Reader Poëzie Havo 4 periode D 2010
Poëzie is dat niet met andere woorden precies hetzelfde zeggen
Loesje
I.
Songtekst
Kapitein Aan stuurboord liggen kapers, lief En aan bakboord zwemmen haaien Maar ik hou vannacht het roer wel recht De nacht deint als een zee rustig om me heen En ik weet precies waarheen we gaan Want ik ben de kapitein Dit huis is mijn kajuit En het schip kan alleen nog maar vooruit De zee De nacht ligt glad Probleemloos voor me uit En de verwachtingen zijn eindelijk eens goed Vannacht een keer geen regen Voor een keer geen storm Eindelijk een nacht zoals het moet Maar aan stuurboord liggen kapers lief En aan bakboord zwemmen haaien En ik fluister lieve woorden En ik kus je tranen weg En ik vertel je van mijn liefde Geloof me als ik zeg Dat alles goed is Ga maar rustig slapen Want ik ben de kapitein En wie de kapitein is, Die houdt de wacht We gaan nog niet ten onder Ze hebben ons niet zomaar We zullen echt nog niet vergaan, vannacht Maar aan stuurboord liggen kapers lief En aan bakboord zwemmen haaien En ik weet wel dat ze loeren, maar ik kan ze toch niet zien dus wat zou ik mij daar nou druk om maken de bodem is nog heel en de zielen doen het nog wie of wat zou ons nou kunnen raken? Aan stuurboord liggen kapers lief Klaar voor het gevecht En aan bakboord zwemmen haaien Maar ik hou vannacht het roer wel recht. Acda en de Munnik Naar Huis
2
Opdracht 1 Songtekst “Kapitein” 1. Kijk naar de tekst van “Kapitein”. Vind je het een mooie tekst? Waarom wel of niet? 2. Vertel in ongeveer 30 woorden waar de tekst “Kapitein” over gaat. 3. Waarom denk je dat de tekst hierover gaat? Wijs drie woorden of zinnen aan die je hebben geholpen om de tekst te begrijpen. 4. Kijk naar de tekst en wijs minstens drie elementen aan die volgens jou ook in een gedicht voorkomen.
Opdracht 2 gedichten 1. Achterin de reader (in de bijlage op blz.20) staan een twintigtal verschillende gedichten. Lees de gedichten door. 2. Welke drie gedichten spreken je aan? Kan je bedenken waarom? 3. Welke drie gedichten vind je niks? Waarom denk je? 4. Kies het mooiste gedicht. 5. Waar gaat het gedicht volgens jou over?
Opdracht 3 eigen songtekst Neem de tekst van een songtekst mee naar school. Je moet vooral de tekst van het liedje mooi vinden. 1. Maak een groepje van vier. Iedereen heeft een songtekst meegenomen die hij of zij erg mooi vindt. 2. Leg in minstens 35 woorden uit waarom je de uitgekozen songtekst zo mooi vindt. 3. Vertel waar deze tekst volgens jou over gaat. 4. Kies in je groepje de mooiste songtekst. Motiveer je antwoord. 5. Wijs in deze mooiste songtekst zoveel mogelijk kenmerken van poëzie aan. 6. Zou je de songtekst ook poëzie kunnen noemen? Waarom wel of waarom niet?
3
II.
Wat is poëzie?
GEDICHTEN Ik wist niet dat ik gedichten schreef totdat ik ze had, ze stonden op papier. Iemand zei: „volgens mij is dit een gedicht.‟ ik ken iemand die heeft ze ook nu gaan we aan die iemand vragen of het echt gedichten zijn ik hoop van wel. Maarten Blaauw, Leef de dingen Poëzie is dat niet met andere woorden precies hetzelfde zeggen Loesje
Eigenlijk hebben beide bovenstaande „gedichten‟ gelijk. Poëzie is gewoon tekst, maar dan net een beetje anders: a) met andere woorden (bijvoorbeeld met meerdere betekenissen) b) in een andere vorm (de regels worden nooit volgeschreven, het leestekengebruik is anders, vaak zijn ze in strofen verdeeld) c) soms met rijm (verschillende soorten mogelijk) d) vaak gaat het over gevoelens (in tegenstelling tot een boodschappenlijstje ofzo) Wat is het nut van poëzie? Het nut van poëzie is dat je leert op een andere manier naar taal te kijken. Je leert verder lezen dan je neus lang is, waardoor je ook een hele andere tekst beter begrijpt. Ironie en sarcasme snap je dan eerder en beter en dat scheelt een boel misverstanden. Misschien vind je het zelfs af en toe wel mooi, dat is ook meegenomen.
