Reader Poëzie Havo 4 periode 4 2012
Poëzie is dat niet met andere woorden precies hetzelfde zeggen
Loesje Inhoudsopgave: I. II. III. IV. V. VI. VII. VIII. IX.
Songtekst Wat is poëzie? Beeldspraak De parafrase van een gedicht Rijm Stijlfiguren De analyse van een gedicht en posteropdracht Afronding literatuur Havo 4 Bijlagen (boekopdracht, checklist, filmopdracht, gedichten)
I.
Songtekst
Kapitein Aan stuurboord liggen kapers, lief En aan bakboord zwemmen haaien Maar ik hou vannacht het roer wel recht De nacht deint als een zee rustig om me heen En ik weet precies waarheen we gaan Want ik ben de kapitein Dit huis is mijn kajuit En het schip kan alleen nog maar vooruit De zee De nacht ligt glad Probleemloos voor me uit En de verwachtingen zijn eindelijk eens goed Vannacht een keer geen regen Voor een keer geen storm Eindelijk een nacht zoals het moet Maar aan stuurboord liggen kapers lief En aan bakboord zwemmen haaien En ik fluister lieve woorden En ik kus je tranen weg En ik vertel je van mijn liefde Geloof me als ik zeg Dat alles goed is Ga maar rustig slapen Want ik ben de kapitein En wie de kapitein is, Die houd de wacht We gaan nog niet ten onder Ze hebben ons niet zomaar We zullen echt nog niet vergaan, vannacht Maar aan stuurboord liggen kapers lief En aan bakboord zwemmen haaien En ik weet wel dat ze loeren, maar ik kan ze toch niet zien dus wat zou ik mij daar nou druk om maken de bodem is nog heel en de zielen doen het nog wie of wat zou ons nou kunnen raken? Aan stuurboord liggen kapers lief Klaar voor het gevecht En aan bakboord zwemmen haaien Maar ik hou vannacht het roer wel recht. Acda en de Munnik Naar Huis
2
Opdracht 1 Songtekst “Kapitein” 1. Kijk naar de tekst van “Kapitein”. Vind je het een mooie tekst? Waarom wel of niet? 2. Vertel in ongeveer 30 woorden waar de tekst “Kapitein” overgaat? 3. Waarom denk je dat de tekst hierover gaat. Wijs drie woorden of zinnen aan die je hebben geholpen om de tekst te begrijpen. 4. Kijk naar de tekst en wijs minstens drie elementen aan die volgens jou ook in een gedicht voorkomen. Opdracht 2 De nacht van de poëzie 1. We hebben het nu gehad over overeenkomsten tussen gedichten en songteksten, maar kun je ook een verschil benoemen? 2. Luister naar de tekst van Gerrit Komrij, gezongen door Huub van der Lubbe. Bekijk ook de nabespreking. Wat noemen zij als verschil? 3. Bekijk nog een andere clip. Is er een dichtregel die je erg aanspreekt? Schrijf deze op. 4. Je gaat nu zelf een refrein schrijven voor een lied. Je neemt de zin die je bij vraag 3 hebt opgeschreven als uitgangspunt. Het thema van deze avond gaat over de liefde. Dus dat wordt ook jouw thema voor een refrein. Bedenk je van tevoren twee dingen:
Wie is de hoofdpersoon in jouw refrein? (Man, vrouw, jong, oud etc.?) Op welk punt in de liefde speelt jouw refrein? (prille verliefdheid, jaren getrouwd, ruzie etc.)
Maak nu het refrein. De zin uit opdracht 3 moet erin voorkomen en het moet uit 5 regels bestaan. 5. Maak viertallen en lees de refreinen door van elkaar. Kies één refrein uit dat jullie het beste vinden. 6. Eén iemand uit jullie groepje leest het refrein voor aan de klas.
Opdracht 3 Gedichten 1. Achterin de reader (in de bijlage op blz.24) staan verschillende gedichten. Lees de gedichten door. 2. Welke drie gedichten spreken je aan? Waarom denk je? 3. Welke drie gedichten vind je niks? Waarom denk je? 4. Kies het mooiste gedicht. 5. Waar gaat het gedicht over denk je?
Huiswerk voor volgende les: Neem een songtekst mee!
3
Wat is poëzie? GEDICHTEN Ik wist niet dat ik gedichten schreef totdat ik ze had, ze stonden op papier. Iemand zei: ‘volgens mij is dit een gedicht.’ ik ken iemand die heeft ze ook nu gaan we aan die iemand vragen of het echt gedichten zijn ik hoop van wel. Maarten Blaauw, Leef de dingen Poëzie is dat niet met andere woorden precies hetzelfde zeggen Loesje
Eigenlijk hebben beide bovenstaande ‘gedichten’ gelijk. Poëzie is gewoon tekst, maar dan net een beetje anders: a) met andere woorden (bijvoorbeeld met meerdere betekenissen) b) in een andere vorm (de regels worden nooit volgeschreven, het leestekengebruik is anders, vaak zijn ze in strofen verdeeld) c) soms met rijm (verschillende soorten mogelijk) d) vaak gaat het over gevoelens (in tegenstelling tot een boodschappenlijstje ofzo) Wat is het nut van poëzie? Het nut van poëzie is dat je leert op een andere manier naar taal te kijken. Je leert verder lezen dan je neus lang is, waardoor je ook een hele andere tekst beter begrijpt. Ironie en sarcasme snap je dan eerder en beter en dat scheelt een boel misverstanden. Misschien vind je het zelfs af en toe wel mooi, dat is ook meegenomen.
Opdracht 4 Het nut van poëzie Je gaat kijken naar een fragment uit de film ‘Dead poets society’. Wat wordt er in dit fragment gezegd over het nut van literatuur en poëzie?
4
Opdracht 5 Gekozen Songtekst 1. Maak een groepje van vier. Iedereen heeft een songtekst meegenomen die hij of zij erg mooi vindt. 2. Leg in minstens 35 woorden uit waarom je de uitgekozen songtekst zo mooi vindt. 3. Vertel waar deze tekst volgens jou over gaat. 4. Kies in je groepje de mooiste songtekst. Motiveer je antwoord. 5. Wijs in deze mooiste songtekst zoveel mogelijk kenmerken van poëzie aan. 6. Zou je de songtekst ook poëzie kunnen noemen? Waarom wel of waarom niet?
II.
Beeldspraak
hij was een schat en ik een zeerover Loesje
In dit gedichtje snapt iedereen dat ‘schat’ een dubbele betekenis heeft. Het maakt dit simpele tekstje grappig en geeft extra betekenis. Want ‘hij’ is een schat, dus lief, en Loesje rooft hem (=zeerover) en is dus ook meteen niet zo lief. MORGEN Morgen maak ik jou een hemel, dan bouw ik jou een paradijs. Ik heb nog een hoop te doen voor morgen, eerst maar voor de stenen zorgen. Maarten Blaauw, Leef de dingen
Ook in dit gedicht kun je dingen dubbelzinnig opvatten. De hemel, het paradijs en de stenen. Dat is beeldspraak. Niet woorden gebruiken met maar een betekenis, maar met een dubbele laag. Sommige beeldspraak (of figuurlijk taalgebruik, dat is hetzelfde) is zo afgesleten en ingeburgerd, dat het ons niet eens meer opvalt. “Ik ga over mijn nek van die vent!” “Oranje wint het WK.” “Wat een reus!” Dat wordt natuurlijk niet letterlijk zo bedoeld.
