REGIO IN PERSPECTIEF
Regio in perspectief Studie in opdracht van Rabobank Heel en Thorn
Drs. H. van den Tillaart Drs. J. Warmerdam Prof. dr. E. Wever
INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE SOCIALE WETENSCHAPPEN
© 1997 Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen (ITS) van de Stichting Katholieke Universiteit te Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen te Nijmegen (ITS) van de Stichting Katholieke Universiteit te Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
iv
Voorwoord
In september 1997 vierde de Rabobank Heel en Thorn haar 100-jarig jubileum. Bestuur en directie van de bank hebben dit jubileum niet alleen willen aangrijpen om terug te kijken, maar ook om vooruit te blikken naar mogelijkheden om de regio de komende jaren verder te ontwikkelen op sociaaleconomisch en sociaal-cultureel gebied. De bank heeft daartoe het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (ITS) in Nijmegen verzocht een inventarisatie van mogelijkheden te maken op basis van beschikbare beleidsnota’s, studies en onderzoeken en een beperkt aantal aanvullende interviews met bestuurders, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke en culturele organisaties en verenigingen. De focus diende daarbij op het directe werkgebied van de bank te worden gericht: de gemeenten Heel en Thorn. De volgende vragen vormden het uitgangspunt voor de inventarisatie: 1. Hoe staat de regio er momenteel voor en wat waren de belangrijkste ontwikkelingen in afgelopen jaren? Hoe ziet het profiel van de regio eruit wat betreft productiemilieu, productiestructuur, werkgelegenheid, bevolkingsopbouw, voorzieningen en relaties met andere regio’s? Welke zijn de sterke en zwakke kanten van de regio? 2. Welke ontwikkelingen zijn de komende jaren te verwachten op sociaal-economisch en sociaal-cultureel gebied? Waar liggen de voornaamste kansen en bedreigingen? Waar liggen specifieke ontwikkelingsmogelijkheden in de regio? Wat betekenen de Europese integratie en de eurregionale ontwikkelingen voor de regio? 3. Hoe kijken betrokkenen vanuit het bedrijfsleven, de lokale overheid en het verenigingsleven, tegen de ontwikkelingen aan? Hoe denken ze erop in te kunnen inspelen? Waar leggen ze de prioriteiten voor de komende jaren? Waar zien ze mogelijkheden voor stimulering van de regionale ontwikkeling? Wat betekent een en ander voor een financiële dienstverlener als de Rabobank zelf? Dit rapport geeft een overzicht van de bevindingen van het onderzoek. Na een korte karakterisering van de regio en een terugblik op recente veranderingen in de regionale economie, wordt in eerste instantie een aantal ontwikkelingsmogelijkheden geschetst, toegespitst op twee hoofdclusters: industrie en dienstverlenende bedrijvigheid. De ontwikkeling van deze economische mogelijkheden vindt evenwel plaats binnen een specifieke sociale en culturele context. In tweede instantie wordt nagegaan welke randvoorwaarden partijen kunnen scheppen om het economisch potentieel binnen deze randvoorwaarden zo goed mogelijk te kunnen realiseren.
v
Voor het onderzoek is in de loop van 1997 een aantal gesprekken gevoerd (mondeling en telefonisch) met personen binnen en buiten de gemeenten Heel en Thorn. Informanten waren afkomstig uit diverse kringen: bedrijfsleven, middenstand, industriële kringen, brancheorganisaties, openbaar bestuur, verenigingsleven, maatschappelijke organisaties, culturele instellingen etc. In de gesprekken zijn zaken aan de orde gesteld als: hun visie op de regio, de ontwikkelingskansen van de regio, de positie van hun eigen sector binnen de regio, mogelijkheden voor versterking van de regio, eigen initiatieven op dit gebied e.d. In de bijlage is een lijst opgenomen met geïnterviewde instellingen en bedrijven. Wij danken de betreffende contactpersonen nogmaals bijzonder hartelijk voor hun om bereidheid aan het onderzoek mee te werken. Het onderzoek is uitgevoerd door drs. H. van den Tillaart en drs. J. Warmerdam van het ITS Nijmegen, met ondersteuning bij de interviews van drs. F. van Geest. Prof. dr. E. Wever van de Universiteit Utrecht was als adviseur bij het project betrokken. De belangrijkste bevindingen van het onderzoek zijn eerder, bij de jubileumviering van de Rabobank Heel en Thorn in september 1997, door hem gepresenteerd. Vanwege de bank zelf was dhr. P. Janmaat (voormalig directeur Rabobank Heel en Thorn) van begin af aan nauw bij het project betrokken. Ook hem danken wij hartelijk voor de geboden ondersteuning.
Drs. A. Mens directeur ITS
vi
Inhoudsopgave
Voorwoord
v
1. Karakteristiek van de regio 1.1 Situering 1.2 Bevolkingsontwikkeling 1.3 Werkgelegenheidstructuur 1.4 Arbeidsparticipatie 1.5 Resumé
1 1 2 4 6 7
2. Veranderingen in de regionale economie 2.1 Sanering van de landbouw 2.2 Verloop en afloop van de grindwinning 2.3 Opkomende industrie en dienstensector 2.4 Afkalving van werkgelegenheid in de zorgsector 2.5 Resumé
9 9 10 12 13 14
3. Regionale ontwikkelingsperspectieven 3.1 Kernpotenties 3.2 Toerisme en recreatie 3.3 Industrie 3.4 Transport en logistiek 3.5 Clusters en netwerkontwikkeling 3.6 Resumé
15 15 16 19 23 27 27
4. Gezamenlijke ambitie en draagvlak in de gemeenschap 4.1 Spanningsvelden 4.2 Gezamenlijke ambitie 4.3 Draagvlak in de gemeenschap
29 29 31 32
Referenties
35
Bijlage: geïnterviewde bedrijven en instanties
37
vii
viii
1 Karakteristiek van de regio
1.1 Situering De regio waar het in deze studie om gaat bestrijkt 2 kleinere Limburgse gemeenten ten zuid-westen van Roermond: de gemeenten Heel en Thorn. Heel is een wat grotere gemeente, die bij de gemeentelijk herindeling van 1991 is ontstaan uit het samengaan van 4 kleinere kernen: Beegden, Heel, Panheel en Wessem. Elk van deze kernen heeft een eigen karakter. Beegden is een kleine landschappelijke kern, met veel natuur, veel bos- en heidegebied en van oudsher weinig bedrijvigheid. Heel is een jongere gemeente, die in de loop van deze eeuw is uitgegroeid tot een forensische kern rondom twee grote verzorgingstehuizen voor gehandicapte kinderen: St. Anna en St. Jozef. Veel ouders van in deze instellingen geplaatste kinderen zochten en vonden werk in de omgeving en gingen er wonen. Panheel is een industriële kern, met oudere bedrijven en daarnaast een aantal nieuwere ondernemingen. Wessem is een typisch Maasdorp, met een oude dorpskern, omringd door weidegebied, waarop verspreid landbouw wordt bedreven. Het dorp heeft traditioneel ook een handelsfunctie en beschikt over een kleine haven aan de Maas. Thorn, ten slotte, is een zelfstandige gemeente, hoger op de Maasoever gelegen, die ‘leeft’ van het toerisme. Dankzij zijn karakteristieke en goed bewaarde historische dorpskern - het ‘witte stadje’ - is het een van de bekendste toeristische trekpleisters in Midden-Limburg. Geografisch gezien liggen de gemeenten Heel en Thorn in het midden van de stedendriehoek Venlo, Weert, Roermond. Ze liggen aan een knooppunt van verbindingswegen, over land (A73 en A2) en over water (Maas, Kanaal van Wessem naar Nederweert) en in de toekomst mogelijk ook via het spoor (‘Ijzeren Rijn’ op de lijn Antwerpen-Roermond). Vlakbij in oostelijke richting, aan de overkant van de Maas, liggen de industrieterreinen van Echt en de haven van Maasbracht, Nederlands grootste binnenhaven. In de wijdere omgeving worden de gemeentes omringd door de economische ballingsgebieden van het Ruhrgebied (oost), Zuid-Limburg, inclusief de regio Aken, Maastricht, Luik, Hasselt, Genk.(zuid), de regio Zuid-Oost Brabant (west) en het logistiek knooppunt Venlo (noord). Lange tijd hebben Heel en Thorn zich in relatieve rust kunnen ontwikkelen. Sinds de jaren zestig is hun ontwikkeling toenemend verweven geraakt met de economische ontwikkelingen in deze omringende gebieden. Ook voor een goed begrip van de ontwikkelingsmogelijkheden in de komende jaren is situering van de gemeenten binnen deze ruimere economische context van belang. Heel en Thorn worden momenteel geconfronteerd met een aantal ontwikkelingen dat typerend is in veel plattelandsgemeenten in Nederland: vergrijzing van de bevolking, 1
vermindering van de bevolkingsaanwas, vermindering van het draagvlak voor voorzieningen, beperking van woningbouwcontingenten, sterke restricties op uitbreiding van bedrijvigheid bij een toenemende noodzaak van arbeidsparticipatie, verschuiving van werkgelegenheid naar regionale centra, druk op natuur, milieu en sociale verbanden vanuit deze centra, toenemende afstemming van de lokale economie op de economische dynamiek in omringende (stedelijke) gebieden, toenemende beïnvloeding van lokale initiatieven vanuit regionale, provinciale en landelijke beleidskaders. Partijen in de betrokken gemeentes realiseren zich dat ze een antwoord op deze ontwikkelingen moeten formuleren, dat oog heeft voor de nieuwe kansen die ze bieden en tegelijkertijd aansluit bij de specifieke omstandigheden, karakteristieken en tradities in de eigen regio. Dat is niet gemakkelijk en het brengt een aantal spanningen met zich mee. Dergelijke spanningen zijn inherent aan een veranderingsproces, waarbij zulke ingrijpende vernieuwingen aan de orde zijn als in Heel en Thorn het geval is. In de volgende paragrafen komen we hier nog op terug. Wat de uitgangssituatie van Heel en Thorn betreft, zijn drie factoren van bijzonder belang: de bevolkingsontwikkeling, de werkgelegenheidsstructuur en de arbeidsparticipatie. Aan de ontwikkelingen op elk van deze gebieden kunnen argumenten worden ontleend om nog eens goed naar het voor de komende jaren ingezette beleid te kijken en eventueel, waar wenselijk, nieuwe beleidsimpulsen te geven en nieuwe initiatieven te (laten) ondernemen. Minimuminzet van de bestuurders in de betreffende gemeentes is de leefbaarheid van de kernen op peil te houden, zo mogelijk te vergroten en een voldoende draagvlak voor gemeenschappelijke voorzieningen te handhaven. Voorwaarde daarvoor is een bevolking die op peil blijft en voldoende passende werkgelegenheid kan vinden.
1.2 Bevolkingsontwikkeling Wat de bevolking betreft lijkt de situatie de komende jaren te veranderen. De invloed van de vergrijzing zal duidelijk merkbaar worden. In Heel (kernen Beegden, Heel, Panheel en Wessem) woonden in 1997 in totaal 8418 personen, waarvan ruim 800 (10%) in de verzorgingstehuizen St. Anna en St. Jozef. In Thorn woonden in 1997 in totaal 2635 personen. Verwacht wordt dat Heel en Thorn na 2000 te maken krijgen met teruglopende inwoneraantallen (zie tabel 1).
2
Binnen Nederland zal Limburg de eerste of een van de eerste provincies zijn waar de bevolking gaat dalen. Volgens de huidige prognose zal dat over ongeveer 10 jaar - dus rond 2008 - zijn en dat is dan ruim 20 jaar eerder dan landelijk (± 2030).
Tabel 1 - Bevolkingsprognose, midden scenario* Nederland
Limburg
MiddenLimburg
Heel
Thorn
Bevolking per 1 januari 1996 (realiteit) 1997 (realiteit)
15.493.889 15.562.185
1.133.669 1.136.095
216.305 216.878
8.477 8.418
2.589 2.635
prognose 2000 prognose 2005 prognose 2010
15.783.337 16.147.698 16.423.254
1.146.181 1.155.923 1.156.799
219.574 222.234 222.895
8.518 8.492 8.396
2.543 2.494 2.431
totale groei per jaar 1991/1993 1993/1995 1994/1996
0.73 0.55 0.48
0.46 0.41 0.32
0.58 0.64 0.47
0.44 0.45 -0.06
-0.34 -0.59 0.03
1996/1999 2000/2004 2005/2009
0.46 0.46 0.34
0.27 0.17 0.02
0.38 0.24 0.06
-0.12 -0.06 -0.23
-0.45 -0.39 -0.51
Bron: ETIL (Bevolking Limburg 1960-1996-2030) juni 1997. * scenario‘s: ‘Een bevolkingsprognose geeft de op dat moment meest waarschijnlijk geachte ontwikkeling. De werkelijkheid zal anders kunnen zijn. Om enig inzicht te geven op de mogelijke onzekerheidsmarge zijn drie scenario’s opgesteld. Naast de meest waarschijnlijke ontwikkeling (midden-scenario) is een hoog en een laag scenario doorgerekend’ (ETIL, 1997, p. 7).
