Reader
CKV
Havo en Atheneum 4 College de Heemlanden 2010 – 2011
INHOUDSOPGAVE Pagina Inleiding
2
CKV: Wat houdt het vak in?
3
KUNSTDISCIPLINES
3
A. Culturele Activiteiten
3-4
B. Kennis van Kunst en Cultuur
5
C. Praktische Activiteiten
5
D. Het Kunstdossier
5
De verwerking van Culturele Activiteiten
6
Afronding van CKV
6
Bijlagen: De Kunstwijzers
7 - 20
1
INLEIDING Kunst is overal om je heen. Om naar te kijken en te luisteren. Om te gebruiken. Kunst speelt dan ook een grote rol in het dagelijks leven. Als je door de stad loopt zie je beelden, gebouwen en graffiti. Thuis en in je kamer kijk of luister je naar muziek, videoclips en films. Je gebruikt dingen die opvallend zijn vormgegeven, zoals een mobiele telefoon of een scooter. Je draagt dingen die mooi zijn. Denk maar eens aan sieraden of kleding. Misschien doe je zelf ook aan kunst. Je danst bijvoorbeeld bij Stardance, je speelt toneel of je zit bij het HMC. In het vierde jaar krijg je het vak CKV: Cultureel Kunstzinnige Vorming. In dit vak maak je kennis met verschillende kunstvormen. Je doet dat vooral door kunst te bekijken en te beleven en er met elkaar over te praten. Je gaat bijvoorbeeld naar een museum met beeldende kunst of naar een theatervoorstelling. Toch is dat niet altijd voldoende. Als je ergens meer van weet, begrijp je vaak ook meer en dan wordt zo’n expositie of voorstelling een stuk leuker. Daarom werk je tijdens de CKV lessen aan het vergroten van je culturele kennis. In deze reader vind je noodzakelijke informatie over de inhoud van het vak en wat er van jou verwacht wordt. Lees en bewaar deze reader dus goed; hij bevat alle informatie om tot een goed eindresultaat te komen. Het feit dat het een verplicht vak is wil niet zeggen dat het geen leuk vak is! Het is soms hard werken, maar je gaat met elkaar op stap en leert iets buiten de schoolbanken. Dus: succes en vooral heel veel plezier met CKV.
CKV, daar kun je wat mee!
2
CKV : WAT HOUDT HET VAK IN? De letters CKV staan voor Culturele en Kunstzinnige Vorming. Deze naam zou betekenen dat je op cultureel en kunstzinnig gebied gevormd gaat worden. We spreken liever over je culturele ontwikkeling, want iedereen is op zijn/haar manier al vaak met kunst en cultuur bezig, gemerkt of ongemerkt. Het doel van CKV is je wegwijs te maken in de wereld van kunst en cultuur en je er bewust mee bezig te laten zijn. Dit algemene doel moet bereikt worden door je in 4 onderdelen, domeinen genaamd, te bekwamen. Domein A is het domein van de culturele activiteiten Domein B is het domein van de kennis van kunst en cultuur Domein C is het domein van de praktische activiteiten Domein D is het domein van het kunstdossier Deze domeinen komen binnen het vak terloops aan de orde en zullen in deze reader verder uitgelegd worden. CKV is een handelingsdeel, wat inhoudt dat je geen cijfer krijgt op je rapport, alleen een onvoldoende, voldoende of goed, en dat je voor de overgang minimaal een voldoende moet staan. CKV wordt alleen gegeven in de vierde klas, met voor Havo een studielast van 120 uur en voor Atheneum 160 uur.
KUNSTDISCIPLINES Bij kunst denk je wellicht direct aan beeldende kunst: schilderijen, beeldhouwwerken, toegepaste vormgeving, architectuur of fotografie. Bij CKV behandelen we ook de overige kunstdisciplines: muziek, theater, dans, film en (wereld)literatuur.
A.
CULTURELE ACTIVITEITEN
Op dit domein ligt de nadruk. Het bestaat uit een aantal culturele activiteiten die je in de vierde klas gaat ondernemen. Deze culturele activiteiten spelen zich in theaters, concertzalen, bioscopen en musea af, dus je moet voor dit vak regelmatig (‘s avonds) op stap. Op het Havo moet je 6 culturele activiteiten ondernemen en op het Atheneum 8. Deze activiteiten moeten, zowel voor havo als atheneum, de 6 verschillende disciplines binnen de kunsten vertegenwoordigen.