LETTERLIJK ‘Geachte Heer, ik moet u danken voor het postpakket dat ik ontving. Maar u vergeeft mij ongetwijfeld Een zekere teleurstelling.
5
Toen ik de hand vroeg van uw dochter, Die ik hartstochtelijk bemin, Deed ik zulks niet in letterlijke, Doch overdrachtelijke zin.’ Daan Zonderland
Beeldspraak zijn dus alle woorden die je niet letterlijk moet opvatten. De bedoeling ervan is dat je als lezer een beeld voor je ziet. Beeldend spreken kan dingen duidelijker maken en in ieder geval levendiger. Er zijn twee soorten beeldspraak: 1. metafoor: het beeld berust op een vergelijking of overeenkomst a. met als: hij is zo ziek als een hond b. zonder als: een snoepje van een baby c. personificatie: abstracte of levenloze dingen worden voorgesteld als mensen: de wind fluistert/huilt 2. metonymia: niet het voorwerp wordt genoemd, maar iets anders, namelijk: a. De maker: Heb jij de nieuwe Giphart al gelezen? b. Het geheel: Nederland bereikte de halve finale. c. Het onderdeel: De bemanning telde dertig koppen. d. Een eigenschap: He rooie!
VOGELS VOEREN
Toen oma bijna doodging werd ze vogelklein en vederlicht. Eten kon ze niet meer zien: ze lachte blij met verre ogen en haar grote kunstgebit. Regeltantes schikten alles. Kraaien krasten in ons hoofd en de dood werd weggegeten met kalkoen. Het was december tenslotte. Ingmar Heytze
Opdracht 6 Beeldspraak 1. 2. 3. 4.
Met welk beeld speelt de dichter? Welke woorden horen daar allemaal bij? Benoem de beeldspraak. Verklaar de titel.
6
Opdracht 7 Beeldspraak Hieronder staat de songtekst Ironic van Alanis Morisette. 1. Wat wil Alanis Morisette zeggen met deze tekst? 2. Ze maakt gebruik van verschillende vergelijkingen om dit te onderstrepen. Noem in ieder geval vijf van deze vergelijkingen? 3. Is dit ook beeldspraak. Zo ja wat voor soort? Zo nee, waarom niet? 4. Verklaar de titel. Ironic An old man turned ninety-eight He won the lottery and died the next day It`s a black fly in your chardonnay It`s a death row pardon two minutes too late Isn`t it ironic... don`t you think Refrein: It`s like rain on your wedding day It`s a free ride when you`ve already paid It`s the good advice that you just didn`t take Who would`ve thought... it figures Mr. Play It Safe was afraid to fly He packed his suitcase and kissed his kids good-bye He waited his whole damn life to take that flight And as the plane crashed down he thought "Well, isn`t this nice." And Isn`t this ironic ... don`t you think? Well life has a funny way of sneaking up on you When you think everything`s ok and everythings going right And life has a funny way of helping you out when You think evertyhing`s gone wrong and everthing blows up In your face A traffic jam when you`re already late A no-smoking sign on your cigarette break It`s like 10,000 spoons when all you need is a knife It`s meeting the man of my dreams and then meeting his beautiful wife And isn`t it ironic... don`t you think A little too ironic.. and yeah I really do think... Well life has a funny way of sneaking up on you And life has a funny way of helping you out helping you out
7
IV. De parafrase van een gedicht In een parafrase haal je eigenlijk de beeldspraak uit het gedicht. Je vertaalt het als het ware naar gewone, ondubbelzinnige taal die maar op een manier opgevat kan worden. Je maakt er een normale tekst van, een soort verhaal. DEADLINE 1. 2. 3. 4.
Ik ondervond het sterven aan den lijve, in dagelijkse omgang met de dood; ik leef nog; en ik kan er idioot genoeg niets dieps of zinnigs over schrijven.
5. 6. 7. 8.
De meeste grote woorden zijn te groot voor zoiets doodgewoons: in leven blijven. Maar toch, ik kan de liefde nog bedrijven en bijna alles doen ‘wat God verbood’.
9. 10. 11. 12.
Zo is het dus, jezelf te overleven; ik kijk naar buiten door dezelfde ruit, ik schrijf zoals ik altijd heb geschreven, ik denk, voel, wind mij op en maak geluid,
13. maar ik besef: door stervenden omgeven 14. schuif ik alleen mijn deadline voor mij uit.
Jean Pierre Rawie Opdracht 8 Parafrase Maak stapsgewijs een parafrase van het gedicht Deadline van Jean Pierre Rawie 1. Je begint met jezelf enkele vragen te stellen. Zo kan je er achter komen welke dingen je nog niet goed begrijpt. In bovenstaand gedicht zijn dat bijvoorbeeld: - Wat betekenen regel 1 en 2 eigenlijk? - Wat bedoelt hij met ‘jezelf overleven’ in r.9? - Wat is de ‘deadline’? 2. De woorden die je niet kent, zoek je op in het woordenboek. 3. Als je denkt dat je het gedicht “begrijpt”, vertel je het verhaal aan je zelf en je schrijft het op. 4. Ga het gedicht nog één keer langs om te kijken of je alle beeldspraak eruit hebt gehaald.
8
V. Rijm Een gedicht kan rijmen, maar het hoeft niet. Meestal heeft de dichter wel voor mooie klanken gezorgd, dat noemen we ook rijm. De verschillende soorten op een rij: A. alliteratie = beginrijm de beginletters van beklemtoonde lettergrepen zijn hetzelfde BOMMEN De stad is stil. de straten hebben zich verbreed. …. (en verder)
Paul Rodenko
B. assonantie = klankrijm de klanken zijn gelijk (let op: niet de letters!) Sterven doe je niet ineens, maar af en toe een beetje en alle beetjes die je stierf, ’t is vreemd, maar die vergeet je,
(en verder
Toon Hermans
C. eindrijm de woorden aan het eind van de versregels rijmen volledig DE ACHTTIEN DODEN Een cel is maar twee meter lang en nauw twee meter breed, wel kleiner nog is het stuk grond, dat ik nu nog niet weet, maar waar ik naamloos rusten zal, mijn makkers bovendien, wij waren achttien in getal, geen zal de avond zien. (en verder)
Jan Campert
9
VI. Stijlfiguren De oude Romeinen en Grieken vonden redenaars kunstenaars. Zij hadden speciale opleidingen waar je retorica (redenaarskunst) kon studeren. Daar kreeg je les in speciale manieren van voordragen, maar ook leerde je trucs om je tekst meer kracht te geven. Zodat je precies dat kon benadrukken wat je voor ogen had. Dit noemen wij stijlfiguren. Deze noemen wij nog steeds bij hun Griekse en Latijnse namen. 1. repetitio een opvallende herhaling van woorden, benadrukt de strekking bv: Niemand, niemand, niemand helpt mij! 2. paradox een schijnbare tegenstelling, zorgt voor vervreemding, verbazing, he? bv: de jeugdige oude man, het geluid van des stilte 3. eufemisme een verzachtende uitdrukking, je gebruikt andere woorden, zodat het niet zo plat en hard overkomt bv: onder de groene zoden liggen 4. tautologie twee synoniemen achter elkaar van dezelfde woordsoort, daardoor benadruk je wat je bedoelt bv: gierend en brullend van het lachen 5. hyperbool overdrijving bv: ik heb eeuwen over het downloaden van die film gedaan.
