Van de redactie Met Andere Woorden biedt deze keer een zeer gevarieerde inhoud. Als eerste richten wij de aandacht op een vertaling in het Javaans. De Leidse Universiteitsbibliotheek bezit een intrigerend negentiende-eeuws handschrift van de zendeling Carel Poensen, waarin een Javaanse vertaling van het Johannesevangelie wordt gegeven. Opmerkelijk is dat deze vertaling in dichtvorm is. De Leidse javanicus Willem van der Molen gaat nader op dit geschrift in. De Apeldoornse oudtestamenticus Jaap Dekker stuitte in het kader van een studie naar Ezechiël 20 op opvallende vertaalkeuzes in De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV). In zijn bijdrage bespreekt hij de tekst en plaatst enkele kanttekeningen bij de vertaling in de NBV. De rubriek Uitgelezen heeft de Biestkensbijbel uit 1560 tot onderwerp. In deze rubriek wordt niet alleen aandacht geschonken aan de vertaling an sich, maar ook aan de versieringen op het voorplat en op de titelpagina. Ter gelegenheid van het veertigjarig jubileum van de serie Wat de bijbel ons vertelt, met de bekende tekeningen van Kees de Kort, wordt in december in het Bijbels Museum in Amsterdam een tentoonstelling aan het werk van de kunstenaar gewijd. Frans van Houwelingen sprak met Kees de Kort over diens werk. Deze zomer hielden de United Bible Societies (UBS), de internationale koepelorganisatie van bijbelgenootschappen, de driejaarlijkse conferentie van vertaalconsulenten. Een belangrijk thema op deze conferentie was de plaats van een bepaalde (bijbel)vertaaltheorie, de zogenaamde Framestheorie, in het werk van de UBS, speciaal in het vertaalonderwijs. De naam Frames is afgeleid van het boek Bible Translation. Frames of Reference, verschenen in 2003. Lourens de Vries bespreekt de discussie over de rol van het Frames-model op deze conferentie in Kenia. Groningse vertalers leggen in de lofzang op de wijsheid uit Job 28 een ander accent dan in bijbelvertalingen tot nu toe gebruikelijk is. De Groningse bijbelvertaler Roorda noemt in zijn bijdrage een aantal argumenten voor een alternatief. In de weergave van 2 Samuël 13:39 komen in diverse vertalingen soms tegenstrijdige interpretaties naar voren. Jaap van Dorp geeft in zijn rubriek over vertaalproblemen een antwoord op de vraag welke interpretatie de voorkeur moet krijgen. Naar aanleiding van Van Dorps bijdrage in het vorige nummer van Met Andere Woorden over de vertaling van het tweede gebod – Exodus 20:5b – gaat Jurrien Mol nog eenmaal hier nader op in. 1 Met Andere Woorden (25) 4
Nieuw in de redactie is Boukje Thijs. Na haar studie Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit Leiden was zij verbonden aan het Constantijn Huygens Instituut te Den Haag. Sinds september is zij als neerlandicus en uitgeefcoördinator in dienst van het Nederlands Bijbelgenootschap.
2 Met Andere Woorden (25) 4
Johannes op maat Over een Javaanse vertaling van het Johannesevangelie in dichtvorm
Willem van der Molen
Een handschrift van Poensen Onder de handschriften in Leiden die bekend staan als de CollectiePoensen, bevindt zich een Javaanse vertaling van het Johannesevangelie. Dat er zo’n collectie is en dat zich juist daarin zo’n vertaling bevindt, zal niemand verbazen die de naam Poensen kent. Carel Poensen (1836-1919) heeft in de tweede helft van de negentiende eeuw jarenlang als zendeling op Java gewerkt en altijd grote belangstelling voor de Javaanse taal en cultuur aan de dag gelegd. Wel opmerkelijk is dat de vertaling van codex Or. 5770 – dat is het bibliotheeknummer van het betrokken handschrift – in dichtvorm is. Alle andere Javaanse bijbelvertalingen die ik ken, zijn in proza. Nu is de Javaanse literatuur gedurende vele eeuwen voornamelijk in poëzie geschreven. Ook in de dagen van Poensen was poëzie nog de norm, al begon dat onder westerse invloed juist te veranderen. Hebben wij hier te maken met een vroeg voorbeeld van het streven om de Bijbel te verpakken in een vorm die de doelgroep aanspreekt? Een andere vraag is welke status de tekst heeft: gaat het om een nieuwe vertaling, is het de poëtische omwerking van een bestaande vertaling? En wat is eigenlijk de status van het handschrift: een manuscript in de moderne zin van het woord, bestemd voor de drukker – en is het dan naar de drukker gebracht? –, of een traditioneel, met de hand vermenigvuldigd boek, bedoeld voor circulatie in die vorm? Pas in de negentiende eeuw begon de traditionele manier om teksten met de hand te vermenigvuldigen op Java te wijken voor de reproductie via de drukpers. Ook die overgang heeft Poensen meegemaakt. Niet minder intrigerend is de vraag door wie de poëtische vertaling of bewerking gemaakt is, en wanneer. Wat is Poensens aandeel? Was hij alleen de eigenaar van het handschrift, of was hij misschien de kopiist of zelfs de auteur van de tekst? Waarom is trouwens het Johannesevangelie op deze wijze vertaald en niet een ander boek uit de Bijbel? De belangrijkste vraag is natuurlijk wat de kwaliteit 3 Met Andere Woorden (25) 4
Johannesevangelie in het Javaans in dichtvorm. UB Leiden, Hs. Or. 5770 Foto: UB Leiden
4 Met Andere Woorden (25) 4
van het werk is: wat staat er, en hoe staat het er? De antwoorden op deze vragen blijken moeilijk te vinden. De documentatie is summier; wij moeten het vooral hebben van het handschrift en de tekst zelf – die geen van tweeën veel loslaten. Tot er grondige studie van tekst en, indien aanwezig, van archieven is gemaakt, valt er nog niet zoveel te zeggen. Ik zal mij hier daarom tot een indruk beperken. Eerst zal ik iets zeggen over de historische achtergrond van het handschrift en de tekst. Daarna ga ik in op de kwaliteit van de tekst. Of er andere handschriften met deze tekst bestaan, is mij niet bekend. Voor zover ik weet is de tekst nooit in druk verschenen.
Onbekende herkomst Er staan geen namen in het handschrift, er wordt geen jaartal vermeld. We weten alleen dat het handschrift ouder is dan 1913, want in dat jaar schonk Poensen zijn verzameling aan de universiteit van Leiden. Waarschijnlijk is het ook ouder dan 1891, het jaar waarin Poensen repatrieerde. De handschriftencatalogus stelt de tijd van ontstaan op de tweede helft van de negentiende eeuw en de herkomst op Oost-Java1; of deze bewering op meer berust dan alleen het gegeven dat Poensen daar in die tijd woonde en werkte, laat de catalogus in het midden. Schrift en papier zijn zo te zien niet ouder dan de negentiende eeuw. Nader onderzoek van het papier kan leiden tot een nauwkeuriger afbakening. Codex Or. 5770 is een kopie. Dat blijkt uit typische kopiistenverschrijvingen als het overslaan van regels die naderhand in de kantlijn zijn toegevoegd en dergelijke. Het informele karakter van de opmaak wijst in de richting van een handschrift voor eigen gebruik of van kopij voor de drukker, niet van een traditioneel, met de hand geschreven boek. Het handschrift bevat behalve de tekst van het Johannesevangelie ook een woordenlijst: een verklarende lijst van poëtische uitdrukkingen uit de tekst. De verklaringen zijn in het Javaans, maar hier en daar staat er opeens een Nederlands woordje tussendoor, bijvoorbeeld ‘umijil: verlengde vorm voor mijil’, ‘ngandikeng voor ngandika ing’. We moeten de opsteller van de woordenlijst dus zoeken in een Nederlandstalige omgeving. Anders dan men misschien zou verwachten, is de opsteller van deze woordenlijst niet een lezer van de tekst maar de auteur zelf. Dat blijkt op de laatste bladzijde van de woordenlijst, waar verantwoording wordt afgelegd van een bepaalde vertaling: tutup muka is een stuk witlinnen, met Arabische letters beschreven, waarmede het aangezigt der lijken bedekt wordt. Dit heb ik voor Zweetdoek genomen 5 Met Andere Woorden (25) 4
(De term staat in Joh. 20:7. Tutup muka betekent letterlijk ‘bedekking van het gelaat’.) Deze auteur hoeft overigens geen Nederlander te zijn geweest; er waren ook Javanen met een goede kennis van het Nederlands (onder wie Javanen in dienst van zendelingen en bijbelvertalers).
Een commentator Het loont de moeite om nog even stil te staan bij tutup muka. De auteur vindt blijkbaar dat hij een vondst gedaan heeft en dat wil hij graag onderstrepen. Zo interpreteer ik zijn commentaar. Geen enkele andere term in de woordenlijst krijgt commentaar. Er is inderdaad wel iets met de term aan de hand. De gedrukte vertalingen uit de negentiende eeuw hebben voor ‘zweetdoek’ alle iets anders, de woordenboeken uit die tijd kennen de hele uitdrukking tutup muka niet eens. Pas in de vierde druk van het woordenboek van Gericke en Roorda uit 1901 maakt tutup muka zijn intrede. Dat is de druk die als eerste profiteert van de individuele bijdrage van de javanicus Johannes Albertus Wilkens (ter onderscheiding van het gezamenlijke werk van deze zelfde Wilkens en zijn collega Carel Frederik Winter, waar de voorafgaande drukken op gebaseerd waren).2 Het lemma tutup muka in Gericke-Roorda is dus vermoedelijk aan Wilkens te danken. Nu vraag ik mij af hoe de auteur van Or. 5770 de uitdrukking met de bijbehorende uitleg heeft kunnen vinden. Niet in de vierde druk van Gericke-Roorda want die was er nog niet in 1891, toen het handschrift naar alle waarschijnlijkheid al bestond – Poensen keerde immers in 1891 naar Nederland terug. Hij heeft dus zeer waarschijnlijk toegang gehad tot het manuscript van Wilkens’ lexicografische materiaal, dat in Batavia bewaard werd. Dat hij van die mogelijkheid gebruikgemaakt heeft, lijkt mij zeker: de betekenisomschrijving van tutup muka in Or. 5770 stemt woordelijk overeen met die van Wilkens en is dus overgenomen. Bovendien moet hij geweten hebben wat hij zocht, want de Javaanse vertaling van een Nederlandse term is niet te vinden in een Javaans-Nederlands lexicon. Althans, het ligt niet voor de hand om daar te zoeken, zeker niet als dat lexicon uit 43 handgeschreven delen van elk ruim 200 bladzijden bestaat.3 Kan, gezien de grote nadruk in Or. 5770 op een term die van Wilkens afkomstig is, Wilkens zelf de auteur van Or. 5770 geweest zijn? Dat is een verleidelijke gedachte, maar toch denk ik dat het niet zo is. De tekst bevat hier en daar vergissingen die kenmerkend zijn voor iemand die het Javaans op latere leeftijd als tweede taal heeft geleerd, maar onwaarschijnlijk zijn voor iemand als Wilkens, die van kindsbeen af Javaans sprak. Zo’n vergissing is bijvoorbeeld de vertaling kutha, ‘stad’, als aanduiding voor Jeruzalem in Joh. 19:20 (‘want de plaats, daar Jezus gekruist werd, was 6 Met Andere Woorden (25) 4
nabij de stad’).4 Maar Jeruzalem was niet een stad in het algemeen; het was een politiek centrum, een oude hofstad bovendien. Voor dergelijke steden heeft het Javaans een apart woord, negara.
De verhouding tot de andere vertalingen Hoe verhoudt Or. 5770 zich tot de andere vertalingen uit de negentiende eeuw, die van Brückner uit 1829, Gericke uit 1848 en Jansz uit 18881890?5 Ik heb ervan afgezien de hele tekst door te werken; dat zou te veel tijd gevergd hebben en was voor de indruk waar het mij om te doen is ook niet nodig. Volkomen willekeurig heb ik gekozen voor de hoofdstukken 1-3, 19 en 21; Joh. 20:7 is al even aangestipt. Een onverwachte, curieuze beperking bij mijn vergelijking is dat ik geen gebruik heb kunnen maken van de negentiende-eeuwse vertalingen van Jansz, omdat gebleken is dat daarvan in Nederland geen exemplaren zijn. Ik heb de indruk dat er gewerkt is vanuit een Nederlandse vertaling, niet vanuit een van de Javaanse vertalingen of vanuit het Grieks, door iemand die uitstekend Javaans kende maar van sommige Nederlandse begrippen het Javaanse equivalent niet wist. Dat de auteur van Or. 5770 niet uit het Grieks vertaald heeft, blijkt uit passages als Joh. 1:23, over het recht maken van de weg des Heren. Gericke geeft het Griekse woord euthunate het beste weer, met het Javaanse woord voor ‘rechttrekken, straktrekken’. Brückners ‘in orde brengen’ is vaag. Or. 5770 vertaalt fout met ‘vlak maken’ want dat slaat op kuilen en bobbels, niet op bochten. Als de auteur van Or. 5770 het Grieks gelezen had, zou hij deze fout niet gemaakt hebben. De oriëntatie van Or. 5770 op de Statenvertaling blijkt uit passages als de volgende. In Joh. 1:46 noemt Filippus Mozes, die in de wet geschreven heeft over Jezus. Voor de wet van Mozes heeft het Javaans het woord Torèt, te onderscheiden van wet in het algemeen, dat angger-angger of kukum is. Brückner en Gericke vertalen ‘wet’ hier dan ook met Torèt. Het Nederlands maakt geen onderscheid; de Statenvertaling vertaalt met ‘wet’, of het nu om de wet van Mozes gaat of om wet in het algemeen. Or. 5770 kiest voor kukum, een correcte vertaling van ‘wet’, maar niet van ‘wet van Mozes’. De vertaler heeft dus zeker niet Brückner of Gericke voor zich gehad; als hij de Nederlandse Statenvertaling heeft gebruikt, heeft die hem natuurlijk niet op het spoor van het verschil tussen de ene en de andere wet gezet. In Joh. 19:3 mishandelen de soldaten Jezus op een manier waar het Javaans dankzij een groot aantal synoniemen precies op de juiste nuance kan afstemmen. Volgens Brückner en Gericke geven de soldaten Jezus een slag met de vlakke hand in het gezicht (elk van de beide vertalingen heeft een iets ander woord, dat net een ander effect suggereert). De Statenvertaling 7 Met Andere Woorden (25) 4
zegt: ‘En zij gaven hem kinnebakslagen’. Het woord dat Or. 5770 hier gebruikt, betekent ‘iemand met de vuist een slag onder tegen de kin geven’. Die vertaling sluit aan bij de Nederlandse tekst, niet bij de beide Javaanse vertalingen. Voordat Nathanaël bij Jezus kwam, had deze hem onder een vijgeboom zien zitten; zie Joh. 1:49. ‘Boom’ is niet moeilijk; dat is wit. Maar wat is nu een vijgeboom? Brückner en Gericke brengen het niet verder dan wit arah, een benaming die in hun tijd al op zijn retour was (de moderne vertaling heeft wit anjir). Blijkbaar kwam de auteur van Or. 5770 er evenmin uit; hij laat het bij wit fih, krachtens het goede beginsel van tempo doeloe: wat je niet weet, blijft zo. De Statenvertaling specificeert het geurwerk in Joh. 19:39 als ‘een mengsel van myrrhe en aloë’. Is de auteur van Or. 5770 te weinig met de Javaanse woorden voor deze begrippen in aanraking geweest om ze zich eigen gemaakt te hebben? Brückner en Gericke vertalen precies wat er staat; Or. 5770 daarentegen verbergt zijn onwetendheid achter de samenvatting ganda awatawis, ‘enig reukwerk’. Op grond van deze en dergelijke passages geloof ik dat de tekst van Or. 5770 geen bewerking is van Brückners of Gerickes vertaling maar een nieuwe vertaling, en wel een vertaling op basis van de Statenvertaling, niet rechtstreeks uit het Grieks.
