Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Openbare Ruimten.
Hoofdstuk 1: Definities en toepassingsgebied
Artikel 1.1 definities Gehandicapten Parkeerplaats: Een gehandicapten parkeerplaats (GP) (voorheen: algemene invaliden parkeerplaats) is een parkeerplaats waar alle mensen mogen parkeren die beschikken over een parkeerontheffing. Manoeuvreerruimte: De manoeuvreerruimte is de ruimte die nodig is om met een auto, scootmobiel, rolstoel, rollator, kinder- en wandelwagen te kunnen manoeuvreren. Gidslijnen en geleidelijnen: Een gidslijn (natuurlijk) is een aaneensluiting van elementen in de toegankelijkheidssector die reeds aanwezig zijn in de omgeving of in de aanleg en die door voelbare en zichtbare contrasten de looprichting aangeven (voorbeeld: gevellijn, structuurcontrast van het bestratingmateriaal, opstaande randen, graskanten, etc.). Een natuurlijke gidslijn wordt obstakelvrij gehouden. Een geleidelijn (kunstmatig) is een aanvullende voorziening op de natuurlijke gidslijn. Deze geleidelijn is 15 tot 60 cm breed en heeft een duidelijk voelbare textuur die verschilt van de omringende bevloering. Integraal toegankelijk: Het effectief bereikbaar, betreedbaar en bruikbaar zijn van ruimten en voorzieningen voor iedereen. Dat wil zeggen dat iedereen onafhankelijk en op gelijkwaardige wijze gebruik kan maken van alle voorzieningen. Looproute: De looproute is de route die geschikt moet zijn voor wandelaars (met kinderwagen, rollator, etc.) en voor mensen in een rolstoel. Vrije doorgang: De vrije doorgang is de netto maat die overblijft tussen gebouwen en/of obstakels en/of stoepranden.
Artikel 1.2. toepassingsgebied Deze verordening is van toepassing op alle stedenbouwkundige elementen en groen- c.q. natuurgebieden binnen de gemeentegrens zoals woon- en winkelstraten, voetpaden, opritten, parkeerplaatsen, pleinen, parken, OV halteplaatsen, oversteekplaatsen, trappen en hellingen, voorzieningen op straat, vlonders, kades, bruggen, duinovergangen, uitzichtplaatsen, etc. Het onderhoud van de openbare ruimte is een consequentie van de verordening. Deze regels dienen te worden nageleefd en gecontroleerd bij alle onderhoudswerkzaamheden zoals overhangend groen, losliggende stoeptegels, nieuw te plaatsen meubilair, etc. Alle gemeentelijke verordeningen en vergunningen moeten in overeenstemming met deze regels worden gebracht en gehandhaafd.
Ontwerp verordening openbare ruimte eindversie 12 januari 2010
1
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Openbare Ruimten. Hoofdstuk 2: Algemene voorschriften
Artikel 2.1. Voetpaden Er dient vanaf de rijbaan tot de entree van een object een veilig voetpad te zijn. Dit voetpad bevindt zich waar mogelijk, niet op de rijbaan. De breedte van het voetpad is ten minste 120 cm breed. Bij puntvernauwingen in de looproute dient de vrije doorgang ten minste 90 cm te zijn over een afstand van max. 120 cm. Vrije doorgang moet ook worden gegarandeerd bij o.a. het plaatsen van fietsenrekken, reclameborden, bomen, lantaarnpalen, amsterdammertjes, verkeersborden enz. Hoogteverschillen tot maximaal 2 cm zijn toegestaan. Waar grotere hoogteverschillen onvermijdelijk zijn, kunnen deze door een helling overbrugd worden (zie hellingen). Grote hoogteverschillen dienen te worden ingepast in het ontwerp. De looproute dient te zijn uitgevoerd in een materiaal dat een vlakliggend, stroef en aaneengesloten oppervlak vormt met voldoende drukvastheid. Onregelmatigheden in de weg, zoals losse tegels, uitstekende putdeksels, etc., moeten kleiner zijn dan 0,5 cm. Schelpen- , zand – en grasgrond in bv. parken en duinovergangen, zijn beperkt te gebruiken. Openingen en sleuven in en tussen roosters, putdeksels, tegels e.d. mogen niet breder zijn dan 2 cm. Trottoirs dienen bij onderbrekingen, oversteekplaatsen, of enig andere plaats waar het verlaten van het trottoir door o.a. rolstoelen, rollators en kinderwagens noodzakelijk is, voorzien te zijn van verlaagde trottoirbanden of inritbanden met een helling die flauwer is dan 1:10 en minimaal 90 cm breed is. Op regelmatige afstanden van maximaal 75 m. moet een draairuimte van minimaal 120 x 120 cm aanwezig zijn voor o.a. rolstoelen, rollators en kinderwagens. Bij op- en afritten en bij zijstraten en bochten moet een draairuimte van 120 x 120 cm worden gerealiseerd. De aansluiting van de rijbaan op het trottoir moet voldoende vlak zijn, zodat een rolstoel, rollator of kinderwagen niet in de goot blijft steken. Molgoten moeten worden voorzien van roosters om de toegankelijkheid van op en afritten te waarborgen. Op hoofdlooproutes moet maximaal om de 200 m. een zitgelegenheid zijn. Op publieksintensieve locaties (zoals pleinen) moet er maximaal om de 100 m. een zitgelegenheid zijn. Voetpaden moeten een gidslijn of geleidelijn hebben, zodat blinden en slechtzienden met een stok het pad kunnen volgen o Een gidslijn is bv. een verhard voetpad langs een grasperk of langs een doorlopende muur (zonder obstakels).
