bereikbare voorzieningen is niet aanvaard-baar. Het CDA zet zich daarom in voor een voorzieningenniveau dat zo dicht mogelijk bij mensen ligt en zoveel mogelijk aansluit bij de lokale gemeenschappen. Dat wil zeggen dat winkels, scholen, een dependance van het postkantoor, een verzorgingshuis en werkgelegenheid binnen redelijk bereik zijn (concept van het ‘complete dorp’). Ook aanvaardbare aanrijdtijden van bijvoorbeeld brandweer en ambulance alsook een acceptabele bereikbaarheid via het openbaar vervoer horen daarbij. Bereikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen hoeft overigens niet te betekenen dat altijd afstanden in fysieke zin overbrugd moeten worden. In toenemende mate maken elektronische en digitale hulpmiddelen het organiseren en aanbieden van voorzieningen ‘op afstand’ mogelijk. Ook via e-commerce, boodschappenservice, tafeltje-dek-je, bibliobus, collectief vraagafhankelijk vervoer (bel- en buurtbussen en taxi’s) kan tot op zekere
34
hoogte worden voorzien in behoeften van mensen die minder mobiel zijn. Zolang de kwaliteit nog geborgd is zet het CDA zich in voor het in stand houden van (dependances van) scholen voor basisonderwijs in al onze dorpen. Daarbij wordt ook een appel gedaan op de schoolbesturen om zoveel mogelijk samen te werken. Nodeloos gesleep met kinderen moeten we voorkomen. Keuze Het CDA blijft zich sterk maken voor vitale landelijke gemeenten, met een bereikbaar en toegankelijk voorzieningenniveau, die aansluit bij de behoeften van de bewoners. Het CDA wil creatief omgaan met het onder één dak brengen van voorzieningen, het stimuleren van openbaar vervoer op maat, zoals de buurtbus en het in stand houden van (dependances) van scholen.
7.2 Particulier initiatief Waar nodig stimuleert de gemeente het particuliere initiatief om het voorzieningenniveau in dorpskernen op peil te houden door daarvoor voorwaarden te scheppen en bedrijfsvestiging aan te moedigen. Uiteraard behoren ondernemers het ondernemersrisico zelfstandig te dragen en is een gezonde, economisch duurzame bedrijfsvoering de verantwoordelijkheid van de individuele ondernemer. Niettemin kan het op de weg van de gemeente liggen om, samen met andere partners, een bescheiden winkelaanbod voor de eerste levensbehoeften in kernen in stand te houden of tot stand te (helpen) brengen. Zo kan de gemeente bijvoorbeeld de vestiging van een winkel voor primaire levensbehoeften stimuleren door hiervoor ruimte aan te bieden in een multifunctioneel wijk- of dorpscentrum waar ook voorzieningen van de gemeente en op het gebied van volksgezondheid, welzijn e.d. worden samengebracht.
Keuze Het CDA stimuleert het particuliere initiatief om het voorzieningenniveau in dorpskernen op peil te houden en bedrijfsvestiging aan te moedigen.
7.3 Zorg op maat Zorg op maat is ook nodig in dorpskernen in het landelijke gebied. Investeren in voorzieningen betekent investeren in leefbaarheid, in sociale samenhang en gemeenschapszin. Hier ligt een belangrijke opgave voor gemeenten, provincies en zorgaanbieders. In het landelijke gebied mag de afstand naar zorgvoorzieningen voor ouderen, huisartsen en apothekers niet groter worden. Voor apothekers en
huisartsen moet het financieel mogelijk blijven om zich op het platteland te vestigen. Ouderen willen zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen. Om dit mogelijk te maken zijn speciale voorzieningen nodig. Bij het verstrekken van voorzieningen is de hulpvraag van ouderen het uitgangspunt. Het treffen van voorzieningen voor ouderen thuis is moeilijker in kleine kernen. De afstand tot het zorgcentrum is groter, de kosten zijn hoger. Maar deze basisvoorzieningen mogen niet ontbreken in landelijke gemeenten. In sommige gevallen kunnen voorzieningen ‘op afstand’ (tafeltje-dekje, thuiszorg, alarmsystemen) uitkomst bieden. In het landelijke gebied is het treffen van dergelijke voorzieningen voor ouderen noodzakelijk, omdat generatiewoningen, woningen in groepsverband en woon/zorgcomplexen in kleine kernen ontbreken. Ook is het CDA van mening dat de gemeente zich ervoor moeten inzetten dat iedere kern blijvend kan beschikken over een gemeenschapshuis waarin diverse activiteiten plaats kunnen vinden. Het gebouw exploiteren is zaak van het dorp zélf. Naast de ontmoetingsfunctie zijn er bepaalde mogelijkheden voor zorgvoorzieningen zoals huisarts, fysiotherapie, thuiszorg, jeugdgezondheidszorg, wijkverpleegkundige, maar ook politiespreekuur, bewegingslessen. Met de provincie en instellingen op zorggebied, zoals thuiszorgorganisaties en Woonzorg Nederland, kunnen coalities gesloten worden om zo’n gemeenschapshuis te realiseren en te exploiteren. Het CDA kiest ervoor om ook in dorpskernen mensen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Bij de uitvoering van de WMO moet er rekening mee gehouden dat dit extra eisen kan stellen. Ter voorkoming van eenzaamheid van mensen vraagt dit om ontmoetingsfuncties in bijvoorbeeld dorpshuizen.