10
Opdracht 9 Rijm en Stijlfiguren
BLUES ON TUESDAY Geen geld. Geen vuur. Geen speed. Geen krant. Geen wonder. Geen weed. Geen brood. Geen tijd. Geen weet. Geen klote. Geen donder. Geen reet. Jules Deelder 1. Welke soorten rijm kom je in dit gedicht tegen? 2. En welke stijlfiguren? 3. Zit er ook beeldspraak in? Waar? 4. Verklaar de titel.
11
5. Een gedicht Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder, Bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed. Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag En zegt: zijn we in Roden of Den Haag? Wat later: kindje ik word veel te oud. Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut Zo ver al van de aarde weggedreven, Zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend Zonder bestek en her en der. Zij zoekt – het is een s.o.s. – Haar herkomst en haar zijn als kind En niemand niemand, die haar vindt Zoals zij was. Haar franse les Herhaalt zij: van haar 8e jaar: “bijou, chou, croup, trou, pou, òu, die eerste juffrouw, weet je wel die valse ouwe mademoiselle hoe heet ze nou? Ik ben zo moe” Had ik je maar als kind gekend, Die nu mijn kind en moeder bent.
Maria Vasalis Opdracht 10 Analyse gedicht Inhoud: 1. Kun je de titel verklaren? 2. Wat is er met de moeder aan de hand? 3. Waar gaat dit gedicht over? 4. Wat spreekt er uit het antwoord van de dochter? 5. Waarom vindt niemand haar zoals zij was? 6. Leg de laatste strofe uit. Rijm: 1. Wijs de alliteratie aan. 2. Waar is er sprake van assonantie? 3. Is er nog een bijzonderdere vorm van rijm? Beeldspraak: 1. Heeft Vasalis voor een overkoepelend beeld gekozen? Zijn er verwante woorden? Stijlfiguren: 1. Hoera! Er zijn er een heleboel! Noem en benoem ze en leg ze uit. Allemaal.
12
Mont Ventoux Dichten is fietsen op de Mont Ventoux, waar Tommy Simpson toen is overleden. Onder zo tragische omstandigheden werd hier de wereldkampioen doodmoe. Op deze col zijn velen losgereden, eerste categorie, sindsdien tabu. Het ruikt naar dennengeur, Sunsilk Shampoo, die je wel nodig hebt, eenmaal beneden. Alles is onuitsprekelijk vermoeiend; de Mont Ventoux opfietsen wel heel erg, waarvoor ook geldt: bezint eer gij begint. Toch haal ik, ook al is de hitte schroeiend, de top van de kaalgeslagen berg; ijdelheid en het najagen van wind. Mont Ventoux, 1 augustus 1971 Uit; Jan Kal, Fietsen op de Mont Ventoux.
Opdracht 11 Analyse Mont Ventoux 1. Wat is volgens jou de belangrijkste zin van het gedicht? 2. Welke vergelijking staat centraal in het gedicht? 3. Verklaar de strofenindeling. 4. Is de slotregel verrassend? 5. Wat wil het gedicht duidelijk maken? 6. Iemand anders heeft het gedicht ook geanalyseerd. Zijn analyse staat op de volgende bladzijde. Welke antwoorden geeft hij op bovenstaande vragen? Vergelijk ze met jouw eigen antwoorden. Ben je het met de analyse eens?
13
Analyse Mont Ventoux, Jan Kal In de eerste betekenislaag beschrijft Kal hoe zwaar het is om in de Zuid-Franse hitte tegen de Mont Ventoux op te fietsen, de bijna tweeduizend meter hoge Mont des Vents (windberg) met zijn karakteristieke platgeslagen top als een leeg maanlandschap. Wie de weg naar boven volgt, passeert op zeker moment een gedenkplaat voor de Britse ex-wereldkampioen fietsen Tommy Simpson, die in 1967 tijdens een etappe in de Tour de France aan uitputting bezweek; mede door het gebruik van stimulantia overschreed hij zijn grenzen en dat gaf in de wielerwereld zoveel schrik, dat de berg lange tijd niet meer in het parcours werd opgenomen ("sindsdien tabu"). In tegenstelling tot zovele anderen haalt Jan Kal in zijn eigen wedstrijd de top wel: op 1 augustus 1971 fietst hij omhoog en hij schrijft ter plekke dit gedicht. De directe vergelijking in de eerste regel ("dichten is fietsen") maakt natuurlijk meteen al duidelijk, dat fietsen het beeld is, en dat het primair om dichten gaat. Alles kan zo worden toegepast: een groot dichter willen worden en daarvoor alles overhebben, de tragische omstandigheden waarin de dichter kan verkeren, de zwaarte van het vak, het verlangen de beste te willen worden, enz., enz. Hoe moeilijk en zwaar het ook was, Jan Kal schrijft zijn fraaie gedicht, waarbij hij, doordat het laatste woord terugslaat op de titel (ventoux = wind), er ook nog in slaagt het gedicht mooi rond te laten lopen. Maar er is meer. In de eerste twee strofen ziet Kal dichten en fietsen slechts als voorbeelden van "Alles", dus van alle menselijke activiteiten. Vervolgens haalt hij de bijbel aan, namelijk het boek Prediker. In de eerste vier hoofdstukken daarvan klinkt voortdurend: "Alle dingen zijn onuitsprekelijk vermoeiend", "Welk voordeel heeft de mens van al zijn zwoegen waarmee hij zich aftobt onder de zon?", en vooral "Alles is ijdelheid en najagen van wind". Het "bezint eer gij begint" uit regel 11 krijgt hiermee een diepere betekenis. Het gaat niet alleen over fietsen of dichten meer, maar over alles wat je doet in het leven. In regel 9 vindt er zoals gezegd een wending plaats naar het algemene. Er is ook wel iets voor te zeggen de wending te plaatsen bij regel 12: met "Toch" wordt immers een duidelijke tegenstelling aangegeven. Maar wie het gedicht goed begrepen heeft, zal de slotregel aanwijzen: letterlijk de plek waar in alle inhoudslijnen alles anders wordt. Hier wordt Kal (en de lezer met hem) door een diep inzicht getroffen. Zou daarom "kaalgeslagen" in regel 13 niet een woordspeling zijn op zijn eigen naam?