Ontwerp verordening openbare ruimte eindversie 12 januari 2010
2
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Openbare Ruimten. o Daar waar gidslijnen ontbreken kan behoefte zijn om een ‘kunstmatige’ geleidelijn toe te passen. Deze bestaat uit een 15 – 60 cm brede strook van ribbels in een contrasterende kleur. o Gids- en geleidelijnen mogen niet onderbroken worden door geparkeerde voertuigen of andere objecten. Waarschuwingsmarkeringen worden gebruikt om blinden en slechtzienden te waarschuwen voor gevaarlijke situaties (oversteekplaatsen), bij het aangeven van richtingveranderingen groter dan 45 graden of keuzemomenten. Hiervoor worden speciale tegels gebruikt in contrastkleur en met een noppenprofiel. De minimale vrije hoogte op de looproute is 230 cm. Het loopoppervlak moet vlak zijn. Looppaden en trottoirs langs de rijweg mogen niet aflopen in de richting van de weg.
Artikel 2.2 Oversteekplaatsen Om oversteekplaatsen voor rolstoelgebruikers bruikbaar te maken moeten trottoirafritten of verlaagde trottoirs zijn aangebracht. De ruimte op het trottoir achter de verlaagde trottoirband moet minstens 120 cm zijn om voldoende draairuimte te hebben. Molgoten moeten worden voorzien van roosters bij op- en afritten. Waar een natuurlijke gidslijn in de richting van een oversteekplaats ontbreekt hebben blinden en slechtzienden een geleidelijn nodig om deze te kunnen vinden. Begin en einde van een oversteekplaats worden ten behoeve van blinden en slechtzienden gemarkeerd met een waarschuwingsmarkering met noppenprofiel, met een lengte van 60 cm. in de looprichting. Vluchtheuvels worden op dezelfde manier gemarkeerd. De oversteek tussen twee rustpunten mag maximaal 7 m. (maximaal 2 rijstroken ) bedragen. Bij een grotere breedte moet een middengeleider worden toegepast met een minimale breedte van 120 cm. Bij gebiedsontsluitingswegen moet over een lengte van 100 m. vrij zicht zijn. Bij erf toegangswegen over een lengte van 50 m. (bij een ooghoogte tussen 95 en 195 cm hoogte). Bedieningselementen moeten op een hoogte tussen de 90 cm. en 120 cm. worden geplaatst en moeten duidelijk herkenbaar zijn door het gebruik van kleuren en verduidelijkende pictogrammen. Verhoogde kruispunten en over de rijbaan aangelegde, doorlopende trottoirs maken oversteken eenvoudiger, maar voor blinden en slechtzienden dient gebruik gemaakt te worden van voelbaar en visueel sterk contrasterend materiaal.