7.4 Wonen Nieuwbouw is van belang vanwege het draagvlak voor voorzieningen en het sociale functioneren van de lokale gemeenschap. Er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor ouderen en jongeren om te kunnen blijven wonen in hun eigen omgeving. Daartoe zal de gemeente keuzes moeten maken wat de doelgroepen voor woningbouw betreft. Het CDA heeft altijd het standpunt ingenomen dat dorpen niet op slot mogen voor woningbouw. Dat standpunt geldt nog steeds, maar nuancering is wel op haar plaats tegen de achtergrond van de demografische ontwikkelingen die (gaan) spelen nu we geconfronteerd gaan worden met bevolkingsdaling. De keuze van individuele gemeenten met bevolkingsdaling in een eveneens krimpende regio, mag nooit het op eigen initiatief ontwikkelen van nieuwe woninglocaties zijn. In een krimpende regio worden immers ook omliggende gemeenten geconfronteerd
met daling van het aantal inwoners. Zonder goede afspraken in de regio zouden alle gemeenten voor dezelfde ‘oplossing’ van autonome groei kunnen kiezen. In dat geval ontstaat ongezonde concurrentie die per saldo slecht kan uitpakken voor de regio. Voor zover woningbouw aan de orde is, zal het niet om ongebreidelde uitbreiding maar om beperkte nieuwbouw gaan. Dit in overeenstemming met het karakter van de gemeente en passend binnen regionale afspraken. Woningbouw voor de natuurlijke aanwas, vooral voor de starters op de woningmarkt, is daarbij het uitgangspunt. Anderzijds is het voor de leefbaarheid van de kernen ook van belang dat nieuwe gezinnen worden aangetrokken. Dit laatste lukt gemakkelijker als hoogwaardige woonlandschappen worden ontwikkeld. Bij de ruimtelijke inrichting van dorpskernen dient rekening te worden gehouden met het karakteristieke van iedere kern (organische groei van dorpen). Dat kan betekenen dat er verschillen bestaan tussen uitbreidingsmogelijkheden per kern. Dit zal dan vooraf vastgelegd moeten worden in ruimtelijke dorpenplannen. De wenselijkheid van alternatieve woonvormen in vrijkomende gebouwen en stallen, wordt op haalbaarheid getoetst. Afhankelijk van de ruimte die de provinciale streekplannen bieden, zet het CDA in op het optimaal gebruik maken van woningsplitsing. Het CDA geeft hierbij voorrang aan de groep starters, omdat het voor deze groep haast onmogelijk is om in de vrije sector een eigen woning te verkrijgen. Keuze Om de voorzieningen en de leefbaarheid in de kernen op peil te houden, voert de gemeente een actief bouwbeleid.
7.5 Landbouw en vitaal landelijk gebied Ongeveer 80% van ons gemeentelijk gebied is ‘buitengebied’. Daarvoor moet een integrale visie ontwikkeld worden die zo breed mogelijk gedragen wordt. Het reconstructieplan en het vast te stellen bestemmingsplan buitengebied bieden een goede kapstok om hier invulling aan te geven. Het ontwikkelen van het buitengebied zal speerpunt van het beleid moeten worden. De verandering van de agrarische sector in de afgelopen decennia heeft het Rijk doen besluiten de intensieve landbouw te concentreren in ‘landbouwontwikkelingsgebieden’ (logs). Dit heeft tot gevolg dat in andere regio’s agrarische bedrijven moeten worden verplaatst of gesaneerd en dat vrijkomende agrarische gebouwen een andere functie krijgen. Deze aanpak schept ruimte voor een andere inrichting van het landelijke gebied. Met de invoering van de Wet op de inrichting landelijk gebied (WILG) op 1 januari 2007 hebben provincies meer zeggenschap gekregen over plattelandsontwikkeling. Samen met gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties hebben provincies afspraken gemaakt over de uitvoering van het Meerjarenplan vitaal platteland (MJP) 35
en de besteding van de middelen uit het Investeringsfonds Landelijk Gebied (ILG). Landbouw, natuur en recreatie vormen de ruimtelijke hoofdfuncties in het buitengebied. Er moet een nieuw evenwicht ontstaan waar-bij een duurzame, concurrerende agrarische sector, natuur, recreatie en nieuwe, passende economische bedrijvigheid in onderlinge samenwerking ten volle tot hun recht komen. We willen een agrarische gemeente blijven met gezonde agrarische bedrijven en met ruimte voor innovatie en ontwikkelingsmoge-lijkheden voor de intensieve veehouderij. Daarbij moeten duurzaamheid en dierenwelzijn goed in het oog gehouden worden In de de rundveehouderij zien we twee richtingen: schaalvergroting en verbreding. Aan beide ontwikkelingen wil het CDA ruimte bieden. Initiatieven zoals een zorgboerderij, kinderopvang op de boerderij, een boerencamping, of een educatiebedrijf bieden nieuwe perspectieven voor agariërs en plattelandsondernemers. In het kader van de herstructurering van landelijke gebieden is het CDA voorstander van verruiming van de bestemmingsmogelijkheden voor vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Met name ten behoeve van kleine, startende bedrijven. De bestemming en de activiteiten moeten echter duurzaam zijn en passen bij het karakter van de omgeving. Binnen de mogelijkheden die het provinciale streekplan biedt, zal het bestemmingsplan ruimte moeten bieden voor uitbreiding van de horecafunctie in relatie tot ‘kamperen bij de boer’. Dat geldt ook voor de verkoop van producten van de boerderij. Het CDA is van mening dat een agrariër niet alleen voedsel produceert, maar ook landschap, en wel bijzonder gewaardeerd landschap. De agrariër is degene die door levering van groene diensten zoals natuur- en landschapsbeheer, vergroten van toegankelijkheid van gronden voor recreatie en door waterbeheer een grote bijdrage kan leveren aan het landschap. In dit verband zouden gebiedsprogramma’s ontwikkeld moeten worden. Ook zouden in het buitengebied vrijkomende agrarische woningen als “plattelandswoning” bestemd moeten kunnen worden. Woningen op het platteland kennen nu twee mogelijke bestemmingen: bedrijfs- of burgerwoning. Wanneer een huis deel uitmaakt van een boerderij is het krachtens de milieuwet-geving een bedrijfswoning. Als nu een agrariër stopt met zijn bedrijf en op zijn boerderij wil blijven wonen of die wil verkopen aan een burger die graag in het buitengebied woont, dan moet de gemeente nu kiezen voor de burger óf de agrariërs. Kiest die voor de burger, dan krijgen de omwonende agrariërs te maken met strengere milieueisen en kan een ‘nieuwkomer’ met de wet in de hand bezwaar maken tegen stank en lawaai. Houdt de gemeente vast aan het 36