14
VII. De analyse van een gedicht Opdracht 12 analyse van een zelf gekozen gedicht Deze opdracht moet je inleveren bij je docent en telt als handelingsdeel! Je maakt deze opdracht in tweetallen. Je kiest met elkaar een gedicht uit. Kijk in de bloemlezing achterin deze reader. Daarvan maak je de analyse zoals hieronder wordt uitgelegd. Een klasgenoot maakt een parafrase van het gedicht, maar jij doet dat zelf ook. Daarna ga je de parafrases met elkaar vergelijken. Zorg dat je regelmatig hulp vraagt aan je docent. Als je dit te laat doet, kun je alles opnieuw doen en dat is zonde. In de komende lessen krijg je tijd om aan je analyse te werken, in de studieplanner staat wanneer de analyse ingeleverd moet worden. Daarnaast maak je een poster waarop je het gedicht verbeeld. Kijk bij opdracht 13 wat de bedoeling is. Uiteindelijk moeten jullie allebei een versie in je leesdossier opnemen. Deze analyse telt als één titel op je boekenlijst. 1. Parafrase 2. Titelverklaring 3. Hoofdgedachte 4. Beeldspraak noemen, benoemen en uitleggen 5. Stijlfiguren noemen, benoemen en uitleggen 6. Rijm 7. Uiterlijk 8. Nabeschouwing Parafrase In eigen woorden zeg je zonder figuurlijk taalgebruik wat de dichter bedoelt (er zitten twee parafrases bij, één van jou, één van je klasgenoot, deze met commentaar van jou over de overeenkomsten en verschillen) Titelverklaring Verklaar de titel, leg een verbinding met het thema van het gedicht Hoofdgedachte Probeer de kortst mogelijke samenvatting van het gedicht te geven. Let op: dit kan nooit een vraag zijn, de hoofdgedachte is altijd een zinnetje, een mening. Beeldspraak Noem de beeldspraak inclusief regelnummer, zeg of het een metafoor of metonymia is en leg uit wat de dichter ermee bedoelt. Stijlfiguren Noem het stijlfiguur inclusief regelnummer, zeg welke soort het is en leg uit met welk doel de dichter het heeft gebruikt. Rijm Welk rijm heeft de dichter gebruikt, waar? Geef woorden en regelnummers. Uiterlijk Hoe ziet het gedicht eruit? Lang, kort, met strofen? Uitleg vormgeving poster Zie opdracht 13. Nabeschouwing Vertel wat je conclusie is over de lessen, de samenwerking, je gedicht en poëzie in het algemeen. 15
Opdracht 13 Posteropdracht zelfgekozen gedicht Deze opdracht moet je inleveren bij je docent en telt als handelingsdeel! Misschien ken je ze wel. Die posters in de klas of in de gangen waar gedichten op staan. Heb je het gedicht wel eens gelezen? Of naar de poster gekeken? Er is een bedrijf ‘Plint’ genaamd die zich over deze posters ontfermd. Het is je wellicht ook opgevallen dat die posters nooit wit zijn. Er staat altijd een afbeelding op die past bij het gedicht. Kijk eens naar onderstaande Plint-kaarten. Vind je de gekozen afbeeldingen / achtergrond passend?
Je gaat nu van jullie zelfgekozen gedicht ook een poster maken. Je mag ervoor kiezen om het hele gedicht op de poster te zetten en uit te beelden, je kan ook kiezen voor een versregel of een strofe. Denk goed na over wat je wilt afbeelden. Schrijf bij je analyse een korte uitleg over waarom jullie voor deze vorm hebben gekozen.
16
Opdracht 14 Oefenen met beeldspraak Benoem bij elke zin welke vorm van beeldspraak of welk stijlfiguur hier wordt gebruikt. Als er sprake is van een metafoor, specificeer dan welke soort metafoor. 1. Hij zat 24 uur achter het stuur. 2. Vriendelijk lacht de tuin ons toe. 3. Mag ik een Spa Rood? 4. De fiets had vanmorgen weer nukken. 5. Bleekgezichten waren vijanden van roodhuiden. 6. De coureur stond op zijn remmen. 7. Ik rook alleen Van Nelle. 8. De wolken drijven grimmig naar de einder. 9.
Ja, ja ik heb je wel gehoord hoor!
10. Willem stak een Havanna op . 11. Rusland verloor met 1 – 0. 12. Amerika wil meer kruisraketten. 13. Ik wil je nooit, nooit, nooit meer zien. 14. Drink toch een glaasje mee. 15. Deze auto lust alleen benzine. 16. Die buurman ligt alweer jaren onder de groene zoden. 17. De baby bibberde en beefde van kou. 18. Heel Barcelona lag aan de voeten van Johan Kruyff. 19. Ze draafden en renden over de lange weg. 20. Angstig en bang keek hij me aan. 21. Daar gaat die mankepoot. 22. ‘Overleden’ klinkt niet zo rauw als ‘dood’. 23. Geef me maar twee pakjes, zei de roker tegen de tabakshandelaar. 24. Geef me de vijf, jongen. 25. Ik scheer me altijd met een Braun. 26. De stilte zweeg veelzeggend. 27. Mijn vader sloeg me gisteren bont en blauw. 28. De madeliefjes in het gras keken haar gouden ogen uit. 29. Enkel en alleen stond hij bij de bushalte. 30. De oude dame ging vorig jaar de pijp uit
17
Schuim en asch Vroeger toen zijn brik hem droeg Naar Da Cunha of Sint-Heleen Stond hij droog en vast ter been Onbeweeglijk op de brug. Geen Dag had hij van ’t schip genoeg Of aan de zee het land: Met niets dan water voor de boeg Was het slechts wind waar hij om vroeg, Geen verre, vaste, bruine kroeg, Geen houten vloer met zand.... Maar nu, gestopt met varen, Trekt een onstilbare wee Hem als een eb naar het café, En aan die laatste smalle ree Verzuipt hij in de klare. Uit: R.A. Basart, Oranjebal
Opdracht 15 Analyse Schuim en Asch 6. Probeer met één woord of zin aan te geven waar het gedicht eigenlijk over gaat. 7. Zou het gedicht over een van de volgende onderwerpen gaan? Geef kort aan, waarom wel of niet. de zee- het café – heimwee- verdriet- tijden veranderen- vroeger en nu- doodaftakeling 8. Biedt de titel steun voor het aangeven van het onderwerp van het gedicht? Leg uit. 9. Kan je nog meer onderwerpen bedenken die belangrijk kunnen zijn in het gedicht? 10. Denk je dat het bij een verhaal of roman makkelijker is aan te geven waar het eigenlijk over gaat of juist niet? Waarom? 11. Welk(e) rijmsoort(en) kan je aanwijzen in het gedicht?
18
Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden Zoals storm met zacht geritsel in de tuin of de kat die de kolder in z’n kop krijgt zoals brede rivieren met een kleine bron verscholen in het woud zoals een vuurzee met dezelfde lucifer die de sigaret aansteekt zoals liefde met een blik een aanraking iets dat je opvalt in een stem jezelf een vraag stellen daarmee begint verzet en dan die vraag aan een ander stellen Uit; Remco Campert, Alle bundels gedichten.
Opdracht 16 Analyse Verzet begint niet met grote woorden 12. Wat zijn de drie belangrijkste strofen? Licht je antwoord toe. 13.Wat is het verband tussen strofe 2,3,4,5 en de eerste strofe? 14.Is de laatste strofe verrassend, gezien het voorafgaande? Leg uit. 15. Verklaar de strofenindeling. 16. Wat wil het gedicht duidelijk maken?
19
!!!!!!!!!!!!!!!!! Dit weet je toch al?
Volgend jaar krijg je een mondelinge toets over alle boeken die je in Havo 4 en Havo 5 hebt gelezen. Je moet dus alles bewaren wat je in Havo 4 van de docent hebt gekregen en natuurlijk alles wat je hebt ingeleverd. Het moet allemaal in een multomap zitten, je zogenaamde leesdossier. Zorg dus dat je alle spullen van Havo 4 in een map hebt zitten en bewaar deze map goed! Je gaat ermee verder in Havo 5! Bekijk de checklist in de bijlage
20
Opdracht 17 Balansverslag Je hebt in Havo 4 kennis gemaakt met het vak literatuur. In het begin van dit jaar heb je een leesautobiografie geschreven. Nu is het tijd om de balans op te maken. Gebruik de volgende hulpvragen. Maak er een kort, maar lopend verhaal van.