4
III. Beeldspraak hij was een schat en ik een zeerover Loesje
In dit gedichtje snapt iedereen dat „schat‟ een dubbele betekenis heeft. Het maakt dit simpele tekstje grappig en geeft extra betekenis. Want „hij‟ is een schat, dus lief, en Loesje rooft hem (=zeerover) en is dus ook meteen niet zo lief. MORGEN Morgen maak ik jou een hemel, dan bouw ik jou een paradijs. Ik heb nog een hoop te doen voor morgen, eerst maar voor de stenen zorgen. Maarten Blaauw, Leef de dingen
Ook in dit gedicht kun je dingen dubbelzinnig opvatten. De hemel, het paradijs en de stenen. Dat is beeldspraak. Niet woorden gebruiken met maar een betekenis, maar met een dubbele laag. Sommige beeldspraak (of figuurlijk taalgebruik, dat is hetzelfde) is zo afgesleten en ingeburgerd, dat het ons niet eens meer opvalt. “Ik ga over mijn nek van die vent!” “Oranje wint het WK.” “Wat een reus!” Dat wordt natuurlijk niet letterlijk zo bedoeld.
LETTERLIJK „Geachte Heer, ik moet u danken voor het postpakket dat ik ontving. Maar u vergeeft mij ongetwijfeld Een zekere teleurstelling. Toen ik de hand vroeg van uw dochter, Die ik hartstochtelijk bemin, Deed ik zulks niet in letterlijke, Doch overdrachtelijke zin.‟ Daan Zonderland
Beeldspraak zijn dus alle woorden die je niet letterlijk moet opvatten. De bedoeling ervan is dat je als lezer een beeld voor je ziet. Beeldend spreken kan dingen duidelijker maken en in ieder geval levendiger.
5
Er zijn twee soorten beeldspraak: 1. metafoor: het beeld berust op een vergelijking of overeenkomst a. met als: hij is zo ziek als een hond b. zonder als: een snoepje van een baby c. personificatie: abstracte of levenloze dingen worden voorgesteld als mensen: de wind fluistert/huilt 2. metonymia: niet het voorwerp wordt genoemd, maar iets anders, namelijk: a. De maker: Heb jij de nieuwe Giphart al gelezen? b. Het geheel: Nederland bereikte de halve finale. c. Het onderdeel: De bemanning telde dertig koppen. d. Een eigenschap: He rooie!
VOGELS VOEREN
Toen oma bijna doodging werd ze vogelklein en vederlicht. Eten kon ze niet meer zien: ze lachte blij met verre ogen en haar grote kunstgebit. Regeltantes schikten alles. Kraaien krasten in ons hoofd en de dood werd weggegeten met kalkoen. Het was december tenslotte. Ingmar Heytze
Opdracht 4 Beeldspraak 1. 2. 3. 4.
Met welk beeld speelt de dichter? Welke woorden horen daar allemaal bij? Benoem de beeldspraak. Verklaar de titel.
6
Opdracht 5 Beeldspraak Hieronder staat de songtekst Ironic van Alanis Morisette. 1. Wat wil Alanis Morisette zeggen met deze tekst? 2. Ze maakt gebruik van verschillende vergelijkingen om dit te onderstrepen. Noem in ieder geval vijf van deze vergelijkingen. 3. Is dit ook beeldspraak. Zo ja wat voor soort? Zo nee, waarom niet? 4. Verklaar de titel. Ironic An old man turned ninety-eight He won the lottery and died the next day It`s a black fly in your chardonnay It`s a death row pardon two minutes too late Isn`t it ironic... don`t you think Refrein: It`s like rain on your wedding day It`s a free ride when you`ve already paid It`s the good advice that you just didn`t take Who would`ve thought... it figures Mr. Play It Safe was afraid to fly He packed his suitcase and kissed his kids good-bye He waited his whole damn life to take that flight And as the plane crashed down he thought "Well, isn`t this nice." And Isn`t this ironic ... don`t you think? Well life has a funny way of sneaking up on you When you think everything`s ok and everythings going right And life has a funny way of helping you out when You think evertyhing`s gone wrong and everthing blows up In your face A traffic jam when you`re already late A no-smoking sign on your cigarette break It`s like 10,000 spoons when all you need is a knife It`s meeting the man of my dreams and then meeting his beautiful wife And isn`t it ironic... don`t you think A little too ironic.. and yeah I really do think... Well life has a funny way of sneaking up on you And life has a funny way of helping you out helping you out
7
IV. De parafrase van een gedicht In een parafrase haal je eigenlijk de beeldspraak uit het gedicht. Je vertaalt het als het ware naar gewone, ondubbelzinnige taal die maar op een manier opgevat kan worden. Je maakt er een normale tekst van, een soort verhaal. DEADLINE 1. 2. 3. 4.
