PSYCHODIAGNOSTIEK BIJ MIGRANTEN EN VLUCHTELINGEN Een landelijke enquête onder psychologen
Februari 2004
Wim Kleijn, Raymond Verboom Wilma van der Schrier Uitgave: GGZ Nederland
PSYCHODIAGNOSTIEK BIJ MIGRANTEN EN VLUCHTELINGEN Een landelijke enquête onder psychologen
Wim Kleijn, Raymond Verboom Wilma van der Schrier
In opdracht van GGZ Nederland in het kader van het Actieplan Interculturalisatie Eindrapportage februari 2004
Deze publicatie en het onderzoek waarop deze publicatie gebaseerd is, maakt onderdeel uit van het Actieplan Interculturalisatie van GGZ Nederland. Doel van het Actieplan is de interculturalisatie -het bieden van klantgerichte zorg in een multiculturele samenleving- van de sector op een hoger plan brengen.
De Vereniging GGZ Nederland is de brancheorganisatie van circa 140 instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg en behartigt de zorginhoudelijke, sociale en economische belangen. Naast het bestuur en landelijk bureau, zijn binnen GGZ Nederland diverse commissies actief. De leden van de brancheorganisatie zijn actieve deelnemers in deze commissies en geven mede vorm aan het landelijk beleid. De beleidsvoorbereiding, ondersteuning, advisering en uitvoering ten behoeve van haar leden en de maatschappij wordt verzorgd door het landelijk bureau in Utrecht.
Uitgever:
GGZ Nederland Australiëlaan 14 b Postbus 8400 3503 RK Utrecht t 030 – 2873333 f 030 – 2894870 e
[email protected] Publicatienr: 2004-249
Bestellingen Per fax o.v.v. het publicatienummer, aantal, ter attentie van en verzendadres. Deze publicatie is gratis. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning bij artikelen, boeken en scripties is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld.
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD.........................................................................................................................5 SAMENVATTING.....................................................................................................................7 1
2
3
INLEIDING .......................................................................................................................8 1.1
Enquête 1998 ...........................................................................................................8
1.2
Doelstelling enquête 2002 ........................................................................................9
1.3
Opbouw enquête 2002 .............................................................................................9
PROCEDURE.................................................................................................................10 2.1
Protocol bij een gerealiseerd contact .....................................................................10
2.2
Reacties op het telefonische contact......................................................................11
2.3
Leeftijd en geslacht van de deelnemers .................................................................11
RESULTATEN ...............................................................................................................12 3.1
Ervaring met de doelgroep allochtone cliënten.......................................................12
3.2
Ervaring met en de bruikbaarheid van de diagnostische instrumenten ..................13
3.2.1 3.2.2 3.2.3
Capaciteit en intelligentie ............................................................................................ 14 Persoonlijkheid en gedrag........................................................................................... 15 Klachten en problemen ............................................................................................... 16
3.3
Ervaren problemen bij de psychodiagnostiek van allochtonen...............................17
3.4
Behoefte aan instrumenten voor de psychodiagnostiek bij allochtonen .................18
3.5
Informatiebehoefte over psychodiagnostiek bij allochtonen ...................................20
3.6
Achtergrondgegevens van de deelnemers aan de enquête ...................................21
3.7
Werkveld GGZ en de genoemde mate van problematiek.......................................24
3.8
Opmerkingen door de deelnemers aan de enquête ...............................................26
4
DISCUSSIE ....................................................................................................................28
5
