Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Publiek toegankelijke gebouwen.
Hoofdstuk 1: Definities en toepassingsgebied.
Artikel 1.1 Definities. Integrale toegankelijkheid: Het effectief bereikbaar, betreedbaar en bruikbaar zijn van openbare gebouwen en voorzieningen voor iedereen. Dat wil zeggen dat iedereen onafhankelijk en op gelijkwaardige wijze gebruik kan maken van alle voorzieningen (inclusief de werkplek). Publiek toegankelijke gebouwen: Gebouwen en bij het gebouw behorende open ruimten met een openbaar karakter toegankelijk voor iedereen, hetzij gratis, hetzij tegen aankoop van een toegangsbiljet, hetzij op vertoon van uitnodiging wanneer zij niet stoelt op de persoonlijke of professionele band tussen de genodigde en diegene die uitnodigt en wanneer iedereen op aanvraag een uitnodiging verkrijgt. Voorbeelden hiervan zijn horecagelegenheden, winkels, dancings, zwembaden, postkantoren, stations, gemeenschappelijke delen van meergezinswoningen, kantoren van vrije beroepen, etc. Publiek toegankelijke gebouwen onderscheiden zich van gebouwen met een louter privaat karakter. De toegang is niet vrij, , maar wordt afhankelijk gesteld van een individuele en persoonlijke invitatie (voorbeeld: Private club). Toegankelijkheidssector: Een sector aangeduid op het bouwplan die start vanaf de rooilijn en die alle ruimten zowel binnen als buiten het gebouw bevat die toegankelijk zijn voor het publiek. De louter private ruimten, waaronder de personeelsruimten, behoren niet tot de toegankelijkheidssector. In deze toegankelijkheidssector wordt de integrale toegankelijkheid gegarandeerd. Gidslijnen en geleidelijnen:
Een gidslijn (natuurlijk) is een aaneensluiting van elementen in de
toegankelijkheidssector die reeds aanwezig zijn in de omgeving of in de aanleg en die door voelbare en zichtbare contrasten de looprichting aangeven (voorbeeld: Gevellijn, structuurcontrast van het bestratingmateriaal, opstaande randen, graskanten, etc.). Een natuurlijke gidslijn wordt obstakelvrij gehouden. Een geleidelijn (kunstmatig) is een aanvullende voorziening op de natuurlijke gidslijn. Deze geleidelijn is 15 tot 60 cm breed en heeft een duidelijk voelbare textuur die verschilt van de omringende bevloering. Wetten: Wet ruimtelijke ordening en bouwbesluit Verbouwen: Het uitvoeren van vergunningsplichtige werken die de inrichting, de toegang en/of functie van het gebouw en bijbehorende ruimten veranderen.
Ontwerp verordening publiek toegankelijke gebouwen, eindversie 12 januari 2010
1
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Publiek toegankelijke gebouwen. Artikel 1.2 Toepassingsgebied. 1. Deze verordening is van toepassing op het bouwen, herbouwen en verbouwen van gebouwen toebehorende aan de publieksrechtelijke rechtspersonen zoals bedoeld in artikel __ van de wet ruimtelijke ordening ____, ongeacht of zij voor het publiek toegankelijk zijn. De technische ruimten moeten niet aan de voorschriften van de verordening voldoen. 2. De verordening is tevens van toepassing op het bouwen, herbouwen of verbouwen van de overige voor het publiek toegankelijke gebouwen. Op het bouwplan dient een toegankelijkheidssector te worden aangeduid. Binnen de toegankelijkheidssector moet aan de voorschriften van deze verordening worden voldaan. 3. Bij meergezinswoningen is de toegankelijkheidssector beperkt tot de gemeenschappelijke delen van het gebouw, met uitsluiting van de technische ruimten. Meergezinswoningen met minder dan vijf woongelegenheden, worden uit het toepassingsgebied van de verordening gesloten.
Hoofdstuk 2: Algemene voorschriften.