verbod om in een bedrijswoning te leven als je niet bij het bijbehorende bedrijf werkt, dan blijven huizen van exagrariërs soms lange tijd onverkoopbaar. Het CDA wil problemen met vrijgekomen agrarische woningen oplossen door te bewerken dat deze een nieuwe bestem-ming kunnen krijgen als “plattelands-woning”. Dat is dan een boerenwoning die geen deel meer uitmaakt van een agrarisch bedrijf maar waarvan de bewoners door hiertoe speciaal aangepaste milieuregels, de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering kunnen belemmeren. Ook niet als de agrariërs hun bedrijf willen uitbreiden of aanpassen. Keuze 1. Het CDA wil onder bepaalde condities ruimte bieden aan de agrarische sector om zich verder te ontwikkelen. Daarnaast moet er ruimte zijn voor verbreding zoals de zorgboerderij, kinderopvang op de boerderij, de boerencamping, educatiebedrijven en groene diensten. Ook het voorzieningenniveau vaart hier wel bij. Wel moet erop worden toegezien dat de agrarische bedrijven hierdoor niet in hun ontwikkeling worden belemmerd. 2. Het CDA is voorstander van het creëren van gebieden ten behoeve van agrarische dienstverlening, geclusterd aan agrarische bedrijven. 3. Ten aanzien van recreatie en toerisme is er in onze gemeente al veel beleid opgesteld maar toch blijven er kansen liggen. Het CDA wil dat de gemeente hier de aanjaagfunctie oppakt en ook gaat faciliteren. 4. Het CDA wil in het buitengebied problemen met vrijkomende agrarische woningen oplossen door deze te bestemmen als “plattelandswoning” en voor de bewoners ervan speciaal aangepaste milieuwetgeving laten gelden. 5. Het CDA stelt zich terughoudend op tegenover het teruggeven van vruchtbare grond aan de natuur. Immers, onze tijd wordt geplaagd door een wereldwijde voedselcrisis.
7.6 Dorpsraden In al onze dorpskernen bestaat een inspraak- en/of adviesorgaan in de vorm van een dorpsraad of een vereniging voor dorpsbelangen. Zo’n orgaan moet een goede link hebben met de bewoners en op dit punt zijn bestaansrecht bewijzen. De gemeente ondersteunt het werk van de dorpsraden of -verenigingen ook financieel. Dorpsraden zijn de partners van de gemeente. De gemeente moet hen de ruimte geven en functies. Anderzijds zouden dorpsraden ook bepaalde projecten ter goedkeuring en uitvoering aan het gemeentebestuur moeten kunnen voorleggen. Het CDA is daar voorstander van en zal bevorderen dat een werkplan met betrekking tot de dorpsraden of -verenigingen zal worden opgesteld in samenwerking met de dorpsraden of verenigingen. (Zie ook Deel II.) Keuze Het CDA kiest voor het besturen van de gemeente zo dicht mogelijk bij burgers en gemeenschap(pen). Dit betekent voor een meerkernige gemeente als de onze het, ook
financieel, ondersteunen van dorpsraden of dorpsverenigingen.
37
8. Economische ontwikkeling, arbeidsmarkt en werkgelegenheid 8.1 Economische ontwikkeling Een gezonde economie schept banen en stelt zo veel mogelijk mensen in staat om te participeren. Nederland is een open economie. Economische groei en daarmee de ontwikkeling van de werkgelegenheid is nauwelijks gericht te beïnvloeden door de overheid, laat staan door een individuele gemeente. Het is in het belang van onze gemeente om naast de agrarische sector en de recreatie, ook bedrijvigheid te faciliteren van andere ondernemingen. Rol gemeenten De gemeente moet bijdragen aan goede randvoorwaarden voor economische ontwikkeling. Het CDA vindt de inbreng van ondernemers zeer belangrijk zodat de gemeente meer vraaggericht gaat werken. Intensief contact met de ondernemersorganisaties is daarvoor een noodzakelijke voorwaarde. Het CDA wil een goed gemeentelijk investeringsklimaat ontwikkelen, onder meer door het realiseren van één bedrijvenloket per gemeente of per regio, zowel fysiek als digitaal, zodat ondernemers snel en effectief geholpen worden. Voor economische ontwikkeling zijn goede ontsluitingen van bedrijventerreinen en een goede weginfrastructuur onontbeerlijk. Uitgangspunten Het CDA is voor een sterke gemeente en een sterke markt, waarbij enerzijds verantwoorde-lijkheden zijn gespreid en anderzijds sprake is van partnerschap waar nodig. De marktsector moet kunnen floreren en de gemeente kan daar goede randvoorwaarden voor scheppen. De gemeente kan wel de markt ondersteunen, maar moet niet op de stoel van de ondernemer plaatsnemen. In een sterke economie kunnen op een verantwoorde wijze voldoende middelen worden vrijgemaakt voor sociaal maatschappelijke doeleinden, zoals onderwijs en participatie voor hen die niet mee kunnen in het reguliere arbeidsproces. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan gerechtigheid en solidariteit in de samenleving. Keuze De gemeente (of regio) richt voor bedrijven één fysiek en digitaal loket in, waar ondernemers terecht kunnen.