AANBEVELINGEN VOOR DE GGZ ..............................................................................30
6
LITERATUUR.................................................................................................................32
7
BIJLAGEN .....................................................................................................................34
-3-
-4-
VOORWOORD In 1997 constateerden een aantal klinisch psychologen in diverse instellingen dat het gebruik van diagnostisch en testmateriaal bij migranten en vluchtelingen niet verantwoord was vanwege het ontbreken van normeringsonderzoek bij deze doelgroep. Raymond Verboom en Wim Kleijn namen het initiatief een overleg te organiseren samen met allerlei vertegenwoordigers van instellingen in Nederland. Er werd een inventarisatie gedaan van bruikbare testen bij migranten. Vanaf die tijd is steeds financiering gezocht voor het PPMV, dit is een platform voor klinisch psychologen, dat veelvuldig testen afneemt bij migranten en problemen heeft bij de interpretatie en normering van testen. Doordat financiering in eerste instantie is uitgebleven, zijn verschillende partijen hun eigen koers gaan varen. Raymond Verboom, werkzaam bij Altrecht GGZ, en Wim Kleijn, werkzaam bij Centrum '45, bleven zeer vasthoudend dit probleem onder de aandacht brengen van belangrijke actoren in het veld, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot financiering van een landelijke inventarisatie van bruikbare testen in het veld door GGZ Nederland. Het project maakt onderdeel uit van het Actieplan Interculturalisatie dat in 2001 is gestart. In de persoon van Kristel Logghe blijft GGZ Nederland het project nauwlettend volgen,wat wij buitengewoon waarderen. Inmiddels zijn alle gegevens van de enquête omtrent de wisselende bruikbaarheid van testen bij migranten en vluchtelingen verwerkt en geanalyseerd. Middels deze analyse is de bruikbaarheid van testen aangetoond en zijn hiaten duidelijk zichtbaar geworden. Met name op het gebied van het meten van capaciteiten en persoonlijkheidsonderzoek schiet het beschikbare testmateriaal tekort. Het rapport geeft zeer duidelijke richtlijnen voor verbetering en ontwikkeling van testen op deze onderwerpen. Bij deze wil ik mijn bewondering uitspreken voor de vasthoudendheid waarmee Wim Kleyn en Raymond Verboom deze opdracht ter hand hebben genomen. Het is met name hun verdienste dat er nu een duidelijk overzicht en advies ligt voor de klinisch psychologen in de dagelijkse praktijk. Uiteraard ook veel dank aan alle medewerkers in het veld die de moeite hebben genomen zich te verdiepen in deze materie en de moeite hebben genomen gehoor te geven aan deze oproep. Met nadruk wil ik GGZ Nederland bedanken voor hun interesse en financiering van dit project en dan in het bijzonder Kristel Logghe voor haar betrokkenheid en kritisch volgen van het project. Tot slot ben ik ook de directie van Altrecht GGZ en de directie van Centrum '45 erkentelijk voor hun aandacht en steun voor dit project. Jozien Snijders Afdelingshoofd afdeling Psychiatrie en psychotherapie, Altrecht GGZ, divisie Stad Utrecht.
-5-
-6-
SAMENVATTING Uit een eerder onderzoek georganiseerd vanuit het “Platform Psychodiagnostiek bij Immigranten en Vluchtelingen” (PPMV), is gebleken dat veel diagnostisch werkenden en psychologen aangaven moeilijkheden te ervaren bij het verrichten van psychodiagnostiek bij allochtone cliënten. Er is ook gevraagd om de aard van deze moeilijkheden te benoemen en de antwoorden op deze open vraag hebben geresulteerd in een behoorlijke lijst met aandachtspunten. Door de opzet van dit onderzoek bleef er echter wel onzekerheid bestaan over de vraag in hoeverre de aangedragen problematiek in het algemeen representatief zou zijn voor de ervaringen van psychologen (in het bijzonder ook diegenen werkzaam in de GGZ). In het kader van een opdracht van GGZ Nederland (vanuit het Actieplan Interculturalisatie) blijkt het mogelijk in 2002 een vervolgstudie te organiseren. Deze studie heeft de vorm van een voornamelijk schriftelijke enquête, waarbij de volgende vragen centraal staan: • • • • •
In welke mate zijn psychologen actief bij de psychodiagnostiek van allochtone cliënten? Welke tests worden benut bij de psychodiagnostiek van allochtone cliënten? Wat is het oordeel van de gebruikers over de gehanteerde instrumenten? Worden in de GGZ problemen ervaren bij de psychodiagnostiek van allochtone cliënten? Welke problemen worden ervaren en bij welke groepen?