Vertaalperikelen De vertaling van een vertaling is natuurlijk per definitie minder dan een rechtstreekse vertaling. Maar dat wil niet zeggen dat Or. 5770 als Javaanse tekst onderdoet voor de teksten van Brückner of Gericke. Integendeel, de vertaalproblemen waarmee zij geconfronteerd zijn, die voor een deel ook die van Or. 5770 zijn, zijn daar heus niet altijd slechter opgelost. Een paar voorbeelden kunnen dit illustreren. Alle vertalers uit de begintijd hebben geworsteld met de weergave van christelijke termen als dopen en avondmaal. Een goede term voor ‘avondmaal’ heeft geen van drieën kunnen vinden; ze vertalen het woord letterlijk, wat een grappige aanduiding voor een niet-bestaand concept oplevert (de moderne vertaling gebruikt een term die ‘feestdis’ betekent). Voor ‘dopen’ maakt Brückner een nieuw woord, waarmee hij alle gewenste grammaticale afleidingen kan genereren: baptis (hij was Baptist). Gericke houdt het op Javaanse woorden voor ‘onderdompelen’, die – afgezien van de dogmatische implicaties – door hun onomatopeeïsch karakter toch wel wat afbreuk aan het plechtige karakter van de handeling gedaan zullen hebben. Or. 5770 kiest voor nyranekake, een Javaanse werkwoordsvorm die teruggaat op het Arabische leenwoord nasrani, ‘christen’ (eigenlijk: ‘uit Nazareth’, dus een aanduiding voor Jezus). Het 8 Met Andere Woorden (25) 4
Javaanse werkwoord betekent letterlijk ‘christen maken’; het moet dezelfde connotatie hebben gehad als de Europese aanduiding ‘mohammedaan’ voor een moslim heeft. Andere problemen lagen niet in de christelijke maar in de culturele sfeer (hoe bijvoorbeeld ‘woestijn’ of ‘metreten’ te vertalen?).
Mystieke tendens Welke oplossingen de vertalers voor zulke problemen kiezen, heeft veel te maken met kennis, taalgevoel en vertaalprincipes. In één opzicht echter staat de auteur van codex Or. 5770 apart van de beide andere vertalers: daar waar hij termen hanteert die thuishoren in de Javaanse mystiek. De auteur valt met de deur in huis: ‘bij God’ in Joh. 1:1 vertaalt hij als ‘één zijn met God’ (zie de Javaanse tekst en de Nederlandse vertaling in de volgende paragraaf). Brückner en Gericke hebben allebei een uitdrukking voor ‘zijn bij’. In regel 5 van dezelfde passage komt hij twee lettergrepen te kort; hij vult de regel op met het woord voor ‘Heer’, Gusti, in de mystiek bekend uit het begrippenpaar kawula-Gusti, dat de bijzondere verhouding tussen God en godzoeker omschrijft. Nog zo’n beladen begrippenpaar doemt op in het gesprek van Jezus met Nikodemus (Joh. 3:8): Nikodemus kent in Or. 5770 niet de sangkanparan, ‘herkomst-en-bestemming’, van de wind. In de Javaanse mystiek is dit de favoriete uitdrukking als er sprake is van de uiteindelijke herkomst en uiteindelijke bestemming van de mens. Brückner gebruikt weliswaar dezelfde omschrijving in zijn vertaling maar ontneemt haar haar mystieke lading door de woorden uiteen te plaatsen. Gericke daarentegen gaat hier voor één keer mee met Or. 5770. Ik vraag mij af of in de mystieke lading van Johannes niet de sleutel ligt voor het antwoord op de vraag waarom nu juist het Johannesevangelie uitgekozen is om in Javaanse dichtvorm vertaald te worden: leende de inhoud zich naar de smaak van de auteur van Or. 5770 het beste voor de door hem gewenste aanpassing in mystieke zin? Er is echter meer onderzoek nodig dan binnen de grenzen van dit artikel mogelijk is om hierover duidelijkheid te verschaffen.
Javaanse poëzie Het gedicht van codex Or. 5770 is geschreven in de traditionele vorm van de Javaanse poëzie. Deze vorm is gebruikt voor verhalende teksten van historische of romantische aard, maar ook voor bijvoorbeeld zedenkundige werken. Rijm en klemtoon of heffingen spelen geen rol: die zijn er niet. Wel belangrijk zijn zaken als het aantal regels per strofe, het aantal lettergrepen per regel en de slotklinker van iedere regel. 9 Met Andere Woorden (25) 4
Zie onderstaand voorbeeld, Joh. 1:1-3: ing purwane ana Sabda Sabdeku lan Allah nunggil Allah iya Sabda ika purwanira Sabda lagi bareng lan Allah Gusti salir tinitahken sampun denira wau Sabda myang sabarang kang dumadi tan ana kang tan tinitah dening Sabda
in den beginne was het Woord het Woord en God waren één God was dat Woord in den beginne was het Woord bij God de Heer alles is geschapen door dat Woord en niets van alles wat geworden is is er dat niet geschapen is door het Woord
Dit couplet telt negen regels van een bepaalde, voorgeschreven lengte (van regel tot regel verschillend), elk met een bepaalde, eveneens voorgeschreven slotklinker (die eveneens van regel tot regel anders is). Al deze zaken liggen vast: het volgende couplet heeft precies dezelfde structuur. Alle opeenvolgende coupletten met deze structuur vormen een zang; daarna begint de volgende zang, waarvan de strofen een andere structuur hebben: een ander aantal regels, een ander aantal lettergrepen binnen iedere regel, een andere slotklinker. Vergelijk Johannes 2:1-2: praptane ing tigang ari wonten wiwaha ing Kanah jro tanah Galileyane ibune Yesus neng kana Yesus lan sabatira iya inguleman mriku denira kang darbe karya
na verloop van drie dagen was er een bruiloft in Kana in het land Galilea de moeder van Jezus was daar Jezus en zijn discipelen waren daar eveneens uitgenodigd door degene die het feest gaf
Deze strofe uit Joh. 2 telt zeven regels, ook weer van een bepaalde, onderling verschillende lengte en slotklinker, net als Joh. 1, maar met een andere invulling. De traditionele dichter had zo’n negen veelgebruikte dichtvormen tot zijn beschikking, naast een aantal minder vaak gebruikte dichtvormen. Or. 5770 telt evenveel zangen als er hoofdstukken in Johannes zijn, namelijk 21. De coupletten van het gedicht en de verzen van de prozatekst gaan niet gelijk op: elk couplet dekt meerdere verzen. De formele eisen van de Javaanse dichtmaat maken misschien een wat gekunstelde indruk op iemand die niet aan deze vorm van poëzie gewend is. Maar zij vormen de onmisbare basis voor een dimensie van heel andere aard: de melodische voordracht. Lezen is in de traditionele Javaanse literatuur niet stil lezen maar hardop zingen volgens de melodie die bij de 10 Met Andere Woorden (25) 4
desbetreffende dichtmaat hoort, die iedere geletterde Javaan vroeger kende. De auteur van Or. 5770 heeft deze gedachte keurig verwerkt in zijn tekst. Waar in Joh. 19:20 gezegd wordt van het bordje dat Pilatus op het kruis heeft laten timmeren: ‘Dit opschrift dan lazen velen van de Joden’, is het werkwoord voor ‘lezen’ in het Javaans weergegeven met een woord dat ‘laten klinken’ betekent.
Van proza naar poëzie De aangehaalde voorbeelden hebben al duidelijk gemaakt dat de tekst hier en daar aangepast is aan de eisen van het gedicht. Zie de slotregel van het tweede voorbeeld, waar ‘door degene die het feest gaf’ toegevoegd is om aan het vereiste aantal verzen te komen (het ‘ter bruiloft’ in ‘ter bruiloft uitgenodigd’ in de vorige regel is niet weggelaten door de dichter, maar ligt besloten in het door hem gebruikte werkwoord. Er wordt over het geheel genomen bijzonder weinig weggelaten.) Dit probleem speelt ook binnen de regel. Zie de toevoeging van Gusti, ‘Heer’, in regel 5 van het eerste voorbeeld uit de vorige paragraaf, omwille van het benodigde aantal lettergrepen. Soms moet een dichter helaas zelfs een beroep doen op een minder, of totaal niet gangbaar synoniem, of maar weer eens een stoplap uit de kast halen, om aan het vereiste aantal lettergrepen te komen dan wel de juiste slotklinker te treffen. De traditionele Javaanse dichter kon zich in dit opzicht meer permitteren dan zijn Nederlandse collega, maar ook in de Javaanse literatuur gold dat een dichter beter was naarmate hij minder vaak zijn toevlucht tot dergelijke kunstgrepen hoefde te nemen. Or. 5770 behoort naar mijn indruk niet tot de top maar kan een vergelijking met het gemiddelde gedicht zeker doorstaan. Er valt nog meer te zeggen over de eisen van het traditionele gedicht, zoals over de eis de juiste dichtmaat te kiezen, die naar de stemming welke zij geacht wordt weer te geven het beste past bij de inhoud van een gegeven hoofdstuk, of de eis van dichterlijke taal, waar in het geval van Or. 5770 de bijgevoegde woordenlijst getuigenis van aflegt, maar ik laat het hierbij. De lezer zal ook zo wel geloven dat het schrijven van een traditioneel Javaans gedicht geen sinecure was.
Besluit In het handschrift van Poensen met het nummer Or. 5770 bezit de Universiteit van Leiden een intrigerend geschrift dat allerlei vragen oproept. Sommige, zoals de vraag over de status van het handschrift, zijn in dit artikel beantwoord; andere, bijvoorbeeld over de auteur van de tekst, zijn open gebleven. Wat ik als de belangrijkste vraag beschouw, te weten wat er in de tekst van het handschrift staat en hoe het er staat, 11 Met Andere Woorden (25) 4
vereist uitvoeriger onderzoek. Ik hoop duidelijk gemaakt te hebben dat zulk onderzoek alleszins de moeite waard is.6 Dr. W. van der Molen is docent Oud-Javaans aan de Universiteit te Leiden. Noten 1 Theodore G.Th. Pigeaud, Literature of Java. Catalogue raisonné of Javanese manuscripts in the Library of the University of Leiden and other public collections in the 2 3 4 5
Netherlands. Vol. 2: Descriptive lists of Javanese manuscripts, The Hague 1968, 340. Zie het voorwoord van 1901, pagina V. Pigeaud, 102. Ik citeer in dit artikel de Statenvertaling in de veronderstelling dat deze vertaling ter beschikking stond van de auteur van Or. 5770. Ik gebruik een uitgave van 1881. Zie het overzicht in T.H. Darlow en H.F. Moule, Historical catalogue of the printed editions of Holy Scripture in the library of the British and Foreign Bible Society. 4 delen. Deel 2: Polyglots and languages other than English. New York 1963, 851-854.
6
Met dank aan R.E. Jordaan en K.J.J. Korevaart voor hun kritische opmerkingen.
Geraadpleegde literatuur Gottlob Brückner, Hè kainè dhiathèkè. Tegesipun sakathahing seratipun Prajanjiyan ingkang Anyar menggah ing mahagusti Yésus Kristus. Sampun kajawèkkaken déning –. Srirampor 1829. T.H. Darlow en H.F. Moule, Historical catalogue of the printed editions of Holy Scripture in the library of the British and Foreign Bible Society. 4 delen, New York 1963. J.F.C. Gericke, Sakathahipun serat Prajangjeyan Enggal. Saking basa Yunani kabasakaken Jawi, ’s-Gravenhage 1848. J.F.C. Gericke en T. Roorda, Javaansch-Nederlandsch handwoordenboek. 4e, verm. en verb. dr. door A.C. Vreede m.m.v. J.G.H. Gunning. Amsterdam, Leiden 1901. Handschrift Poensen, Bibliotheek van de Universiteit Leiden, OR. 5770. Theodore G.Th. Pigeaud, Literature of Java. Catalogue raisonné of Javanese manuscripts in the library of the University of Leiden and other public collections in the Netherlands. Vol. 2: Descriptive lists of Javanese manuscripts. The Hague 1968. Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.
12 Met Andere Woorden (25) 4
Vrees voor naamschade bij de volken Kanttekeningen bij Ezechiël 20 in de NBV
Jaap Dekker
In het kader van een exegetische studie naar Ezechiël 20 stuitte ik op enkele frappante vertaalkeuzes in de NBV. Het betreft vertaalkeuzes die elk voor zich wel te billijken zijn, maar die de scopus van Ezechiël 20 als geheel naar mijn indruk te weinig in rekening brengen. Het voert te ver om ook de vele hermeneutische en theologische vragen die met dit bijbelhoofdstuk verbonden zijn in deze bijdrage aan de orde te stellen. Ik beperk mij tot enkele kanttekeningen bij de vertaling. Terugblik vanuit één perspectief Karakteristiek voor de gerichtsprediking van Ezechiël zijn vooral die passages waarin de profeet terugblikt op Israëls geschiedenis. In de hoofdstukken 16 en 23 maakt hij daarbij gebruik van prachtig uitgewerkte metaforen: Jeruzalem wordt voorgesteld als een door de HEER grootgebrachte vondeling; Samaria en Jeruzalem worden samen neergezet als twee zusters die zich door haar minnaars lieten betasten. Ook hoofdstuk 20 bevat een profetische terugblik op Israëls geschiedenis. Een uitgewerkte beeldspraak ontbreekt deze keer, maar de profetische kijk waarvan dit hoofdstuk blijk geeft, is minstens zo verrassend. Om zijn boodschap zo duidelijk mogelijk te laten overkomen, vertelt Ezechiël Israëls geschiedenis consequent vanuit één enkel perspectief. Dat ene perspectief is de naam die de HEER aan Israël heeft bekendgemaakt en die hij niet wil laten ontwijden. Met een motief dat mogelijk zijn thuishaven heeft in de verhalen van Mozes (vgl. Ex. 32:12 en Num. 14:13-16), laat Ezechiël zien hoe de voortgang van Israëls geschiedenis vanaf het begin aan een zijden draadje heeft gehangen. Aan het zijden draadje van de naam die de HEER had hoog te houden en die geen schade mocht lijden in de ogen van de volken.
13 Met Andere Woorden (25) 4
Globaal genomen is de opbouw van Ezechiël 20 redelijk inzichtelijk. Na een korte inleiding (vers 1-4) verhaalt de profeet de geschiedenis van Israël in een drietal episodes, die elk volgens hetzelfde patroon worden beschreven: Israël in Egypte (vers 5-9), de eerste generatie in de woestijn (vers 10-17) en de tweede generatie in de woestijn (vers 18-26). Ezechiël beperkt zich dus tot die momenten die het hart vormden van Israëls belijden (vgl. Deut. 26:5-9). In elke episode klinkt het als een refrein dat de HEER zijn toorn wilde uitstorten, maar dat Hij daar ter wille van zijn naam toch steeds van heeft afgezien: Israël in Egypte (vers 5-9) Maar om mijn naam niet te ontwijden in de ogen van de volken waartussen ze leefden, leidde ik hen weg uit Egypte ... (vers 9 NBV) Eerste generatie in de woestijn (vers 10-17) Ik deed het niet, want ik wilde mijn naam niet ontwijden bij de volken die hadden gezien hoe ik hen had weggeleid. (vers 14 NBV) Tweede generatie in de woestijn (vers 18-26) Ik zag daarvan af, omdat ik mijn naam niet wilde ontwijden bij de volken die hadden gezien hoe ik hen had weggeleid. (vers 22 NBV) De afsluiting van deze historische terugblik wordt gevormd door een tweetal verzen (vers 30-31) die een inclusio vormen met de eerder genoemde inleiding (vers 1-4). In de huidige vormgeving van de tekst moeten de verzen 30-31 echter met die van 32-38 worden samengenomen. Deze verzen vertellen hoe de HEER zijn koningschap denkt te handhaven (mooi dat de NBV deze notie in vers 33 naar voren haalt!) en de met zijn volk ontstane impasse denkt te doorbreken. In het laatste deel (vers 39-44) ten slotte wordt een nieuwe toekomst getekend in scherp contrast met de nog niet genoemde passage over Israëls offerhoogten (vers 27-29) die de indruk wekt met het oog op dit vervolg te zijn geschreven.