3
Kiezen en bezoeken van een culturele activiteit Binnen het vak CKV wordt van je verwacht dat je een aantal keren aan een culturele activiteit hebt deelgenomen: een havo-leerling minimaal zes en een vwo-leerling minimaal acht keer. Overleg met je docent(e) wat je gaat bezoeken. Thuis een dvd bekijken of een cd beluisteren is niet voldoende. Het bekijken van een kunstwerk op internet is ook niet toegestaan. Je moet echt letterlijk de drempel van een gebouw zijn overgestapt. Wij bieden in elke periode een aantal activiteiten aan in Theater aan de Slinger waarvoor je je eenmaal kosteloos kan intekenen. Het is ook mogelijk om zelf een activiteit uit te kiezen. Je meldt van te voren de activiteit die je gaat bezoeken. De docent moet je namelijk toestemming geven om de activiteit voor een CKV-verslag te gebruiken. Wat bepaalt je keuze? Nieuwsgierigheid. Het is de bedoeling dat je met de 6 verschillende kunstdisciplines kennismaakt en dat je soorten activiteiten uitkiest waar je nog nooit geweest bent. Dus niet naar cabaret als je daar al regelmatig heen gaat, maar ga bijvoorbeeld eens naar een toneelvoorstelling. Je eigen smaak in combinatie met school- / docentkeuze. Je maakt soms zelf een keuze uit het aanbod van culturele activiteiten. Soms wordt de keuze door de school gemaakt. Uiteindelijk beslist je docent wat als culturele activiteit geldt. Je kunt immers eindeloos discussiëren over de vraag of bijvoorbeeld elke film tot kunst en cultuur gerekend kan worden. Kortom, overleg altijd tijdig met je docent. Wat mag je in ieder geval niet gebruiken als een culturele activiteit? Holiday on Ice Hollywoodfilms Meer dan 1 musical Stardance optredens Alle andere activiteiten die de docent afkeurt
Cultuurkaart Je krijgt voor het bezoeken van de culturele activiteiten een Cultuurkaart van het ministerie van OCW. De cultuurkaart is een digitale, persoonsgebonden pas met een magneetstrip die uitgedeeld wordt (in november) aan alle CKV-leerlingen. Voor elke pas stelt het Ministerie van OCW jaarlijks een tegoed van vijfentwintig euro beschikbaar dat uitgegeven kan worden bij erkende culturele instellingen. De school beheert vijftien euro van het budget en betaalt daarmee o.a. je bezoek aan Theater aan de Slinger. De overgebleven tien euro kun je zelfstandig besteden aan een activiteit. Behalve een betaalmiddel is de Cultuurkaart ook een kortingpas. Je profiteert van dezelfde kortingen als betalende CJP-leden. Via een website, nieuwsbrieven en magazines (te vinden in het OLC) wordt je geïnspireerd om aan cultuur te doen.
4
B.
KENNIS VAN KUNST EN CULTUUR
Bij dit domein van CKV gaat het om achtergrondinformatie die handig en vaak noodzakelijk is om meer van een culturele activiteit te kunnen opsteken en er meer plezier aan te beleven. Je kunt het zien als het gereedschap dat nodig is om kunst en cultuur beter te begrijpen. Deze kennis doe je op tijdens de lesopdrachten en via het boek KunstWerk, waar per hoofdstuk een aantal kunstwerken en begrippen, behorende bij de discipline, uitgelegd worden. Dit boek is door school aangeschaft en wordt tijdens de les uitgedeeld om te gebruiken. Daarnaast krijg je tijdens de lessen meer achtergrondinformatie over de verschillende disciplines en leer je kunstwerken die je als culturele activiteit hebt bezocht te analyseren door middel van een formulier, de kunstwijzer. Deze vind je achter in de reader en op het vakkenweb.
C.
PRAKTISCHE ACTIVITEITEN
Een domein van CKV zijn de praktische activiteiten. Dit zijn geen praktische opdrachten (PO) zoals je die bij andere vakken kent. De praktische activiteiten moeten, net als de rest van de lesopdrachten en CA’s, naar behoren worden beoordeeld. Je krijgt hier dus ook geen cijfer voor. Een paar voorbeelden van een praktische activiteiten zijn het maken van een rap/lied, een theaterscène schrijven of een film produceren. De praktische activiteiten zijn bedoeld om meer inzicht te krijgen in kunst en cultuur en zijn vooral gericht op het ontwikkelen van vaardigheden.
D.
HET KUNSTDOSSIER
Tijdens CKV en de culturele activiteiten doe je veel ervaringen op. Door middel van een verslag reflecteer je daarop en deel je deze ervaringen met je docent. Ook doe je tijdens de lessen verschillende (praktische) opdrachten. Deze verzamel je allemaal in het zogeheten kunstdossier, een snelhechter waarin alle spullen verzameld zijn die je bij CKV gedaan hebt. Omdat CKV vooral gericht is op ervaringen is het belangrijk dat je hierop leert reflecteren. Dit leer je met behulp van kunstwijzers waarmee je gericht een aantal vragen beantwoordt over de culturele activiteit die je bezocht hebt. Deze kunstwijzers maken een belangrijk deel uit van je dossier. Wat komt er allemaal in het kunstdossier? Allereerst begin je het vak met het maken van een kunstautobiografie, een opsomming van je culturele verleden. Dit is het startpunt van je kunstdossier. Van elke culturele activiteit (CA) maak je een schriftelijke verwerking aan de hand van desbetreffende kunstwijzer. Deze vind je achter in deze reader en op het vakkenweb. Ook zijn er soms lesopdrachten die schriftelijk ingeleverd moeten worden, deze komen ook in je dossier.
5
De verwerking van Culturele Activiteiten Waar moet een verslag aan voldoen? INHOUD Maak het verslag aan de hand van de juiste kunstwijzer. Voeg aan het verslag een toegangsbewijs toe of een foto van jezelf bij het besproken object. VORM Gebruik lettertype Arial, 12 punts lettergrootte. Maak gebruik van een duidelijke en interessante lay-out (indeling van tekst en beeldmateriaal). DEADLINE Lever de verslagen in tijdens de CKV les die aangegeven staat op de planner. Wanneer de verslagen niet op tijd worden ingeleverd of niet naar behoren zijn, wordt het recht op een herkansing voor die periode ingetrokken. BELANGRIJK!!! Als je iets gaat bekijken, ben je ergens te gast. Gedraag je op een prettige manier en vertoon geen storend gedrag (geen eten & drinken in de zaal, mobieltjes uit etc.). Veel kunst en cultuur zul je (zeker in het begin) misschien onbegrijpelijk en vreemd vinden, maar de bedoeling bij dit vak is dat je je openstelt en je probeert te ontwikkelen. Als je meer gezien hebt, ga je vaak ook meer begrijpen en meer genieten. Dus: ja inderdaad, het is verplicht. En ja inderdaad, je moet er verslagen over maken. Maar dat wil niet zeggen dat je het ondertussen niet ook nog leuk kunt vinden!