Ik ondervond het sterven aan den lijve, in dagelijkse omgang met de dood; ik leef nog; en ik kan er idioot genoeg niets dieps of zinnigs over schrijven.
5. 6. 7. 8.
De meeste grote woorden zijn te groot voor zoiets doodgewoons: in leven blijven. Maar toch, ik kan de liefde nog bedrijven en bijna alles doen „wat God verbood‟.
9. 10. 11. 12.
Zo is het dus, jezelf te overleven; ik kijk naar buiten door dezelfde ruit, ik schrijf zoals ik altijd heb geschreven, ik denk, voel, wind mij op en maak geluid,
13. maar ik besef: door stervenden omgeven 14. schuif ik alleen mijn deadline voor mij uit.
Jean Pierre Rawie Opdracht 6 Parafrase Maak stapsgewijs een parafrase van het gedicht Deadline van Jean Pierre Rawie 1. Je begint met jezelf enkele vragen te stellen. Zo kun je er achter komen welke dingen je nog niet goed begrijpt. In bovenstaand gedicht zijn dat bijvoorbeeld: - Wat betekenen regel 1 en 2 eigenlijk? - Wat bedoelt hij met „jezelf overleven‟ in r.9? - Wat is de „deadline‟? 2. De woorden die je niet kent, zoek je op in het woordenboek. 3. Als je denkt dat je het gedicht “begrijpt”, vertel je het verhaal aan jezelf en je schrijft het op. 4. Ga het gedicht nog één keer langs om te kijken of je alle beeldspraak eruit hebt gehaald.
8
V. Rijm Een gedicht kan rijmen, maar het hoeft niet. Meestal heeft de dichter wel voor mooie klanken gezorgd, dat noemen we ook rijm. De verschillende soorten op een rij: A. alliteratie = beginrijm de beginletters van beklemtoonde lettergrepen zijn hetzelfde BOMMEN De stad is stil. de straten hebben zich verbreed. …. (en verder)
Paul Rodenko
B. assonantie = klankrijm de klanken zijn gelijk (let op: niet de letters!) Sterven doe je niet ineens, maar af en toe een beetje en alle beetjes die je stierf, ‟t is vreemd, maar die vergeet je,
(en verder
Toon Hermans
C. eindrijm de woorden aan het eind van de versregels rijmen volledig DE ACHTTIEN DODEN Een cel is maar twee meter lang en nauw twee meter breed, wel kleiner nog is het stuk grond, dat ik nu nog niet weet, maar waar ik naamloos rusten zal, mijn makkers bovendien, wij waren achttien in getal, geen zal de avond zien. (en verder)
Jan Campert
9
VI. Stijlfiguren De oude Romeinen en Grieken vonden redenaars kunstenaars. Zij hadden speciale opleidingen waar je retorica (redenaarskunst) kon studeren. Daar kreeg je les in speciale manieren van voordragen, maar ook leerde je trucs om je tekst meer kracht te geven. Zodat je precies dat kon benadrukken wat je voor ogen had. Dit noemen wij stijlfiguren. Deze noemen wij nog steeds bij hun Griekse en Latijnse namen. 1. repetitio een opvallende herhaling van woorden, benadrukt de strekking bv: Niemand, niemand, niemand helpt mij! 2. paradox een schijnbare tegenstelling, zorgt voor vervreemding, verbazing, he? bv: de jeugdige oude man, het geluid van des stilte 3. eufemisme een verzachtende uitdrukking, je gebruikt andere woorden, zodat het niet zo plat en hard overkomt bv: onder de groene zoden liggen 4. tautologie twee synoniemen achter elkaar van dezelfde woordsoort, daardoor benadruk je wat je bedoelt bv: gierend en brullend van het lachen 5. hyperbool overdrijving bv: ik heb eeuwen over het downloaden van die film gedaan.
10
Opdracht 7 Rijm en Stijlfiguren
BLUES ON TUESDAY Geen geld. Geen vuur. Geen speed. Geen krant. Geen wonder. Geen weed. Geen brood. Geen tijd. Geen weet. Geen klote. Geen donder. Geen reet. Jules Deelder 1. Welke soorten rijm kom je in dit gedicht tegen? 2. En welke stijlfiguren? 3. Zit er ook beeldspraak in? Waar? 4. Verklaar de titel.