In Limburg zal de daling van de bevolking zich dus eerder voordoen dan landelijk het geval is. Thorn en Heel lopen daarbij in Limburg voorop: - Thorn is een van de 4 Limburgse gemeenten waar al in periode 1996-2000 sprake zal zijn van dalende bevolking. Thorn heeft relatief veel inwoners ouder dan 65 jaar (18%; Heel 10%; Nederland 13%; Midden Limburg 13%). - Heel is een van de 11 Limburgse gemeenten waarvan verwacht wordt dat in periode 2000-2005 een daling van bevolking zal optreden. De ontwikkeling van de bevolking is primair afhankelijk van twee factoren: de natuurlijke aanwas, d.w.z. het saldo van geboorten en sterftes, en het migratiesaldo, d.w.z. het saldo van nieuw inkomende en uit de gemeenten verhuizende bewoners. De natuurlijke aanwas is niet voor beleid beïnvloedbaar. Beleid kan wel invloed uitoefenen op de omvang van het migratiesaldo. Regionaal wordt bijvoorbeeld via een restrictief 3
woningbouwbeleid de bevolkingsgroei geremd in niet-stedelijke gemeenten. Ook Heel en Thorn hebben voor de komende jaren slechts beperkte mogelijkheden nieuwe woningen te bouwen. In principe zou het voldoende moeten zijn om de behoeften vanuit de eigen gemeentes te kunnen opvangen, maar het is nog maar de vraag of dit zal lukken. In Thorn kan voorlopig nauwelijks meer worden gebouwd. In Heel zijn de aangewezen bouwlokaties bijna vol en is er behoefte aan nieuwe bouwterreinen. Dergelijke terreinen komen mogelijk wel beschikbaar, met het vrijkomen van de gebouwen van St. Anna en St. Jozef, maar men stuit hier vooralsnog op het probleem dat men met de al ontwikkelde lokaties het plafond van het toegewezen nieuwbouwcontingent vrijwel heeft bereikt. Nieuwbouw wordt de komende jaren, conform de landelijke en provinciale beleidslijnen, geconcentreerd op locaties in de omliggende stedelijke gebieden van Venlo, Roermond en Weert en dat kan een aanzuigende werking op de inwoners van Heel en Thorn hebben, zeker als ook de bedrijvigheid c.q. de werkgelegenheid in deze steden wordt geconcentreerd. De extra risico’s die Heel en Thorn in dit verband lopen, met de nu al ingezette daling van het bewonersaantal, kunnen een argument zijn om tot een zekere bijstelling van het beleid voor deze gemeentes te komen.
1.3 Werkgelegenheidstructuur Kijken we naar de banen van de inwoners van Heel en Thorn, dan valt op dat vooral de niet-commerciële dienstverlening (vooral Heel) en de industrie (Heel én Thorn) van groot belang zijn (zie tabel 2). Van de inwoners in Heel die een baan hebben, oefent ruim de helft die baan uit in de sector niet-commerciële dienstverlening. Het CBS geeft voor deze sector op gemeente-niveau geen nadere uitsplitsing. Wel is er een uitsplitsing voor Noord- en Midden-Limburg. Hieruit blijkt dat bijna de helft van de banen in deze sector (25.000 op een totaal van 52.000) in de gezondheids- en welzijnszorg worden uitgeoefend; de overigen zijn banen in het openbaar bestuur, het onderwijs, de culturele sector e.d..Uiteraard speelt ook in Heel met de verzorgingstehuizen St. Anna en St. Jozef de gezondheids- en welzijnszorgsector een dominante rol. Juist in deze sector doet zich echter een aantal ontwikkelingen voor waardoor de werkgelegenheid geleidelijk afneemt. Dat vraagt om een reactie van bestuurders en andere betrokken partijen.
4
Tabel 2 - Banen van werknemers (als iemand meer dan een werkkring (= baan) heeft, telt elke werkkring als een afzonderlijke baan); naar sector
sector . landbouw + visserij . industrie + bouwnijv. . commerciële dienstverl. . niet-commerc. dienstverl. totaal
Nederland
Limburg
(1994)
(1994)
96.000
(2)
8.000
Noord + MiddenLimburg (1994)
(2)
7.000
Heel
Thorn
1993
(4)
20
1994
(1)
10
1993
(0)
20
1994
(3)
20
(3)
1.335.000 (24) 132.000 (34) 64.000 (36)
940 (33)
970 (32) 240 (39) 210 (34)
2.410.000 (43) 138.000 (35) 59.000 (33)
400 (14)
420 (14) 160 (26) 190 (31)
1.699.000 (31) 112.000 (29) 46.000 (26) 1.530 (53) 1.670 (54) 190 (31) 190 (31) 5.541.000 (100) 390.000 (100) 176.000 (100) 2.890 (100) 3.070 (100) 610 (100) 610 (100)
Bron: CBS, 1995.
Kijken we uitsluitend naar de commerciële bedrijvigheid in Midden-Limburg en respectievelijk Thorn en Heel dan springt de industrie er heel duidelijk uit (zie tabel 3). In Midden-Limburg staan 11.601 bedrijven bij de Kamer van Koophandel ingeschreven. In deze bedrijven zijn 54.128 personen werkzaam. Van de 11.601 bedrijven zitten er 1.776 in de industrie, maar deze bedrijven zijn wel goed voor de werkgelegenheid van 27.863 van de 54.128 personen. Ruim de helft dus. Hetzelfde gaat op voor Thorn en Heel. Kortom: in Heel is de zorgsector van zeer groot belang. In Thorn geldt dat in mindere mate. In de commerciële bedrijvigheid springt de industrie eruit. Zowel in Heel als in Thorn is de helft of meer van de commerciële werkgelegenheid in de industrie geconcentreerd. Daarnaast is in Thorn de commerciële dienstensector van groter belang dan in Heel; in Thorn ligt hierin circa eenderde van het totaal aantal banen, in Heel is dat ongeveer eenzesde deel. Dit verschil zal grotendeels samenhangen met de specifieke toeristische en winkelfuncties die Thorn heeft. Slechts een klein deel van de inwoners van Heel (765 personen) hebben werk binnen de eigen gemeente. Dit gaat ook op voor Thorn (245 personen). Ook dit gegeven pleit ervoor de werkgelegenheidsontwikkeling in deze gemeenten voldoende aandacht te geven.
5
Tabel 3 - Aantal bedrijven en werkzame personen in de commerciële sector in MiddenLimburg, respectievelijk Thorn en Heel Midden-Limburg
Thorn
Heel
aantal
werkz.
aantal
werkz.
aantal
werkz.
bedrijven
personen
bedrijven
personen
bedrijven
personen
sectoren: . landbouw
288
1.304
(2)
6
13
(3)
2
10
(1)
. industrie
1.776
27.863
(51)
23
191
(50)
87
928
(59)
. groothandel
1.109
4.209
(8)
8
11
(3)
41
144
(9)
. detailhandel
2.269
6.677
(12)
23
45
(12)
53
113
(7)
. diensten
4.793
13.094
(24)
60
116
(31)
215
327
(21)
981
(2)
13
4
(1)
63
50
(3)
54.128 (100)
134
380 (100)
464
. overig totaal
1.366 11.601
1.572 (100)
Bron: Midden-Limburg, cijfers en feiten; Baade en Frissen, 1996.
1.4 Arbeidsparticipatie Cijfers over arbeidsparticipatie en werkloosheid zijn beperkt beschikbaar voor Thorn en Heel. Voor zover ze beschikbaar zijn, zijn ze niet steeds met elkaar in overeenstemming. Duidelijk is echter wel dat werkloosheid zeker geen onbekend verschijnsel is in deze gemeenten. Volgens het CBS hadden in 1993 in Heel 932 personen een in-komensvervangende sociale zekerheidsuitkering, waarvan 50 een ABW-, 470 een WAO/AAW- en 202 een WW-uitkering. In Thorn waren dat er in totaal 294, waarvan 15 een ABW-, 160 een AAW/WAO- en 59 een WW-uitkering. Deze toch behoorlijke aantallen in dergelijke kleine gemeentes, pleiten voor extra werkgelegenheidsimpulsen. De bruto participatiegraad - de beroepsbevolking (werkzaam en werkloos) in procenten van de bevolking van 15 tot en met 64 jaar - bedraagt in Nederland 62 procent. In Heel lijkt de bruto-participatiegraad duidelijk lager te liggen (zie tabel 5). Hierbij speelt echter een rol dat er in Heel circa 860 bewoners van verzorgingstehuizen zijn. Hiervan zijn er circa 690 in de leeftijdscategorie 15-65 jaar. Corrigeren we hiervoor dan komt de brutoparticipatiegraad in Heel op 54 procent. Ook in Thorn ligt de arbeidsparticipatie met 59% lager dan het landelijke en Limburgse gemiddelde.
6
Tabel 5 - Bruto participatiegraad
a. b. c. d.
bevolking 15-64 jaar werkzame beroepsbevolking werklozen bruto participatiegraad (b+c als % van a)
Nederland
Limburg
1994*
1994*
Noord- en midden Limburg 1994*
10.473.000 5.920.000 486.000
778.000 435.000 34.000
328.000 208.000 11.000
62%
61%
63%
Heel
Thorn
6.117 ** 2.940 *** 120 ***
1.734 ** 960 *** 60 ***
50% (54%)
59%
* Bron: CBS, 1995 ** Bron: Burgerlijke stand Heel en Thorn, 1996 *** Bron: CBS 1989 in Baade & Frissen, 1996.
Er zijn dus aanwijzingen dat de arbeidsparticipatie in Heel en Thorn wat achter blijft bij de rest van Limburg, respectievelijk Nederland. Het algemene sociaal-economische beleid is erop gericht deze arbeidsparticipatie te verhogen. Beleid in deze richting is zeker ook wenselijk in Heel en Thorn.
1.5 Resumé Resumerend kunnen we dus stellen dat er verschillende redenen zijn om de regionale economie de komende jaren nieuwe impulsen te geven. De bevolking vergrijst en loopt terug en daarmee vermindert het draagvlak voor allerlei voorzieningen. De werkgelegenheid in een aantal sectoren dat voor Heel en Thorn van groot belang is kalft af en omringende gebieden oefenen op dit punt een aanzuigende werking op de bewoners uit. Bij een algemene stimulering van de arbeidsparticipatie, zullen ook Heel en Thorn worden geconfronteerd met een toenemend aanbod van arbeid en een groeiende vraag naar arbeidsplaatsen. Betrokken partijen zullen dit moeten opvangen binnen de context van de veranderingen die de regionale economie de laatste decennia heeft doorgemaakt. Deze zijn immers sterk bepalend voor ontwikkelingsmogelijkheden waarbij nu kan worden aangesloten.
7
8
2 Veranderingen in de regionale economie
In de afgelopen 40 jaar hebben zich grote veranderingen voltrokken in de gemeenten Heel en Thorn. Illustratief is dat amper 40 jaar geleden landbouw en mijnbouw een bron van bestaan leverden voor meer dan de helft van de inwoners van Thorn. Nu gaat dit bijna letterlijk nog maar op voor een enkeling. De verschuivingen in werkgelegenheid hebben voor een deel te maken met veranderingen in de natuurlijke omgeving. Vooral de grindwinning heeft diepe sporen nagelaten, zeer duidelijk in het landschap en - hoewel minder goed zichtbaar - ook in de gemeenschappen in de regio. Het gebied is door de grindwinning, die nu op zijn eind loopt, voor een deel onder water komen te staan en daarmee veranderd van een cultuurin een waterlandschap. Deze verandering heeft duidelijke consequenties voor de regionale economie. De verwachting is dat dit in de toekomst in nog sterkere mate het geval zal zijn.