Geen medelijden De profeet Ezechiël onthult in dit hoofdstuk een verrassende kijk op Israëls geschiedenis.1 Hij zet de voortgang van deze geschiedenis helemaal op de noemer van de naamschade die HEER wil voorkomen. De HEER heeft een naam hoog te houden bij de volken. Tegen de achtergrond van dit ene perspectief is het verrassend om in de NBV bij vers 17 plotseling over Gods medelijden te lezen: 14 Met Andere Woorden (25) 4
Toch richtte ik het volk niet te gronde, daar in de woestijn, ik vernietigde het niet, want ik had medelijden met hen. (vers 17) Ter vergelijking zet ik er de NBG-vertaling 1951 naast: Maar Ik ontzag hen, zodat Ik hen niet verdierf en geen einde aan hen maakte in de woestijn. (vers 17) Met de zinsnede ‘want ik had medelijden met hen’, die door een omkering in de zinsbouw zelfs extra nadruk krijgt, haalt de NBV een gemoedsbeweging naar voren. Dat is opmerkelijk, want etymologisch lijkt deze gemoedsbeweging wel met het in het Hebreeuws gebruikte werkwoord choes verbonden te zijn, maar in de praktijk staat die niet altijd meer op de voorgrond. Dat blijkt het duidelijkst wanneer dit werkwoord in een juridische context wordt gebruikt. Zo heeft het in de regelgeving van Deuteronomium vaak de feitelijke betekenis van ‘ontzien’, zonder dat daar nog een element van medelijden in meespreekt. Ook in Ezechiël 20:17 heeft niet alleen de NBG-vertaling 1951, maar hebben ook andere Nederlandse vertalingen niet ten onrechte voor een meer neutrale weergave gekozen: Statenvertaling 1637 Doch Mijn oog verschoonde hen, dat Ik hen niet verdierf, en geen voleinding met hen maakte in de woestijn. Willibrordvertaling 1995 Toch spaarde Ik hen, richtte hen niet te gronde en liet hen niet omkomen in de woestijn. Groot Nieuws Bijbel 1996 Maar ik heb hun leven gespaard, ik liet hen niet in de woestijn omkomen. Juist ook de context van Ezechiël 20 pleit tegen de keuze van de NBV om het in het Hebreeuws gebruikte werkwoord met ‘medelijden hebben’ te vertalen. In dit hoofdstuk beschrijft Ezechiël Israëls geschiedenis immers vanuit slechts één perspectief, namelijk dat de HEER bij herhaling enkel en alleen ter wille van zijn naam gehandeld heeft. Dat hij bevreesd was voor naamschade bij de volken. Het is niet waarschijnlijk dat Ezechiël binnen dit perspectief ook ‘Gods medelijden’ nog een plaats zou geven op de wijze die de NBV suggereert.
15 Met Andere Woorden (25) 4
De volken als getuigen Gods vrees om naamschade te lijden heeft in Ezechiël 20 vooral de volken op het oog. Keer op keer worden de volken genoemd als een sturende factor in Gods handelen. Voor Israël zelf zit daar natuurlijk iets beschamends in. De HEER spaart zijn volk niet omwille van Israël zelf, maar omdat hij beducht is voor negatieve publiciteit bij de volken. Deze vrees hangt samen met het feit dat de volken er ook getuige van waren hoe de HEER zijn volk destijds heeft uitgeleid. In de verzen 14 en 22 wordt dit laatste expliciet tot uitdrukking gebracht (zie boven). Hetzelfde geldt voor vers 9, ware het niet dat de tweede helft van dit vers in de NBV een enigszins afwijkende vertaling heeft gekregen. Een vergelijking met de NBG-vertaling 1951 maakt duidelijk dat de NBV de volken in vers 9b een andere rol heeft toebedeeld: NBG-vertaling 1951 Maar Ik heb gehandeld ter wille van mijn naam, om die niet te ontheiligen ten aanschouwen van de volken in wier midden zij woonden, voor wier ogen Ik Mij aan hen had bekendgemaakt door hen uit het land Egypte te leiden. (vers 9) NBV 2004 Maar om mijn naam niet te ontwijden in de ogen van de volken waartussen ze leefden, leidde ik hen weg uit Egypte en maakte mij zo aan die volken bekend. (vers 9) In de NBG-vertaling 1951 vervullen de volken, net als in de verzen 14 en 22, een rol als getuigen. Het zijn de Israëlieten aan wie de HEER zich in de uittocht heeft voorgesteld. De NBV gaat er echter vanuit dat het de volken zijn aan wie de HEER zich met de uittocht heeft bekendgemaakt. Indirect mag dat het geval zijn, maar de NBV doet het voorkomen alsof de volken de feitelijk geadresseerden zijn van Gods zelfopenbaring in plaats van de getuigen daarvan. Mogelijk vonden de vertalers het natuurlijker om het in de betreffende Hebreeuwse zinsnede ’asjèr noda‘ti ’aleehèm le‘eeneehèm tweemaal gebruikte meervoudssuffix beide keren op dezelfde groep, in dit geval de volken, te betrekken. Voor deze vertaling kan men zich zelfs op Calvijn beroepen, die het een gewrongen vertaling achtte om de bekendmaking niet op de volken, maar op Israël te betrekken. Toch wordt hetzelfde meervoudssuffix in de direct hierop volgende zinsnede die over de uittocht gaat vanzelfsprekend voor Israël gebruikt lehotsi’am mee’èrèts mitsraim en moesten Israël en de volken ook in de direct voorafgaande zinsnede van vers 9a ’asjèr heema betocham al van elkaar worden onderscheiden, zonder dat de naam van Israël uitdrukkelijk genoemd 16 Met Andere Woorden (25) 4
wordt. Er is syntactisch dus weinig gewrongens aan om de zelfopenbaring van de HEER in vers 9b op het volk Israël te betrekken en de volken ook in dit vers hun rol als getuigen te laten spelen. In het licht van vers 5 is de keuze van de NBV trouwens des te meer bevreemdend, want daar was al eerder gezegd dat de HEER zich in Egypte aan Israël (!) heeft bekendgemaakt.2 Het is aannemelijk dat dit gegeven in vers 9 wordt opgepakt.
Climax Ezechiël verhaalt Israëls geschiedenis consequent vanuit het ene perspectief van de naam die de HEER aan Israël heeft bekendgemaakt en die Hij niet wil laten ontwijden bij de volken. De verzen 9, 14 en 22 kwamen in het voorafgaande al meer dan eens ter sprake, omdat zij als een refrein fungeren. Toch is het niet enkel herhaling die in deze verzen plaatsvindt. In de NBV is het verschil tussen de verzen 14 en 22 helaas minimaal. Vers 14 begint met de woorden ‘Ik deed het niet, want…’, en vers 22 met ‘Ik zag daarvan af, omdat…’. In het Nederlands zijn dit vrijwel synonieme zinsneden. In het Hebreeuws is de formulering van vers 22 echter scherper dan die van vers 14, doordat er een zinsnede over het terugtrekken van Gods hand aan voorafgaat. Een vergelijking met de NBG-vertaling 1951 kan dit inzichtelijk maken: NBG-vertaling 1951 Maar Ik trok mijn hand terug en handelde ter wille van mijn naam, om die niet te ontheiligen ten aanschouwen van de volken voor wier ogen Ik hen had uitgeleid. (vers 22) NBV 2004 Ik zag daarvan af, omdat ik mijn naam niet wilde ontwijden bij de volken die hadden gezien hoe ik hen had weggeleid. (vers 22)3 De vertaling ‘Ik zag daarvan af, omdat…’ wekt de indruk dat de HEER zich met de uitstorting van zijn toorn nog geheel in een fase van zelfoverleg bevond, net als in de verzen 9 en 14, terwijl de Hebreeuwse tekst van vers 22 (‘Ik trok mijn hand terug…’) onmiskenbaar de suggestie wekt dat de HEER zijn slaande hand zelfs al had uitgestrekt. Het is jammer dat de climax die in vers 22 besloten ligt de bijbellezer nu grotendeels zal ontgaan. Deze climax past juist uitstekend binnen het geheel van deze derde episode van Ezechiëls terugblik (vers 18-26), die zich kenmerkt door een duidelijke verscherping. Aanvankelijk lijkt het verhaal over de tweede woestijngeneratie, in vergelijking met de eerste, enkel een herhaling van 17 Met Andere Woorden (25) 4
zetten met zich mee te brengen. Toch zijn er aanwijzingen in de tekst dat er in deze derde episode een verscherping plaatsvindt: 1
Terwijl de profeet in de beide eerste episodes begon met de vermelding van één van Gods weldaden (zie vers 5-6 en vers 10-12), begint hij de derde episode gelijk met een scherpe vermaning (vers 18). Net als in de eerste episode (zie vers 7) is deze vermaning uitdrukkelijk als directe rede geformuleerd, waarmee de profeet krachtig aan zijn gehoor appelleert. Anders dan in vers 7 heeft de NBV deze directe rede in vers 18 helaas niet weten te behouden, hoewel de oproep ‘leef niet volgens de wetten en regels van uw voorouders’ in de context van Ezechiël 20 een uitgesproken retorische functie heeft. Het is niet zonder reden dat de profeet in vers 18 over uw vaderen en niet over hun vaderen spreekt. Door het gebruik van de directe rede appelleert de profeet uitdrukkelijker dan tot nu toe en meer rechtstreeks aan het gehoor van zijn dagen.4
2
Pas in deze derde episode wordt ook het motief uitgewerkt dat een belangrijke rol speelt in Gods weigering om zich door de oudsten te laten raadplegen, namelijk de navolging van het verkeerde voorbeeld van hun voorouders (vgl. vers 18 en 24 met vers 4 en 30; zie ook vers 27 en 36).
3
De eed die de HEER volgens vers 23 aflegt, gaat een duidelijke stap verder dan de eed in vers 15. De eerste generatie kreeg te horen dat ze het beloofde land niet zou binnengaan. De tweede generatie krijgt al in de woestijntijd een aankondiging van de ballingschap te horen. Israël is het land al weer kwijt, voordat het er is binnengegaan…
4
In vers 25 wordt de schokkende mededeling gedaan dat de HEER zijn volk slechte wetten en regels heeft gegeven. Het voert te ver om in het kader van deze bijdrage de mogelijke betekenis van deze uitspraak nader uit te werken.5
Bij deze verscherping die in de verzen 18-26 plaatsvindt en die voor een belangrijk deel gelukkig ook in de NBV wel tot uitdrukking komt, past ook reeds de zinsnede over het terugtrekken van Gods hand in vers 22. Deze zegswijze wil de suggestie wekken dat Gods geduld zijn einde nadert en dat Hij zijn hand al richting zijn volk had uitgestoken (vgl. Klaagliederen 2:8). Het is jammer dat de scherpte hiervan in de NBV enigszins is weggenomen.
18 Met Andere Woorden (25) 4
De verantwoordelijkheid van Israël Van alle keren dat Gods vrees voor naamschade in Ezechiël 20 ter sprake komt, legt vers 39 nog weer een eigen accent. Tot nu toe was het steeds zijn eigen handelen, namelijk de uitstorting van zijn toorn over Israël, waarvan de HEER vreesde dat dit zijn naam bij de volken geen goed zou doen. In vers 39b, dat deel uitmaakt van de slotpassage waarin Israëls nieuwe toekomst getekend wordt (vers 39-44), zijn het de Israëlieten zelf waarvan gezegd wordt dat zij met hun gedrag de naam van de HEER schade hebben berokkend: (...) maar mijn heilige naam zullen jullie niet langer met je offers en afgoden ontwijden. (vers 39b NBV) In de context van dit hoofdstuk is het aannemelijk dat ook hierbij aan een ontwijding van Gods naam bij de volken gedacht mag worden. Wat de HEER zelf graag had willen voorkomen, lijkt door toedoen van Israël dus toch te zijn gebeurd. Het in vers 23 aan de tweede woestijngeneratie reeds aangekondigde oordeel van de verstrooiing onder de volken deed al vermoeden dat deze naamschade feitelijk niet meer te voorkomen was. Wel wordt de schuld hiervan in het boek Ezechiël uitdrukkelijk bij het volk Israël gelegd. Het is vooral dit accent van vers 39 dat in het vervolg van het boek, in Ezechiël 36:16-24, wordt opgepakt en uitgewerkt. Dan is er sprake van een verstrooiing die inmiddels heeft plaatsgevonden en doet de HEER de verdrietige constatering dat Israël zelf voor de naamschade van zijn God verantwoordelijk is: Bij de volken waar ze kwamen werd mijn heilige naam ontwijd doordat men van hen zei: “Dit is nu het volk van de HEER, uit zijn land is het verbannen.” Het deed mij verdriet dat mijn heilige naam zo door het volk van Israël ontwijd werd, bij alle volken waar het kwam. (Ezechiël 36:20-21 NBV) Uiteindelijk, zo onthult de profeet in het vervolg van deze passage, zal de geschiedenis van Israël er echter op uitlopen dat de HEER zijn naam zelf weer aanzien zal verschaffen en zal er zelfs een nieuwe uittocht plaatsvinden.
Theocentrische focus De aankondiging van een nieuwe uittocht vormt ook reeds het sluitstuk van Ezechiël 20. Ten aanzien van de volken doet zich in vers 41b in de NBV echter dezelfde verschuiving voor die de vertaling van vers 9 al eerder te zien gaf (zie ook Ezechiël 28:25, 36:23 en 39:27 waar dezelfde 19 Met Andere Woorden (25) 4
kwestie speelt). Om deze verschuiving zichtbaar te maken, zet ik er opnieuw de NBG-vertaling 1951 naast: Als in een liefelijke reuk zal Ik behagen in u hebben, wanneer Ik u voer uit het midden der volken. Dan zal Ik u uit de landen waarin gij verstrooid zijt, bijeenbrengen en Mij aan u de Heilige betonen ten aanschouwen van de volken. (vers 41) Wanneer ik jullie heb weggeleid bij de volken waartussen jullie nu leven, zullen jullie mij als een geurig offer met vreugde vervullen. Ik zal jullie bij elkaar brengen vanuit de landen waarover jullie nu verstrooid zijn, en zo de volken laten zien dat ik heilig ben. (vers 41 NBV) In de laatste zinsnede van dit vers (‘en zo de volken laten zien dat ik heilig ben’) laat de NBV het onderscheid tussen het feitelijk adres van Gods zelfopenbaring en de getuigen daarvan opnieuw vervagen, terwijl de Hebreeuwse tekst eenduidig is. Wat vers 41 intussen met vers 9 verbindt, is dat het in beide verzen om een uittocht gaat die voor de ogen van de volken plaatsvindt. Tegen de achtergrond van het motief van de naam die de HEER heeft hoog te houden en die dit hele hoofdstuk doortrekt, pleit ik ervoor om in de vertaling geen onduidelijkheid te laten bestaan over de rol die de volken als getuigen spelen. De formulering ‘laten zien’ (vers 41 NBV) is natuurlijk minder direct dan de formulering ‘bekendmaken aan’ (vers 5 NBV), maar ook deze vertaling kan tot misverstanden leiden. Van een missionaire oriëntatie op de volken is in Ezechiël 20 geen sprake. Dit hoofdstuk kenmerkt zich als geheel door een sterk theocentrische focus. Deze theocentrische focus heeft in de NBV van het laatste vers van Ezechiël 20 trouwens een treffende vertaling gevonden: En dan, volk van Israël, als ik met jullie doe wat past bij mijn naam en niet wat bij jullie slechte en verderfelijke daden past, zullen jullie beseffen dat ik de HEER ben – zo spreekt God, de HEER. (vers 44 NBV) Zoals Ezechiël het begin van Israëls geschiedenis vanuit het ene perspectief van Gods naam getekend heeft, zo plaatst hij ook Israëls nieuwe toekomst in hetzelfde perspectief van de naam waarmee de HEER zich aan Israël heeft bekendgemaakt. Van naamschade onder de volken zal in deze toekomst geen sprake meer zijn. Integendeel. In het kennen van de naam, met de bekendmaking waarvan de geschiedenis van Gods volk begonnen was (zie vers 5), zal deze geschiedenis ook zijn doel bereiken. 20 Met Andere Woorden (25) 4
Dr. J. Dekker is predikant te Amstelveen en als docent bijbelwetenschap verbonden aan de Nederlands Gereformeerde Predikantenopleiding die is ondergebracht bij de Theologische Universiteit te Apeldoorn. Noten 1 G. von Rad spreekt zelfs van een ‘Travestie der Heilsgeschichte’, een ongehoorde omduiding van Israëls heilige overleveringen (Theologie des Alten Testaments. Band II: Die Theologie der prophetischen Überlieferungen Israels, München 19807, 236). 2
Wat in het boek Exodus op verschillende momenten plaatsvindt – de
3
bekendmaking van Gods naam aan Mozes, de aankondiging van de uittocht, de landbelofte en de wetgeving op de Sinaï – wordt in Ezechiël 20:5 samengenomen. Op basis van de Septuaginta, waarin de genoemde zinsnede over het terugtrekken van Gods hand ontbreekt, wordt wel verondersteld dat de Hebreeuwse tekst een glosse bevat, maar de versie van de Septuaginta laat zich eerder als een harmonisatie van de refreinverzen verklaren. Ook wordt soms gewezen op het gegeven dat elders in het boek Ezechiël nergens over het terugtrekken van Gods hand gesproken wordt. Dit hoeft echter geen reden te zijn om deze uitdrukking in vers 22 als een latere toevoeging te beschouwen, temeer omdat in de Hebreeuwse tekst van het boek Ezechiël reeds herhaaldelijk sprake is van het uitstrekken van Gods hand (zie 6:14; 14:9,13 etc.). Hoewel de NBV in haar woordkeus wel enig verschil met vers 14 tot uitdrukking brengt en niet voor de lezing van de Septuaginta heeft gekozen, lijkt haar vertaling van vers 22 daar inhoudelijk toch bij in de buurt te komen.