Ontwerp verordening openbare ruimte eindversie 12 januari 2010
3
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Openbare Ruimten. Artikel 2.3 Parkeerplaatsen Ten minste 2 % van alle aanwezige parkeerplaatsen dient ‘Gehandicapten Parkeerplaats‘ (GP) te zijn. Bij een winkelcentrum dienen er voldoende GP’s rondom het winkelcentrum aanwezig te zijn, waardoor de afstanden tot de verschillende winkels acceptabel blijven. Bij situering op openbaar terrein moet een GP worden aangegeven met verkeersbord E6. Vanaf de GP dient er een veilig voetpad tot de entree van het object te zijn. De looproute vanaf de GP moet beperkt worden tot max. 50 m. Wanneer er sprake is van een GP, waar men voor het parkeren moet betalen, dient het betaalpunt bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar te zijn. Wanneer de GP zich bevindt tussen parkeervakken voor haaks parkeren, dient deze ten minste 350 cm breed te zijn. Wanneer de GP zich bevindt tussen parkeervakken voor langs parkeren, dient deze ten minste 600 cm lang te zijn. De hellingshoek waaronder een GP wordt aangelegd mag niet steiler zijn dan 1:50. De GP dient te zijn uitgevoerd in een materiaal dat een horizontaal vlakliggend, stroef en aaneengesloten oppervlak vormt.
Artikel 2.4 Hellingen Het loopoppervlak moet stroef zijn (65 volgens NEN 2873) Aan het begin en eind van de helling moet een draairuimte zijn van minimaal 150 x 150 cm. De vrije breedte bedraagt minimaal 120 cm. De hellingsgraad dwars op de looprichting bedraagt maximaal 2%. Een hoogteverschil tussen 2 en 10 cm is overbrugbaar met een hellingbaan met een helling van 1:10. Een hoogteverschil tussen 10 en 50 cm is overbrugbaar met een hellingbaan met een helling van max. 1:16. Een hoogteverschil groter dan 50 cm is overbrugbaar met een hellingbaan met een helling van max. 1:25. Na het overbruggen van iedere 50 cm moet een tussenbordes worden voorzien van minimaal 120 x 150 cm als rustpunt. Bij een open hellingbaan die een hoogteverschil tot 25 cm. overbrugd, dient aan de open zijde een afrij beveiliging te zijn in de vorm van een opstaande rand van 5 cm. Een hellingbaan die een hoogteverschil van meer dan 25 cm overbrugd dient voorzien te zijn van een valbeveiliging met leuning tussen 85 en 95 cm. hoog. De openingen in de afscherming mogen niet breder zijn dan 10 cm.
Ontwerp verordening openbare ruimte eindversie 12 januari 2010
4
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Openbare Ruimten. Artikel 2.5 Trappen De vrije breedte tussen leuningen is minimaal 120 cm. Het loopoppervlak moet stroef zijn. Voor blinden en slechtzienden is het van belang dat een trap in een looproute wordt aangekondigd d.m.v. over de gehele breedte van de trap geplaatste speciale tegels in contrastkleur en met een noppenprofiel. De regels worden over een diepte van 60 cm aangebracht. Treden moeten goed van elkaar te onderscheiden zijn door voldoende kleurcontrast. De bovenste en onderste trede moeten over de hele breedte worden gemarkeerd met een contrasterende kleur. De overige treden aan de zijkanten over een breedte van 30 cm. vanaf de leuning. De leuning van een trap moet aan het begin en eind van trappen en bordessen horizontaal doorlopen voorbij de eerste en laatste optrede over de lengte van de aantrede. De leuning moet tussen 85 en 95 cm. hoog zijn. De optrede is maximaal 15 cm. De aantrede minimaal 30 cm. Aantrede + 2x optrede is 60-65 cm.
Artikel 2.6 OV halteplaatsen De OV halteplaats heeft een ruimte met een vrije breedte van minstens 150 cm. Bij incidentele obstakels dient 120 cm. vrije doorgang te blijven. Het loopoppervlak moet vlak, en stroef zijn (zie voetpaden) Halteplaatsen dienen op minimaal één plaats te zijn voorzien van een verlaagde trottoirband of inritband met een helling van minimaal 1:10 en een minimale breedte van 120 cm. De halteplaats is voorzien van een zitmogelijkheid. Waarschuwingsmarkeringen, zoals tegels met noppen en in contrastkleur dienen om de instapplaats op het perron te markeren. Hoogteverschillen (zie hellingen artikel 2.4 ) De perronhoogte moet worden afgestemd op de instaphoogte van lage vloerbussen waardoor een gelijkvloerse instap mogelijk wordt. Bij OV knooppunten, is extra aandacht nodig voor goede visuele en gesproken (reis)informatie gekoppeld aan fysieke routegeleiding voor blinden en slechtzienden.