Wat is het leukste boek dat je dit jaar gelezen hebt? Waarom vond je dit het leukste boek? Kijk nog eens terug naar je leesautobiografie. Is je smaak dit jaar veranderd of is die hetzelfde gebleven en waarom vind je dat? Van welke schrijver zou je volgend jaar meer willen lezen? Wat voor soort boek zou je volgend jaar willen lezen? Welke leesontwikkeling heb je dit jaar doorgemaakt? Wat vond je van de lessen Literatuur in Havo 4? Geef één tip aan je docent, een boek om te lezen, een idee voor de les o.i.d.
Checklist leesdossier Wat moet erin? Leesautobiografie Opdrachten uit de reader het leven is vurrukkulluk De reader van het leven is vurrukkulluk Boekvergelijking (handelingsdeel 1, 2 en 3) Boekopdracht – eigen gedicht bij boek, vergelijking met boek uit per B of C Gedichtenanalyse De reader poëzie Balansverslag
Periode B B
Aanwezig?
B C D
D D D
21
IX Bijlage Boekopdracht 1. Zoek een goede samenvatting van het boek dat je gelezen hebt. Een goede samenvatting is te vinden op de computers op school bij Literom. Tevens staan er goede samenvattingen in het OLC in de kast. Je moet de bron vermelden bij de samenvatting. 2. Vermeld welk perspectief de auteur gebruikt heeft, je geeft een citaat uit het boek waaruit het perspectief duidelijk blijkt. 3. Geef aan wie de (hoofd)personen volgens jou zijn. Beschrijf deze personages en vergelijk de personages met een personage uit Het leven is vurrukkulluk of een personage uit een boek uit de vorige periode. 4. Maak zelf een gedicht bij het thema van het boek. Je gedicht moet aan de volgende eisen voldoen:
Het gedicht moet minimaal 3 strofes van 4 regels bevatten; Er moet minimaal één stijlfiguur in staan; Er moet minimaal twee keer gebruik gemaakt worden van beeldspraak; Je moet gebruik maken van rijm. Je mag zelf kiezen welke soort je gebruikt (alliteratie, assonantie, eindrijm).
5. Laat een medeleerling een parafrase maken van jouw gedicht en neem dit op in je boekopdracht. 6. Leg in minimaal 100 woorden uit waarom je dit gedicht vindt passen bij het boek. Geef bovendien aan of jouw medeleerling het opgevat heeft zoals jij bedoeld hebt of dat er iets heel anders uit gehaald is. 7. Doe deze opdracht en het gedicht in een snelhechter en lever deze in bij je docent.
22
Extra opdracht bij de film ‘Dead Poets Society’ FRAGMENT 1 1. In het begin van het fragment zie je dat er niet alleen metaforen voorkomen in de literatuur, maar ook in films. Welk voorbeeld zie je hiervan? 2. Waarom neemt de docent (Keating) de leerlingen mee naar de gang? Wat heeft het met de term ´carpe diem´ te maken? FRAGMENT 2 1. Waarom moeten de leerlingen de theorie van dr. Pritchard uit hun boeken scheuren? 2. ´Dat je aan dit machtige stuk je eigen vers kunt toevoegen´… leg deze beeldspraak uit. 3. ´t merg uit het leven zuigen´… leg deze beeldspraak uit.
FRAGMENT 3 1. Wat heeft de les van Keating met ´perspectief´ te maken? 2. Wat hebben de stukjes tekst die de leerlingen op het voetbalveld moeten lezen met elkaar gemeen? 3. Waarom heeft Keating deze les op het voetbalveld gepland denk je?
23
Een kleine bloemlezing mooie gedichten Een lang gedicht ‘Soms lees ik je snel, lijkt het wel of ik je zelf geschreven heb. Stapel ik je woord voor woord tot twee kuiltjes in je wangen mij vangen. Je ogen zijn twee strofen in mij bekende én soms heel vreemde hiëroglyfen, maar kijk je mij aan dan til je me op en zijn we elk een vleugel van één vogel. Soms moet ik je stapvoets lezen, spellen letter voor letter, ben je bijna uitgewist en begrijp ik niet wat ik keer op keer weer lees. Maar dan geef je me een hand en als een lichtreclame licht je op. En altijd blijf jij refrein, warme witregels die ik neurie door alle harde woorden en koude stiltes heen. Je bent een lang gedicht, mag ik je aanhalingstekens zijn? Daniël Billiet Als de banaan zich kromt, 1994
Het gedicht Opdat je nooit vergaat doe ik je in het gedicht: hoe je loopt, hoe je ligt, hoe je lichaam tegen me praat. Eeuwen hiervandaan leest een levende het wellicht – aandachtig gebogen gezicht boven de woorden. Ik dicht je dat het gedrukt staat.
Willem van Toorn Gulliver en andere gedichten, 1985
24
Siberië Geef me je jas van bont van teddyberen. Leg je arm om me heen en al je winterkleren. Zoen me tot ik warm word. Zoen me tot ik spin. Trek je eigen huid dan uit, stop mij eronder in. Sus me met je hartslag: wij ons wij ons wij ons. Maak van dit veel te grote bed een heel klein fort van dons. Bart Moeyaert Ongepubliceerd
Mijn moeder is mijn naam vergeten, mijn kind weet nog niet hoe ik heet. Hoe moet ik mij geborgen weten? Noem mij, bevestig mijn bestaan, laat mijn naam zijn als een keten. Noem mij, noem mij, spreek mij aan, o, noem mij bij mijn diepste naam. Voor wie ik liefheb, wil ik heten. Neeltje Maria Min De gedichten, 1989
Mol Dat ik woon in de aarde, woel door de grote moeder, kind aan huis blijf bij haar, en dat ik het gevaar schuw van alles onder de zon – goed, maar moet ik niet leven zoals ik ben, blind en met de onrust in de poten van een grond doordrenkt van doden? Hans Andreus Natuurgedichten en andere, 1970
25
Verzet begint niet met grote woorden Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden zoals storm met zacht geritsel in de tuin of de kat die de kolder in z’n kop krijgt zoals brede rivieren met een kleine bron verscholen in het woud zoals een vuurzee met dezelfde lucifer die de sigaret aansteekt zoals liefde met een blik een aanraking iets dat je opvalt in een stem jezelf een vraag stellen daarmee begint verzet en dan die vraag aan een ander stellen
Remco Campert Alle bundels gedichten, 1976 Poëzie is een daad Poëzie is een daad van bevestiging. Ik bevestig dat ik leef, dat ik niet alleen leef. Poëzie is een toekomst, denken aan volgende week, aan een ander land, aan jou als je ouder bent. Poëzie is mijn adem, beweegt mijn voeten, aarzelend soms, over de aarde die daarom vraagt. Voltaire had pokken, maar genas zichzelf door o.a. te drinken 120 liter limonade: dat is poëzie. Of neem de branding. Stukgeslagen op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen, maar herneemt zich en is daarin poëzie. Elk woord dat wordt geschreven is een aanslag op de ouderdom. Ten slotte wint de dood, jazeker, maar de dood is slechts de stilte in de zaal nadat het laatste woord geklonken heeft. De dood is een ontroering. Remco Campert Het huis waarin ik woonde , 1955
26