4
Vgl. wat C. Hardmeier over deze retorische functie van de directe rede schrijft in zijn Prophetie im Streit vor dem Untergang Judas. Erzählkommunikative Studien zur Entstehungssituation der Jesaja- und Jeremiaerzählungen in II Reg 18-20 und Jer 37-40, BZAW 187, Berlin 1990, 56-57. Ook in vers 19-20 onderscheidt de derde episode zich in het gebruik van de directe rede (wel zichtbaar in de NBV) van de tweede episode, waar Gods regels, wetten en sabbatten voor de eerste keer ter sprake
5
kwamen (zie vers 11-12). Voor een overzicht van de verschillende uitleggingen die vers 25 reeds in de vroegste geschiedenis heeft gekregen, zie P.W. van der Horst, ‘I Gave Them Laws That Were Not Good: Ezekiel 20:25 in Ancient Judaism and Early Christianity’ in: J.N. Bremmer en F. García Martinez (red.), Sacred History and Sacred Texts in Early Judaism: A Symposium in Honour of A.S. van der Woude, Kampen 1992, 94-118.
21 Met Andere Woorden (25) 4
Biestkensbijbel, 1560, Titelpagina Foto: NBG/Sandra Haverman
22 Met Andere Woorden (25) 4
Uitgelezen: bijbeluitgaven in de NBG-bibliotheek (3)
Biestkensbijbel
Anne Jaap van den Berg en Boukje Thijs
Het Nederlands Bijbelgenootschap heeft de beschikking over een bibliotheek, waarin een ruime collectie bijbels opgenomen is. Deze collectie bestaat uit bijbels in het Nederlands en in verschillende andere talen. Prioriteit in de collectievorming hebben de Nederlandstalige bijbels. De collectie bevat ook een behoorlijke hoeveelheid prentbijbels en geïllustreerde bijbels. Wat betreft de niet-Nederlandse talen zijn de voornaamste edities van de Europese landen en verschillende uitgaven uit andere werelddelen voorhanden, waaronder een grote verzameling Indonesische uitgaven. In deze rubriek zal telkens een interessante bijbeluitgave uit de bibliotheek besproken worden. Dat kan een bijzondere oude bijbel zijn, een prentbijbel of een meer moderne bijbel die speciale toelichting verdient. De bijbeluitgave die nu in deze rubriek aan de orde komt, is de Biestkensbijbel. Doopsgezinde bijbel In de aanloop naar de Opstand in de Nederlanden (1568-1648) kregen de vervolgingen vanaf de jaren veertig van de zestiende eeuw een dermate grimmig karakter, dat vele nieuwe gelovigen de Nederlanden ontvluchtten en zich vestigden in Engeland of Duitsland. Daar vormden zich vluchtelingengemeenten. Een grote groep uitgewekenen had de net over de grens gelegen plaats Emden in Oost-Friesland als toevluchtsoord gekozen. Daar vormden zich bloeiende ‘gereformeerde’ gemeenten en vond de eerste nationale synode van 1571 plaats, die de grondslagen legde voor de inrichting van de gereformeerde kerk in het vaderland. Naast gereformeerden had een behoorlijk aantal doopsgezinden zich in deze plaats gevestigd. Emden genoot tevens grote bekendheid wegens de drukkerijen waar verschillende bijbelvertalingen, psalmboeken en bekende reformatorische literatuur werden gedrukt. 23 Met Andere Woorden (25) 4
Van de vele nieuwe bijbelvertalingen die in de zestiende en zeventiende eeuw verschenen, gaan we in deze aflevering nader in op een uitgave van Nicolaes Biestkens. Lange tijd is gedacht dat deze uitgave in Emden gedrukt was. Van deze Biestkensbijbel zijn tot in de achttiende eeuw vele drukken verschenen. Deze vertaling was populair onder de doopsgezinden en lutheranen. Bij lutheranen is deze vertaling in 1648 vervangen door de nieuwe Lutherse vertaling van Adolph Visscher, die de Biestkensbijbel bewerkte en wijzigde. Bij de doopsgezinden werd langzaam maar zeker de Statenvertaling in gebruik genomen. De laatste Biestkensbijbel is in 1721 gedrukt. Bijzonder aan de Biestkensbijbel is dat het de eerste volledige Nederlandse bijbelvertaling met genummerde verzen is. In het voorwoord is dat als volgt omschreven: ‘Oock soo hebben wy desen Bibel op de Veersen ghestelt tot voorderinghe vanden Leser, om terstont te vinden het gene dat hy soeckt’. Dit systeem werd daarna in vrijwel iedere bijbeluitgave toegepast. Daarvóór hanteerde men alleen een hoofdstukindeling, of werd er met de letters A tot en met G een nadere onderverdeling in de hoofdstukken gemaakt. De uitgever is de lezer extra behulpzaam bij het gebruik van de versnummers: Voorts lieve Leser, aengesien dat wy vermoeden, datter wel sommighe simpele Menschen zijn, by welcken het cijferghetal onbekent is, Soo hebben wy dat cijferghetal met een ghemeyn ghetal in het navolgende Tafelken verclaert. Kennelijk beheerste niet iedereen het Arabische cijferschrift en vond de uitgever het noodzakelijk een tabel toe te voegen waarin hij de Romeinse en Arabische cijfers naast elkaar plaatste. Na het voorwoord aan de lezer vindt men in de Biestkensbijbel een register waarin op alfabetische volgorde thema’s zijn gerangschikt. In de literatuur zijn sommige thema’s uit dit register als argument aangevoerd om aan te tonen dat de Biestkensbijbel populair was onder de volgelingen van Menno Simonsz. De thema’s die daarvoor genoemd worden (de ban, de eed, het dopen etc.) komen echter bijna geheel overeen met die in de registers van andere, toenmalige reformatorische bijbeluitgaven.
24 Met Andere Woorden (25) 4
Biestkensbijbel, 1560, ‘Tafelken’ van Romeinse en Arabische cijfers Foto: NBG/Sandra Haverman
De drukker Lange tijd heeft er onzekerheid bestaan over de identiteit van de drukker van de Biestkensbijbel. De werken van Biestkens werden namelijk gedrukt zonder de plaats van uitgave te noemen. Er is zelfs aan getwijfeld of Biestkens überhaupt bestaan heeft. Er is lange tijd gesuggereerd dat de Biestkensbijbels in Emden gedrukt zijn. Maar in deze stad zouden gedurende de periode dat deze bijbel gedrukt is geen mensen gewoond hebben met de naam Nicolaes Biestkens. Recent onderzoek maakt het waarschijnlijk dat de Biestkensbijbel buiten Emden gedrukt is. Uit dit onderzoek blijkt dat een drukker met de naam Claes Biestkens een 25 Met Andere Woorden (25) 4
drukkerij had in Groessen, een klein dorp in de buurt van Zevenaar, vlak over de toenmalige grens. Tussen 1560 en 1562 heeft deze Claes Biestkens ook nog een aantal kleinere doopsgezinde werkjes gedrukt. In 1562 eindigde deze Biestkens uit Groessen zijn werkzaamheden en al zijn drukkersmateriaal werd overgenomen door een Emdense drukker.
Exemplaar in de NBG-bibliotheek Het oudste exemplaar van de Biestkensbijbel dat de NBG-bibliotheek bezit, is de oorspronkelijke druk van 1560. Het jaartal 1560 staat in ‘vergulde’ cijfers op het leren voorplat, net als de letters H V D, waarvan de betekenis ons vooralsnog onbekend is. Het exemplaar bevat houten, met bruin leer beklede platten die bewerkt zijn met randversieringen. Deze beelden enkele bijbelthema’s uit zoals Adam en Eva, Mozes met de slang en de gekruisigde Christus. Bijzonder aan deze band zijn de vier in het leer gestempelde portretten met daarin afkortingen van de persoonsnamen, bijvoorbeeld ‘Erasmus Rot.’ Naast Erasmus van Rotterdam zijn Philippus Melanchton, Maarten Luther en waarschijnlijk ook Karel V geportretteerd. Diens naam lijkt verscholen achter de afkorting ‘Caro Γ Ro. Im’, Carolus Romae Imperator. De hoofdletter gamma staat mogelijk voor de Grote, zoals Karel V ook wel genoemd werd. Karel V overleed twee jaar voor deze Biestkensbijbel verscheen. Onder het portretje van Maarten Luther is minuscuul het getal ‘41’ te onderscheiden, mogelijk een verwijzing naar het jaartal waarin Luthers bijbel voor het grootste deel werd gereviseerd.
Biestkensbijbel, 1560, ‘Erasmus Rot.’, uitvergrote uitsnede uit voorplat Foto: NBG/Sandra Haverman
26 Met Andere Woorden (25) 4
De titelpagina is in twee kleuren gedrukt en vermeldt de bijbelteksten uit Romeinen 15:4, Openbaring 5:5 en de al dan niet gefingeerde naam van de drukker en het jaar. De plaats van de druk wordt, zoals gezegd, niet vermeld. De titelpagina is ontleend aan de ‘Bibel in Duyts’ uit 1556, gedrukt in Emden door Steven Mierdman en Jan Gheylliaert. Deze ‘Bibel in Duyts’ is een vertaling van de bijbel uit Zürich. Dat was oorspronkelijk een bewerking van de vertaling van Luther, althans voor zover deze gereed was. Onder invloed van Huldrych Zwingli werd deze tekst steeds meer teruggebracht naar de grondtekst, terwijl kenmerkend voor de Lutherse bijbel juist was dat het een vrije vertaling was. Deze bijbel werd met name populair onder gereformeerden in Londen van wie er na de troonsbestijging van Queen Mary in Engeland (1553) velen zich in Emden gevestigd hadden. Dat is een verklaring voor de verschijning van deze ‘Bibel in Duyts’. De vertaling in de Biestkensbijbel uit 1560 is gebaseerd op een Duitse uitgave van Luther, gedrukt door Michael Lotter in Maagdenburg. Maar omdat in deze Maagdenburgse bijbel het derde en vierde boek van Ezra en het derde boek van de Makkabeeën ontbreken, zijn die uit het Zürichse exemplaar overgenomen. De Biestkensbijbel bevat ook dezelfde randversieringen als deze ‘Bibel in Duyts’. Met deze versieringen wordt verwezen naar Efeze 6:14-18 waar wordt gesproken over de ‘wapenrusting Gods’ die de gelovige moet aantrekken: het schild, de helm, de vurige pijlen en het zwaard zijn alle afgebeeld op de vier hoeken van de titelprent. Een opmerkelijk detail is in de linkerbovenhoek te vinden. Daar is een kreeft te zien, refererend aan de vertaling van Efeze 6:14: ‘So staet nu, omgegort uwe lenden met waerheyt ende aenghetoghen met den Kreeft der gerechticheyt.’ Het woord ‘kreeft’ is hier gebruikt in de betekenis van ‘borstharnas’. Bij het lemma ‘kreeft’ geeft het Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) aan dat deze betekenis toe te schrijven is ‘aan de borst- en rugbekleeding van het schaaldier’. Bovendien vermeldt het WNT dat het woord in deze betekenis bij Luther en in sommige onder invloed van Luther staande Nederlandse bijbelvertalingen voorkomt. Ook in de eerste complete vertaling van de bijbel in de Nederlanden van Jacob van Liesvelt uit 1526 vinden we de zinsnede ‘creeft der gerechticheit’. In de bewerking van Visscher uit 1648 is deze zinsnede gewijzigd conform de Statenvertaling uit 1637 waar in plaats van ‘kreeft’ ‘borst-wapen’ staat. De woorden ‘spes’, ‘fides’ en ‘caritas’ – geloof, hoop en liefde – verwijzen uiteraard naar 1 Korintiërs 13:13.
27 Met Andere Woorden (25) 4
Latere uitgaven Van de Biestkensbijbel zijn na 1560 nog vele uitgaven verschenen, zowel Nieuwe Testamenten als volledige bijbels. In 1562 verscheen een Nieuw Testament gedrukt bij Biestkens, dat een uitgave was van het populaire doopsgezinde Nieuwe Testament van Mattheus Jacobszoon uit 1554. Vooral de exemplaren hiervan gedrukt op de persen van Nicolaes Biestkens waren zeer populair. In deze edities werd de indruk gewekt dat de oorspronkelijke uitgave al door Nicolaes Biestkens vervaardigd was. Opmerkelijk zijn de uitgaven van dit Nieuwe Testament uit 1563 van Lenaert Der Kinderen, eveneens een mysterieus figuur. Het NBG bezit twee exemplaren waarvan één op de titelpagina het jaartal 1562 draagt. In het colofon van dit exemplaar wordt echter ook naar 1563 verwezen. Velen hebben deze edities ook als Emdense druk beschouwd, maar nader onderzoek wees uit dat Der Kinderen waarschijnlijk in dienst was van Christoffel Plantijn in Antwerpen en deze bijbels in opdracht van en ondersteund door Plantijn in Kampen heeft gedrukt. De uitgaven van de volledige bijbel wijzen op hun titelpagina veelal terug ‘naer de outste en Correcste Copie van Niclaes Biestkens’. Van deze latere edities bezit de bibliotheek van het NBG exemplaren uit 1563, 1598, 1611, 1624, 1642, 1646 en de laatste, gedrukt bij Kornelis van der Sys te Amsterdam in 1721. Dr. A.J. van den Berg is hoofd bibliotheek van het Nederlands Bijbelgenootschap; dr. B. Thijs is als neerlandicus/uitgeefcoördinator verbonden aan het Nederlands Bijbelgenootschap. Geraadpleegde literatuur C.C. de Bruin, De Statenbijbel en zijn voorgangers. Nederlandse bijbelvertalingen vanaf de Reformatie tot 1637, bewerkt door F.G.M. Broeyer, Haarlem-Brussel 1993. A. Pettegree, Emden and the Dutch Revolt. Exile and the Development of Reformed Protestantism, Oxford 1992. P. Valkema Blouw, ‘Nicolaes Biestkens van Diest, in duplo, 1558-83’, in: T. Croiset van Uchelen, e.a., Theatrum orbis librorum. Liber Amicorum presented to Nico Israel on the occasion of his seventieth birthday, Utrecht 1989. P. Valkema Blouw, ‘The Secret Background of Lenaert der Kinderen’s Activities, 1562-’67’, in: Quaerendo, 17 (1987), 83-127. Woordenboek der Nederlandsche Taal, ’s-Gravenhage 1882-1998.