11
5. Een gedicht Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder, Bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed. Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag En zegt: zijn we in Roden of Den Haag? Wat later: kindje ik word veel te oud. Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut Zo ver al van de aarde weggedreven, Zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend Zonder bestek en her en der. Zij zoekt – het is een s.o.s. – Haar herkomst en haar zijn als kind En niemand niemand, die haar vindt Zoals zij was. Haar franse les Herhaalt zij: van haar 8e jaar: “bijou, chou, croup, trou, pou, òu, die eerste juffrouw, weet je wel die valse ouwe mademoiselle hoe heet ze nou? Ik ben zo moe” Had ik je maar als kind gekend, Die nu mijn kind en moeder bent.
Maria Vasalis Opdracht 8 Analyse gedicht Inhoud: 1. Kun je de titel verklaren? 2. Wat is er met de moeder aan de hand? 3. Waar gaat dit gedicht over? 4. Wat spreekt er uit het antwoord van de dochter? 5. Waarom vindt niemand haar zoals zij was? 6. Leg de laatste strofe uit. Rijm: 1. Wijs de alliteratie aan. 2. Waar is er sprake van assonantie? 3. Is er nog een meer bijzondere vorm van rijm? Beeldspraak: 1. Heeft Vasalis voor een overkoepelend beeld gekozen? Zijn er verwante woorden? Stijlfiguren: 1. Hoera! Er zijn er een heleboel! Noem en benoem ze en leg ze uit. Allemaal.
12
VII. De analyse van een gedicht Opdracht 9 analyse van een zelfgekozen gedicht Deze opdracht moet je inleveren bij je docent en telt als handelingsdeel! Je kiest allereerst met hulp van de docent individueel een gedicht uit. Dit laat je goedkeuren door je docent. Daarvan maak je de analyse zoals hieronder wordt uitgelegd. Een klasgenoot maakt een parafrase van jouw gedicht en deze becommentarieer je zelf. (dit doe je dus ook andersom). Zorg dat je regelmatig hulp vraagt aan je docent. Als je dit te laat doet, kun je misschien alles opnieuw doen en dat is zonde. In de komende lessen krijg je tijd om aan je analyse te werken, in de studieplanner staat wanneer de analyse ingeleverd moet worden.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Parafrase Titelverklaring Hoofdgedachte Beeldspraak noemen, benoemen en uitleggen Stijlfiguren noemen, benoemen en uitleggen Rijm Uiterlijk Nabeschouwing
Parafrase In eigen woorden zeg je zonder figuurlijk taalgebruik wat de dichter bedoelt (er zitten twee parafrases bij, één van jou, één van je klasgenoot, deze met commentaar van jou over de overeenkomsten en verschillen) Titelverklaring Verklaar de titel, leg een verbinding met het thema van het gedicht Hoofdgedachte Probeer de kortst mogelijke samenvatting van het gedicht te geven. Let op: dit kan nooit een vraag zijn, de hoofdgedachte is altijd een zinnetje, een mening. Beeldspraak Noem de beeldspraak inclusief regelnummer, zeg of het een metafoor of metonymia is en leg uit wat de dichter ermee bedoelt. Stijlfiguren Noem het stijlfiguur inclusief regelnummer, zeg welke soort het is en leg uit met welk doel de dichter het heeft gebruikt. Rijm Welk rijm heeft de dichter gebruikt, waar? Geef woorden en regelnummers. Uiterlijk Hoe ziet het gedicht eruit? Lang, kort, met strofen? Nabeschouwing Vertel wat je conclusie is over de lessen, de samenwerking, je gedicht en poëzie in het algemeen.
13
Opdracht 10 Bij de film „Dead Poets Society’ FRAGMENT 1 1. In het begin van het fragment zie je dat er niet alleen metaforen voorkomen in de literatuur, maar ook in films. Welk voorbeeld zie je hiervan? 2. Waarom neemt de docent (Keating) de leerlingen mee naar de gang? Wat heeft het met de term ´carpe diem´ te maken? 3. ´Op deze jongens gedijen nu narcissen´… welke stijlfiguur kun je hierin herkennen? FRAGMENT 2 1. Waarom moeten de leerlingen de theorie van dr. Pritchard uit hun boeken scheuren? 2. Wat is volgens Keating het nut van literatuur en poëzie? 3. ´Dat je aan dit machtige stuk je eigen vers kunt toevoegen´… leg deze beeldspraak uit. 4. ´t merg uit het leven zuigen´… leg deze beeldspraak uit.
FRAGMENT 3 1. Wat heeft de les van Keating met ´perspectief´ te maken? 2. Wat hebben de stukjes tekst die de leerlingen op het voetbalveld moeten lezen met elkaar gemeen? 3. Waarom heeft Keating deze les op het voetbalveld gepland denk je?