2.1 Sanering van de landbouw De landbouw is door de ontgrindingen sterk teruggedrongen. Alleen al in de gemeente Heel is circa 1000 hectare landbouwgrond ontgrind, waardoor in de afgelopen 25 jaar circa 50 landbouwbedrijven zijn opgeheven. Aanvankelijk lag er een afspraak tussen de landbouwers en de provincie dat de ontgrinde gebieden tot landbouwgrond hersteld zouden worden, maar met de overschakeling van oppervlakte-ontgrinding op diepe ontgrinding bleek dit niet langer mogelijk en is besloten de waterplassen te laten liggen en een andere bestemming te geven. Veel oudere landbouwers zijn daarop gestopt, sommigen zijn elders opnieuw begonnen, anderen zijn ander werk gaan zoeken. De diepe ontgrindingen hebben geleid tot daling van de grondwaterstand, areaalverkleining en sterke versnippering van percelen, waardoor er nauwelijks nog aaneengesloten landbouwgebieden in de gemeentes beschikbaar zijn . Momenteel is er in Heel en Thorn nog maar een beperkt aantal boerenbedrijven over, dat grote moeite heeft het hoofd boven water te houden. Men kampt met slechte afwatering, versnippering en slechte bereikbaarheid van gronden. Er zijn nauwelijks uitbreidingsmogelijkheden vanuit de bestaande bedrijven. Men stuit steeds meer op de grenzen van natuur en milieu. Een aantal van de zittende agrariërs zal er op termijn waarschijnlijk eveneens mee ophouden, zeker als er geen opvolger voor het bedrijf is. Een deel van de gronden zal aan de boeren worden onttrokken voor landschapsbeheer en natuurontwikkeling. Een deel zal worden ingezet bij de verdere ontwikkeling van 9
toeristische en recreatieve voorzieningen. Vanuit de boerenstand wordt met de nodige scepsis en argwaan tegen deze ontwikkelingen aangekeken. Er zijn weinig landbouwers, die er expliciet op inspelen, b.v. door recreatievoorzieningen op hun bedrijf te ontwikkelen (boerderijcamping) of door over te schakelen op ecologische landbouw zoals in andere regio’s soms het geval is. Enig soelaas verwacht men van nieuwe landinrichtingsprojecten in Midden-Limburg, waarbij ook gronden zullen worden herverkaveld voor landbouwkundig gebruik.
2.2 Verloop en afloop van de grindwinning De grindwinning langs de Maas is de laatste 30 jaar gezichtsbepalend geweest voor de ontwikkeling van met name de voormalige kernen Beegden, Heel, Panheel en Wessem. Thorn heeft er wat minder mee te maken gehad. In de jaren vijftig-zestig is het gebied van de huidige gemeente Heel aangewezen als locatie voor grindwinning ten behoeve van een aantal nationale infrastructuurversterkende projecten. De grindwinning werd in handen gelegd van een groep particuliere bedrijven die in nauwe samenspraak met de Provincie Limburg een ontgrindingsplan opstelden, met daaraan gekoppeld een plan voor herinrichting van het gebied. De ontgrinding is uitgevoerd in 3 fasen, waarbij respectievelijk nieuwe grindgaten/waterbekkens werden geslagen ten zuiden, westen en noorden van Heel. De grindwinning startte medio jaren zestig. De laatste fase is recent, in 1996, afgesloten. De kern Heel is hierdoor bijna een soort schiereiland geworden, aan drie kanten omringd door waterplassen. Aan de afspraken voor ontgrinding waren tevens afspraken betreffende de herinrichting van het gebied gekoppeld. Aanvankelijk was het de bedoeling landbouwgronden terug te winnen, maar na fase 1 werd besloten de herinrichtingsplannen te richten op de ontwikkeling van voorzieningen voor watertoerisme en -recreatie. Via een convenant tussen de Provincie en de grindindustrie werd een fonds in het leven geroepen, het ‘grindfonds’, waaruit middelen voor de herinrichting van het gebied ter beschikking konden worden gesteld. Medio jaren tachtig, toen de ontgrinding zover was gevorderd dat met herinrichting kon worden gestart, werd de uitvoering van de herinrichtingsplannen geprivatiseerd en in handen gelegd van een particuliere projectontwikkelings-maatschappij: Aqua Terra. Deze kreeg als opdracht mee de Maasplassen op commerciële basis recreatief te ontwikkelen en te exploiteren. Daarmee was een belangrijke stap gezet in de omschakeling van de regionale economie van een landbouw naar een recreatie-economie. De grindwinning heeft de afgelopen decennia voor nogal wat bedrijvigheid en werkgelegenheid gezorgd, vooral in de kernen Heel, Panheel en Wessem. Het aantal arbeidsplaatsen in de grindwinning zelf is weliswaar niet zo groot - het is een kapitaalintensieve industrie, op de baggermolens werken niet zo veel mensen - maar ze heeft wel 10
forse uitstraling gehad naar aanverwante industriebedrijven en naar de transportsector. In Panheel en Wessem is een aantal direct aan de grindwinning gelieerde bedrijven gevestigd, zoals steenbrekerijen en filterzandbedrijven. Bovendien heeft de binnenscheepvaart sterk van de grindwinning geprofiteerd. In Wessem zijn diverse schippersfirma’s gevestigd, die decennia lang vrijwel volledig op het grindvervoer over water hebben gedraaid. Voor deze bedrijven valt een groot deel van hun omzet weg. Ze zullen naar andersoortige vracht op zoek moeten gaan. De grindwinning wordt weliswaar elders nog voortgezet (Grensmaas-project), maar dat is een stuk verder uit de buurt, en andere projecten die nieuw werk kunnen opleveren, b.v. zandvervoer (Zandmaas-project), verkeren nog pas in het beginstadium. Omschakeling op andere vracht kan bovendien forse investeringen in de schepen met zich mee brengen. Gezien de toenemende concurrentie in de binnenvaart is de verwachting in schipperskringen dat nogal wat zelfstandige schippers het moeilijk zullen gaan krijgen met het wegvallen van de constante orderstroom vanuit de grindwinning. Misschien belangrijker dan de werkgelegenheidsimpact van de grindwinning, is de impact die de grindwinning heeft gehad op het sociale klimaat en de bestuurlijke verhoudingen in de gemeentes Heel en Thorn. De ontgrinding is in deze gemeenschappen toch vooral ervaren als een ingreep van buiten waar men vrij machteloos tegenover stond. Aanvankelijk heeft bovendien de verwachting bestaan dat er slechts van een tijdelijke verstoring van de situatie sprake zou zijn, waardoor een afwachtende, defensieve houding ontstond. Toen duidelijk werd, eind jaren zeventig, dat het gebied niet in oorspronkelijke staat teruggebracht zou worden, maar tot een waterrecreatiegebied zou worden ontwikkeld, heeft dan ook lang niet iedereen dit meteen als een in twee opzichten perspectief biedende uitdaging onderkend, namelijk als een kans om op een actieve, offensieve wijze de eigen identiteit opnieuw vorm te geven én als een kans om de werkgelegenheidssituatie, ook op langere termijn, te verbeteren en veilig te stellen. De verhoudingen tussen bewoners, gemeentebestuurders en provincie hebben herhaaldelijk onder spanning gestaan in deze periode. De ontgrindingsplannen zelf zijn vanuit diverse hoeken (landbouw, burgerij, milieugroepen) aangevochten en ook de plannen voor inrichting van het plassengebied en de manier waarop die is aangepakt zijn onderwerp geweest van felle discussies tussen voor- en tegenstanders van diverse vormen van recreatieve ontwikkeling. Ook de commerciële exploitatie van de recreatieplassen heeft bij nogal wat bewoners negatieve reacties opgeroepen. In de volgende paragraaf komen we hier nog op terug.
2.3 Opkomende industrie en dienstensector Het verlies aan werkgelegenheid in de landbouw en de mijnbouw is gedurende de laatste decennia in de gemeenten Heel en Thorn - en dat geldt eigenlijk min of meer voor de gehele regio Midden-Limburg - voor een belangrijk deel opgevangen door de vestiging 11
en uitbreiding van industriële bedrijven. Zoals ook blijkt uit de cijfers in de vorige paragraaf, is de industrie in Midden-Limburg een belangrijker werkgever dan gemiddeld het geval is voor heel Nederland. In Heel en Thorn is een derde van de werkgelegenheid in de industrie te vinden. In de jaren vijftig-zestig-zeventig is met name een aantal metaalbedrijven, bouw- en bouwinstallatiebedrijven gestart dan wel sterk uitgegroeid. In de jaren zeventig-tachtig zijn daar diverse bedrijven bijgekomen in de sfeer van scheepsreparatie, scheepstimmerwerk, jachtenbouw, gelieerd enerzijds aan de binnenvaart en anderzijds aan het nieuw opkomende watertoerisme. Verder heeft de dienstverlening in beide gemeenten veel mensen emplooi kunnen bieden. In Heel, met de verzorgingstehuizen St. Anna en St. Jozef, ligt het accent daarbij meer op de nietcommerciële diensten. In Thorn speelt ook de commerciële dienstverlening een belangrijke rol, deels gelieerd aan de toeristische ontwikkeling, zoals in sectoren als de detailhandel, de horeca en de recreatieve diensten. Daarmee weerspiegelen zich in deze gemeenten ontwikkelingen in de werkgelegenheid die ook landelijk zichtbaar zijn. Zoals bij zoveel andere gemeenten op het platteland heeft zich ook in Heel en Thorn een verschuiving van traditionele werkgelegenheid in de landbouw voorgedaan, vooral in de richting van industrie en dienstensector. Vrijwel overal heeft deze ontwikkeling, onder andere omdat dit gepaard ging met een betere ontsluiting, ertoe geleid dat de desbetreffende gemeenten uit hun relatieve isolement zijn getreden. Op zich doet de werkgelegenheidssituatie in Midden-Limburg, en dat gold tot voor kort ook voor Thorn en Heel, niet echt veel onder bij de rest van Nederland. Er zijn echter signalen dat de werkgelegenheidsontwikkeling in deze gemeenten de laatste tijd wèl achter blijft bij de landelijke trend. In het nationale beleid neemt de werkgelegenheidsproblematiek al geruime tijd een prominente plaats in, omdat de huidige werkloosheid - zeker wanneer ook de verborgen werkloosheid in de beschouwing wordt betrokken - als veel te hoog wordt ervaren. Inzet hierbij is niet alleen de werklozen aan een baan te helpen. Uitgangspunt is ook de arbeidsparticipatie, die in ons land relatief laag is in vergelijking met andere Europese landen, op een hoger peil te brengen. In Heel en Thorn ligt die arbeidsparticipatie, zo bleek in de vorige paragraaf, nog een stuk lager dan in de rest van Limburg en Nederland. Om de deelname aan arbeid te vergroten blijft , zeker voorlopig, ook in Heel en Thorn creatie van extra werkgelegenheid nodig.
2.4 Afkalving van werkgelegenheid in de zorgsector De regio Heel en Thorn heeft bovendien eigen argumenten om alert te zijn op nieuwe werkgelegenheidsperspectieven. Een substantieel deel van de werkgelegenheid heeft hier immers betrekking op de zorgsector, geconcentreerd in de tehuizen St. Anna en St. Jozef. 12
In deze sector dreigt steeds meer het risico van afkalving van werkgelegenheid door ontwikkelingen rond extramuralisering, deconcentratie, verplaatsing van patiënten, de opkomst van nieuwe zorgarrangementen, ontwikkeling van nieuwe voorzieningen elders, etcetera.. De Stichting St. Anna, bij voorbeeld, voert al jarenlang een deconcentratie-beleid waarbij cliënten worden verplaatst naar kleinere voorzieningen, die vaak buiten de regio liggen. Sinds 1984 zijn circa 450 personen uit deze instelling elders geplaatst, waarmee het aantal bewoners geleidelijk nagenoeg is gehalveerd. In St. Jozef gaat dit proces minder snel, maar ook hier is de laatste jaren het inwoneraantal met een kwart, ongeveer 100 personen, verminderd. Uitgaande van een 1 op 1 verhouding tussen patiënt en arbeidsplaats, betekent dit een verlies van ongeveer 550 full time arbeidsplaatsen voor de gemeente. Die arbeidsplaatsen worden niet allemaal bezet door mensen in Heel of Thorn wonen, maar voor een deel ervan geldt dat zeker wel. Betrokkenen voorzien dat de deconcentratie de komende jaren nog verder zal doorzetten en dat het aantal banen in de tehuizen navenant verder zal afnemen. Een deel van het banenverlies in de zorgsector zou volgens hen wellicht kunnen worden opgevangen in de toeristisch-recreatieve sector. De omgeving rond Heel en Thorn leent zich hier zeer goed voor en beide sectoren zijn door hun mensgerichte karakter verwant. Betrokkenen signaleren ook een ander, compenserend effect van de extramuralisering en de ontwikkeling binnen de zorgsector naar meer vraaggestuurde vormen van financiering. Cliënten, waarvoor dat haalbaar is, worden steeds vaker buiten de muren in kleinere groepen in aparte woningen (socio-woningen) gehuisvest, al dan niet met professionele begeleiding. Ze wonen daar betrekkelijk zelfstandig en krijgen als ze dat willen een eigen, persoonsgebonden budget, waarmee ze naar eigen keuze bestedingen kunnen doen. De cliënten raken daarmee sterker geïntegreerd in de gemeenschap en dit kan een forse impact hebben op de lokale middenstand. In de oude situatie was het zo dat allerlei goederen en diensten centraal via de tehuizen zelf werden ingekocht. Dat gebeurde doorgaans buiten de gemeente, rechtstreeks bij de groothandel. In de nieuwe situatie doen cliënten zelf hun inkopen en bepalen ze zelf welke diensten ze wanneer nodig hebben. Ze zullen deze doorgaans dicht bij huis zoeken en daarmee kunnen de plaatselijke middenstanders (bakker, slager, supermarkt, kapper, drogist, kledingzaak, koffieshop, bank etc.) hun voordeel doen. Een deel van de bestedingen dat nu via de centrale inkoop uit de plaatselijke economie weglekt, zou op die manier weer binnen kunnen worden gehaald. Dat zal ook positieve effecten hebben op de werkgelegenheid in detailhandel en dienstverlening.