Artikel 2.1 Algemeen. Bedieningselementen zoals lichtschakelaars, de deurbel, paneel binnen en buiten de lift, de douchebediening, de deurkruk, het brandalarm, intercom, automaten en chipknip, dienen te worden aangebracht in contrasterende kleuren en bevinden zich op een hoogte tussen 90 cm en 120 cm. Voor de apparatuur zoals telefoons, kassa’s, bedieningspanelen, TV apparaten dient een vrije ruimte met een draaicirkel van 150 cm aanwezig te zijn. Onder de apparatuur dient een vrije ruimte te zijn die ten minste 40 cm diep en ten minste 70 cm hoog is. Afleesdisplays, beeldschermen en teksten dienen op een ooghoogte van 110 en 120 cm te zitten. De bediening van apparatuur dient eenvoudig te zijn. (weinig knoppen, goed afleesbaar) Een openbare telefooninstallatie dient op een hoogte tussen 90 en 120 cm te worden aangebracht. De telefooninstallatie heeft een verstelbare geluidssterkte voor slechthorenden. Een telefooncel dient deze minimaal 110 cm x 140 cm groot te zijn. De wegbedekking buiten het gebouw evenals de vloer binnen het gebouw, is vlak, stroef en gemakkelijk berijdbaar. Openingen in roosters en sleuven mogen niet breder zijn dan 20 mm. In een garderobe dienen kledinghaken op een hoogte van 140 a 150 cm hoogte te zijn aangebracht.
Ontwerp verordening publiek toegankelijke gebouwen, eindversie 12 januari 2010
2
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Publiek toegankelijke gebouwen. Artikel 2.2 Gehandicapten parkeerplaatsen (GP). Minstens 2% van het aantal beschikbare parkeerplaatsen, met een minimum van 1, is integraal toegankelijk. Een parkeerplaats is integraal toegankelijk wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: o De parkeerplaats is minstens 350 cm breed en is minstens 600 cm lang. o De parkeerplaatsen bevinden zich het dichtst bij de toegankelijke voetgangersuitgang van de parkeerruimte of de toegankelijk ingang van het gebouw. o Vanaf de GP dient er een veilig voetpad tot de entree van het object te zijn. De looproute vanaf de GP moet beperkt worden tot maximaal 50 m. o Bij situering op openbaar terrein moet een GP worden aangegeven met verkeersbord E6. o De hellingshoek waaronder een GP wordt aangelegd mag niet steiler zijn dan 1:50. o De GP dient te zijn uitgevoerd in een materiaal dat een horizontaal vlakliggend, stroef en aaneengesloten oppervlak vormt.
Artikel 2.3 Toegang tot het gebouw (zone van de rooilijn tot de toegangsdeur van het gebouw) Het toegangspad is minimum 150 cm breed. Ter hoogte van obstakels is er een vrije breedte van 120 cm. De vrije doorgangshoogte bedraagt 230 cm. Niveauverschillen bedragen maximaal 2 cm, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 2.6. Vanaf de rooilijn tot aan minstens één loket/balie/receptie is er een gids- of geleidelijn.
Artikel 2.4 Toegang binnen het gebouw (zone vanaf de toegangsdeur van het gebouw). De toegang van elke deur heeft een maximaal niveauverschil van 2 cm. Tracht drempels zoveel mogelijk te vermijden. Als dit niet mogelijk is, rond de drempels af of pas een oploopdorpel toe met een juiste hellingshoek. (zie hellingen) De vrije doorgangsbreedte van elke deur is minstens 90 cm. De doorgangsbreedte is de werkelijke vrije ruimte tussen de deurstijl en de rand van het deurblad bij maximale opening. De vrije hoogte dient ten minste 230 cm te zijn. Voor en achter elke deur is er een vrije ruimte met een draaicirkel met een diameter van 150 cm voorzien. Bij een manuele deur is er aan de zijde van de deurkruk een vrije opstelruimte van minimaal 50 cm. Bij weinig of geen ruimte naast de deur kan de situatie (mogelijk) worden verbeterd door het kozijn te draaien.
Ontwerp verordening publiek toegankelijke gebouwen, eindversie 12 januari 2010
3
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Publiek toegankelijke gebouwen. De deurkruk is van het hefboomtype. De kracht die nodig is om een deur te openen mag niet meer bedragen dan 30 Newton. De bedieningsknop van een automatische deur dient zich ten minste 50 cm buiten een inwendige hoek te bevinden. De bedieningsknop van een automatische deur dient zich om veiligheidsredenen 50 cm buiten het bewegingsvlak van de deur te bevinden. De bedieningsknop dient in de aanrijdrichting op 200 cm voor de deur geplaatst te worden tussen 90 en 120 cm hoogte. Glazen deuren hebben een contrastmarkering op ooghoogte en maximaal 150 cm boven vloerpeil. Markeringen dienen goed op te vallen. De grootte en het contrast met de omgeving bepalen de zichtbaarheid. Een markering moet ten minste 60 cm² groot zijn. Na het openen van de deur dient deze open te blijven staan of tussen 90° en 70° en zeer langzaam te sluiten. Als deurdrangers worden toegepast moeten deze drangers zijn uitgevoerd met een sluitvertraging die zorgt dat de deur pas na minimaal 6 sec. sluit. Voorzie een automatische deur met compartimenten, zoals de tourniquetdeur van een vertragingsknop voor rolstoelgebruikers.