AFRONDING VAN CKV Het vak CKV is, zoals al eerder gezegd, een handelingsdeel en moet dus naar behoren worden afgesloten. Dit houdt in dat je kunstdossier, de verwerkingen van de culturele activiteiten, de lesopdrachten en de praktische activiteiten minstens als voldoende moeten worden beoordeeld door je docent. Het vak wordt afgesloten door middel van een eindgesprek waarin je wordt gevraagd je culturele ontwikkeling toe te lichten.
6
B i j l ag e n : De K un s tw i j z er s Je eerste indruk van een kunstwerk is altijd erg belangrijk. Vaak heb je aan een halve minuut al genoeg om je mening te vormen. Als de muziek of een gebouw of schilderij je aanspreekt, dan is het geen probleem langer te luisteren of te kijken. Op het moment dat het kunstwerk je niet direct kan boeien, is dat veel lastiger. In elk geval is het zinvol om, los van je eerste indruk, te weten te komen waar het kunstwerk over gaat en wat de bedoeling is geweest van de maker. Waarschijnlijk zul je het dan beter begrijpen. Overigens is daarmee niet gezegd dat hetgeen jij denkt dat de maker heeft bedoeld, hetzelfde is als de maker daadwerkelijk heeft bedoeld. Er zit bijna altijd een verschil tussen jouw beleving en die van de maker. Toch is de kans groot dat je, door het kunstwerk beter te bekijken of te beluisteren, het ook anders gaat beoordelen en waarderen. Om je enkele handvatten te geven bij het gericht kijken en luisteren, hebben we voor elke discipline een kunstwijzer gemaakt. De kunstwijzer leert je om goed te kijken en te luisteren en onder woorden te brengen van wat je gezien hebt en wat je ervan gevonden hebt. Elke kunstwijzer bestaat uit 5 onderdelen: I Informatie II Vorm III Inhoud IV Functie V Jouw reactie Gebruik bij het schrijven van je verslag deze structuur.
7
Kunstwijzer TONEEL
THEATER
I Informatie 1. Noteer de zakelijke gegevens van de voorstelling: - Naam voorstelling en gezelschap - Locatie en datum voorstelling 2. Bewaar je toegangsbewijs en je programma. 3. Zoek minstens één recensie of krantenartikel over de voorstelling. II Vorm 4. In welke ruimte vond de voorstelling plaats? (Lijsttoneeltheater, vlakke vloertheater of op een andere locatie?) 5. Welk effect heeft de ruimte op de voorstelling? 6. Beschrijf het toneelbeeld. Denk daarbij aan decor, licht, kostuums / grime, attributen, spel / dans en film / video. 7. Wordt er gebruikgemaakt van muziek, zang of geluidseffecten? Noem deze middelen. 8. Wat voor rol spelen muziek, zang of geluidseffecten? Is de muziek een overgangsmoment of zijn de zangers de vertellers van het verhaal? III Inhoud 9. Geef in enkele regels een samenvatting van de voorstelling. 10. Om welk(e) conflict(en) gaat het in de voorstelling? 11. Wie zijn de belangrijkste personages? Geef een korte karakterbeschrijving. Door welke uitingen herken je de karaktereigenschappen? 12. Beschrijf de onderlinge relaties tussen de belangrijkste personages. 13. Met wie heb je het meest meegeleefd? Waardoor komt dat? IV Functie 14. Wat is het doel van de voorstelling? - De voorstelling is vooral bedoeld om het publiek te amuseren. - De voorstelling wil een mening of boodschap overbrengen, namelijk …… 15. Welke theatrale middelen heeft de regisseur gebruikt om de aandacht van het publiek vast te houden? Denk daarbij aan spel, mise-en-scène, decor / rekwisieten, kostuums / grime, belichting, muziek, attributen, geluidseffecten en/of filmbeelden. V Jouw reactie 16. Wat verwachtte je toen je naar de voorstelling ging? Wat heeft de meeste indruk op je gemaakt? 17. Geef in maximaal 100 woorden je totale indruk van de voorstelling. Neem hier ook je mening in op. Geef bij elk argument voorbeelden uit de voorstelling. Verwerk in je betoog ook wat je bij de vragen hierboven hebt genoteerd.