13
2.5 Resumé Resumerend kunnen we dus stellen dat de ontwikkelingen in de regionale economie Heel en Thorn de laatste decennia ingrijpend hebben veranderd. Traditioneel sterk bepalende sectoren nemen in betekenis af, nieuwe sectoren zijn in opkomst. De landbouw is vrijwel gesaneerd. De grindwinning heeft het gebied onder water gezet maar is nu bijna ten einde. De zorgsector kalft af en verandert sterk van karakter. De regio is bezig over te schakelen naar een diensteneconomie, met een accent op dienstverlening ten behoeve van vrije tijdssectoren als toerisme en recreatie. De omvorming van cultuur- naar waterlandschap heeft hier sterk toe bijgedragen. Tegelijkertijd lijkt behoud van de industriële werkgelegenheid in Thorn en Heel eveneens van groot belang. Zeker voorlopig is de toeristisch-recreatieve sector te zwak (ontwikkeld) om de regionale economie te kunnen dragen en afdoende werkgelegenheid te kunnen bieden, nog los van de vraag of zo’n eenzijdige keuze wel passend en wenselijk is.
14
3 Regionale ontwikkelingsperspectieven
De ontwikkelingsperspectieven van een regio worden doorgaans maar voor een deel bepaald door de karakteristieken en de dynamiek binnen de regio zelf en de manier waarop bestuurders en andere partijen daarop inspelen. Naarmate er in een regio meer sociale en economische relaties met de omgeving bestaan, zijn regionale partijen (bestuurders, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties) minder in staat ontwikkelingen autonoom aan te sturen of te beïnvloeden. De gemeentes Heel en Thorn hebben, zoals veel andere plattelandsgemeentes, lange tijd in relatief isolement verkeerd. Met de verbetering van de ontsluiting van het gebied en de toenemende inschakeling in ruimere economische structuren (grindwinning, recreatie) zijn de ontwikkelingen binnen de gemeentes echter sterker verweven geraakt met ontwikkelingen die elders hun oorsprong vinden. Bestuurders en andere partijen in de regio zullen bij initiatieven gericht op stimulering van de regionale ontwikkeling met die toegenomen verwevenheid rekening moeten houden. Vandaar dat we deze paragraaf wel toespitsen op de gemeentes Heel en Thorn, maar dat we ons er niet steeds toe beperken. Waar nodig, zullen de specifieke ontwikkelingskansen van Heel en Thorn in een ruimer perspectief worden geplaatst.
3.1 Kernpotenties Midden-Limburg heeft in economisch opzicht drie sterke potenties: 1. De toeristisch- recreatieve potentie van het gebied Maasplassen, zeker in combinatie met de aanwezige waardevolle cultuur landschappen. 2 De met name aan de binnenscheepvaart en de waterrecreatie gelieerde ‘natte industrie’ en de toelevering aan de ‘maakindustrie’ die om het gebied heen zit. 3. Logistieke potenties op basis van de schakelfunctie die dit gebied heeft. De regio schakelt de mainports in het westen met het achterland in het oosten en het zuiden voor stromen van goederen, mensen en informatie. Een belangrijke optie hierbij zijn de mogelijkheden van interlokaal vervoer. Voor de gemeentes Heel en Thorn is ontwikkeling van het toeristisch-recreatieve potentieel van direct belang op de korte termijn: de Maasplassen liggen voor een groot deel binnen deze gemeentes en met de recreatieve ontsluiting ervan is recent gestart. De industriële ontwikkelingen moeten worden bezien in samenhang met de ontwikkeling van de industrie in omringende gebieden, zoals Echt-Maasbracht en, in de ruimere omgeving, Venlo, Roermond, Weert, Zuidoost-Brabant en Zuid-Limburg. De logistieke potenties moeten in een nog ruimer kader worden geplaatst. Voor zover deze 15
uitstralingseffecten in de gemeentes Heel en Thorn zullen hebben, zullen die waarschijnlijk pas op langere termijn worden gerealiseerd. Over hoe Heel en Thorn zich verder kunnen ontwikkelen en hoe het economisch potentieel het beste kan worden gerealiseerd, wordt in verschillende kringen uiteraard verschillend gedacht. Kern van alle visies is evenwel het inzetten op ontwikkeling van toerisme en recreatie, in combinatie met lichte, schone industrie, op een zodanige manier dat de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied niet worden aangetast. Op die manier kan nieuwe, in de regio passende werkgelegenheid worden geschapen en kan een mogelijkheid worden geboden om de dreigende vermindering van het voorzieningenniveau, die samenhangt met de geringe c.q. op korte termijn zelfs te verwachten negatieve groei van de bevolking in Thorn en Heel, te doen keren. Een van de geïnterviewde gemeentebestuurders zegt: ‘We streven in ons beleid naar leefbare kernen met een toereikend voorzieningenniveau. Daarvoor is draagvlak nodig. Vergrijzing moet je dus compenseren met verjonging. En hoe hou je jongeren vast? Door voor werk te zorgen’. Dat de gemeentes hier mogelijkheden voor hebben wordt door alle betrokken partijen onderschreven. De meningen verschillen over de vraag hoe de kansen optimaal kunnen worden benut en de ontwikkelingen de komende jaren in goede banen kunnen worden geleid.
3.2 Toerisme en recreatie Als we naar de gemeenten Heel en Thorn kijken dan biedt vooral de toeristisch/recreatieve sector zeer goede perspectieven. Beide gemeenten kunnen hierbij de mogelijkheden benutten die via de Maasplassen voorhanden zijn. De toerisme en recreatiesector is een ‘booming market’ waarvan met name Noord- en Zuid-Limburg de laatste decennia flink hebben geprofiteerd. Midden-Limburg, c.q. de streek tussen Roermond en Sittard, is daar in het verleden wat bij achter gebleven. De laatste jaren komt hier echter snel verandering in. Vanuit de gemeente Heel wordt de toeristisch-recreatieve ontwikkeling actief gepromoot, bij voorkeur in samenhang met de omliggende gemeentes in het Maasplassengebied. In Thorn stelt men zich wat afwachtender op en beziet men de ontwikkelingen vooralsnog primair vanuit de eigen specifieke tradities. Beide gemeentes lijken zich steeds meer bewust van de noodzaak toenadering tot elkaar te zoeken om een afgewogen en afgestemd toeristisch-recreatief aanbod te ontwikkelen. Het ETIL becijfert in een studie over economische speerpunten (ETIL, 1995) de omvang van het speerpunt toerisme en recreatie in Limburg in 1994 op 10.400 arbeidsplaatsen van minimaal 12 uur per week, dat is gelijk aan 2,9% van het totale arbeidsvolume (landelijk: 2,2%). Dit percentage is in Noord- en Zuid-Limburg wat groter dan in Midden-Limburg: respectievelijk 3,6% en 2,9% versus 1,9%. Het speerpunt omvat in totaal circa 2200 bedrijfsvestigingen, waarvan 1450 in Zuid-Limburg, 400 in Noord16
Limburg en 350 in Midden-Limburg. Tussen 1984 en 1994 is de productie van de sector in Limburg met gemiddeld 7% per jaar gegroeid en de werkgelegenheid in arbeidsjaren met gemiddeld 6,6%, cijfers die duidelijk boven de landelijke gemiddeldes liggen (respectievelijk 3,8% en 4,3%). De productiegroei in Midden-Limburg blijft daarbij met 4,4% wat achter bij het Limburgse gemiddelde, de groei van de werkgelegenheid ligt met 6,7% net boven het gemiddelde voor heel Limburg (ETIL, 1995). Midden-Limburg zou volgens deze cijfers op toeristisch-recreatief gebied dus nog een stuk achterstand kunnen inlopen op de aangrenzende regio’s. Het benutten van dit toeristisch-recreatieve potentieel past volledig in het streekplan voor Noord- en Midden-Limburg. De Provincie ziet in het kader van het euregionaal ontwikkelingsperspectief voor Midden-Limburg een duidelijke verblijfsfunctie weggelegd en heeft de toeristische ontwikkeling van het Maasplassengebied tot provinciaal economisch speerpunt gemaakt. Als één van de belangrijke beleidslijnen voor dit gebied geldt het ondersteunen van projecten waar de relatie tussen watergebonden recreatie en landgebonden recreatie wordt vergroot. De Maasplassen moeten sterker worden geïntegreerd met het overige toeristisch-recreatief aanbod in de omliggende gemeentes. Voor de Maasplassen ziet de provincie kansen op een aantal gebieden: fietsroutes, vaarroutes, natuurrecreatie, watersport, waterrecreatie, attracties/-themaparken, hotels/pensions, bungalows en cultuurhistorisch erfgoed. Belangrijk voor de provincie is dat de samenhang tussen de plassen en de toeristisch-recreatieve structuur verbeterd wordt, bijvoorbeeld door verkeerstechnische maatregelen, zowel op het water als op het land. Daarnaast is een goede koppeling tussen dagrecreatieve en verblijfsrecreatieve voorzieningen wenselijk, waarbij beide voorzieningen verdere versterking nodig hebben. Door de verschillende partijen in de gemeenten Heel en Thorn worden bovengenoemde kansen intussen in meer of mindere mate onderschreven, waarbij over de concrete invullingsmogelijkheden nog wel verschillende ideeën bestaan. De gemeente Heel heeft medio 1997 een ontwikkelingsvisie voor de toeristisch-recreatieve sector in de gemeente laten opstellen (TRS, 1997). In die visie wordt geconcludeerd dat Heel met zijn sterke natuurlijke potenties (bos, natuur, water, strand, oude dorpskernen) toeristen en recreanten een breed pakket aan diensten en producten kan bieden. De belangrijkste markten vormen watersport en waterrecreatie, dagrecreatie en verblijfsrecreatie. Maar ook op cultuur-historisch gebied liggen er kansen (kern Wessem). Sterke punten van Heel zijn vooral: de aanwezige verblijfs accommodaties, de mogelijkheden voor natuurrecreatie, de watersportmogelijkheden en de oude dorpskernen Juist het kunnen aanbieden van combinaties en arrangementen van verschillende typen recreatiemogelijkheden sluit goed aan bij de wensen van de huidige toerist-recreant. In dit verband wordt ook gepleit voor samenwerking met Thorn. Punten die versterkt zouden moeten worden zijn volgens het TRS-rapport: het aanbod aan verblijfsaccommodaties, routes ten behoeve van natuurrecreatie, de entree en passantenplaatsen van de jachthaven, de voorzieningen op de dagstranden, de lokale 17
eetgelegenheden, terrasmogelijkheden en de levendigheid van de kernen. Bovendien pleit TRS voor versterking van de samenwerking op het gebied van promotie en arrangementontwikkeling (TRS, 1997). De gemeente Heel heeft de aanbevelingen van de TRS-studie grotendeels overgenomen en het beleid toegespitst op twee punten: stimulering van de verblijfsrecreatie en ‘het oppoetsen en aaneenrijgen van de parels die we hebben’. Wat dit laatste betreft zijn intussen al enkele projecten uitgezet, zoals de revitalisering van de haven en de Maasboulevard in Wessem en de ontwikkeling van een educatief centrum in de Beegdense Molen. Stimulering van de verblijfsrecreatie is een zaak van langere termijn. Veel toeristen-recreanten in de regio zijn dagjesmensen, d.w.z. mensen die een dagje komen zwemmen of naar de dorpen komen kijken (Thorn) en daarna weer naar huis gaan of verder trekken. Volgens betrokkenen is het wenselijk die mensen ‘langer vast te houden’, bij voorbeeld door betere hotelaccommodaties te ontwikkelen en vanuit die accommodaties speciale arrangementen aan te bieden. Daarnaast komen er veel bootrecreanten, mensen op doorvaart, mensen die een aantal dagen aanleggen en mensen die een permanente ligplaats in de haven hebben en hun weekeinden en vakanties op de boot doorbrengen. Onder die laatste groep bevinden zich veel Duitsers, die uit het Rurhgebied overkomen. Het is volgens betrokkenen ook wenselijk ‘die mensen meer de boot af te krijgen’. Op dit moment is het zo dat de bootrecreanten voornamelijk op en rond het water verblijven. Ze zoeken nauwelijks het achterland en maken nauwelijks gebruik van de voorzieningen die er in de dorpen zijn. Ze besteden relatief weinig bij de plaatselijke middenstand en de horeca in de regio. Om deze groep kapitaalkrachtige recreanten van hun boot af te lokken zou men b.v. kunnen denken aan maatregelen als het verbeteren van de verbindingen tussen plassen en dorpen, het verfraaien en verlevendigen van de dorpskernen, organiseren van speciale evenementen en festiviteiten (b.v. markten, muziekconcoursen, openlucht theater), opwaarderen van winkelvoorzieningen en horecagelegenheden, betere promotie bij de jachthaven zelf. Door nogal wat van de geïnterviewde winkeliers en horecaondernemers wordt ervoor gepleit dit soort zaken mede vanuit de gemeente te ondersteunen. Vanuit het bedrijfsleven zijn de laatste jaren diverse initiatieven genomen om op de groeiende vraag naar recreatie in te spelen. De bestaande recreatieparken (Heelderpeel) hebben fors uitgebreid, met campingplaatsen, caravanplaatsen en vakantiebungalows. Er zijn diverse vaarroutes en aanlegplaatsen uitgezet. Er is een groot watersportcentrum opgezet, inclusief jachthaven (Koeweide). En recent is gestart met de aanleg van twee complexen voor vakantiewoningen, een in Heel (Boschmolenplas) en een in Thorn (Groeskamp). Volgens betrokkenen is er een goede markt voor deze voorzieningen. Ze draaien momenteel goed en zullen de komende jaren wellicht nog verder uitbreiden. Men ziet ook kansen voor nieuwe bedrijvigheid, met name in de sfeer van de waterrecreatie, zoals botenverhuur, watersportevenementen, strandhoreca, watersportcampings e.d..Vanuit het bedrijfsleven is het idee in discussie gebracht een grote dag attractie in het 18
