18 Maart 2015
Inktspot
Scholieren kiezen politieke prent van Arend van Dam Pagina 5
E e n u i t g av e va n h e t
JOSEPHA MENDELS
Correspondente beschreef het leven van de Franse vrouw Pagina 10
RIMMER MULDER
“Regiopers is van belang voor provinciale politiek” Pagina 11
TWEN/TABOE
Slechts vier nummers, maar wel legendarisch Pagina 16
Charlie staat opnieuw op! Het Franse satirische tijdschrift Charlie Hebdo is aan zijn derde leven begonnen. In 1970 verscheen het voor het eerst. In 1982 gaat het blad failliet, om tien jaar later te worden heropgericht. En na de terreuraanslag van enkele maanden geleden stond ‘Charlie’ opnieuw op. Ondanks het verschrikkelijke verlies: sterker dan ooit.
Direct na de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo heeft het Persmuseum een tijdelijke mini-expositie samengesteld. Deze ‘hommage’ aan het anarchistisch-satirische weekblad heeft veel media-aandacht gekregen, met als bijzondere gebeurtenis een bezoek van de Franse ambassadeur Laurent Pic. Aanvankelijk omvatte de presentatie alleen een vitrine met originele uitgaven van Charlie Hebdo die een dwarsdoorsnede gaven van vijf decennia geïllustreerde omslagen en een wand met covers van landelijke dag- en weekbladen. Binnen veertien dagen groeide het uit tot een volwaardige tentoonstelling, met tekeningen van Nederlandse en Belgische cartoonisten als eerbetoon aan hun vermoorde Franse collega’s en een paar wanden met de reacties van internationale dag- en weekbladen op de moordaanslag. In afgeslankte vorm werd de tentoonstelling als onderdeel van de wisseltentoonstelling Stripjournalistiek nog voortgezet tot en met 1 maart.
collectie Jacqueline Wesselius
DOOR JOB SCHOUTEN
Het eerste nummer van Charlie Hebdo, 23 november 1970. Voor deze spontaan opgezette tentoonstelling stelde journaliste Jacqueline Wesselius twee eerste nummers van Charlie Hebdo beschikbaar uit haar eigen collectie. Het blad was een voortzetting van het satirische tijdschrift Hara-Kiri Hebdo dat tot drie maal toe een verschijningsverbod opgelegd had gekregen.
Om dit verbod te ontduiken kwam uitgeverij Les Editions du Square, eigenaar van onder meer het maandelijkse stripblad Charlie, op 23 november 1970 met het nieuwe weekblad Charlie Hebdo. De titel is een verwijzing naar de stripfiguur Charlie Brown van de Amerikaanse tekenaar Charles M. Schulz.
A
2
de PersMus
Op het omslag van het eerste nummer staat in koeienletters te lezen: ‘In Frankrijk bestaat geen censuur’. Een blindeman vraagt zich af: ‘Liberté de la Presse?’ en antwoordt zelf: ‘Vaut mieux entendre ça que d’être sourd!’, hetgeen zich laat vertalen als ‘Was liever doof geweest dan dit te moeten horen’.
Het omslag van het eerste nummer van de nieuwe Charlie Hebdo vermeldt in een balk boven aan de pagina alle medewerkers, onder wie ook de vijf tekenaars die enkele maanden geleden zijn omgebracht: Cabu, Wolinski, Charb, Honoré en Tignous. Bijna paginagroot prijkt op het omslag een cartoon van de toenmalig president Mitterrand met boven zijn hoofd de woorden: Urba, Chômage, Hémophiles, Superphenix. Verwijzingen naar achtereenvolgens een bouwschandaal met smeergelden, waarbij de Parti Socialiste betrokken is, naar de werkloosheid, de toediening van bloedplasma besmet met het aidsvirus en haarscheurtjes in een kerncentrale. Mitterrand verzucht: ‘En nu komt Charlie Hebdo ook nog terug’.
collectie Jacqueline Wesselius
Failliet én herrezen In tegenstelling tot Hara Kiri Hebdo plaatst Charlie Hebdo geen foto’s maar uitsluitend tekeningen en tekst. Verder weigert de redactie om principiële redenen advertenties te plaatsen. In 1982 gaat Charlie Hebdo failliet, om in 1992 als een feniks uit zijn as te herrijzen. Deze nieuwe Charlie Hebdo is een afsplitsing van het satirische tijdschrift La grosse Bertha waar, na een conflict met de hoofdredacteur, een aantal redacteuren is ontslagen. Zij besluiten om in eigen beheer Charlie Hebdo opnieuw uit te geven. Hun nieuwe vennootschap heet cynisch genoeg ‘Société Kalachnikoff’…
Het eerste nummer van de ‘nieuwe’ Charlie Herbo, 1992.
Inmiddels is ‘Charlie’ voor een derde keer terug op de Franse bladenmarkt. Het blad is niet tot zwijgen gebracht, ondanks het dozijn bloedrode vlekken dat twee fanatici op 7 januari 2015 achterlieten. De oorverdovende stilte duurde slechts even. De overgebleven tekenaars en auteurs herpakten zich en Charlie Hebdo is weer opgestaan. En niet langer als een geschrift met een oplage van slechts enkele tienduizenden, maar als een krachtig medium dat zich in miljoenen exemplaren zeer kritisch zal blijven uitlaten over… ja, over alles eigenlijk. ■ (m.m.v. Henk Schaaf)
Een deel van de in het Persmuseum tentoongestelde collectie.
de PersMus
3
Column
Vrijheid van meningsuiting is na aanslag niet gesneuveld Bezitten politieke tekenaars het ‘recht om te kwetsen’? En moet alles ‘kunnen en mogen’? Vragen die geregeld zijn gesteld na de bloedige terreuraanslag op Charlie Hebdo en de recentere aanval op een cartoonist in Kopenhagen. René Spork, projectmanager bij het Stadsarchief Rotterdam, tracht in deze persoonlijke column enkele antwoorden te geven.
D
e aanslag op het satirische tijdschrift Charlie Hebdo werd internationaal beschouwd als een aanslag op de vrijheid van meningsuiting. Bij de aanslag vielen twaalf doden, maar de vrijheid van meningsuiting sneuvelde niet. Binnen de kortste keren toonden internationale cartoonisten op scherpe dan wel roerende wijze hun getekende steunbetuiging. Mensen gingen de straat op juist om hun mening te uiten en Charlie Hebdo verscheen ‘gewoon’ weer, dit keer in een miljoenenoplage. Steun werd betuigd met de kreet ‘Je suis Charlie.’ Goed bedoeld, maar zo leuk vonden veel mensen het blad niet. Het wilde op humoristische wijze aanstoot geven en trapte tegen alle heilige huisjes. Charlie Hebdo kende een voorloper in het blad HaraKiri dat ik vroeger, begin jaren zeventig, in Frankrijk onder de toonbank moest kopen omdat het in de ogen van de autoriteiten het daglicht niet kon verdragen. Een foto-omslag van een vrouwenhoofd met een vishaak door de lippen (het visseizoen is weer geopend) lag inderdaad niet lekker tussen de Franse equivalenten van Margriet en Libelle. In Nederland had je toen Gandalf, een ‘alternatief cultuurtijdschrift’ dat in de periode 1964-1971 een taboedoorbrekende rol in Nederland speelde (bloot en satire). Gaat het bij dit soort publicaties om de ‘vrijheid van meningsuiting’ of ‘het recht om te kwetsen?’ Een mens mag over een ander kwetsende uitlatingen doen, bijvoorbeeld als die hem iets ernstigs heeft aangedaan. Mogen zeggen wat je denkt is een van de fundamentele vrijheden in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens. Maar er zijn grenzen. Uitspraken kunnen een gevaar voor de staat vormen of zo lasterlijk en smadelijk zijn dat ze ernstig inbreuk maken op iemands privacy. Dan kan een rechter ingrijpen. Zelf gewapenderhand de zaak beslechten is niet de bedoeling. In 2005 verscheen een serie van twaalf satirische politieke spotprenten die de islamitische profeet Mohammed toonden of betrekking hadden op Mohammed of de islam. Deze serie leidde onder moslims wereldwijd tot woede
en verontwaardiging en vervolgens tot ophef in de westerse wereld over die woede. Het afbeelden van de profeet is omstreden, laat staan het in verband brengen van de profeet met terrorisme. De kwestie getuigt van de sinds 11 september 2001 slechte verhouding tussen westerse en moslimlanden. Nederland ziet zich graag als een ruimdenkend land waar plaats is voor ieders opvattingen. Je kunt zeggen wat je wilt, zonder kans op duizend stokslagen. We mogen ons dan geschokt voelen over de aanslag op Charlie Hebdo en de vrijheid van meningsuiting, maar nog in 2008 werd de cartoonist Gregorius Nekschot aangehouden op verdenking van belediging en het aanzetten tot haat vanwege zijn cartoons over profeet M. Het Openbaar Ministerie was van oordeel dat de cartoons en de teksten strafbaar zijn, maar besloot de zaak te seponeren, mede omdat ze niet meer online stonden. ‘Kwetsen’ kent dus inderdaad grenzen, in elk geval volgens het OM. De afgelopen jaren is vrijheid van meningsuiting vooral synoniem geworden met religiekritiek en dat blijft een gevoelige kwestie. De vrijheid van meningsuiting en godslastering hebben in ons land tot 16 april 2013 op gespannen voet met elkaar gestaan: pas toen verdween de uit 1932 stammende Wet inzake smalende godslastering uit het Wetboek van Strafrecht. De paus stelde onlangs nog dat ‘een geloof’ niet beledigd mag worden. De vraag is: waarom niet? Bij columns en cartoons gaat het meestal om reacties op de actualiteit. Zegt de paus iets onzinnigs over bijvoorbeeld homoseksualiteit, dan regent het daarna meer of minder subtiele (getekende) reacties. Vindt er een aanslag plaats uit naam van Allah, dan mag zijn profeet rekenen op een aantal pittige tegenwerpingen, zonder dat overigens de vrijheid van godsdienst in het geding komt. Moet alles dan maar kunnen? Nee, zeggen sommige publicisten. Dat ‘alles moet kunnen’ is van een soort ‘verlichtingsdenken’ dat zijn langste tijd gehad heeft: “De satire dient tot vermaak van een stedelijke elite die geen oog heeft voor minderheden.” Het is ook
A
de PersMus
TEKENING: THEO GOOTJES
4
gemakkelijk omdat je je (satirisch) venijn in een westerse democratie nagenoeg zonder risico kunt spuien. Volgens antropoloog Martijn de Koning (Volkskrant, 17 januari 2015) is het gebruik van Charlie Hebdo als icoon voor de vrijheid van meningsuiting en de oproep om de cartoons te herpubliceren ook een vorm van macht, een manier om de wereld in te delen in ‘wij’ en ‘zij’, om moslims te leren de ‘juiste’ opvattingen te krijgen en om hen een ‘lesje’ te leren. Hij bedoelt: kwetsen. Iets van vergelding zit er wel in, maar de vrijheid van meningsuiting is na de aanslag niet gesneuveld, juist door te blijven publiceren. ‘Kwetsen’ nemen we dan maar op de koop toe, totdat de rechter anders beslist. Bovendien hóef je de publicaties niet te kopen, laat staan lezen. Stefan Paas, hoogleraar theologie aan de Vrije Universiteit en de Theologische Universiteit Kampen ziet het in de NRC (19 januari) juist als een teken van kracht als cartoonisten zich beheersen. Hij pleit voor een beschaafd ‘de boel bij elkaar houden’.