Artikel 2.5 Gangen en overlopen. (Verkeersruimten) Gangen en overlopen hebben een breedte van minimaal 150 cm. Indien er geen deuren de gang indraaien, hebben de verkeersruimten een breedte van minimum 120 cm op voorwaarde dat op het einde van de gang een vrije ruimte met een draaicirkel met een diameter van 150 cm wordt voorzien. Ter hoogte van obstakels is de gang minimum 90 cm breed. Verkeersruimten hebben een maximaal niveauverschil van 2 cm, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 2.6. Verkeersruimten zijn bij noodsituatie essentieel. Drempels, vrije doorgang, manoeuvreerruimte en bediening van nooduitgangen moeten aan alle richtlijnen voldoen. Op elke verdieping dient een obstakelvrije ruimte van minimaal 90 x 150 cm te worden gecreëerd, waar mensen met een beperking op hulp kunnen wachten. Op hoekpunten waar gangen haaks op elkaar staan, moeten gangen minimaal 100 cm. breed te zijn.
Ontwerp verordening publiek toegankelijke gebouwen, eindversie 12 januari 2010
4
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Publiek toegankelijke gebouwen.
Artikel 2.6 Overbruggen van niveauverschillen. Niveauverschillen worden zoveel mogelijk vermeden. Niveauverschillen van meer dan 2 cm worden overwonnen door een hellend vlak. Niveauverschillen van meer dan 20 cm door zowel een trap als een hellend vlak. Als beiden niet gerealiseerd kunnen worden, dan wordt er tenminste een hellend vlak voorzien. De niveaus die niet via een hellend vlak kunnen worden bereikt, zijn voorzien van minstens één toegankelijke lift. 2.6.1 Het hellend vlak: Het loopoppervlak moet stroef zijn (65 volgens NEN 2873) Aan het begin en eind van de helling moet een vrije ruimte zijn van minimaal 150 x 150 cm. De vrije breedte bedraagt minimaal 120 cm. De hellingsgraad dwars op de looprichting bedraagt maximaal 2%. Een hoogteverschil tussen 2 en 10 cm is overbrugbaar met een hellingbaan met een helling van 1:10. Een hoogteverschil tussen 10 en 50 cm is overbrugbaar met een hellingbaan met een helling van maximaal 1:16. Een hoogteverschil groter dan 50 cm is overbrugbaar met een hellingbaan met een helling van maximaal 1:25. Na het overbruggen van iedere 50 cm moet een tussenbordes worden voorzien van minimaal 120 x 150 cm als rustpunt. Bij een open hellingbaan die een hoogteverschil tot 25 cm moet overbruggen, dient aan de open zijde een afrij beveiliging te zijn in de vorm van een opstaande rand van 5 cm. Een hellingbaan die een hoogteverschil van meer dan 25 cm moet overbruggen dient voorzien te zijn van een valbeveiliging met een leuning (85 a 95 cm hoogte). De openingen in de afscherming mogen niet breder zijn dan 10 cm. 2.6.2 De trappen: De vrije breedte tussen leuningen is minimaal 120 cm. Het loopoppervlak moet stroef zijn. De leuning van een trap moet aan het begin en aan het eind van trappen en bordessen horizontaal doorlopen voorbij de eerste en laatste optrede over de lengte van de aantrede. De leuning moet tussen 85 en 95 cm hoog zijn. De trappen zijn van het gesloten type met overstekende neus. Halverwege de trap tussen twee verdiepingen is er een tussenbordes voorzien van 120 x 120 cm. Ontwerp verordening publiek toegankelijke gebouwen, eindversie 12 januari 2010
5
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Publiek toegankelijke gebouwen. Trappen en hellingen die ook door kleine mensen en kinderen worden gebruikt, dienen voorzien te zijn van een tweede leuning tussen 40 en 50 cm hoogte. De leuning moet vrij liggen ter hoogte van de bevestiging, zodat men zonder loslaten de leuning kan blijven volgen. Elke trapneus is voorzien van een voelbare en voldoende brede slipvrije kleurcontrasterende strip. Bovenaan en onderaan de trap worden waarschuwingstegels aangebracht. De trap moet van een goede verlichting worden voorzien. 2.6.3