Maasplassengebied te ontwikkelen, die als centrale trekpleister zou kunnen dienen. In de gemeentes zelf is die gedachte echter op nogal wat bezwaren gestoten. Veel bewoners zijn huiverig voor grootschalige ontwikkelingen en een al te massale toeloop van toeristen. Men wenst geen ‘Valkenburg aan de Maas’ en ziet liever kleinschalige voorzieningen, die natuur en landschap niet teveel verstoren en bij de bestaande tradities aansluiten. De meningen (en belangen) op dit punt zijn echter niet eensgezind. Naast voorstanders van ‘rust en ruimte’ zijn er ook voorstanders van meer dynamiek in de recreatieve ontwikkeling. De gemeentebestuurders lijken een soort tussenpositie in te nemen: ‘wel meegaan met de tijd, maar geen kermis hier in de buurt’. Vooral in Thorn hecht men sterk aan behoud van kwaliteitstoerisme.
3.3 Industrie Heel en Thorn liggen centraal in Midden-Limburg. Midden-Limburg ligt op zijn beurt weer vrij centraal ten opzichte van een aantal belangrijke economische kerngebieden. Gezien die geografische ligging is het te verwachten dat Midden-Limburg op termijn te maken zal krijgen met uitschuifprocessen vanuit de Randstad, het Ruhrgebied en ZuidLimburg, en wellicht ook met een zekere overloop vanuit het noorden, Venlo en omstreken. Nu al zijn uitschuifprocessen vanuit de Randstad waarneembaar naar regio’s in de wijdere omgeving (Van der Velden & Wever, 1995). Ook de economische ontwikkeling in Zuid-Limburg begint langzaam op grenzen van natuur, landschap en milieu te stuiten. Naar verwachting zal er druk op Midden-Limburg ontstaan om capaciteit voor bepaalde bedrijvigheid te ontwikkelen, die in Zuid-Limburg niet meer mogelijk is. Midden-Limburg heeft een aantal voordelen die het voor bedrijven aantrekkelijk te maken zich in de regio te vestigen: de centrale ligging ten opzichte van de grote economische centra: de ruimte, die elders ontbreekt: redelijke verbindingen over weg, water en spoor; een goede infrastructuur wat betreft logistiek en dienstverlening; enkele belangrijke kenniscentra in de nabije omgeving (b.v. TU Eindhoven, Technische Hogescholen Eindhoven en Venlo) en, last but not least, een aantrekkelijke woonomgeving, onder meer vanwege de rust, het karakteristieke landschap en de vele, verschillende natuurgebieden. Dit zijn allemaal factoren die steeds beter aansluiten bij de vestigingsvoorkeuren van bedrijven. De regio Noord-Limburg heeft hier de laatste jaren al volop van geprofiteerd en heeft zich in economisch opzicht sterk ontwikkeld, zowel in de industrie als in de (logistieke) dienstensector. Midden-Limburg is hierbij wat achter gebleven, mede omdat men beleidsmatig minder sterk op economische groei heeft ingezet. In het landelijke en provinciale beleid is een groot deel van Midden-Limburg een ‘groene long’ functie toebedacht, tussen de economische centra in, met nadruk op natuur- en landschapswaarden en ontwikkeling van daarbij aansluitende economische functies (toerisme, recreatie, horeca, vrije tijdsindustrie). Het Maasplassengebied neemt daarbij een centrale positie in, zoals we in de vorige paragraaf hebben gezien.
19
De industriële ontwikkelingen zullen zich naar verwachting concentreren op de oostelijke oever van de Maas, in de gebieden rond Echt en Maasbracht. Roermond zal op termijn minder in beeld zijn omdat hier, nadat de geplande bedrijventerreinen zijn uitgegeven, nog maar beperkt ruimte is voor uitbreiding van industrie. Echt beschikt over goed ontsloten bedrijventerreinen en is aangewezen als regionale uitbreidingslocatie. Maasbracht beschikt eveneens over een aantal bedrijventerreinen en heeft natuurlijk zijn grote binnenhaven. Bovendien komen hier op niet al te lange termijn de terreinen van de elektriciteitscentrale vrij, waarvoor ontwikkeling als industrieterrein (cluster energie- en milieu-industrie) een mogelijke optie is. De Maas vormt een soort natuurlijke begrenzing van deze industrieregio. Heel en Thorn, aan de overkant van de Maas gelegen, hebben in dit ruimere verband bezien in feite twee opties wat hun verdere industriële ontwikkeling betreft: kiezen voor een eigen, gedifferentieerde ontwikkeling ofwel kiezen voor een complementaire ontwikkeling ten opzichte van de industriële ontwikkeling aan de oostkant van de Maas. In het landelijke en provinciale beleid is min of meer gekozen voor complementariteit van functies op de oostelijke en de westelijke Maasoever. Heel en Thorn, of ruimer: de Maasplassen, zijn primair aangemerkt als speerpuntlokatie voor ontwikkeling van toerisme en recreatie. Lichte industrie is daarbij beperkt toegestaan, mits geconcentreerd op enkele kleinere bedrijventerreinen. Zware industrie zal uit het gebied worden geweerd.
20
In de afgelopen decennia is de industrie een belangrijke rol gaan spelen in de werkgelegenheid van Midden-Limburg en dat geldt zeker ook voor de gemeenten Heel en Thorn, zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien. Het verlies aan werkgelegenheid in de mijn bouw en in de landbouw - in deze regio extra groot door het ontstaan van de grindmeren - is voor een belangrijk deel opgevangen door de vestiging en uitbreiding van industriële bedrijven. Er zijn verschillende argumenten om de werkgelegenheidsgenererende functie van de industrie zoveel mogelijk te behouden. Zo kan gewezen worden op het aanzienlijke aantal personen met een inkomensvervangende uitkering in deze gemeenten, alsmede op het gegeven dat de arbeidsparticipatie hier lager is dan ligt dan het (toch al lage) Limburgse en landelijke gemiddelde. Betrokkenen onderschrijven ook expliciet de noodzaak van werkgelegenheid om voldoende jongeren in de regio te houden en zodoende de nadelige effecten van dreigende vergrijzing van de bevolking te ondervangen. Intussen is het zonneklaar dat de ook de toeristische en recreatieve sector Heel en Thorn zeer goede werkgelegenheidsperspectieven biedt. Het is echter ook duidelijk dat er een belangrijk spanningsveld kan liggen tussen ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve sector en de aanwezigheid van industriële bedrijvigheid, althans voor zover die gepaard gaat met (horizon)vervuiling of veel lawaai. Dit impliceert niet dat toerisme-recreatie en industrie perse niet samen kunnen gaan in een gebied. Het is bijvoorbeeld van belang te signaleren dat zowel de milieubelasting als de landschapsbelasting van veel bedrijven in de afgelopen jaren zijn gereduceerd. Het impliceert wel dat er in gebiedstreken die een uitgesproken toeristisch-recreatieve functie willen vervullen, duidelijke eisen aan de vormgeving van bedrijfsgebouwen en productieprocessen moeten worden gesteld. Het gaat dan vooral om niet te grote bedrijven met een schoon productieproces, die geen lawaaioverlast veroorzaken bovendien geen echte verstoring opleveren in visueel opzicht. Deze eisen vormen in feite een conditio sine qua non: bedrijven die niet aan deze voorwaarden voldoen moeten worden geweerd, respectievelijk naar een andere vestigingslokatie worden bemiddeld. Binnen de regio Midden-Limburg zijn hiervoor aan de oostkant van de Maas voldoende alternatieven aanwezig c.q. te ontwikkelen, bij voorbeeld in Echt. Daarnaast ligt het in de gemeenten Heel en Thorn voor de hand dat men als aanvullende eis stelt dat bedrijven de economische potenties van de regio zoveel mogelijk dienen te ondersteunen en versterken. Aan de ene kant kan men daarbij uiteraard denken aan de toeristisch-recreatieve potenties. In dit verband zou men de met de waterrecreatie gelieerde ‘natte industrie’ kunnen proberen te stimuleren, zoals bij voorbeeld bedrijven die zich toeleggen op de bouw of het onderhoud van boten en jachten. In de gemeente Heel en omgeving is een aantal van dit soort bedrijven gevestigd, dat zich traditioneel vooral op de binnenvaart richt (scheepsreparatie, scheepstimmerwerken, botenrestauratie, jachtwerven). Toename van waterrecreatie, met name bootrecreatie, zou hen een stuk nieuwe markt kunnen bieden. Bovendien zou nieuwe bedrijvigheid op dit 21
gebied tot ontwikkeling kunnen worden gebracht. Sommige van de in deze sector werkzame (geïnterviewde) ondernemers zijn overigens afwachtend op dit gebied. Binnenvaart en bootrecreatie zijn voor hen twee verschillende segmenten, met andersoortige klantenkringen. Vooralsnog merken zij niet zoveel van de toenemende recreatievaart en richten ze zich er ook niet expliciet op. Andere ondernemers zien wel duidelijk een (nieuwe) markt op het gebied van onderhoud en reparatie van pleziervaartuigen, eventueel in combinatie met ondersteunende diensten zoals jachtenverhuur of stalling van jachten. Deze direct op de bootrecreatie gerichte industrie zou verdere spin-off kunnen hebben voor andere in de regio werkzame industrieën, zoals bij voorbeeld bedrijven voor metaal- en kunststofproducten. Aan de andere kant kan men - zeker als men de ontwikkelingen in de omgeving in ogenschouw neemt - denken aan het aantrekken van (hoogwaardige) toeleveranciers. In het omliggende gebied - Noord-Limburg, Zuid-Limburg, Zuid-Oost Brabant - zit veel ‘maakindustrie’, met bedrijven als Rank Xerox, Oce van der Grinten. DSM, NedCar, Philips, DAF etc.. Deze bedrijven gaan er toenemend toe over onderdelen van de productie uit te besteden c.q. over te hevelen naar een netwerk van onderaannemers en toeleveranciers waar zij relatief duurzame relaties mee onderhouden. Het eenvoudiger werk wordt daarbij vaak overgeplaatst naar lage lonen gebieden en verdwijnt daarmee uit de regio c.q. uit Nederland. Aan toeleveranciers in de direct omliggende gebieden worden vooral hoogwaardiger producten uitbesteed. Steeds meer wordt verwacht dat zij niet alleen kant en klare onderdelen aanleveren, op specificatie van de afnemer, maar dat ze als ‘co-maker’ optreden en daarmee nadrukkelijker betrokken worden bij de verbetering en verdere ontwikkeling van de aan te leveren productonderdelen en tussenproducten. Het gaat bij deze vormen van toelevering vaak om hoogwaardige bedrijven met hoogwaardige werkgelegenheid. Versterking van de toeleverende industrie wordt door nogal wat van de geïnterviewde personen uit kringen van bestuur en bedrijfsleven als een beloftevol perspectief voor Midden-Limburg gezien. Het past ook in het beleid van de Provincie ten aanzien van de regio. De provincie heeft versterking van de positie van de kennisintensieve industrie tot een van de speerpunten van het economisch beleid voor Noord- en Midden-Limburg gemaakt. Men mikt daarbij vooral op verdere groei in al sterke sectoren als de elektronica, de elektromechanische en metaalverwerkingsindustrie, de procesindustrie en het agrobusiness complex. Daarnaast ziet men kansen voor sectoren als de hout- en meubelindustrie en de grafische industrie (ETIL, 1995 en 1997; herziene Streekplan, 1996). Het zwaartepunt van deze ontwikkelingen zal ten noorden en zuiden van de gemeenten Heel en Thorn komen te liggen. Enige spin-off, wat werkgelegenheid betreft, is ook voor deze gemeenten wellicht mogelijk. Het Maasplassen gebied in strikte zin wordt in het provinciaal beleid, zoals in de vorige paragraaf al is gezegd, evenwel primair een verblijfsfunctie toebedeeld.