Enige zelfbeheersing bij lieden die naar geweld grijpen kan ook geen kwaad, lijkt me. Paas citeert John Stuart Mill (1806-1873), die zei dat sarcasme en satire gemakkelijk wapens worden van de machtigen. Vooruit, daar wil ik Spinoza (1632-1677) nog wel aan toevoegen: “Ieder heeft zoveel recht als hij macht heeft.” Zo komen minderheden in een slachtofferrol, maar minderheden kunnen nog steeds kiezen uit diverse oplossingen: zelfspot (de wind uit de zeilen nemen), negeren, gevat antwoorden, een procedure starten… In terreuraanslagen zit in elk geval een onevenredige vergeldingsdrang. Met elkaar praten is beter dan elkaar kwetsen. Zeker, maar dat neemt niet weg dat je bijvoorbeeld in een satirisch tijdschrift best de grenzen van het fatsoen en ongemak mag opzoeken, ter vermaak van een al dan niet kleine anarchistische achterban. Publicist Joep Schrijvers (auteur van het boek ‘Hoe word ik een rat?’) wees op het nut dat ‘kwetsende kunst’ in zijn ogen heeft: ontheiligen.
Dat gebeurt door het heilige in een situatie te plaatsen van laagwaardigheid. “De machthebber wil natuurlijk voorkomen dat hij ‘ontheiligd’ wordt. Vanuit zijn autoriteit probeert hij de aanvaller monddood te maken. En dat is tegen de vrijheid van meningsuiting.” Schrijvers en Miryam Daru hebben daarom het virtuele museum voor kwetsende kunst opgericht , zie www.kwetsendekunst.nl. Hier gaat het overigens niet alleen om religiekritiek. Archieven, musea en bibliotheken spelen in deze discussie als het goed is geen rol: het zijn plekken waar je informatie – ook (ooit) aanstootgevende – in context kunt raadplegen. Inhoud is geen selectiecriterium, representativiteit wel. Dat maakt deze instellingen zo waardevol. ● René Spork sprak deze column uit op 4 februari in het Rotterdamse debatcentrum Arminius in het kader van de serie ‘Checkpoint Geschiedenis’. Onderwerp van de bijeenkomst was ‘De kracht van de politieke tekening’. ■
de PersMus
5
Junior Inktspotprijs
Arend van Dam wint met Russisch ‘schoolreisje’ Tekenaar Arend van Dam heeft met een cartoon over de Russische inval in Oost-Oekraïne de tiende Junior Inktspotprijs gewonnen. Hij mag een jaar beschikken over de wisseltrofee, de lans-metde-scherpe-punt. Die kreeg hij in het Persmuseum overhandigd bij de opening van de tentoonstelling ‘Inktspot’, over politieke tekeningen. DOOR HENK SCHAAF
E
en totale verrassing. Ik had dit absoluut niet verwacht”, riep Arend van Dam uit, nadat zijn tekening van een autobus vol Russische soldaten door middelbare scholieren was aangewezen als de meest aansprekende prent van 2013-’14. De stichting Pers en Prent had eind vorig jaar Bas van der Schot al de Inktspotprijs toegekend. Maar daarna was het de beurt aan middelbare scholieren om aan te geven welke cartoon zíj de beste & leukste & origineelste vonden. Ruim 1250 scholieren uit vmbo, havo, vwo en gymnasium uit het hele land beloonden in totaal 188 tekeningen met een cijfer van 1 tot 5. Stefanos Gkaits, van het Gerrit van der Veen College in Amsterdam vertelde in het Persmuseum welke criteria de jongerenjury daarbij had gehanteerd. Komt de boodschap goed over?; zit er voldoende spot en humor in?; is er sprake van een goede relatie tussen tekst en beeld? Stefano noemde heel gewichtig “de politieke prent een volwaardige nieuwsbron”.
Reid, Geleijnse en Van Tol eindigden als derde met een Fokke & Sukke-schets over Geert Wilders. Hajo de Reijger werd tweede met een cartoon over de NSA-afluisterpraktijken. Arend van Dam scoorde het hoogst: “Hij heeft een zwaar thema op een lichtvoetige manier in beeld gebracht. De tekening is zelfs zonder bijschrift in één oogopslag duidelijk”, aldus de scholier. “Hij koppelt onze eigen belevingswereld aan de actualiteit. We zien een touringcar die Oekraïne binnenrijdt. De passagiers – Russische militairen – zingen ‘We gaan nog niet naar huis, nog lange niet’, alsof zij op een schoolreisje zijn.” De prent stond op 9 april 2014 in de Volkskrant. Van Dam (1945) werkt verder onder meer voor Het Financieele Dagblad en NRC Handelsblad. ■ De tentoonstelling toont werk van 36 tekenaars en is tot en met 3 mei te zien in het Persmuseum.
6
de PersMus
‘I ❤ money’ kwetste Neelie
TEKENING: THEO GOOTJES
Tekenaar Theo Gootjes zette in strakke lijnen machthebbers te kijk
De gewraakte tekening van Neelie Kroes
Als politiek tekenaar heeft Theo Gootjes meer dan eens gekwetst. Dit bracht het Rotterdams Dagblad, waarvoor hij in 1995 een prent had gemaakt met ex-politica Neelie Kroes als subject, zelfs voor de rechter. Maar ook na een kort geding wenste Gootjes zich niet behoedzamer op te stellen, zoals hij dat ook nooit in de voorafgaande tientallen jaren had gedaan toen hij voor Het Vrije Volk tekende.
de PersMus
7
DOOR HENK SCHAAF
en politiek tekenaar kan en mag niet mild zijn, moet zich ook niet willen inhouden. Overigens is kwetsen voor Gootjes (Rotterdam, 1942) geen doel op zich. “Als daar al sprake van is in mijn tekeningen, dan vloeit dat voort uit spontane woede. Ik kwam uit een arm gezin. Ook mijn vader was kunstenaar, dus weinig brood op de plank. Dan weet je hoe het is om vernederd te worden. De woede ten opzichte van de heersende klasse, waarbij wij de onderliggende partij waren, die heeft er bij mij altijd in gezeten.” Een aantal jaren na zijn opleiding aan de kunstacademie kon hij bij Het Vrije Volk in Rotterdam aan de slag. Hij zou er actief blijven tot de opheffing van de krant in 1991 en kreeg vervolgens een freelance-contract bij het Rotterdams Dagblad. “Aanvankelijk had ik geen flauwe notie wat een politieke cartoon inhield. Ik was een journalistiek illustrator. Ik begon met Frits Müller te imiteren, omdat ik dacht dat een spotprent er zó uit moest zien. Het maken van politieke tekeningen is echt een vak apart, waar je eigenlijk niets anders naast kunt doen. Maar ik bleef ook reportages en rubrieken illustreren. En voor de politiek ontwikkelde ik gaandeweg een eigen stijl.” Evenals bij Müller, Jos Collignon of Arend van Dam herken je die stijl direct. Gootjes’ werk kenmerkte zich door strakke en eenvoudige lijnen, in zwart-wit zonder grijstinten. Lichtzinnig Zo beeldde hij Neelie Kroes uit (toen nog getrouwd met Bram Peper). Ze staat er als een lichtzinnige dame, hoogzwanger van een geldbuidel. Kroes was in opspraak geraakt, omdat ze als Verkeersminister het bedrijf Tankercleaning Rotterdam (TCR) had ingeschakeld terwijl die onderneming verdacht werd van milieufraude. Had zij nu wel of niet een malafide bedrijf met overheidssubsidie in het zadel geholpen? De ex-minister voelde zich door de tekening beschadigd vanwege de onterechte indruk van persoonlijk financieel gewin. Haar blote dijbeen had Theo voorzien van de slogans ‘I ❤♥ money’ en ‘I ❤♥ TCR’. Het Rotterdams Dagblad werd in kort geding gedaagd. Gootjes: “Volgens mij heeft Bram aan de ontbijttafel gezegd: ‘Doe er iets tegen!’ Het was waarschijnlijk de druppel die de emmer had doen overlopen. Eerder had ik haar getekend met hoge splitten in de rok, en als gangstermeisje.” Na publicatie van de omstreden prent verwierp de krant stellig de suggestie dat Kroes zich in de TCR-affaire persoonlijk zou hebben
Foto: De persmus
E
Theo Gootjes verrijkt. En de rechter besliste ook toen al dat “het fundamentele belang van de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in het algemeen in dit soort zaken de uiterste terughoudendheid van de rechter vergt. Dit geldt in versterkte mate als het zoals hier gaat om een politieke tekening, waarvan de lading per definitie uiterst subjectief en niet feitelijk maar opiniërend is.” De krant werd slechts veroordeeld tot betaling van de eigen proceskosten. Een rectificatie is niet opgelegd. Machthebbers Gootjes: “Nooit, nee nooit ging het mij om de personen zelf, maar louter en uitsluitend om hun gedrag als machthebber. En als zij misbruik maakten van hun macht, pakte ik ze aan.” Nu stond Gootjes natuurlijk wel in een zekere traditie. Zijn verre voorganger Albert Hahn – ook geboren in een gezin dat ‘in fatsoenlijke armoede’ leefde – maakte furore als tekenaar van de socialistische bladen Het Volk en De Notenkraker. Theo: “Dat ik in een lange traditie sta, beschouw ik niet als een loden last. Hahn stond aan de wieg van het (Vrije) Volk, en ik aan het graf.” Hahn veroorzaakte met zijn scherpe pen regelmatig een schok. Stond dat Theo Gootjes ook voor ogen? “Je moet niet uitgaan van de emotie die een prent wellicht bij de kijkers oproept. Ik ga uit van mezelf, van mijn eigen
