PALESTIJNSE DRUKKEN EN HERDRUKKEN
RASSENKUNDE OPNIEUW?
door
Dr. H.J. Franken
PALESTINA - BULLETIN Postbus 2311 Den Haag
Dit artikel is eerder verschenen in het tijdschrift Theologie en Praktijk, Jaargang 31, nummer 1, Voorjaar 1971, uitgave N.V. De Tijdstroom, Postbus 14, Lochem. Aan de redactie van Theologie en Praktijk betuigen wij gaarne dank voor het verlof tot overname. Dr. H. J. Franken is Lector in de Oudheidkunde van Palestina aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Van zijn hand verschenen o.m. Van Aartsvaders tot Profeten, A. J. G. Strengholt, Amsterdam, 1962 en Deir 'Alla I, E. J. Brill, Leiden, 1970.
PALESTIJNSE DRUKKEN EN HERDRUKKEN 1971, Nr. 7 Sept. 1971 Maandblad van Palestina-Bulletin, Postbus 2311, Den Haag, Giro 1623077 Abonnementen f 15,- per jaar, Studenten en C.J.P.-houders f 10,-
2
Dit is een ingescande kopie van het origineel
BIJBELSE ARCHAEOLOGIE ALS EEN BEDREIGING VAN DE THEOLOGIE H. J. Franken
'Dat de vraag in hoeverre de wetenschap medeverantwoordelijkheid draagt voor het gebruik of misbruik dat anderen maken van haar resultaten met steeds meer nadruk wordt gesteld kan zelfs de praehistoricus niet ontgaan. Want wie mocht menen dat die vraag de praehistoricus, wiens werkterrein zo weinig aanrakingspunten lijkt te bieden met de problemen van deze tijd, niet raakt vergist zich: we moeten helaas vaststellen dat de praehistorie in aanzienlijke mate bijgedragen heeft tot het smeden van een wapen dat aan zeker 4,5 miljoen mensen het leven heeft gekost.' Deze woorden werden twee jaar geleden gesproken door van der Waals bij zijn ambtsaanvaarding in Utrecht, in zijn rede 'Praehistorie en mythevorming'.1 Van der Waals was onder de indruk van het feit dat bepaalde tendenzen in het praehistorisch onderzoek geleid hebben tot het stichten van o.m. een Forschungs- und Lehrgemeinschaft in der SS, een organisatie die documentatie verzamelde in opdracht van Himmler over Raum, Geist, Tat und Erbe des nordrassigen Indogermanentums, kortweg met Ahnenerbe aangeduid. Het ging er toen om de rassische Ueberlegenheit van een onzer buurvolken aan te tonen. Veel van de activiteiten van Ahnenerbe gaan terug op de gedachten van de Berlijnse hoogleraar Kossinna (1858-1931), wiens doel het was om de studie van de germanen ten dienste van het moreel en de moraal van Duitsland te bevorderen2 door het 'nach rückwarts verlängern der Geschichte'. Hoe dat in zijn werk ging is door een landsman van Kossinna, Eggers, in zijn Einführung in die Vorgeschichte (München 1959) voortreffelijk geanalyseerd en becritiseerd. In het kort kwam de methode hierop neer dat men, uitgaande van Tacitus' beschrijving van de germanen, een definitie gaf van archaeologica die toen als germaans werden opgevat, en in vroeger tijden die zelfde of verwante kenmerken trachtte te vinden. Op deze wijze meende Kossinna de germanen in de late steentijd van noordwest Europa te kunnen opsporen. In 1968 had van Es in zijn inaugurele rede te Amsterdam3 hetzelfde thema aangesneden, ditmaal echter toegespitst op de Nederlandse Dit is een ingescande kopie van het origineel
3
situatie: de christelijke interpretatie van de Nederlandse geschiedenis in het tijdperk van de kerstening. Hij vergelijkt de geschiedschrijving met oudheidkundige vondsten en illustreert zijn stelling met het voorbeeld van de al of niet gekerstende Franken. Beide hoogleraren maken zich bezorgd. Van der Waals klaagt dat de instelling van het publiek t.a.v. de praehistorie zeer duidelijk gericht is op het mysterieuze, waarbij men geen prijs stelt op opheldering. Hoe waar dit is blijkt uit het recente succes van het boek van Von Däniken, Waren de Goden Kosmonauten?4, dat op elke bladzijde appelleert op deze gevoeligheid voor mysterieuze zaken, door de archaeologen ontdekt, waarbij het trucje wordt toegepast dat de antwoorden en oplossingen van die archaeologen systematisch worden verzwegen. Van Es beweert niet dat de historici hun literaire bronnen niet goed zouden gebruiken voor het reconstrueren van het bekeringsproces van Nederland tot het christendom. Hij wijst er op dat de bodemvondsten uit die periode belangrijke correcties van het ontworpen literair-historische beeld noodzakelijk kunnen maken, en het feit dat hij dit onderwerp koos voor zijn intrede aan de Vrije Universiteit heeft polemische betekenis. Van der Waals wijst aan het einde van zijn betoog op de heilzame invloed van het in Nederland sterk natuurwetenschappelijke accent op de praehistorische onderzoekingen als tegenwicht tegen de neiging om er 'geschiedenis van mensen' van te maken. 