14
Mont Ventoux Dichten is fietsen op de Mont Ventoux, waar Tommy Simpson toen is overleden. Onder zo tragische omstandigheden werd hier de wereldkampioen doodmoe. Op deze col zijn velen losgereden, eerste categorie, sindsdien tabu. Het ruikt naar dennengeur, Sunsilk Shampoo, die je wel nodig hebt, eenmaal beneden. Alles is onuitsprekelijk vermoeiend; de Mont Ventoux opfietsen wel heel erg, waarvoor ook geldt: bezint eer gij begint. Toch haal ik, ook al is de hitte schroeiend, de top van de kaalgeslagen berg; ijdelheid en het najagen van wind. Mont Ventoux, 1 augustus 1971 Uit; Jan Kal, Fietsen op de Mont Ventoux.
Opdracht 11 Analyse Mont Ventoux 1. Wat is volgens jou de belangrijkste zin van het gedicht? 2. Welke vergelijking staat centraal in het gedicht? 3. Verklaar de strofenindeling. 4. Is de slotregel verrassend? 5. Wat wil het gedicht duidelijk maken? Schuim en asch Vroeger toen zijn brik hem droeg Naar Da Cunha of Sint-Heleen Stond hij droog en vast ter been Onbeweeglijk op de brug. Geen Dag had hij van ‟t schip genoeg Of aan de zee het land: Met niets dan water voor de boeg Was het slechts wind waar hij om vroeg, Geen verre, vaste, bruine kroeg, Geen houten vloer met zand.... Maar nu, gestopt met varen, Trekt een onstilbare wee Hem als een eb naar het café, En aan die laatste smalle ree Verzuipt hij in de klare. Uit: R.A. Basart, Oranjebal
15
Opdracht 12 Analyse Schuim en Asch 6. Probeer met één woord of zin aan te geven waar het gedicht eigenlijk over gaat. 7. Zou het gedicht over een van de volgende onderwerpen gaan? Geef kort aan, waarom wel of niet. de zee- het café – heimwee- verdriet- tijden veranderen- vroeger en nu- doodaftakeling 8. Biedt de titel steun voor het aangeven van het onderwerp van het gedicht? Leg uit. 9. Kun je nog meer onderwerpen bedenken die belangrijk kunnen zijn in het gedicht? 10. Denk je dat het bij een verhaal of roman makkelijker is aan te geven waar het eigenlijk over gaat of juist niet? Waarom? 11. Welk(e) rijmsoort(en) kun je aanwijzen in het gedicht?
Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden Zoals storm met zacht geritsel in de tuin of de kat die de kolder in z‟n kop krijgt zoals brede rivieren met een kleine bron verscholen in het woud zoals een vuurzee met dezelfde lucifer die de sigaret aansteekt zoals liefde met een blik een aanraking iets dat je opvalt in een stem jezelf een vraag stellen daarmee begint verzet en dan die vraag aan een ander stellen Uit; Remco Campert, Alle bundels gedichten.
Opdracht 13 Analyse Verzet begint niet met grote woorden 12. Wat zijn de drie belangrijkste strofen? Licht je antwoord toe. 13.Wat is het verband tussen strofe 2,3,4,5 en de eerste strofe? 14.Is de laatste strofe verrassend, gezien het voorafgaande? Leg uit. 15. Verklaar de strofenindeling. 16. Wat wil het gedicht duidelijk maken?
16
Opdracht 14 Poëzie opdracht In de les deelt de docent nog een opdracht uit. Maak deze opdracht en lever hem daarna in bij de docent.
VIII. Afronding literatuur Havo 4 Opdracht 15 Balansverslag Je hebt in Havo 4 kennis gemaakt met het vak literatuur. In het begin van dit jaar heb je een leesautobiografie geschreven. Nu is het tijd om de balans op te maken. Gebruik de volgende hulpvragen. Maak er een kort, maar lopend verhaal van. Wat is het leukste boek dat je dit jaar gelezen hebt? Waarom vond je dit het leukste boek? Kijk nog eens terug naar je leesautobiografie. Is je smaak dit jaar veranderd of is die hetzelfde gebleven en waarom vind je dat? Van welke schrijver zou je volgend jaar meer willen lezen? Wat voor soort boek zou je volgend jaar willen lezen? Welke leesontwikkeling heb je dit jaar doorgemaakt? Wat vond je van de lessen Literatuur in Havo 4? Geef één tip aan je docent: een boek om te lezen, een idee voor de les o.i.d.
Opdracht 16 Leesdossier Volgend jaar krijg je een mondelinge toets over alle boeken die je in Havo 4 en Havo 5 hebt gelezen. Je moet dus alles bewaren wat je in Havo 4 van de docent hebt gekregen en natuurlijk alles wat je hebt ingeleverd. Het moet allemaal in een multomap zitten, je zogenaamde leesdossier. Zorg dus dat je alle spullen van Havo 4 in een map hebt zitten en bewaar deze map goed! Je gaat ermee verder in Havo 5.