innerlijke beleving. Daarbij heb ik nooit opdracht gekregen om iets wel of niet in beeld te brengen. Ik kreeg altijd volledig de vrije hand.” Bij alles wat hij produceerde in zijn lange loopbaan bleef de hoofdredactie vierkant achter hem staan. “Je moet”, zegt Gootjes, “als politiek tekenaar twee handen op één buik zijn met je hoofdredacteur. Herman Wigbold [tot 1987 hoofdredacteur van Het Vrije Volk] was een groot journalist. Maar één ding kon hij niet: tekenen. Ieder z’n vak…” Het Vrije Volk en Rotterdams Nieuwsblad fuseerden in 1991 tot het Rotterdams Dagblad. En dat ging uiteindelijk in 2005 op in het Algemeen Dagblad. De tekeningen van Gootjes zijn echter nooit in het AD verschenen. Hoofdredacteur Jan Bonjer zette de illustrator weinig subtiel opzij. “Ik ben niet gecharmeerd van jouw werk”, luidde het kort en duidelijk. “Dat treft”, reageerde de tekenaar, “want ik niet van het jouwe.” En hij vertrok. De angel is eruit bij politieke tekenaars, oordeelt Gootjes. “Vroeger had je Opland die groot op pagina 3 in de Volkskrant stond. Daar sloeg je die krant speciaal voor open. Om het gesjoemel van de macht aan scherp aan de kaak te stellen, heb je politieke tekenaars nodig. Maar ’t gebeurt steeds minder.” Broeit er dan nog iets? “Ach, zitten de mensen nog te wachten op wat Theo ervan vindt? Ik hoef mijn mening niet meer op te dringen.” ■ Zie ook: http://althaeapers.nl/uitgaven/theo-gootjes
8
de PersMus
Hoofdredacteur Het Volk belaagd
“Kom maar tevoorschijn, ik schiet niet” NOS-Journaal gekaapt. Verwarde man dringt binnen bij de Telegraafredactie. Tachtig jaar geleden, op 7 maart 1935, meldde zich ook al een gewapende man op een redactionele werkvloer. De Tarik Z. uit die dagen heette Meslim Kirsch Reich en bedreigde hoofdredacteur Nap Ankersmit van dagblad Het Volk. De rapen waren wat minder gaar dan dit jaar. Vooral communisten en sociaaldemocraten roerden zich. DOOR PAUL ARNOLDUSSEN
D
ertig jaar geleden verdiepte ik me voor Het Parool in de ‘aanslag op Ankersmit’ zoals het incident destijds wat overdreven werd genoemd. Omdat de laatste drie decennia geen nieuw licht op de kwestie is geworpen ga ik maar af op mijn bevindingen van 1985. De feiten: Begin van de middag van de zevende maart 1935 wordt Ankersmit gebeld door de portier van het gebouw van de Arbeiderspers op het Amsterdamse Hekelveld. Een man die ‘Reis of zoiets’ heet wil de hoofdredacteur persoonlijk een belangrijke mededeling doen. Destijds werden dergelijke bezoekers nog niet afgescheept, Het bleek te gaan om de rond 1930 naar Nederland gekomen Poolse Jood Meslim - in de wandeling Martin - Kirsch Reich. Eenmaal in de kamer van Ankersmit zei de bezoeker dat hij was gekomen om de hoofdredacteur ter verantwoording te roepen over de laster die de krant over de communisten zou verspreiden. Dat was geen ‘belangrijke mededeling’, vond Ankersmit; hij vroeg de bezoeker te vertrekken. Omdat die dat weigerde vroeg Ankersmit aan zijn secretaresse, Alie Zoomer de portier te halen. Dan pakt Reich zijn ‘klein model Browning’ en richt die op Ankersmit. Die neemt een snoekduik en belandt onder zijn eigen bureau. Alie komt terug in gezelschap van enkele collega's en op dat moment staan de heren alweer gewoon tegenover elkaar. Reich had gezegd: “Komt u maar weer tevoorschijn, ik schiet niet.” Ankersmit verzoekt Reich alsnog te vertrekken, maar dat weigert deze. Hij wil alleen maar door de politie worden gehaald. Deze wat merkwaardige eis, waar later voor zover bekend niet op is teruggekomen, wordt ingewilligd. Samenspanning Het zijn vooral het socialistische Het Volk en de communistische Tribune die veel over de zaak publiceren. Kort samengevat: Voor Het Volk blijkt hier maar weer uit dat communisten voor de meest infame methoden niet terugdeinzen, De Tribune haalt alles uit de kast om te bewijzen dat Reich helemaal geen
communist is. De krant stuurt een verslaggever naar Reichs woonplaats Den Haag en die hoort dat de Pool een NRC-lezer is. De krant suggereert, communistische traditie, een samenspanning tegen de communisten die in een kwaad daglicht moeten worden gesteld. Op 5 juni volgt het proces. Het dossier van de zaak is al in 1965 vernietigd, we moeten het doen met de verslagen. Reich is niet heel erg duidelijk. Waarom had hij, van beroep agent voor de houthandel van zijn vader in Polen, een pistool? “Die heb ik al twee jaar en draag ik altijd bij me om me te verdedigen.” Tegen wie? “Ik heb die revolver om te hebben.” Bij Reich was een brief aangetroffen met als kop: ‘Waarom ik Ankersmit doodde’. Over de inhoud daarvan is niets gezegd, die zal in dezelfde geest zijn geweest als het verwijt dat hij Ankersmit maakte. Maar kort na zijn arrestatie had de verdachte een andere verklaring gegeven, die zal te maken hebben gehad met labiliteit. Zijn vrouw stond op het punt van bevallen, de zaken gingen bar slecht. De politiepsychiater klonk het geval aannemelijk in de oren. Maar Reich wilde die verklaring intrekken: “Alleen afgelegd om strafvermindering te krijgen.” Reichs verdediger zag meteen de bui hangen en kreeg zijn cliënt in ieder geval zo ver die verklaring nog eens toe te lichten: achter gesloten deuren. De officier eiste negen maanden zonder aftrek van voorarrest, het vonnis, twee weken later geveld: negen maanden met aftrek voor ‘bedreiging met een aanslag’. Geen hard oordeel voor die tijd. Ophitsing Dat alles erop wees dat Reich gewoon in de war was stemde De Tribune niet tevreden. “De rechtbank tracht deze zaak opnieuw voor ophitsing tegen de Communistische Partij te gebruiken. Wat is achter gesloten deuren gezegd? Welke arm heeft hem tot zijn daad geleid? De arbeidersklasse heeft er recht op dat er volkomen klaarheid komt.” Soms in journalistiek vrij eenvoudig. Er was een kind, geboren twee dagen na de arrestatie en hij stond gewoon in het telefoonboek van Den Haag. Han Reich wist nog aanvullende
de PersMus
details. Dat zijn vader vanuit gevangenschap, Amsterdam, Groningen en Veenhuizen, redelijk opgewekte brieven had verstuurd. Han had ze nog in huis. Geen woord over die bedreiging daarin. Na Reichs vrijlating (dat moet dus op 7 december zijn geweest) was er geen plek meer voor zijn vader in de houthandel. Hij zocht zijn geluk in Antwerpen, met achterlating van zoon en vrouw. Eind januari 1936 hoorde zijn moeder dat haar man daar zelfmoord had gepleegd. Zonder enig bericht achter te laten. Hij was toen al, drie dagen na zijn dood, begraven. Natuurlijk zat Reich jr. met tal van vragen. Waarom was dat pistool gekocht? De zoon had de kwitantie ervan nog. Waarom wilde hij zo nodig worden gearresteerd? En die zelfmoord? Hij was zo’n opgeruimde man... Ook Han sloot niet uit dat er meer achter zat. Net als zijn moeder destijds. “Maar je moet begrijpen, ze schaamde zich erg voor wat er gebeurd was. En zo maar in twijfel trekken wat de autoriteiten zeiden, dat deed je niet.”
Nuchtere man Resteert de vraag: waarom is er na 1935 amper een woord verschenen over het incident? In 1985 leefden nog een paar getuigen... Johan Winkler, in 1935 ‘algemeen chef der redacties’ van de Arbeiderspersbladen: “Man, ik ben 87 jaar en weet nauwelijks meer wat er gisteren gebeurd is.” Verslaggever Sal Witteboon kon zich de zaak ook amper herinneren. Maar beiden stond bij dat Ankersmit onder zijn bureau gedoken was. Dat moet diepe indruk hebben gemaakt. In de geschiedschrijving van de sociaaldemocratie komt de zaak niet aan de orde. In 1937 publiceerde Ankersmit zijn memoires, geen woord over die 7e maart 1935. “Nu was Ankersmit ook een erg nuchtere man”, zegt Erwin Buter die een biografie over de sociaaldemocratische voorman voorbereidt. “Ik heb zijn dochter nog gesproken, die vertelde dat het incident in huiselijke kring ook helemaal geen rol had gespeeld.” Best mogelijk dat de sociaaldemocraten de
9
Ankersmit zaak ook niet al te zeer wilde uitventen. De partij, de SDAP, was die jaren doende zich acceptabel te maken in de ogen van de gematigde partijen. Iedere associatie met radicalisme zou best eens uit den boze kunnen zijn geweest. Buter ondertussen sluit niet uit dat hij toch nog wat meer over de zaak boven water haalt. ■
Speciale Vriendenactie Gratis het boekje De Mist in (t.w.v. € 14,95) als je nu vriend wordt van het Persmuseum. Het boekje De Mist in. Journalistieke tegenslagen van ex-Parooljournalist Paul Arnoldussen is een vermakelijk overzicht van journalistieke ‘canards’, flaters en blunders van (voormalige) journalisten als Arendo Joustra, Sytze van der Zee en Paul Steenhuis. Zeer lezenswaardig voor iedereen die in de journalistiek werkt of er in geïnteresseerd is. En je krijgt het nu GRATIS als je Vriend wordt van het Persmuseum! Als Vriend van het Persmuseum krijg je sowieso al veel: gratis naar het Persmuseum, uitnodigingen voor openingen en speciale activiteiten, tien procent korting op uitgaven van het museum en uiteraard het vriendenblad De Persmus in je (digitale) brievenbus.
Vriend worden kan al voor € 25,- per jaar. Meer bijdragen mag natuurlijk ook. Voor € 50,per jaar krijg je extra een gratis publicatie van het Persmuseum. En met eenmalig een gift van € 500,- ben je voor je hele leven Vriend van het Persmuseum. Aanmelden kan via de website: www.persmuseum.nl/vrienden of telefonisch via 020-6928810. Ben je al vriend? Dan kun je het boekje De Mist in kopen voor de vriendenprijs
van € 9,95.