8.2 Werkgelegenheid en arbeidsmarkt Bevordering van werkgelegenheid is van groot belang. Het CDA vindt betaald werk de beste vorm van sociale zekerheid. Betaalde arbeid geeft mensen niet alleen een
38
zelfstandig verdiend inkomen: werken biedt ook mogelijkheden tot verdere zelfontplooiing, het opdoen van sociale contacten en geeft mensen het gevoel erbij te horen in de samenleving. Langdurige werkloosheid is voor veel mensen een tragedie, omdat na verloop van tijd het inkomen daalt naar het sociaal minimum, het sociale netwerk afbrokkelt en de prikkeling tot activiteit steeds minder wordt. Uiteraard geldt dit niet voor iedereen, maar het is wel een reëel gevaar. Juist daarom wil het CDA zich inzetten voor een zo groot mogelijke uitstroom naar werk. De Wet werk en bijstand (WWB) biedt daarvoor veel aanknopingspunten, maar vereist ook door beperktere budgetten heldere keuzes. Rol gemeenten Gemeenten krijgen bij bevordering van werkgelegenheid een grotere rol. De integratie van delen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) tot het werkbedrijf biedt kansen voor de gemeenten om goede samenwerkingsverbanden op te zetten. Gemeenten zetten loonkostensubsidies in voor langdurig werkzoekenden zodat werkgevers gestimuleerd worden om deze mensen in dienst te nemen. Het CDA ziet graag dat gemeenten no risk polissen afsluiten waardoor tijdelijk het risico van ziekte bij langdurig werkzoekenden kan worden weg genomen. Hiermee wordt een belemmering tot de arbeidsmarkt weggenomen. Het CDA is van mening dat de aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt verbeterd moet worden. De gemeente heeft daarom veel contacten met bedrijfsleven en het onderwijs. Het onderwijs moet proberen meer vraaggericht te werken om zo in te spelen op de toekomstige arbeidsvraag van werkgevers. Contractonderwijs is hier een voorbeeld van. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden. Het CDA steunt het opzetten van één loket voor werkzoekenden en werkgevers in arbeidsmarktregio’s. Uitkeringsgerechtigden moeten dwingender worden toegeleid naar de arbeidsmarkt; tegenover het recht op een uitkering staat de plicht van uitkeringsontvangers om zo snel als mogelijk uit de uitkeringssituatie te geraken door een aanbod van werk of van scholing te accepteren. Voor diegenen die niet mee kunnen in het reguliere arbeidsproces zijn de inspanningen van de gemeente en maatschappelijke organisaties gericht op andere vormen van participatie. De gemeenten moet daarom zo veel mogelijk verbindingen gaan leggen tussen de WMO, de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW), de Wet integratie burgers (WIB) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Hierdoor kunnen zo veel mogelijk mensen participeren. Het
4
Participatiefonds kan daartoe een impuls leveren. Is regulier werk geen optie, dan kan men bijvoorbeeld vrijwilligerswerk in het kader van de WMO doen. Uitkeringsgerechtigden krijgen op deze wijze weer werkervaring en doen weer werkritme op.
deze groep kan financieel worden gestimuleerd door middel van een premie.
Jongeren Jongeren (18-23 jaar) zijn de leeftijdsgroep die de hoogste prioriteit verdient bij werkgelegenheidsbevordering. Daarom wil het CDA dat alle jongeren die een bijstandsuitkering aanvragen direct actief aan de slag gaan in een gemeentelijk traject. Wie (nog) geen diploma heeft, moet de kans krijgen om, eventueel in een leer-werk-traject, alsnog een startkwalificatie te halen. Verder vindt het CDA dat alle jongeren met behulp van sollicitatiecursussen, arbeidstrainingen, het opdoen van werkervaring met behoud van uitkering, het verrichten van vrijwilligerswerk en andere actieve samenwerking met bedrijven, zo snel mogelijk aan regulier werk moeten worden geholpen. Gezinnen met kinderen Ten aanzien van eenoudergezinnen die leven van een bijstandsuitkering, vindt het CDA dat sprake moet zijn van een goede balans tussen de ouderlijke zorgplicht voor het kind en het zich beschikbaar stellen voor de arbeidsmarkt. Voor gezinnen met kinderen is het langdurig aangewezen zijn op de bijstand extra moeilijk, juist ook voor de kinderen. Daarom vindt het CDA dat bij gezinnen met kinderen door de gemeente een extra inspanning moet worden verricht bij het bemiddelen van de ouder(s) naar werk. Het CDA erkent echter ook dat het verzorgen en opvoeden van kinderen een belangrijke taak is, die de mogelijkheden tot vinden van werk beperken. Vooral voor alleenstaande ouders kan het moeilijk zijn om zorg en opvoeding van de kinderen te combineren met een fulltime baan. De WWB biedt daarom de mogelijkheid om deze groep geheel of gedeeltelijk een ontheffing te geven van de sollicitatieplicht. Het CDA pleit ervoor hiervan gebruik te maken. Om toch contact met de arbeidsmarkt te houden kan parttime werken voor deze groep financieel worden gestimuleerd door middel van een premie. Keuzes 1. Het CDA vindt betaald werk de beste vorm van sociale zekerheid. De gemeente moet bevorderen dat wie kan werken ook aan de slag geholpen wordt. Vooral jongeren van 18 tot 23 jaar mogen niet aan de kant staan. Zij moeten direct aan de slag in een gemeentelijk traject. 2. Alleenstaande ouders met kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar kunnen geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld van sollicitatieplicht. Parttime werken voor 4
Het Participatiefonds is een federale kredietorgani-satie voor zelfstandigen, beoefenaars van vrije beroepen, kredietorganisaties, starters, inclusief werkzoekenden, die een eigen zaak willen opzetten.