Bij de verspreiding van deze enquête is gestreefd deze te verdelen onder een redelijk representatieve landelijke steekproef van NIP-geregistreerde psychologen. Alleen die psychologen zijn uitgenodigd om mee te werken van wie, op basis van telefonische informatie, duidelijk is geworden dat zij contacten hebben met allochtonen en betrokken zijn bij psychodiagnostisch onderzoek bij deze doelgroep. Het verslag is gebaseerd op 162 verstuurde enquêtes, waarvan 116 uiteindelijk zijn terug ontvangen (respons: 73%). Op basis van de gerapporteerde resultaten blijkt onder meer dat: (1) (2)
(3) (4) (5)
Een derde van de deelnemende psychologen actief is bij de diagnostiek van allochtone cliënten. Van deze groep ervaart meer dan de helft hierbij problemen. De deelnemers rapporteren gebruikservaring met een behoorlijk aantal tests. Erg enthousiast over hun ervaringen zijn de deelnemers niet. De meest bruikbare tests komen uit de rubriek “capaciteit en intelligentie”. Relatief gunstig worden de zogenaamde nonverbale instrumenten als de RAVEN, SON en voor de …. MCT-M beoordeeld. Tests uit de rubrieken “persoonlijkheid/gedrag” en “klachten”, worden altijd door minder dan 40% (en meestal door veel minder) van de deelnemers beoordeeld als “goed”. Communicatieproblemen, cultuurverschillen en methodologische problemen blijken allemaal relevant. Er blijkt met name behoefte aan beter bruikbare tests voor het meten van intelligentie, sociaal-emotioneel functioneren, copingstijl en klachten.
Gegeven de resultaten richten de aanbevelingen zich op twee aandachtspunten: (I) (II)
Het meer toegankelijk maken van informatie over de psychodiagnostiek bij allochtonen ten dienste van GGZ-hulpverleners; en Het ondersteunen van initiatieven gericht op de verbetering van diagnostische instrumenten of diagnostische procedures bedoeld voor gebruik bij allochtone cliënten.
-7-
1
INLEIDING
In de zomer van 1997 is vanuit de toenmalige RIAGG Stad Utrecht het initiatief genomen om met een aantal relevante instellingen ervaringen en meningen uit te wisselen rondom het gebruik van psychodiagnostisch (test)onderzoek bij migranten en vluchtelingen. Regelmatige contacten en studiebijeenkomsten zijn georganiseerd onder de noemer “Platform Psychodiagnostiek bij Immigranten en Vluchtelingen” (PPMV). Een belangrijke reden voor dit overleg vormt de getalsmatige toename van cliëntèle van andere culturele herkomst die gebruik maken van de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en voor wie behoefte bestaat aan psychodiagnostisch (test)onderzoek. In eerst instantie wordt aansluiting gezocht bij een aantal GGZ-instellingen zoals RIAGG’s en relevante organisaties uit andere grote steden - Amsterdam, Den Haag, Rotterdam-, evenals bij de vluchtelingenafdeling van Centrum’45 “De Vonk”, later ook bij de Commissie testaangelegenheden van het NIP (COTAN) en de werkgroep Interculturalisatie van het NIP. Op grond van deze uitwisseling van ervaringen blijkt dat er veel versnippering in het praktische veld bestaat. Elk tracht op eigen wijze tot werkbare alternatieven te komen. Er bestaan verschillen in de uitvoering van het diagnostisch onderzoek per werkplek, in het al dan niet hebben van een testtraditie, in de bij voorkeur gehanteerde instrumenten en in de wijze van het hanteren van het DSM IV classificatiesysteem. Binnen dit kader en vanuit het Platform hebben tot dusverre een aantal activiteiten plaatsgevonden: gastsprekers zijn uitgenodigd, actieve bijdragen zijn geleverd aan diverse studiedagen en onderdelen van opleidingen (o.a. aan GZ-psychologen). In de regelmatig plaatsvindende PPMV bijeenkomsten van de afgelopen jaren wordt ook toenemend de behoefte gevoeld om relevante instrumenten voor de doelgroep te inventariseren en ontwikkelen, vooral voor toepassingen binnen de GGZ. Om ontwikkelingen in deze richting te stimuleren en om verantwoorde keuzes te kunnen maken, lijkt het van belang een overzicht te verwerven van welke problemen zich regelmatig voordoen bij de psychodiagnostiek van migranten en vluchtelingen. In 1998 is daartoe een schriftelijke enquête gehouden onder de leden van de Vereniging van Psycho-diagnostisch werkenden (VVP) en onder de bezoekers van een landelijke congres georganiseerd door het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). 1.1
Enquête 1998
Aan de bovengenoemde enquête hebben uiteindelijk 104 leden van de VVP en 60 psychologen deelgenomen. Van deze groep hebben 125 deelnemers aangegeven in mindere of meerdere mate betrokken te zijn bij de diagnostiek van allochtone cliënten. Op de vraag: “Ervaart u problemen bij de diagnostiek van allochtone patiënten/cliënten?” antwoordt 83% met “ja”, 9% met “soms” en 8% met “nee”. Een overgrote meerderheid van de deelnemers aan deze enquête geeft dus aan moeilijkheden te ervaren bij het verrichten van psychodiagnostiek bij allochtone cliënten. Er is ook gevraagd om de aard van deze moeilijkheden te benoemen en de antwoorden op deze open vraag resulteerden in een behoorlijke lijst met aandachtspunten. Omdat ieder van de genoemde problemen in deze lijst door een deel of slechts door enkele van de deelnemers is ingebracht, was er wel onzekerheid over de vraag in hoeverre de aangedragen problematiek in het algemeen gedeeld zou worden door werkenden in het veld en/of die problematiek representatief zou zijn voor ervaringen van psychologen in het bijzonder werkzaam in de GGZ. Dezelfde onzekerheid betrof ook de gegevens over het testgebruik. Hoewel uit deze enquête, ook op basis van een open vraag, wel duidelijk is geworden welke diagnostische instrumenten zoal gebruikt worden bij de psychodiagnostiek van allochtonen, is het veel minder
-8-
duidelijk aan welke van de genoemde instrumenten in het veld meestal de voorkeur wordt gegeven en in welke mate de geformuleerde tekortkomingen op dit gebied gedeeld worden door het werkveld. Besloten werd om bij een eventueel toekomstig onderzoek in het bijzonder ook aan deze aspecten aandacht te geven. 1.2
Doelstelling enquête 2002
In het kader van een opdracht van GGZ Nederland (vanuit het Actieplan Interculturalisatie) blijkt het mogelijk in 2002 een vervolg studie te organiseren. Enkele vragen staan daarbij centraal: 1) 2) 3) 4) 5) 6)
1.3
In welke mate zijn psychologen in de (GGZ) praktijk actief bij de psychodiagnostiek van allochtone cliënten/patiënten? Welke tests worden (in het algemeen) in de (GGZ) praktijk door psychologen benut bij de psychodiagnostiek van allochtone cliënten/patiënten? Wat is het oordeel van de genoemde groep gebruikers over de bruikbaarheid van de voor dit doel gehanteerde instrumenten? Worden in de GGZ praktijk door psychologen specifieke problemen ervaren bij de psychodiagnostiek van allochtone cliënten/patiënten? Welke problemen (en bij welke groepen) worden bij de psychodiagnostiek van allochtone cliënten/patiënten ervaren en in welke mate geldt dat voor de genoemde (GGZ) praktijk in het algemeen? Is de benaderde doelgroep geïnteresseerd in informatie over de psychodiagnostiek bij psychodiagnostiek van allochtone cliënten/patiënten (eventueel via Internet)?