8
Kunstwijzer CABARET
THEATER
I Informatie 1. Noteer de zakelijke gegevens van de voorstelling: - Naam voorstelling en gezelschap / artiest - Locatie en datum voorstelling 2. Bewaar je toegangsbewijs en je programma. 3. Zoek minstens één recensie of krantenartikel over de voorstelling. II Vorm 4. In welke ruimte vond de voorstelling plaats? (Lijsttoneeltheater, vlakke vloertheater of op een andere locatie?) 5. Welk effect heeft de ruimte op de voorstelling? 6. Beschrijf het toneelbeeld. Denk daarbij aan decor, licht, kostuums / grime, attributen, spel / dans en film / video. 7. Wordt er gebruikgemaakt van muziek, zang of geluidseffecten? Noem deze middelen. 8. Wat voor rol spelen muziek, zang of geluidseffecten? 9. Als de voorstelling wordt gepresenteerd door twee cabaretiers of een groep, hoe is dan de rolverdeling tussen de cabaretiers of de groep? 10. Tot welk genre cabaret kun je de voorstelling rekenen? (tekstcabaret, stand-up comedy, fysiek cabaret, muzikaal cabaret, of anders, namelijk ….) Leg je antwoord uit. III Inhoud 11. Hoe is voorstelling opgebouwd? - De voorstelling bestaat uit losse onderdelen zonder samenhang. Noem er een aantal. - Er loopt een rode draad door de voorstelling. Welke? - Er komen een of meer thema’s aan de orde. Welke? 12. Als de cabaretier een boodschap heeft of zijn mening uitdraagt, hoe verpakt hij die dan? Denk hierbij aan een specifieke soort humor (welke?), afwisseling van plezier en ontroering, wisselwerking met de zaal en dergelijke. 13. Welke onderdelen van de voorstelling zijn je het meest bijgebleven? Waarom? IV Functie 14. Wat is het doel van de voorstelling? Is de voorstelling uitsluitend bedoeld om het publiek te amuseren of wil deze ook een mening of boodschap overbrengen? Zo ja, welke mening of boodschap? Leg je antwoord uit en geef enkele voorbeelden van de manier waarop dat gebeurt. V Jouw reactie 15. Wat verwachtte je toen je naar de voorstelling ging? Wat heeft de meeste indruk op je gemaakt? 16. Geef in maximaal 100 woorden je totale indruk van de voorstelling. Neem hier ook je mening in op. Geef bij elk argument voorbeelden uit de voorstelling. Verwerk in je betoog ook wat je bij de vragen hierboven hebt genoteerd.
9
Kunstwijzer OPERA, OPERETTE en MUSICAL
THEATER
I Informatie 1. Noteer de zakelijke gegevens van de voorstelling: - Naam voorstelling en gezelschap - Locatie en datum voorstelling 2. Bewaar je toegangsbewijs en je programma. 3. Zoek minstens één recensie of krantenartikel over de voorstelling. II Vorm 4. In welke ruimte vond de voorstelling plaats? (Lijsttoneeltheater, vlakke vloertheater of op een andere locatie?) 5. Welk effect heeft de ruimte op de voorstelling? 6. Beschrijf het toneelbeeld. Denk daarbij aan decor, licht, kostuums / grime, attributen, spel / dans en film / video. 7. Welke rol(len) spelen de leden van het koor? Vormen ze een onderdeel van de handeling? (bijvoorbeeld: het volk in de straat, een leger soldaten, een straatbende.) Of hebben de koorleden een algemene muzikale rol? 8. Om welke danstechniek gaat het in deze voorstelling? (academische dans, moderne dans, jazz-/musicaldans of anders)? Leg je antwoord uit. III Inhoud 9. Geef in enkele regels een samenvatting van de voorstelling. 10. Om welk(e) conflict(en) gaat het in de voorstelling? 11. Wie zijn de belangrijkste personages? Geef een korte karakterbeschrijving. Door welke uitingen herken je de karaktereigenschappen? 12. Beschrijf de onderlinge relaties tussen de belangrijkste personages. 13. Met wie heb je het meest meegeleefd? Waardoor komt dat? IV Functie 14. Wat is het doel van de voorstelling? - De voorstelling is vooral bedoeld om het publiek te amuseren. - De voorstelling wil een mening of boodschap overbrengen, namelijk …… 15. Geef enkele voorbeelden van de theatrale middelen die hierbij een rol spelen. Denk daarbij aan spel, mise-en-scène, decor / rekwisieten, kostuums / grime, belichting, muziek, attributen, geluidseffecten en/of filmbeelden. V Jouw reactie 16. Wat verwachtte je toen je naar de voorstelling ging? Wat heeft de meeste indruk op je gemaakt? 17. Geef in maximaal 100 woorden je totale indruk van de voorstelling. Neem hier ook je mening in op. Geef bij elk argument voorbeelden uit de voorstelling. Verwerk in je betoog ook wat je bij de vragen hierboven hebt genoteerd.
10
Kunstwijzer DANS I Informatie 1. Noteer de zakelijke gegevens van de voorstelling: - Naam voorstelling en gezelschap / ensemble - Locatie en datum voorstelling 2. Bewaar je toegangsbewijs en je programma. 3. Zoek minstens één recensie of krantenartikel over de voorstelling. II Vorm 4. In welke ruimte vond de voorstelling plaats? (Lijsttoneeltheater, vlakke vloertheater of op een andere locatie?) 5. Welk effect heeft de ruimte op de voorstelling? 6. Beschrijf het toneelbeeld. Denk daarbij aan decor, licht, kostuums / grime, attributen, spel / dans en film / video, opstelling van de groep en/of de solist op het podium. 7. Wordt er gebruikgemaakt van moderne media zoals film en video? Wat is het effect daarvan op de dans en de voorstelling? 8. Op welke manier wordt muziek gebruikt bij de voorstelling? Denk aan live of opname, instrumentaal of vocaal, gebruikte instrumenten, muziekgenre. Raadpleeg het programmaboekje of internet voor achtergrondinformatie. 9. Hoe worden de dansen uitgevoerd? Denk daarbij aan: - Solist of groepen - Gelijke beweging (of juist niet) - Aantal dansers - Afwisseling - Bewuste geluiden van de danser (bodysounds, attributen) enzovoort III Inhoud 10. Tot welk dansgenre reken je deze voorstelling. (zie balletgenres volgende blz.) 11. Gaat het om een verhalende, thematische of abstracte dans? Waaruit heb je dat opgemaakt? 12. Als er sprake is van een verhaal of thema, hoe wordt dit dan duidelijk gemaakt? Dat kan zowel in de dans, de muziek als in de presentatie tot uitdrukking komen. 13. In hoeverre zijn er belangrijke personages, conflicten, relaties? Hoe uit dit zich in de dans? Geef een korte toelichting. 14. Met wie / welke danser(s) heb je het meest meegeleefd? Hoe komt dat? 15. Waren er momenten in de voorstelling dat het toneelbeeld (zie 6) of de muziek (zie 8) een bijzondere werking hadden? Leg je antwoord uit. IV Functie 16. Wat heeft de choreograaf met deze voorstelling willen zeggen? 17. In welke mate hebben het toneelbeeld en de muziek daaraan bijgedragen?