39
9. Milieu, water, verkeer en vervoer 9.1 Milieu, duurzaamheid en klimaatbeleid In Deel I zijn een aantal algemene noties over het belang van een goed leefmilieu, van duurzaamheid en klimaatbeleid al aangestipt. In dit hoofdstuk wordt volstaan met wat de gemeente daaraan kan bijdragen. Uitgangspunten Rentmeesterschap, solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid zijn de christendemocratische uitgangspunten die van bijzondere betekenis zijn als het gaat om het werken aan een goed leefmilieu. Rentmeesterschap betekent dat wij de wereld in dezelfde of, als het kan, in een betere toestand doorgeven aan de komende generaties. Daarom rust er op ons een morele verplichting om schade aan het leefmilieu te voorkomen. Van rijke landen mag daarbij een grotere inspanning worden gevraagd dan van de armste ontwikkelingslanden. Dat betekent dat wij solidariteit tonen met deze jonge, opkomende economieën. De bijdrage die Nederlandse gemeenten kunnen leveren aan duurzaamheid gebeurt in samenspel met bedrijven, maatschappelijke organisaties en instellingen. Ieder op basis van zijn of haar eigen verantwoordelijkheid voor een goed leefmilieu, voor nu en in de toekomst. Rol gemeenten Ook de Nederlandse gemeenten zullen daaraan hun steentje moeten bijdragen. Door zelf het goede voorbeeld te geven, maar ook door gedragsbeïnvloeding en particuliere initiatieven te stimuleren en, waar nodig, te ondersteunen. Gemeentelijk milieu- en klimaatbeleid wordt samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en instellingen vorm gegeven. In dat beleid ligt de nadruk op energiebesparing die voor burgers en bedrijven te halen valt dankzij investeringen in duurzaamheid. Denk bijvoorbeeld aan lagere kosten voor duurzame openbare verlichting, het gemeentelijke inkoopbeleid, energiezuinige woningen, duurzame energieopwekking, gedragsbeïnvloeding door regelgeving en subsidies, enzovoort. Duurzaamheid en energiebesparing De gemeente moet het goede voorbeeld geven als het gaat om duurzaamheid, bijvoorbeeld door de zogeheten millenniumdoelstellingen te onderschrijven, een actief klimaatbeleid te voeren en in haar inkoopbeleid altijd rekening moet houden met duurzaamheid. Verder vindt het CDA dat de gemeente een extra bijdrage kan leveren aan duurzaamheid door te investeren in energiebesparing in gebouwen en in de openbare ruimte. Een mogelijkheid is om tussen middennacht en de ochtend de
verlichting van openbare gebouwen uit te schakelen, mits dat in het kader van sociale veiligheid verantwoord is. Het is positief dat gemeenten doelstellingen formuleren met betrekking tot CO2-reductie of zelfs CO2-neutraliteit. Ook energiebesparing door huishoudens en bedrijven en het stimuleren van ‘schoon rijden’ dragen bij aan een vermindering van de uitstoot van CO2. Bij nieuwbouw van woningen zijn duurzaam-heid van materialen en energiebesparing uitgangspunt. Het Bouwbesluit wordt regelmatig aangepast aan nieuwe normen voor duurzaamheid en energie (Energie Prestatie Coëfficiënt, EPC), die marktpartijen ook daadwerkelijk kunnen realiseren. Verder heeft de gemeente een taak om bij nieuwbouw duurzame energieopwekking te stimuleren, bijvoorbeeld door middel van zonnepanelen, warmteopslag, enzovoort. Er is ook veel winst te boeken als het gaat om duurzaamheid en energiebesparing van bestaande woningen. Met woningcorporaties worden afspraken gemaakt om bij renovatie van woningen te kiezen voor duurzame en energiebesparende investeringen. Keuzes 1. Het CDA kiest voor een actief beleid gericht op CO2reductie in gemeenten, waarbij zo min mogelijk energie wordt gebruikt. 2. Het gemeentelijke inkoopbeleid wordt zo snel als mogelijk volledig duurzaam. Tevens wordt ‘duurzaamheid’ opgenomen als criterium van het gemeentelijke aanbestedingsbeleid. 3. De gemeente onderschrijft de millenniumdoelstellingen door zich aan te melden als ‘millenniumgemeente’ (www.millenniumgemeenten.nl). 4. Het streven is het bouwen van energiearme woningen en waar mogelijk van energieneutrale woningen. De gemeente stimuleert het aanbrengen van zonnecollectoren op daken.
9.2 Afval Afval wordt steeds meer beschouwd als grondstof voor (nieuwe) productieprocessen. Het afvalstoffenbeleid krijgt daarom op Europees en nationaal niveau nieuwe impulsen, gericht op het nog veel meer her- of anders gebruiken van afval. Het CDA steunt deze benadering van harte, omdat daarmee uitputting van onze aarde wordt tegengegaan. Dit heeft ook gevolgen voor het gemeentelijke afvalbeleid. Vanouds hebben gemeenten een taak ter versterking van het milieubesef van burgers en bedrijven. Die rol kan worden versterkt. Gemeenten kunnen via hun milieutoezicht-
houdende taak afvalstromen van burgers en bedrijven effectief beïnvloeden. Tot slot kunnen gemeenten gescheiden inzameling van huisvuil verder stimuleren, bijvoorbeeld door invoering van gedifferentieerde tarieven (diftar). Ook als afvalinzameling is uitbesteed, kunnen gemeenten meer sturen op de wijze waarop het huishoudelijk afval wordt verwerkt. Een schone publieke ruimte bevordert ‘schoon gedrag’ van burgers. Mede daarom is een actieve aanpak van zwerfafval belangrijk. Keuzes 1. De gemeente bevordert het milieubesef van burgers en versterkt mede daardoor de gescheiden inzameling van huisvuil. Zij garandeert in haar contract met inzamelaars en/of verwerkers de duurzame verwerking daarvan. 2. In haar milieutoezicht op bedrijven bevordert de gemeente het voorkomen, het hergebruik en de duurzame verwerking van bedrijfsafval.