28 Met Andere Woorden (25) 4
Met Andere Beelden
Frans van Houwelingen
Generaties zijn ermee opgegroeid: de bijbelverhalen in de serie Wat de Bijbel ons vertelt, met de karakteristieke illustraties van Kees de Kort. Veertig jaar geleden verscheen het eerste deeltje: Toen Jezus geboren werd. Daarna volgden nog 27 andere verhalen die later werden gebundeld in de Kijkbijbel. Voor het Bijbels Museum in Amsterdam is het veertigjarig jubileum aanleiding om de wintertentoonstelling te wijden aan het werk van de Bergense kunstenaar. In Met Andere Woorden daarom aandacht voor de Kijkbijbel en de man wiens illustraties over de hele wereld bekend zijn: Kees de Kort. De Kijkbijbel is geen kinderbijbel, maar een bijbel voor kinderen. Dat wil zeggen dat de daarin opgenomen verhalen niet worden naverteld door een auteur die er van alles omheen fantaseert, maar dat de verhalen net als bij een ‘echte’ vertaling gebaseerd zijn op de grondtekst. Uiteraard zijn er keuzes gemaakt: welke verhalen en welke informatie neem je op en welke niet. In de Kijkbijbel ligt het accent op het Nieuwe Testament: 18 van de 28 verhalen komen uit dat deel van de Bijbel.
Beeldtaal Anders dan de meeste kinderbijbels is de Kijkbijbel niet in eerste instantie bedoeld als voorleesbijbel. Zoals de naam al zegt: het gaat om kijken. De beelden vertellen het verhaal. Ouders en kinderen kijken als het ware samen naar de beeldvertaling en geven de verhalen en de boodschap daarvan aan elkaar door. ‘Geïllustreerde kinderboeken hebben een lage status in de beeldende kunst’, zegt Kees de Kort. ‘Glas-in-loodramen, altaarstukken en muurschilderingen dat zijn pas echte kunstwerken. Kinderboeken worden getekend en geschreven door kunstenaars die het nog moeten leren, vindt 29 Met Andere Woorden (25) 4
Kees de Kort, David is een held; guache op schilderkarton
30 Met Andere Woorden (25) 4
men. Het lijkt wel of niemand zich realiseert hoe belangrijk kinderboeken met illustraties zijn.’ Voor Kees de Kort staat het belang van een geïllustreerde kinderbijbel vast. Met zijn beelden wil hij de bijbelverhalen op eigen wijze ‘vertalen’. De illustraties spreken voor zich en spreken aan. Ze zijn zeer expressief. De gezichten van de mensen geven herkenbare emoties door. Daardoor worden de verhalen van de Bijbel ook de verhalen van de kijker/lezer. Blijdschap, verdriet, boosheid, liefde, angst, geborgenheid, het zijn emoties van alle tijden en alle plaatsen.
Commissie In 1965 werd door het Nederlands Bijbelgenootschap een commissie bijeengeroepen die bestond uit een vaste kern van zestien deskundigen uit de Nederlandse samenleving: psychiaters, theologen, een geneesheerdirecteur, professoren, dominees, pastoors, rabbijnen, schoolmeesters en een hofdame. Zij wilden een bijbel ontwikkelen voor verstandelijk gehandicapte jeugd. Vele kunstenaars en ontwerpers reageerden op de oproep om met een proeftekening te komen en uit die inzendingen werd het werk van Kees de Kort het meest geschikt geacht. ‘En ik had slechts één tekening ingestuurd’, vertelt De Kort niet zonder trots. Overigens waren de tekeningen voor de bijbelboekjes niet de eerste die De Kort maakte als professioneel kunstenaar. Al eerder was hij gevraagd om samen met anderen bijbelverhalen te illustreren bij de uitzendingen van de Schoolradio. Het ging er dan vooral om te reconstrueren hoe voorwerpen, kleding, enzovoorts er in de bijbelse tijd moesten hebben uitgezien. De serie werd nooit een commercieel succes, maar De Kort leerde er volgens eigen zeggen veel van. ‘De oudheid, archeologie, het heeft me altijd enorm geboeid. Daarnaast wist ik als leraar ook het een en ander van onderwijs en kinderen, voeg daarbij het gegeven dat ik ook vader was van twee peuters en je hebt de ideale combinatie voor de opdracht om bijbelverhalen te illustreren.’
Kijken als een kind De serie Wat de Bijbel ons vertelt was oorspronkelijk bedoeld voor verstandelijk gehandicapten. ‘Ik zocht die mensen op. Al gauw merk je dan, dat er grote verschillen zijn in niveau. Ook kinderen zijn een belangrijke doelgroep. En naast grote verschillen is er ook een belangrijke overeenkomst: 85% kan niet of nauwelijks lezen. Het beeld moet dus echt het verhaal vertellen en dan ook nog eens in de taal die de ‘lezer’ verstaat.’ ‘Ik ging dus terug naar de kinderwereld’, vertelt Kees de Kort. ‘Ik wilde leren kijken als een kind.’ Kijken, zoals kinderen kijken. Dat herken je in de tekeningen van De 31 Met Andere Woorden (25) 4
Kort. De figuren staan op de grondlijn en er is weinig perspectief. De vlakverdeling en het kleurgebruik zijn opvallend. De gezichten laten heel direct de emotie zien. Zoals de vrolijkheid bij de bruiloft in Kana, maar ook de schrik als de wijn op is. Heel treffend is ook de weergave van Jezus: steeds onmiddellijk herkenbaar als de man om wie het om draait, maar ook als mens tussen de mensen. Hoewel de commissie overtuigd koos voor Kees de Kort als illustrator van de serie Wat de Bijbel ons vertelt, betekende dat niet dat het illustreren nu verder van een leien dakje ging. De Kort: ‘Elke tekening is een gevecht. Zelf ben je eigenlijk nooit tevreden. Je wilt jezelf steeds weer overtreffen. Bij de tekeningen voor de bijbelboekjes waren er natuurlijk de reacties van de commissie. Die waren soms meedogenloos. Dan ging het over een knoopje op een kaftan of over hoe mensen liepen. De verbeelding van bijbelverhalen en bijbelse personen was dan ook heel anders dan de mensen gewend waren.’
Bijbelse kunst Kees de Kort is een liefhebber van religieuze kunst. De Bijbel is voor hem een belangrijke inspiratiebron. ‘In de jaren zestig en zeventig, en ook nog wel daarna hoorde je eigenlijk als beeldend kunstenaar niet met bijbelverhalen bezig te zijn. Dat was haast onfatsoenlijk’, vertelt De Kort. ‘Een kunstenaar hoort Maoïstisch communistisch te denken’, schreef de federatie van beeldende kunstenaars. Met betrekking tot de beeldende kunst werden er zo heel wat conventies gecreëerd. Bijbelse kunst was niet meer dan een plaatje bij een verhaaltje. Ik heb met dit soort opvattingen geen rekening gehouden en in die zin was ik dus nogal tegendraads. De Bijbel is belangrijk voor de kennis van onze Europese cultuur. Bijbelverhalen hebben een enorme invloed, ze zijn een deel van onze identiteit. Denk ook aan kunstenaars als Giotto, Donnatello, Mathias Grünewald, Rembrandt, Chagall, et cetera, et cetera.’ Met zijn schilderijen van bijbelse voorstellingen heeft Kees de Kort niet de bedoeling om te evangeliseren. ‘Als ik me door God geroepen zou voelen om zending te drijven, zou mijn werk er waarschijnlijk anders uitzien. Het zou meer iets hebben van autoriteit. Nu zit veel meer het menselijke erin. Zelf geloof ik wel, maar niet zo nadrukkelijk. Ik vind dat je geen zekerheid kunt verkopen. En dat is maar goed ook, anders ging het alleen maar om ‘het beste plaatsje’. Wat je wel kunt laten zien is dat bijbelverhalen dichtbij mensen staan. Ze gaan over doodgaan, vriendschap, boosheid, jaloezie. Iedereen herkent die thema’s en de gevoelens die daar bijhoren.’
32 Met Andere Woorden (25) 4
Job en Amos Fascinerend zijn de schilderijen die Kees de Kort maakte over Job en Amos. Deze zijn bedoeld voor een volwassen publiek. ‘In negentig procent van het verhaal wordt Job (terwijl hij op de mesthoop zit) in een heftige discussie onder handen genomen door zijn fundamentalistische vrienden’, zegt De Kort. ‘Maar hij komt op voor zijn eigen vrije mening; vrijheid blijft het kostbaarste wat de mens in zijn leven bezit. Ook als Job wordt uitgejouwd of nagewezen houdt hij stand. Een indrukwekkend verhaal. Later heeft Goethe dit verhaal als model genomen voor zijn Faust.’ Andere werken voor volwassenen zijn prenten over de profeet Amos. In dit verhaal is de werkelijkheid anders. Er is welvaart, maar alleen voor rijken. Het economische systeem berust op uitbuiting van de armen. Amos treedt daartegen op in scherpe bewoordingen.
Wereldwijd Het menselijke in de kunst van Kees de Kort is er juist de oorzaak van, dat de tekeningen wereldwijd zo’n groot succes zijn. Inmiddels zijn (delen van) de Kijkbijbel in bijna honderd talen verschenen. Als een uitgave succesvol is, zijn er altijd uitgevers die willen meeliften. Zo zijn er ook tekeningen van Kees de Kort te vinden in de Neukirchener Kinderbibel en de Neukirchener Erzählbibel in Duitsland. Op de tentoonstelling in het Bijbels Museum zullen ook daar enkele tekeningen van te zien zijn, evenals enkele ontwerpen uit de serie Es begann im Paradies van het Duits Bijbelgenootschap. ‘Je moet wel opletten wat ze met je werk doen’, zegt De Kort. ‘Het liefste sta ik er met mijn neus bovenop als mijn werk gedrukt wordt. De kleuren moeten wel zijn zoals ik het bedoeld heb en voorstellingen mogen niet zomaar willekeurig uit elkaar gehaald worden. Het is mijn werk en dan wil ik wel dat het goed overkomt.’ Naar aanleiding van de expositie Kees de Kort, een hommage aan 40 jaar kunstenaarschap, 21 december 2006 tot en met 18 maart 2007. Bijbels Museum Amsterdam. F.J.H. van Houwelingen werkt bij het Nederlands Bijbelgenootschap als communicatiespecialist.
33 Met Andere Woorden (25) 4
Bijbelgenootschappen en vertaaltheorieën: de Wereldbond van Bijbelgenootschappen na Nida Lourens de Vries
Deze zomer hielden de United Bible Societies (UBS), de internationale koepelorganisatie van bijbelgenootschappen, de driejaarlijkse conferentie van vertaalconsulenten in Mombasa, Kenia. Een belangrijk thema op deze conferentie was de plaats van een bepaalde (bijbel)vertaaltheorie, de zogenaamde Frames-theorie, in het werk van de UBS, speciaal in het vertaalonderwijs dat de UBS wereldwijd aanbiedt aan bijbelvertalers in workshops, seminars en conferenties. De naam Frames is afgeleid van het boek Bible Translation. Frames of Reference, verschenen in 2003. Dit boek is een bundel van 6 artikelen, geredigeerd door Timothy Wilt. Zowel de redacteur als de auteurs van de artikelen zijn vertaalconsulenten van de UBS. De UBS en de nationale bijbelgenootschappen zijn de belangrijkste institutionele spelers op het veld van het bijbelvertalen. Binnen dit institutionele kader domineerde tot het einde van de vorige eeuw de vertaaltheorie van Eugene Nida, de theorie van de dynamische equivalentie (na 1986 in licht aangepaste vorm onder de naam functionele equivalentie). Met het verschijnen van de Frames-bundel werd in UBSkringen definitief en respectvol afscheid genomen van Nida’s gedachtegoed. In dit artikel schets ik de discussie over de rol van het Frames-model op de conferentie in Mombasa tegen de achtergrond van het afscheid van Nida’s benadering van het bijbelvertalen. Afscheid van Nida In het eerste hoofdstuk van de Frames-bundel zetten Mojola en Wendland uiteen waarom het theoretische kader van Eugene Nida niet langer voldoet. De theorie van Nida is volgens hen te eenzijdig taalkundig van 34 Met Andere Woorden (25) 4
aard en geeft theologische en hermeneutische aspecten geen expliciete plaats. Het kader beperkt zich te zeer tot zinnen als vertaaleenheid in plaats van grotere tekstgehelen. De theorie lijkt voorts maar twee vertaaltypen te kennen, formeel equivalente en dynamisch equivalente vertalingen, en doet daarmee onrecht aan de grote verscheidenheid van vertalingen die niet in zo’n sterk simplificerend schema past. Maar vooral wijzen Mojola en Wendland op het sterk verschoven geesteswetenschappelijke klimaat waarin geen plaats meer is voor Nida’s veronderstellingen over taal, vorm en inhoud, en betekenis. Nida gaat volgens hen uit van in principe objectief of wetenschappelijk vaststelbare betekenissen die dan van de ene taalvorm in de andere zouden kunnen worden overgebracht, zoals de inhoud van een fles water in een andere fles wordt overgegoten. De flessen zijn elk anders van vorm maar bevatten in principe hetzelfde water. Mojola en Wendland citeren met instemming Venuti (1995:17-18) om het nieuwe klimaat te karakteriseren: (…) a foreign text is a site of many different semantic possibilities that are fixed only provisionally in any one translation, on the basis of varying cultural assumptions and interpretive choices, in specific social situations, in different historical periods. Meaning is a plural and contingent relation, not an unchanging unified essence, and therefore a translation cannot be judged according to mathematics-based concepts of semantic equivalence ore one-to-one correspondence (…). Canons of accuracy in translation, notions of ‘fidelity’ and ‘freedom’ are historically determined categories (...). The viability of a translation is established by its relationship to the cultural and social conditions under which it is produced and read. In het tweede hoofdstuk van de Frames-bundel schetst Timothy Wilt de hoofdlijnen van een nieuwe theorie over (bijbel)vertalen. Daarin is vertalen niet langer een taalkundige operatie op teksten maar een maatschappelijke activiteit die alleen te begrijpen is binnen een reeks referentiekaders, Frames of Reference, te weten cognitieve, socioculturele, communicatieve en tekstuele kaders. Daarnaast spelen vertaaldoelen een grote rol: vertalingen vervullen allerlei functies binnen de maatschappij en die bepalen tot op grote hoogte de aard van de vertaling.