De liften:
1. Indien de toegankelijkheidssector zich niet uitsluitend op de gelijkvloerse verdieping bevindt is minstens één toegankelijke lift vereist. 2. Bij gebouwen van publiekrechtelijke rechtspersonen, met tenminste één verdieping, is minstens één toegankelijke lift vereist. 3. Een toegankelijke lift voldoet minstens aan de volgende cumulatieve voorwaarden: o De vrije doorgangsbreedte is minimum 90 cm. De doorgangsbreedte is de werkelijke vrije ruimte tussen de deurstijl en de rand van het deurblad bij maximale opening. o Voor de liftdeur is er op elke verdieping een horizontale en obstakelvrije ruimte met een draaicirkel met een diameter van minimaal 150 cm. o De afstand tussen tegenoverstaande zijwanden naast de liftdeur bedraagt minstens 110 cm. o De afstand van de binnenkant van de liftdeur tot de tegenoverliggende liftdeur of liftwand bedraagt minstens 140 cm. Het bedieningspaneel (binnen en buiten de lift) hangt op een hoogte tussen de 90 en 120 cm. De bedieningselementen zijn gegraveerd of uitstulpend aangebracht, contrasterend tegenover de achtergrond en zijn voorzien van braille of duidelijk voelbare aanduiding. o De liftdeur moet automatisch opengaan. o De bedieningsknoppen binnen en buiten de lift dienen ten minste 50 cm buiten een inwendige hoek te worden aangebracht. o Door een gesproken boodschap en lichtsignaal wordt aangegeven op welke verdieping de lift stopt. o Het hoogteverschil tussen de vloer en de liftvloer mag niet groter zijn dan 2 cm. De spleet in de vloer bij de liftdeur (tussen de schacht en de liftkooi) mag niet breder zijn dan 3 cm (NEN 5080) o De lift dient voorzien te zijn van een leuning tussen de 85 en 95 cm boven de liftvloer o Een lift met 4 of meer stopplaatsen dient voorzien te zijn van een zitgelegenheid met een zithoogte tussen de 45 en 50 cm boven de vloer. o De achterwand van een kooilift dient voorzien te zijn van een spiegel vanaf 100 cm tot ten minste 195 cm boven de vloer, zodat de gebruiker van een (elektrisch aangedreven) rolstoel vanuit de lift kan zien of er iemand achter de rolstoel staat. Ontwerp verordening publiek toegankelijke gebouwen, eindversie 12 januari 2010
6
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Publiek toegankelijke gebouwen. 4. Hefplateau lift o Het hefvermogen van een hefplateau lift dient ten minste 3500 Newton te zijn. o De afmeting van het plateau dient ten minste 90 x 140 cm te zijn. Wanneer een gebruiker van een (elektrisch aangedreven) rolstoel zonder draaien recht op het plateau kan rijden kan een plateau van 90 x 120 cm voldoen. o Het hefplateau moet zijn voorzien van een afrij beveiliging. Deze beveiliging moet een elektrische rolstoel kunnen tegenhouden. Overige voorschriften zoals manoeuvreerruimte, bedieningselementen, leuning, zitgelegenheid: zie liften 2.6.3.3 5. Trapplateau lift o Het hefvermogen van een trapplateau lift dient ten minste 2500 Newton te zijn. o De afmeting dient ten minste 90 x 120 cm te zijn. Wanneer een gebruiker van een (elektrisch aangedreven) rolstoel zonder draaien recht op het plateau kan rijden kan een plateau van 80 x 110 cm ook voldoen. o Boven het plateau dient een vrije ruimte van 230 cm te zijn. o Overige voorschriften: zie hefplateau lift 2.6.3.4
Artikel 2.7 Sanitaire accommodaties 2.7.1 Rolstoeltoegankelijk toilet. o
Publiek toegankelijke toiletten bevatten minstens één rolstoeltoegankelijk toilet.