10 de
PersMus
Josepha Mendels:
Verhalen over ’t dagelijks leven Eind vorig jaar promoveerde Sylvia Heimans (1967) op de dissertatie De taal, het kind, de liefde: Josepha Mendels (1902-1995). In haar woonplaats Parijs schreef Mendels verschillende autobiografische romans, relationeel had ze een voorkeur voor getrouwde mannen. Haar zoon, van haar (getrouwde) vriend Sadi de Gorter, Nederlands cultureel attaché in Parijs, voedde zij alleen op. Aan het eind van haar leven speelde ze nog een rol in een absurdistisch toneelstuk. Wie zich in de keuken baseert op haar kookboek 'Bon Appétit: Frans koken in de lage landen' komt van een koude kermis thuis. Maar deze excentrieke dame was ook journalistiek actief. DOOR PAUL ARNOLDUSSEN
Waar komt je belangstelling voor Josepha vandaan? Syvia Heimans: “Toen ik achttien was, ontdekte ik haar romans. De Salamanderuitgave van Rolien en Ralien stond bij mijn moeder in de kast. Als het aan de auteur had gelegen, was die trouwens nooit verschenen, Want zij keek neer op herdrukken in zogenaamde goedkope reeksen, terwijl de Salamander een heel goede reputatie had. Alleen vanwege geldgebrek stemde ze ermee in. Ik was meteen weg van de luchtige toon en van de personages: dromerige meisjes die zich van alles afvragen over de grotemensenwereld. Wat ik ook aan andere auteurs las – destijds was Anna Blaman ook erg populair – Mendels bleef favoriet bij mij, vanwege dat kinderlijk-creatieve.” Voor welke bladen schreef ze en in welke periode? “Mendels was een van de eerste vrouwelijke correspondenten. Zij ging op stel en sprong naar Parijs in 1936, ze was 34 toen. Dat deed ze omdat ze haar eerste grijze haar in de spiegel ontdekte. Ze wilde meer uit het leven halen. Na wat aanloopmoeilijkheden schreef zij onder andere voor De Haagse Dameskroniek, de Telegraaf, NRC, De Groene en Haagse Post. In die jaren hield ze een archief bij: ze plakte haar artikelen in een map en maakte er een inhoudsopgave bij. Dus er is een mooi overzicht van haar vooroorlogse werk. In een kasboekje hield zij bovendien bij wat ze verdiende. Aanvankelijk kon ze er absoluut niet van leven, maar ze had dan ook de driehonderd gulden (tegenwaarde nu bijna 3000 euro) die zij had meegenomen uit Nederland, zomaar aan een behoeftige Nederlander weggegeven.” ‘Voor de vrouw’ Na de oorlog, die zij in Londen doorbracht, werd ze opnieuw freelancer vanuit Parijs. Ze
schreef toen voor de Haagse Post, Vrij Nederland, Het Vaderland, Elseviers Weekblad. Later kwamen daar toeristische en gastronomische bladen voor in de plaats. Het langst werkte ze voor Het Parool: van 1948 tot ongeveer 1962. Zij schreef onder het pseudoniem Monique voor de pagina van Wim Hora Adema, ‘Voor de vrouw, maar voor haar niet alleen…’ Had zij enige interesse in nieuws? “Niet in hard nieuws. Ze was voor de oorlog volledig a-politiek, maar vrouwen mochten toen ook niet over politiek schrijven. De toenmalige voorzitter van de NJK (voorloper van de NVJ) vond dat vrouwen sowieso niet geschikt waren voor hard nieuws en het snelle handelen dat daarvoor noodzakelijk was. Haar gestel zou dat niet toestaan...” Mendels’ genre was het faits divers: verhalen over het dagelijks leven, wat zij op straat zag, hoe de Franse vrouw haar leven organiseerde. Ze sprak ook met schrijfsters, met actrices en feministes zoals Louise Weiss en Cécile Brunschvicg, in 1936 de eerste vrouwelijke staatssecretaris van onderwijs. Haar sterkte kant was het schetsen van een persoonlijkheid via een paar sprekende details, bijvoorbeeld ‘een scherp, intelligent gezicht, een paar vriendelijke, zachte, donkere oogen; een prettige resolute stem, een rustig gebaar’ (Brunschvicg). En: ‘Even later zit ik naast het bed van die tengere zieke vrouw, die een smal, ingevallen, wit gezicht heeft, met ogen die bijna niets meer kunnen zien, maar waaruit toch een wonderlijke gloed straalt.’ (over de door syfilis aangetaste auteur Louise Hervieu). Karel Appel Zijn er journalistieke verhalen van haar waar je van op keek? “Ik vond het leuk om te ontdekken dat een aantal journalistieke stukken net als haar romans autobiografische elementen bevatte.
Toen zij Karel Appel ging interviewen, nam ze haar vijfjarige zoontje mee. Appel gaf hem verf en een groot vel papier. In haar stukjes voor Het Parool voert ze een creatieve oom ten tonele die een spreekbuis is voor haar eigen opvattingen. Oncle Guy, de oom, merkt dat er steeds meer ‘vreemdelingen’ op de markt in Tourette-sur-Loup komen, een plek waar Mendels zelf graag kwam. De oom ziet dat ruïnes opgekocht en opgeknapt worden, om vervolgens te worden doorverkocht aan rijke toeristen. Bij ieder verkoop gaat een stukje onbedorvenheid verloren, mijmert oncle Guy. Dit speelt in 1950!” Dat kookboek van haar, heb je er wel eens iets uit gemaakt? “Dat durf ik niet goed aan. Vooral omdat het de schraalheid van de jaren vijftig uitademt. Wat te denken van een soep van havermout, restjes bloemkool en erwten? Maar ook omdat de aanwijzingen volstrekt willekeurig en soms ronduit pijnlijk zijn: ‘dan duwt u de deegballetjes met uw vinger in het kokende vet’ doe ik Mendels niet na. Het water loopt mij ook niet in de mond bij schaaphersenen met ei. Maar misschien zijn de lamskoteletten met dragon best te doen…” ■ Van Heimans’ dissertatie over Josepha Mendels verschijnt in 2016 een handelseditie bij uitgeverij Cossee.
de PersMus
11
VSOP Rimmer Mulder, onderkoning van Friesland:
FOTO: LEEUWARDER COURANT
Elke dag mijn eigen mening voorop – hartstikke leuk
Hoofdredacteur Mulder in de redactiezaal.
In de rubriek VSOP beschouwen zeer superieure ouderen het vak. Na Gerard Mulder nu Rimmer Mulder (67), geen familie. Was gedurende 22 jaar hoofdredacteur van de Leeuwarder Courant, de oudste krant van Nederland (met dezelfde titel) uit 1752. Een extra reden om hem te bevragen waren de provinciale verkiezingen: hij is toch bij uitstek een vertegenwoordiger van het regionaal belang. DOOR MAURITS SCHMIDT
H
et zal je overkomen: je rijdt over de Afsluitdijk en hoort de filemelding: ‘Bij Goutum wordt het verkeer omgeleid’. Dat moet voor het eerst zijn sinds de afgravingswerkzaamheden van de terp, eind negentiende eeuw. Het zal je overkomen: Goutum bereik je vanuit het westen over de Hendrik Algraweg.
Eenmaal in Goutum zijn er een kloeke meergranenbol met twee stevige plakken kaas en een fors glas melk, bereid door een van de weinige ereleden van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren. Een montere gastheer, met wie wij het eerste half uur bijpraten over hoe het destijds was in het westen, wat ook nog eens een enkel saillant biografisch gegeven oplevert. Zo begon Rimmer Mulder op zijn zeven-
tiende, meteen na de HBS, bij ‘die mooie gereformeerde krant’ Friesch Dagblad. Hendrik Algra, gereformeerde horzel in de pels van de Leeuwarder Courant, was er nog hoofdredacteur (1935-1970). Hij kwam vrijwel nooit op de krant want zat in de Eerste Kamer, schreef wel elke dag een hoofdartikel. Rimmer als jongste bediende mocht dat bij hem aan de Huizumerlaan met de fiets ophalen. “Aan de deur: ‘Dus jij bent de nieuwe jongen uit Drachten’,
A
12 de
PersMus
in het Fries dan. ‘Loop maar even mee.’ Ging Algra plechtig achter z’n bureau zitten, sprak: ‘Hier worden de hoofdartikelen geschreven.’ Kreeg ik het velletje mee.” Drie jaar hield hij het er vol. Vormende jaren In Amsterdam zat Rimmer als een van de laatsten in het zaterdagmiddag-leerlingenstelselklasje journalistiek van hoogleraar Maarten Rooij van het Instituut voor Perswetenschap. De School voor de Journalistiek bestond nog net niet, vandaar. “Ik kreeg toen te horen dat Het Parool ‘de’ standaard was. Sfeerverhalen van Han Mulder, interviews van Willem, Henri Knap: kijk maar goed naar Het Parool, kan je zien hoe het moet. Nu zakt Het Parool helemaal weg hè? Jammer, dat je in de hoofdstad van Nederland niet meer een eigen krant overeind kunt houden.” In 1969 ging Rimmer naar Trouw, voor ruim twaalf jaar. Eerst als verslaggever-bureauredacteur. Dan buitenland, later chef daar. “Bij Trouw heb ik mijn meest vormende jaren gehad.” In 1981 werd hij adjunct-hoofdredacteur bij de inmiddels teloorgegane persdienst GPD. In 1987 dus naar de Leeuwarder Courant. Nog steeds is Mulder voorzitter van de NVF, bij de NVJ ondergebrachte vereniging van fotojournalisten. Oudste dochter is, “tegen al mijn adviezen in” journalist geworden, nu bij het Noordhollands Dagblad. “Ik had haar gewaarschuwd voor de teruglopende werkgelegenheid. Maar ze kan het wel! Op een geven moment praat je als collega’s.” Hij belooft plechtig lid te worden van de Vrienden van het Persmuseum, waardoor hij automatisch De Persmus gaat ontvangen. Je was 22 jaar, van 1987 tot 2009, hoofdredacteur van de LC. Onderkoning van Friesland. “Onzin! Ja, de Leeuwarder Courant is natuurlijk een instituut. Als je daar het boegbeeld van wordt, hoor je bij een bepaalde infrastructuur van de provincie. Dat is op zich het plezierige, aantrekkelijke van die functie. Ook wel eens lastig. Je blijft journalist, wilt een bepaalde onafhankelijkheid hooghouden. Terwijl velen denken dat je er bent voor het belang van Friesland.” In dier voege is het geen compliment, toch? “Heb ik ook niet als zodanig ervaren, toen iemand het bij gelegenheid riep. Je kunt het ook zo opvatten: als je niet onder maar naast de echte koning staat, is het minder erg.” Dat was in de Wiegeltijd? “Toen ik kwam, was hij commissaris der
koningin. Ik kom uit een richting waar we Wiegel niet heel hoog hadden.” Gereformeerd-synodaal. “Precies. In Den Haag heb ik zijn opkomst gevolgd. De echte, welbespraakte liberaal. Ik zou hier dus met hem te maken krijgen. Al in 1988 was er de affaire-Smallenbroek: burgemeester maakt het tijdens avondje stappen met CDAvriendje Sytze Faber een beetje bont. Politieman tipte ons. Wiegel wilde het uit de krant houden, geen commentaar. Hij belde mij rechtstreeks. Gaf toch een reactie. Niet via mij, maar via mijn verslaggever: ik wou even de verhoudingen aangeven. Daarna wilde hij met mij lunchen. Prettig gesprek. Hij vertelde me iets in vertrouwen om me te testen. Het zou voorpaginanieuws geweest zijn. Ik heb het niet geplaatst. Dacht: dan ben ik mijn relatie met Wiegel helemaal kwijt. Dat heeft enorm veel voordelen gegeven: altijd een uitstekende relatie gehad, wederzijds. Daarna vaak genoeg nieuwtjes die ik direct kon gebruiken. Sommige redacteuren vinden dan dat je erg dicht bij de macht zit. Dat gaf wel bepaalde spanning.”