11
V Jouw reactie 18. Wat verwachtte je toen je naar de voorstelling ging? Wat heeft de meeste indruk op je gemaakt? 19. Geef in maximaal 100 woorden je totale indruk van de voorstelling. Neem hier ook je mening in op. Geef bij elk argument voorbeelden uit de voorstelling. Verwerk in je betoog ook wat je bij de vragen hierboven hebt genoteerd. Het voornaamste kenmerk van een dansvoorstelling is dat de danser de taal van het lichaam gebruikt om iets te vertellen.
Aanvullende informatie Als je naar de inhoud van een voorstelling kijkt, kun je het volgende onderscheid maken: - Verhalende dans. Het dansstuk vertelt een verhaal, met personages en een plot. Veel beroemde verhalende dansen gaan uit van bestaande verhalen; vaak sprookjes, zoals Het Zwanenmeer of The Sleeping Beauty. - Thematische dans. Het dansstuk vertelt geen verhaal, maar een uiting van gevoelens, stemmingen of gedachten, zoals angst of liefde. Of de dans behandelt een politiek of maatschappelijk thema, zoals de strijd tussen goed en kwaad of discriminatie. Soms zijn er binnen het thema wel korte verhalen te herkennen. - Abstracte of absolute dans. Het dansstuk heeft meestal geen verhaal of thema, want het gaat om de pure beweging, waaraan geen betekenis ten grondslag hoeft te liggen. - Cultuurdans. Het dansstuk heeft vooral aan sociale functie, zoals volksdansen en gezelschapsdansen. Het gaat om het beleven van gemeenschappelijke gevoelens van een groep mensen. Vroeger danste men bijvoorbeeld om de goden gunstig te stemmen, maar daarnaast hebben mensen ook altijd gedanst tijdens feesten en plechtigheden. In een aantal landen zijn de eeuwenoude folkloristische dansen nog springlevend.
12
Kunstwijzer FILM I Informatie 1. Noteer de zakelijke gegevens: - Titel film en namen regisseur en enkele hoofdrolspelers - Locatie en datum voorstelling 2. Bewaar je toegangsbewijs 3. Zoek minstens één recensie of krantenartikel over de voorstelling. II Vorm 4. Op welke locatie speelde het verhaal zich vooral af? 5. Hoe waren de hoofdpersonen gekleed en gegrimeerd? 6. In hoeverre bepaalden locaties en kleding de sfeer van de film? 7. Had de muziek een opvallende rol in de film of diende deze vooral als achtergrond? Geef voorbeelden. 8. Was er sprake van speciale geluidseffecten? Zo ja, noem er enkele. 9. Op welke manier werd het verhaal verteld? - In (tamelijk) chronologische volgorde - Het verhaal versprong voortdurend in plaats en tijd (onder andere door montage, flashbacks, flashforwards) - Anders, namelijk …… 10. Welke scènes zijn je het meest bijgebleven? In hoeverre hebben cameravoering, camerastandpunt en/of montage hierbij een rol gespeeld? Geef enkele voorbeelden. 11. Bij welk genre kun je de film indelen? (comedy, film noir, avonturenfilm, western, thriller, enzovoort) III Inhoud 12. Geef in enkele regels een samenvatting van de film. 13. Om welk(e) conflict(en) gaat het in de film? 14. Wie zijn de belangrijkste personages? Geef een korte karakterbeschrijving. Door welke uitingen herken je de karaktereigenschappen? 15. Beschrijf de onderlinge relaties tussen de belangrijkste personages. 16. Met wie heb je het meest meegeleefd? Waardoor komt dat? IV Functie 17. Wat is het doel van de film? - De film is vooral bedoeld om het publiek te amuseren. - De film wil een mening of boodschap overbrengen, namelijk …… - De film wil informatie verstrekken, namelijk …. 18. Welke middelen heeft de regisseur gebruikt om de aandacht van het publiek vast te houden? V Jouw reactie 19. Wat verwachtte je toen je naar de film ging? Wat heeft de meeste indruk op je gemaakt?
13
20. Geef in maximaal 100 woorden je totale indruk van de film. Neem hier ook je mening in op. Geef bij elk argument voorbeelden uit de film. Verwerk in je betoog ook wat je bij de vragen hierboven hebt genoteerd.
