R. Ganzevoort, J. Visser
Zorg voor het verhaal
samenv. Tijssen, Buitendijk, de Boer 2009
Inleiding Pastorale zorg is omzien naar elkaar en dit op een of andere wijze verbinden met God. Zorg en religie worden op diverse manieren met elkaar in verband gebracht. Maar de uitdaging is altijd: hoe kunnen we mensen bijstaan in hun persoonlijk leven en levensvragen en dat in het licht van het Evangelie? Het pastoraat heeft professionele en technische kanten maar gaat hier niet in op vanwege een ambtelijke en spirituele dimensie. De relatie tussen een pastor en zijn of haar gesprekspartner is een heel persoonlijke relatie waarin twee mensen elkaar van hart tot hart of van ziel tot ziel ontmoeten. Inhoud: hoofdstukindeling Het boek wordt niet door een specifieke geloofsopvatting bepaald, maar pastoraat wordt wel neergezet als een theologische discipline. Dit wordt vooral ingevuld door middel van een narratieve benadering, die zeer oude papieren heeft (Augustinus, Bonaventura). Het gaat om de theologische ambacht. Het systematisch reflecteren op geloof als de ontmoeting tussen mens en God. Deel 1: Achtergronden Hoofdstuk 1: Omschrijving van de identiteit van het vak: het eigene Hoofdstuk 2: Context waarbinnen pastoraat gestalte krijgt. - Individualisering - Biografisering - Multiculturalisering Hoofdstuk 3: Verschillende pastorale modellen met hun variant. - Kerygmatisch - Therapeutisch - Hermeneutisch Hoofdstuk 4: Achtergronden van het narratieve model Hoofdstuk 1 - Wat is pastoraat? Het eigene van pastoraat Het eigene van pastoraat kan beschrijven worden door het te vergelijken met andere activiteiten. - Andere kerkelijke activiteiten - Andere vormen van hulpverlening - Andere tussenmenselijke relaties Pastoraat als kerkelijke activiteit. De overeenkomst tussen kerkelijke activiteiten is dat het verhaal van God centraal staat. Bij pastoraat en diaconaat is dit verhaal van God vaak de grondslag en inspiratie, in het concrete werk blijft het vaak impliciet. Verder vindt het vaak ‘buiten’ de kerk plaats (zonder formele kerkelijke sturing). Wanneer we het hebben over God kan dat door verschillende gesprekspartners verschillend geduid worden. In verschillende contexten kan het specifieker ingevuld worden. Pastoraat als hulpverlening. Ook bij psychologie en maatschappelijk werk staat het verhaal van specifieke mensen centraal. Door grote verschuivingen in de maatschappij is er veel nagedacht over de eigen plek van pastoraat hierin. Vroeger was hulpverlening sterk met religieuze instituties verbonden. Deze taken zijn overgenomen door niet-kerkelijke instanties. Vellinga onderscheid 3 basisvormen: 1. Concurrentie: Bijbel en Geest boven psychologie, anti-autonoom (evangelicaat) 2. Differentiatie: psychische en geestelijke relatie onafhankelijk van elkaar. Specialisten op afzonderlijk gebied. 3. Coöperatie: object identiek, benadering/perspectief verschillend. Pastoraat als medemenselijkheid. Tussenmenselijke ontmoetingen van vriendschap en verbondenheid. Het pastoraat kenmerkt zich door ambtelijke of professionele distantie. Geen gelijkwaardigheid maar grenzen die door de pastor moeten worden bewaakt. Het eigene van pastoraat bestaat er dus in dat - persoonlijker dan catechese of eredienst, - kerkelijker en therapeutischer dan het vriendschappelijke - meer verbonden met het religieuze verhaal dan het psychotherapeutische minder specifiek verbonden met het maatschappelijke dan het diaconale. Geen overzicht van definities vanwege incompleetheid. De kern van alle pastoraat is:
1
Zorg voor het verhaal van mensen in relatie tot het verhaal van God Ruimte voor verschillende lagen van zorg. 1. koinonia (gemeenschap en ontmoeting) 2. liturgie, catechese, kerkopbouw, bestuur, prediking 3. onderlinge zorg van gemeenteleden als ambtsdrager, ziekenbezoeker 4. pastorale counceling (specialisatie en professioneel) Op het derde niveau is het mogelijk zorg te structureren en organiseren. Bij pastorale zorg is het primaire doel het bijstaan en ondersteunen van de ander, met name in moeilijke situaties. Ook zorg voor het alledaagse leven (verjaardag ouderen) en de ondersteuning van geloofsgroei horen hierbij. Pastoraat en geestelijke verzorging Geestelijke verzorging is een apart fenomeen. Vroeger bestond het als categoriaal pastoraat voor mensen die niet aan hun geloofsgemeenschap konden deelnemen. Vandaag gaat het meer om het professioneel begeleiden van existentiële vragen, die opgeroepen worden in omstandigheden van eindigheid, schuld of geweld. Uitgangspunt hierbij is het levensbeschouwelijk kader van de cliënt en niet van de pastor. Onderscheid dus tussen geestelijke verzorging en pastoraat. Dijkstra: pastoraat vindt plaats vanuit of binnen godsdienstig kader. In de praktijk lastiger en is de achtergrond van de pastor zeker van belang. Opmerkelijk hierbij is ook dat de kerkelijke en de maatschappelijke context ingrijpend zijn gewijzigd, waardoor de vraag opkomt hoe wezenlijk de verbinding is. Verschillende belangen van kerk en niet kerk. Sowieso heeft de pastor te maken met religieuze veelkleurigheid. Kerkelijke leer is vervangen door een eigen levensbeschouwelijk collage. Ontwikkeling is ook in de kerk bezig, waardoor het pastoraat nog veel kan leren van geestelijke verzorging. Concluderend is het onderscheid tussen geestelijke verzorging-pastoraat dus niet superduidelijk. Een aantal verschillen nog: - Bij pastoraat komen vaak specifieke thema’s aan bod - Bij pastoraat is het lastiger om geloofsgemeenschap in te zetten - Bij gv komen negatieve ervaringen met kerk makkelijker ter sprake. Dimensies van het eigene Specialisatie betekent geen scherpe boedelscheiding, maar een eigen accent en rekening houden met de beperkingen van de eigen deskundigheid. Het eigen accent kan op verschillende punten liggen: - Inhoud: Er zijn onderwerpen die thuishoren bij de pastor. 1. Geloofsvragen (twijfel, lijden, voorzienigheid, vergeving, plek in geloofsgemeenschap) 2. Vragen die een theologische deskundigheid vereisen (gezag Schrift, ethiek). Bij beide is ook psychologische benadering mogelijk. De pastor is ambtsdrager én theoloog. Hij heeft dubbelfunctie van ambt en professie, roeping en beroep, profeet en Schriftgeleerde. Naast deze beperking is er ook verbreding. Pastor is eerstelijnswerker, krijgt te maken met alle problematieken van een mensenleven. Kortom: hij moet een generalist zijn op het gebied van hulpverlening en een specialist op het gebied van pastoraat. - Context: Vooral de geloofsgemeenschap. Pastorale zorg is dan ingebed in het totaal van activiteiten van een gemeente. Dat biedt therapeutisch extra mogelijkheden. De pastor is een eerstelijnswerker, die zelf kan stimuleren, oproepen en voorbereiden tot een hulpvraag (anders dan psychiater). Vaak is het bovendien een nietklinische en niet-zakelijke context. De context kan een mogelijkheid (aanleiding), maar ook een belemmering zijn om contact te zoeken met de pastor. - Perspectief: Een keus voor de pastor is een keus voor een religieuze perspectief. De pastor is voor het gevoel van veel mensen een vertegenwoordiger van God, christendom en kerk. Hij belichaamt iets van dit perspectief. Dit komt vaak impliciet ter sprake als het gaat om de visie op de mens en het bestaan. Het doel van pastoraat is het verbinden van het levensverhaal van mensen en het verhaal van God. Bij het perspectief speelt ook theologische reflectie een rol. Voor een pastor bestaat het theoretisch kader in eerste instantie uit de theologische reflectie die geïntegreerd is met psychologische inzichten. Dit kader is de basis en wordt gebruikt bij de verantwoording. - Methode: Ook hier veel overlap met andere vormen van hulpverlening en eigen elementen. Algemeen (diagnostische anamnese, vrije associatie), specifiek (bijbellezen, bidden, inschakelen in groter geheel van geloofsgemeenschap). Het ontwerpen van passende rituelen is een belangrijk methodisch specialisme. Ganzevoort vindt dat er meer nog een eigen theologische methode moet komen (34). Stromingen en vooronderstellingen
2
Keuzes van de pastorale praktijk worden gekleurd door basale vooronderstellingen op het vlak van theologische antropologie, soteriologie, ecclesiologie en psychologie. - Antropologie: Hoe ziet de pastor zijn gesprekspartner als mens. Vier theologische mensbeelden: de schepping, positief over menselijke bestaan, groei, verantwoordelijkheid de zondeval, negatief, verantwoordelijkheid in schuld, tragisch de verlossing, positief, ellende, vergeving of bevrijding de wederkomst, hoop, anticipatie, berusting of verzet Ook bij de psychologie is een onderscheid in mensbeelden gebruikelijk. - Soteriologie: Hoe komen mensen in religieuze zin tot hun doel; hoe wordt gedacht over de relatie met God en hoe worden breuken en storingen daarin opgelost. Twee hoofdstromingen: fundamenteel onderscheid tussen God en mens. Gans Andere, kloof van zonde en ongeloof, onderwerping aan God in Christus. (orth-prot, evanggem en neo-barth) fundamentele verbondenheid tussen God en mens. Zelfontplooiing. God immanente kracht die functioneren mogelijk maakt. (lib-prot en kath). - Ecclesiologie: Pastoraat kan gestalte krijgen in christelijke gemeenschap of in allerlei instellingen. Vragen aan identiteit pastor en de relatie tot de kerk. Verschillen en gevolgen voor doelstelling. - Psychologie: Hoe worden inzichten uit dit vakgebied geïntegreerd in de pastorale zorg. Ancilla motief, dienstmaagd. Tegenwoordig achterhaald. Fremdprophetie, waarheid van buitenaf. Als aanvulling waardoor het pastoraat tot verantwoording wordt geroepen. correlatiemotief. Hoofdstuk 2 - De context van pastoraat Definitie voor pastoraat is lastig - complexe religieuze context van nu. - grote verschillen tussen mensen die pastorale hulp zoeken Daarom: zorg voor het verhaal van mensen in relatie met het verhaal van God. Veel ruimte voor verschillen. Woorden van troost, leiding, richting of hoop moeten in elke situatie opnieuw gesmeed worden. Er vinden grote veranderingen plaats op het gebied van kerk en samenleving. Dit heeft gevolgen voor de inhoud en voor de rol van pastor. Veel vanzelfsprekendheid is verdwenen als was voor de zon. Drie verschijnselen komen uitgebreid aan bod. Individualisering, biografisering, multiculturalisering. 1. Individualisering Vroeger: activiteiten om mensen in leven te houden waren in collectief verband van besloten gemeenschap. Nu: verzelfstandigd tot grote instituties die zich op specifieke functie richten. Mensen zijn minder afhankelijk van directe omgeving. Meerdere sociale eenheden op grote afstand van elkaar. Anders dan bij het gezin legt men nergens een totale claim op de persoon met als gevolg dat de mens autonoom is geworden en vrijer staat tegenover instellingen. Toch zijn er nog wel hechte groepen en gemeenschappen, maar de samenhang bestaat niet meer uit vanzelfsprekendheid maar uit een keuze. Met de individualisering heeft iedereen meer vrijheid gekregen. Maar vrij zijn om te kiezen kan leiden tot noodzaak om te kiezen. Kiezen brengt onzekerheid met zich mee. Wat moet ik kiezen en is dat was ik kies wel juist? Soms zijn nostalgische verlangens naar vroeger het gevolg, vaak worden er nieuwe groepen gevormd waar men vertrouwdheid en intimiteit zoekt. Het gezin of een partnerrelatie kan daarmee overvraagd worden. Individualisering en religie Het is niet meer vanzelfsprekend dat men bij een kerk wil horen en nog minder dat men zich om die reden de geloofsvoorstellingen, normen en gebruiken van de kerken eigen maken. Godsdienst raakte meer en meer uit het publieke gezichtsveld en werd het enkel een privé-aangelegenheid. Het leven lijkt op veel plaatsen onttrokken aan het religieuze domein. Toch verdwijnt religie niet uit de samenleving. Buiten klassieke kerkelijke verbanden zijn er allerlei signalen van een heropleving. Liever wordt het spiritualiteit genoemd. Er is dus eerder sprake van deïnstitutionalisering dan van secularisatie. De religieuze levensbeschouwing die mensen in zo’n gedeïnstitutionaliseerde context voor zichzelf opbouwen, is minder coherent dan het vroeger voorgegeven kerkelijke aanbod dat men slechts over te nemen had. Men kijkt vooral pragmatisch wat maar in de levenskraam van pas komt en gewenst is. Bij alle veelvormigheid blijft het gemeenschapskarakter van de kerk van grote waarde. Voorwaarde is dat vormen veranderen. Ze moeten dienstbaar gemaakt worden aan de individuele beleving van gelovigen. Het sociale proces