'Van schijnbeeld tot waanbeeld is slechts een stap'. Wat bezielt van der Waals en van Es om deze onderwerpen te behandelen? Weet van der Waals waar te maken dat het door hem gesignaleerde gevaar nog heden bestaat? Meent van Es dat de vraag naar gekerstende of ongekerstende Franken in schoolboekjes actuele betekenis heeft? Men zou om een simpel beeld te gebruiken, kunnen zeggen dat zij beiden wijzen op een plek aan de muur waar een stopcontact zou moeten zitten, maar waar alleen een paar losse koperen draden uitsteken - en daar staat stroom op. Politieke stroom. Verwaarloos de bronnenstudie en je hebt iets dat elk ogenblik levensgevaarlijk kan worden, en dat permanent brandgevaarlijk is. Wij worden gewaarschuwd op twee punten: op het gebied van (racistisch gekleurde) ethnologische, en op het terrein van godsdienstige interpretatie van archaeologische vondsten. Het ligt voor de hand dat deze rode seinen gelden voor vele archaeologische terreinen. Hoe ligt het voor de bijbelse archaeologie? 4
Dit is een ingescande kopie van het origineel
Voor nadere definitie van deze term moeten wij naar het Amerikaans taalgebied waar wij de Biblical Archaeologist in de vorm van een tijdschrift ontmoeten.5 Dit blijkt zich in voor leken verstaanbare taal bezig te houden met de publicatie van voorlopige opgravingsberichten, studies van voorwerpen en inscripties e.d. die in en om Palestina werden gevonden. Grotendeels gaat het om bodemvondsten en de interpretatie, die ze al of niet met bijbelse gegevens in verband brengt. Père de Vaux heeft onlangs een aantal critische opmerkingen gepubliceerd in een bundel opstellen, geschreven ter ere van Nelson Glueck.6 De Vaux schrijft daarin: 'A little more than a century ago, in 1865, the Palestine Exploration Fund was established in London 'for the purpose of investigating the Archaeology, Geography, and Natural History of Palestine', and its first president, who was the Archbishop of York, laid down as principles the following: '1. That whatever was undertaken should be carried out on scientific principles; 2. That the Society should, as a body, abstain from controversy; 3. That it should not be started, nor should it be conducted, as a religious society.' Nevertheless, the Prospectus announcing this new foundation to the public began with these words: 'No country should be of so much interest to us as that in which the documents of our Faith were written, and the momentous events they describe enacted', and on the cover of the Quarterly Statement which the Fund began to publish in 1869 it was stated: 'A Society for the accurate and systematic investigation of the archaeology, topography, geology and physical geography, natural history, manners and customs of the Holy Land, for biblical illustration.' With the English society as model, the Palestine Exploration Society was founded in New York in 1870, and its program added the 'defense' of the Bible to its 'illustration'. The appeal to the public said: 'The work proposed by the Palestinian Exploration Society appeals to the religious sentiment alike of the Christian and the Jew... Its supreme importance is for the illustration and defense of the Bible. Modern skepticism assails the Bible at the point of reality, the question of fact. Hence whatever goes to verify the Bible history as real, in time, place and circumstances, is a refutation of unbelief ... The Committee feels that they have in trust a sacred service for science and for religion.' The same year 1870 saw the birth in London of a new association, the Society of Biblical Archaeology, 'to investigate and systematize the antiquities of the ancient and mighty empires and Dit is een ingescande kopie van het origineel
5
primeval peoples whose records are centered around the venerable pages of the Bible'; it set as its purpose 'the investigation of the Archaeology, Chronology, and History, of Ancient and Modern Assyria, Arabia, Egypt, Palestine, and other Biblical Lands'; its first president, Samuel Birch, declared: 'Its scope is Archaeology, not Theology; but to Theology it will prove an important aid'.' Het historisch literaire en godsdienstige document is hier aanleiding tot onderzoek in het land van herkomst, zoals Schliemann naar Troje en Mycene trok op grond van een literair document, ons uit het Griekse verleden overgeleverd. Ik zal hier niet ingaan op de talloze kinderziekten van een vak dat nog vak moest worden, maar wijzen op een ziekte die het volwassen lichaam bedreigt, en mij beperken tot het aspect: de interpretatie van de bodemvondsten, zoals die verkregen wordt in de zgn. bijbelse archaeologie. De kreet '3000 jaar Israel' kennen wij allemaal wel. Als volksgeschiedenis kan men nog enige vrede hebben met deze aanduiding. Het is ook mogelijk om op deze wijze over '3000 jaar Franken' te spreken, ofschoon er minder literaire gegevens over bestaan, en de naam aanwijsbaar laat is ingeburgerd. '5000 jaar Egypte', gedrukt op een