17
IX Bijlage Een lang gedicht „Soms lees ik je snel, lijkt het wel of ik je zelf geschreven heb. Stapel ik je woord voor woord tot twee kuiltjes in je wangen mij vangen. Je ogen zijn twee strofen in mij bekende én soms heel vreemde hiëroglyfen, maar kijk je mij aan dan til je me op en zijn we elk een vleugel van één vogel. Soms moet ik je stapvoets lezen, spellen letter voor letter, ben je bijna uitgewist en begrijp ik niet wat ik keer op keer weer lees. Maar dan geef je me een hand en als een lichtreclame licht je op. En altijd blijf jij refrein, warme witregels die ik neurie door alle harde woorden en koude stiltes heen. Je bent een lang gedicht, mag ik je aanhalingstekens zijn? Daniël Billiet Als de banaan zich kromt, 1994
Het gedicht Opdat je nooit vergaat doe ik je in het gedicht: hoe je loopt, hoe je ligt, hoe je lichaam tegen me praat. Eeuwen hiervandaan leest een levende het wellicht – aandachtig gebogen gezicht boven de woorden. Ik dicht je dat het gedrukt staat.
Willem van Toorn Gulliver en andere gedichten, 1985
18
Je bent zo mooi anders dan ik, natuurlijk niet meer of minder maar zo mooi anders, ik zou je nooit anders dan anders willen. Hans Andreus Verzamelde gedichten, 1983
Siberië Geef me je jas van bont van teddyberen. Leg je arm om me heen en al je winterkleren. Zoen me tot ik warm word. Zoen me tot ik spin. Trek je eigen huid dan uit, stop mij eronder in. Sus me met je hartslag: wij ons wij ons wij ons. Maak van dit veel te grote bed een heel klein fort van dons.
Bart Moeyaert Ongepubliceerd
19
Mijn moeder is mijn naam vergeten, mijn kind weet nog niet hoe ik heet. Hoe moet ik mij geborgen weten? Noem mij, bevestig mijn bestaan, laat mijn naam zijn als een keten. Noem mij, noem mij, spreek mij aan, o, noem mij bij mijn diepste naam. Voor wie ik liefheb, wil ik heten.
Neeltje Maria Min De gedichten, 1989
Verzet begint niet met grote woorden
Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden zoals storm met zacht geritsel in de tuin of de kat die de kolder in z‟n kop krijgt zoals brede rivieren met een kleine bron verscholen in het woud zoals een vuurzee met dezelfde lucifer die de sigaret aansteekt zoals liefde met een blik een aanraking iets dat je opvalt in een stem jezelf een vraag stellen daarmee begint verzet en dan die vraag aan een ander stellen
Remco Campert Alle bundels gedichten, 1976
20
Poëzie is een daad Poëzie is een daad van bevestiging. Ik bevestig dat ik leef, dat ik niet alleen leef. Poëzie is een toekomst, denken aan volgende week, aan een ander land, aan jou als je ouder bent. Poëzie is mijn adem, beweegt mijn voeten, aarzelend soms, over de aarde die daarom vraagt. Voltaire had pokken, maar genas zichzelf door o.a. te drinken 120 liter limonade: dat is poëzie. Of neem de branding. Stukgeslagen op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen, maar herneemt zich en is daarin poëzie. Elk woord dat wordt geschreven is een aanslag op de ouderdom. Ten slotte wint de dood, jazeker, maar de dood is slechts de stilte in de zaal nadat het laatste woord geklonken heeft. De dood is een ontroering.
Remco Campert . Het huis waarin ik woonde , 1955
De koe Een koe is een merkwaardig beest wat er ook in haar geest moge zijn haar laatste woord is altijd boe K. Schippers Een leeuwerik boven een weiland, 1996
21
Voor een dag van morgen Wanneer ik morgen doodga, vertel dan aan de bomen hoeveel ik van je hield. Vertel het aan de wind, die in de bomen klimt of uit de takken valt, hoeveel ik van je hield. Vertel het aan een kind, dat jong genoeg is om het te begrijpen. Vertel het aan een dier, misschien alleen door het aan te kijken. Vertel het aan de huizen van steen, vertel het aan de stad, hoe lief ik je had. Maar zeg het aan geen mens. Ze zouden je niet geloven. Ze zouden niet willen geloven dat alleen maar een man alleen maar een vrouw, dat een mens een mens zo liefhad als ik jou.