Opbouw enquête 2002
Om een indruk te verwerven hoe de beoordelingen van specifieke tests en de ervaren specifieke problematiek binnen de doelgroep verdeeld is, kan niet worden volstaan (zoals in de enquête 1998) met open vragen. Daarom worden in de nieuwe enquête lijstjes gepresenteerd met daarin opgenomen diagnostische instrumenten, eventuele problematiek en mogelijke wensen. Deze lijstjes worden gevuld op basis van de resultaten van de enquête 1998 en (voor wat betreft de benoeming van tests) aangevuld met informatie gepresenteerd in het artikel van Evers et al. (2002) in De Psycholoog, waarin de ontwikkelingen van het testgebruik onder psychologen worden besproken. De volledige enquête is opgenomen in de bijlage.
-9-
2
PROCEDURE
Zoals eerder genoemd is het doel om bij de nieuwe studie (in tegenstelling met de besproken enquête van 1998), een zoveel mogelijk representatieve groep psychologen te werven, verspreid over heel Nederland. Als vertrekpunt wordt daarbij de door het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) uitgegeven Psychologen Adresboek 2000-2001 (NIP, 2000) gekozen. Deze gids bevat de namen en (werk)adressen en telefoonnummers van alle NIP leden zoals die in het jaar 2000 bij het NIP geregistreerd staan, in totaal ongeveer 10.000 adressen. De NIP-gids kent een indeling in vijf landelijke regio’s en 39 subregio’s. Per subregio worden de psychologen gebeld in de alfabetische volgorde zoals deze in de gids voorkomen. Als mensen niet bereikbaar blijken, wordt de volgende persoon op de lijst gebeld. Alleen als een tijdstip kan worden doorgegeven waarop iemand wel bereikbaar zou zijn, wordt er teruggebeld. Per regio wordt er net zolang gebeld en contact gezocht tot er met dertig psychologen daadwerkelijk is gesproken. Aanvankelijk zou de beschreven werkwijze gevolgd worden voor ieder van de 39 subregio’s, maar dit blijkt gaande het onderzoek een te tijdrovend uitgangspunt (minder dan één op de drie psychologen blijkt direct bereikbaar). Besloten wordt om minder psychologen te bellen per subregio en het streefgetal af te stemmen op het aantal daadwerkelijk verzonden enquêtes (gesteld op ongeveer 30 per landelijke regio). Omdat er is gestart met de landelijke regio Midden-West zijn in dit gebied uiteindelijk wat meer psychologen benaderd in vergelijking met de overige regio’s. Hoewel de grootte van een regio min of meer in verhouding staat tot de bevolkingsdichtheid in dat gebied, varieert het aantal leden per regio toch wel. De meeste leden zijn ingedeeld in regio Midden-Nederland (± 24%), gevolgd door Noord-West (±22%), Midden-West (±21%), Zuid (±18%) en Noord-Oost (±14%). Ofschoon het onderzoek beoogt om vooral voor de GGZ praktijk relevant materiaal te inventariseren (de bespreking van de uitkomsten zal daarom hierop gericht zijn), is de verspreiding van de enquête doelbewust niet beperkt tot GGZ-psychologen in strikte zin. Juist omdat veel ervaring met de diagnostiek bij allochtonen ook wordt opgedaan bij psychologen die in aan de GGZ verwante velden werkzaam zijn (onderwijs, adviesbureaus, justitie) lijkt het niet verstandig deelnemers bij voorbaat te beperken of te stratificeren naar werkterrein. Samenvattend kan gesteld worden dat gezien het willekeurige karakter van de steekproeftrekking en de grote mate van spreiding over alle landelijke regio’s, de uitkomsten van de enquête opgevat kunnen worden als redelijk representatief voor de ervaringen van de doelgroep van NIP-psychologen. 2.1
Protocol bij een gerealiseerd contact
Als via bovenstaande procedure daadwerkelijk een telefonisch contact tot stand is gekomen met een psycholoog, dan worden de volgende vragen gesteld: 1. 2. 3.