3
van individualisering beïnvloedt en verandert dus de religie, maar andersom werkt het ook. Nadruk op innerlijke beleving onderstreept de waarde van individualiteit. Op zich is het dus niet perse een bedreiging. Individualisering en de vraag naar identiteit Individualisering verscherpt de vraag naar identiteit. Doordat mensen in verschillende leefwerelden leven in een steeds complexer context maakt dat mensen zich steeds in verschillende rollen moeten presenteren, wat onzeker maakt over de vraag wie je nu eigen bent. Telkens moeten keuzen gemaakt worden en daarbij moet men steeds weer het streven vrij van zichzelf te zijn in evenwicht brengen met de wisselende verwachtingen die bij anderen leven (keuzebiografie). 2. Biografisering: verhalende identiteit In een vorige periode kon men voor een antwoord op de vraag ‘wie ben, wil en hoor ik te zijn’ voor het besef van een eigen identiteit steunen op algemeen geldende normen en waarden van ideologische systemen oftewel ‘grote verhalen’. Deze systemen zijn onsteeds in onze samenleving aanwezig, maar ze bepalen niet zonder meer en exclusief de levensloop van het individu. De moderne mens streeft naar zelfontplooiing. De noodzaak tot blijvende heroriëntering en het maken van keuzes leidt tot wat men aanduidt als de ‘biografisering’ van het leven, een toenemende nadruk op reflexiviteit van de identiteit. Identiteit is een proces van ‘worden wie men is’. Daarbij wordt gebruik gemaakt van brokstukken om ons heen (muziek, commercie, media), die we inpassen in ons levensverhaal. Persoonlijk identiteit laat zich niet beschrijven in eigenschappen, noch in het aangeven van een sociale positie, maar in het verhaal van je leven zoals je dat uitleeft en vertelt. Het verhaal laat zien wie je bent en brengt een lijn in je bestaan. Dit verhaal waarborgt tevens de continuïteit, en laat zien expliciet of impliciet zien hoe je gegroeid ben ik de normen en waarden die je ‘hebt’. Ricoeur noemde dit kernachtig: een narratieve identiteit. Deze biografisering is niet een mogelijkheid maar een noodzaak geworden. Voor onszelf en voor anderen hebben we het verhaal nodig om in de veelheid van verwachtingen, die rollen met zich mee brengen, een eenheid te scheppen. Het verhaal helpt ons om het verlies van zelfbesef te voorkomen of te beperken. Het nadeel van zo’n persoonlijk levensverhaal is dat het ik-georienteerd is en daardoor minder afgesteld kan worden op anderen. Wel heeft je verhaal een soort gezaghebbende inbedding nodig, omdat je anders ongeloofwaardig wordt. Er is een soort canoniek, gedeeld verhaal nodig. Anders blijft er innerlijke onrust en onzekerheid. Er kunnen steeds weer gaten vallen in het levenspatroon dat je je eigen hebt gemaakt. Het is het risico van vrijheid. Vragen over de contigentie van ons bestaan worden vanouds beantwoordt door religie en zolang deze vragen blijven bestaan zal er dus ook religie blijven. Voor een pastor is het de vraag hoe de geestelijke traditie verbonden kan worden met de huidige levensituatie. Hoe kunnen levensverhalen verbonden worden met elementen uit de traditie. In dit boek wordt een narratief model geboden waarin beide worden verbonden. Een zelf worden, zichzelf worden Hoe wordt een mens een zelf, zichzelf een relatie met en in onderscheid van anderen in het netwerk van het alledaagse bestaan. Het is een onbewust proces totdat er iets misgaat en vereist een antropologie waarin uitgegaan wordt van een biologisch, psychologisch en sociologisch perspectief. Een aantal factoren die van belang zijn voor een pastor in het luisteren naar iemand die vertelt over zijn leven. - Historisch: de tijd en sociale context waarin men ter wereld komt, bepaalt hoe het verdere leven zich kan voltrekken. - Contextueel: de ontwikkelingen die zich op macro-, meso-, en microniveau voordoen geven de condities waarbinnen men kan worden wie men is. - Biologisch: er is veel inzicht gekomen in de invloed van biologische factoren op ons gedrag. Toch blijft dit ook beperkt. De mens komt weinig af ter wereld en sociopsychische factoren bepalen grotendeels wie je wordt. Zonder interactie met anderen die zorg voor hem dragen kan een mens niet uitgroeien tot een relatief zelfstandig wezen. Door symbolische interactie (Mead), waarvan taal een belangrijke uiting is, kan een mens zich situeren in ruimte en tijd. Door interactie is men zich niet alleen bewust van zichzelf, maar ook van de eigen plaats die hij inneemt ten opzichte van anderen. Anderen zijn nodig om jezelf aan te spiegelen. Ook film kan anderen weergeven. Zo speelt het brede culturele klimaat waarbinnen ontmoetingen plaatsvinden een belangrijke rol. Een pastor heeft hier belang bij omdat hij ernaar kan verwijzen. Transcendentie in het levensverhaal Men kan nog steeds spreken van een onafhankelijk zelf, of beter een uniek zelf, dat bestaat uit een uniek knooppunt van relaties. De biografie is een weergave van dit unieke zelf. De uniciteit en identiteit van ieder mens zijn dus gewaarborgd in het geheim dat ons leven overstijgt (God). De transcederende dimensie van het levensverhaal bestaat in het narratief construeren van een van een leefbare wereld met een samenhang en grond
4
waarbij het gaat om gekend worden en over oorsprong en toekomst. Het schrijven en vertellen van een levensverhaal wordt gedragen door het verlangen naar heil. De identiteitsvormende, sociale en transcedente dimensies van het levensverhaal raken elkaar in het alledaagse leven. Religie reikt middelen en gegevens om de alledaagse ervaringen een betekenis krijgen in het verhaal. Men name wanneer de levenslijn als positief of negatief, vloeiend voortgaand of blokkerend beschouwt wordt speelt religie een belangrijke rol. Het pastoraat staat mensen bij op dat moment. 3. Multiculturalisering en diversiteit De westerse samenleving is in toenemende mate multicultureel en dat zal ook in het pastoraat merkbaar zijn. Alle culturen zijn voortdurend in ontwikkelen oa door grensoverschrijding. Het tempo verschilt wel. Geen enkele bevolkingsgroep is uniform. Ook de mate waarin autochtonen en christelijk of moslimmigranten zich met de eigen culturele achtergrond identificeren verschilt aanmerkelijk. Pastoraal gezien levert dit alles uitdagingen op. De pastor moet zich realiseren dat het een rol speelt bij de gesprekspartner, maar ook bij zijn eigen attitude en opstelling. Cultuur Cultuur =
een door een gemeenschap gedeeld systeem van waarheden, normen, ideeën, attitudes, gedragingen, communicatiemiddelen en de producten ervan, die van generatie tot generatie worden overgedragen. 1. Evolutionisme: cultuur is systeem van adaptie. 2. Structuralistisch: structuur in cultuur komt voort uit structuur in mens 3. Interpretatieve antropologie: cultuur is web van betekenissystemen Verschillen tussen culturen op grond van vier dimensies: 1. individualisme vs collectivisme 2. machtsafstand 3. onderzekerheidsvermijding, mate van oplegging gedragscodes 4. mannelijkheid vs vrouwelijkheid Over de plaats van cultuur in de pastorale zorg - christ against culture - christ of culture (vervulling) - christ above culture (Aquino) - christ and culture in paradox (Luther) - christ as transformer of culture (Calvijn) Interculturele communicatie vereist het doordenken van een interculturele hermeneutiek ook voor het pastoraat. Aspecten zijn: betekenis, waarheid, gelijkheid en verschil, auteurschap. Zowel wederzijdse erkenning als de onoverbrugbare kloof moeten in het oog gehouden worden. Uitgangspunten van de interculturele benadering: positief over diversiteit positief over meervoudige perspectieven nadruk op contextualiteit Accenten van cultuur-sensitieve pastorale zorg: 1. pastoraat rond ziekte en gezondheid 2. structurering van familieverhoudingen 3. verhouding tot de spirituele wereld 4. crossculturele stress bij immigranten 5. onrecht en onderdrukking (bevrijdingspastoraat) Diversiteit Het zal ook moeten gaan over ‘tussenruimte’ en diversiteit. Er zijn ook binnen de kerk verschillen tussen jongeren en ouderen, mannen en vrouwen, verschillende seksuele geaardheid, economische positie en status, en verschillende liturgische religieuze voorkeuren. De christelijk traditie heeft in steeds veranderende tijden en omstandigheden steeds nieuwe vormen aangenomen en ook in de bijbel lezen we soms contrasterende verhalen. In de Bijbel is de positieve waardering van diversiteit te funderen in het verhaal over de torenbouw van Babel. Anders dan straf kan het verhaal positief geduid worden door het te zien als een creatieve actie om de mens te redden van zijn neiging zich op te sluiten in de kleine kring van gelijkvormigheid. Het scheppingsplan van diversiteit werd tegengewerkt.
5
Een ander uitgangspunt voor het omgaan met diversiteit kan liggen in marginaliteit (Lee). Marginaliteit is een relatief begrip en wordt gedefinieerd door de centraliteit van de dominante cultuur. Centraliteit wordt in deze benadering als riskant gezien omdat het meningen wegdrukt. De pastor moet dan waken voor diversiteit. Verder hebben stemmen in de marge vaak een profetische betekenis (politiek en theologisch) Kerk is een gemeenschap van marginaliteit. Een de predikant zelf is een figuur uit de marge. Beide omdat ze verbonden zijn met het goddelijke. De taak van de pastor is om het verstaan tussen verschillende groepen duidelijk te maken en niet zichzelf gelijk te stellen met een meestal dominante groep. Hoofdstuk 3 - Pastorale modellen Hoofdstromen van pastorale modellen: 1. kerygmatisch getuige 2. therapeutisch helper 3. hermeneutisch metgezel Recente benaderingen: - charismatisch pastoraat - systematisch pastoraat - pastorale presentie Andere indeling: helen, bijstaan, begeleiden, verzoenen (Clebsch en Jaekle) en er zijn ook nog uitbreidingen. Bij beschrijving van de modellen wordt verwezen naar Webers typologie van leiderschap: - traditioneel-hiërarisch - functioneel-rationeel - persoonlijk-charismatisch kerygmatisch:
getuige legitimatie is positie in sociale of religieuze systeem koningschap, ambt tendens is clericalisering
therapeutisch: helper legitimatie is wijze waarop hij zijn werk doet bestuurder tendens is professionalisering hermeneutisch: metgezel legitimatie in persoonlijke eigenschappen persoon van pastor tendens is personalisering Balans zoeken tussen deze drie modellen in vorm van hermeneutisch model waarin pastor tolk en gids is. Er ontstaan zo vier modellen (Lyall): - proclamation - therapy - companionship - story-telling 1e De pastor als getuige De eerste en oudste rol van pastor. - kerygmatisch pastoraat - kerkelijk-sacramenteel pastoraat tegenwoordig, charismatisch pastoraat Kerygmatisch pastoraat Na WOII wantrouwen in antropocentrische theologie, en nadruk op terugkeer naar theologie als van bovenkomende openbaring van God. Barth: er is afstand tussen God en mens De theologie van Barth werd door Thurneysen 1946 doorvertaald naar pastoraat. Taak van pastor is om door mensenkennis oog te hebben voor pastorant en zijn problemen. Maar niet erin opgaan. Want van belang is dat Gods Woord klinkt, zonde en genade. Biecht heeft dus een belangrijke plaats in pastoraat. Het pastorale gesprek heeft het karakter van een gevecht en kent een breuklijn tussen gewoon menselijke gesprek en de ontmoeting met God. Uiteindelijk loopt het gevecht uit op verzoening.