9.3 Water De komende jaren is sprake van grote opgaven op het terrein van het waterbeleid. Dit enerzijds ten gevolge van de klimaatverandering die gevolgen heeft voor de zeespiegel, rivierafvoeren en de intensiteit van regenbuien. Zoals de Deltacommissie (commissie Veerman) heeft aangetoond, vraagt het grote inspanningen om het watersysteem aan deze veranderingen aan te passen. Maar anderzijds maakt ook de opgave de waterkwaliteit te verbeteren, die mede voortvloeit uit de Europese kaderrichtlijn water, aanpassingen van het (afval)watersysteem noodzakelijk. Het is een misverstand te denken dat deze wateropgaven vooral een zaak zou zijn voor waterschappen. Ook gemeenten hebben belangrijke taken op het gebied van het beheer van (afval)water. De recent ingevoerde Wet op de gemeentelijke watertaken getuigt daarvan. Naast het traditionele beheer en onderhoud van riolering zijn in deze wet nu ook gemeentelijke taken geregeld die betrekking hebben op de bestrijding van overlast door overtollig hemel- en grondwater dan wel door te laag grondwaterpeil. Een goede uitvoering van deze taken vergt nauwe samenwerking tussen de gemeenten en het waterschap. Gezamenlijke waterplannen en afvalwaterakkoorden geven daaraan een basis. De intensivering van opgaven en uitbreiding van gemeentelijke watertaken maakt stijging van de lasten via de rioolrechten vaak onver-mijdelijk. Slimme coördinatie van maatregelen met de ruimtelijke ontwikkeling en intensieve samenwerking met het waterschap kunnen deze kosten beperken. Dat geldt vooral bij verdergaande samenwerking tussen riolerings- en zuiveringsbeheerders.
1. Het CDA wil dat de gemeente toewerkt naar in zoveel mogelijk woningen een tweede watercircuit, waarvan de kwaliteit niet hoeft te voldoen aan de hoge eisen van consumptiewater maar wel aan de eisen van overig huishoudelijk gebruik. 2. Beheer en onderhoud van riolering vindt planmatig plaats; daarbij wordt rekening gehouden met het drainerende effect van lekke riolen op het grondwaterpeil en dat leidt tot schade. 3. De gemeente maakt afspraken met het waterschap om het aantal riooloverstorten te verminderen, dit voor zover de (riolerings)kosten voldoende opwegen tegen de (waterkwaliteits)baten. 4. Met het waterschap wordt gezamenlijk vastgesteld welke maatregelen nodig zijn om aan de wateropgaven te voldoen. De gemeente maakt een planologische vertaling van deze opgaven en past ze zo goed mogelijk in haar ruimtelijke ontwikkelingsbeleid. Mogelijkheden tot verbetering van kwaliteit van het water in het open landschap en van het stedelijk water worden daarbij aangegrepen, o.m. door aanleg van natuurvriendelijke oevers. 5. In samenwerking met het waterschap wordt gestreefd naar de meest kosteneffectieve oplossingen. Tevens wordt waar mogelijk gestreefd naar gezamenlijke uitvoering van beheers- en onderhoudstaken. De stijging van de rioolrechten wordt daarmee zo laag mogelijk gehouden.
9.4 Verkeer en vervoer Bereikbaarheid, verkeersveiligheid en duurzame vormen van mobiliteit zijn de speerpunten van het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid dat het CDA voor ogen staat. Verkeersveiligheid In woonwijken worden 30 km zones ingesteld en maatregelen genomen die deze snelheid fysiek ook afdwingen. Andere maatregelen ter verbetering van de verkeersveiligheid zijn vrije bus- en fietsbanen, lagere maximumsnelheden, verkeersdrempels of –putten, controle op naleving verkeersregels, het verkeersluw maken van dorpskommen, enzovoort. Openbaar vervoer en fiets Het is van belang dat de gemeente regelmatig overlegt voert met vervoerders en reizigersorganisaties over de dienstregeling, prijs en kwaliteit van het openbaar vervoer. De gemeente draagt ook zorg voor een goede bereikbaarheid van dorpen, buurten en wijken per fiets evenals voor een goede onderlinge verbinding van fietsroutes (hoofdfietspaden netwerk). Veilige fietsroutes, vooral van en naar scholen, hebben de hoogste prioriteit. Ook de aanleg of
Keuzes 41
uitbreiding van recreatieve fietsroutes in het buitengebied verdienen aandacht. Schoon rijden Mobiliteit en transport kunnen steeds duurzamer. Openbaar vervoer is natuurlijk al een duurzame vorm van vervoer. Voor het eigen wagenpark van de gemeente (bijvoorbeeld de buitendienst) zijn er ook andere mogelijkheden om schoner te rijden. Het CDA juicht het toe dat gemeenten het initiatief nemen het gebruik van elektrische vervoermiddelen te stimuleren. Ook het gebruik van aardgas en andere biobrandstoffen van de tweede en derde generatie (dat zijn brandstoffen die geen nadelige invloed hebben op de internationale voedselmarkt) dient verder gestimuleerd te worden. Het CDA doet een appel op gemeenten en andere partners (zoals openbaar vervoerbedrijven, taxi- en autoleasebedrijven, koeriersdiensten, woningcorporaties) gezamenlijk een visie te ontwikkelen op en afspraken te maken over ‘schoon rijden’. Tot slot kan de gemeente vormen van ‘schoon rijden’ hanteren als criterium bij de concessieverlening aan openbaar vervoerbedrijven (voor5 schrijven van de zogeheten EEV-norm bij aanbesteding van het openbaar vervoer). Keuzes 1. Het CDA is voorstander van het doortrekken van de A77 richting Uden. Mobiliteit en bereikbaarheid zijn voor ons gebied van groot belang. 2. Het verkeers- en vervoersbeleid is gericht op drie speerpunten: bereikbaarheid, verkeersveiligheid en het bevorderen van duurzame vormen van mobiliteit. 3. Woonwijken moeten nog verkeersveiliger worden. De gemeente neemt daartoe maatregelen (instellen 30 km zones, vrije bus- en fietspaden, verkeersdrempels enzovoort). 4. De gemeente ontwikkelt samen met bedrijfsleven en winkeliers een visie op distributie en zakelijk verkeer. 5. Het CDA vindt een goede bereikbaarheid van dorpen, buurten en wijken per fiets belangrijk. De onderlinge verbinding van fietsroutes en recreatieve fietsroutes in het buitengebied verdienen aandacht. 6. De gemeente bevordert de duurzaamheid van mobiliteit door samen met partners een visie te ontwikkelen op en afspraken te maken over ‘schoon rijden’ (gebruik van vervoermiddelen op elektriciteit, aardgas en biobrandstoffen). De gemeente geeft zelf het goede voorbeeld voor haar eigen wagenpark. 7. De gemeente wil in principe de N602 van de provincie overnemen om daarna invulling te kunnen geven aan de lokale wensen met betrekking tot de inrichting van deze weg. Voor de gemeente moet de overname kostenneutraal geschieden.