Hans Andreus Verzamelde gedichten, 1983
Aan een boom in het vondelpark Er is een boom geveld met lange groene lokken. Hij zuchtte ruisend als een kind terwijl hij viel, nog vol van zomerwind. Ik heb de kar gezien, die hem heeft weggetrokken. O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen, met slepend haar en met de geur van jeugd stromende uit zijn schone wonden, het jonge hoofd nog ongeschonden, de trotse romp nog onverslagen. M.Vasalis Vergezichten en gezichten, 1954
22
Meisjes Lente in de klas. Achterin probeert er een verkeerde benen uit een driekwart afgedankte spijkerbroek. Halverwege werpen jongens ongemakkelijke blikken naar de dikste die haar borsten te veel ruimte heeft gelaten. Maar binnen handbereik de glazen prinses in een vlies van witte zijde, met donzen oksels en twee watervallen goudblond haar tot in haar schoot, de twee vluchtheuveltjes erbovenuit. Het knoopje van haar navel verspringt ja en nee mee op haar adem. Soms lijk ik weer een jongen als ik thuiskom van zo‟n transparante dag.
Victor Vroomkoning Oud zeer, 1993 Op school stonden ze... Op school stonden ze op het bord geschreven, het werkwoord hebben en het werkwoord zijn; hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven, de ene werklijkheid, de andre schijn. Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven. Is van de wereld en haar goden zijn. Zijn is, boven de dingen uitgeheven, vervuld worden van goddelijke pijn. Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten. Is naar de aarde hongeren en dorsten. Is enkel zinnen, enkel botte plicht. Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken, is kind worden en naar de sterren kijken, en daarheen langzaam worden opgelicht. Ed Hoornik Verzamelde gedichten, 1983
23
Uitreiking van de diploma´s Onder de meisjes menig stevig stuk, maar er zijn ook van die nog hele tere, onder de jongens veel in herenkleren, en allen, allen stralend van geluk. Niet langer meer gebukt onder het juk Van heel veel saais om uit het hoofd te leren: niemand zal ooit nog bij hen informeren naar passé défini of overdruk. Maar ´t is meteen ook de examenklas, die vol saamhorigheid en warmte was, waarvan men zich zo zorgeloos ontdoet. Nu slaat voor ´t laatst de grote schooldeur dicht, en kijk, daar gaan ze: blij en doelgericht een toekomst met veel heimwee tegemoet.
Willem Wilmink Moet worden gevreesd dat het nooit bestond?, 1990
Je hebt de middelbare school doorlopen En denkt dat je iets heel bijzonders bent De hele wereld ligt nu voor je open Omdat je jong bent en intelligent Waaraan je een conclusie vast mag knopen: Je kunt niets beters wezen dan student Je hebt natuurlijk tal van idealen En ziet jezelf als daktuinconsulent Docent in binnensmonds gesproken talen Of bouwer van een weggooimonument Akkoord, maar laat ik toch maar eens herhalen Je kunt niets beters wezen dan student Je hoeft nog geen carrière uit te kienen Een ander is misschien al hartpatiënt – Zolang je zelf de kost niet moet verdienen Waarom de maatschappij dan ingerend? Die luchtkastelen worden gauw ruïnen Je kunt niets beters wezen dan student
Drs. P. Weelde & feestgedruis, 1986
24
Schrijver in cafés
Hij zit te schrijven in cafés zoals hij langs terrassen loopt: kwispelend van ongemak. Overal besmuikt gelach dat ritselt in zijn oren. Hij zoekt zijn tafels achterin. Graag was hij een kameleon die wegvalt tegen het behang, maar liever nog een rookwolk die verdwijnt in de Gauloises of een vlieg die onopvallend hangt aan het plafond. Hij bidt dat hij niet wordt herkend. Vervolgens is hij diep gegriefd dat niemand schijnt te weten wie hij is. Hij gaat een uur voor sluitingstijd. Achter zijn hielen daalt direct een schemer van gezelligheid.
Ingmar Heytze Alle goeds, 2001 Solliciteren
Nog nooit zo tergend opgegeten als tijdens dit gesprek door een driedelig gedaste bidsprinkhaan. Woorden stuiten op tafel, knikkers vallen op een glasplaat. Hij neemt slokken van mijn levensloop en boert onaangedaan. Hij rolt mij in. Hij steekt mij aan en rookt mij op. Dan mag ik gaan. Later belt men mijn stoffelijk overschot. Ik heb de baan.