Tijd Tijd- het is vreemd, het is vreemd mooi ook nooit te zullen weten wat het is en toch, hoeveel van wat er in ons leeft is ouder dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven zoals een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt naar iets in zichzelf, iets ziet daar wat het meekreeg zoals Rembrandt kijkt op de laatste portretten van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat een verte voorbij onze ogen het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken dat ooit niemand meer zal weten dat we hebben geleefd te bedenken hoe nu we leven, hoe hier maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder de echo's van de onbekende diepten in ons hoofd niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik buiten onze gedachten is geen tijd we stonden deze zomer op de rand van een dal om ons heen alleen wind Rutger Kopland Over het verlangen naar een sigaret, 2001 Voor een dag van morgen Wanneer ik morgen doodga, vertel dan aan de bomen hoeveel ik van je hield. Vertel het aan de wind, die in de bomen klimt of uit de takken valt, hoeveel ik van je hield. Vertel het aan een kind, dat jong genoeg is om het te begrijpen. Vertel het aan een dier, misschien alleen door het aan te kijken. Vertel het aan de huizen van steen, vertel het aan de stad, hoe lief ik je had. Maar zeg het aan geen mens. Ze zouden je niet geloven. Ze zouden niet willen geloven dat alleen maar een man alleen maar een vrouw, dat een mens een mens zo liefhad als ik jou. Hans Andreus Verzamelde gedichten, 1983
27
Aan een boom in het vondelpark Er is een boom geveld met lange groene lokken. Hij zuchtte ruisend als een kind terwijl hij viel, nog vol van zomerwind. Ik heb de kar gezien, die hem heeft weggetrokken. O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen, met slepend haar en met de geur van jeugd stromende uit zijn schone wonden, het jonge hoofd nog ongeschonden, de trotse romp nog onverslagen. M.Vasalis Vergezichten en gezichten, 1954
De idioot in het bad Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen, haast dravend en vaak hakend in de mat, lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen, gaat elke week de idioot naar 't bad. De damp, die van het warme water slaat maakt hem geruster: witte stoom... En bij elk kledingstuk, dat van hem afgaat, bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom. De zuster laat hem in het water glijden, hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst, hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst en om zijn mond gloort langzaamaan een groot verblijden. Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden, zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen, zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden komen als berkenstammen door het groen opdoemen. Hij is in dit groen water nog als ongeboren, hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen, hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren en hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen. En elke keer, dat hij uit 't bad gehaald wordt, en stevig met een handdoek drooggewreven en in zijn stijve, harde kleren wordt gesjord stribbelt hij tegen en dan huilt hij even. En elke week wordt hij opnieuw geboren en wreed gescheiden van het veilig water-leven, en elke week is hem het lot beschoren opnieuw een bange idioot te zijn gebleven. M. Vasalis Parken en woestijnen, 1940
28
Sterrenstof Nou kijk je gappie leeft zoet als een sappie Ballin' ook al was mamma altijd wappie Een goed begin is het halve werk Maar een goed begin is maar de helft De tweede helft, maar ikke hoef geen help Efelien was elf, ik deed alles zelf Ik ging zelf naar school, nu kom ik zelf op tv En ik lach in mezelf want de sletten ik breng Nou kijk ze kijken, dus blijf kijken Alle dikzakken willen op me lijken Maar broeder, vergeet dat ding Stap opzij, ze wil een handtekening Kaleidoscoop in z'n oogst Ik kijk omhoog, m'n pupillen worden groot De wereld is weer plat ja Op je bolle bips na Golflengte afstand Van je hemellichaam Ze is van spectrale klasse Ooh, onaardse krachten (yeah) Losgebarsten toen ze naar me lachte Je kijkt terug in de tijd Als je naar d'r kijkt Ja ze is praktisch Internagelaktisch Sorry als ik overdrijf Zelfs als ik naar boven kijk Zelfs als ik ooit deadde ben Dan weet je dat ik ergens ben Dan ben ik alsnog, in de lucht als sterrenstof Dan ben ik loesoe in de sky met diamonds om m'n nek bitch Diamonds om m'n nek Loessoe in de sky met diamonds om m'n nek bitch Diamonds om m'n nek, diamonds om m'n nek, diamonds om m'n nek, diamonds om m'n nek Vroeger was Young Yayo alleen nog maar Young Geen rapcentjes, geen tapen, geen stang Totdat hij uit het niks op tv kwam Ineens changde z'n hele leven, bam Shows in het weekend, geld op de bank Gelukkig aan het sterrenstof, maar telt het nog dan Hij wilde proeven van elke soort drank Men probeerde hem te zeggen hij was telkens zo lam En na een tijdje zat ik crazy in de put Toen uit de lucht kwam vallen Lady Luck Ze werd zijn baby en hij was haar baby terug En alle vlinders in zijn buik zeiden nee tegen die drugs Ik heb m'n Moccaprinsesje op m'n bankje Stemklankje, brengt nog steeds brood op 't plankje Soms denk ik terug, hef m'n drankje Met de sterren in de lucht ik zeg dank je De wereld is weer plat ja Op je bolle bips na
29
Golflengte afstand Van je hemellichaam Ze is van spectrale klasse Ooh, onaardse krachten (yeah) Losgebarsten toen ze naar me lachte Je kijkt terug in de tijd Als je naar d'r kijkt Ja ze is praktisch Internagelaktisch Sorry als ik overdrijf Zelfs als ik naar boven kijk Zelfs als ik ooit deadde ben Dan weet je dat ik ergens ben Dan ben ik alsnog, in de lucht als sterrenstof Dan ben ik loessoe in de sky met diamonds om m'n nek bitch Diamonds om m'n nek Loessoe in de sky met diamonds om m'n nek bitch Diamonds om m'n nek, diamonds om m'n nek, diamonds om m'n nek, diamonds om m’n nek De jeugd van tegenwoordig De lachende derde, 2010
Het meisje en de trom Zij had een trom gevonden om te slaan. Toen werd zij van metaal tot in haar tanden en trok een tinteling naar beide handen om op de trommel met stokken te slaan. Om met de trom op het toneel te staan achterovergebogen aan de banden die haar verbonden met de bonzen van de gespannen wanden van dit gromorgaan. Haar ogen zijn gesloten, want zij voelt het rhythme door haar lichaam zegevieren, een drift die zich op de roffelen koelt. Offer en overmacht slaan in elkander om. Meisje en instrument paren als dieren. Het levend meisje en de dode trom.