22
3.4 Transport en logistiek Om de perspectieven van Heel en Thorn op het gebied van transport en logistiek in beeld te krijgen moeten we beide gemeentes geografisch ruimer positioneren. Heel en Thorn liggen centraal in Midden-Limburg, een regio die op zijn beurt weer op het kruispunt ligt van twee assen die belangrijke economische kerngebieden met elkaar verbinden: - de oost-west as, met de Randstand in het westen en het Ruhrgebied in het oosten - en de noord-zuid as, met de knooppunten Arnhem/Nijmegen en Venlo in het noorden en de industriegebieden van Zuid-Limburg e.o. in het zuiden. Met de openstelling van het eerste deel van de A73 is de ontsluiting van het gebied langs de noord-zuid as recent sterk verbeterd. Voltooiing van het resterende deel van de A73 zal Midden-Limburg weer nieuwe impulsen kunnen geven. Als de plannen rond de Ijzeren Rijn worden uitgevoerd, zal op termijn ook de ontsluiting langs de oost-west as worden verbeterd, althans via het spoor. Midden-Limburg ligt dan op een knooppunt van transportwegen (weg, rail, water) die Rotterdam/de Randstad en Antwerpen verbinden met hun achterland, i.c. het Ruhrgebied en verder. De sector transport en logistiek is sinds het begin van de jaren tachtig een speerpunt in het provinciaal sociaal-economisch beleid. Volgens het ETIL telde de sector in 1994 10.600 arbeidsplaatsen van minimaal 12 uur per week. Dit is 2,9% van de totale werkgelegenheid in Limburg (landelijk: 3,4%). In Noord-Limburg heeft de sector een groter aandeel (4,8%) dan in Midden-Limburg (2,6%) en Zuid-Limburg (2,1%). Limburg kent een zekere specialisatie, wat de vervoerssector betreft. In alle subregio’s is weliswaar zo’n 70-80% van de arbeidsplaatsen geconcentreerd in het goederenvervoer over de weg, maar de resterende 20-30% is sterk verschillend gelokaliseerd. NoordLimburg telt buiten het wegvervoer veel arbeidsplaatsen in de vervoersondersteunende bedrijven (logistiek), Midden-Limburg veel in de binnenvaart en Zuid-Limburg veel in de luchtvaart. Tussen 1984 en 1994 is de productie in de sector transport en logistiek met gemiddeld 4,3% per jaar gegroeid (landelijk 4,1%) en de werkgelegenheid in arbeidsjaren met gemiddeld 2,7% (landelijk 2,3%). Opvallend is de sterke groei in Midden-Limburg. De productie is in deze regio met 9,5% gemiddeld jaarlijks veel sterker gegroeid dan in Noord- en Zuid-Limburg (resp. 5.0% en 2,5%). Ook de jaarlijkse werkgelegenheidsgroei ligt hier met 6.9% beduidend hoger dan in de twee andere Limburgse regio’s (resp. 3,1% en 1,8%). Een tweede punt dat opvalt zijn de verschillen in bedrijfsomvang tussen de bedrijven in Noord-Limburg en die in Midden-Limburg. In totaal zijn er 790 bedrijven in Limburg gevestigd, met een gemiddeld aantal van 13 werkzame personen. In Noord-Limburg ligt dit gemiddelde met 21 personen per vestiging echter een stuk hoger dan in Midden-Limburg, waar gemiddeld 7 personen per vestiging werkzaam zijn. In Noord-Limburg trekken enkele grote transportbedrijven het gemiddelde sterk omhoog (ETIL, 1995). 23
Het is duidelijk dat Noord-Limburg zich op vervoers- en logistiek gebied de laatste veel sterker heeft geprofileerd dan Midden-Limburg. Met name Venlo is uitgegroeid tot een logistiek knooppunt met eurregionale betekenis. De stad is goed ontsloten, via water, weg (A73) en spoor, kent traditioneel veel bedrijvigheid op logistiek gebied, heeft enkele grote transportbedrijven binnen de grenzen, beschikt over goede kennis- en scholingsvoorzieningen en heeft bestuurlijke afspraken met de randgemeentes weten te maken, die uitbreiding van opslagcapaciteit mogelijk hebben gemaakt. Dit in tegenstelling tot Roermond en omgeving, waar de fysieke ontsluiting minder goed is, men bestuurlijk veel minder heeft gedaan om logistieke activiteiten te ontwikkelen en het bedrijfsleven primair geïnteresseerd was in andere activiteiten. Volgens sommige informanten heeft Midden-Limburg hier een slag gemist. Duidelijk is in ieder geval dat de zwaartepunten op het gebied van transport en logistiek ook op langere termijn in Noord-Limburg zullen blijven liggen en dat de sector in Midden-Limburg ook bij verdere ontwikkeling, vooral een regionale betekenis zal hebben. Voor Midden-Limburg is traditioneel de binnenscheepvaart, het vervoer over water, van relatief groot belang. De Limburgse binnenvaart is een vrij traditionele bedrijfstak, met weinig dynamiek, veel kleinere bedrijfjes, die vooral op regionale schaal werken (pendel over de Maas) en sterk afhankelijk zijn van de markt voor bulkgoederen (b.v. zand, grind, mest). Men vervoert weinig stukgoed en er is relatief weinig containervervoer over de Maas. De verwachting is dat de concurrentie in de binnenvaart sterk zal toenemen met het afschaffen van de schippersbeurs en dat dit de binnenvaart nieuwe impulsen zal geven, in de zin van verlaging van kosten, overschakeling op andere soorten goederen, aanboren van nieuwe markten en, in het algemeen, beter inspelen op nieuwe eisen van het afnemende bedrijfsleven. Dit zal volgens betrokkenen in eerste instantie leiden tot sanering van (verouderde) bedrijven, maar het zal op termijn de bedrijfstak een sterkere positie kunnen geven. Betrokkenen zien over het algemeen redelijke perspectieven voor Midden-Limburg waar het gaat om het vervoer over water. Vervoer over water en, ruimer, combinatie van vervoersvormen over water, weg en spoor - interlokaal vervoer - wordt sterk gestimuleerd vanuit het landelijke en provinciale vervoersbeleid, ter ontlasting van het vervoer over de weg. Rijk en provincie zijn bereid infrastructuurprojecten (havens, opslag, overslag, terminals) te ondersteunen en er ook zelf in te investeren. Het bedrijfsleven zelf toont echter meer aarzelingen. Ondanks toenemende problemen in verband met het dichtslibben van de wegen, is vervoer over water vaak nog nauwelijks concurrerend met vervoer over de weg. Klanten vragen van verladers en vervoerders een toenemende flexibiliteit, steeds kortere doorlooptijden, mogelijk deur-tot-deur levering en dat alles tegen steeds scherpere kostprijzen. Voor bepaalde typen goederen is vervoer over water minder geschikt. Combinatie van weg- en watervervoer vereist bovendien voldoende afstand en schaalgrootte, omdat anders de opslag- en overslagkosten te zwaar op de prijs drukken in verhouding tot alleen vervoer over de weg. Interlokaal vervoer is 24
volgens sommige betrokkenen dan ook op Limburgse schaal nauwelijks interessant. Mogelijkheden hiervoor moeten eerder op nationale en internationale schaal worden gezocht. Toch ziet de transportwereld diverse mogelijkheden om vervoer over de Maas, eventueel in combinatie met het wegvervoer te stimuleren. Voorwaarde daarvoor is wel een aantal verbeteringen in de vaarwegen en de fysieke infrastructuur aan de oevers: aanpassing van de sluis bij Ternaaien (nu te lange wachttijden), verbreding en verdieping van de Maas, zodat ze beter geschikt is voor 2-bootsduwvaart en containervervoer, aanleg en verbetering van havens langs de Maas en van opslag- en overslagpunten waar aanvoer van goederen uit het lokale achterland kan worden gebundeld. Limburg heeft momenteel twee belangrijke regionale overslagpunten langs de Maas: bij Venlo en bij Born. De terminal bij Born heeft zich ontwikkeld tot een knooppunt waar momenteel drie vervoersvormen (water, weg, spoor) samenkomen. Na een wat trage start, neemt het gebruik van de terminal steeds meer toe en de perspectieven voor de komende jaren zijn gunstig. De terminal is sinds 7 jaar actief. In die tijd is de capaciteit verdriedubbeld. De terminal heeft een regionale, maar ook een internationale functie, ten behoeve van het transport van exportproducten. Met de ingebruikname van de terminal is het gecontaineriseerd vervoer van stukgoed over de Maas duidelijk toegenomen (Volvo, DSM, KPN, Sfinx). Volgens logistieke kringen ligt er op dit gebied nog meer potentieel, bij een verdere verbetering van de verdeelpunten in Venlo en Born en de ontwikkeling van een aantal kleinere ‘opstapplaatsen’ die als havens voor de industriegebieden in het achterland kunnen fungeren. Voorwaarde is ook dat de binnenscheepvaart beter op de mogelijkheden gaat inspelen. Wat Midden-Limburg betreft, wordt met name Maasbracht potentieel voor verdere ontwikkeling toebedacht. Maasbracht beschikt al over goede havenfaciliteiten, die nu hoofdzakelijk voor bulkgoed worden gebruikt. De plannen van de provincie voorzien in 7 overslagpunten voor stimulering van het stukgoed- en containervervoer, waaronder Maasbracht. Maasbracht zou zich op dit gebied tot een knooppunt met regionale betekenis kunnen ontwikkelen. Een knelpunt voor Maasbracht is nu nog dat er te weinig aanbod is van verladers voor watervervoer. Verladers opteren om diverse redenen op dit moment doorgaans voor vervoer over de weg. Een mogelijkheid om meer verladers naar het water te lokken zou kunnen zijn het ontwikkelen van betere overslagfaciliteiten bij de haven, gecombineerd met activiteiten in de sfeer van value added logistics: opslag, logistieke diensten, inpakken van goederen etc..Een ander punt dat in dit verband van belang is, is wat er gaat gebeuren met de havens en terreinen van de elektriciteitscentrales in Buggenum en Maasbracht, wanneer die over enige tijd zijn gesloten. Vanuit het bedrijfsleven zijn plannen gelanceerd om op de terreinen van de Clauscentrale een cluster van energie- en milieu-gerelateerde activiteiten te gaan ontwikkelen (diverse vormen van energieopwekking en -distributie, afvalverwerking, recyclingindustrie). Die plannen zijn omstreden, mede omdat ze sterk mi-lieubelastende 25
bedrijvigheid zullen aantrekken, die niet past in het profiel van gecombineerde ontwikkeling van recreatie en lichte industrie dat algemeen voor de regio als toekomstperspectief wordt gezien. Zouden de plannen doorgaan, dan zou dat de transportsector en de binnenvaart nieuwe impulsen kunnen geven. De gemeentes Heel en Thorn, aan de overkant van de Maas, liggen zijdelings van deze gebieden en zullen niet direct door de ontwikkelingen worden geraakt. Nieuwe werkgelegenheid in verband met eventuele uitbreiding van de transportsector, zal vooral aan de overkant van de Maas ontstaan. Dat kan natuurlijk ook mogelijkheden bieden voor inwoners van Heel en Thorn, maar de verwachting is dat dit slechts beperkt het geval zal gaan. Mogelijk zullen wel enkele aan de scheepvaart gerelateerde industriële bedrijven in Heel kunnen profiteren van uitbreiding van het watervervoer. Welke omvang dat zal aannemen, is vooralsnog niet te zeggen. De Rabobank Heel en Thorn, als financieel dienstverlener, zal echter wel met de nieuwe ontwikkelingen te maken krijgen, zeker als verdere afstemming en samenwerking wordt gezocht met de Rabobank in Echt-Maasbracht en Rabobanken in andere werkgebieden langs de Maas. Vermeldenswaard is in dit verband een project van de Rabobanken, waaraan ook de Rabobank Heel en Thorn meedoet, dat erop is gericht de mogelijkheden voor interlokaal vervoer over de Maas te verkennen en te stimuleren door het opzetten van een coöperatieve pendelvrachtdienst. Mede op initiatief van de Rabobank is studie gemaakt van het vervoersaanbod en de vervoersstromen op de Maas en zijn ideeën ontwikkeld over verbetering van faciliteiten om het vervoer over water te stimuleren. Een belangrijk punt bij dit initiatief is ook dat allerlei bij het vervoer betrokken partijen (grotere opdrachtgevers, vervoerders, verladers, havens, schippers, gemeentes, bankwezen) gezamenlijk rond de tafel zitten om de mogelijkheden van interlokaal vervoer te bekijken. Sterkere verbindingen tussen de sector van het watervervoer en die van het wegvervoer is in de visie van de bank een belangrijke voorwaarde voor stimulering van interlokaal vervoer. Vandaar dat contacten, gezamenlijk overleg en partnerships worden gestimuleerd. Alle betrokkenen zijn het er evenwel overeens dat de ontwikkeling van de logistieke potenties op dit gebied een zaak is van wat langere termijn.