Ingmar Heytze Alle goeds, 2001
25
Dieet
De huid eet zich een weg naar binnen. Twee aan twee worden de ribben teruggezet in de tamboerijn van de borst. De heupen komen bovendrijven in een bad van slinkend vet. Het gezicht wordt scherp gesneden met een mes van zelfverwijt. Tevreden tikkend registreert de weegschaal de verlichting. Het spiegelbeeld wordt transparant, de schaduw laat al zonlicht door. Het is nu zaak om weg te kwijnen tot een rekstok van ivoor. Ingmar Heytze Alle goeds, 2001
De Waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, Daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in ‟t licht. Rijzend uit donker-koele vijvergrond, heeft zij het licht gevonden en ontsloot toen blij het gouden hart. Nu rust zij peinzend op het watervlak en wenst niet meer...... Frederik van Eeden Van de passieloze lelie, 1901
26
De moeder de vrouw Ik ging naar Bommel om de brug te zien. Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden die elkaar vroeger schenen te vermijden, worden weer buren. Een minuut of tien dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken, mijn hoofd vol van het landschap, wijd en zijd laat mij daar midden uit oneindigheid een stem vernemen dat mijn oren klonken. Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren. Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer, en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren. O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer. Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren. Martinus Nijhoff Verzamelde gedichten, 1995 Aan Rika Slecht éénmaal heb ik u gezien. Gij waart Gezeten in een sneltrein die de trein Waar ik mee reed passeerde in volle vaart. De kennismaking kon niet korter zijn. En toch, zij duurde lang genoeg om mij het eindloos levenspad met fletse lach Te doen vervolgen. Ach! geen enkel blij Glimlachje liet ik meer, sinds ik u zag. Waarom ook hebt gij van dat blonde haar, Daar de engelen aan te kennen zijn? En dan, Waarom blauwe ogen, wonderdiep en klaar? Gij wist toch, dat ik daar niet tegen kan! En waarom mij dan zo voorbijgesneld, En niet, als ‟t weerlicht, ‟t rijtuig opgerukt, En om mijn hals uw armen vastgekneld, En op mijn mond uw lippen vastgedrukt? Gij vreesder mooglijk voor een spoorwegramp? Maar, Rika, wat kon zaalger voor mij zijn, Dan, onder hels geratel en gestampt, Met u verplet te worden door één trein? Piet Paaltjens Snikken en Grimlachjes, 1867
27
De tuinman en de dood Een perzisch Edelman: Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, Mijn woning in: „Heer, Heer één ogenblik! Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood. Ik schrok, en haastte mij langs de andre kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand. Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan, Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!‟Van middag – lang reeds was hij heengespoedHeb ik in ‟t cederpark de Dood ontmoet. „Waarom‟, zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, „Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?‟ Glimlachend antwoordt hij: „Geen dreiging was „t, Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast, Toen „k ‟s morgens hier nog stil aan ‟t werk zag staan, Die „k ‟s avonds halen moest in Ispahaan.‟ P.N. van Eyck Verzameld werk, 1887 –1954 Marc groet ‟s morgens de dingen Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem dag stoel naast de tafel dag brood op de tafel dag visserke-vis met de pijp en dag visserke-vis met de pet pet en pij van het visserke-vis goeiendag Daa-ag vis dag lieve vis dag klein visselijn mijn Paul van Ostayen nagelaten gedichten
28
Erwtjes Toen ze een meisje was van zeventien moest ze een hele middag erwtjes doppen op het balkon. Ze wou de teil omschoppen. Ze was heel woest. Ze kon geen erwt meer zien. Toen ging ze maar wat dromen, van geluk, en dat geluk had niets van doen met erwten maar met de Liefde en de Grote Verte. Dat dromen hielp. Het scheelde heus een stuk. En dat is meer dan vijftig jaar terug. Ze is nu zeventig en heel erg fit en altijd als ze ‟s middags even zit, mijmert ze, met een kussen in de rug, over geluk en zo .... een beetje warrig, maar het heeft niets te maken met de Verte en met de Liefde ook niet. Wel met erwten, die komen altijd weer terug, halsstarig. Ach ja, zegt ze. Ik kan mezelf nog zien, daar in mijn moeders huis op het balkon, bezig met erwtjes doppen in de zon. Dat was geluk. Toen was ik zeventien. Annie M.G. Schmidt Tot hier toe. (...), 1987
Terugblik in een glas jenever „k Had een sprookjeshuwelijk achteraf beschouwd maar ik was alleen met de heks getrouwd. Lévi Weemoedt, 2001
29
Herinnering aan Holland Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan, rijen ondenkbaar ijle populieren als hoge pluimen aan de einder staan; en in de geweldige ruimte verzonken de boerderijen verspreid door het land, boomgroepen dorpen, geknotte torens, kerken en olmen in een groots verband . de lucht hangt er laag en de zon wordt er langzaam in grijze veelkleurige dampen gesmoord, en in alle gewesten wordt de stem van het water met zijn eeuwige rampen gevreesd en gehoord. H.Marsman Verzameld werk, 1979
30