Vertaaltheorie en vertaalbenadering Tijdens de discussies in Kenia op de UBS-conferentie kwamen twee thema’s telkens terug. Het thema van de relatieve teachability oftewel 35 Met Andere Woorden (25) 4
‘onderwijsbaarheid’ van beide modellen, Dynamic Equivalence en Frames, en het thema van de relatie tussen vertaaltheorie en bijbelvertaalorganisatie. Op de conferentie in Kenia bleek dat veel vertaalconsulenten die zowel Nida’s theorie als Wilts Frames-theorie hadden toegepast en onderwezen, tot de slotsom waren gekomen dat, wat je ook van Nida’s werk vond, zijn theorie goed te onderwijzen was en goed in praktisch vertaalbeleid was om te zetten. Het Frames-model daarentegen was moeilijk te doceren en om te zetten in vertaalbeleid. Maar voor je de vraag kunt beantwoorden of het Frames-model een goede vervanger zou kunnen zijn voor Nida’s theorie en of het Frames-model toepasbaar kan worden gemaakt in het vertaalonderwijs en het vertaalbeleid van de UBS moet je een andere, fundamentele vraag stellen, namelijk moet een bijbelgenootschap of een wereldbond van bijbelgenootschappen eigenlijk wel een vertaaltheorie hebben? In mijn inleiding op de conferentie heb ik betoogd dat het wezenlijk is een onderscheid te maken tussen vertaaltheorie en vertaalbenadering. Vertaaltheorieën functioneren in academische contexten terwijl vertaalbenaderingen binnen (bijbel)vertaalorganisaties functioneren. Vertaaltheorieën in de academie zijn dynamisch en veranderlijk, meer gericht op vragen dan op antwoorden. Ze streven naar coherentie en toetsbaarheid, ze zijn beschrijvend en verklarend, niet voorschrijvend, niet gericht op het oplossen van specifieke problemen, fundamenteel en niet toepassingsgericht, niet gericht op beslissingen en beleid, en ze zijn zeker niet geïnstitutionaliseerd. Bijbelgenootschappen en de UBS zijn geen academische instellingen. Vertaalconsulenten bij de UBS zijn meer te vergelijken met consultants van bijvoorbeeld grote bedrijfseconomische adviesbureaus: die verrichten geen fundamenteel onderzoek en ontwikkelen geen coherente economische theorieën maar passen, op eclectische wijze, inzichten van de academie toe op concrete projecten en bedrijven. Ze worden ingehuurd om antwoorden te vinden en beslissingen te helpen nemen, niet om nieuwe fundamentele theoretische vragen te genereren. Ze zijn (soms impliciet) prescriptief ingesteld. In de adviespraktijk van bijbelvertaalconsulenten heb je een vertaalbenadering nodig, dat wil zeggen, een aantal uitgangspunten die voortkomen uit de traditie en de identiteit van de organisatie, in dit geval de visie en missie van de UBS, bijvoorbeeld dat de UBS allereerst de kerken wil dienen en derhalve luistert naar de vertaalbehoeften van die kerken en geloofsgemeenschappen, de traditie van verstaanbaarheid en helderheid, de overtuiging dat de Bijbel Gods Woord is en dergelijke. Zo’n bijbelvertaalbenadering heeft altijd, of men dat nu goed vindt of niet, 36 Met Andere Woorden (25) 4
theologische en hermeneutische aspecten maar niet in doctrinaire of dogmatische zin. Binnen zo’n vertaalbenadering is niet alleen plaats voor toepassing van verschillende vertaaltheorieën, maar ook voor toepassing van inzichten uit andere disciplines zoals de theologie en de antropologie. Kortom, een vertaalbenadering is eclectisch, multidisciplinair, gericht op antwoorden en beleid in concrete en specifieke situaties en vertrekt vanuit de traditie en identiteit van de organisatie. Zij winkelt bij de wetenschap maar neemt de winkel niet over. Hoewel vertaalconsulenten wetenschappelijk geschoold moeten zijn om inzichten en kennis te kunnen toepassen is hun primaire taak niet een wetenschappelijke. Daarom moeten ze in hun advies- en beleidspraktijk juist afstand houden van de meest recente theoretische ontwikkelingen in vertaalwetenschap, bijbelwetenschap, taalwetenschap, en andere relevante academische disciplines. Bijbelvertalingen, zeker grootschalige standaardvertalingen, zijn geen eendagsvliegen, ze moeten lang mee. Daarom is het onverstandig de meest recente ‘vondsten’ meteen in bijbelvertalingen te verwerken: na tien of vijftien jaar bestaat de vertaling nog wel maar zeer veel ‘vondsten’ niet meer. En dat is ook niet erg, het is eigen aan de dynamiek van wetenschap en theorievorming in de academie, zeker in de geesteswetenschappen. Het is dan ook opvallend dat wetenschappers die een centrale rol spelen in nieuwe ontwikkelingen en ontdekkingen vaak het huiverigste zijn voor onmiddellijke verwerking van hun onderzoeksresultaten in advies, beleid en toepassing omdat zij weten dat de tijd eerst moet uitwijzen wat blijft en wat snel weer achterhaald blijkt. Als dit onderscheid tussen vertaaltheorie (binnen de academie) en vertaalbenadering (als approach of institutionele leidraad binnen de UBS) houtsnijdt (en daarover was geen eenstemmigheid op de conferentie), dan is het duidelijk dat het geen goed idee is een nieuwe vertaaltheorie te omarmen binnen de institutionele kaders van de UBS, want vertaaltheoretische dynamiek bloeit uitsluitend in zijn natuurlijke milieu, dat van de academie, en institutionalisering van een wetenschappelijke theorie leidt altijd tot stagnatie en stilstand.
Teachability of onderwijsbaarheid Er was consensus op de conferentie dat het werk van Nida veel beter te onderwijzen is dan de Frames-theorie van Wilt. In mijn inleiding op de conferentie heb ik dit tweede thema van de onderwijsbaarheid verbonden met het eerste, dat van het onderscheid tussen vertaaltheorie en vertaalbenadering. Vertaalbenaderingen hebben namelijk twee kenmerken die vertaaltheorieën missen: ze hebben een (impliciet) prescriptief element 37 Met Andere Woorden (25) 4
en ze hebben een (impliciet) simplificerend element. Prescriptie en (didactische) simplificatie zijn zwaktes in de context van academische theorievorming maar sterktes in de context van onderwijs en toepassing van academische inzichten. Als we goed naar de boeken van Nida kijken, ontdekken we zowel simplificatie als prescriptie en naar mijn mening heeft zijn werk dan ook veel trekken van een vertaalbenadering. Wat betreft simplificatie, in boeken als The Theory and Practice of Translation (1969), dat Eugene Nida samen met Charles Taber schreef, abstraheerde hij van de complexe sociale en religieuze functies en contexten van vertaalde teksten in ontvangende gemeenschappen. Vertalen is voor Nida een taalkundige of talige operatie op teksten. Een vertaler zet een tekst in taal A om in een tekst in taal B en je kunt kijken of de operatie geslaagd is door elementen van tekst B, woorden, constructies, betekenissen, functies, te vergelijken met elementen in tekst A. Zijn de te vergelijken elementen vormelementen en corresponderen ze, dan is er formele equivalentie; gaat het om betekenissen of functionele elementen en blijkt er correspondentie, dan is er functionele equivalentie tussen die teksten. In dit equivalentiemodel met zijn drieslag van brontekst, vertaalde tekst en equivalentierelaties, ontbraken de opdrachtgevers, afnemers en vertalers en hun historische en institutionele contexten. Het was daarmee een versimpeling van de complexe werkelijkheid van bijbelvertalen als creatief, historisch, bijbelscheppend proces waarin de theologie en de spiritualiteit van geloofsgemeenschappen noodzakelijk tot uitdrukking komt. Nida laat de pluraliteit, onbepaaldheid en historiciteit van betekenis en vertaling goeddeels buiten beschouwing en spreekt onbekommerd over ‘the meaning’ en ‘the closest natural equivalent’ binnen een eenvoudig model van vertalen waarin ‘de’ betekenis van de ene taalvorm in de andere wordt overgezet. Het prescriptieve element zit hem bij Nida in een impliciete hermeneutiek en theologie van de Schrift als een in essentie klare en heldere reeks boodschappen van God die rechtstreeks aan individuele lezers moeten worden overgebracht in duidelijke taal, zonder bemiddeling van clerus of kerkelijke traditie. Deze message-and-meaning-hermeneutiek vormt de prescriptieve basis en geeft richting aan de vertaaladviespraktijk. Een bepaald type bijbelvertaling, in de Engelstalige literatuur meaning-based genoemd, was de norm, met uitsluiting van bepaalde andere typen van vertaling. De uitgekiende oefeningen en voorbeelden waren allemaal gericht op het aanleren van vertaaltechnieken voor deze message-andmeaning-bijbels. In de nog schetsmatige vertaaltheorie waarin Frames centraal staan, ontbreekt zowel de simplificatie als de prescriptie. Waar de vertaaltheorie van Nida eigenlijk veel trekken had van een vertaalbenadering met een 38 Met Andere Woorden (25) 4
didactische eenvoud en een duidelijke normatieve richting en daarom zeer geschikt was als basis voor vertaalonderwijs binnen vertaalinstituties als de UBS, is de Frames-theorie te veel echt een vertaaltheorie (in wording) en daarmee belangrijk en interessant voor de academie. En dat verklaart tegelijk waarom vertaalconsulenten moeite hebben op workshops en seminars met deze theorie te werken. Het Frames-model is abstract en complex omdat het alle relevante kaders probeert te benoemen, van cognitieve en socioculturele tot organisatorische, communicatieve en tekstuele. Verder onthoudt het descriptieve en verklarende Frames-model zich niet alleen van expliciete normatieve uitspraken, ook een impliciete hermeneutiek en theologie van de Schrift lijkt te ontbreken, allemaal sterke punten voor een academische theorie over het vertalen van de bijbel. Tekenend is dat in de bundel van Wilt het spreken over ‘message’ ontbreekt, zo typisch voor Nida en bij hem verbonden met allerlei goeddeels impliciete hermeneutische en missiologische opvattingen. In het model van Wilt is ‘message’ dan ook bewust vervangen door het neutrale en beschrijvende ‘text’.
Slot Denkend vanuit het onderscheid tussen vertaaltheorie en vertaalbenadering betekent dit niet dat het boek over de theorie van de Frames niet nuttig kan zijn voor de UBS en de bijbelgenootschappen. Net zoals veel van Nida’s werk nog steeds zeer nuttig is voor mensen die een meaning-based-vertaling van de bijbel willen maken, zitten er in het boek van Wilt nuttige elementen (zie bijvoorbeeld het hoofdstuk van Wendland over ‘literaire’ vertalingen van de Bijbel). Het punt is dat instituties als de UBS eclectisch en met gepaste afstand en voorzichtigheid moeten putten uit de theoretische bronnen van de academie. Daarbij is doorslaggevend of dat wat de academie levert past binnen de vertaalbenadering, de missie en visie, van de bijbelgenootschappen, zonder bepaalde vertaaltheorieën te omarmen als de exclusieve vertaaltheorie van de organisatie. Dr. L.J. de Vries is hoogleraar Bijbelvertalen aan de Vrije Universiteit en vertaalconsulent van de United Bible Societies. Geraadpleegde literatuur E. Nida en C. Taber, The Theory and Practice of Translation, Leiden 1969. L. Venuti, The Translator’s Invisibility, Londen 1995. T. Wilt (red.), Bible Translation. Frames of Reference, Manchester 2003.
39 Met Andere Woorden (25) 4
Vrouwe Wijsheid, Gods koningin Over Job 28:27
Ph. Roorda
In Job 28 vinden we een magistrale lofzang op de wijsheid. Maar het magistrale is niet direct terug te vinden in verschillende bijbelvertalingen. Deze ontdekking bracht een groepje vertalers van de Bijbel in het Gronings tot een andere interpretatie van de verhouding tussen God en de wijsheid. De magistrale lofzang op de wijsheid in Job 28 komt tot een hoogtepunt in vers 27. In hoofdstuk 28 staat de vraag centraal waar de wijsheid vandaan komt en waar het inzicht te vinden is (Job 28:12, 20). In vers 27 wordt een antwoord geformuleerd, maar dat het in dit vers inderdaad om een hoogtepunt gaat, zou je bij sommige vertalingen niet vermoeden. In de Vulgaat lezen we: ‘tunc vidit illam et enarravit et praeparavit et investigavit’. In de Statenvertaling: ‘Toen zag Hij haar en vertelde haar; Hij schikte haar en ook doorzocht Hij haar’, waarbij ‘Hij’ voor God, en ‘haar’ voor de wijsheid staat, net als in de overige citaten. De Willibrordvertaling 1995 luidt: ‘Hij ziet de wijsheid, kent, begrijpt en doorziet haar.’ In de vertaling van het boek Job door P. Drijvers en P. Hawinkels: ‘toen heeft Hij ze gezien en geïnventariseerd, er inzage in genomen en ze ten volle doorgrond.’ De Nieuwe Bijbelvertaling geeft: ‘(...) zag hij de wijsheid en hij toetste haar, hij peilde en doorgrondde haar.’ In het Hebreeuws staan vier werkwoorden, elk met hetzelfde subject (hij) en hetzelfde object (haar). Wanneer je de gegeven citaten – en daarvan zijn er nog veel meer te vinden – op je laat inwerken, is het niet duidelijk waarom juist dit vers een hoogtepunt zou moeten zijn. Bij de gegeven vertalingen lijkt het er immers op of God de wijsheid aan alle kanten gaat keuren en onderzoeken. En niet meer dan dat. De uitkomst van Gods 40 Met Andere Woorden (25) 4
onderzoek blijft voor ons verborgen. Is dat nu het ‘hoogtepunt’? En toch is ons inziens dat woord hier precies op zijn plaats, alleen al doordat vers 27 (met vers 28) aan het slot van het hoofdstuk staat waar het hele betoog op uitloopt. Wij hebben een iets andere kijk op de vertaling van deze tekst. ‘Wij’, dat refereert aan een groepje vertalers van de Bijbel in het Gronings, een project waar de Liudgerstichting al een aantal jaren mee bezig is. We zijn een van de ‘vertoalplougjes’: zeven mensen die allen Gronings spreken. Twee van ons groepje zijn afgestudeerd in Semitische talen. Momenteel zijn we bezig aan het boek Job en proberen we de Hebreeuwse tekst in begrijpelijk en aansprekend Gronings weer te geven. We zijn ervan overtuigd dat dat mogelijk is, zeker na de ervaring met het boek Amos. Een van onze groepjes heeft het boek Amos vertaald, en we denken dat het gelukt is om van Amos een Hogelandster boer te maken. Het boek Job is geen gemakkelijk boek, zelfs niet als de Hebreeuwse tekst niet omstreden is. Het is wel een uitermate boeiend boek. Een voorbeeld. In Job 25:2 staat, in de Statenvertaling: ‘Heerschappij en vreze zijn bij Hem’. In de Groot Nieuws Bijbel: ‘God regeert, ontzagwekkend’. In het Hebraïsches und Aramäisches Lexikon zum Alten Testament wordt dit woord weergegeven als een hendiadys: ‘Schreckensherrschaft’. In de vertaling van Drijvers en Hawinkels lezen we: ‘Het is aan hem te regeren en ontzetting in te boezemen’. De Nieuwe Bijbelvertaling spreekt over ‘Heersen en ontzetting zaaien – dat is God’. Wij vroegen ons af: is God dat werkelijk? Wij denken dat het hier gaat om een personificatie. Daarom gebruiken wij in onze Groninger vertaling: ‘Heerschop en Ontzag stoan noast Hom’. Je ziet ze staan: twee adjudanten als lijfwacht naast God! Na dit voorbeeld is het goed terug te keren naar het uitgangspunt: Job 28:27. Wij menen daar eenzelfde personificatie in aan te treffen, maar dan geprononceerder. Nadat God in de voorafgaande verzen 25 en 26 aan wind en regen, zee en onweer, hun taak en plaats heeft toegewezen, vermoedelijk bij het ontstaan en de inrichting van de wereld, ontdekt God opeens een heel bijzonder ‘iemand’: Wijsheid! Daarom vertalen wij: ‘Hai werd heur gewoar’. Je ziet Gods ogen oplichten. God is onmiddellijk ‘weg van haar’, zo stelt de dichter van het boek Job deze ontmoeting voor. Wie vraagt: ‘Hoe kan dat, want zij is toch schepping van God zelf?’, antwoorden we dat het hier gaat om een dichterlijke verbeelding. Dat gebeurt ook op andere bijbelplaatsen. In Spreuken 8:22-36 zie je bijvoorbeeld die ontmoeting uitgedrukt vanuit het gezichtspunt van de 41 Met Andere Woorden (25) 4
Wijsheid, ook daar als persoon voorgesteld. De poëtische voorstelling komt niet helemaal overeen, maar het gaat wel over haar verhouding tot God. Wijsheid is in het boek Spreuken, anders dan in Job, Gods eerste schepsel, nog voordat de zeeën en bergen bestonden. In de Groot Nieuws Bijbel is Spreuken 8:22-30 zo vertaald: De Heer heeft mij als eerste geschapen, lang geleden, voor al het andere. Ik ben gemaakt in het begin van de tijd, ik was er al voor de aarde bestond. Toen er nog geen oceanen waren, geen bronnen met een overvloed aan water, toen was ik al geboren. Voor de bergen een plaats hadden gevonden, voor er heuvels waren, was ik er al; voordat de Heer de wijde wereld had gemaakt, voordat hij een zandkorreltje had geschapen. Ik was erbij, toen hij de hemel zijn plaats gaf, om de oceaan een horizon trok. Toen hij de wolken aan de hemel zette en de bronnen van de oceaan liet stromen, toen hij het water de wet stelde, de zeeën hun grenzen gaf, toen hij de fundamenten voor de aarde legde, was ik aan zijn zijde, ik was zijn vertrouweling. Ik was verrukt, elke dag opnieuw, steeds verheugd in zijn aanwezigheid. De Nieuwe Bijbelvertaling geeft het nog sterker weer, met het woord ‘lieveling’ in plaats van ‘vertrouweling’. Diezelfde verrukking komt ook in Job 28:27 naar voren, maar dan vanuit Gods perspectief: toen God het geschapene geordend had, ‘tóen zag Hij háár’, en Gods verrukking wordt dan in de volgende drie Hebreeuwse werkwoorden tot uitdrukking gebracht. God gaat dan niet onderzoekend, of achterdochtig te werk, maar geeft ook aan haar haar taak, net als aan de regen en het onweer. Bovendien heeft God iets bijzonders met haar voor. Dat blijkt uit het eerste werkwoord dat volgt, direct ook het moeilijkste verbum uit het hele vers: wajjesapperach. Wat is dat? Inventariseren, verkondigen, toetsen? Allemaal vertalingen waar weinig verrukking uit spreekt. Ook het Lexikon zum Alten Testaments gaf hier een volgens ons niet geschikte vertaling, namelijk ‘abzählen, nachzählen’. Onze eerste poging om dit werkwoord concreter te maken was gebaseerd op het verband met de verzen 25 en 26: ‘Hai naam heur in dainst’, maar die vertaling kwam meer intuïtief tot stand en is niet de gewone weergave van de betekenis van het verbum. Die betekenis is op zich wel gerelateerd aan tellen, vertellen, et cetera. Bovendien vonden we de voorstelling van Vrouwe Wijsheid als dienstmeisje van God misplaatst.