6
De rol van de pastor is die van getuige. Hij vertegenwoordigt het luisteren naar Gods Woord. Hij vertegenwoordigt de martyria, het ongeacht de gevolgen staan voor de waarheid van Gods openbaring. De pastor is geroepen om tegen het menselijke woord in te gaan en menselijke religie als ongeloof te ontmaskeren. Kerkelijk-sacramenteel pastoraat De Rooms-Katholieke pendant van dit systeem is het kerkelijk-sacramentele. Taak van pastor is bedienen van sacramenten (woord bedienen in kerygmatische). In stand houden en uitbreiden van kerk als heilsinstituut. Hij is zelf de gestalte van de kerk (in zijn persoon). De pastor als getuige is vooral de beheerder van de geestelijke goederen, die namens God uitdeelt. Hij deelt de sacramenten en absolutie (RKK) en bedient het Woord (Prot). Het ambt is enerzijds dienst, maar anderzijds wel geladen met volmacht en opdracht, waardoor er altijd een machtsverhouding is. Persoonlijk geloofstoewijding van de pastor vormt de basis van de pastorale competentie. Persoonlijke overtuigingen moet schikken. Na de democratisering van de jaren zestig heeft dit model veel verloren, maar het is nog wel steeds aanwezig bij orthodoxen, evangelicalen en immigranten. Kerken die niet sterk geindividualiseerd en gedemocratiseerd zijn. Bij dit model is er geen twijfel over het eigen van pastoraat tegenover andere vormen van hulpverlening. Het gaat om het verstaan van de mens in zijn zwakheid en kracht in de ontmoeting met God. De ontmoeting problematiseert het ‘ik’ van de mens tot op zijn grondslagen, maar opent ook een perspectief van bevrijding. Het stelt boven alles het verhaal van God centraal. Kritiek: - door de nadruk op theologische duiding wordt de reële problematiek van hulpzoekende mens uit het oog verloren (Scharfenberg) te binnen-kerkelijk - door nadruk op biecht en gebed te weinig oog voor geloofsbemiddeling - assymetrische relatie tussen pastor en gesprekspartner, met patriarchale en autoritaire excesmogelijkheden. - Door dialectische benadering, van buitenaf ingrijpen te weinig recht doen aan situatie van gesprekspartner. De vraag lijkt te zijn hoe ‘de breuk’ precies geduid moet worden. Misschien als dimensie die wijst op de kloof en verbinding tussen God en mens verhaal. Dan wordt het meer therapeutisch dan prediking. Kort: midden in geseculariseerde wereld oog voor volstrekt andere van Koninkrijk van God. Bezwaar zit in autoritaire neiging. Pastor als getuige is institutioneel-hierarchische vorm van leiderschap. Positie hangt af van plek in religieuze systeem. Hangt ermee samen dat Gods openbaring alles bepaald. Charismatisch pastoraat Verschil van mening waar dit charismatische pastoraat bij hoort. Auteurs kiezen voor indeling bij pastor als getuige. Reden is dat het principieel voorrang geeft aan God op het verhaal van de mens. Er is een sterk Bijbelsnormatief kader, waarvan de pastor vertegenwoordiger is. Meer dan in andere stromingen kan iedereen door het werk van de Geest pastor worden. Het werk van de Geest geeft gezag. Klassieke ambten worden zo opnieuw ingevuld. Centrale uitgangspunt = God is nog steeds op de menselijke werkelijkheid betrokken en grijpt daarin actief in. De kracht van de Geest komt tot uiting in allerlei gaven die je bij jezelf en anderen kan ontdekken (charismata). Discussie is er of deze gaven scheppingsgaven zijn of alleen verlossingsgaven. Binnen het model zijn veel invloeden van andere stromingen te herkennen die herijkt worden. Payne zoekt veel verbinding tussen psychologische en bijbelse inzichten. Naast deze kerkelijke traditie is er ook een pentecostaltraditie (Osborne). Deze benadering is miraculeuzer en extatischer. Geloof worden nauw verbonden aan genezing. Tegenwoordig minder extreem. In deze benadering staan drie thema’s meer centraal, die passen bij de mens als gewonde (naast zondaar). Nadruk op genezing en heiliging, door de Geest. 1. Innerlijke genezing: Jezus daalt door werk van Geest af in de mens om wonden te genezen. Door visualisering, ritualisering, dromen. Vaak wordt een relatie gelegd tussen het proces van innerlijke genezing en de noodzaak van vergeving. Kwaad los laten zorgt voor genezing. Relatie tussen zonde en ziekte is discussiepunt. 2. Lichamelijke genezing: Meer terughoudendheid vanwege medische wetenschap. Soms gebeurt het als teken van Gods kracht. Zwaktebod, Geest wel lichaam niet…. 3. Bevrijding van demonische machten: Naast de werking van de Geest is er ook de werking van een kwade Geest. Deze macht kan binnendringen, ook in eerdere geslachten en deze macht moet verbroken worden door Christus naam.
7
Kort: charismatisch pastoraat is omstreden. Tegelijk sluit het aan bij pastorale behoefte. Namelijk het verlangen dat God op deze werkelijkheid betrokken is. Ook is het een terechte correctie op een rationalistische westerse werkelijkheidsopvatting. Gevaar is daarmee wel dat het zich aan waarheidscriteria onttrekt. De rol van pastor wordt in deze benadering primair beschreven als getuige, waarbij een asymmetrische verhouding tot de hulpzoekende ontstaat. Wel moet de hulpzoekende zelf meewerken door geloof en toewijding. 2e De pastor als helper Gevolg van democratisering van de jaren zestig. - therapeutisch pastoraat - tegenwoordig, contextuele pastoraat Therapeutisch pastoraat Boisen = psychische stoornissen hangen samen met bestaanscrises die onlosmakelijk verbonden zijn met religieuze vragen. Tot nu toe te weinig aandacht voor wat er precies met de mens aan de hand is. Vraagt aandacht voor psychische processen, communicatieve vaardigheid, zelfinzicht en het vermogen religieuze bronnen in te zetten. Theologische legitimatie door Tillichs correlatiemethode. Tillich = principieel inzetten bij de mens, zijn vragen en beweegredenen, antwoord volgt van christelijke traditie. Visie op pastoraat = staat ten dienste van groei en zelfontplooiing van de persoon door het opheffen van innerlijke blokkades. niet beginnen met het evangelie maar met de hulpzoekende. mbv spiegelen en empathie wordt zelfontdekking gestimuleerd samen tot een oplossing proberen te komen. kwaliteit en aard van de hulpbiedende relatie is enorm belangrijk. theologische noties en duidingen hoeven niet expliciet ter sprake te komen, als de pastor voor zichzelf zijn bron maar duidelijk heeft. Psychologie minstens zo belangrijk als theologie. Na het verminderen van de vanzelfsprekendheid van kerkelijke kaders heeft dit een sterke stimulans gegeven aan pastoraat. Het ambt is niet langer bepalend en de gesprekspartner is niet lang alleen zondaar. De kern van het beroep is nu deskundigheid en in een ambachtelijke dimensie. Geen zondaar maar cliënt. Wel weer een nieuwe machtsrelatie. Aanbod is alleen niet meer Gods Woord, maar therapeutische ondersteuning. De beweging heeft veel aanhang gekregen door de aandacht voor de mens en zijn concrete situatie. Kritiek : psychologisering van het pastoraat. Verzet tegen neiging om theologische invulling te zien als dogmatisch-normatief. En vorming van pastor losgemaakt van kerk en theologie. Zo heeft het geen bestaansrecht naast andere hulpverlening. alle aandacht voor het individu en zijn behoeften. Te weinig profetisch-kritisch was tav de politiek en sociale ziekmakende factoren. Het kan te gemakkelijk meegaan met verkeerde systemen en moreel egoïsme. bijzondere autoriteit van de pastor, die weliswaar niet meer institutioneel-hierarchisch is, maar wel functioneel. Maakt dat de pastor het weet als expert. Macht hoeft niet negatief te zijn maar blijft tricky. Systematisch pastoraat Deze benadering is gebaseerd op systeemdenken en gezinstherapie. Bijv. de theorie van Nagy. Systeemtheorie = zaken en personen maken deel uit van een groter geheel. Systemen hebben de neiging om zichzelf in stand te houden en hebben wetmatigheden die niet bepaald worden door kernmerken van onderdelen. Dit heeft gevolgen voor hoe men naar de specifieke onderdelen moet kijken. Theologische legitimatie wordt soms gezocht in het triniteitbegrip, relationaliteit hoort bij het wezen van God. Of in procestheologisch uitgangspunt, verbondenheid van al het bestaande. Centrale thema’s: ontwikkeling, beïnvloeding, zelfbepaling De ontwikkeling van systeemtheorie raakte verweven met gezinstherapie en de communicatietheorie. Kernaspecten van systeembenaderingen: - onderlinge relaties of regels sturen alle processen (dus niet indiv. Motieven) - systeem functioneert in totaliteit anders dan de onderdelen. Geen centrale aansturing, maar feedbackpatronen van actie en reactie waardoor een evenwicht ontstaat. E. Friedman = pastor moet geindividueerd zijn Friedman maakt toepassing in pastoraat. De pastor moet ook naar het hele
8
systeem kijken. Geindividueerd, in staat om te voorkomen zelf in het systeem te worden opgezogen omdat dat de ongewenste situatie in stand zou houden. Nagy = contextuele pastoraat. Deze legde meer nadruk op het intergenerationele aspect en de ethische dimensie. Therapie in termen van recht; het is een meerzijdige partijdigheid van belang en het onderkennen van schadelijk werkende verplichtingen, zodat de ethische rechtsverhoudingen worden hersteld, oftewel dat mensen in het gezinssysteem elkaar recht doen. (Buber) Twee verschillen met klassiek therapeutische benadering: 1. mens minder als geïsoleerd beschouwd, de mens is meer dan zijn probleem 2. de pastor is minder een expert, het gezin kan zichzelf helpen. 3e De pastor als metgezel Model gebaseerd op raakvlakken tussen pastoraat en gewone of vriendschappelijke intermenselijke verhoudingen. - evenmenselijk pastoraat - tegenwoordig, pastoraat als presentie Evenmenselijk pastoraat Meer dan bij de andere modellen is er sprake van wederkerigheid en persoonlijke betrokkenheid en verbondenheid. Samen op weg, ontmoeting als corrigering op asymmetrie. De pastor als metgezel is primair degene die het niet weet en niet heeft, maar bereid is bij de ander te zijn. De pastor heeft wel (theologische en psychologische) deskundigheid maar niet over het specifieke leven van een concrete mens. Die heeft dat alleen zelf. De bepalende categorie is dus niet het ambt of het beroep maar de persoon. In de praktijk van de lokale geloofsgemeenschap is dit een essentiële dimensie. De pastor maakt deel uit van het gewone leven dat gedeeld wordt met de gemeenschap. De pastor-mens relatie kent een principiële gelijkwaardigheid in de basis. Zowel de gelijkheid als de ongelijkheid moet worden erkend. Principiële gelijkwaardigheid, functionele asymmetrie. Nadeel zijn mogelijk schadelijke connotaties, zoals seksuele grensoverschrijding. De pastor is altijd verantwoordelijk en moet beschermen ook tegen de relatie zelf. Evenmenselijkheid is dus een kritisch gezichtspunt tegen de ambtelijke of professionele autoriteit, maar omgekeerd beschermt de ambtelijke of professionele autoriteit tegen de risico’s van de personalisering en overschrijding van grenzen. De directe collega van de pastor als metgezel is niet de hulpverlener maar de vrijwilliger. De geloofsgemeenschap is de primaire drager van het pastoraat. Machtverhouding van andere modellen is bij evenmenselijk pastoraat anders aanwezig. Afhankelijkheid impliceert altijd bepaalde machtsverhouding. En eenzijdigheid van pastorale relatie betekent ook zekere macht voor pastor. Vraag is hoe de macht wordt ingezet. Macht in evenmenselijk pastoraat: ze heeft ruimte voor de Geest en het vertrouwen op de relatie van de ander met God. De macht is er een voor het beschermen van de gespreksruimte (tijd, plaats, emotioneel, spiritueel). De pastor werkt belangeloos. De gesprekspartner is vrij om keuzes te maken en wanneer hij rekening moet houden met de pastor is de ruimte niet vrij. Gevaar van Parentificatie = gesprekspartner gaat zorgen voor de pastor. De pastor moet in dit model ook bereid zijn om de rollen van de andere modellen (ambt of deskundige) te vullen. Het is een wisselen tussen drie rollen. Pastor is wezenlijk anders dan hulpverlener hoewel er veel overeenkomsten zijn. Pastor heeft meervoudige rol door de focus op verhaal van God en van mensen. (ambtelijk, professioneel, persoonlijk) Methodische uitwerking is lastig, zoals vriendschap methodisch lastig uit te werken is. Pastoraat als presentie Recent ontwikkelt maar de gedachte is veel ouder. Belangrijke voorlopers zijn de apostolaattheologie, de nouvelle theologie en de Urban Mission. - kerkzijn voor anderen aanwezig zijn waar mensen lijden. - theologisch kernwoord: incarnatie als Gods aanwezigheid. Gods presentie gaat aan de kerk vooraf. - doel is humaniseren van de wereld - doel is helpen ontplooien van mensen Pembroke (2002) =