3.5 Clusters en netwerkontwikkeling Binnen de regio - althans wanneer we het gebied wat ruimer definiëren dan uitsluitend het grondgebied van de gemeenten Heel en Thorn - kunnen dus twee clusters van bedrijvigheid worden ontwikkeld, namelijk een cluster industrie en een cluster toerismerecreatie. Voor beide clusters zijn netwerken essentieel. Bij de toelevering en uitbesteding, dus in het industriële cluster, is min of meer per definitie sprake van netwerkvorming. Echter ook voor het cluster toerisme-recreatie is netwerkvorming 26
wezenlijk om goede voorzieningen en arrangementen en adequate afstemming op verschillende doelgroepen, seizoenen en weersomstandigheden te verkrijgen. We komen hier in paragraaf 4 nog op terug. Om tot sterke clusters te komen is het nodig dat de makelaarsrol goed wordt vervuld. Diverse intermediaire instanties zijn op dit vlak al actief in de regio. Zo heeft bijvoorbeeld de gemeente Heel onlangs een aantal initiatieven genomen om bestuurlijke samenwerking op toeristisch-recreatief gebied te stimuleren en ondernemers gezamenlijk rond de tafel te krijgen. De Kamer van Koophandel speelt eveneens een rol op dit gebied en heeft bij voorbeeld het initiatief genomen een platform in te stellen dat voorstellen voor recreatieve ontwikkelingsprojecten moet ontwikkelen. Daarnaast heeft de Kamer enkele speciale ‘recreatieconsulenten’ aangesteld die de wensen en mogelijkheden van recreatiebedrijven en andere betrokken partijen in beeld moeten zien te krijgen en ondernemers in hun activiteiten op dit gebied moeten ondersteunen. Ook de Rabobank kan een functie vervullen bij de ontwikkeling van netwerken in de regio. Van belang voor het industriële cluster is dat de Rabobank vestigingen en bedrijfscontacten in de aanliggende gebieden heeft. Vanuit dit perspectief zouden ook de afstemmings- en samenwerkingsmogelijkheden tussen de Rabobanken in de regio nader kunnen worden verkend. Wat het cluster toerisme-recreatie betreft beschikken zusterbanken in gebieden met een duidelijke toeristische functie ongetwijfeld over transfereerbare know-how en aanpakken. Naast de makelaarsrol - achter de schermen kan de bank uiteraard ook meer zichtbaar een stimulerende rol vervullen, bijvoorbeeld door een trekkersrol bij het organiseren van ondernemers in samenwerkingsverbanden rond specifieke potenties op zich te nemen.
3.6 Resumé In de voorafgaande paragraaf is een aantal ontwikkelingspotenties voor de regio Heel en Thorn beschreven. De beste kansen liggen in de verdere ontwikkeling van toeristischrecreatieve voorzieningen, met name voor waterrecreatie in het Maasplassengebied, en verbinding van deze voorzieningen in een gecombineerd aanbod van water-, natuur- en cultuurgebonden recreatieproducten. Zo’n ontwikkeling past binnen de landelijke en provinciale beleidskaders en sluit aan bij de ambities van lokale bestuurders en het lokale bedrijfsleven. Daarnaast liggen er kansen voor de industrie, met name lichte, schone, kleinschalige industrie, die het groene profiel van de regio niet verstoort en aansluit bij de recreatieve ontwikkelingen in de regio zelf (‘natte industrie’) dan wel een toeleverende functie heeft ten behoeve van de maakindustrieën in omliggende regio’s (‘toeleveringsindustrie’). Op langere termijn kunnen er in de regio mogelijkheden ontstaan voor de ontwikkeling van bedrijvigheid op het gebied van transport en logistieke dienstverlening. In hoeverre dat feitelijk zal gebeuren is momenteel moeilijk te 27
zeggen. Partijen tonen de nodige scepsis op dit punt. De zwaartepunten in deze sector liggen buiten de regio.
28
4 Gezamenlijke ambitie en draagvlak in de gemeenschap
Economische ontwikkelingen voltrekken zich niet in een vacuüm, maar zijn ingebed in een context van bestuurlijke verhoudingen en sociaal-culturele verbanden. Economie en politiek staan soms op gespannen voet met elkaar, maar kunnen elkaar ook versterken. Hetzelfde geldt voor de economie en de lokale tradities. We gaan in deze paragraaf na wat dit betekent met het oog op realisatie van het ontwikkelingspotentieel in de regio Heel en Thorn.
4.1 Spanningsvelden Duidelijk is dat bij het realiseren van de twee in de vorige paragraaf besproken economische potenties allerlei spanningen kunnen optreden. Achtergrond hiervan zijn (deels) uiteenlopende belangen van sectoren, ondernemers, gemeenten, bestuurders en inwoners van Thorn en Heel. In de interviews zijn hiervan veel concrete voorbeelden gegeven. Voor een deel hebben de spanningen betrekking op het gelijktijdig realiseren van beide economische potenties, dus van toerisme-recreatie én industrie, in eenzelfde regio. Industrie vraagt grond, die dan soms aan een recreatieve bestemming zal moeten worden onttrokken. Industrie is vaak moeilijk in te passen in een landschap dat primair een recreatieve heeft. Industrie kan geluidshinder en milieubelasting veroorzaken, die de ontwikkeling van recreatie belemmert. Industrie vraagt vaak om nieuwe verbindingswegen, die natuur en landschap doorkruisen. Bij keuze voor het gelijktijdig ontwikkelen van beide potenties is het dus zaak te zoeken naar optimale combinaties, i.c. die vormen van industrie die passen bij een primair recreatieve functie van het gebied en die de ontwikkeling in zo’n richting kunnen ondersteunen. Daarnaast doen zich echter ook binnen beide sectoren spanningen voor, nog het meeste bij het invullen en vormgeven van de toeristisch-recreatieve potenties. Bij de ontwikkeling van toerisme en recreatie heeft men te maken met verschillende typen recreatie c.q. verschillende groepen toeristen, wier wensen niet altijd corresponderen: rustzoekers naast actieve recreanten, cultuurminded bezoekers naast strand- en waterliefhebbers. Voorzieningen die voor deze verschillende groepen aantrekkelijk zijn en (verder) zouden kunnen worden ontwikkeld, kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Dit punt speelt bij voorbeeld een rol bij de discussie over mogelijkheden voor verlevendiging van de kern van Thorn. Verder kan de ontwikkeling van de toeristisme en recreatie op gespannen voet komen te staan met de belangen van milieu en natuur. Ook kan er sprake zijn van een spanning tussen de cultuur en traditie van de lokale bevolking en de wensen of het gedrag van (groepen van) hedendaagse toeristen. Veel van de 29
geïnterviewde personen signaleren enerzijds dat er wat de recreatieve ontwikkeling betreft behoefte is aan meer dynamiek in de regio, anderzijds wijzen ze erop dat daarbij bij voorkeur gezocht zou moeten worden naar stimulering van vormen van recreatie die aansluiten bij de specifieke kenmerken en tradities in de verschillende kernen. Beegden kan bouwen op zijn belangrijke bos- en natuurgebieden, Heel op de mogelijkheden die de waterplassen bieden, Wessem op zijn oude centrum en zijn ligging aan de Maas, Thorn uiteraard op zijn historisch belangrijke centrum, maar ook op zijn tradities in de sfeer van muziek en cultuur. Zowel door bestuurders als door lokale ondernemers wordt het ontwikkelen van combinaties van deze waardevolle elementen in bovenlokale arrangementen als een zeer relevante optie voor de komende jaren aangemerkt. De interviews maken ook duidelijk dat uitwerking van zo’n optie nog een ander soort spanningen met zich mee kan brengen, namelijk tussen individuele en collectieve belangen van ondernemers of gemeenten. Voor zittende ondernemers in met name de recreatie, de horeca en de middenstand kan vestiging van nieuwe recreatieve voorzieningen (vakantieparken, hotels, eetgelegenheden) in het kader van arrangementvorming op langere termijn weliswaar positieve effecten hebben, omdat het de toeloop naar en verblijfsduur binnen de regio kan bevorderen, maar op korte termijn kan het ook een stuk extra concurrentie betekenen en dat kan weerstanden oproepen, zeker in situaties waarin men, gezien de beperkte seizoensduur, toch al veel moeite moet doen om voldoende omzet te realiseren. Nogal wat lokale ondernemers signaleren dit risico. Tegelijkertijd lijken ze zich er toenemend van bewust dat betere en andersoortige recreatieve voorzieningen en arrangementen ook hen op termijn voordeel kunnen bieden. Wat voor de ondernemers geldt, geldt in zekere mate ook voor de gemeentelijke kernen. Ook voor hen ligt er een mogelijk spanningsveld tussen het korte termijn belang van stimulering en promotie van de eigen voorzieningen versus het langere termijn belang van afstemming van eigen voorzieningen met die in de omliggende gemeenten in een gezamenlijk aanbod van (deels) complementaire producten en diensten. Ook de geïnterviewde bestuurders signaleren echter dat een `ieder voor zich' strategie het tot stand komen van goede en aantrekkelijke arrangementen kan belemmeren, waardoor de toeristische potentie van de regio slechts ten dele wordt benut.