kunst-catalogus kan beter, want dat gaat over de cultuurgeschiedenis van een land, niet die van een volk. '5000 jaar Palestina' kan dus ook beter, en 600.000 jaar blijkt eveneens mogelijk te zijn, zoals we zullen zien. Wat doet de archaeologie met het getal 3000? De door de Vaux gesignaleerde tegenstelling tussen liberaal en fundamentalistisch, een eeuw geleden manifest geworden in de tegenstelling tussen de oudste tijdschriften die aan het onderzoek van Palestina werden gewijd, leeft voort in de huidige generatie van archaeologen. Enerzijds zijn er de Palestijnse archaeologen die vrijwel zonder enige kennis van de bijbel werken (met name uit de British School); anderzijds zijn er diegenen die de bijbel en de grondsporen harmoniseren met het gebruik van termen als: 'this fits in with; this agrees with; this fully substantiates', etc. etc., waarbij 'this' op een bodemvondst slaat, en het ermee vergelekene een bijbels gegeven is. Uit deze hoek komt de - minder bekende - notie van '4000 jaar Israel'.7 Glueck was misschien niet de eerste die de aartsvader Abraham in de 20e eeuw v. Chr. dateerde, maar hij is zeker degene die in de kringen van de 'biblical archaeologist' de archaeologische adstructie voor deze 6
Dit is een ingescande kopie van het origineel
vroege datering heeft laten inburgeren. Zijn steunpunt is het bijbelse gegeven van de vijf koningen die o.l.v. Kederlaomer Transjordanië verwoestten, en wat zij verwoest hebben ligt in de vorm van potscherven nog aan het oppervlak als stille getuige van het 4000 jaar oude drama. Deze zgn. Amoritische cultuur moet volgens Glueck in de 20e of 19e eeuw zijn ondergegaan; Kederlaomer moet het gedaan hebben, en dus leefde Abraham toen in Palestina.8 Het is een geval dat nog naïever is dan de aan de Hunnen toegeschreven Hunebedden: wie anders konden die dingen gemaakt hebben of er op slapen? Niet kapot te krijgen; evenmin trouwens als de Hunnen zelf. De nauwe verbintenis tussen bijbelse en archaeologische gegevens is in de bijbelse archaeologie 'standard procedure' geworden. (De gebruikte Engelse termen kunnen niet vertaald worden. Ze zijn min of meer magisch geladen. Wie ze gebruikt bewijst daarmee zijn gezag in de literatuur van de biblical archaeologist.) Wie zichzelf respecteert doet weliswaar niet mee met diegenen die beweren dat archaeologie de bijbelse waarheid bewijst (Die Bibel hat doch recht), maar gaat subtieler te werk, en hij bouwt een archaeologisch beeld dat 'fits in with' bijbelse gegevens. Dit maakt alles veel geloofwaardiger. (Men leze de heldere waarschuwing van Winton Thomas in diens inleiding tot Archaeology and Old Testament Study.9) Met name de critische kant van de bijbel-exegese wordt sterk door deze wijze van doen afgezwakt. Hier moet ik stilstaan bij de methode van datering d.m.v. aardewerkvondsten. Men treft ergens op het land een concentratie van scherven aan. Men herkent aan die scherven een bepaalde stijl en kan die stijl toewijzen aan een bepaalde cultuurperiode. Zo concludeert men dat ter plaatse een nederzetting heeft gelegen uit die periode. Hoe eenvoudig is dit. Nelson Glueck vond in Transjordanië aardewerk dat hij kende uit Palestina en dat hij kon dateren tot de 20e- begin 19e eeuw v. Chr. Hij kon niets vinden uit een latere tijd tot het begin van de IJzertijd in zicht kwam, de 13e eeuw v. Chr. Maar de bijbel vertelt van een raid door Kederlaomer in de tijd van Abraham in Transjordanië. Tussen de 19e en de 13e eeuw kon Kederlaomer niets verwoest hebben; er was niets om te verwoesten. Abraham moet vóór de 13e eeuw bestaan hebben, dus Kederlaomer verwoestte Transjordanië aan het eind van de 20e, begin 19e eeuw v. Chr., dus Abraham is goed gedateerd. Dit is een ingescande kopie van het origineel
7
Geen enkele plaats van de tocht van Israel door de woestijn is ergens op aarde of in de aarde teruggevonden, maar de archaeologie heeft langzamerhand (niet te vlug of te vlot) de tocht geheel gereconstrueerd en is er nu aan toe de scherven te vinden van de pot waarin de vrouw van Mozes het lam kookte. Het zojuist genoemde door Glueck toegepaste recept kan nu immers op dezelfde wijze worden toegepast. De Israëlieten kwamen in de 13e eeuw naar Palestina, het aardewerk is bekend, want dat wordt in Transjordanië gevonden waar Israel doortrok. De datum is aan het O.T. ontleend. Dus 13e eeuws aardewerk in de woestijn dateert de doortocht en markeert de route. Op deze wijze stelde Albright het verblijf van Israëlieten in Moab vast. En onlangs werd de wereld 'verblijd' door het krantebericht dat er een scherf van een pot was gevonden die in de tempel van Herodes werd gebruikt. Maar Glueck en Mazar, die de laatstgenoemde scherf vond, zijn beiden op archaeologisch gebied grote namen, en zij zijn niet de enigen.