presentie is het hart van pastorale zorg (Marcel en Buber)
9
1. Beschikbaarheid: ruimte maken voor de ander in het eigen zelf. 2. Bevestiging: meestrijden met het oog op ontplooiing. Deze twee gaan aan vaardigheden en empathie vooraf. Termen zijn heel persoonlijk en gaan niet op in ambt of beroep. Bij verstoorde vorm van presentie ontstaat schaamte. Onderstreept dat pastorale presentie gaat om fundamenteel persoonlijke relatie die direct identiteit raakt. Onderzoek van Baart: - verhalen van mensen niet lezen als rij problemen. Dit defictmodel beschrijft alleen hun tekort. Mensen zijn niet slechts probleemdragers maar evenmenselijke gesprekspartners. - Pastores niet geïnteresseerd in oplossingen maar in aanwezig zijn bij de ander. Pastoraal handelen is niet instrumenteel, maar communicatief en gratuit tegelijk, dient geen ander doel en heeft geen andere waarde dan wat zich daar lokaal voordoet. - Er wordt niet planmatig en methodisch gewerkt omdat er dan een externe abstractie wordt opgelegd aan de veelkleurige en ongeordende sociale werkelijkheid. - pastorale presentie bestaat erin dat er niet ingezet wordt op interventie en verandering, maar op het aanwezig zijn met de ander en er op die wijze voor de ander zijn. De praktijktheorie van de presentie gaat uit van de volgende basale waarden. Beschikbaarheid Ontvankelijkheid Pastor is werkelijk vrij, geen verborgen agenda. Relatie als waarde in zichzelf. Methodische kenmerken: 1. pastor volgt de gesprekspartner en niet andersom. 2. Integrale benadering ipv specialisering 3. pastor sluit aan bij het geleefde leven en niet bij het bureaucratisch model ervan. 4. centraal staat goede van de gesprekspartner en niet de goede bedoelingen van de pastor. 5. pastor richt zich op mensen die sociaal uitgestoten zijn om duidelijk te maken dat hun bestaan betekenisvol is. Presentiebenadering - basale vooronderstelling, de ander is een redelijk subject. Iemand heeft goede redenen om zo te leven en heeft de competenties die daarvoor nodig zijn. - ambiguïteit van het leven wordt verdisconteerd. - voorrang voor lokale boven algemene - waardigheid en mogelijkheden worden voortdurend gerespecteerd. - evenmenselijke relatie van troost en nabijheid, niet oplossingen Op zoek naar balans: de pastor als tolk en gids Pastoraat speelt zich dus af tussen de drie polen: 1. kerkelijk presentie 2. hulpverlening 3. evenmenselijkheid Zo is de pastor altijd in meer of mindere mate getuige, hulpverlener en metgezel. Tussen de drie extremen vinden we balansmodellen die vaak ‘hermeneutisch’ worden genoemd. Heiting presenteerde een bipolair model, waarbij twee brandpunten (Godsverhaal/mensverhaal) plaats hebben in een eclipse. In het kerygmatisch pastoraat staat de inhoud centraal In het therapeutische/medemenselijke pastoraat staat de de vorm/relatie centraal Hermeutisch model probeert beide met elkaar te verbinden. Hermeneutisch pastoraat Elk mens ontwikkelt een levensverhaal over zichzelf waarin alle ervaringen zinvol geïnterpreteerd worden. Volgens Gerkin heeft pastoraat als doel om mensen bij te staan om wat hen overkomt te interpreteren en te herinterpreteren. De horizonten van de christelijke visie en het sociaal-wetenschappelijk onderzoek moet versmelten. Beide horizonten veranderen. De hermeneutische taak van de pastor reikt dus verder dan alleen het pastoraal verstaan in strikte zin: leren verstaan van wat mensen nu ervaren - plaatsen van die ervaringen in het licht van wat mensen vroeger hebben meegemaakt zoals dat overgeleverd is in de traditie. Dit hermeneutisch proces kan zich op allerlei manieren en niveau’s binnen het pastoraal handelen afspelen: in liturgische vieringen, in preken, in onderricht, in vorming en in een pastoraal gesprek.. Vaak wordt verwezen naar het verhaal van de Emmaüsgangers. (Baumgartner)
10
1. Koinonia: meegaan met de reizigers 2. Diakonia: wat betekent het na de bereidheid om op weg te gaan. 3. Martyria: het onsluiten van de schriften 4. Leiturgia: het delen van het brood. De pastor is dan tolk en gids. Tolk: bijdragen aan zelfverstaan. Tweetalig zijn: psychologie en theologie. Gids: traditie doorgeven. Werkt als getuige, maar minder autoritair. Toch zijn er ook hermeneutische modellen die meer neigen naar het therapeutische: Mens is een levend document. Dat moet je zorgvuldig lezen. Wanneer het verhaal stokt, kan de pastor helpen om nieuwe openingen te vinden. De theologische achtergrond van het hermeutische model kan gevonden worden bij Schleiermacher, die het theologische programma in verband bracht met de menselijke situatie en ervaring. Daarvoor was een herinterpretatie nodig van de christelijke traditie. Kernmerkend bij deze houding is openheid voor andere gedachtewerelden, zonder daarbij de verbondenheid met de eigen traditie te vergeten. Verder Pannenberg, Moltmann en Schillebeeckx, die het menselijk bestaan ingebed zien in historische verbanden. Voor het theologisch fundament wordt vaak ingezet bij de pneumatologie, waar immers de menselijke inzet en goddelijk handelen elkaar niet uitsluiten, maar veronderstellen. Kritiek: - hermeneutisch model is te harmonieus en verdisconteert te weinig dat er sprake is van machtsverhouding en strijdende waarden. Aanvulling van empowerment: gesprekspartner bekrachtigen zodat iemand verder kan komen. Hoofdstuk 4 - Narratief pastoraat Concretisering van hermeneutische benadering. Verhalen van mensen, verhalen van God Pastoraat wordt gekenmerkt door een dubbele optiek: focus op het verhaal van God en focus op het verhaal van mensen. Deze dubbelfocus is niet een tegenstelling. Ganzevoort vindt dat ze niet tegen elkaar mogen worden uitgespeeld. Henning Luther (1992): een niet-metafysische, dialectische weg. Er is maar één wereld, maar als gelovigen beperken we ons niet tot dat wat is, maar zoeken we naar dat wat in deze werkelijkheid boven zich uitwijst. Nadruk op het verwijzende plaatst het religieuze in de impliciete samenhangen tussen religie en levensverhaal. Lester (1995): ook wijzen op samenhang tussen verhaal van God en mens. Inzet bij betekenis van temporaliteit in het menselijk bestaan, vraagt aandacht voor de toekomst. Openheid voor de toekomst vormt de basis voor betekenisontsluiting of openbaring, die in ons leven betekenis kan krijgen. De mens kan dus gezien worden als iemand die antwoordt op dat wat op haar of hem afkomt, en zo in relatie staat tot de ander en tot de Ander. Het verhaal van God met mensen is daarmee een uitdaging om hetzelfde leven, dezelfde leefwereld, in een ander perspectief te zien, een verwijzing naar het symbolische, metaforische, anders kunnen zijn van de werkelijkheid. Achtergronden Door bestudering van hermeneutisch-filosofische literatuur en sociaal-wetenschappelijke literatuur. Hermeneutiek (zie reformatorische wijsbegeerte en filosofische hermeneutiek) Hermeneutiek = theorie van interpretatie, van oorsprong uitlegkunde. Schleiermacher = het tot verstaan komen. niet objectief begrijpen proces van ontmoeten. Lezer en de tekst interpreteren elkaar. Geschiedenis Schleiermacher: inleven in situatie van de schrijver. Tekst blijft norm voor uitleg. Daarnaast kan particulier divinatorisch moment hebben voor lezer. Verstaan: wanneer lezer met schrijver deel krijgt aan onderwerp van de tekst. Subjectieve verstaan wordt een grond-voorwaarde voor goede tekstverklaring. Dilthey:
Verstehen = taal van geesteswetenschappen is gebaseerd op betekenis (itt taal van natuurwetensch, kracht en macht)
11
Verstaan: nauw verbonden met historische bewustzijn, menselijke ervaring is historisch en contextueel bepaald. Ook de geschiedenis van het verstaansproces zijn. Gadamer:
kan object
voorverstaan/vooroordeel= lezer verwacht zin en betekenis. Basis hermeneutiek zit dus in taal. Verstaan: veronderstelt horizontversmelting van lezerscontext en
tekstcontext Ricoeur: teksten zijn taaluitingen gericht op het geven van betekenis. Naast toeëigening is distantiatie nodig. Tekst is niet op voorhand waar. Zo kan de tekst ontsloten worden voor de toekomst. Verbinding van begrijpen uit geesteswetensch en verklaren van natuurwetensch. Het gaat bij hermeneutiek niet alleen om taal maar ook om betekenisvolle handelingen. Er ontwikkelt een wirkungsgeschichte van de tekst op. Overgeleverde teksten roepen tot handelingen op Handelingen zijn uitingen van iets innerlijks. Ook symbolische en poëtische taal heeft waarde, zij geeft een letterlijke beschrijving binnen menselijke geconditioneerdheid verbeeldende mogelijkheden, zij kan ook versluierend werken. Historische verhalen, maar ook het verhaal over mijzelf bestaan enerzijds uit fictie, anderszijds uit het verslag van ware gebeurtenissen. Zo brengt de mens structuur en samenhang in ervaring aan. Op basis van nieuwe ervaringen kan dit steeds weer gewijzigd worden. ( vv pag. 104 en 105) Wij plaatsen wat ons overkomt in een kader dat hoe dan ook betekenis geeft aan ons gemeenschappelijk en persoonlijk leven. De bouwstenen komen uit de cultuur. Het wordt ons narratief voorgeleefd, maar ook meer discursief in scholing overgedragen. Zo geven we antwoord op vragen. De relatie tussen (levens)verhaal en werkelijkheid kent volgens Ricoeur drie momenten: - prefiguratie (wereld van auteur) -configuratie (de wereld van binnen de tekst) -refiguratie (wereld die het narratief bij de lezer oproept) Door een plot en verhaal elementen wordt een verhaal gemaakt waarin samenhang zit. Voor het pastoraat is het van belang oog te hebben voor de menselijke behoefte van samenhang in het levensverhaal en het aanreiken van de daartoe vereiste bouwstenen vanuit de traditie waarin men staat. Het gaat niet om herhalen, maar om het in concrete en nieuwe situaties re-actualiseren van de werkelijkheid die door oude verhalen wordt opgeroepen. Volgens Ganzevoort verstijgt dit narratief hermeneutische model de eenzijdigheden van de andere pastorale modellen. Kort: hermeneutiek was eerst de regels voor taalkundige uitleg van de Bijbel. Daarna ging het om de betekenissen van de tekst. Vervolgens om wat de teksten oproepen. Het begrip hermeneutiek verschoof van de uitleg van teksten tot het verstaan van het bestaan (existentiële hermeneutiek). Kennis is geconstrueerd Het eerste uitgangspunt van een narratieve ervaring: kennis is altijd geconstrueerde kennis. Er is geen objectieve kennis van de werkelijkheid. Het is interpreteren van wat zich aan ons voordoet. Wordt bepaald door interpretatietraditie waarin we staan. De alledaagse werkelijkheid wordt verstaan als een geordende werkelijkheid. Taal verzorgt de noodzakelijke objectivering en orde. Het ontwikkelen en overdragen van kennis vindt plaats langs de weg van externaliseren, objectiveren en internaliseren. Eerste dimensie: betekenis geven aan de buitenwereld. Tweede dimensie: betekenis objectiveren als werkelijkheid buiten de mens. Is geen menselijke constructie. Derde dimensie: door internalisering bepaald de werkelijkheid het bewustzijn. Kelly: Personal Construct Theorie. Leven is werkelijk, maar de mens construeert betekenis. Mens ziet wereld door zelf ontworpen transparante sjablonen. Die worden aangepast aan de feiten. Gaat door trial and error. Toegepast op narratieve benadering. Werkelijkheid zelf heeft geen narratieve vorm maar onze ervaring wel (Crites). Naast narratieve ook paradigmatische, logico-argumentatieve. Narratief: symbolisch systeem van betekenisverlening. Ervaring gronden in tijd en plaats. Paradigmatisch: formeel mathematisch systeem van beschrijven en verklaren. Constructie in abstracties. In pastoraat komt vooral verhalende modus voor. Belang van verhalen: - venster op de verteller niet perse op de wereld waarover hij vertelt. - performatieve intentie, ze willen iets teweeg brengen. Een werkelijkheid scheppen, veranderen, afbreken. - maken deel uit van een communicatief proces. Dit houdt ons misschien nog wel meer bezig dan inhoud. - ook voor God-mens verkeer. Objectieve kennis van God bestaat niet. Onze kennis is geconstrueerd en heeft vorm van verhalen met performatieve werking.