5
EEV-norm: Enhanced Environmentally friendly Vehicle, een Europese norm voor voertuigen die behalve met luchtkwaliteit ook rekening houdt met geluid.
42
Trefwoordenregister Achterstandenbeleid 21 Afval 9, 27, 42 Agrarisch 35, 37, 38, 39 Alcohol 19, 24, 27 Allochtonen 24 Amateurkunst 29, 30 Appèl 5, 10, 43 Arbeidsmarkt 22, 26, 31, 39, 40 Armoede(beleid) 25, 26, 29 Autonomie 11 Bedrijfsleven 22, 28, 30, 31, 39, 43 Bedrijventerrein 16, 32, 39 Begroting 14, 15 Belasting 14, 15, 26 Benchmarks 11, 12 Bestemmingsplan 32, 37 Bestuurskracht 11, 12, 14 Bevolkingsdaling/toename 7, 32, 36 Bijbel(se) 4, 5 Bijstand 9, 26, 39, 40 Boer(-derij) 37, 38 Bouw- en woningtoezicht 33 Brede scholen 22 Buitengebied 37, 38, 43 Cameratoezicht 16 CDA - passim Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) 18, 19 Christendemocratie(isch) 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 16, 18, 21, 30, 41 CO2 41 Criminaliteit 10, 16, 17, 19, 27, 31 Cultuur 2, 5, 8, 19, 28, 29, 30, 31, 32 Decentralisatie 21 Dienstverlening 10, 13, 14, 15, 25, 32, 38 Dierenwelzijn 37 Discriminatie 31 Doorzettingsmacht 18 Dorpsraden (-verenigingen) 13, 38 Drugs 19, 27 Duurzaamheid 5, 7, 9, 37, 41, 43 Economie 9, 22, 35, 39, 41 Economische ontwikkeling 7, 39 Eenzaam 19, 20, 36 Erfgoed 29, 30 Europa 9, 11 Familie 5, 10, 18, 19, 24 Fiets 43 Financiën 5, 7, 14, 15 Financiële 8, 9, 11, 14, 21, 23, 25, 26, 28, 29, 30, 32, 33
Gebiedsgericht 13 Gedogen 12 Gehandicapten 8, 17, 24, 25, 26, 29 Gemeentefinanciën 7, 14, 15 Gemeente(n) - passim Generatiebeleid 18, 20 Gerechtigheid 4, 5, 16, 18, 21, 23, 25, 39 Gespreide verantwoordelijkheid 4, 5, 9, 21, 32, 41 Geweld 16, 17 Gezin 5, 7, 8, 10, 18, 19, 24, 26, 31, 36, 40 Gezond 19, 23,24, 27, 28, 29, 35, 36, 37, 39 Gezondheidszorg 19, 23, 24, 36 Groen 13, 17, 35, 37, 38 Handhaven (-ving) 12, 16, 24, 32, 34 Herindeling 12, 14 Herstructurering 37 Huurder 8, 17, 33 Huiselijk geweld 17 Huisvuil 42 Inburgering 31 Infrastructuur 39 Inkoopbeleid 41 Integratie 7, 8, 9, 10, 28, 30, 31, 39, 40 Interbestuurlijke verhoudingen 11 Intergemeentelijke samenwerking 13, 14, 28 Investeren 7, 13, 33, 36, 41 Investering 14, 37, 41 Investeringsklimaat 39 Jeugdbeleid 24 Jeugdzorg 16, 18, 24 Jongeren 8, 10, 18, 19, 20, 21, 22, 24, 28, 29, 30, 31, 36, 40 Kerken en Levensbeschouwelijke organisaties 16, 29 Kerkdorpen 13 Kernen (dorps-) 11, 13, 17, 29, 33, 35, 36, 37, 38 Kinderen 8, 10, 17, 18, 19, 21, 24, 25, 26, 27, 29, 30, 31, 35, 40 Kinderopvang 22, 28, 37, 38 Kleine kernen 33, 36 Klimaat(-beleid) 9, 16, 25, 41, 42 Koper 8, 33 Kunst 29, 30 Kwijtschelding 26, 27 Landbouw 35, 37 Landbouwontwikkelingsgebied (Log) 37 Landschap(pelijk) 32, 35, 36, 37, 42 Landelijk gebied 35, 37 Landelijke gemeente 35, 36 Leefbaarheid 7, 13, 16, 17, 23, 32, 33, 36, 37 Leefmilieu 9, 17, 41 Leer- werktrajecten 22, 31 Levensbestendig 8 Lokale bestuurskracht 14 Lokale gemeenschap 4, 5, 8, 11, 12, 13, 14, 16, 23, 29, 30, 35, 36