o
In gebouwen met meerder verdiepingen dient tenminste één rolstoeltoegankelijke toiletruimte aanwezig te zijn en op elke verdieping een ‘aanpasbare ‘ toiletruimte. Deze kan, afhankelijk van de behoefte, later worden aangepast.
o
De obstakelvrije loopafstand van een verblijfsgebied tot de rolstoel toegankelijk toiletruimte mag niet groter zijn dan 75 m. (NEN 1814). Ieder obstakel (bijv. gangdeuren met drangers) vermindert de toegestane afstand met 20 m.
o
Een aangepast toilet zal op een centrale plaats worden ingepland, bijv. direct naast de lift.
o
Er is sprake van een rolstoeltoegankelijk toilet wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
De toiletdeur draait naar buiten open.
Aan de binnenkant van de deur is op de hoogte tussen 90 en 105 cm. een horizontale greep bevestigd over de volledige breedte van de deur. Dit is niet nodig bij een schuifdeur. Tussen de beugel en de deur dient er een 5 cm vrije ruimte te zijn.
Binnen de toiletruimte is een vrije ruimte met een diameter van 150 cm voorzien.
Ontwerp verordening publiek toegankelijke gebouwen, eindversie 12 januari 2010
7
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Publiek toegankelijke gebouwen.
Aan minstens één zijde van de toiletpot is een obstakelvrije ruimte van minstens 90 cm voorzien. Bij een toiletruimte waar hulp moet kunnen worden verleend, dient er aan beide zijden van de closetpot een obstakelvrije ruimte van 90 cm te zijn.
De ruimte voor de toiletpot bedraagt minimum 120 cm.
De hoogte van het zitvlak van de toiletpot, gemeten vanaf de vloer tot en met de toiletbril, bedraagt 46 cm. met een onder- en bovenmarge van 4 cm.
De toiletpot is voorzien van een stevige rugsteun (Een stevig laag geplaatst reservoir kan ook geschikt zijn als rugsteun. )
De afstand van de voorste rand van de toiletpot tot de achterliggende wand bedraagt 70 cm.
Aan weerszijden van de toiletpot is een steunbeugel voorzien, ofwel twee opklapbare, ofwel aan de openzijde een opklapbaar model en aan de muurzijde een vaste wandbeugel. Deze staan op 60 cm symmetrisch van elkaar en symmetrisch ten opzichte van de toiletpot. Zij staan in neergeklapte toestand op 25 cm hoogte boven de toiletbril en steken minimum 10 cm voor de toiletpot uit.
Er wordt in de toiletruimte een wastafel voorzien. De ruimte onder de wastafel is vrij. De vrije hoogte onder de wastafel is minimum 70 cm en de bovenrand komt op 80 cm
De wastafel is voorzien van een mengkraan met koud en warm water.
Een vaste spiegel is aangebracht die geschikt is voor mensen in een rolstoel en staande mensen. De onderzijde van de spiegel is 100 cm en de bovenzijde tenminste 195 cm boven de vloer.
De ruimte is voorzien van 2 kledinghaken op een hoogte tussen 120 cm en 135 cm en een grote afvalemmer. De afvalemmer mag geen obstakel vormen voor de rolstoelgebruiker.
De toiletruimte is voorzien van een alarm met rondgaand bedieningskoord in een opvallende kleur, op een hoogte van ca 40 cm boven de vloer. Deze alarminstallatie dient d.m.v. een hoorbaar en zichtbaar signaal over te gaan. De schakelaar voor het stopzetten van het alarm moet zich in de toiletruimte bevinden.
Er is voorzien in een goede verwijzing naar het rolstoeltoegankelijke toilet.
De bediening voor de verlichting is geplaatst tussen 90 en 120 cm hoogte.
De closetrol dient zittend op de closetpot goed bereikbaar te zijn.
De bediening van het waterreservoir dient goed bereikbaar te zijn.
Ontwerp verordening publiek toegankelijke gebouwen, eindversie 12 januari 2010
8
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Publiek toegankelijke gebouwen. 2.7.2 Doucheruimten. o
Publiektoegankelijke douches bevatten minstens één rolstoeltoegankelijke doucheruimte.
o
Er is sprake van rolstoeltoegankelijke douche wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
De doucheruimte is drempelloos.
De deur van een rolstoeltoegankelijke doucheruimte draait uit de ruimte.
Een vrije ruimte met een diameter van minimaal 150 cm in de doucheruimte is verzekerd.