12
Gergen: sociaal constructivisme = richt zich op processen waarmee mensen beschrijven, verklaren of omgaan met de wereld waarin ze leven. 1. Betekenis die we aan onze waarneming geven vloeit niet voort uit werkelijkheid zelf. 2. Termen zijn sociale artefacten, producten van historisch gesitueerde uitwisselingen tussen mensen 3. Validiteit van bepaalde vorm van verstaan is afhankelijk van sociale processen en niet van empirie 4. Vormen van onderhandeld verstaan zijn van kritische betekenis in sociale leven. Gergen kiest voor dialogische betekenis. Alleen in relatie en door interactie hebben individuele uitingen betekenis. Constructie van kennis vindt plaats in relationele verbanden. Het publiek heeft grote invloed op het verhaal dat verteld kan worden. Relationele kennis sluit aan bij religieuze traditie. Yadah = kennen, liefdesbetrekking. Werkelijk kennen is een vorm van verbonden zijn. Betekenissen en waarheden worden in ontmoeting geboren, veranderd en toepasbaar gemaakt. Binnen de pastorale relatie gebeurd dat onder meer door fragmenten van verhalen te verbinden met elkaar en met fragmenten van verhalen van God. Zo wordt de draagkracht van het verhaal vergroot en de betekenis verdiept. Identiteit is narratief Als onze kennis geconstrueerde kennis is, dan heeft dat ook consequenties voor ons denken over identiteit. Ricoeur: alleen via narratieve weg kunnen we onze identiteit aan het licht brengen. Ons leven wordt bepaald omdat we in de tijd leven. Er is niet een onveranderlijk iets in ons wat ons bepaald. Wie we zijn komen we op het spoor door het vertellen van ons levensverhaal. Zo brengen we samenhang aan tussen gebeurtenissen die ons overkomen. Identiteit is steeds in de maak, er is een blijvendheid in de tijd, het spoor dat ik achterlaat, dat mijn karakter vormt. Memete = hetzelfde zijn in de tijd Ipseite = ikzelf construeer het verhaal en geef op die manier vorm aan mijn leven, laat zien wie ik ben. Ik ben het die vertelt en in mijn verhaal liggen ook de uitdaging hoe het verder kan en moet. Uniciteit. Narratieve identiteit = dynamische, open identiteit die nooit vastligt. Identiteit is een geconstrueerde identiteit. Het verhaal kent steeds nieuwe wendingen. Het narratief geconstrueerde zelf is geordend door de dimensies van tijd en plaats (ruimte). Hermans: Meerstemmig zelf = mensen kunnen verschillende posities innemen. De pastorale betekenis van meerstemmigheid is dat er niet één juiste manier van geloven is, maar dat mensen verschillende mogelijkheden hebben om met zichzelf, anderen of God om te gaan. De relatie met God kan in verschillende omstandigheden, verschillende gestalten aannemen. De therapeutische waarde van narrativiteit Narrativiteit heeft een functie als het over identiteit gaat. Het heeft ook therapeutisch potentiëel. Mensen doen en zeggen dingen om verantwoordelijkheid te nemen of te ontlopen. Het doel van therapie is het scheppen of versterken van (levens)verhalen waarin mensen ook daadwerkelijk kunnen leven. Het doel van narratieve therapie is het voeren van een zinvolle conversatie. Omdat verwacht wordt dat daardoor de narratieve competentie en dus het vermogen om het eigen leven vorm te geven toeneemt. Het gaat niet zozeer om het specifieke verhaal maar om het verhaal in relatie met andere verhalen. Type verhalen: 1. syntagmatisch = samenhang binnen de verhalen bijv. canonieke verhalen, voorbeeld die modellerend of validerend werken. 2. paradigmatisch = alternatieve verhalen, die aangeven hoe de cliënt het zou willen. Theologische onderbouwing Ervaring en openbaring Schleiermacher fundeerde geloof in de ervaring van mensen. Barth fundeerde geloof in God, die zich openbaarde. De verhouding is lastig. Uitgangspunt in openbaring doet te kort aan ervaring, uitgangspunt in ervaring doet tekort aan het eigen van pastoraat. Met de opkomst van pastoral counseling kwam menselijke ervaring opnieuw in het vizier. Ganzevoort stelt dat narratieve aanpak het probleem kan overstijgen. Ervaring is een proces van onze ontdekkende omgang met de werkelijkheid (Stoker). Er zijn verschillende typen ervaring: wetenschappelijk, esthetisch, religieus. Verschillen hebben hun goed recht. Op narratieve wijze kan God goed ter sprake gebracht worden. We doen ervaringen op die onze eigen gerichtheid op de werkelijkheid te
13
boven gaan. Dit noemen we in niet-theologische taal ‘openbaring’. Dit soort ervaringen worden niet conceptueel verwoord, maar in verhalen. De bijbel staat vol met verhalen. In het pastoraat gaat het erom dat mensen de gelegenheid en mogelijkheid krijgen hun levensverhaal en de daarin vervatte identiteit te plaatsen binnen die christelijke levenstraditie zodat ze ‘openbarend’ wordt voor hun eigen leven, een nieuw zicht daarop geeft en hen openhoudt voor de toekomst. Een ervaring met de ervaring. Pneumatologie Barthiaanse theologie die opkomt voor het objectief spreken van God zoekt de basis in de christologie. God kunnen we leren kennen in Jezus; het eigen karakter van een pastoraal gesprek moet blijken uit een expliciete verwijzing naar het Woord van God. Ook het therapeutisch pastoraat is hierop gebaseerd, omdat hier de verbondenheid tussen God en mens wordt benadrukt als uitgedrukt in de mens Jezus. Van Ruler kritiseert. Het gaat God om het menselijke, dat was het doel van de schepping. De Heilige Geest is dus van belang. Die brengt immers de schepping tot voltooiing. Zo kwam er ruimte voor psychologische theorieën in het pastoraat, omdat de Geest niet alleen werkt in theologie, maar ook in andere wetenschappen. Het centrale motief van christologie is plaatsvervanging en van pneumatologie inwerking. Bij dat laatste is een open en flexibele visie op het pastorale gesprek mogelijk. De gelijkenis als model De narratieve benadering in de PT is goed te verbinden met de gelijkenis als model voor het pastorale handelen. Steeds weer blijken mensen geïnspireerd door bijvoorbeeld het verhaal van de verloren zoon. De gelijkenis is een bij uitstek narratieve figuur waarin de werkelijkheid zoals die verbonden wordt met het mogelijk anders zijn van die werkelijkheid (het koninkrijk Gods). Door de metafoor heeft de gelijkenis kracht om de werkelijkheid te veranderen. Elementen in proces: 1. herkenning: het verhaal gaat over gewone mensen en alledaagse gebeurtenissen 2. vervreemding: maar er is ook iets ongewoons, iets destabiliserend dat confronteert. 3. ontsluiting: in het vervreemdende kan het vreemde koninkrijk Gods herkenbaar worden 4. antwoord: gevolg is een oproep om kleur te bekennen. De structuur van de gelijkenis is te herkennen in de pastorale ontmoeting. Alledaagse verhalen bevatten fragmenten die verwijzen naar andere verhalen. Dit syntagmatisch en paradigmatisch verband bepaald hoe het verhaal verstaan moet worden. De vervreemding vindt vooral plaats waar ervaringen die positief of negatief het alledaagse overstijgen. In de voortdurende cirkelgang van de verhalen en Gods verhaal beweegt zich het pastoraat. Pastoraat is nooit af, geen gesloten cirkel. Tussen ontsluiting en antwoord zit een ruimte die zich in het geheim afspeelt. Een keuze/Gods wind die waait waarheen hij wil. Het is meer dan één cirkel, want er is ontwikkeling en groei. (afbeelding pagina 124. De vier elementen staan in een cirkel met een opening tussen ontsluiting en antwoord. Cirkel staat in een rechthoek, bovenkant is verhaal van God, onderkant is verhaal van mensen. De ene cirkel verwijst naar een reeks overlappende cirkels rechts.) De gelijkenis en de pastorale modellen Voor andere modellen geldt dat ze niet de hele hermeneutische cirkel doorlopen. Kerygmatisch model: diastase Therapeutisch model: congruentie In het kerugmatische model valt vooral de herkenning buiten het kader. In het therapeutische model valt vooral de ontsluiting erbuiten. In het hermeneutisch model zijn beide opgenomen. Probleem hier kan zijn dat het niet heel concreet ingevuld is. Deel 2: Methoden Hoofdstuk 5 – Het gesprek Gespreksvoering Aanloop Beiden hebben verwachtingen, door voorgaande ervaringen. Welke zaken horen allemaal bij de voorbereiding/aanloop? 1e Overdracht: - pastor moet rekening houden met voorgeschiedenis. - pastor heeft verwachtingen. - transferentie = overdracht en tegenoverdracht. Bewust worden gemaakt. - spirituele voorbereiding van pastor, in gebed openheid (anders stuur je al inhoudelijk).
14
2e Informatie en ambtsgeheim Voorogen stellen wie ander is. Eerdere gesprekken in herinnering halen. Eerst bijpraten (kan een hoop verandert en gebeurt zijn). Bij de ander aansluiten. Ambtsgeheim, alleen in uitzondering delen (bij gevaarlijke dingen….) 3e Praktische zaken. Moment en tijd van afspraak. Uur. Ruimte, de ander moet zich vrij voelen, en beschermd. Inrichting (90 – 120 graden stoelopstelling). Opening Uitspreken van dankbaarheid voor vertrouwen. Koetjes en kalfjes. Gesprekspartner kan zo initiatief nemen. Houding van het niet-weten. Niet dwingend. Open vragen. Pastorale vrijmoedigheid. Voorzichtigheid maar geen aarzeling. Geborgenheid koesteren en niet forceren. De kern van het gesprek Letten op accenten in koetjes en kalfjes. Pastor moet ruimte scheppen tot ontmoeting. Diagnostiek: er komt steeds meer aandacht voor pastorale diagnostiek. Hoe beoordeelt een pastor wat in een concrete situatie gewenst is. Verschillende niveaus: - historisch-biografisch medisch-klinisch Theologisch - structureel-ontwikkelingspsychologische - holistisch Belangrijk is adequaat registreren en interpreteren van signalen. Signalen oppikken, maar terughouden zijn om conclusies uit te trekken. Komen tot vermoedens, hypothesen en vragen. Deze signalen kunnen helpen om richting aan het gesprek te geven. Algemene hoofdzaak v/h gesprek heeft met het verhaal van mensen en God te maken. Het gaat vaak om trage vragen naar zin en betekenis. Religieuze dimensie is belangrijk. Niet alle verwachtingen zijn hetzelfde (niet altijd überreligieus bijv.). Gebruikte taal afstemmen op gesprekspartner. Soms juist niet geheel aan de verwachtingen voldoen -> anders niets nieuws. Wel uitkijken voor fixatie op een bepaald probleem. Totaalverhaal moet bekend blijven -> probleem objectiveren. Dereflectie-> aandacht afleiden van het probleem kan heilzaam zijn. Fixatie kan in pastoraat juist voorkomen worden door het verhaal van God, andere manieren om tegen eigen verhaal aan te kijken -> vervreemding en onthulling. Ook aandacht geven aan positieve kant van geloven. Om tot de kern te komen, is het in elk geval goed om in te zien dat het gesprek zich op verschillende niveaus kan bevinden. Eerst feiten en overtuigingen, dan emoties, daarna spiritualiteit of existentiële betekenissen. Niet te snel afdalen. Afronding Vuistregel, een gesprek is pas afgelopen als de gesprekspartner dat vind. Vragen of er nog iets wat de gesprekspartner wil zeggen. Wat werkelijk van belang is gebeurt vaak op het eind (bij de kapstok met jas aan…) Ook de vraag of er een vervolg moet zijn. Of er iets gerapporteerd moet worden: wel terughoudend hoor! Afsluiting met bijbel en gebed kan niet altijd. Vaardigheden ‘Niet-selectieve’ vaardigheden:
gesprekspartner volgen en ondersteunen, luisteren en stimuleren. (verbaal en non-verbaal, tussenwerpsels, stiltes) Selectieve vaardigheden: interventies, parafraseren van de inhoud, onder woorden brengen van gevoelens van de ander, concretiseren, samenvatten. Regulerende vaardigheden: bewaken, terugkoppelen, verduidelijken, afsluiten. Inhoudelijke vaardigheden: informatie, leggen van verbanden, interpreteren. Wel riskant! Confronteren. Positief heretiketteren Ook metaforische en religieuze vaardigheden. Gespreksstijlen 1. Normatief Uitgangspunt is de eigen overtuiging van de pastor. Ook het geloof van de pastor wordt ingebracht. Persoonlijke authenticiteit. Valkuil autoritair.
15
2.
3.
4.
Logisch-inhoudelijk Argumenten en inhouden, Bijbels of psychologisch. Richt zich op cognitief niveau. Voordeel zakelijk en inhoudelijk-relationeel. Valkuil objectiveren. Enthousiasmerend. Gezamenlijkheid, gedeeld geloof, ontmoeting. Motiverend. Valkuil soms over de hoofden heen. Relationeel Gesprekspartner staat centraal. Voordeel: diepgaand en langdurig contact, heel begripvol. Valkuil: eigen visie pastor uit beeld en onpersoonlijk, geen stuur op het gesprek en dus geen nieuwe inzichten.