Abraham is nu 'firmly dated', zoals we hebben gezien; de intocht eveneens binnen zeer nauwe grenzen, en hiermee is het 'frame-work' gegeven. Nauw hiermee samenhangend worden ook de grenzen vastgesteld van wat tot het Israëlitische gebied moet hebben behoord. Ook hier speelt nog wel de mate van orthodoxie een rol, en kan men tot de 'diehards' behoren of tot de 'verstandige' mensen die inzien dat 'van de Nijl tot de Euphraat' ietwat utopisch gedacht is. En als men dit wil, dan moet men het toch met oppervlaktevondsten doen. Momenteel gaat men dus die kant uit in het Sinaï schiereiland. De geleerde discussie handelt over de 'limes' en de vraag waar de grensverdediging was. De enige consequentie die ik nog niet heb gezien is dat men de naam van Jehova op de kaart van het Nabije Oosten schrijft en het land dat door de naam bedekt wordt tot Israëlitisch gebied verklaart. Dit zou tenminste nog een geloofsdaad zijn. De vroege Islamitische zeevaarders hadden wel een kaart aan boord waarop alleen de naam van Allah stond. Dat was de zee waarop zij voeren; de naam gaf de kusten en het water aan. Dit is volkomen terecht: men voer in de naam van Allah. (Daarnaast had men ook een kaart voor praktisch gebruik.) Dat er thans stemmen opgaan die delen van Oud Israël zoeken in Saoudi Arabië behoeft ons dus niet te verbazen. De Vaux, in het reeds genoemde artikel, merkt op: 'Today in all the countries of the Near East, in those which have maintained their independence as well as those which have recently acquired or recovered it, in the most ancient states as in the youngest, archaeology serves nationalism everywhere. It is used to establish links, real or contrived, with the past 8
Dit is een ingescande kopie van het origineel
and to legitimise, through alleged ancient rights, the possession or acquisition of certain territories.' (p. 66) Hierbij past dat enkele jaren geleden Amiran en Aharoni voorstelden om de term IJzertijd I te vervangen door Israel I.10 Daarmee zouden we bij het begin van die 3000 jaar zitten. Ofschoon pas veel later, en wel in IJzertijd II iets van een typische Israëlitische cultuur zichtbaar wordt in de grondsporen, werd de naamsverandering toegepast op grond van de theorie dat Israel in het begin van IJzertijd I heer en meester was in het Palestijnse gebied. Een typisch functionele term in de archaeologie moest veranderd worden in een ethnische aanduiding, zonder dat de grondsporen dit ook maar enigermate rechtvaardigden. Archaeologische bewijzen blijven ontbreken. Archaeologie wordt gebruikt als autoritair gezag voor het uitstippelen van grenzen en het bepalen van data van gegevens die aan de bijbel ontleend zijn zoals wij nog verder zullen zien. Het heeft er veel van weg dat de archaeologie met zijn volmaakt oncontroleerbare uitspraken bij velen de plaats van het critische literair-historische onderzoek gaat innemen. Ik ga opnieuw in op de potschervenmethode. Wat geeft de 'biblical archaeologist' het wapen tegen de zgn. excessen van de critisch literaire methode van bijbel-exegese? Het is dit. Men heeft een traditie over aartsvaders. Men heeft hun aardewerk geïdentificeerd doordat men een datering vond. Men ontdekte dat aardewerk, niet alleen in het contemporaine maar reeds in een vroeger stadium. Men verzamelt dit materiaal en geeft het een ethnische betekenis: Amoritisch. Nu keert men het proces om. Archaeologie heeft bewezen dat Amorieten in de 20e eeuw v. Chr. in Palestina zaten. Dit bewijst dat het bijbelse aartsvaders-verhaal berust op historische gronden. Er kan niet getwijfeld worden aan de datum, evenmin aan het verschijnsel aartsvaders. Het gegeven van de archaeologie past geheel in het bijbelse beeld. Hoe kan het ook anders: het uitgangspunt van de redenatie was dat bijbelse beeld. Ook hier het 'nach rückwarts verlängern der Geschichte'. Wijlen Winton Thomas gaf in 1967 het reeds genoemde verzamelwerk uit, waarin de archaeologische stand van zaken t.o.v. Palestina en omgeving werd weergegeven. Zijn inleiding was terughoudend t.a.v. het succes van opgravingen, maar men vindt er geen enkel woord in betreffende het moderne critische apparaat dat opgebouwd is om de archaeologische interpretatie te testen. Beschouwt men zo'n uitgave als maatgevend, dan ontgaat de lezer precies het inzicht dat voor de Dit is een ingescande kopie van het origineel
9
wetenschappelijke studie van Oude en Nieuwe Testament volledig onmisbaar is. Men doet alsof er geen regels bestaan voor de uitleg van vondsten, behalve de ene die reeds genoemd is: 'this fits in with...'. Ik geef een enkel voorbeeld. Anati schreef een archaeologische verhandeling over Palestine before the Hebrews11, een praehistorie van Palestina, en laat die 600.000 jaar geleden beginnen. Alles gaat goed tot we komen ca. 1000 jaar voor de tijd van koning David. Dan beginnen de methode en het denken van de schrijver te veranderen. Als hij het over de Hyksos heeft, zegt hij: 'Decorative designs are more than a random and unconscious gesture of the artist's hand. They illustrate a way of thinking and a psychological background.' Nu moeten we hierbij aantekenen dat wanneer de Hyksos in Palestina opduiken, deze zgn. kunstuitingen of wel versieringsmotieven op mechanische manier tot stand komen. Ook al zou er een periode geweest zijn waarin men dit uit de vrije hand deed, dan is het in Palestina allemaal al gecondenseerd in routinewerk, en niet te vergelijken met b.v. de latere Phoenicische ateliers. Men dient zich dus af te vragen wat deze door Anati gesignaleerde psychologie anders geweest is dan een technische vaardigheid om decoratieve randjes, streepjes en spiraaltjes aan te brengen op been, aardewerk en