Er is een opklapbaar en slipvrij douchezitje op een hoogte van tussen 45 en 50 cm met links en rechts een vrije ruimte van minimaal 90 cm.
Het zitoppervlak is minimum 45 cm diep en 40 cm breed. Het hart van het douchezitje bevindt zich ten minste 55 cm buiten de wand.
Voor de douche is een manoeuvreerruimte van ten minste 90 x 120 cm.
De manoeuvreerruimte bij een wasbak is minimaal 110 x 180 cm.
De wand bij de douche is voorzien van een stevige beugel op 90 a 140 cm boven de vloer.
Voor de bediening van de deur, kledinghaken, zie toiletruimtes 2.7.1.
Een gecombineerde toilet– en doucheruimte is tenminste 220 x 220 cm groot.
Er dient een gelijkmatig en voldoende groot afschot te zijn richting doucheplug.
2.7.3. Kleedruimten. o
Publiek toegankelijke kleedhokjes bevatten minstens één rolstoeltoegankelijk kleedhokje.
o
Het kleedhokje is rolstoeltoegankelijk wanneer een vrije ruimte wordt voorzien met een obstakelvrije draaicirkel van minimaal 150 cm.
o
In of vlakbij een kleedhokje is een spiegel aanwezig met de onderzijde op 5 cm en de bovenzijde op ten minste 195 cm boven de vloer.
o
Kleedruimtes in sportgebouwen hebben meestal groepskleedruimtes, die door gehandicapten kunnen worden gebruikt. In deze kleedruimtes moet een vrije doorgang van 90 cm zijn, geen drempels, banken met voldoende zitbreedte (ten minste 2 balken van 8 cm) en kleedhaakjes op een hoogte van maximaal 140 cm.
o
De deur draait uit de ruimte.
o
Voor de bank is ruimte voor een rolstoel van 90 x 120 cm.
o
Voor bediening van deuren, zitgelegenheid, beugel op wand, kledinghaken etc. zie toiletruimtes 2.7.1.
Ontwerp verordening publiek toegankelijke gebouwen, eindversie 12 januari 2010
9
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Publiek toegankelijke gebouwen. Artikel 2.8 Loket/balie/receptie/kassa Voor minstens één loket/balie/receptie/kassa bevindt zich een vrije ruimte met een diameter van 150 cm en is er een verlaagd gedeelte. Onder het verlaagd gedeelte is er een vrije hoogte van 70 cm, een vrije diepte van 60 cm en een breedte van 90 cm. Het verlaagde gedeelte is maximaal 80 cm hoog. Gebouwen van publieksrechtelijke rechtspersonen beschikken tevens over gehoorondersteunende middelen voor slechthorenden. Wanneer een loket voorzien is van een glazen wand dient er een loket ringleiding te zijn. Zij worden met gangbare symbolen aangeduid. Ringleidingen en infrarood installaties dienen door de NVVS te zijn goedgekeurd (NEN 10 118-4) Bij kassa’s is tenminste één kassa geschikt voor een vrije doorgang van 90 cm. Deze kassa wordt aangeduid met de gangbare symbolen.
Artikel 2.9 Bewegwijzering, panelen en borden. Belangrijke voorzieningen dienen duidelijk aangegeven te worden d.m.v. wegwijzers of borden, zoals de aanwezigheid van een rolstoeltoegankelijke route of de aanwezigheid van een aangepaste toilet. Informatie, aangeboden op panelen, dient bereikbaar te zijn voor rolstoelgebruikers. Informatie op tekstpanelen dient goed leesbaar te zijn op verschillende hoogtes. (tussen 120 cm en 200 cm hoogte) Teksten dienen goed leesbaar te zijn: goed contrast met de ondergrond en een goed leesbare en zichtbare letter. Tekst dient een goede belichting te hebben; voorkom spiegelingen Er dient voldoende ruimte te zijn voor een rolstoel. Teksten dienen goed leesbaar zijn en pas een groot lettertype toe. Als vuistregel geldt dat de letterhoogte tenminste 1% van de leesafstand bedraagt.
Artikel 2.10 Informatieverstrekking Bezoekers dienen op de hoogte te worden gebracht van de aanwezige voorzieningen. In Informatiebrochures wordt de Landelijke Toegankelijkheids Code toegepast Deze informatie dient ook beschikbaar te zijn op het internet. De informatie wordt ter beschikking gesteld van diverse (landelijke) belangengroepen.