Eenzijdige stijlen, maar in wisselwerking bruikbaar -> schema op blz. 150. Normatief --relationeel is op as van relatie Logisch-inhoudelijk -- enthousiasmerend is op as van inhoud Boven / \ Normatief Enthousiasmerend Sturend < X > steunend Logisch-inhoudelijk Relationeel \ / Naast Gespreksstrategie Korte gesprekken Heel belangrijk. Aantal zaken voor nodig: pastor blijft bij het hier en nu. Zo dicht mogelijk bij de hulpvraag blijven. Vragen die helpen doel van gesprekspartner helder te krijgen. De pastor is er op uit met zo min mogelijk interactie de gesprekspartner te stimuleren zelf een weg vooruit te vinden Gespreksreeksen Kern is thema en doel. Vaak 5 gesprekken. Demoralisering doorbreken, gesprekspartner zelf laten nadenken. Op welke wijze is het verhaal gestagneerd. Wat zijn de verhalen van het verleden die hierin meespelen? Wat is de gevreesde en wat de gehoopte toekomst? Wat is een haalbaar doel in de richting van de gehoopte toekomst en welke stappen kunnen daartoe gezet worden? Wat heeft deze reeks opgeleerd en welk vervolg is er mogelijk. Doorverwijzen: inzicht hebben in hulpaanbod eigen regio. Opbouwen van contacten. Zelfbewustzijn van pastorale mogelijkheden. Rond verwijzing ook gevoelens van afwijzing. Werken met vrijwilligers: sterke theologische onderbouwing, ambt aller gelovigen. (drie tradities (blz. 155)). Hoofdstuk 6 – Verhalen begrijpen Dit hoofdstuk is lastig samen te vatten, omdat het gaat over een gesprek. Hieronder een korte weergave van de hoofdpunten. Hoofdstuk presenteert narratief model met 6 dimensies van levensverhalen: 1. Structuur: tijd- en ruimtekader waar gebeurtenissen in geplaatst worden 2. Perspectief: verteller 3. Rolverdeling: verschillende karakters definiëren de identiteit van verteller 4. Toon: verbinding met emoties en lichamelijkheid 5. Relationele positionering: tot stand brengen van relatie met toehoorder 6. Legitimatie voor publiek: Narratieve gestalte = verhaalachtige structuur. Verteller ervaart en verstaat vanuit eigen perspectief het leven. Aanbrengen van rolverdeling. Positioneert zich in relaties. Verantwoord zich aan publiek. Dit model is theoretische lens. Het systematiseert en structureert en zorgt voor meer variatie in de pastorale interactie. Zes punten zijn meetpunten die pastor gebruikt in duiding en diagnose. Voorbeeld van niet erg geslaagd pastoraat gesprek. Op verzoek van de vrouw gaat een echtpaar scheiden. Pastor komt bij de man op bezoek. Vervolgens wordt daar op ingegaan met bovenstaande termen.
16
Vertelling: eerst wordt gekeken naar de vier fasen van de gelijkenis. Er is wel herkenning en vervreemding, maar geen onthulling en al helemaal geen ontsluiting.
-
-
-
1. Structuur Tijdsorde Intern tijdspatroon, de delen van het verhaal zijn met elkaar verbonden. Extern tijdspatroon, verbinding aan het heden, maar ook aan het verleden en de toekomst. De volgorde die in het verhaal wordt gekozen, creëert een eigen tijd, die meer of minder kan overeenstemming met de belevingstijd van de toehoorder. Ruimte: verschillende ik-posities in een verhaal. Ordeningen en verbindingen kunnen ook met betekenissen worden geladen, oorzaak-gevolgverbindingen. Contrasten en thematisch. De verteller construeert een zodanige ordening en betekenis dat het verhaal als totaal een bepaalde zin krijgt. Eindpunt. Ook van betekenis omdat de verteller daarheen werkt.
In pastorale zin is het nu de vraag hoe in de structuur al dan niet een verbinding met het verhaal van God zichtbaar wordt. Centrale vragen zijn dan ook wat de ontsluitende momenten zouden kunnen zijn in het verhaal en welk antwoord daarbij mogelijk is. De theologische betekenis van het aspect van structuur heeft te maken met de fundamentele vraag naar zin en samenhang. Hoop en verlangen zijn fundamenteel theologische tijdscategorieën in de verhalen van gesprekspartners. 2. Perspectief In de narratieve benadering wordt perspectief positief gewaardeerd. Gevraagd wordt hoe de betrokkenen vanuit het eigen perspectief et verhaal construeren, waarom ze dat zo doen en wat ze met die constructie willen bereiken. Versmelting van horizontenperspectief is niet alleen het punt van waaruit de verteller opereert, maar ook de reikwijdte van zijn of haar blik. Bredere context. Blabla Niet elk verhaal is accepteerbaar. Theologische betekenis perspectief van beide (God en mens) moet serieus genomen worden. 3. Rolverdeling De verteller kent zich een bepaalde rol toe in relatie tot andere actoren in het verhaal. (mensen, gebeurtenissen, God) Onderscheid tussen I en Me (Mead). Het ‘ik’ vertelt het verhaal over het ‘mij’ onder andere met behulp van categorieën en modellen (en rollen). Een rolverdeling die zich beperkt tot het nastreven van memeté (eerder hoofdstuk) heeft de neiging tot verstarring. Wanneer er ook ruimte is voor ipséité worden verandering en ontwikkeling mogelijk. Pastoraal gezien is van belang welke rol God speelt in het verhaal. (gebedsverhoring, teleurstelling, leiding van God, ontbreken van goddelijk ingrijpen). Theologisch gezien moet de dubbele focus benadrukt worden, de mens geeft God een rol in het verhaal. Maar God kan de mens ook een rol toekennen. “Het geloof is als een rollenspel waarin de rol van mensen en de rol van God op elkaar afgestemd moeten worden. Als de rollen verdeeld worden op een manier die de pastor of andere personen niet zien, is het soms zinvol om de directe confrontatie aangegaan worden. Confrontatie dient te zijn ingebed in vertrouwen, tegenspraak in empathie. Zie blz. 173 bovenaan voor nog meer tips. 4. Toon Kort: onderscheidt drie aspecten 1. Selectie van het te vertellen materiaal 2. Taal 3. Houding, fysiek en emotioneel-intellectueel. De houding staat centraal. Samen met de plot bepaalt het toon het genre. Comedy: lenteverhaal, de held/buitenstaander overwint altijd (vaak icm meisje) films: ontmoeting, probleem, oplossing Romance: zomerverhaal, held is vertegenwoordiger van de samenleving. met vijand die rust en harmonie bedreigt. Held overwint die vijand. Tragedie: herfstverhalen. Loopt niet goed af met de hoofdpersonen. Ironie: winterverhaal, nacht. Absurde verhalen, wanhoop, leegte en zinloosheid. In deze vier genres leven we ons eigen leven, schrijven w ons eigen verhaal.
Romantische Confrontatie
Film noir.
Narrativiteit kan niet worden beperkt tot de cognitieve dimensie, maar heeft alles te maken met emoties, lichamelijkheid en gedrag. De verhouding en wisselwerking tussen lichaam en verhaal, tussen emoties en cognities is een buitengewoon complexe zaak. Het lichaam fungeert ten opzichte van de verhalen semiautonoom. Ik snap pag. 175 niet echt.
17
Betekenissen in het lichaam en de emoties kunnen ook getransponeerd en uitgeleefd worden (enactment). De vraag naar emotie en enactment geldt zeker ook in het raakvlak met het verhaal van God, en wordt dan concreet in de religieuze ervaring. … 5. Positionering in relaties Het doel van verhalen, of ze nu verteld worden of belichaamd en uitgespeeld, is het tot stand brengen, in stand houden, veranderen of beëindigen van relaties. Naast de rolverdeling die binnen de verhalen wordt geconstrueerd, neemt de verteller met behulp van verhalen een rol in de relaties aan. De pastor en de gesprekspartner zijn gedurende het hele gesprek, maar vooral in de beginfase, bezig zichzelf en de ander te positioneren. Ook in de relatie God en mens is er ook onderhandeling over de posities in de relatie. In relaties kunnen discrepanties ontstaan, ook in die met God. De vraag is hoe we als pastor/voorganger ruimere relatiemogelijkheden met God kunnen faciliteren. Bij de positionering in relaties gaat het om de vraag hoe de gesprekspartner en de pastor zichzelf in de interactie plaatsen, en hoe ze daarin de verhalen gebruiken. De wijze waarop de pastor zich opstelt in de relatie heeft directe consequenties voor de opstelling die zijn hof haar gesprekspartner kan kiezen. De interventies zijn vaak niet primair verbaal. 6. Publiek De eerste functie van het publiek is dat het de auteur aanspreekt. Hierop antwoordt de auteur en verantwoordt hij zich. De mens wordt aangesproken, al vanaf zijn/haar geboorte. Het aangesproken zijn nodigt uit tot het antwoord. Door het publiek wordt de auteur beoordeeld op plausibiliteit en legitimiteit. De samenstelling van het publiek bepaald dan ook mede de aard van de verantwoording, dat kan ook helemaal misgaan. God spreekt mensen aan, maar omgekeerd spreken mensen God aan en zoeken zijn antwoord in teksten e.d.. Doel van verandering kan zijn de dominantie van bepaalde personen in het publiek te verminderen, en anderen een centraler plaats te geven. Hoofdstuk 7 – Werken met verhalen Het levensverhaal is de basisstructuur van ons leven. Als we tegen grenzen aanlopen ontstaan narratieve kloven. Die vragen aandacht en zorg. Narratieve proces komt op gang: laten klinken van het vastgelopen verhaal, inbedding van verhaal in totale biografie, hoe is toekomstverhaal verduisterd, kijken naar herstructuering Donders: narratieve reconstructie Bij ingrijpende gebeurtenissen staat de continuïteit op het spel. Behoefte aan herschrijven van verhaal. Daarbij is verandering binnen de kaders onvoldoende, kaders zelf staan namelijk ter discussie. Een vastgelopen verhaal Voorbeeld van Marianne in het boek. Geweld en seksuele intimidatie, komt bij evangeliegemeente waar bevrijdingspastoraat wordt toegepast. Helpt even, depressie blijft. Trouwt met gemeentelid, schuldgevoelens blijven, weer gebedsteam voor bevrijding van demonen. Uiteindelijk opname in inrichting. Marianne is in haar afwisselend zelf verantwoordelijk of speelveld van een kosmische strijd. Verzadigd van problemen en een ingestorte wereld. Ze heeft geen zinvol verhaal om in te wonen. Veel relaties spelen een rol in haar leven, ouders, man, kerk, hulpverleners. Pastor: Anamnese = haar verhaal moet gehoord worden zodat ze zich verstaand voelt. In pastoraat verbonden aan eucharistie. Het is pijnlijke en dankbare gedenken van het leven en het lijden van Christus. Het pijnlijke verhaal van gesprekspartner opnieuw horen en beleven. In dit geval lastig omdat Marianne elke pastor opneemt maar ook beschaamt is in vertrouwen. Daarom eerst vertrouwensbasis creëren. Beschikbaar, trouw, luisteren. Voor ontwikkelen van vertrouwen moet tijd en ruimte beschermt worden. Een terreurvrije ruimte dus. Veiligheid is van belang bij geweld- en onderdrukkingservaringen. Bij probleemverhalen helpt het als pastor zich niet afvraagt of het klopt. Maar welke positieve betekenis heeft het voor de ander gehad om verhaal zo te vertellen? Strategieën zijn namelijk bij probleemverhalen disfunctioneel. In termen van systeembenaderingen is Marianne de geidentificeerde patient. In familiesysteem is iets structureel mis. Druk is zo groot dat een lid gaat ‘lekken’ wordt dan de zondebok. Als mensen weten waar hun verhaal stagneert en hoe dat omgevormd moet worden zoeken ze geen hulp. Vandaar dat veel verhalen niet op een nette manier op tafel komen. Oude verhalen Andere verhalen van de omgeving, van de traditie, van persoon zelf. Oude verhalen vormen narratief fundament voor verhalen van heden. Ze zijn bouwstenen, spelen rol in identiteitsvorming. Verhalen van verleden zijn net zo meerduidig als verhalen van het heden. Oude verhalen worden juist schadelijk als ze onveranderlijk en noodzakelijk worden gezien. Vanzelfsprekendheden ontnemen namelijk speelruimte.