Bent U betrokken bij psychodiagnostiek? Bent U betrokken bij psychodiagnostiek van allochtonen? (Indien ja) Bent u bereid hier een korte schriftelijke enquête over in te vullen, waarbij het vooral gaat om de praktische problemen waar u tegenaan loopt?
- 10 -
2.2
Reacties op het telefonische contact
De reacties zijn bijna altijd expliciet positief. Psychologen die zelf bij de diagnostiek van allochtonen betrokken zijn, geven aan dat zij de problematiek herkennen. Echter ook psychologen die niet direct bij allochtonen betrokken zijn, reageren positief. Een reactie die meermalen voorkomt, is dat men nu geen allochtonen in het cliëntenbestand heeft, maar men wel verwacht die in de toekomst te zullen krijgen. Men is over het algemeen blij dat aan dit onderwerp aandacht wordt besteed. Tabel 1: Resultaten op basis van geslaagde telefonische pogingen tot contact Telefonisch contact
Doet geen Diagnostiek
Geen allochtonen
Akkoord toezending
Retour
Zuid
99
27
44
28
24 (86%)
Midden-West
180
51
81
48
39 (81%)
Midden
93
22
42
29
22 (76%)
Noord-Oost
96
16
53
27
17 (63%)
Noord-West
67
21
16
30
14 (47%)
Totaal
535
137
236
162
116 (72%)
Regio
Van de circa 1500 telefonische pogingen lukt het in 535 gevallen de betreffende psycholoog persoonlijk te spreken. Na een kort gesprek waarin de hierboven genoemde vragen worden gesteld, geven 137 psychologen aan niet zelf bij psychodiagnostiek betrokken te zijn en van de overigen zeggen er 236 niet betrokken te zijn bij allochtone cliënten. Er blijken in de onderzoeksgroep 162 psychologen (30%) aanwezig te zijn voor wie het relevant lijkt aan de enquête deel te nemen. Iedereen van deze groep stemt in met de toezending van de enquête. Bij de enquête is een brief met korte toelichting gevoegd (zie de bijlage). In bovenstaande tabel zijn de voornaamste details, per landelijke regio, opgenomen. 2.3
Leeftijd en geslacht van de deelnemers
De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 44,8 jaar (N = 114, sd = 9.4). De jongste deelnemer is 27 jaar en de oudste 66 jaar. Zoals de tabel laat zien blijkt uit de verdeling tussen man en vrouw dat beide groepen redelijk vertegenwoordigd zijn, hoewel de vrouwelijke deelnemers duidelijk in de meerderheid zijn. Tabel 2: Geslacht van de deelnemers aan de enquête
N
%
Man
48
41,7
vrouw
65
56,5
81
100,0
Geslacht
Totaal
- 11 -
3
RESULTATEN
Zoals in het hoofdstuk procedure staat beschreven is er bij de verspreiding van de enquête naar gestreefd deze te verdelen onder een representatieve steekproef van psychologen. Meer specifiek geformuleerd: onder psychologen die lid waren van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en die bij telefonische navraag aangeven bij migranten of vluchtelingen psychodiagnostiek te doen en die willen meewerken aan het enquêteonderzoek. Het NIP hanteert een indeling naar vijf landelijke regio’s en per regio krijgen in beginsel ongeveer 30 psychologen die aan deze criteria voldoen de enquête toegezonden. Dit verslag is gebaseerd op 162 verstuurde enquêtes, waarvan 116 uiteindelijk zijn terug ontvangen (respons: 73%). Bij het afsluiten van de analyseperiode zijn er 115 bruikbare vragenlijsten binnen. Dit verslag bespreekt de voornaamste resultaten in volgorde van de enquêtevragen (zie de bijlage). 3.1
Ervaring met de doelgroep allochtone cliënten
De selectie procedure is zo opgezet dat alleen die psychologen worden uitgenodigd om mee te werken van wie duidelijk is geworden dat zij contacten hebben met allochtonen en betrokken zijn bij psychodiagnostisch onderzoek bij deze doelgroep. Vraag 1 en vraag 2 van de enquête zijn daarom in zeker opzicht controle vragen, nodig om te kunnen beoordelen of de selectieprocedure inderdaad het beoogde resultaat heeft en om vergelijkingen met eerder en anders georganiseerd onderzoek mogelijk te maken.