Gerrit Achterberg (1905-1962)
30
Het lied der dwaze bijen Wachtend tot de zon opkomt Is een manier om altijd weer het licht te zien En de nacht weer te vergeten Starend naar de horizon Heeft iets van niet meer kijken Van steeds weer verder reiken Naar wat jij eerst niet kon Het wordt beter Met elkaar wordt het beter En we weten dat morgen vlakbij is En zo weer voorbij is We zijn groter Bij elkaar zijn we groter Dus we proosten op dagen Vol zonlicht dat ieder gewicht dragen kan Varend op een verre ster Is een manier om altijd weer een weg te zien En hoe je thuis kunt komen Lichaam aan het evenwicht Als dansen op een koord Geeft toch een vergezicht Het heeft wel iets van dromen Het wordt beter Met elkaar wordt het beter En we weten dat morgen vlakbij is En zo weer voorbij is We zijn groter Bij elkaar zijn we groter Dus we proosten op dagen Vol zonlicht dat ieder gewicht dragen kan Laat mijn hand niet Laat mijn hand niet gaan Je hoeft dit niet alleen te doen Laat mijn hand niet Laat mijn hand niet gaan Je hoeft dit niet alleen te doen Het wordt beter Met elkaar wordt het beter En we weten dat morgen vlakbij is En zo weer voorbij is We zijn groter Bij elkaar zijn we groter Dus we proosten op dagen Vol zonlicht dat ieder gewicht dragen kan M. Nijhoff Nieuwe gedichten, 1934
31
Beter Wachtend tot de zon opkomt Is een manier om altijd weer het licht te zien En de nacht weer te vergeten Starend naar de horizon Heeft iets van niet meer kijken Van steeds weer verder reiken Naar wat jij eerst niet kon Het wordt beter Met elkaar wordt het beter En we weten dat morgen vlakbij is En zo weer voorbij is We zijn groter Bij elkaar zijn we groter Dus we proosten op dagen Vol zonlicht dat ieder gewicht dragen kan Varend op een verre ster Is een manier om altijd weer een weg te zien En hoe je thuis kunt komen Lichaam aan het evenwicht Als dansen op een koord Geeft toch een vergezicht Het heeft wel iets van dromen Het wordt beter Met elkaar wordt het beter En we weten dat morgen vlakbij is En zo weer voorbij is We zijn groter Bij elkaar zijn we groter Dus we proosten op dagen Vol zonlicht dat ieder gewicht dragen kan Laat mijn hand niet Laat mijn hand niet gaan Je hoeft dit niet alleen te doen Laat mijn hand niet Laat mijn hand niet gaan Je hoeft dit niet alleen te doen Het wordt beter Met elkaar wordt het beter En we weten dat morgen vlakbij is En zo weer voorbij is We zijn groter Bij elkaar zijn we groter Dus we proosten op dagen Vol zonlicht dat ieder gewicht dragen kan Bløf Alles blijft anders, 2011
32
Meisjes Lente in de klas. Achterin probeert er een verkeerde benen uit een driekwart afgedankte spijkerbroek. Halverwege werpen jongens ongemakkelijke blikken naar de dikste die haar borsten te veel ruimte heeft gelaten. Maar binnen handbereik de glazen prinses in een vlies van witte zijde, met donzen oksels en twee watervallen goudblond haar tot in haar schoot, de twee vluchtheuveltjes erbovenuit. Het knoopje van haar navel verspringt ja en nee mee op haar adem. Soms lijk ik weer een jongen als ik thuiskom van zo’n transparante dag.
Victor Vroomkoning Oud zeer, 1993 Op school stonden ze... Op school stonden ze op het bord geschreven, het werkwoord hebben en het werkwoord zijn; hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven, de ene werklijkheid, de andre schijn. Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven. Is van de wereld en haar goden zijn. Zijn is, boven de dingen uitgeheven, vervuld worden van goddelijke pijn. Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten. Is naar de aarde hongeren en dorsten. Is enkel zinnen, enkel botte plicht. Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken, is kind worden en naar de sterren kijken, en daarheen langzaam worden opgelicht. Ed Hoornik Verzamelde gedichten, 1983
33
Uitreiking van de diploma´s Onder de meisjes menig stevig stuk, maar er zijn ook van die nog hele tere, onder de jongens veel in herenkleren, en allen, allen stralend van geluk. Niet langer meer gebukt onder het juk Van heel veel saais om uit het hoofd te leren: niemand zal ooit nog bij hen informeren naar passé défini of overdruk. Maar ´t is meteen ook de examenklas, die vol saamhorigheid en warmte was, waarvan men zich zo zorgeloos ontdoet. Nu slaat voor ´t laatst de grote schooldeur dicht, en kijk, daar gaan ze: blij en doelgericht een toekomst met veel heimwee tegemoet.
Willem Wilmink Moet worden gevreesd dat het nooit bestond?, 1990
Je hebt de middelbare school doorlopen En denkt dat je iets heel bijzonders bent De hele wereld ligt nu voor je open Omdat je jong bent en intelligent Waaraan je een conclusie vast mag knopen: Je kunt niets beters wezen dan student Je hebt natuurlijk tal van idealen En ziet jezelf als daktuinconsulent Docent in binnensmonds gesproken talen Of bouwer van een weggooimonument Akkoord, maar laat ik toch maar eens herhalen Je kunt niets beters wezen dan student Je hoeft nog geen carrière uit te kienen Een ander is misschien al hartpatiënt – Zolang je zelf de kost niet moet verdienen Waarom de maatschappij dan ingerend? Die luchtkastelen worden gauw ruïnen Je kunt niets beters wezen dan student
Drs. P. Weelde & feestgedruis, 1986
34
Schrijver in cafés
Hij zit te schrijven in cafés zoals hij langs terrassen loopt: kwispelend van ongemak. Overal besmuikt gelach dat ritselt in zijn oren. Hij zoekt zijn tafels achterin. Graag was hij een kameleon die wegvalt tegen het behang, maar liever nog een rookwolk die verdwijnt in de Gauloises of een vlieg die onopvallend hangt aan het plafond. Hij bidt dat hij niet wordt herkend. Vervolgens is hij diep gegriefd dat niemand schijnt te weten wie hij is. Hij gaat een uur voor sluitingstijd. Achter zijn hielen daalt direct een schemer van gezelligheid.
Ingmar Heytze Alle goeds, 2001
Solliciteren
Nog nooit zo tergend opgegeten als tijdens dit gesprek door een driedelig gedaste bidsprinkhaan. Woorden stuiten op tafel, knikkers vallen op een glasplaat. Hij neemt slokken van mijn levensloop en boert onaangedaan. Hij rolt mij in. Hij steekt mij aan en rookt mij op. Dan mag ik gaan. Later belt men mijn stoffelijk overschot. Ik heb de baan.