Aanvullende informatie Filmische middelen Een filmregisseur is een verhalenverteller met eigen verteltechnieken. Hij dwingt je te kijken naar dingen die je misschien niet wilt zien. Hij brengt de doodsangst van een slachtoffer op je over dor je via diens ogen naar de moordenaar te laten kijken. Tegen de macht van de camera en de montage van de beelden kun je je nauwelijks verzetten. De middelen die de regisseur voor zijn verhaal gebruikt zijn beeld., geluid en montage. 1. Beeld (cameravoering) Door een creatief gebruik van de camera legt de regisseur zijn eigen accenten op bepaalde aspecten van de scène. Hij stuurt dus de blik van de toeschouwer en dat heeft een groot effect op de beleving van de film. Belangrijk hierbij zijn het beeldkader, de camerabeweging en het camerastandpunt. Het filmscherm vormt een kader op lijst waarbinnen de situatie in beeld wordt gebracht: het beeldkader. De grootte van dat beeld wordt bepaald door de lensinstelling van de camera. Inzoomen en uitzoomen veranderen het kader en brengen je dichter bij het object of verder daarvan af. Vaak zie je in een film eerst een panoramashot en vervolgens een (extreem)totaalshot, waarin een persoon wordt getoond in zijn omgeving. Dan volgt een mediumshot, waarin je het lichaam tot aan het middel zien en ten slotte zie je in een (half )close-up alleen het gezicht. Als je daarna ook nog alleen de ogen ziet, spreek je van een extreme close-up. De beweging van de camera stuurt je kijkrichting, waardoor je het verschil in ruimte ervaart. Als de camera van de top van een flatgebouw naar beneden kantelt, voel je het hoogteverschil. Tegelijk met de camera gaat je blik langzaam over het lichaam van het dode meisje. Je krijgt het idee dat je met eigen ogen ziet wat er aan de hand is. Een camera die met een voorthollende man meerijdt, geeft je het gevoel of je zelf meebeweegt. Het camerastandpunt heeft een belangrijk effect op de beleving van de film en versterkt gevoelens zoals angst, spanning en ontspanning. Enkele voorbeelden: Vogelperspectief De camera staat schuin boven een personage. Je kijkt dus op hem neer en daardoor lijkt hij onbelangrijker of ongevaarlijker. Kikkerperspectief De camera kijkt van onderaf tegen het personage op en dat maakt hem indrukwekkender of angstaanjagender. Neutraal perspectief De camera staat op ooghoogte en dat suggereert een objectief beeld. Subjectief perspectief De camera neemt de plaats in van de ogen van een personage. Je ziet wat hij ziet en dat heeft een geweldig effect, zeker als hij met een hakmes wordt bedreigd.
14
2. Geluid Een beeld van een zonnig palmenstrand geeft direct een vakantiegevoel. Maar als er een onheilspellende muziek bij klinkt, is het plotseling niet meer zo aantrekkelijk. En een droevige scène wordt nog verdrietiger met trieste muziek. Dat is de macht van het geluid. Achtergrondmuziek en geluidseffecten zijn niet alleen zeer bepalend voor de sfeer, maar roepen ook verwachtingen op en sturen de emoties van het publiek in een, door de regisseur, gewenste richting. Geluiden helpen dus het verhaal te vertellen en als het goed is, ben je je daar nauwelijks van bewust. Achtergrondmuziek wordt dan ook altijd nauwkeurig uitgezocht of speciaal gecomponeerd. Een stem die buiten beeld commentaar levert of een deel van het verhaal vertelt, noem je een voice-over. 3. Montage Als je een film wilt maken, heb je een draaiboek nodig. Daarin staat de volgorde waarin de shots worden opgenomen. Een shot is een opname, gefilmd op één plaats vanuit één camera-instelling. Alle shots op een locatie worden achter elkaar opgenomen, ook al liggen ze later verspreid over de film. Als de opnames klaar zijn, worden de shots op lengte geknipt en in een bepaalde volgorde geplakt tot scènes. Een scène is een serie shots die bij elkaar hoort in plaats, tijd en handeling. Je ziet bijvoorbeeld een totaalshot van een kamer met een slapend meisje, daarna een mediumshot van een man die door het open raam naar binnen kijkt, en ten slotte een close-upshot van het mes in zijn hand. Die drie shots vormen samen een scène. De volgorde van de scènes bepaalt het verloop van de film. De regisseur ordent, samen met de editor, de beelden en geluiden tot een verhaal waarin zijn bedoeling het best tot uiting komt. Dat is de montage. Hij kan scènes uit elkaar halen en als korte flitsen tussen totaal andere gebeurtenissen in monteren. Met behulp van de geperfectioneerde montagetechniek is hij in staat uitgekiende beeldwisselingen te produceren, die de film tot een boeiend kijkspel maken. Veel films volgen een chronologische verhaallijn: introductie van de situatie, het probleem, de reactie van de hoofdpersoon op het probleem, de climax en het einde. Maar er zijn talloze variaties mogelijk. Een film van ook verschillende verhaallijnen hebben en een film wordt vaak veel interessanter als er geen chronologische volgorde te bekennen is. Belangrijke punten bij de montage van de shots zijn: - Samenhang tussen de shots: * Chronologische of niet-chronologische volgorde; * Sprongen in ruimte en tijd; * Terugblikken en vooruitblikken: flashbacks en flashforwards; * Aan- of afwezigheid van direct logica. (klopt wat je ziet of moet de kijker meedenken?) - Overgangen tussen de shots: vloeien de beelden in elkaar over of zit er een harde scheiding tussen? -Tempo: de snelheid waarmee de shots elkaar opvolgen. (Bij actiefilms ligt het tempo hoog, bij romantische films meestal laag.)