steen. Bovendien krijgt men sterk de indruk dat de veronderstelde mechanisering van een oorspronkelijk artistieke manier van doen voortkomt uit de behoefte aan grotere productie, en het is niet onmogelijk dat het werk niet door de 'Hyksos' - wie dat dan ook waren - gedaan werd, maar door slaven. We komen hier met Anati aardig in de richting van de 'ethnische Deutung' van Kossinna. Anati waagt zich trouwens niet aan een interpretatie van die psychologische achtergrond. De lezer mag zijn eigen conclusie trekken. Echter wordt nog wel meegedeeld dat we in het geval van de Hyksos waarschijnlijk met Indo-Germanen te maken hebben. Wij zijn in de tijd van de aartsvaders, en het verhaal begint steeds spannender te worden, naarmate we naar de intocht toegaan. Anati laat de bevolking van Kanaän sterk toenemen, met name door de 'habiru'. Er is een 'rapid increase in the density of settlements throughout Palestine'. 'By the 15th century B.C. the nomads and the landless had multiplied...' en U begrijpt dat de Kanaänieten in het nauw komen. Anati, die pretendeert een archaeologische praehistorie te schrijven en dat voor de periode tot 2000 v. Chr. (de fatale datum van de Amorieten) ook doet, 10
Dit is een ingescande kopie van het origineel
beweert hier iets waaraan hij zich voor een vroegere periode nooit zou wagen zonder strikte archaeologische bewijsvoering. Hoe kan men nagaan dat uitgerekend 'nomads and landless' zich in het land vermenigvuldigen? Welke archaeologisch herkenbare sporen zouden dit proces hebben nagelaten in de grond? Het enige waar men aan kan denken is aan graven, en die zijn niet gevonden. Hoe men die 'rapid increase in the density of settlements throughout Palestine' zou hebben kunnen vaststellen, hebt U uit mijn explicatie over het gebruik van aardewerk reeds geleerd. Ik maak dus slechts een aanvullende opmerking hierover. Dat aardewerk uit de 15e eeuw v. Chr. ligt in dit geval natuurlijk niet op het oppervlak (dat zou het einde van de nederzetting aanduiden), maar er diep onder en is alleen middels opgraving te vinden en te herkennen als het oudste ter plaatse aanwezige aardewerk. Maar in de 'Biblical archaeology' gelden deze strikte redenaties niet meer vanaf ca. 2000 v. Chr. Dan lezen we dat de Amarna tabletten iets zeggen over de situatie. Men zal verbaasd zijn als men hoort hoezeer deze oude documenten het gebeuren van onze tijd wisten te voorspellen. Deze brieven 'show that the pressure exerted on the cities by the pastoral nomads and by the Habiru was entering into a complex political framework in which three major factors played prominent roles. The first was the Egyptian rule, which managed things so as to keep Canaan under control and to maintain the flow of revenue from the vassal states. The second was the loss of power and authority by the nobles, who were divided and continually quarreling among themselves; they no longer looked upon Egyptian colonialism as oppression, but rather as protection for their privileged status, the only pillar of strength on their side in the forthcoming struggle. The third factor was the ever growing power of the people. New ideas of freedom were coming into their minds, and their daring vis-à-vis the nobles was increasing. The castles..., the last strongholds of feudalism..., were small islands of the old regime in a sea of new ideas.' Even verder lezen we: '...the country was seething with people ready for the explosion' en 'The conquest of Palestine was really the clash of two cultural worlds. At the moment of impact they represented two ways of life: on one side, the autocratic feudal system of a Dit is een ingescande kopie van het origineel
11
decadent noble class, based on slavery and on taxation imposed on the agricultural population and supported by the imperial army of Egypt; on the other, the tribal democratic system of the nomads... The two ways of life could no longer continue to exist side by side.' De 'decadent noble class' is regelrecht ontleend aan het populaire beeld van de Arabische grootgrondbezitter. 'The nomads and the landless were becoming stronger and more united as the challenging idea of seizing the whole country, the wealth of the towns, the rich wells, the beautiful fields owned by the princes and worked by vassals, slaves or mercenaries, was increasingly pervading their thoughts. And the undertaking seemed ever more possible.' Dit alles leest Anati in de Amarna brieven. (Hij is dus beslist praehistoricus en geen historicus.) Het verbaast ons dan ook niet te lezen dat Kanaänieten, Hebreeërs, Amorieten, Hyksos, Hurrieten, etc. zijn 'identifiable archaeologically and ethnologically'.12 Alle bewijs voor die stelling ontbreekt in dit boek, en U vindt het ook nergens anders. Het is alsof ook hier Kossinna aan het woord is. Nog enkele voorbeelden van de overal opduikende neiging om het heden in het verleden te projecteren. Bezetting van het land Palestina gebeurde in korte tijd. Aharoni zegt daarvan in zijn 'Historical Geography' 13 'This fact stands out in the biblical descriptions, and is confirmed by archaeological research.' Maar 'archaeological research' in de zin van onderzoek van grondsporen heeft niets over deze zaak weten te melden. Mijn stelling wordt door Kenyon (mondeling) en De Vaux (in druk) onderschreven. Aharoni vindt nog een modificatie van zijn stelling nodig: '...the United Israelite Monarchy which transformed Israel into the dominant force of Palestine and broadened the concept of 'the land of Israel' to include the entire country.' Hier komt de ideologie van 'het land van Israel' archaeologisch te voorschijn. Een fraai voorbeeld van moderne controverse is de discussie over de vraag hoe die intocht heeft plaatsgevonden. Op literair critische gronden heeft men zich daarover reeds lang een beeld gevormd, hoe schematisch dit ook moge zijn. Maar archaeologisch ligt het blijkbaar nog moeilijk. Aharoni bepleit de meer geleidelijke penetratie-politiek op grond van zijn vondsten in Galilea, terwijl anderen de 'sudden onslaught' of 12