Ontwerp verordening publiek toegankelijke gebouwen, eindversie 12 januari 2010
10
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Publiek toegankelijke gebouwen. Hoofdstuk 3: Bijkomende voorschriften voor specifieke gebouwen.
Artikel 3.1 Theaters, auditoria en bioscopen. Waar het publiek over zitplaatsen beschikt, zijn in de eerste schijf van 100 zitplaatsen minimaal 2 vrije ruimten voorbehouden aan rolstoelgebruikers. Voor iedere bijkomende schijf van 100 zitplaatsen wordt 1 extra vrije ruimte voorzien. De voorbehouden vrije ruimten bevinden zich op een horizontale vloer en hebben een minimum afmeting van minimaal 120 cm diep en 90 cm breed. De plaatsen zijn zo gekozen dat de zichtbaarheid voor rolstoelgebruiker gegarandeerd is. Er worden gehoorondersteunende middelen voorzien voor slechthorenden. Zij worden met de gangbare symbolen aangeduid. Indien het podium voor het publiek toegankelijk is, moet het eveneens voor gebruikers van een (elektrisch aangedreven) rolstoel toegankelijk zijn.
Artikel 3.2 Zwembaden. De doorwaadruimte die toegang biedt tot de zwemruimte is minimaal 90 cm breed en is voorzien op het afspoelen en ontsmetten van de wielen van een rolstoel. Zowel in de natte als in de droge zone wordt minstens één rolstoeltoegankelijk toilet, zoals omschreven in artikel 2.7 van de verordening voorzien. Indien de cabines genummerd zijn, moet dit ook in braillenummers voorzien worden. Een zwembadlift is ter beschikking. Een hellingbaan verdient de voorkeur omdat bezoekers dan zelfstandig het water in en uit kunnen. Om gebruik te kunnen maken van deze lift of heling dient een handbewogen doucherolstoel aanwezig te zijn. Een helling in het water mag niet steiler zijn dan 1:10.
Artikel 3.3 Verblijfsaccommodaties (hotel, jeugdverblijven en andere logiesverstrekkende bedrijven) Vanaf 10 kamers (en vervolgens per schijf van 10 kamers) moet minstens één rolstoeltoegankelijke slaapkamer in de toegankelijkheidssector worden opgenomen. Er is sprake van een rolstoeltoegankelijke slaapkamer wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan: o
In de kamers moet een draaicirkel met een diameter van 150 cm gemaakt kunnen worden, minimaal aan 1 zijde van het bed en dit ter hoogte van de kleerkast.
o
Rondom het bed is er een doorgangsbreedte van minstens 90 cm.
o Ontwerp verordening publiek toegankelijke gebouwen, eindversie 12 januari 2010
11
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Publiek toegankelijke gebouwen. o
Het telefoontoestel en de lichtschakelaar van de algemene kamerverlichting zijn vanuit bed bedienbaar.
o
De badkamer wordt ingericht volgens de voorschriften van artikel 2.7 van de verordening.
o
Het bed en matras in de kamers hebben een maximaal hoogte van 50 cm boven de vloer.
Hoofdstuk 4: Slotbepalingen.
Artikel 4.1: De aanvrager duidt in de nota, gevoegd bij de aanvraag tot bouwvergunning, duidelijk aan op welke wijze de voorschriften van de verordening die niet op de bouwplannen waarneembaar zijn, worden nageleefd. Artikel 4.2: Bij verbouwing kan de hulpverlenende overheid, mits omstandige motivering, afwijken van de voorschriften van de verordening. Artikel 4.3: Overtredingen op deze verordening worden overeenkomstig artikel 154 van de Gemeentewet bestraft. Artikel 4.4: De gemeente dient alle overige gemeentelijke verordeningen, binnen een termijn van 6 maanden na de inwerkingtreding van de verordening, in overeenstemming te brengen met de voorschriften van deze verordening. Artikel 4.5:
Deze verordening treedt in werking op de 1ste dag na bekendmaking/publicatie van de
verordening. Aanvragen voor bouwvergunning etc. , waarvan het ontvangstbewijs is afgeleverd vóór de datum van inwerkingtreding van de verordening, zijn vrijgesteld van de toepassing van de verordening.
Ontwerp verordening publiek toegankelijke gebouwen, eindversie 12 januari 2010
12