Maatschappelijk middenveld 21, 26 Maatschappelijke ondersteuning 7, 8, 23, 25, 26 Maatschappelijke organisaties 5, 10, 12, 16, 19, 28, 32, 33, 37, 41 Maatschappelijke stage 28 Mantelzorg 19, 20, 23, 28 Media 29, 30 Migranten 8, 26, 29, 30, 31 Milieu 5, 9, 17, 32, 37, 38, 41, 42 Mobiliteit 43 Monumenten 29, 30, 32 Natuur 5, 9, 10, 32, 37, 38, 42 Nieuwbouw 7, 25, 33, 36, 41 Normen 31, 41 Ondersteuning 18, 19, 20, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 33 Onderwijs 7, 9, 20, 21, 22, 31, 32, 34, 37, 41, 42 Onderwijshuisvesting 7, 21, 32 Onderneme(n) (-r) 12, 16, 30, 31, 52, 34, 35, 37, 39 Ontmoetingsfuncties 36 Openbaar vervoer 16, 35, 43 Openbare orde 16 Openbare (publieke) ruimte 16, 17, 25,30, 32, 41, 42 Opvoeding 8, 10, 18, 19, 21, 23, 31, 40 Ouderen 7, 8, 17, 18, 19, 20, 26, 33. 36 Ouders 8, 10, 12, 16, 18, 19, 21, 26, 31, 40 Overlast 16, 17, 19, 24, 27, 42 OZB 26, 27 Participatie 7, 8, 9, 13, 16, 23, 25, 26, 27, 31, 39, 40, 42 Particulier 8, 16, 17, 24, 26, 33, 34, 35, 36, 41 Permanente woonbehoefte-onderzoeken 8 Persoonsgebonden budget 24 Platteland 17, 35, 36, 37, 38 Plattelandswoning 37, 38 Preventie 16, 23, 24, 26, 27 Prognose(s) 7, 21, 32 Provinci(-e) (-aal) 11, 24, 32, 36, 37, 43 Politie 10, 16, 36 Publieke gerechtigheid 5, 16 Publieke (openbare) ruimte 16, 17, 25,30, 32, 41, 42 Rechten 15, 42 Rechten en plichten 8, 10 Recreatie 25, 29, 35, 37, 38, 39, 43 Regie 18, 24 Regio(naal) 7, 13, 17, 21, 24, 30, 32, 33, 35, 36, 37, 39 Rentmeesterschap 4, 5, 10, 32, 41 Respect 1, 5, 6, 8, 10, 11, 16, 20, 29, 30, 31, 34 Riolering 42 Ruimtegebruik 35 Ruimtelijke ordening 7, 32 Rundveehouderij 37 Samenwerking 5, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 25, 26, 28, 30, 31, 37, 38, 39, 40, 42 ‘Schoon rijden’ 9, 41, 43 Scholen 16, 19, 21, 22, 24, 28, 31, 33, 35, 43 Schuldhulpverlening 26
Senioren 33 Sociaal isolement 25, 26, 31, 35 Sociale samenhang 16, 17, 23, 36 Sociale zekerheid 5, 39, 40 Solidariteit 4, 5, 8, 18, 21, 23, 25, 39, 41 Sport 7, 10, 16, 19, 24, 25, 26, 28, 29, Sportverenigingen 10, 19, 28, 29 Starters 7, 8, 33, 36, 37, 40 Steden 24 Subsidiebeleid 28, 29, 30 Taal 8, 13, 30, 31 Toerisme 29, 35, 38 Toezicht 12, 16, 17, 19, 24, 33, 34, 42 Uitgangspunt(en)
4, 5, 6, 9, 10, 11, 14, 16, 18, 21, 23, 26, 27, 28, 30, 31, 32, 36, 39, 41
Veiligheid 5, 10, 16, 17, 18, 24, 34, 41, 42, 43 Verantwoordelijkheid 4, 8, 9, 11, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 21, 23, 28, 32, 33, 34, 35, 39, 41 Verslavingszorg 27 Vergrijzing 7, 8, 17, 33 Vergunningen 17, 32 Verkeer 10, 23, 41, 42, 43 Verkeer en vervoer 41, 42, 43 Verkeersveiligheid 43 Vervoer 8, 16, 23, 25, 35, 41, 43 Volksgezondheid 24, 35 Volkspartij 4, 11 Volksvertegenwoordigers 12 Voorzieningen 7, 8, 10, 13, 14, 17, 19, 23, 25, 28, 32, 33, 35, 36, 37, 38 Vrijwilligers 23, 25, 28, 29, 31, 40 Waarden 12, 30, 31 Water 9, 33, 37, 41, 42 Waterschap 37, 42 Welstand 8, 34 Welzijn 7, 8, 19, 20, 35, 37 Werkgelegenheid 25, 33, 35, 39, 40 Winkel(ier) 10, 16, 33, 35, 43 WMO 7, 8, 9, 19, 23, 25, 26, 28, 29, 36, 40 WMO-adviesraad 8, 29 Wonen 17, 19, 20, 25, 32, 33, 35, 36, 37 Woningbouw 7, 17, 33, 36 Woningmarkt 7, 33, 36 Woningcorporaties 8, 13, 16, 17, 26, 33, 41, 43 Woningvoorraad 7, 35 Zorg 7, 8, 10, 14, 16, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 25, 27, 28, 31, 33, 35, 36, 37, 38, 40, 43 Zorgvoorzieningen 19, 25, 36