Dit is een ingescande kopie van het origineel
'stormy attack', waarin het gehele land in één keer onder de voet werd gelopen, voorstaan. Het verbaast ons niet dat de grote advocaat van de laatste theorie niet alleen archaeoloog is, maar tevens chef staf in het Israëlische leger is geweest. Men moet gevoel hebben voor militaire zaken om er over te kunnen oordelen. Beide richtingen menen op grond van archaeologische gegevens dit te kunnen verdedigen, waarbij het niet duidelijk wordt of niet de interpretatie van de literaire gegevens uiteindelijk de doorslag geeft bij de interpretatie van de archaeologische gegevens. Voor het laatst een opmerking over de rol van aardewerk in dit verband. Beide geleerden zijn het op één punt eens: Men kan aan de stijl van het aardewerk zien dat er Israëlieten beginnen rond te lopen. Aharoni wijst zijn oudste Israëlitische dorps-aardewerk aan: Yadin zijn eerste Israëlitische stadslaag in Hazor. Immers de datering wijst op Israëlitische aanwezigheid en wordt zelfs verkregen door die aanwezigheid. Zo wordt aardewerk per definitie Israëlitisch. Beiden zijn het er over eens dat dit aardewerk een voortzetting is van de Kanaänitische stijl. Zo gebeurt het onvoorstelbare: Men geeft een datum, zoekt naar een caesuur zoals een verwoesting, neemt het aardewerk van vóór en ná de caesuur dat zelf geen caesuur te zien geeft in stijl, en verklaart het oudste voor Kanaänitisch en het latere, identiek aan het oudere, voor Israëlitisch. Met deze kennis gewapend gaat men rond en bepaalt overal in den lande waar dit aardewerk wordt gevonden aan het oppervlak, dat hier de vroegste Israëlieten in het land gewoond hebben. Hiermee schept men zich opnieuw een wapen om de historiciteit van de bijbelse traditie over de intocht te verdedigen, de oudste tradities voor authentiek te verklaren en te bepalen dat vóór 1200 v. Chr. de stammen in bezit waren van vrijwel het gehele land. Tevens gaat men nu de kaart invullen, en aan de hand van de genoemde scherven-procedure niet alleen stippen op de kaart zetten, maar er namen bijvoegen die de bijbel zogezegd 'nog over' heeft. Vroege IJzertijd of IJzertijd I duidt in deze bezigheid niet meer op de 12e tot 9e eeuw v. Chr., maar duidt nu het einde van de 13e eeuw aan. Wat Kossinna als zwaarste misstap moet worden aangerekend, al was het alleen maar om de desastreuze gevolgen die deze misstap had in de handen van Himmler en het Ahnenerbe van de Waffen SS, wordt hier ongehinderd en door iedereen bewonderd, voortgezet: de ethnische interpretatie van archaeologisch materiaal op grond van historisch Dit is een ingescande kopie van het origineel
13
literaire bronnen. Zoals het geval bleek te zijn bij Kossinna's werk, berust ook hier de identificatie van oudheden op vooronderstellingen die noch aan het materiaal ontleend, noch er door gedragen worden. Wetenschappelijk is het je reinste boerenbedrog. Maar we weten dat Ahnenerbe dicht bij Ahnenkult kwam te liggen omdat het in wezen niet ging om wetenschappelijk verantwoorde inzichten, maar om een geloof in de toekomst. 'Masada shall not fall again!'. Dat zowel Aharoni als Yadin een ethnische interpretatie hanteren op de zelfde naïeve manier als Kossinna het deed, ontgaat niet alleen deze twee geleerden. Of men nu te maken heeft met Glueck of met Albright, met Aharoni of Pritchard, met Yadin of Wright, met Dothan of Horn, en ik zet nu maar wat 'joodse' naast wat 'christelijke' archaeologen -, men is zich totaal niet bewust van het feit dat deze wijze van interpreteren principieel gelijk is aan die, welke geleid heeft tot de Groot-germaanse mythe. Men zegt dat een bepaalde 12e eeuwse laag van tell Beit Mirsim, Hazor, Afula, etc. Israëlitisch is en heeft daarvoor enkel dit ene argument: het is zo armelijk vergeleken met het voorafgaande. Het is geen breuk in de traditie, maar het is armelijk. Men geeft toe dat in vele gevallen ook andere dan de Israëlitische stammen deze steden kunnen hebben verwoest, (Egypte, zeevolken, Habiru), maar omdat het in ieder afzonderlijk geval ook de Israëlieten kunnen zijn geweest, en het past in het bijbelse beeld, neemt men voor vaststaand aan dat hier deze ethnische interpretatie mag worden gegeven.14 Aangezien er echter geen culturele breuk plaats vond volgens deze archaeologen, kan men de wel geconstateerde breuk in de Late Bronstijd, twee eeuwen vroeger, ook wel voor ethnische uitleg voordragen, op dezelfde misleidende overwegingen. Dat zou beter passen in de conservatieve bijbelse chronologie maar ook meer in overeenstemming zijn met b.v. gegevens van Jericho. Albright heeft in het Festschrift voor Glueck de betekenis van de archaeologie voor Israel precies samengevat.15 Hij beschrijft Yadin, de leider van de Masada-opgraving als een briljant archaeoloog die alle gewenste capaciteiten bezit. Dan schrijft hij: 'The excavation of Masada could be carried out almost completely in two seasons... The excavators were helped enormously by a host of selected volunteers from all over the world, thus introducing a new and increasingly popular dimension into field archaeology. At Masada we have before our very eyes, vividly pictured by the finds of buildings and objects, the tragic end of the 14
Dit is een ingescande kopie van het origineel