Relevante “ journalistiek is arbeidsintensief, dus erg duur Wat was het nou, dat nieuwtje? “Een burgemeestersbenoeming. Dat was altijd wel wat in Friesland. Ook nog een vrij bekende: waar zou die terecht komen? Nou, ik wist het. Ik vertel je dit omdat je op zo’n positie er wel bij gaat horen in de beleving van sommigen. Maar ik heb zelf nooit het idee gehad dat ik mijn onafhankelijkheid kwijt was. In mijn commentaren ben ik ook altijd wel behoorlijk stevig tegen het provinciaal bestuur ingegaan als het nodig was. Soms harder dan je dacht. Zoals met een viaduct dat steeds maar duurder werd. Heb ik de politiek verantwoordelijke gedeputeerde op aangesproken. Later hoorde ik dat hij mede daardoor moest opstappen: als de krant het ook schrijft… Dat was een boeiend facet, dat de krant ertoe deed: het was relevant. Ik heb die macht gerelativeerd: het is ontzet-
tend moeilijk mensen van mening te doen veranderen; dat doet ook een krant niet. Anderzijds, in nog open discussies keek men naar wat de krant schreef. Dat had, heel leuk, wel invloed. Ik mocht vaak verhaaltjes houden over de krant. Ik weet nog dat op een Rotarybijeenkomst in Oranjewoud VVD-gedeputeerde Ton Baas vroeg: ‘Is het nou leuk elke dag uw mening op de voorpagina van de krant te mogen zetten?’ Ik zei: ‘Hartstikke leuk. En wat zou u dat graag willen!’ Dus: wel invloed, maar niet overdrijven.” Verschraling Had de LC niet het relatieve voordeel dat jullie als een van de weinigen niet een ‘one-province paper’ waren? “Het Friesch Dagblad was veel kleiner. Bediende bovendien een echt specifieke groep, de gereformeerde lezer. Die waren toch altijd al tegen de Leeuwarder Courant. En ja, ik had er gewerkt, maar dat stond inmiddels wel erg ver van me af. Je komt er een keer achter dat er wel veel ongerijmdheden zitten in het geloof der vaderen. Dat je het niet meer met je gezond verstand kunt combineren. Het geloof behouden was mij niet gegeven. Het ging geleidelijk. Bij Trouw hoorde ik nog wel bij de zuil. Bij die krant had je het generatieconflict levensgroot. Van de verzetsstrijders tot de langharigen. Op zeker moment hoorde ik niet meer bij die ouderen. De verschraling onder regionale kranten was natuurlijk al eerder begonnen. Ze bedienden hun eigen zuil, wat journalistiek ook niet altijd al te hoogstaand was. In het begin zat ik met tal van collega’s bij de gemeenteraadsvergadering in Leeuwarden, tot en met de Friese editie van Het Vrije Volk – nee, Martin van Amerongen was er al weg – een huis-aan-huiskrant, een omroep, de correspondent van het ANP. En één voorlichter, doorgaans een overgelopen journalist. Dat kon niet vonden wij, er werd druk over gepraat. Nu vormen dertig voorlichters de afdeling communicatie. Evengoed gaf de aanwezigheid van het Friesch Dagblad toch een bepaalde prettige prikkel. Ik ben nog wel eens boos de redactie opgelopen: ‘Die klootzakken van het Friesch Dagblad hebben het, waar was jij nou?’ Dat speelde je dan uit. Maar goed, het Friesch Dagblad is nu onderdeel van hetzelfde concern. Vorig jaar voor één euro gekocht door NDC, de Noordelijke Dagbladcombinatie. Dat zegt iets over de deplorabele toestand waarin dat bedrijf terecht was gekomen. Veel bewondering voor gehad, maar bedrijfseconomisch was het allang niet
13
FOTO: ARCHIEF RIMMER MULDER
de PersMus
Regeert de leugen ook in Leeuwarden? Het lijkt of koningin Beatrix – bij de viering van 250 jaar Leeuwarder Courant – de hoofdredacteur terechtwijst. Rechts: de commissaris van de koningin in Friesland, Ed Nijpels. meer haalbaar. We hebben ooit één fusiegesprek gehad, maar voor het Friesch Dagblad was het te enenmale ondenkbaar om met de duivel te pacteren. Dat was snel van tafel. Jawel, collega Lútsen Kooistra en ik konden persoonlijk wel met elkaar overweg. Hoewel, hij had er een handje van te vertellen dat er in Nederland nog maar één plek was waar goede journalistiek werd bedreven en dat was bij hem. Ik heb nooit mijn respect onder stoelen of banken gehouden. Toch werd het steeds minder, ze kwamen niet meer waar ze zijn moesten.” Wordt in dit bestel de rol van de huis-aanhuisbladen niet steeds serieuzer? “Juist niet! Heel zorgelijk. In de glorietijd hadden ze zelfstandige redacties. Waar ik geboren ben had je de Drachtster Courant, een instituut. Ook die bladen zijn zo uitgekleed dat ze niets anders meer kunnen dan persberichten opnemen. Dus was het maar waar, dan hadden we op gemeentelijk niveau nog goede journalistiek. De bezuinigingsrondes gaan daar nog ruiger dan waarmee de grote kranten ook worden gestraft. Het businessmodel is simpel: advertenties. Verder niks. Dus wordt daar nu nog meer geld verloren.”
Nationaal vs regio Hoe zie je de verhouding tussen de serieuze regionale journalistiek en de landelijke bladen? “De urgentie in de regio is groter. Ik zat in de Commissie-Brinkman die minister Plasterk [toentertijd van OCW] moest adviseren over het persbeleid. Dat heb ik daar ook gezegd: groter belang dan jullie vanuit de Randstad denken. Als Trouw morgen ophoudt, zal ik het betreuren, een verlies voor velen, maar in Den Haag blijven nog vele journalisten hun werk doen. Als De Gelderlander ermee ophoudt, is er in heel Gelderland nog maar verrekt weinig journalistiek over. Dat dringt geleidelijk aan breed door: dat je daar nog maar echt een heel dunne bezetting, journalistieke infrastructuur, hebt.” Mensen als Max de Bok en jij zijn zo langzamerhand ook landelijke iconen geworden. Ook doordat jij je landelijk manifesteert. “Wat ook de tragiek is van de grote regionale kranten: ze waren rijk, deden met hun bezetting niks onder voor pakweg Trouw. Dat is allemaal weg. Onze eigen man, later vrouw, in Den Haag leverde nieuws op. De landelijke pers is gefocust op de Tweede Kamer, maar regionaal nieuws ontstaat op de departementen. Daar wordt de schets gemaakt van de nieuwe weg rond Leeuwarden, de spoorlijn die wel of
niet komt. Zo kwam veel regionaal nieuws uit Den Haag.” Hoor ik je bepleiten dat de regionale pers meer aandacht verdient dan de landelijke? “Overschat de positie van de landelijke kranten niet. Ook daar gaan de oplagen omlaag. Zie het bastion De Telegraaf: tegen de miljoen op zaterdag destijds, nu zowat nog de helft. Mijn goede vriend Kees Lunshof zei al jaren geleden dat geld voor zijn krant nooit een kwestie was geweest, maar nu een onderwerp geworden. Nog steeds kan De Telegraaf journalistiek meer dan de regio. Omdat de positie van de regionale kranten het hardst afbrokkelt, is de urgentie dáár het grootste er iets aan te doen. Ik heb het over de publieke functie van de journalistiek: die is in de regio het meest in gevaar gekomen. De regionale omroepen, vrijwel honderd procent publiek gefinancierd, staan ook onder druk, moeten ook bezuinigen. Maar zij hebben al nooit kunnen oppikken wat de regionale kranten moesten laten liggen: daar zijn ze te klein voor. “De structuur is ook verkeerd: de regionale omroepen zijn per provincie geregeld. In Friesland kan dat. Maar ik hoef jou niet uit te leggen waarom dat in Brabant, Gelderland, níét kan. Dat zijn geen echte eenheden. Dus de nieuwsvoorziening voor zulke
A
PersMus
FOTO: ARCHIEF RIMMER MULDER
14 de
Rimmer Mulder signeert zijn boek ‘Mijn Friesland’ (2007). gebieden blijft onbevredigend, wordt nooit relevant. Landelijk zie ik een stevige pers blijven, al of niet digitaal. Relevante journalistiek is arbeidsintensief. Arbeid is duur, dus wordt erop bezuinigd. Digitaal hoeft dan geen ramp te zijn, uiteindelijk.” Publieke financiering Is digitalisering dan dus de stap die de afkalving van de regionale en de vervlakking van de landelijke media kan, moet overkomen? Inclusief het dichter bij de burger brengen van het nieuws via sociale media? “Wel digitaal. Men gaat van de print af. Niet erg. Probleem is wel dat men niet wil betalen voor digitaal nieuws. Maar het moet wel ergens gemaakt worden. Relevante journalistiek kost geld. Ik zie de echte oplossing in, voor een belangrijk deel, publieke financiering. Bij de omroep vinden we dat heel gewoon. Het NOSJournaal is voor een belangrijk deel publiek gefinancierd. Maar als het over de printmedia gaat, vinden we dat ineens heel erg moeilijk. Terwijl het niet zoveel hoeft te kosten. Als je het geld voor de regionale omroepen iets anders zou besteden, kun je meer relevante journalistiek overeind houden.” Door het naar de dagbladen te sluizen? “Door te dwingen tot samenwerken.”
Of door dagbladen te dwingen te digitaliseren en alleen daarvoor geoormerkt geld aan te bieden? “Zou ook kunnen. Waarbij je wel moet uitkijken dat het geld niet naar de aandeelhouders/ investeerders in Londen gaat. Ik ben voor fundamentele samenwerking tussen regionale publieke omroep en dagbladuitgevers. Het zou mooi zijn als je daarmee ook weer lokaal behoorlijk aanbod genereert. Het hoopvolle is dat de overheid in de gaten krijgt dat bij alle verandering iets fundamenteels niet verloren mag gaan. Ook burgemeesters zien het belang wel in van een vorm van journalistiek controle, nieuwsvoorziening. Papier of digitaal, maakt niet uit. Daarbij gaat het ook om controle van de macht bij bedrijven, gezondheidsorganisaties, onderwijs. Landbouw, hier in Friesland. Door mensen die er verstand van hebben, gesprekspartner kunnen zijn. Dat kan, maar je hebt tijd nodig om je te verdiepen. Zo erger ik me aan de gemakzucht en oppervlakkigheid waarmee op Radio 1 allerlei slogans de lucht in worden geslingerd rechtstreeks van de communicatie-experts en voorlichters. En dan vooral geen spade dieper dan de ochtendbladen van die dag, de enkele goede niet te na gesproken.” Met dat publieke geld word je wel betaald door
de hand waaruit je niet wilt eten. “Ja, nou, nee; kun je zeggen dat dat bij het NOS-Journaal het geval is? Ik blijf de BBC toch hét voorbeeld vinden: generaties lang wereldwijd standaard voor hoogwaardige journalistiek. Het hangt af van de mensen en hoe het gewaarborgd is. Daar zit wel een gevaar in. Er komt geld van de provincies, en dan hoor je toch Statenleden vragen om meer aandacht voor hun belang. Fout, denk ik dan. Zoals Wakker Nederland, altijd aangeschopt tegen het bestel, niet weet hoe snel het moet meeeten uit de nationale ruif. “Ik denk dat we de invloed van de digitalisering op de samenleving nog onderschatten. Niet alleen gingen de advertenties naar Funda en Marktplaats, de hele middenstand krijgt nu de volle laag, zie de leegstaande winkelpanden waar ook niks meer voor in de plaats komt.” Intellectuele bevrediging Een voortschrijdende individualisering wellicht? Overal duiken particuliere websites op, voor zover Facebook niet genoeg is om een ei te leggen. “Individualisering kennen we al uit de jaren zestig-zeventig, en die wordt nu versterkt door de digitalisering. Met die weblogs vraag ik me wel af: wat is hun bereik? Het Stimule-
de PersMus
ringsfonds voor de Journalistiek heeft het verdienmodel – vreselijk woord – wel onderzocht als informatiebron. Je kunt er niet op rekenen, zo’n bron kan zo weer weg zijn. Dus blijft een professionele, onafhankelijke infrastructuur nodig die de samenleving volgt en daarover bericht. Waar dat terecht komt is vers twee. Internet is voor journalisten echt handig als zij achtergronden zoeken bij dieper gravend werk. Zo heb ik voor mijn boek Seks en de kerk – uitstekende recensies, slechte verkoop – talloze bronnen achter mijn bureau gevonden op internet. Daarnaast mensen bezocht, gesproken over hun in de jaren zestig-zeventig groeiende spagaat tussen kerk en open samenleving op dit gebied. Het is bij intellectuele bevrediging gebleven.