42 Met Andere Woorden (25) 4
Gelukkig werden we geholpen door de Bijbel in het Twents. Daarin troffen we: ‘Hee schatten heure weerde’. In die vertaling proef je duidelijk waardering. Vanuit die gedachte kwamen we op de uitdrukking ‘in tel zijn’, waarin ook de relatie met ‘tellen’ nog spreekt. Tellen dus in pregnante zin, zoals bijvoorbeeld ook in Daniël 5:25 terugkeert. Zo kwamen we voor Job 28:27 in het Gronings uit bij: ‘Hai haar heur vot in reken’. Deze Groninger uitdrukking wordt vaak in negatieve zin gebruikt, zoals te lezen is in het Groninger woordenboek van K. ter Laan: ‘hai is niks in reken’, en ‘dat heb ik niks in reken’, met andere woorden ‘daar hecht ik geen waarde aan’. Maar dezelfde uitdrukking kan ook in positieve zin gebruikt worden (Idioticon Groninganum), wat nog versterkt wordt door het woordje ‘vot’, ‘meteen’, ‘onmiddellijk’. God zag Vrouwe Wijsheid en onmiddellijk trof hem haar waarde: zij als Koningin naast mij als Koning. De volgende drie werkwoorden geven nu minder vertaalmoeilijkheden, Gods positieve waardering bleek uit wat Hij daarná deed: ‘Hij bepaalde haar plaats’ (Groot Nieuws Bijbel), Hij stelde haar op haar plaats (NBGvertaling 1951). In onze vertaling houden we iets meer rekening met de verzen 25 en 26: ‘Hai zee heur wat ze doun mos’. Dat is een duidelijk volgende fase. Ook het laatste werkwoord, het goedkeuren, gaf door ons nieuwe uitgangspunt minder moeilijkheden. We kwamen tot: ‘en Hij keurde haar zelfs goed’, waarbij de toevoeging ‘zelfs’ verantwoord wordt door het Hebreeuwse bijwoord (gam) dat, net als het Nederlands, pregnantie aangeeft. We gebruiken ‘keuren’ dus in bonam partem, net als Reyburn in zijn Handbook on the book of Job doet: ‘He gave her his approval’. Het commentaar van Epping en Nelis merkt bij vers 27 op: ‘De vier werkwoorden van vers 27 vormen geen crescendo, maar lopen paarsgewijze parallel.’ In hun vertaling is dan ook het woord gam onvertaald gebleven. Wij zien in deze tekst juist wel een crescendo. Zo kwamen we tot slot tot de vertaling: Dou wer God Wieshaid gewoar, en hai haar heur vot in reken; dat hai zee heur wat of ze doun mos en von ook doalek goud wat ze dee (of: en wat ze dee von E goud ook).
43 Met Andere Woorden (25) 4
Deze vertaling, waarin we een duidelijke climax ontdekken na Gods zien van Vrouwe Wijsheid, geven we graag in overweging. Deze vertaling vermijdt een bijna statische herhaling, zoals bijvoorbeeld in de Willibrordvertaling. Deze vertaling maakt duidelijker onderscheid dan bijvoorbeeld in de Engelse Today’s English Version: ‘it was then he saw wisdom and tested its worth – He gave it (!) his approval’. Biebel vertoalen is aibels mooi wark. Drs. Ph. Roorda studeerde semitische en klassieke talen. Geraadpleegde literatuur P. Boeles, Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, Groningen 1997. P. Drijvers en P. Hawinkels, Job, Bilthoven 1971. C. Epping en J. T Nelis, Job, uit de grondtekst vertaald en uitgelegd. De boeken uit het Oude Testament, Roermond, Maaseik 1968. L. Koehler, W. Baumgartner, Hebräisches und Aramäisches Lexikon zum Alten Testament, 2 dln, Leiden, New York/Köln 1995. K. ter Laan, Nieuw Groninger woordenboek, Groningen 1929. A. van der Meiden en A. van Driel-Weising, Biebel in de Twentse sproake, dl 3. Enschede 2004. W.D. Reyburn, A Handbook on The Book of Job, New York 1992.
44 Met Andere Woorden (25) 4
De NBV vergeleken met vroegere vertalingen (12)
Wat stond er eigenlijk?
Jaap van Dorp
De Bijbel wordt steeds opnieuw vertaald, en daar zijn verschillende redenen voor te geven: nieuwe ontwikkelingen in de Nederlandse taal, in de bijbelwetenschap, in de taal- en vertaalwetenschap en in de archeologie. In de rubriek Wat stond er eigenlijk? worden voorbeelden gegeven van eerder gemaakte bijbelvertalingen en de invloed van nieuwe ontwikkelingen op meer recente vertalingen zoals De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV). Deze keer wordt aandacht gevraagd voor een vertaalprobleem in 2 Samuël 13:39a. Het betreft een Hebreeuwse tekst die in het algemeen als onvertaalbaar geldt. Hoe is deze kwestie in De Nieuwe Bijbelvertaling opgelost? Familiedrama Het beeld van David dat in het boek 2 Samuël wordt geschetst, doet bij menig bijbellezer de wenkbrauwen fronsen. David lijkt niet erg adequaat op te treden als het in zijn privé-leven en in zijn familie misloopt. Wat is dat voor een koning die zijn oog laat vallen op de vrouw van een ander, een kind bij haar verwekt en vervolgens haar echtgenoot de dood injaagt? Hoe bestaat het dat deze koning, als hij hoort dat Amnon, een zoon van hem, zijn zus Tamar heeft aangerand, wel erg boos wordt, maar verder niets doet? Als dan een andere zoon, Absalom, wraak neemt en Amnon tijdens een feest vermoordt, barsten de koning en de hofdienaren in tranen uit en zijn ze lange tijd in diepe rouw, maar David onderneemt geen verdere actie tegen de dader. Dat lag misschien ook niet zo eenvoudig. Absalom was namelijk gevlucht naar Talmai, de koning van Gesur, met wiens dochter Maächa David was getrouwd (2 Samuël 3:3). Bij zijn grootvader vindt Absalom kennelijk bescherming tegen een mogelijke vergeldingsactie van zijn vader (2 Samuël 13:38). Toch lijkt David als pater 45 Met Andere Woorden (25) 4
De dood van Amnon, uit: Taferelen der voornaamste geschiedenissen van het Oude en Nieuwe Testament ... door de vermaarde kunstenaars Hoet, Houbraken, en Picart ..., ’s Graavenhaage, 1728 Foto: NBG/Sandra Haverman
46 Met Andere Woorden (25) 4
familias drie jaar na de moord op Amnon een besluit te nemen en in actie te komen. Wat hij precies gaat doen, zou uit 2 Samuël 13:39 moeten blijken. Het probleem is echter dat dat vers in het Hebreeuws dermate onduidelijk is dat moeilijk is vast te stellen wat de beslissing van David precies inhoudt.
Verschillende vertalingen De vertalingen van 2 Samuël 13:39 gaan uit van verschillende interpretaties van de brontekst. Vooral met het eerste deel van het vers blijken de vertalers door het onduidelijk geformuleerde Hebreeuws alle kanten op te kunnen. Statenvertaling:
Toen verlangde de ziel van de koning David zeer om naar Absalom uit te trekken; want hij had zich getroost over Amnon, dat hij dood was. Lutherse vertaling: En de koning David hield op uit te trekken tegen Absalom, want hij had er zich over getroost dat Amnon dood was. Leidse vertaling: (…) werd de geest des konings verteerd van verlangen naar Absalom; want hij had zich over de dood van zijn zoon Amnon getroost. Petrus Canisius: (…) was de koning niet langer op Absalom vergramd, daar hij zich met de dood van Amnon had verzoend. NBG-vertaling 1951: Toen kwijnde koning David van verlangen naar Absalom; want hij had zich getroost over de dood van Amnon. Willibrordvertaling-1995: Ten slotte zag koning David ervan af Absalom achterna te gaan; hij had zich met de dood van Amnon verzoend. Groot Nieuws Bijbel 1996: David verlangde ernaar tegen Absalom ten strijde te trekken, want hij was vol verdriet over de dood van Amnon. Naardense Bijbel: Dan houdt koning David ermee op / te willen uittrekken naar Absalom; / want hij heeft troost gevonden over Amnon, dat hij dood is. De Nieuwe Bijbelvertaling: (…) vatte koning David het plan op om tegen Absalom ten strijde te trekken, want de rouw over de dood van Amnon was voorbij.
47 Met Andere Woorden (25) 4
Verschillende interpretaties De citaten uit de diverse vertalingen laten zien hoe verschillend de actie van David wordt geïnterpreteerd. 1. David begint Absalom te missen en verlangt naar het moment waarop hij zijn zoon in de armen kan sluiten. Zie de Statenvertaling, Leidse vertaling, NBG-vertaling 1951. 2. David was aanvankelijk woedend en overwoog om Absalom te straffen, maar hij ziet daar na verloop van tijd van af. Zie de Lutherse vertaling, Petrus Canisius, Willibrordvertaling-1995, Naardense Bijbel. 3. David is erop uit de dood van Amnon te wreken en treft voorbereidingen met zijn leger naar Gesur op te trekken. Zie Groot Nieuws Bijbel 1996, en De Nieuwe Bijbelvertaling. Welke interpretatie moet op grond van het Hebreeuws in 2 Samuël 13:39 de voorkeur krijgen?
Wat staat er in het Hebreeuws? De Hebreeuwse tekst van 2 Samuël 13:39a zoals die in de moderne Biblia Hebraica Stuttgartensia is afgedrukt, vertoont een aantal problemen. De tekst luidt: wa-techal dawid ha-mèlèch latseet èl ’avsjaloom. In de eerste plaats begint het vers met een vrouwelijke persoonsvorm (derde persoon), terwijl het daarbij genoemde subject mannelijk is (koning David). Eén van de taalkenmerken van het Hebreeuws is nu juist dat de persoonsvormen zich in zo’n geval als regel richten naar het grammaticaal geslacht van het subject. De vraag is overigens wel of de persoonsvorm hier wel met koning David als subject moet worden verbonden. De vrouwelijke persoonsvorm (enkelvoud) kan namelijk ook gebruikt zijn om te verwijzen naar de gebeurtenissen waarover in het voorgaande is verteld, namelijk de moord op Amnon en de vlucht van Absalom. Interessant is het in dit verband dat de Statenvertalers de Hebreeuwse tekst hebben gewijzigd en het vrouwelijke woord nèfèsj hebben ingevoegd. Die ingreep is in een kanttekening verantwoord. Verder heeft S.R. Driver meer dan een eeuw geleden in navolging van J. Wellhausen voorgesteld niet de weinig gangbare combinatie dawid ha-mèlèch, ‘David de koning’, te lezen maar roeach ha-mèlèch, ‘de geest van de koning’. Deze lezing is bevestigd door handschriften van de Septuaginta en door een fragment van een bijbelhandschrift uit de Qumran-collectie. Het is dus onduidelijk hoe de Hebreeuwse tekst van 2 Samuël 13:39 precies moet worden gereconstrueerd. In de tweede plaats is de betekenis van het Hebreeuwse werkwoord niet eenduidig vast te stellen. De persoonsvorm is af te leiden van kalah, dat ‘ophouden, te gronde gaan, zwak zijn, bezwijken, verteerd worden (van verlangen), uitgeput zijn, uitroeien’ kan betekenen. Maar het kan eveneens 48 Met Andere Woorden (25) 4
gaan om een vorm van het werkwoord kala’, ‘(iemand van iets) weerhouden’. In de derde plaats is het onduidelijk hoe de infinitivus tseet met de prepositie èl (van jatsa’) moet worden opgevat. ‘Uitgaan naar’ kan vijandelijke bedoelingen impliceren (bijvoorbeeld in Rechters 9:33), maar dat hoeft niet. De Statenvertalers hebben blijkens de kanttekening bij het vers het zo opgevat dat David iemand eropuit wilde sturen om Absalom op te halen. De conclusie is dat de Hebreeuwse tekst van 2 Samuël 13:39 in grammaticaal en semantisch opzicht nogal wat problemen geeft om een verantwoorde keuze te maken uit de drie bovengenoemde interpretaties. Wat levert het dan op als er gegevens vanuit de context bij de afwegingen worden betrokken?
Een moeizame verstandhouding In de NBV vormt 2 Samuël 13:38-39 het begin van een nieuwe episode in de verhalen over koning David. Die eindigt in 2 Samuël 14:33. Het opschrift boven deze episode luidt: Absaloms terugkeer. Hoe komt die terugkeer tot stand? Hoe zullen David en Absalom elkaar ontmoeten? In 2 Samuël 14:1-3 wordt verteld dat Joab, Davids opperbevelhebber, een plan bedenkt om Absalom naar Jeruzalem terug te laten keren. Hij instrueert een vrouw uit Tekoa die koning David ertoe moet overhalen met dat plan in te stemmen. Joabs opzet lukt. Uit 2 Samuël 14:21 krijgt de lezer de indruk dat koning David met de nodige tegenzin Joab zijn gang laat gaan: ‘Goed dan, ik zal doen waar u op aanstuurt. U kunt mijn zoon Absalom terughalen.’ Vervolgens vertrekt Joab naar Gesur en brengt Absalom naar Jeruzalem. Hoe reageert David op de terugkeer van zijn zoon? Daarover laat de auteur in vers 24 weinig misverstand bestaan. David wil Absalom niet zien, en legt hem min of meer huisarrest op: ‘Laat hij rechtstreeks naar zijn huis gaan, want ontvangen zal ik hem niet.’ Daaruit moet men afleiden dat het tussen vader en zoon niet goed zit. Dat blijkt ook uit het vervolg. De jaren verstrijken, zonder dat Absalom zijn vader te spreken krijgt. Hij begint zich af te vragen waarom hij überhaupt uit Gesur is teruggekomen (vers 32). Pas aan het slot van de episode wordt verteld hoe Absalom na een interventie van Joab bij zijn vader op audiëntie komt. Uit het verloop van het verhaal in 2 Samuël 14 blijkt dat de afstand tussen vader en zoon niet kleiner is geworden. David kan er slechts met moeite toe worden overreed om Absalom toe te staan naar Jeruzalem te komen. Door een list heeft opperbevelhebber Joab een grote crisis in het koninkrijk Israël kunnen afwenden en een gewapend conflict tussen David en Absalom voorkomen. Maar van een hartelijk weerzien is dan ook geen sprake. 49 Met Andere Woorden (25) 4
Vertaalkeuze Tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in het verhaal in 2 Samuël 14 is het aannemelijk dat 2 Samuël 13:39 een vijandige houding van David ten opzichte van zijn zoon Absalom veronderstelt. Na een periode van rouw over de dood van Amnon zou David het liefst tegen Absalom ten strijde zijn getrokken. Het aanbod in het Hebreeuws laat – voor zover we al in staat zijn om vast te stellen wat er in het origineel staat – in principe verschillende betekenissen open. Maar contextuele signalen sturen de interpretatie van 2 Samuël 13:39 in een bepaalde richting. In De Nieuwe Bijbelvertaling is daarom op grond van het vervolg in 2 Samuël 14 gekozen voor de meest voor de hand liggende mogelijkheid dat David van zins was de moord op Amnon te wreken en met een leger naar Gesur wilde optrekken. Dr. J. van Dorp is als oudtestamenticus verbonden aan het Nederlands Bijbelgenootschap. Geraadpleegde literatuur De toelichting op de vertaling van 2 Samuël in het project De Nieuwe Bijbelvertaling in het NBG-archief in Haarlem. F.M. Cross, D.W. Parry, R.J. Salay & E. Ulrich, Qumran Cave 4 ·XII 1-2 Samuel (Discoveries in the Judean Desert XVII), Oxford 2005. S.R. Driver, Notes on the Hebrew Text and the Topography of the Books of Samuel, Oxford 1913 (tweede, herziene en vermeerderde druk). W. Gesenius-E. Kautzsch, Hebräische Grammatik, Hildesheim/Zürich/New York 1985 (reprint van de achtentwintigste volledig herziene druk uit 1909, in het bijzonder § 122 q). J.P. Fokkelman, Narrative Art and Poetry in the Books of Samuel (volume 1: King David), Assen 1981). Idem, Vertelkunst in de bijbel: een handleiding bij literair lezen, Zoetermeer 2002 (derde druk). Holy Bible: Contemporary English Version, New York 1995. K. Jongeling, ‘Joab and the Tekoite woman’ in: Jaarbericht Ex Oriente Lux XXX (1987-1988 [1989]), 116-122. P. Kyle McCarter Jr., II Samuel: A New Translation with Introduction, Notes and Commentary (The Anchor Bible Volume 9), New York 1984. J. Wellhausen, Der Text der Bücher Samuelis, Göttingen 1871.