Jewish resistance in 73 CE, when the last survivors killed their families and themselves in order to escape falling into the hands of the Roman soldiers. Masada has driven the fundamental significance of archaeology home to the Israeli to an extent never approached by any past excavation anywhere in the world... from the standpoint of the impact of archaeology on national life Masada has no historic parallel; it remains unique.' Men kan terecht zich afvragen of Albright tien jaar eerder zulke woorden zou hebben neergeschreven. Men kan niet ontkennen dat ze een waarheid bevatten. 'Masada shall not fall again' staat op de medaille die ieder mee naar huis kreeg die meegeholpen had aan de vergraving. En elke jonge Israëlische officier die de eed moet afleggen, doet dat in Masada, de aangewezen plaats. Dat architect Dunayewski de opgraving verliet omdat Yadin hem opdroeg muren die niet gevonden waren in kaart te brengen en andere die wel gevonden waren te schrappen, vermeldt Albright niet. Tenslotte gold het gezag van de chef staf van het Israëlische leger en gaf de doorslag bij de lay-out van verdedigingswerken. Maar het is waar dat Masada een symbool is geworden. Heeft Nederland niet de toren van Barneveld en een Jan van Schaffelaar, die zich opofferde volgens de schoolboekjes? Kunnen we niet wat doen met de Balloër kuil bij Rolde of de Huneschans bij het Uddelermeer? Het hoeft niet; het is al eens geprobeerd. Niet door archaeologen, maar door de ras- en bodemdeskundigen van de NSB. Wat hier in Masada de archaeologie gepresteerd heeft, zou zelfs in Frankrijk niet kunnen, maar is ondanks Albrights woorden wel gebeurd in Duitsland voor en tijdens het totalitaire bewind. Ik denk b.v. aan de goudschat van Eberswalde uit de vorige eeuw, en het gesol van Kossinna ermee. Vergelijkingsmateriaal van elders ken ik verder niet; men zegt dat men iets dergelijks kan vinden in de moderne Slavische ethnische archaeologie achter het ijzeren gordijn. Deze Israëlische en de bijbelse archaeologie dragen geheel de signatuur van de nationale cultus van het verleden. Middeleeuwse oudheden, in Nederland als kostbare gegevens zorgvuldig bestudeerd, worden daar van de Israëlitische strata verwijderd met bulldozers. Hetzelfde lot echter ondergaan zowel Byzantijnse als Hellenistische oudheden. Vroegchristelijke kerken worden opgeruimd, maar de oude synagogen worden gecultiveerd. Als Mazar opgravingen gaat verrichten bij de klaagmuur met medewerking van leden van de American School, lopen Dit is een ingescande kopie van het origineel
15
deze collega's en studenten na enkele dagen weg. Er wordt zelfs geen administratie van de vondsten bijgehouden, laat staan van de stratigrafie. Het gaat uitsluitend om Israëlitische en Joodse oudheden. Wij kennen dit verschijnsel ook alweer vooral uit een recent Europees verleden. Alles wat toen Slavisch of Semitisch was werd opgeruimd ten behoeve van alles wat Germaans leek te zijn. Het regent klachten over schending van heilige Moslimse plaatsen. Het gaat deze archaeologen, geassisteerd door de christelijke 'biblical archaeologists', alleen om het eigen bloed en de eigen bodem. Het gaat om het rijk van David, en vooral ook om de vraag hoe groot dat was. De grenzen van het Israël van vandaag worden geïdentificeerd met die van het beloofde land, en die van het beloofde land worden geïdentificeerd met die van de periode waarin ze de grootste omvang gehad moeten hebben. U weet nu hoe men te werk gaat om die vast te stellen. Toen David regeerde bevond West-Europa zich nog in de uitloop van de Late Steentijd, de tijd waarin Kossinna zich het grote Edelgermanenrijk dacht, waarin de Nordische Rasse zelfs door een edele vogelsoort, de ganzen, beleerd werd hoe een raszuivere familie te stichten en te onderhouden. De gewillige archaeoloog ontdekt dat de in het Oude Testament beschreven grenzen kloppen met de archaeologische vondsten.16 16 Tevens zorgt de archaeoloog op deze wijze, als hij van christelijke huize is, dat de critische bijbelarbeid wordt ingedamd: archaeologie bewijst immers de ouderdom van de bijbelse gegevens. Men hoeft niet zo ingewikkeld te doen: de tradities kloppen met de bodemvondsten. Er is een leerzame anecdote over de ontmoeting van deze archaeologie met de critische bijbelwetenschap. Een bekend oudtestamenticus bezocht een tiental jaren geleden Jeruzalem. Zijn naam alleen al deed de gezichten van de biblical archaeologists in de American School strak trekken. Wijlen Paul Lapp, toen de directeur, nodigde deze gevaarlijke man uit en gaf een party te zijner ere, zodat de geleerden in de School vis-à-vis kwamen te staan met deze Duitser, wijlen Martin Noth. Sommige studenten van de School zeiden na afloop dat zij het gevoel hadden gehad, in het hol van de leeuw te vertoeven. Kinderen en gekken spreken de waarheid. De toen al ietwat ontoerekeningsvatbare Albright glijdt op een gevaarlijke manier af naar nationalistische archaeologie, als hij zonder een woord van protest schrijft (in het Festschrift voor Glueck): 16
Dit is een ingescande kopie van het origineel
'Above all, archaeology helps to produce, among Israelis, a sense of belonging. Objects from the last two millennia BC illustrate the life of the People of the Book so perfectly that they tend to appear more and more as part of the continuing history of Israel. From Abraham to modern times there was no period in which the ancestors of modem Israel were not living in the land and living in the kinds of houses and using the kinds of artifacts found by excavators - whether or not the houses and artifacts in question were actually used by Hebrews, Israelites or Jews, or whether they were used by the neighbors living in a kind of symbiosis with them.'