Zo heb ik voor mijn boek Mijn Friesland een kerkdienst van de vrije Baptisten in Drachten bijgewoond. Elke zondagochtend vierduizend mensen in twee diensten. Ik vertel het omdat en hoe ze daar de nieuwe media hebben ontdekt. De charismatische nationaal beroemde dominee Bottenbley citeert een bijbeltekst, en pats, daar staat de tekst achter hem, op scherm. Eigen website natuurlijk, Twitter. Maar de leer… zo ouderwets als wat.” Jij hebt tenminste nog wat papieren boeken geschreven. Wij zijn natuurlijk nog gehecht aan papier. Ik heb een jaar geprobeerd de Volkskrant alleen digitaal te lezen: het beviel me ab-so-luut niet. Toch verschuift het. Vroeger printte ik
15
bestuurlijke stukken meteen uit, nu zet ik ze vanuit de pc op de iPad, kan ik ze onderweg lezen. Ik ben geen early adopter, maar doe wel steeds meer met dat dingetje: hotel boeken, boek bestellen. Terwijl ik destijds als buitenlandredacteur The Washington Post eens per twee weken las, want zeepost, omdat luchtpost te duur was. Nu lees ik hem gratis real time. Prachtig voor ons vak, toch! Als je fundamentele journalistiek wilt behouden en de jaren oude pijlers oplage en advertenties vallen weg, moet je kijken hoe je dat gaat betalen. Deels blijft het uit de markt komen, deels uit de publieke middelen. Als dat niet lukt, blijft er niets over.” ■
Regionale pers speelt rol bij provinciale politiek H
oewel er (nog) geen slagboom op de Afsluitdijk staat, lijkt Friesland toch de meest nationalistische provincie, al was het omdat Fries de enige officiële tweede taal in Nederland is. Zou de Leeuwarder Courant niet in het Fries moeten verschijnen? Wat Rimmer Mulder betreft niet. “De provincie is tweetalig, het Fries wordt actief gebruikt, maar vooral als spreektaal. De krant is altijd Nederlandstalig geweest. Maar een skûtsjeskipper citeer je in het Fries.” Op 18 maart waren er verkiezingen voor Provinciale Staten. Welke rol speelt een regionale krant hierbij? Mulder: “Dat hangt sterk af van de provincie. Hier leeft die, het provinciaal bestuur stelt iets voor. De mensen weten er nog iets van, hebben belangstelling. Wiegel, Hermans, Nijpels hebben als commissarissen der koningin wel bijgedragen aan die populariteit. Friesland is gezegend geweest met commissarissen die iets meer meebrachten. Zij konden iets inbrengen in Den Haag. Hoe de huidige heet? John Jorritsma, nee, niet de man ván, zelfs geen familie. Inderdaad, van hem heb ik nog de CdK-penning ontvangen. Dat vond ik wel mooi. Een erkenning dat je in de provincie iets hebt voorgesteld. Toch is Ferd Crone, burgemeester van Leeuwarden, beter in de Haagse contacten dan de huidige commissaris van de koning, omdat hij er bekend is. Als provinciale politiek leeft speelt een pro-
vinciale krant een rol. Wie zou in NoordHolland weten dat Haarlem de provinciale hoofdstad is? Veel mensen onderschatten de provincie; die gaat wel over bepaalde zaken. Het is van belang daar bij te zijn.” Wil de LC als regionale krant ook invloed uitoefenen op de Eerste-Kamerverkiezingen? “Nee, dat lukt je nooit. Daarvoor is de getrapte verkiezing te diffuus. Daar moet je ook van af. Er zit er nu één in de Eerste Kamer die de regionale stem vertegenwoordigt; dat is natuurlijk niks.” Er valt dus landelijk niets te sturen. “Nee. Dat is te gering. Landelijk sentiment bepaalt provinciale verkiezingen grotendeels. Het verschuift wel. Zo zie je bij gemeentelijke verkiezingen lokale partijen sterk vertegenwoordigd. In Brabant en Limburg was dat allang gewoon: daar had je maar één partij, de KVP, en lokaal kwam de Lijst Beukelaer daar dan bij. Je zou de Eerste Kamer rechtstreeks moeten verkiezen, of gelijk met de Tweede Kamer. Zonder partij te kiezen, zonder politieke identiteit kan een regionale krant zijn rol spelen. Heb ik ook wel gedaan. Onafhankelijk een eigen mening geven: vind je dit een slechte of geslaagde bestuurder. Het is me vaak gevraagd, maar ik heb nooit gezegd wat ik stem. Wil daarmee niet geïdentificeerd worden. Ik stemde ook altijd op iemand die ik kende, dat
ging van VVD tot CPN. We hebben als krant altijd een duidelijk standpunt gehad over gemeentelijke herindeling, wat ik noodzakelijk vind. Hoewel we het bedrog zien: nu al is van alles uitbesteed aan samenwerkingsverbanden, zonder dat de kiezer dat weet. Jeugdzorg naar de gemeente gegaan? Bijna alle 26 gemeenten hier hebben hetzelfde jeugdzorgcontract. Zeer betrekkelijk dus. Voor de krant zou het ’t mooiste zijn als provinciale verkiezingen alleen over de provincie gaan, dat er echt provinciale kwesties spelen, in plaats van de toch gedeeltelijk landelijke invloeden. Alle kopstukken komen hier. Voor de regionale media is het minder interessant daar in mee te doen. De LC houdt de discussie over windmolens levendig, nog net niet met eigen standpunt. Je informeert breed, brengt alle argumenten. Voor ons als krant is het een extraatje dat de regionale politiek zo leeft. Bij de provinciale verkiezingen van 2003 ging het om 52 statenleden. Ik zei op de krant: ik kan er wel 52 in de provincie opnoemen die meer invloed hebben. Twee redacteuren zijn gaan zoeken, kwamen met een lijst. Ik stond op de achtste plaats. Ik zei: dat kan niet, zet mij maar op nummer 13, daar moet toch iemand op. Hebben ze gedaan. Ik had geen belang bij een hogere plaats, vond het ook ten onrechte. Het kwam door de naamsbekendheid.” Van onderkoning naar de dertiende plaats dus. Alsof je daar bewust mee afsluit. “Welnee joh, dat kwam zo ter sprake.” ■
16 de
PersMus
Taboe, met een omslagfoto van Eddy Posthuma de Boer.
de PersMus
17
Taboe ging ten onder aan gedoe Ramses Shaffy: nu ook in het Persmuseum. Oftewel de geschiedenis van Twen/ Taboe, een blad dat ten onder ging vóórdat het de korte broek ontgroeid was. DOOR BOUWE HIJMA
I
n het najaar van 2014 verwierf het Persmuseum het archief van het blad Twen/ Taboe. Een klein archief, nu opgeborgen in drie archiefdozen, dat vooral correspondentie bevat. Het blad Twen/Taboe verschijnt in 1960-1961. Het blad met een keur aan medewerkers uit de wereld van kunst en literatuur baart opzien en is een voorbode van Provo en Paradiso, kortom van de echte jaren zestig. Het eerste nummer van Twen verschijnt medio 1960 en een rel is geboren. Het gelijknamige West-Duitse blad Twen doet zijn Nederlandse naamgenoot een proces aan. De daarna noodzakelijk geachte nieuwe naam, resultaat van een speelse grap, luidt Taboe. Hiervan verschijnen drie nummers. In totaal komen er dus slechts vier nummers uit, maar dit viertal is wel legendarisch geworden. In Twen/Taboe staan verhalen, sfeerschetsen van het alternatieve leven rond het Amsterdamse Leidseplein, besprekingen van sombere Franse films en zwarte-jazzconcerten en vooral veel foto's in zwart-wit van fotografen als Ed van der Elsken en Eddy Posthuma de Boer. De correspondentie in het archief bevat één brief van Ramses Shaffy. Die verblijft met zijn vriend Joop Admiraal maandenlang in Rome en schrijft op 10 oktober 1960 aan 'Mijne He-
ren' van Twen. Hij stuurt een artikel toe en vraagt de 'beloofde' 100 gulden 'zo snel mogelijk' toe te sturen. Op 3 januari 1961 laat de redactie hem echter weten het artikel niet te kunnen gebruiken. Nooit meer slapen De schrijver W.F. Hermans wordt met meer egards behandeld. Op 20 oktober 1960 wordt hij uitgenodigd een artikel in te sturen. Hem wordt ook gevraagd welk honorarium hij wenst te ontvangen. Al op 14 november 1960 zendt Hermans het verhaal 'Nooit meer slapen' in. Een opvallende titel, omdat dit verhaal niets of weinig van doen heeft met zijn in 1966 verschenen beroemde gelijknamige roman. Het wordt gepubliceerd, geïllustreerd door Oey Tjeng Sit, in de eerste aflevering van Taboe. Hugo Claus en G.K. Van het Reve behoren tot de correspondenten in het archief. Ook Simon Vinkenoog, royaal als altijd, biedt zijn medewerking aan en wil graag over Brigitte Bardot schrijven: “Het stuk in Madame H.P. [bedoeld wordt de Haagse Post onder leiding van Sylvia Brandts Buys. - B.H.] deze week is van mij; zoals je weet heb ik een enorm uitgebreid B.B.archief – de laatste ontwikkelingen brengen me de tranen in de ogen, vooral nu ze weer naar haar premier amour terug is, in Saint Tropez: Vadim.” Opmerkelijk is de correspondentie met de jonge talentvolle fotograaf Sanne Sannes. Sannes (Groningen, 19 maart 1937) schrijft zich in 1955 in bij de Academie van Beeldende Kunsten 'Minerva' in zijn geboortestad. Na enkele jaren breekt hij zijn studie af, omdat hij inmiddels had besloten fotograaf te worden. Vervolgens moet hij vrijwel direct in militaire dienst. In dienst krijgt Sannes de beschikking over een donkere kamer. In 1959 wordt
zijn werk in het vakblad Foto besproken, waarbij voor het eerst foto's van hem worden gepubliceerd. Uitsluitend vrouwen Sannes ontdekt al snel zijn enige onderwerp: vrouwen. Tot aan zijn vroege dood op 23 maart 1967 fotografeert hij vrijwel uitsluitend vrouwen, hetzij als vrij werk in de vorm van erotisch geladen foto's, hetzij in opdracht, onder andere modereportages voor Libelle. In de jaren na zijn plotseling overlijden is veel geschreven en gesproken over Sannes om zijn werk en zijn persoon te duiden. Zie hiervoor de monografie Sanne Sannes 1937-1967 (Amsterdam, 1993) en Frodo Terpstra's documentaire film De vrouwen van Sanne Sannes uit 2008. Hier beperk ik mij tot de correspondentie tussen Almar Tjepkema, de flamboyante hoofdredacteur van Twen/Taboe, en Sannes. Van Sannes zijn acht brieven, vier handgeschreven en vier getypt, in het archief aanwezig: 7, 14 en 20 december 1960, 16 februari 1961, 6, 16 en [23] maart 1961 en 7 juli [1961]. In de eerste brief d.d. 7 december 1960 introduceert Sannes zichzelf. Hij omschrijft zijn foto's als 'zeer modern' en noemt als zijn onderwerpen 'the face, de stad, woman, etc.'. Na een positief antwoord van Tjepkema stuurt Sannes op 20 december 1960 een 'collectie foto's' toe. Op 16 februari antwoordt Sannes verheugd op de telefonische gedane mededeling dat zijn foto's geplaatst zullen worden. Sannes stelt meer in het verschiet: “Een collectie foto's over de vrouw, het meisje, waarbij ik nog een schamel woordje geschreven heb.” In maart wil hij die foto's komen brengen. Op 17 maart 1961 komt Tjepkema met een verheugende mededeling. Tijdens het Boekenbal heeft hij gesproken met W.F. Hermans. “Hij voelt er eventueel
A
18 de
PersMus
iets voor om samen met u iets te doen.” Hermans en Sannes, beiden verbonden met de stad Groningen, ontmoetten elkaar inderdaad. Hermans schrijft in Vrij Nederland een lovend stuk over Sannes' werk en waarschijnlijk is het Hermans die Sannes in contact brengt met Geert Lubberhuizen, de directeur van uitgeverij De Bezige Bij. Dit contact leidt uiteindelijk tot Oog om oog, het enige bij diens leven verschenen fotoboek van Sannes met gedichten van Hugo Claus. Uiteindelijk staat er van Sannes slechts één foto in Taboe (nr. 3, p. 18), een foto van het silhouet van een vrouw achter een glazen wand met condens. Onrust in kazerne Met het blad Taboe is het snel afgelopen. Vanuit het land was er kritiek op het blad. Te somber, dat vooral. In de kazernes zorgt het voor onrust. Schadelijker is echter gedoe in eigen kring. Diverse medewerkers zijn ontstemd over de rol van Matthieu Smedts, de hoofdredacteur van Vrij Nederland. Zowel Vrij Neder-
land als Twen/Taboe worden uitgegeven door de Weekbladpers. Simon Vinkenoog zegt zijn medewerking op 21 april 1961 op en Remco Campert stelt op 23 april 1961: “De keuze is duidelijk: de heer Smedts er uit of ik: nu, dan ik maar.” De korte episode van Twen/Taboe is voorbij. In de jaren die volgen neemt het aanstormend talent het heft in eigen hand. Het archief van Twen/Taboe was jarenlang spoorloos. In 1992 ontdekt een journalist van Vrij Nederland de vijf ordners en het ene plakboek van Twen/Taboe in het gebouw van de Weekbladpers aan de Raamgracht in Amsterdam tussen de veel talrijker plakboeken van het eveneens door de Weekbladpers uitgegeven blad Voetbal International. Zo is het archief van Twen/Taboe gered. Weer een aantal jaren later is dit archief overgedragen aan het Persmuseum. Het is sinds kort te raadplegen via http://hdl.handle.net/10622/ARCH04339 ■ Bouwe Hijma is medewerker van de afdeling Collectieverwerking van het IISG.