50 Met Andere Woorden (25) 4
Het huis van de vader – collectieve en individuele verantwoordelijkheid Discussie over de vertaling van Exodus 20:5 Jurrien Mol
De reactie van Van Dorp op de kritiek vanuit de werkgroep Eredienst in de Protestantse Kerk in Nederland op de vertaling van Exodus 20:5 in de Nieuwe Bijbelvertaling is een welkome aanvulling op de informatie die op www.voederbak.nl over deze kwestie is te vinden.1 Zonder de werkgroep Eredienst bij monde van de voorzitter het recht te willen ontzeggen een bepaalde vertaling als ‘pastoraal misdadig’ te kwalificeren,2 lijkt mij hier iets anders aan de hand. In zijn reactie gaat Van Dorp in de paragraaf over leson’aj in op de verhouding tussen individuele en collectieve verantwoordelijkheid.3 Het is juist de onduidelijkheid over deze verhouding die telkens weer vragen oproept en naar mijn mening de voedingsbodem vormt voor een opmerking als die van ds. Peter Hoogstrate.
Wie wordt aangesproken? De schrijvers van het Oude Testament leefden in een andere tijd en op een andere plaats dan wij. Hoewel dit een gemeenplaats is, onder andere in allerlei discussies over het vertalen van de bijbel, vergeten wij dikwijls om dit feit te verdisconteren wanneer wij teksten van deze schrijvers lezen of horen. Een gemeente die naar de Tien Geboden luistert, maakt zich de afstand in tijd en plaats tot deze woorden meestal niet bewust. Zelfs de inzet met een verwijzing naar Egypte verhelpt dat niet. ‘Deze woorden gelden ons, zijn voor ons geschreven’, terwijl dat strikt genomen niet zo is. Met de insteek dat de woorden ons gelden, worden de Tien Geboden nog elke zondag in vele gemeenten gelezen en gehoord. Of dit terecht of verantwoord is, staat los van de vertaling van de woorden.
Pastoraal probleem Er is sprake van een omgekeerde volgorde met betrekking tot de 51 Met Andere Woorden (25) 4
kwalificatie van de vertaling van Exodus 20:5, vermoed ik. Eerst wordt vastgesteld dat mensen in de eenentwintigste eeuw moeite hebben met de inhoud van Exodus 20:5 zoals die opgevat kan worden uit de NBV (en de Statenvertaling en NBG-vertaling 1951): het kan toch niet zo zijn dat God de schuld van de een (ouders) op de ander (nageslacht) verhaalt? Vervolgens leidt dit tot de kwalificatie ‘pastoraal misdadig’ van de vertaling. Dit is echter een pastoraal probleem dat ontstaat door de afstand in tijd en plaats tot de tekst. Onze tijd is gestempeld door een sterk individualisme (nog een gemeenplaats). Elk mens is persoonlijk en individueel verantwoordelijk en aansprakelijk voor zijn eigen handel en wandel. Het strafrecht van onze samenleving is ook op deze leest geschoeid.4 Wie dit eenentwintigste-eeuwse individualisme van de westerse wereld verbindt met Exodus 20:5 zonder de afstand in plaats en tijd te verdisconteren, loopt vast in de krasse kwalificatie.
Verantwoordelijkheid De accentuering van ‘persoonlijke verantwoordelijkheid en individuele beloning of vergelding’ door Van Dorp onder verwijzing naar Deuteronomium 7:9-11 gaat ook nog te veel voorbij aan de afstand in tijd en plaats tot deze tekst.5 Van Dorp verdedigt de vertaling van de NBV met de overweging dat ‘de NBV niet focust op de collectieve, maar op de individuele verantwoordelijkheid en vergelding.’6 Beter zicht op de moeite die een tekst als deze oproept, is te verkrijgen door aandacht te hebben voor de verhouding tussen collectieve en individuele verantwoordelijkheid in het Oude Testament. Wanneer daar zicht op verkregen is en men de afstand in tijd en plaats van de tekst tot die van ons verdisconteert, is de vertaling van de NBV allesbehalve ‘pastoraal misdadig’. De vertaling geeft namelijk zicht op de verhouding tussen collectieve en individuele verantwoordelijkheid zoals die in (delen van) het Oude Testament vigeert, hetgeen ik in kort bestek zal proberen aan te geven.
Collectieve of individuele verantwoordelijkheid? Wanneer de vraag naar verantwoordelijkheid aan de orde komt, zoals bijvoorbeeld bij Exodus 20:5, wordt deze dikwijls benaderd volgens het ‘of-of’-stramien: óf er is sprake van collectieve verantwoordelijkheid, óf er is sprake van individuele verantwoordelijkheid. Dit vanuit de opvatting dat er een ontwikkeling plaats heeft gehad vanuit een primitievere (inferieure) visie, waarin de collectiviteit prevaleerde, naar een ontwikkelder (superieure) visie, waarin de individualiteit terrein won.7 Jozua 7 geldt als schoolvoorbeeld van de primitievere visie en Ezechiël 18 van de ontwikkelder visie. De onjuistheid van deze opvatting is reeds lang 52 Met Andere Woorden (25) 4
aangetoond maar echoot nog steeds na. De reden hiervoor is te zoeken in het feit dat de als superieur opgevatte individuele verantwoordelijkheid veel dichter ligt bij onze moderne noties omtrent rechtvaardigheid dan de collectieve. In het Oude Testament komen collectieve en individuele verantwoordelijkheid naast elkaar en gelijktijdig voor. Collectivisme en individualisme zijn geen elkaar aflossende of vervangende grootheden in het oudtestamentisch tijdvak, ook zijn deze niet evolutionair met elkaar verbonden. Hierbij moet ervoor gewaakt worden om niet in het andere uiterste te vervallen, namelijk dat er geen sprake is of kan zijn geweest van ontwikkeling inzake de verhouding tussen collectieve en individuele verantwoordelijkheid, die vervolgens in teksten gereflecteerd wordt. Collectieve en individuele verantwoordelijkheid mogen niet tegenover elkaar geplaatst worden. Waar het op aan komt is de verdeling van de verantwoordelijkheid in de oudtestamentische samenleving. Bepalend blijkt te zijn welk niveau in de structuur van de samenleving een tekst aanspreekt. Dit leidt tot een collectieve of individuele benadering van de verantwoordelijkheid in de tekst. Dit is ook het geval in Exodus 20:5. Een sleutelpositie in dit verband bekleedt het ‘huis van de vader’ (beet ’av).
Het huis van de vader Exodus 20:5 spreekt van ouders die neerknielen voor beelden van andere goden.8 Vervolgens noemt de tekst achtereenvolgens: kinderen, het derde en het vierde geslacht. Voor het verstaan van dit gebod wil ik de aandacht vestigen op deze lijn van geslachten. Deze lijn van vier geslachten is niet willekeurig. Een lijn van vier (of drie) geslachten vormt namelijk een ‘huis van de vader’ (beet ’av). Een beet ’av is het constituerende collectief in de sociale structuur van de samenleving in het oudtestamentische tijdvak.9 Op grond van deze positie in de sociale structuur is de focus van het gebod op dit constituerende collectief begrijpelijk. De geboden reguleren de godsdienst van de samenleving die opgebouwd is uit ‘huizen van de vader’.10 Zij vormen het grondvlak van de samenleving en komen als eerste in beeld wanneer de godsdienst van de samenleving gereguleerd dient te worden. Een ‘huis van de vader’ is het aanspreekpunt van het gebod omdat deze het ruggenmerg van het sociale en godsdienstige leven is.
Aansprakelijkheid van het familiehoofd Een huis van de vader vormt een ‘corporate personality’ zodat ook kinderen, het derde en het vierde geslacht meegedacht zijn wanneer ouders aangesproken worden op hun neerknielen voor beelden van andere goden.11 Zij vormen de basiseenheid voor het dragen van 53 Met Andere Woorden (25) 4
verantwoordelijkheid voor dit afkeurenswaardige gedrag. De vader van het huis bepaalt normaliter de gang van zaken in zijn huis, ook waar dit de godsdienst betreft. Naar buiten toe draagt hij de verantwoordelijkheid voor alles wat door hem (en leden van zijn huis) gedaan wordt. De overige leden van zijn huis worden met hem in zijn gedrag vereenzelvigd. Dit collectieve aspect is eigen aan de sociale structuur van die tijd en plaats.
Geen automatisme De individualiteit en de individuele verantwoordelijkheid verdwijnen echter niet binnen het collectief van het huis van de vader. Een huis van de vader is geen diffuus geheel. Binnen het huis draagt ieder zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarom wordt het gedrag van de genoemde nakomelingen aan een nader onderzoek onderworpen.12 Zij worden niet automatisch over de kam van de ouders geschoren omdat zij met hen een eenheid vormen. Met andere woorden: het gebod in Exodus 20:5 is zeer terughoudend wanneer het aankomt op het laten boeten. De vertaling in de NBV geeft dit adequaat weer. Het contrast tussen dit en het volgende vers met zijn uitbundig liefdebetoon (tot in het duizendste geslacht) onderstreept dit. Als iemand moet boeten, gebeurt dit niet alvorens er zorgvuldig onderzoek gedaan is naar de overtreding binnen een huis van de vader. God toont zich in het onderzoek uitermate zorgvuldig en gaat uiterst terughoudend over tot bestraffing. Wanneer er reden is om zijn liefde te bewijzen is hij grenzeloos daarin.
Tot slot De inhoud van Exodus 20:5 (in combinatie met vers 6) is in de NBV allesbehalve pastoraal misdadig mits verstaan binnen de context waarin de tekst functioneert en tegen de achtergrond van de opbouw van de samenleving in het oude Israël. De kwalificatie van de vertaling van Exodus 20:5 als ‘pastoraal misdadig’ was wellicht achterwege gebleven indien men oog had gehad voor de lijn van de geslachten in deze tekst als een huis van de vader, een ‘corporate personality’ met zijn collectieve en individuele verantwoordelijkheid. De vertaling geeft zicht op de verhouding tussen beide terreinen van verantwoordelijkheid zoals die in een huis van de vader gedragen wordt en verdeeld is. Dr. J.F. Mol is predikant in de Protestantse Kerk in Nederland, verbonden aan de Hervormde gemeente te Opeinde-Nijega-De Tike. Noten 1 Jaap van Dorp, ‘Discussie over de vertaling van Exodus 20:5 in de NBV’ in: Met Andere Woorden 25/3 (2006), 49-56.
54 Met Andere Woorden (25) 4
2
Citaat van ds. Peter Hoogstrate. Zie Frans Rozemond, ‘Leve de liturgische
3
creativiteit’ in: Kerkinformatie 139 (juli/augustus 2006), 12. Zie Van Dorp, 52-53.
4
Dit geldt althans voor volwassenen. Ouders zijn ook in onze samenleving en strafrecht (deels) aansprakelijk en verantwoordelijk voor de handel en wandel van hun kinderen.
5 6 7
Van Dorp, 53. Van Dorp, 53. Dit heet het ontwikkelings- of evolutiemodel. Voor een beschrijving zie Jurrien
8
Mol, Collectieve en Individuele Verantwoordelijkheid. Een beschrijving van corporate personality naar Ezechiël 18 en 20, Nijega 2002, 218-222. Met de keuze voor het woord ‘ouders’ volg ik de NBV, voor overwegingen bij
9
deze vertaling, zie Van Dorp, 52. Op de argumentatie van mijn bijdrage is deze vertaalkwestie niet van invloed. Voor relevante verwijzingen, zie Jurrien Mol, 249-253.
10 Dit is een vereenvoudiging die weliswaar geen recht doet aan de werkelijke opbouw van de samenleving maar die ik in dit verband geoorloofd vind vanwege de ruimte. 11 Zie Mol, 256-259, voor een nieuwe beschrijving van ‘corporate personality’. 12 Vergelijk Ezechiël 18.
55 Met Andere Woorden (25) 4
56 Met Andere Woorden (25) 4
Kort Nieuws Websites met informatie over de Bijbel en over bijbelvertalen Nieuwe website: www.rondomdebijbel.nl Het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) verzorgt sinds november 2006 een nieuwe website met informatie over de Bijbel. De site geeft heldere en wetenschappelijk verantwoorde informatie over het ontstaan en de geschiedenis van de Bijbel. Op deze manier wil het NBG mensen van dienst zijn die meer willen weten over de Bijbel, de verschillende bijbelboeken en over de tijd van de Bijbel. Op www.rondomdebijbel.nl vindt de bezoeker antwoord op vragen als: Wanneer is de Bijbel ontstaan? Hoe leefde men in de tijd van de Bijbel? Wat zijn ook alweer de Dode Zeerollen? De site is gemaakt door medewerkers van de afdeling Vertalen en Uitgeven van het NBG en is bestemd voor iedereen die in de Bijbel en de achtergrond daarvan is geïnteresseerd. Uitbreiding website: www.voederbak.nl Sinds november 2006 is er ook een nieuwe en uitgebreide versie van www.voederbak.nl beschikbaar. Deze website geeft informatie over allerlei vertaalkwesties. Men vindt hier uitleg over de vertaalkeuzes in De Nieuwe Bijbelvertaling. De vertaling van diverse bijbelpassages wordt in detail besproken. Daarnaast worden diverse vertaalkwesties behandeld die veel stof hebben doen opwaaien. De site is bedoeld voor iedereen die geïnteresseerd is in bijbelvertalen en in de vertaalkeuzes die ten grondslag liggen aan De Nieuwe Bijbelvertaling. Ook de site bijbels digitaal (www.bijbelgenootschap.nl/digibi) met gedigitaliseerde historische bijbels is inmiddels online. Hierop zijn de volgende bijbels te vinden: De Delftse bijbel (1477), De Statenvertaling (1637) en een selectie ingekleurde prenten uit de prentbijbel van Mortier (1700). Binnen afzienbare tijd zullen de Leuvense bijbel (1547) en de Lutherse vertaling van Adolph Visscher op de website geplaatst worden.
57 Met Andere Woorden (25) 4
Kerst in Bijbels Museum In de periode van 8 december 2006 tot en met 7 januari 2007 zijn de statige grachtenpanden van het Bijbels Museum in Amsterdam geheel in kerstsfeer. In die periode worden er diverse activiteiten georganiseerd voor kinderen en volwassenen. We lichten er twee uit: • Zondag 17 december: Meezingconcert. Aanvang 15.00 uur. Kosten € 2,50 p.p. (excl. entree museum). • Maandag 25 december: Sfeervol kerstconcert door kamerkoor Krashna Musika o.l.v. Gilles Michels met onder meer A Ceremony of Carols van Britten. Aanvang: 15.00 uur. Kosten: € 5,- (excl. entree museum). Voor meer informatie: www.bijbelsmuseum.nl
58 Met Andere Woorden (25) 4