15
Kunstwijzer MUZIEK I Informatie 1. Noteer de zakelijke gegevens van het concert of de voorstelling: - Naam orkest/band/ensemble - Bezetting (instrumenten) - Locatie en datum concert of voorstelling 2. Bewaar je toegangsbewijs en je programma. 3. Zoek minstens één recensie of krantenartikel over het concert of de voorstelling. II Vorm 4. In wat voor ruimte vond het concert of de voorstelling plaats? In een concertzaal, op een jazz- of poppodium of op een bijzondere locatie? 5. Beschrijf het toneelbeeld. Denk daarbij aan decor, licht, kostuums / grime, opstelling van de muziekgroep en/of solist op het podium. 6. Wordt er gebruikgemaakt van moderne media zoals film en video? Wat is daarvan het effect op de muziek en de voorstelling? 7. Op welke manier is het concert of de voorstelling opgebouwd? Denk aan afwisseling in langzame/snelle nummers, harde/zachte en korte/lange stukken. 8. Geef bij een onderdeel van het concert of de voorstelling aan welke van de volgende punten je hebt gehoord. In welk muziekstuk/nummer/lied is dat geweest? - Herhaling van stukjes muziek - Meerstemmigheid - Afwisseling in coupletten en refreinen - Solo’s - Meerdere melodieën door elkaar heen - Improvisatie - Iets anders, namelijk…… III Inhoud 9. Bij welk muziekgenre kun je het concert of de voorstelling indelen? (wereldmuziek, Afro-Amerikaanse muziek, popmuziek, klassieke muziek, ……) 10. Valt de muziek binnen dit genre onder een bepaald subgenre? Zo ja, welk subgenre? (blues, jazz, latin, hiphop, jumpstyle, ……) 11. Is er sprake van cross-over (vermenging) van (sub)genres? Zo ja, benoem deze. 12. Welke kenmerken van het muziekgenre vallen je het meeste op? 13. Houden de verschillende muzieknummers verband met elkaar? Leg uit hoe ze verband met elkaar houden of juist niet. 14. Als er sprake is van een verhaal of een thema, hoe wordt dit dan duidelijk gemaakt? Dat kan zowel in de tekst, de muziek als is de presentatie tot uiting komen. IV Functie 15. Wat is het doel van het concert of de voorstelling? Amusement, een boodschap, een verhaal of puur luisterplezier. 16. Voel je je betrokken bij de muziek? Is er sprake van communicatie tussen de muzikanten en jou? 17. In hoeverre heeft het toneelbeeld (zie 5) een functie gehad in het concert of de voorstelling? V Jouw reactie 18. Wat verwachtte je toen je naar het concert of de voorstelling ging? Wat heeft de meeste indruk op je gemaakt? 19. Geef in maximaal 100 woorden je totale indruk van de voorstelling. Neem hier ook je mening in op. Geef bij elk argument voorbeelden uit de voorstelling. Verwerk in je betoog ook wat je bij de vragen hierboven hebt genoteerd.
16
Kunstwijzer BEELDEND 2D en 3D Deze algemene kunstwijzer kun je binnen CKV gebruiken voor alles dat te maken heeft met beeldend 2D en 3D. Onder beeldend 2D wordt verstaan: tweedimensionale kunst (kunst met twee zijden; hoogte, breedte). Onder beeldend 3D wordt verstaan: driedimensionale kunst (kunst met drie zijden,; hoogte, breedte, diepte. Beelden waar je omheen kunt lopen). Voorbeelden van beeldend 2 zijn bijvoorbeeld: foto’s, tekeningen, schilderijen, digitaal werk, collages, film, posters, affiches. Voorbeelden van beeldend 3 zijn bijvoorbeeld: maquettes, design, beeldhouwwerken. Kies eerst twee kunstwerken uit. Eén kunstwerk dat je het meest aanspreekt, en één kunstwerk dat je het minst aanspreekt. Beantwoordt over beide kunstwerken vraag I tot en met IV. I Informatie 1. Noteer zelf de zakelijke gegevens van het kunstwerk: - Naam kunstenaar en titel kunstwerk - Welke titel zou jij zelf het werk geven? Leg uit waarom. II Vorm 2. Zijn er overeenkomsten tussen het kunstwerk en de zichtbare werkelijkheid? Leg uit: - realistisch? (geheel overeenkomstig met de werkelijkheid) - geabstraheerd of figuratief? (deels overeenkomstig met de werkelijkheid) - abstract of non-figuratief? (geen overeenkomst met de werkelijkheid) III Inhoud 3. Waar gaat dit kunstwerk volgens jou over? 4. Levert de titel een aanwijzing voor je interpretatie? 5. Welk materiaal heeft de kunstenaar gebruikt? 6. Als het werk van een ander materiaal zou zijn, zou daarmee de inhoud ook veranderen? Leg uit. IV Jouw mening 7. Leg uit waarom jij dit kunstwerk heb uitgekozen tot meest/minst interessante kunstwerk. Geef je mening in ongeveer 150 woorden en gebruik goede argumenten!
17
Kunstwijzer ARCHITECTUUR
BEELDEND
I Informatie 1. Noteer de zakelijke gegevens van het gebouw: - Naam architect en eventueel naam van het gebouw - Datum bezichtiging - Plaats / locatie van het gebouw 2. Maak of verzamel foto’s van het gebouw. 3. Zoek minstens één recensie of tekst over het gebouw en de architect. II Vorm 4. Kun je aan de vorm zien welke functie dit gebouw heeft? 5. Waarmee of waarvan is de huid van het gebouw gemaakt? - Baksteen - Glas - Beton - Hout - Kunststof - IJzer, koper, aluminium, titanium of een ander metaal - Anders, namelijk …. 6. Welke beeldende middelen heeft de architect gebruikt? Bekijk dit voor de binnenkant en buitenkant van het gebouw. Betrek daarbij de volgende zaken: - Licht: licht/schaduw, gebruik van indirect licht - Kleur: één kleur of verschillende kleuren? Heeft elk materiaal een eigen kleur? - Ruimte: lijkt het gebouw buiten en binnen kleiner of groter dat het in werkelijkheid is? - hoe zijn de ruimtes van binnen opgebouwd? - Hoe is de routing in het gebouw? - Muurvlakken: open of gesloten? - Omgeving: hoe is het gebouw in de omgeving geplaatst? III Inhoud 7. Wat voor uitstraling heeft het gebouw? Denk aan macht, vriendelijkheid, gezelligheid, openheid, geslotenheid, zuinigheid of juist spaarzaamheid. IV Functie 8. Wat is de functie van het gebouw? - kantoor - woning of woningcomplex - museum - stadion, sporthal - onderwijsinstelling - fabriek - winkel of winkelcentrum - theater, opera, bioscoop - anders, namelijk ……
18
9. Is het gebouw oorspronkelijk voor deze functie (zie 8) gebouwd? 10. Verwijst de vorm naar de functie van het gebouw? Waaraan kun je dat zien? V Jouw reactie 11. Wat verwachtte je toen je het gebouw ging bekijken? Wat heeft de meeste indruk op je gemaakt? 12. Geef in maximaal 100 woorden je oordeel over het gebouw (positief of negatief). Vergeet niet aan te geven hoe je aan die mening komt. Verwerk in je betoog ook wat je bij de vragen hierboven hebt genoteerd.