18
Van belang is de relatie tussen de episodes en de mate waarin iemand auteursrecht ontwikkeld heeft op zijn verhaal. Heeft hij de durf om zelf een perspectief in te nemen? Oude verhalen gaan niet alleen over episoden uit persoonlijke verhaal. Ook collectieve verhalen van samenleving en familie spelen mee. Abbott: masterplots = kenmerkende verhaalmodellen van een cultuur. Bijv. american dream of Assepoester. Ganzevoort pleit voor term canonieke verhalen = door cultuur erkent als legitieme verhalen. Verder nog religieuze verhalen. Minder makkelijk aan te passen omdat er goddelijk gezag in zit. Herstructureren van verhalen mbv reframing Reframing = gebeurtenis in ander kader zetten dat meer recht doet aan concrete feiten van de gebeurtenis. Zo krijgt het andere betekenis. Voorbeeld: vrouw met godsbeeld van oordeel en afwijzing. Pastor liet haar zoeken naar positieve godservaringen. Aan hand van Elia die na overweldigende godsverschijningen ook God ervoer in de stilte. Stem van machtige God verdween niet maar kwam in marge. Reconstructie van de pastor hield hierbij in: - Macht van oude godsbeeld erkennen - Bijbelse basis geven aan tegenstrijdige stemmen - Strijd gewonnen door strijd niet langer aan te gaan - Ruimte voor positieve ervaringen - Religieuze autonomie zozeer versterkt dat oude godsbeeld zijn kracht verloor In charismatisch innerlijk pastoraat genoemd: niet feiten uit verleden wijzigen maar betekenissen en vooronderstellingen die heden negatief beïnvloeden. Verhalen van de toekomst Weinig therapeutische benaderingen die zich met toekomst bezig houden. Vaak gericht op verleden en heden. In pastorale zorg is toekomst juist centraal door focus op geestelijk leven. Lester: over betekenis van toekomstverhalen in pastoraat. Belang van tijdsdimensie. Drie tijdsdimensies staan voor drie aspecten van menselijk leven (Kierkegaard) - Verleden, reeds bepaalde werkelijkheid, afhankelijkheid van God, vroegere keuzes, specifieke gegevens van ons bestaan - Toekomst, vermogen tot verandering en ontwikkeling, zelf-worden - Heden, vrijheid van balans tussen verleden en toekomst (niet deterministisch) Verleden en toekomst komen in het heden samen. Toekomstverhalen hebben in theologische zin te maken met hoop. Alledaagse hoop, eindige hoop en transeindige hoop. Transeindige hoop = niet gebonden aan object (zoals bij alledaagse en eindige hoop). Hoop gaat over in transcendentie-ervaring en ontvankelijkheid. Bijv. God antwoordt soms anders dan wij hebben gebeden. Bonhoeffer: God vervult niet al onze wensen maar wel al zijn beloften. Bij hopeloosheid is het van belang om nieuwe toekomstbeelden te ontwikkelen. Verbeelding speelt een rol. Dmv scenarioschrijven, mensen maken expliciet wat impliciet al een rol speelt. Andere vorm is wonderverhalen. Hoe ziet een leven eruit zonder het probleem. Door het ontwikkelen van alternatieve verhalen wordt determinisme doorbroken. In narratieve benadering heeft elke oorzaak meer dan één gevolg en elk gevolg meer dan één oorzaak. Bredere verhalen Onze verhalen van verleden, heden, toekomst raken ook aan verhalen van anderen (over ons). Juist in wisselwerking tussen verhalen ontstaan spanningen maar ook nieuwe betekenismogelijkheden. Bijv. eigen levensverhaal vertellen vanuit perspectief van de ander. Gaat niet om waarheid vinden maar aandragen van extra betekenismogelijkheden. Bijv. synoptische evangeliën lezen en daarbij het eigene zoeken om zo boodschap van dat verhaal te verstaan. Brede verhalen zijn oa spirituele verhalen, sprookjes, verhalen van de gemeenschap. Hoofdstuk 8 – Theologie in het pastoraat Hoe kan theologische expertise van pastor methodisch ingezet worden in pastoraat. Theologiestudie verbinden met pastoraal werk is lastig. Graham Walton & Ward pleiten voor theologiebeoefening die in alle disciplines gericht is op praxis (Ganzevoort idem). Boek, eigene van pastoraat heeft te maken met theologische ambacht. Nu is vaak de ervaring dat theologiestudie eerder handicap is in pastoraat dan een vruchtbaar referentiekader. Kritiek: theologen leren zaken waar gewone mensen niet wakker van liggen. Waar mensen wel van wakker liggen weten de theologen niet op te vangen.
19
Theologie als handicap Nauta: onderzocht en analyseerde pastorale voorvallen. Conclusie: geen pastor slaagde erin om situatie vanuit transcendent perspectief te belichten. Theologie rechtvaardigde achteraf hun optreden. Het is diepe geloofsovertuiging die in pastorale contact niet naar voren komt. Kenmerkend voor deze tijd, in contact tussen mensen overviel hen sprakeloosheid wat God betreft. Theologisch onvermogen hangt samen met universitaire opleiding. - kennistheoretisch discours. Heb je in pastorale situatie weinig aan. - theologie studeren voor antwoord op eigen vragen en persoonlijke vorming. Pastores leren niet hoe ze God in situ ter sprake moeten brengen. - dankzij counselingsmethoden leren luisteren. Maar deze deskundigheid is geen theologische. Kloof overbruggen: nieuw theologisch concept van leiderschap en pastorale zorg nodig. Professionalisering van het pastoraat door een expliciteren van de theologische ambachtelijkheid. Drie polen zijn persoon, ambt, beroep. Gevaar is om een van deze te verzelfstandigen: Kerygmatisch model gevaar van clericalisering. Overwaardering van ambt Therapeutisch model gevaar van professionalisering. Evenmenselijk model gevaar van personalisering. Maar de drie polen moeten elkaar versterken en corrigeren. - Persoon, authenticiteit van eigen persoon - Ambt, belangeloze dienst van het ambt - Beroep, inhoudelijke zakelijkheid van professie Vier modellen 1. Kerygmatisch deductief Van voor de Verlichting. Theologische denken was beschermende koepel over gewone leven. Verdedigende reactie hierop leidde tot een eigen kerkelijk leefmilieu. Theologie moet een netwerk maken wat een oriëntatieschema biedt voor het dagelijkse leven. Het geloofssysteem geeft de richting aan in concrete situaties, dit wordt gebruikt in pastoraal handelen. Deductief = zoeken naar de toepassing van absolute waarheden. Nadruk op openbaringskarakter van de bijbel en tekort van menselijk inzicht. Ook wel antithetische theologiebeoefening. Effect van deductieve benadering: Wat gesprekspartner ervaart wordt onderworpen aan de waarheid die van buitenaf komt. Macht van pastor wordt zo versterkt. Bij het probleem wordt gezocht wat de Bijbel zegt over dat probleem. Oplossingen in systematisch geordende Bijbelteksten. In de opleiding: vanuit bronnen wordt theologische redenering geconstrueerd die toegepast wordt op praktijk. Inhoud van theologie wordt gezocht in Bijbel en dogma. De praktische theologie functioneert als toepassing hiervan. Nu wordt de praxis niet meer gezien als slechts het toepassingsveld en geldt ze als eigen bron voor de theologie. Ook in pastorale ontmoeting is pastorant niet slechts een adres voor de boodschap maar doet actief mee. Voor de pastor is nodig een theologische hermeneuse van de gelovige leefwereld van hen en de anderen met wie ze in contact komen (lastige zin). Verder zorgen voor dialoog tussen deze leefwereld en andere teksten (Bijbel). 2. Therapeutisch reductief reactie op kerygmatisch model. Moderne levensgevoel en sociaal-wetenschappelijke inzichten zijn maatstaf. Problemen hebben namelijk niks te maken de geleerde theologie. Daarom kijken wat mensen effectief helpt en daarbij andere disciplines gebruiken. Clinebell belangrijke vertegenwoordiger. Vormen van therapeutisch reductieve model: pastoraat als therapie in kerkelijke context. Therapie heeft primaat. Alle therapievormen zijn toepasbaar in pastorale contact. theologische legitimatie ontwikkelen nadat de pastor therapievormen heeft toegepast. Pastor moet iemand zo goed mogelijk helpen met voorhanden middelen. alle middelen toepassen. Het religieuze is hierbij ondergeschikt aan therapeutische. Hiltner: theologie en psychologie richten zich op dezelfde dynamiek van menselijk bestaan. Het zijn allemaal krachten die we in evenwicht moeten houden. Theologie en psychologie gaan over dezelfde menselijke fenomenen. Verschillende disciplines moeten elkaar juist verrijken met hun kennis.
20
Pruyser: een stap verder. Pastor moet op zoek gaan naar geloofsvragen die verborgen zijn in psychische problemen. Een verhalende verwijzing naar het Bijbelse getuigenis over God in relatie tot mensen is van belang. 3. Evenmenselijk inductief Nadruk ligt op onderlinge ontmoeting. Reflectie word niet gesystematiseerd. Theologische methode is niet ontwikkeld. Hoewel er wel theologische vooronderstellingen zijn (zie eerder bij presentiepastoraat). Namelijk over inspiratie en motivatie van pastor. Wat ontbreekt is model voor theologische reflectie wat pastor zelf kan gebruiken. Nu wordt vaak achteraf gereflecteerd door academici. Inductief = beschrijven van praktijk situatie, verschillende lagen komen goed in beeld door deze narratieve beschrijving. Zoeken naar vertrouwd beeld uit zingevingssysteem. Wat is werking van dat beeld in praktijk. Zo krijg je wisselwerking tussen praktijk en traditie (zo komen ze in hermeneutisch model). Evenmenselijk model gaat ervan uit dat spreken over God alleen kan binnen het verhaal van pastorant. Heel dicht bij pastorant blijven dus. Vraagt van pastor een not-knowing positie. Voordeel: eenduidigheid. Pastor heeft geen andere rol dan invoelend luisteren. Kritiek: (Nauta) hoe belangrijk dit ook is, het helpt niet bij verkennen wat ander ten diepste beweegt. Het mist het spreken én tegenspreken van een gesprek. 4. Hermeneutisch abductief Abductief = theologische expertise inzetten om samen met pastorant de situatie te interpreteren. Zo wordt heilzame vernieuwing mogelijk. Peirce: pragmatisme, gebruikt term abductief. Gaat over proces van betekenisgeving dat tussen inductie en deductie zit. Sprong/creatief moment tussen - deductie, voorgeven patronen - inductie, individuele bijzonderheden Deze twee verbinden vraagt om een sprong. Hermeneutisch model houdt de drie andere modellen in balans/spanning. Ook wel bipolariteit van Heitink. Bipolair = twee polen zijn niet los van elkaar. De openbaring is doortrokken van menselijke ervaring en vice versa. Wij komen nergens waar de Geest ons niet is voorgegaan. Verschil met kerygmatisch, als pastor gericht blijven op verhaal van pastorant. Verschil met therapeutisch, religieuze niet slechts instrumenteel maar serieus nemen als eigen verhaal. Browning: phronesis Wijsheid die nodig is om te weten wat je moet doen. Nadenken over het doel, mogelijkheden. Pastoraat: verdiepen in achtergrond en oorzaak van probleem. Bewust zijn wat dat bij de pastor zelf oproept. Verbinden met schrift en traditie. Eigen weg gaan. Theologie van nut: wending naar subject, erkennen van pastorant als theoloog, centraal stellen van living human documents. Zoeken naar dialogisch pastoraat voorkomt versmalling van ‘komen met een boodschap’. Het is meer dan empathie Theologie als scientia en sapientia Studenten kiezen voor theologie om antwoorden op eigen vragen te vinden. Bezinning op eigen geloof. Ingewikkelde omschrijving: Vanuit persoonlijke betrokkenheid gaat men in distantie gedisciplineerd nadenken over: wat geloven betekent en wat de traditie inhoudelijk aanreikt voor het geloven van alledag. Kritiek Ganzevoort: een distante gedisciplineerde aanpak is onvoldoende voor pastorale relatie. Het is wel goed dat een pastor zich bezint maar dit moet hij weer inbrengen in de pastorale contacten (praxis). De systematische geloofsbezinning staat in dienst van het versterken van het geloven in het concrete bestaan van mensen. Farley: drie lagen in beoefening van theologie 1. persoonlijke dimensie – habitus reflectie 2. academische dimensie – wetenschap distantie en analyse 3. maatschappelijke dimensie – vaardigheid praxis Aquino: theologie als scientia Augustinus: theologie als sapientia, wijsheid gericht op het ultieme van het bestaan God. Zo kreeg ze een existentieel en praktisch karakter. Minder afstandelijk en speculatief, meer op het leven betrokken. Centraal staat