'Nelson Glueck', zegt Albright, '... was the first to identify correctly the Age of Abraham with the Middle Bronze I period... Even then, as well as in all subsequent periods, the Hebrews and their Israelite successors were essentially...' - wat dacht U dat er kwam? - 'sedentary'! We zien waar het naar toe gaat met de biblical archaeologist. 4000 jaar Israël als gezeten bevolking. Dit heeft niet alleen politieke maar ook theologische betekenis: de beloften Gods aan de aartsvaders 4000 jaar geleden gedaan. Eveneens theologisch in de zin van de mythe 'Urzeit und Endzeit'. Het 'zwischen den Zeiten' nadert zijn einde. Bij de vele redenen waarom het Nederlandse publiek reageerde op de juni-oorlog van 1967 zoals het deed, behoorde ook het argument van de historische rechten van Israël op het land. Deze werden versterkt door godsdienstige gezichtspunten, met name die van beloften en profetische uitspraken ten aanzien van het einde der tijden. Wat een puur goddelijk ingrijpen in het wereldgebeuren zou moeten zijn, wordt geprojecteerd in een modern oorlogsgebeuren. In versterkte mate wordt nu aan een oud document gezag toegekend over dit gebeuren dat norm, omvang, doel en succes ervan bepaalt. Hieruit ontstaat een godsdienstig politiek ideaal dat zijn legitimiteit bewijst met een beroep op archaeologische bodemvondsten die het gezag van de schrift bevestigen. Er is een nieuwe mythe ontstaan. Even gevaarlijk als die vorige, waardoor zij als het ware is opgeroepen.
Dit is een ingescande kopie van het origineel
17
1
J. D. van der Waals. Praehistorie en mythevorming, Groningen 1969. 'Unsere heutige Begeisterung für angestammte deutsche Art hat wahrlich nichts zu tun mit blosser Gefühlsschwärmerei, sondem ruht auf dem tiefen, sichern and unverruckbare festen Grunde mächtig erweiterter geschichtlichnaturwissenschaftlicher Erkenntnisse.' (1911). Vergelijk ook Kossinna's publicatie: Die deutsche Vorgeschichte, eine hervorragende nationale Wissenschaft (1912), een bijna kanoniek geworden geschrift voor de Nazi's. 3 W. A. van Es. Grafritueel en Kerstening. Bussum 1968. 4 E. von Däniken. Waren de Goden Kosmonauten? Deventer 1969. 5 The Biblical Archaeologist. American Schools of Oriental Research, New Haven, U.S.A. 6 J. A. Sanders (ed.) Near Eastern Archaeology in the Twentieth Century, New York 1970. 7 M. Wurmbrand en C. Roth. The Jewish People. 4000 Years of Survival. 8 N. Glueck. The Other Side of the Jordan. New Haven 1940, p. 114. 9 D. Winton Thomas. Archaeology and Old Testament Study. Oxford 1967. 10 R. Amiran en Y. Aharoni, in Israel Exploration Journal, Vol. 8, pp. 171 ff. 11 E. Anati. Palestine before the Hebrews. London 1963. 12 Stuart Piggot. Approach to Archaeology. Pelican Books 1966, p. 16. 'But by Elisabethan times, scholars were beginning to look at what we would now call archaeological evidence objectively, and this approach was encouraged by the development of scientific disciplines of thought in the later seventeenth century and the founding of the Royal Society. Two new models were now constructed, or at least sketched out, of which the first was really based not on an archaeological evidence, but on that of written history, and interpreted prehistoric remains in terms of groups of peoples with racial names - Celts, Iberians and so on. This racial, or ethnic, model went on in use well into the last century, and one still hears it being used today (though fortunately not by archaeologists). Of course this is not saying that there were no archaeological objects made by Celts, but merely that Celts are primarily people who speak certain types of languages, and... their names belong to a linguistic model, not an archaeological one.' 13 Y. Aharoni. The Land of the Bible. A Historical Geography. London 1967. 14 H. J. Franken. Palestine in the time of the 19th Dynasty, part 2. Cambridge Ancient History, Vol. II, Ch. XXVI 1968. 15 Zie noot 6. 16 H. J. Franken. Bijbelse Archaeologie, in Vox Theologica, Aprilnummer 1971. Daar wordt de verhouding tussen archaeologie en Oude Testament nader onderzocht en aan de hand van voorbeelden toegelicht. 2
18
Dit is een ingescande kopie van het origineel