Twen, met een omslagfoto van Ed van der Elsken en rechts de als een kunstwerk ogende brief d.d. 15 april 1961 van de Haagse kunstenaar Piet van den Heuvel (1935-2004).
de PersMus
19
DE KRANT IN HET KINDERBOEK
Henk maakt het helemaal In een serie (her) lezen we kinder- en jeugdboeken waarin journalistiek een rol speelt. Deze keer: ‘Henk als journalist’. Door PAUL ARNOLDUSSEN
V
an wanneer dateert ‘Henk’? De Haarlemse Uitgeversmaatschappij Wonderland was een wat slordige uitgever die niet deed aan dateringen. De firma was ook maar een paar twee jaar actief: tussen 1956 en vermoedelijk 1958. Dat spoort wel met de inhoud van dit kinderboek: Eisenhower was president, er komt een schaaktoernooi in Nottingham in voor en weliswaar was er maar één beroemd schaaktoernooi daar, namelijk in 1936, terwijl de genoemde Nederlandse schakers in het boek, Lodewijk Prins en Hein Donner, furore maakten in de jaren vijftig. Dat schrijver Karel Courant een pseudoniem is spreekt voor zich. Maar van wie? Ik heb geen idee. Vermoedelijk weet hij wel iets van journalistiek, getuige de inhoud die van een overzichtelijke eenvoud is. Henk Overduin, zoon van een rijwielhersteller, is door zijn moeder voorbestemd om in de zaak te komen, maar zelf voelt hij meer voor de journalistiek. Zijn vader heeft daar begrip voor. Dankzij contacten van zijn leraar Nederlands op de driejarige HBS krijgt hij, zestien jaar oud, de kans te solliciteren als leerling bij de Algemene Nieuwsbode in Roosstad. Henk maakt een goed bericht, wordt aangenomen, mag daarna voor een interviewtje naar een honderdjarige, doet ’ie ook al goed, mag naar Nottingham voor het schaaktoernooi, hoort in zijn hotel Nederlands geboefte praten over een te zetten kraak in Amsterdam die door zijn waarschuwing wordt voorkomen. Hij doet verslag van de wedstrijden, ontmoet er generaal Oppert. Die is bereid door Henk zijn memoires te laten schrijven die de Algemene Nieuwsbode dan als feuilleton publiceert. Henk is daarmee leerling af en een stralende toekomst wacht hem. Misschien brengt
hij het wel tot minister… Want, meldt Karel Courant: “de journalistiek leidt tot van alles”, zoals, weet de schrijver, een in Frankrijk algemene zegswijze is. Telexberichten Een paar zaken in het boek, dat illustreert dat de journalistiek niet primair tot doel heeft literatuur voort te brengen, zijn wel aardig en authentiek. Bij het sollicitatiegesprek vraagt de hoofdredacteur aan Henk of hij onlangs nog iets heeft meegemaakt. Hij had een autoongeluk gezien, en Henk krijgt de opdracht daar een bericht van te maken. Hij moet de eerste dag de telexberichten scheuren en die op stapeltjes leggen: binnenland, buitenland, sport, landbouw, et cetera. Een bericht over een dure stier uit Liverpool legt hij bij buitenland. Dat moet bij landbouw, wordt hem wat geïrriteerd uitgelegd. Snapt Henk niet, een
rund is toch geen landbouw.... Tegen de honderdjarige dame zegt hij het bereiken van die leeftijd een hele prestatie te vinden. Dat begrijpt de jarige weer niet. Haar zoon: “Moeder kent die moeilijke woorden niet zo. In haar tijd werden die niet gebruikt.” Best mogelijk is dat het woord prestatie destijds niet bij iedereen bekend was. En verder: laten we gelukkig zijn met moeder Overduin die nog een tweede zoon heeft, Karel, en die “belooft een voortreffelijk fietsreparateur te worden en een goede steun voor zijn vader, wiens zaak zich steeds meer uitbreidt”. Maar met Henk is ze nu ook tevreden. Die is op weg een beroemd man te worden: “Heerlijk als je zulke kinderen hebt.” En zo is het. ■ Karel Courant: Henk als journalist, Uitgeverij Wonderland, Haarlem.
2 0 de
PersMus
Persmusea over de grens
Ooit gaat Pressemuseum Berlijn open
Het indrukwekkende gebouw van voorheen het uitgeversbedrijf Ullstein.
de PersMus
21
Ook in andere landen is soms een Persmuseum te vinden. Nog lang niet overal, en er zijn grote verschillen. Vandaag weer een Duits familielid: het Deutsches Pressemuseum im Ullsteinhaus in Berlijn. DOOR BERT STEINMETZ
D
e locatie is fantastisch – al is het niet bepaald in het centrum van de stad. Maar de voormalige uitgeefburcht van Ullstein aan het Teltovkanaal in het zuiden van Berlijn is een enorm karakteristiek baksteenbouwwerk uit de jaren twintig van de vorige eeuw, dat alleen al daarom een bezoek waard is. De naam geeft het aan: daar had de familie Ullstein de drukkerij gevestigd van haar uitgeverij van boeken en tijdschriften. In 1934 onteigenden de nationaalsocialisten de Joodse familie, maar in 1952 kreeg die haar bezit terug. Nadat de aandelen waren verkocht aan de uitgever Axel Springer, liet die nog tot 1985 in het Ullsteinhaus kranten en tijdschriften drukken. Nu is het complex van 80.000 vierkante meter voor een belangrijk deel een ziekenhuis, en verder zijn er de Fashion Gallery Berlin en een café-restaurant gevestigd. En in de kelder, in een mooie industriële ruimte van duizend vierkante meter met gietijzeren kolommen, moet het Deutsches Pressemuseum komen. Moet komen, ja. Want helaas, de droom van initiatiefnemer Holger Wettingfeld is nog steeds geen werkelijkheid. Aan zo'n beetje alle voorwaarden is voldaan – de ruimte is er, het parlement van Berlijn heeft al in 2013 de plannen goedgekeurd, en is een prachtige collectie van dertigduizend voorwerpen als basis voor het museum. Maar ja, dan zijn er altijd nog praktische tegenslagen die voor vertraging zorgen. Collectie reportagefoto’s De ruggengraat van het museum is de KioskSammlung van de Berlijnse fotograaf Robert Lebeck, een indrukwekkende verzameling hoogtepunten van de reportagefotografie sinds 1839. Lebeck heeft zijn kostbare bezit aan het museum toegezegd, maar zijn overlijden in juni vorig jaar gooide roet in het eten. Nu moet Wettingfeld eerst alles met de erfgenamen zien te regelen, voordat hij over de noodzakelijke collectie kan beschikken. Aan de initiatiefnemer van het Deutsches Pressemuseum zal het niet liggen, ook al doet hij dit werk nu nog naast zijn bestaan als
journalist. Wettingfield ziet het als zijn levenswerk Berlijn een persmuseum te geven, juist omdat deze stad zoveel krantengeschiedenis herbergt. En het spreekt vanzelf dat daarbij ook de nadruk komt te liggen op de vrijheid van meningsuiting. In dat kader waren Niels Beugeling, directeur van het Persmuseum te Amsterdam, en politiek tekenaar Bas van der Schot, winnaar van de Inktspotprijs, in februari nog in Berlijn. De twee Nederlanders gaven er op uitnodiging van de Duitser Wettingfeld een workshop voor Franse studenten: internationaler kan het bijna niet! Dit allemaal voortvloeiend uit de Charlie Hebdo-tentoonstelling in ons Persmuseum. Want dát wil de Berlijnse ini-
tiatiefnemer in de tussentijd doen zolang hij nog niet over zijn fysieke expositieruimte kan beschikken: lezingen organiseren, het debat levend houden. In 2013 werkte hij mee aan Zerstörte Vielfalt, een openluchtexpositie (ondersteund met een website), waarbij in heel Berlijn grote peperbussen stonden met elke dag een krantenartikel, foto of politieke prent van precies tachtig jaar terug, het roemruchte jaar 1933. Ook daaraan heeft ons Persmuseum meegewerkt. We moeten dus nog even geduld hebben. Hij kan nog niet zeggen wanneer, maar dát het Deutsches Pressemuseum im Ullsteinhaus opengaat, staat voor Holger Wettingfeld vast. Voor meer informatie, zie: www.dpmu.de
Een boek over de Kiosk-Sammlung van de fotograaf Robert Lebeck.