4.2 Gezamenlijke ambitie Een uitgekristalliseerde, gemeenschappelijke ambitie of aspiratie biedt vaak een goed kader om op een als legitiem erkende en geaccepteerde manier met dit soort spanningen om te gaan. De aanwezigheid van zo'n kader vergroot bovendien de kans dat verschillende belangen tegelijkertijd gerealiseerd kunnen worden in aanzienlijke mate. Een centraal punt dat in de interviews naar voren komt is echter juist het ontbreken van zo'n gemeenschappelijke, collectieve ambitie die richting en elan aan de ontwikkeling 30
van Midden-Limburg zou kunnen geven. Een gemeenschappelijke ambitie is niet alleen een belangrijk hulpmiddel om intenties van verschillende betrokken partijen eenzelfde richting op te krijgen en draagvlak voor keuzebeslissingen (legitimiteit) te verkrijgen c.q. te scheppen. Het is ook een wezenlijke voorwaarde voor een offensieve aanpak, die voorkomt dat partijen in de regio steeds opnieuw voor voldongen feiten worden gesteld. In dit verband wordt door sommige geïnterviewden een vergelijking tussen NoordLimburg, i.c. Venlo en omstreken, en Midden-Limburg, i.c. Roermond en omstreken gemaakt. Noord-Limburg is er volgens betrokkenen op bestuurlijk niveau wel in geslaagd een collectieve ambitie te ontwikkelen, gecentreerd rond het industriële en het logistieke cluster. Voor Midden-Limburg geldt volgens hen dit in mindere mate. Bestuurlijk is deze regio sterker gefragmentariseerd. De gemeentelijke kernen zijn sterker in zichzelf gekeerd. Bestuurlijke oriëntatie lijken soms haaks op belangrijke ontwikkelingstendensen in het bedrijfsleven te staan. Volgens geïnterviewden heeft dit deels te maken met het onderling sterk verschillende karakter van de kernen en het belang dat ze hechten aan hun eigen, lokale tradities. De kernen van Heel zijn pas sinds 1991 in een gemeente samengebracht. Deels heeft het ook te maken met de bestuurlijke voorgeschiedenis van de kernen. Vooral rond de grindwinning hebben zich de afgelopen decennia tussen kernen en vooral tussen de regio en de provincie forse spanningen voorgedaan. Om een gemeenschappelijke ambitie uit te laten kristalliseren is overleg en discussie nodig binnen en tussen verschillende partijen in het gebied: bedrijfsleven, bewoners(groepen) en bestuurders. Er is een organisatie en structuur nodig waarin deze discussie en dit overleg kan worden gekanaliseerd. Uit de interviews komen echter nogal wat signalen naar voren dat een dergelijke structuur in de regio Heel en Thorn moeilijk tot stand te brengen is. Een indicatie hiervoor is bij voorbeeld dat Heel en Thorn recent allebei afzonderlijk een ontwikkelingsvisie voor toerisme en recreatie hebben laten opstellen, terwijl het - denk aan de meerwaarde van goede arrangementen - voor de hand had gelegen om één studie te laten verrichten naar het toeristisch-recreatief perspectief van beide gemeenten tesamen. Een andere indicatie zijn de moeizame pogingen om tot één VVV-Maasplassen te komen. Een belemmerende factor hierbij is, volgens geïnterviewden, dat elk van de betrokken gemeentes sterk hecht aan de eigen identiteit en soms de neiging heeft de eigen belangen teveel voorop te stellen: men wenst de eigen voorzieningen bij voorkeur zelfstandig te promoten. Ook het moeizaam van de grond komen van een ondernemersvereniging in Heel wijst in dezelfde richting, evenals het feit dat vooralsnog sprake is van afzonderlijke initiatieven voor de industrie en voor de middenstand. De kansen voor het realiseren van één ondernemersvereniging worden vooralsnog als klein ingeschat. Tegelijkertijd is het van wezenlijk belang te onderkennen dat er wèl initiatieven in de richting van samenwerking, netwerkvorming en arrangementontwikkeling worden genomen, zowel vanuit kringen van bestuurders als vanuit het bedrijfsleven. De initiatiefnemers hiertoe moeten zeker gestimuleerd worden op deze weg door te gaan. 31
4.3 Draagvlak in de gemeenschap Naast voldoende bestuurlijke samenwerking en elan, is ook voldoende draagvlak onder de lokale bevolking nodig voor de verdere ontwikkeling van met name het toeristischrecreatieve cluster. Daarbij verdienen twee punten de komende jaren extra aandacht: het lokale ondernemerschap en de betrokkenheid van de lokale bewoners bij de nieuwe ontwikkelingen. Het eerste punt betreft het ondernemerschap in de regio. Uitgezonderd Thorn, is er tot nog toe in dit gebied immers weinig ondernemerschapstraditie in de sector toerisme en recreatie. Recreatie, vooral waterrecreatie, is een relatief jonge bedrijfstak, waar het lokale bedrijfsleven en de lokale middenstand nog betrekkelijk weinig ervaring mee hebben. De meeste ondernemers zijn traditioneel gericht geweest op andere sectoren en hebben nog relatief weinig know-how opgebouwd in de recreatiesector. De geïnterviewde winkeliers en horecaondernemers in met name Heel onderkennen dat zij vooral werken voor de plaatselijke bevolking en tot dusver eigenlijk nog maar weinig baat hebben gehad bij de toenemende recreatie. De waterrecreatie speelt zich af in een relatief gescheiden circuit; waterrecreanten besteden slechts beperkt bij de plaatselijke middenstand en horeca. Zij zien overigens wel mogelijkheden die situatie te verbeteren, onder andere door horecavoorzieningen te verbeteren, het straatbeeld te verlevendigen en als horeca/winkeliers gezamenlijk in het seizoen speciale evenementen te organiseren, zoals markten, braderieën en muziekconcoursen. Nogal wat ondernemers, afgezien van gespecialiseerde bedrijven als hotels en recreatieparken, stellen overigens dat de ontwikkelingen voor een deel ook over hen heen komen, zonder dat ze goede mogelijkheden hebben gekregen er op in te spelen. De monopolisering van de Maasplassen door een projectontwikkelaar, Aqua Terra, heeft daar wellicht aan bijgedragen. De Kamer van Koophandel heeft recent initiatieven genomen om het recreatief ondernemerschap in de regio te stimuleren, onder andere door het instellen van een regionaal overlegplatform voor toerisme en recreatie en het aanstellen van enkele gespecialiseerde recreatieconsulenten. Het tweede punt betreft de houding van de lokale bevolking. Het is wenselijk goed oog te hebben voor de opvattingen en belangen van de bewoners. Uit de interviews komt naar voren dat veel bewoners in Heel en vooral ook Thorn de ontwikkeling op toeristisch-recreatief gebied met de nodige scepsis bezien. Men is vooral beducht voor een te massale toeloop van recreanten en te grootschalige ontwikkeling van voorzieningen. Dat past volgens hen niet bij het landelijke, rustieke karakter van de dorpen en hun omgeving, en het zou ook in andere zin voor veel overlast kunnen zorgen. Bij nogal wat bewoners heerst ook het idee dat ze opnieuw ontwikkelingen van buitenaf opgelegd krijgen, die ze eigenlijk niet willen, maar waar ze verder weinig invloed op hebben. De ervaringen met de ontgrindingen en de discussies daaromtrent liggen bij veel 32
mensen nog vers in het geheugen. In een recente studie van de Landbouwuniversiteit Wageningen (Lengkeek & Boomars, 1997) over de maatschappelijke effecten van de aanleg van bungalowpark annex jachthaven De Groeskamp in Thorn, komt dit beeld ook naar voren. Het risico is reëel, constateert de studie, dat de lokale gemeenschap zich bij een te snelle ontwikkeling van de recreatie in zijn sociale identiteit bedreigd gaat voelen en zich op zichzelf gaat terugtrekken. Voor de ontwikkeling van de regio zou dat problematisch zijn, omdat juist opening naar buiten en samenwerking van gemeentes op recreatief gebied de ontwikkeling sterk kunnen bevorderen. Het lijkt daarom een goede zaak de plaatselijke bevolking meer dan tot nu toe gebeurd is bij de ontwikkeling van toerisme en recreatie in het gebied te betrekken. Hierbij kan onder andere meer gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die het verenigingsleven in Heel en Thorn biedt. Zowel Heel als Thorn heeft een rijk verenigingsleven (harmonieën, toneelgezelschap, cultuurhistorische verenigingen), maar de verenigingen zijn nog nauwelijks bij (nieuwe) ontwikkelingen op het gebied van recreatie en toerisme betrokken. Ook voor hen geldt dat de recreatie, vooral de waterrecreatie, zich in een grotendeels gescheiden circuit afspeelt. Betrokkenen zien overigens wel mogelijkheden voor een grotere rol vanuit de verenigingen richting recreatie c.q. groepen recreanten, bij voorbeeld door (meer) openlucht voorstellingen, uitvoeringen in recreatieparken, ontwikkeling van themagericht cultuuraanbod en betere promotie van de activiteiten van de verenigingen onder toeristen en recreanten. Men stelt op dit punt niet direct zelf het initiatief te zullen kunnen nemen, maar men staat beslist niet negatief tegenover activiteiten van anderen in deze sfeer. Het zou de verblijfsrecreatie in het gebied wellicht extra impulsen kunnen geven. Resumerend kunnen we stellen dat een belangrijk signaal uit de interviews is dat men er rekening mee moet houden dat de omschakeling naar een economie, waarin toerisme en recreatie een dominante plaats innemen, voor de lokale ondernemers en bewoners een gewenning- en groeiproces zal zijn.
33
34
Referenties
Bureau TRS, ‘Toeristisch-recreatieve ontwikkelingsvisie Gemeente Heel’, TRS, 1997 Bureau TRS, ‘Toeristisch-recreatief perspectief Gemeente Thorn’, TRS, 1997. CBS, ‘Regionale gegevens over arbeid, onderwijs en sociale zekerheid 1994’, Voorburg/Heerlen, 1995. ETIL, ‘Informatie economische speerpunten Limburg’, Maastricht, 1995. ETIL, ‘Limburgse sociaal-economische verkenning’ 1997, Maastricht, 1997. Lengkeek, J. & L. Boomars, ‘De Groeskamp: inwikkelen of ontwikkelen’, Landbouwuniversiteit Wageningen, 1997. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, ‘Stimulering van interlokaal vervoer; plan van aanpak’, Den Haag, 1994. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, ‘Vierde nota over de ruimtelijke ordening’, Den Haag, 1990-1991. Provincie Limburg, ‘Limburg maakt werk van recreatie en toerisme’, Maastricht, 1996. Provincie Limburg, ‘Algehele herziening Streekplan Noord- en Midden-Limburg, Maastricht’, 1996. Velden, W. van der & E. Wever, ‘Nederland is meer dan de Randstad’, Utrecht, 1995. Wever, E, M. Simonis & M. Schuurland, ‘Midden-Nederland: opkomend economisch centrum’, Universiteit Utrecht, 1997.
35
36
Bijlage - Geïnterviewde personen, bedrijven en instellingen
In het kader van het onderzoek zijn in de periode april-juni 1997 gesprekken gevoerd met de volgende personen: -
burgemeester gemeente Heel burgemeester gemeente Thorn gemeentesecretaris Thorn depute Economische Zaken provincie Limburg secretaris Kamer van Koophandel Noord- en Midden Limburg secretaris Limburgse Werkgeversvereniging voorzitter bedrijvenvereniging Heel secretaris winkeliersvereniging Heel i.o. directrice VVV Roermond directeur Aqua Terra (projectontwikkeling) directeur Stichting St. Anna directeur Stichting St. Jozef directeur Rabobank Heel en Thorn
Daarnaast zijn voor het onderzoek 71 personen in en rondom de gemeenten Heel en Thorn telefonisch geïnterviewd, verspreid over verschillende sectoren: 1. Sector recreatie en toerisme: 9 interviews - recreatieparken, inclusief Marec (B) - VVV-kantoren - evenementenbedrijf - Vereniging Natuurmonumenten - regio-expert recreatie en toerisme 2. Sector horeca: 9 interviews - cafés/zalen in Beegden, Heel en Thorn - hotels - restaurants - partycentrum
37
3. Sector middenstand/winkeliers: 10 interviews - food, w.o. slagerij, bakkerij, groentezaak, supermarkt - non-food, w.o. drogist, kapper, cadeauwinkel 4. Sector industriële bedrijven: 10 interviews - bouwnijverheid en aanverwante bedrijven - scheepsreparatie, jachtenbouw - grindwinning - overige industrie 5. Sector transport en logistiek: 10 interviews - binnenscheepvaart - wegvervoerders - verladers - overslagterminal - logistieke platforms - Rijkswaterstaat 6. Sector dienstverlening: 6 interviews - makelaars - woningbouwverenigingen - administratiekantoor - adviseur Rabobank 7. Sportverenigingen: 6 interviews - watersportverenigingen (surfen, duiken, zeilen ed.) - overige verenigingen (hengelsport, volleybal) 8. Sociaal-culturele verenigingen: 7 interviews - harmonieën Heel, Thorn - toneelvereniging, koor - stichtingen Abdijkerk, Museum en Vrienden van Thorn 9. Overigen: 4 interviews - beleidsambtenaren gemeenten en provincie - bestuurders land- en tuinbouworganisaties
38