21
niet de theoretische beschouwing over het verklaren van de werkelijkheid. Maar verstaan, betekenis en zin van menselijk bestaan. Mens ontleent geen zin aan zichzelf maar aan iets dat boven hem uitgaat. Zo was theologie een heel praktische wetenschap. Ze bestudeerde goed de bronnen van de ervaring: Schrift, traditie, overlevering. Om zo vragen te beantwoorden die gekleurd worden door de context. Dit kenmerkend voor reformatorische theologie. Gevaar is dat de mens uit beeld raakt. Toepassing op pastoraat: Men heeft niet een heel systematisch bestand van voorschriften uit Schrift of traditie. Die zomaar op pastorale situatie toepasbaar zijn. Het gaat echter om creatieve vermogen van de pastor: afvragen over welke menselijke ervaring het gaat in dit pastorale geval. Deze theologisch doordenken. Materiaal gebruiken uit de Schrift, traditie. Dit past bij abductieve theologie. Theologie als hermeneutiek in situ Pastor heeft vooral abductieve theologie nodig. Deductieve, inductieve en reductieve bewegingen spelen een rol. Er is sapientia en scientia nodig. Er is kritische gedistantieerde analyse nodig en creatieve betrokken syntese. Hermeneutische weg is luisteren en verhelderen van ervaringen in licht van overgeleverde ervaringen. Theologie in het pastoraat is dat de pastor probeert om de waarnemings- en belevingspotentie open te leggen en te activeren. Dat kan op veel manieren. Doel is taal en verhaal maken voor wat ons overkomt. Onder woorden kunnen brengen wat ingrijpt in ons leven. Altijd persoonlijk betrokken. Door de persoonlijk betrokken theologische inzet van de pastor wordt alles wat in relatie ter sprake komt, in transcendentaal perspectief gezet. Dit biedt uitzicht, doorzicht en hoop. Pastor moet theologisch spirituele antenne ontwikkelen om vragen op te vangen. Vier stappen 1. registreren Alle waarnemingen van de ander en jezelf 2. analyseren Samenbrengen en interpreteren ahv modellen. Bewust van impliciete theorie die pastor al heeft over pastorant. Verder sociaal-wetenschappelijke en theologische theorieën. 3. Synthetiseren Conclusie, hoe moet het verhaal pastoraal-theologisch geïnterpreteerd worden? Beslissen over aanpak, bijv. troost, uitleg, confrontatie. Delen met pastorant. 4. Symboliseren Niet allen inhoud van interpretatie overdragen maar ook in praktijk brengen mbv symbolen. De theologie van de pastor Om als pastor theologisch te functioneren moet hij ook zelf een eigen theologische existentie ontwikkelen. Zeg maar een persoonlijk geloofsleven hebben. Spiritualiteit in pastoraat is erg belangrijk. Vertrouwen op de hulp van God voor het proces van pastorale hulp. De theologische termen waar naar verwezen wordt moeten in het leven van de pastor rol spelen, daar beweegt hij zich in en wordt daardoor gedragen. Naast professionaliteit en competenties is het van belang dat pastor zelf de toegang openhoudt naar God. Dit kan ook in groepen gedaan worden. Bijv. rouwverwerking met een groep mensen die iemand hebben verloren. Zwijgen hoeft niet zoals Nauta zei voort te komen uit onvermogen. Het is eerbiedige terughoudendheid. Hoofdstuk 9 – Bijbel, gebed en ritueel Reformatorische traditie: bijbel centraal Katholieke traditie: ritueel centraal Charismatische traditie: gebed centraal Bijbel Bijbelse legitimatie Pastoraat word in alle stromingen gegrond in de Bijbel. Vonk: het eerste huisbezoek werd al door God afgelegd in het paradijs. Biesterveld: de grond van de zorg ligt in Gods omgang met mensen. In kerygmatische model is bijbel het uitgangspunt voor hele geloofsleven. In therapeutisch model is Bijbel ook van belang. Clinebell heeft het over koinonia en shalom. Baumgartner gebruikt verhaal van Emmausgangers. Heitink kiest voor antropologisch uitgangspunt. Niet eenvoudig om pastoraat bijbels te funderen. Metafoor van herder komt veel voor. Paraklese duidt op medelijden, troost, bemoediging, versterking, aansporing, vermaning. Heilige Geest is Parakleet bij uitstek
22
De Bijbel als model Er zijn verschillende pastorale werkwijzen die ook verschillende Bijbelse perspectieven hebben. Clebsch en Jaekle: beschrijven vier pastorale functies: Helen, ondersteunen, bijstaan, verzoenen Hiltner: ontwikkelen van modellen. Psychiaters het nut van theologische thema’s laten zien. Dus correlatie tussen theologische en psychologische term. Oglesby: uitgangspunt in klassieke noties van schepping, zondeval, verlossing als Bijbels metaverhaal. Vijftal Bijbelse thema’s verder uitwerken. Zo pastoraat sterker theologisch vullen. Peterson: ontwikkeld model van pastorale typen aan de hand van Bijbelboeken over joodse hoogtijdagen, de feestrollen. Capps: gaat uit van genres, meer exegetische inzichten meenemen. Psalmen, spreuken, gelijkenissen. Hartman: gaat uit van Onze Vader. Drievoudig model: schepselmatige afhankelijkheid, menselijke verantwoordelijkheid en schuld, vrijheid en verzoeking. Hierbij is nodig, zorg, vergeving, bevrijding. Ganzevoort: pastoraal-diagnostisch luisteren: ontdekken hoe Bijbelse thema’s als een plek hebben gekregen in het levensverhaal. De Bijbel in het gesprek Expressief Bijbel draagt woorden en beelden aan die uiting geven aan wat leeft bij gesprekspartner. Positieve erkenning om zo de religieuze zelfbeleving en Gods plaats in het verhaal te versterken. Bijv. troostende articulatie. Instructief Bijbel gebruiken om te overtuigen en te informeren. Kerygmatisch pastoraat. Bijv. in catechese mensen informeren. Evocatief Bijbel aandragen dat uitnodigt tot betekenisverandering in verhaal van gesprekspartner. Ze sluiten aan en bieden met nadruk een nieuw perspectief. Bijbelverhalen zijn ook geen gesloten boodschap. Jezus ‘Wie ben ik volgens jullie?’ Bijbelverhaal en levensverhaal staan open voor nieuwe betekenissen. Variant is bibliodrama Gebed Er vind nieuwe ontmoeting plaats. Mensen ervaren schroom hierbij. Deze heilige ontmoetingen verschuiven naar de rand in onze westerse samenleving. Ze zijn minder mededeelbaar geworden en verschoven naar privésfeer. Veel mensen ervaren het als kwetsbaar om bij hun omgang met transcendentie iemand anders toe te laten. Missen van voorbeelden en taal. Aantal factoren: godsbeeld, traditie, geslacht, lichaamshouding, negatieve ervaringen. Rollen in de communicatie Met het gebed ontstaat een andere vorm van communicatie. Daarbij ook een nieuwe verdeling van de rollen. God is niet meer gespreksonderwerp maar gesprekspartner. Voorbeelden van gebedcommunicatie mbv figuren - Pastoraal gesprek over God - Pastor spreekt namens God, pastorant buiten spel. - Pastor bidt, pastorant is afhankelijk geworden - Pastor spreekt via God, pastorant wordt indirect aangesproken - Pastor is dienstbaar Bijzondere categorie zijn formuliergebeden. Rollen inhoudelijk Aanspreekwijze van God, beperkt aantal termen beschikbaar. Daarbij behorende bijvoeglijke naamwoorden, veel mogelijkheden. Met deze termen wordt specifieke rolverdeling zichtbaar tussen God en mens. Manier waarop het gebed wordt neergezet moet aansluiten bij het levensverhaal van de gesprekspartner. En bij de strategische pastoraal-diagnostische vraag wat nodig en heilzaam is voor de gesprekspartner. Als voorbeeld de tweede helft van Onze Vader - Dagelijks brood, we ontmoeten God in afhankelijkheid - Vergeving van schulden, opstellen als zondaar die tekortschiet - Verlossing van de boze, opstellen als machteloze gevangene
23
Drie verschillende stagnaties 1. Isolement door roldiscrepantie 2. Fixatie door rolrigiditeit 3. Scepsis door rolfragmentatie 1. Isolement door roldiscrepantie Roldiscrepantie = mensen ervaren geen ontmoeting (oa bij gebed) In elke ontmoeting met God neemt de mens een rol aan. Omgekeerd heeft God ook een rol, bijv. ik zie mezelf als zwak. Een complementrol voor God hierbij zou zijn genezer of trooster. Als God mij echter aanspreekt als rechter wordt ik in complementrol van zondaar gezet. In dit geval is de ontmoeting God-mens problematisch. Ik kan me niet verplaatsten in de rol die me wordt voorgehouden (namelijk van zondaar) en voel me niet aangesproken. Ik kan me ook niet voorstellen dat God ingaat op wat ik vraag omdat Hij kennelijk op andere zaken gericht is. Dit is isolement en roldiscrepantie. Kort: we kunnen niet tot ontmoeting komen als wij naar God toegaan in de rol die bij ene veld past terwijl God ons tegemoet komt in de rol van een ander veld. (cdb: iets in deze redenering haakt) Dit kan beladen zijn, door bijv jeugdervaringen. Er is religieuze meerstemmigheid nodig 2. Fixatie door rolrigiditeit Rolrigiditeit = versmallen van repertoire. Bijv. slachtoffers van misbruik ontmoeten God als degene die zonden vergeeft. Zo is de dader vergeven maar blijft er geen ruimte voor hun slachtofferschap. Reformatorische orthodoxie: nadruk op zonde en vergeving Evangelicaal-charismatisch: nadruk op zonde, vergeving, bevrijding Liberaal-pastoraal: verantwoordelijkheid voor elkaar en de schepping Katholiek: streng zonde vanaf de kansel, mild in biechtstoel Niet eenzijdig bepaalde accenten leggen maar flexibeler omgaan met rollen. 3. Scepsis door rolfragmentatie Rolfragmentatie = schoksgewijze overgang van posities Bijv. rollen afgrenzen zodat de verbinding weg is. Iemand heeft intense ervaring van Gods aanwezigheid in kerkdienst maar verbind dat niet met dagelijks leven. Kan zorgen voor scepsis, afstand nemen. Dit leidt tot cynisme. Mogelijkheden zijn het devalueren van de ervaring, die kritisch bevragen of als inbeelding afwijzen. Zo lost de spanning op. (?? Klinkt als wegstoppen) Gebedsverwachting en het handelen van God Hoe verhoudt zich het spreken tot God en zijn handelen. Het handelen van God als reactie op gebed is niet empirisch te controleren. Verder zegt men wel dat bidden een therapeutische werking heeft, hoewel dat alleen maar werkt als de bidder ook gelooft in die andere werkelijkheid. Als je bid moet je ook geloven dat God kan ingrijpen. Zo is met gebedsgenezing wel gezegd dat het effect van bidden ligt aan het geloof van de bidder. Augustinus zie al, we bidden niet om God te instrueren maar om ons hart te construeren. Bijv. met het bidden om Gods koninkrijk richten we ons op dat koninkrijk. Dat is meer dan therapeutische meditatie. Namelijk toewijding, je leven ernaar inrichten, veranderingen aanbrengen in de je leven. In zaken die gebeuren zien we God hand, dat is geen objectieve vaststelling maar een gelovige handeling. Bidden is performatieve handeling. Het brengt werkelijkheden in stand die er niet waren of houdt ze in stand. Door bidden om genezing is de ziekte niet weg maar wordt draaglijker. Bij het gebed gaat het in de eerste plaats om de performatieve werking de relatie met god. Door te bidden begeeft de bidder zich in een ontmoeting met God, relationeel dus. Ritueel Ritueel heeft twee functies in pastoraat: - pastorale zorg bij levensmomenten - rituelen inzetten tbv gesprekspartner Pastorale zorg bij rituele momenten Vanouds al huisbezoek bij bijzondere momenten. Pastorale zorg bij rituele momenten roept vraag op naar betrokkenheid bij geloofsgemeenschap. Ingesteld op zoekers, rituele behoeften bevredigen. Bijv. (kinder)doop, volwassenwording, huwelijk, overlijden. Allemaal voorbeelden van casualienpastoraat, mensen die nauwelijks bij kerk betrokken zijn.
24
Rituelen in het pastoraat Ook in psychotherapie erkent men belang van rituelen. Belangrijke rol bij publieke verwerking Menken-Bekius: drie rituele functies 1. Psychohygienische functie, gericht op individu 2. Sociale functie, gericht op de groep 3. Symbolische functie, gericht op heilige Pastorale rituelen zijn gericht op bepaalde concrete situatie en vraag. Niet zomaar herhaalbaar. Vb. de zegen en de ziekenzalving. Bidden om de zegen, met een gebaar de zegen uitdrukken. Lichamelijk karakter van rituele zegen is belangrijk zodat Gods nabijheid ervaren wordt. Tegelijk gevaar van grensoverschrijding. Ziekenzalving vanouds bij sterfgevallen. Nu ook als versterking, het helpt zieke om met problemen om te gaan.
25