Aanvullende informatie Architectonische middelen De buitenkant van een gebouw is vaak het meest onderscheidende. Daarop baseert de voorbijganger zijn mening. Maar de architect houdt zich niet alleen bezig met de buitenkant van een gebouw. Hij bedenkt een geheel van ruimtes, wordt beperkt of verrijkt met een functie van het gebouw en heeft vaak te maken met een ‘publiek’. Wat is de uitstraling van het gebouw? Wat zegt het gebouw? Hier wordt gewerkt? En op wat voor manier? Wil het complex uitstralen dat er degelijkheid heerst en dat men hier betrouwbaar is? Of werken er creatieve mensen met onafhankelijke geesten? Zo kreeg in 2006 Berlijn een nieuw Centraal Staton dat volgens bondskanselier Merkel ‘een modern liberaal land weerspiegelt, dat openstaat voor de wereld’. Het station is een gebouw met vijf verdiepingen opgetrokken uit staal en glas, inclusief winkelgalerijen en horecagelegenheden. De oostelijke helft van de stad Berlijn was tot de val van de Muur 1989 een gesloten, communistische staat. De middelen die een architect tot zijn beschikking heeft om een gebouw te onderscheiden van andere gebouwen zijn: - De vorm - De grootte - Het materiaal van de zichtbare buitenkant: de huid 1. Vorm Onder vorm van een gebouw verstaan we het spel van de lijnen. Zijn de lijnen geometrisch of juist organisch? Zijn de hoeken recht of geheel verdwenen in een golf van baksteen? Met het lijnenspel kan de architect het doel van het gebouw duidelijk maken. Hij kan de dynamiek aangeven van het bedrijf dat in het pand huist. Juist door het gebouw ook een dynamische uitstraling te geven. Denk aan De Schaats van de ING lang de A10. Het pand straalt uit dat het ‘vooruit’ wil. Het interieur ademt een openheid uit door het gebruik van veel glas en ‘onzichtbare’ lijnen en vormen. De vorm heeft vaak te maken met smaak of tijdgeest. Ontwerpen in geometrische vormen kon in de twintigste eeuw nog meer worden uitgebuit door de uitvinding van nieuwe technieken en bouwmaterialen. Met gewapend beton en gietijzer konden grote ruimtes worden overspannen. Glas werd in grote platen gewalst en kon zo hele muurvlakken bedekken. Met dit gegeven groepeerde de architect ook de ruimtes op een andere manier: symmetrisch of juist asymmetrisch. Alle ruimtes van dezelfde afmeting of juist niet.
19
Organische vormen zie je vooral terug in de negentiende eeuw bij de art nouveau. Het verlangen naar natuur en het bovennatuurlijke kwam terug in de architectuur. Raampartijen als bloembladeren en trapportalen met glas-in-loodvoorstellingen en ‘groeiende’ klimop rond trapleuningen. Het karakter van een gebouw wordt gekenmerkt door materiaalgebruik, plaatsing van de ruimtes, raampartijen, en de omgeving waarin het gebouw ligt. Denk maar aan Versailles maar het gebouw, de tuinen en de omgeving op elkaar zijn afgestemd in perfecte symmetrie. 2. Grootte Een opdrachtgever moet altijd rekening houden met een budget: geldgebrek kan noodzaken tot een klein gebouw. De omvang van een gebouw heeft niet alleen met gebruik of behoefte te maken. Het kan voorkomen dat de opdrachtgever zich met een groot gebouw wil manifesteren: ‘Zie mij! Ik ben belangrijk in mijn grote kantoorpand!’ Daarnaast is het natuurlijk van belang wie de gebruiker wordt van het pand: een verzekeringsmaatschappij of een modeontwerpster. 3. Het materiaal van de zichtbare buitenkant: de huid Vroeger was het skelet (de constructie) van een gebouw van hetzelfde materiaal als de huid (de bedekking). Sinds het begin van de twintigste eeuw is dat niet meer nodig. Bij een skelet van hout, ijzer of beton kun je als architect kiezen voor een huid die past bij de gewenste uitstraling. Wil je behoudend zijn, dan kies je voor een materiaal dat daaraan refereert. Wil je tonen dat je eigentijds bent, dan kies je voor een materiaal dat lat zien dat jij je tijd vooruit bent. Sloophout is nu een heel moderne afwerking van gebouwen, terwijl in de jaren negentig van de vorige eeuw glas aangaf dat je als architect vooruitstrevend was.
20