Artikel 2.7 Voorzieningen op straat (betaalautomaten, afval inzamelsystemen, parkeermeters) Looproutes of trottoirs richting voorzieningen moeten een vrije breedte van minstens 120 cm hebben (zie artikel 2.1 voetpaden). Trottoirs op de route naar een voorziening moeten op minimaal één plaats voorzien zijn van een verlaagde trottoirband of inritband met helling minimaal 1:10 en minimaal 120 cm breed.
Ontwerp verordening openbare ruimte eindversie 12 januari 2010
5
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Openbare Ruimten.
Bedieningselementen, inclusief openingen van afvalbakken, moeten op een hoogte tussen 90 en 120 cm worden geplaatst en moeten duidelijk herkenbaar zijn door het gebruik van kleuren en verduidelijkende pictogrammen.
Artikel 2.8 Vlonders, kades en bruggen Voor algemene richtlijnen zie voetpaden, artikel 2.1. Het oppervlak moet stroef zijn. Gebruik bij een houten vlonder hardhout met een flink ribbelprofiel. Gebruik waarschuwingsmarkeringen bij gevaarlijke situaties. Kades bij pontaanlandingen en in de nabijheid van looproutes worden afgeschermd d.m.v. hekwerk. Visvlonders en bruggen worden voorzien van een deugdelijke borstwering of leuning (hoogte: 85 a 95 cm) Pontaanlandingen dienen zodanig te zijn ingericht dat zij goed en veilig toegankelijk zijn. Bij de inrichting wordt extra aandacht besteed aan loopcomfort, veiligheid en rijcomfort en gelijkvloerse aansluiting op de pont.
Artikel 2.9 Bewegwijzering , panelen en borden.
Belangrijke voorzieningen dienen duidelijk aangegeven te worden d.m.v. wegwijzers of borden, zoals de aanwezigheid van een rolstoeltoegankelijke route of de aanwezigheid van een aangepaste toilet. Informatie, aangeboden op panelen, dient bereikbaar te zijn voor rolstoelgebruikers. Maak plattegronden zo mogelijk in een eenvoudig en grof reliëf, zodat een blinde ook de kaart kan aftasten. Informatie op tekstpanelen dient goed leesbaar te zijn op verschillende hoogtes. (tussen 120 cm en 200 cm hoogte) Teksten dienen goed leesbaar te zijn: goed contrast met de ondergrond en een goed leesbare en zichtbare letter. Tekst dient een goede belichting te hebben; voorkom spiegelingen Er dient voldoende ruimte te zijn voor een rolstoel. Teksten dienen goed leesbaar zijn en pas een groot lettertype toe. Als vuistregel geldt dat de letterhoogte tenminste 1% van de leesafstand bedraagt.
Ontwerp verordening openbare ruimte eindversie 12 januari 2010
6
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Ontwerp verordening Openbare Ruimten. Artikel 2.10 Informatieverstrekking Bezoekers dienen op de hoogte te worden gebracht van de aanwezige voorzieningen. In Informatiebrochures wordt de Landelijke Toegankelijkheid Code toegepast Deze informatie dient ook beschikbaar te zijn op het internet. De informatie wordt ter beschikking gesteld van diverse (landelijke) belangengroepen. Geef op een plattegrond de geschikte routes aan.
Hoofdstuk 3: Slotbepalingen.
Artikel 3.1: De aanvrager duidt in de nota, gevoegd bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning, duidelijk aan op welke wijze de voorschriften van de verordening, die niet op de bouwplannen waarneembaar zijn, worden nageleefd. Artikel 3.2: Bij aanpassingen c.q. ombouw van openbare ruimten kan de hulpverlenende overheid, mits omstandige motivering, afwijken van de voorschriften van de verordening. Artikel 3.3: Overtredingen op deze verordening worden overeenkomstig artikel 154 van de Gemeentewet. Artikel 3.4:
De gemeente dient alle overige gemeentelijke verordeningen, binnen een termijn van 6
maanden na de inwerkingtreding van de verordening, in overeenstemming te brengen met de voorschriften van deze verordening Artikel 3.5:
Deze verordening treedt in werking op de 1ste dag na bekendmaking/publicatie van de
verordening. Aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning waarvan het ontvangstbewijs is afgeleverd voor de datum van inwerkingtreding van de verordening, zijn vrijgesteld van de toepassing van de verordening.
Ontwerp verordening openbare ruimte eindversie 12 januari 2010
7