Ingmar Heytze Alle goeds, 2001
35
Dieet
De huid eet zich een weg naar binnen. Twee aan twee worden de ribben teruggezet in de tamboerijn van de borst. De heupen komen bovendrijven in een bad van slinkend vet. Het gezicht wordt scherp gesneden met een mes van zelfverwijt. Tevreden tikkend registreert de weegschaal de verlichting. Het spiegelbeeld wordt transparant, de schaduw laat al zonlicht door. Het is nu zaak om weg te kwijnen tot een rekstok van ivoor. Ingmar Heytze Alle goeds, 2001
Steen ik vlieg niet op ik rol een steen de wereld rond die wordt groter die wordt groter en die werpt zijn schaduw over mij het is een warme schaduw er is de grond die in mijn zwarte voeten trekt en uit mijn haren groeit naar buiten het is wit ik noem het voedsel en ik zal tevreden zijn en rol de steen er zijn de snaren die ik heb in plaats van spieren dus ik speel de melodieën op de botten van mijn handen ze zijn triest ik noem ze taal ik vlieg niet op ik rol een steen de wereld rond en ik bekleed mij met zijn warme huid van schaduw ik heb lange haren ik heb lange zwarte voeten ik heb lange handen ik omhels ik ben een steen ik rol de wereld rond de zieke bomen die ik tegenkom ze worden ingewikkeld hun nerven ze zijn koud ik noem ze kracht ik zal tevreden zijn de schaduw rolt mij uit nu ben ik wentelwarm en moe en vraag mij af van wie het open graf is waar ik voor tot stilstand kom Martijn Teerlinck
36
De moeder de vrouw Ik ging naar Bommel om de brug te zien. Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden die elkaar vroeger schenen te vermijden, worden weer buren. Een minuut of tien dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken, mijn hoofd vol van het landschap, wijd en zijd laat mij daar midden uit oneindigheid een stem vernemen dat mijn oren klonken. Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren. Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer, en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren. O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer. Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren. Martinus Nijhoff Verzamelde gedichten, 1995 Aan Rika Slecht éénmaal heb ik u gezien. Gij waart Gezeten in een sneltrein die de trein Waar ik mee reed passeerde in volle vaart. De kennismaking kon niet korter zijn. En toch, zij duurde lang genoeg om mij het eindloos levenspad met fletse lach Te doen vervolgen. Ach! geen enkel blij Glimlachje liet ik meer, sinds ik u zag. Waarom ook hebt gij van dat blonde haar, Daar de engelen aan te kennen zijn? En dan, Waarom blauwe ogen, wonderdiep en klaar? Gij wist toch, dat ik daar niet tegen kan! En waarom mij dan zo voorbijgesneld, En niet, als ’t weerlicht, ’t rijtuig opgerukt, En om mijn hals uw armen vastgekneld, En op mijn mond uw lippen vastgedrukt? Gij vreesder mooglijk voor een spoorwegramp? Maar, Rika, wat kon zaalger voor mij zijn, Dan, onder hels geratel en gestampt, Met u verplet te worden door één trein? Piet Paaltjens Snikken en Grimlachjes, 1867
37
De tuinman en de dood Een perzisch Edelman: Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, Mijn woning in: ‘Heer, Heer één ogenblik! Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood. Ik schrok, en haastte mij langs de andre kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand. Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan, Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!’Van middag – lang reeds was hij heengespoedHeb ik in ’t cederpark de Dood ontmoet. ‘Waarom’, zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, ‘Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?’ Glimlachend antwoordt hij: ‘Geen dreiging was ‘t, Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast, Toen ‘k ’s morgens hier nog stil aan ’t werk zag staan, Die ‘k ’s avonds halen moest in Ispahaan.’ P.N. van Eyck Verzameld werk, 1887 –1954
Ineens Ineens was ik het vermogen om warmte vast te houden verloren. Nu de kinderen het huis uit zijn, snoof ik, ja, ja. Ik kroop onder steeds meer dekens. De kachel loeide. De warmste van ons tweeën kon mij niet meer verhitten. Ik rilde en huiverde alsof ik oog in oog stond met de dood. Wat ook zo was. De dood en ik stonden op een dijk. Tussen ons was niets dan een aanzienlijke afstand.
Anna Enquist Alle gedichten, 2005 Oorspronkelijk in Klaarlichte dag, 1996
38
Erwtjes Toen ze een meisje was van zeventien moest ze een hele middag erwtjes doppen op het balkon. Ze wou de teil omschoppen. Ze was heel woest. Ze kon geen erwt meer zien. Toen ging ze maar wat dromen, van geluk, en dat geluk had niets van doen met erwten maar met de Liefde en de Grote Verte. Dat dromen hielp. Het scheelde heus een stuk. En dat is meer dan vijftig jaar terug. Ze is nu zeventig en heel erg fit en altijd als ze ’s middags even zit, mijmert ze, met een kussen in de rug, over geluk en zo .... een beetje warrig, maar het heeft niets te maken met de Verte en met de Liefde ook niet. Wel met erwten, die komen altijd weer terug, halsstarig. Ach ja, zegt ze. Ik kan mezelf nog zien, daar in mijn moeders huis op het balkon, bezig met erwtjes doppen in de zon. Dat was geluk. Toen was ik zeventien. Annie M.G. Schmidt Tot hier toe. (...), 1987
Herinnering aan Holland Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan, rijen ondenkbaar ijle populieren als hoge pluimen aan de einder staan; en in de geweldige ruimte verzonken de boerderijen verspreid door het land, boomgroepen dorpen, geknotte torens, kerken en olmen in een groots verband . de lucht hangt er laag en de zon wordt er langzaam in grijze veelkleurige dampen gesmoord, en in alle gewesten wordt de stem van het water met zijn eeuwige rampen gevreesd en gehoord. H.Marsman Verzameld werk, 1979
39
voor de kat de wereld staat in brand en ik speel viool met wat men in mijn hoed smijt financier ik de fabriek die violen maakt de wereld staat in brand en ik speel viool ik geef je geen roosje mijn roosje ik geef je een viooltje mijn viool want de wereld staat in brand de wereld staat in brand en ik speel viool ik plant geen bloem in de loop van je geweer ik geef je een viool de wereld staat in brand en ik speel viool ik bak de viool ik frituur de viool ik flambeer de viool de viool staat in brand en ik speel viool Tsjaed Bruinja Overwoekerd, 2010
Brieven op zee Gelezen worden ze ontelbre malen, Al was de inhoud haast vooruit geweten, Van 't zelfde levensstof in alle talen En op den duur tot op het woord versleten. Toch weer ontvouwd, na 't eenzaam avondeten, Des nachts op wacht, te kooi en na 't verhalen; Voor hen die zooveel eenzaamheid verbeten Is uit die letters leeftocht nog te halen. Tusschen lieve en liefhebbende steeds staat er Van kroost, huis, dorp en eiland weer 't alleen Bij trouw, geboorte en dood gevarieerd relaas. Na tal van reizen is het of een waas 't Bekende aan land omhult, men is alleen En hoort bij 't schip en houdt het met het water.
J. Slauerhoff (1898-1936) Verzamelde Gedichten
40
Insomnia Denkend aan de dood kan ik niet slapen, En niet slapend denk ik aan de dood, En het leven vliedt gelijk het vlood, En elk zijn is tot niet zijn geschapen. Hoe onmachtig klinkt het schriel 'te wapen', Waar de levenswil ten strijd mee noodt, Naast der doodsklaroenen schrille stoot, Die de grijsaards oproept met de knapen. Evenals een vrouw, die eens zich gaf, Baren moet, of ze al dan niet wil baren, Want het kind is groeiende in haar schoot, Is elk wezen zwanger van de dood, En het voorbestemde doel van 't paren Is niet minder dan de wieg het graf.
J.C. Bloem (1887-1966) Uit: Verzamelde gedichten, 2de dr. (1965)
Te Middelharnis is een kind verdronken Te Middelharnis is een kind verdronken. Sober berichtje in het avondblad: 't stond bij een hooiberg die had vlam gevat en bij een zolderschuit, die was gezonken. Zes dagen heeft het in mij nageklonken. Op het kantoor vroeg men: zeg, heb je wat? Ik werkte door, maar steeds weer hoorde ik dat: te Middelharnis is een kind verdronken. En kranten waaien weg en zijn verouderd, de dagen korten, nachten worden kouder, maar over 't water komt zijn kleine stem. -Te Middelharnis, denk ik, 'k denk aan hem en bed zijn hoofdje tussen hart en schouder, en zing voor hem dit lichte requiem.
Ed Hoornik (1910-1970) Uit: Verzamelde Gedichten (1966)
41