2 2 de
PersMus
Episodes uit het leven van een gemeentevoorlichter (1)
Tja, wat heb je met vuilnis? Ko van Geemert Nadat Gerard Mulder zijn ‘Harde lessen’ heeft afgesloten, treedt in De Persmus een nieuwe chroniqueur aan: Ko van Geemert (1950). Hij studeert, na een wat teleurstellend vijf jaar durend bestaan als onderwijzer, pedagogiek en Nederlands. Daarnaast houdt hij zich met literatuur en journalistiek (vaak ook in combinatie) bezig. Hij is dichter en bloemlezer. Al bijna 25 jaar is Van Geemert de stuwende kracht achter de Plantage Poëzieprijs. Zijn belangstelling is gevarieerd: hij publiceerde zowel een geschiedenis van Café Scheltema, een boek over de vrijmetselarij, als een lexicon van verdwenen dingen. En hij stelde literaire gidsen samen, voor Amsterdam, Willemstad en Paramaribo.
M
ijn bescheiden carrière als gemeentevoorlichter (1986-2005) heb ik te danken aan Jaap Boersma en zijn vrouw Ella. Jaap was oud-minister van Sociale Zaken en in 1981 uitgespuugd door de ‘graaiers’ van OGEM. Na anderhalf jaar onvrijwillige werkloosheid, hij was recht-door-zee, maar sommigen vonden dat lastig, werd hij in 1983 directeur van de Amsterdamse Stadsreiniging. Het zou zijn gelukkigste tijd worden, zei hij me later. Jaap en Ella ontmoette ik bij gemeenschappelijke vrienden. Desgevraagd vertelde ik hun dat ik na een periode in het onderwijs, die niet zo goed bevallen was, een bestaan probeerde op te bouwen als freelance journalist, hetgeen ook niet zo geweldig wilde lukken. Een paar dagen later werd ik door Jaap opgebeld: een van de medewerkers bij Voorlichting, verantwoordelijk voor het personeelsblad De Ratelaar, was ziek en de vraag was of ik zijn taak tijdelijk wilde overnemen. Tsja, vuilnis… Eerlijk gezegd had ik wat verhevener onderwerpen in mijn gedachten waarover ik wilde schrijven. Maar desondanks zegde ik toe en toog in augustus 1986 naar het hoofdkantoor, Stadhouderskade 1. Ome Jaap Later bedacht ik me dat de redactiecommissie wel geschrokken moet zijn geweest toen zo’n op dit gebied onervaren journalist als ik door ‘Ome Jaap’ geparachuteerd werd. Ome Jaap, zoals hij door de reinigers liefkozend werd genoemd, was zeer populair, misschien niet bij al zijn directe collega’s, maar zeker bij de vegers, beladers, schippers enzovoort. Ome Jaap aardde als Fries wonderwel in dit typisch Amsterdamse milieu en dronk vrijwel elke vrijdagmiddag zijn borreltje mee in de kantine, zwaar shaggie erbij. Hij heeft in die tijd zeker veel bijgedragen aan het omhoog krikken van het lage zelfbeeld van de Amsterdamse reiniger.
Wat me uit die beginperiode nog het meest is bijgebleven, is de curieuze manier waarop De Ratelaar, in elkaar werd gezet, letterlijk. De naam trouwens was ontleend aan de ratel, die vroeger door jongens werd rondgedraaid om aan te kondigen dat de vuilnisman eraan kwam. Vele jaren heeft onder de naam de Ratelaars nog een muziekgroepje bestaan. Totdat alle rateljongens waren overleden of anderszins niet meer tot ratelen in staat waren. Middeleeuws Met de redactieleden overlegde ik over de inhoud, waarna ik aan het schrijven ging. Het meeste schreef ik zelf, maar deed dat met de hand, omdat dat bij mij sneller ging. Vervolgens typte een medewerkster de kopij uit. In stroken, kolommen. Die bracht ik met wat foto’s, illustraties en aanwijzingen voor de volgorde, naar de Stadsdrukkerij. Daar werd de vormgeving gedaan, waarna ik alles weer bekeek. Ten slotte kwam er een ozalid proef, waarop ik de laatste correcties aanbracht. Alle medewerkers (en ook oud-medewerkers) kregen het blad thuisgestuurd. Het personeelsblad is, als ik me niet vergis, min of meer uitgestorven. Als ik terugkijk op de manier waarop dat bij ons in de jaren tachtig werd gemaakt, moet ik toch wel sterk aan de middeleeuwen denken. Ik dacht trouwens dat het beroep van bedrijfsjournalist nauwelijks meer zou bestaan, maar tot mijn verrassing las ik dat er nog zo’n achtduizend bedrijfsjournalisten rondlopen, ze hebben zelfs een eigen magazine op internet. In elk geval begon ik het steeds leuker te vinden: wat is er mooier dan een eigen krantje maken! De voorlichter die ik verving, Fred Frischalowski, overleed, ik heb hem nooit ontmoet. Ik kon derhalve blijven, kreeg er meer taken bij en rolde zo, langzaam maar zeker, in de wondere wereld van de gemeentevoorlichting. ■
de PersMus 2 3
Gratis workshop cartoontekenen met Maarten Wolterink In het kader van onze tentoonstelling INKTSPOT, met de beste politieke spotprenten van het afgelopen jaar, organiseren wij op zondag 19 april een Workshop Cartoontekenen door Maarten Wolterink, cartoonist voor o.a. het Leidsch Dagblad en specialist in cartoonsneltekenen. Meer info over zijn werk vind je op http://www.mwcartoons.nl/. Deelname is geheel gratis, aanvang is 14.00 uur en de workshop duurt anderhalf uur. Denk vast na over een onderwerp uit de actualiteit dat je zou willen tekenen en schrijf je in! Informatie en inschrijving via de mail:
[email protected]
Bezoekersinformatie Persmuseum Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam T 020-692 88 10 F 020-468 05 05 E
[email protected] W www.persmuseum.nl
Openingstijden Dinsdag – vrijdag 10.00 –17.00 uur Zondag 12.00 –17.00 uur Het museum is gesloten op zaterdag, maandag en op feestdagen.
Bus 22: Vanaf Centraal Station richting Indische Buurt, halte Veelaan. Vertrekhalte bij CS te vinden voor het Victoria Hotel. Loop op de Veelaan richting het IISG (groot grijs pakhuis). Aan de achterzijde hiervan bevindt zich het museum.
€ 4,50 € 3,25 € 2,50 € 2,75 € 2,25 gratis
onderwijsprogramma’s en rondleidingen
Vanaf Station Muiderpoort: lopend (ca. 15 minuten). U loopt de Insulindeweg op (oostelijke richting) en gaat na ongeveer 500 meter links op de Molukkenstraat. Deze loopt u af tot u het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis bereikt (pakhuis recht voor u). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum. Meer informatie: www.ns.nl/reisinfo
Auto Tram
Toegangsprijzen Volwassenen 13 - 18 jaar, 65+ Groepen vanaf 10 personen Stadspas Cultuurkaart / CJP Studenten met collegekaart 0 - 12 jaar, Museumkaart ICOM, Vrienden
Amstelstation) richting KNSM Eiland, halte Veelaan. U vind het Persmuseum aan de kadekant, bij het water. U kunt zich oriënteren op de vlaggen.
Tram 14 naar het Javaplein (5 minuten lopen) Tram 10 naar de Van Eesterenlaan (5 minuten lopen) Tram 7 naar de Molukkenstraat (10 minuten lopen) Meer informatie: www.9292ov.nl
Trein
Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg (S114). De borden Zeeburg volgen. Voor de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede rechts. Bij de rotonde de tweede afslag nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden (ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich het Persmuseum.
Vanaf Centraal Station: één van de hierboven genoemde bussen
Toegankelijkheid Het Persmuseum is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Het museum beschikt over een aangepast toilet en de expositieruimte bevindt zich op 0-niveau.
Amsterdam
Bus 48 vanaf Station Sloterdijk via Centraal Station Amsterdam. De bus neemt een prachtige route langs het IJ. Rij mee tot halte Borneolaan en loopt dan verder de C. Van Eesterenlaan af. Direct over de brug loopt u links de (Zeeburger) kade op. Bus 65: Vanaf Station Zuid (via
Word Vriend van het persmuseum!
DE PERSMUS is een uitgave van het Persmuseum, die mede mogelijk wordt gemaakt door de Stichting Vrienden van het Persmuseum. Redactie: Paul Arnoldussen, Sjoukje Posthuma, Henk Schaaf, Maurits Schmidt, Job Schouten, Bert Steinmetz Aan dit nummer werkten mee: Ko van Geemert, Bouwe Hijma, René Spork Vormgeving: Bildermann.nl Redactieadres: Persmuseum Zeeburgerkade 10 1019 HA Amsterdam T: 020-6928810 E:
[email protected] DE PERSMUS wordt per e-mail kosteloos verstrekt aan Vrienden van het Persmuseum en relaties van het Persmuseum. Vrienden die prijs stellen op een papieren editie, kunnen deze aanvragen. Bij de balie van het museum zijn ook geprinte exemplaren te verkrijgen.
Informatie over en prijzen van onze onderwijsprogramma’s en rondleidingen vindt u op www.persmuseum.nl
Routebeschrijving Bus
Colofon
© Persmuseum Op gesigneerde artikelen berust het auteursrecht. Overname is slechts toegestaan na toestemming van de redactie.
En steun de aandacht voor persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en het behoud van het journalistiek erfgoed. De Stichting Vrienden van het Persmuseum stelt zich ten doel de bloei en de naamsbekendheid van het Persmuseum te bevorderen en extra inkomsten te verwerven ten behoeve van collectieaankopen en activiteiten.
Voor minimaal € 50,- per jaar krijgt u tevens: • een gratis publicatie/catalogus
U bent al Vriend met een bijdrage van minimaal € 25,00 per jaar!
U kunt ook Vriend voor het leven worden door eenmalig een bedrag van € 500,- te doneren. U geniet dan altijd van alle voordelen die een Vriend(in) van het Persmuseum heeft.
Een vriend van het Persmuseum krijgt: • gratis toegang tot het Persmuseum • 10% korting op uitgaven van het Persmuseum • uitnodigingen voor openingen en andere speciale activiteiten • 10 x per jaar het digitale blad De PersMus
Word of maak nu een Vriend! Vul het aanvraagformulier in op www.persmuseum.nl onder het kopje ‘Vrienden’. U kunt telefonisch (020-6928810), of per e-mail (
[email protected]) het aanvraagformulier ‘Word of maak een Vriend’ opvragen.
Een donatie is ook altijd welkom! Postbank 5761042 t.n.v. Stichting Vrienden van het Persmuseum o.v.v. ‘donatie’
Het Persmuseum is hét levendige en herkenbare landelijke centrum van de Nederlandse pers en de politieke prent, met een breed scala aan activiteiten. Het Persmuseum is uniek in Nederland. Al meer dan honderd jaar beijvert het Persmuseum zich om de geschiedenis, het heden en de toekomstige ontwikkelingen van de Nederlandse pers te documenteren, te bestuderen en toegankelijk te maken.