Vraag 1
Heeft u in uw werk contact met allochtone cliënten?
Tabel 3: Contact met allochtone cliënten
N
%
-
-
nauwelijks
22
19,1
regelmatig
73
63,5
vaak
20
17,4
115
100,0
Vraag 1
nvt
Totaal
Uit de cijfers blijkt dat ruim 80% van de deelnemers aangeeft regelmatig tot vaak in contact te komen met allochtonen als cliënt. De selectieprocedure heeft er blijkbaar inderdaad toe geleid dat de beoogde groep deelnemers kan worden bereikt. De relevantie van de antwoorden van deze groep in het licht van de vraagstelling van dit project is zodoende duidelijk aanwezig.
- 12 -
Vraag 2
Doet u psychodiagnostisch onderzoek bij allochtone cliënten?
Uiteraard laten de resultaten op deze vraag nog meer zien, dan het geval was bij vraag 1, in welke mate het project geslaagd is in de opzet om in contact te komen met de groep NIPgeregistreerde psychologen die daadwerkelijk regelmatig betrokken zijn bij het doen van psychodiagnostisch onderzoek bij allochtone cliënten. Het blijkt (zie tabel 4), dat ruim 68% van de deelnemers heeft aangegeven regelmatig of vaak psychodiagnostisch onderzoek te verrichten bij allochtone cliënten (dus een behoorlijke meerderheid van de deelnemers). Tabel 4: Psychodiagnostisch onderzoek bij allochtone cliënten
N
%
nvt
2
1,7
nauwelijks
34
29,6
regelmatig
70
60,9
vaak
9
7,8
115
100,0
Vraag 2
Totaal
Minder dan 2% geeft te kennen eigenlijk geen psychodiagnostisch onderzoek te verrichten. Het project heeft in ieder geval de beoogde doelgroep (ervaringsdeskundigen op het terrein van de psychodiagnostiek bij allochtonen) in ruim voldoende mate weten te betrekken bij het onderzoek. 3.2
Ervaring met en de bruikbaarheid van de diagnostische instrumenten
Dit is één van de belangrijkste vraagstellingen uit dit onderzoek. De antwoorden op deze vragen kunnen niet alleen inzicht geven welke specifieke instrumenten daadwerkelijk bij allochtone cliënten worden ingezet, maar ook (en nog belangrijker) of deze instrumenten als bruikbaar worden ingeschat.
Vraag 3
Welke instrumenten gebruikt u bij de diagnostiek van allochtone cliënten het meest?
In de vorige enquête ronde (in 1998) is deze vraag in een open vorm gesteld en zonder de vraag naar bruikbaarheid. De toenmalige antwoorden zijn gebruikt om een checklist met instrumenten te vervaardigen (zie Inleiding). De uiteindelijke checklist omvat twee bladzijden en ruimte voor aanvullingen met niet benoemde instrumenten (zie bijlage). In de bijlage wordt voor iedere test ook de COTAN nummering vermeld. Om het gebruik van de checklist te vergemakkelijken zijn de benoemde testen ingedeeld in een viertal clusters: Capaciteit/intelligentie, Vaardigheden/aanleg, Persoonlijkheid/ gedrag/ relaties/ interessen en Klachten/beleving. Per cluster is berekend in welke mate bepaalde testen worden gebruikt. Over de groep psychologen die aangeeft een test “regelmatig” of “vaak” te gebruiken wordt ook berekend hoe de bruikbaarheid van een bepaalde test wordt beoordeeld. In de tabellen 4a t/m 4e worden de resultaten per cluster gepresenteerd. Voor ieder cluster zijn de testen gerangschikt naar de mate waarin de testen “regelmatig”of “vaak” worden gebruikt (de meest gebruikte testen worden het eerst benoemd).
- 13 -
3.2.1
Capaciteit en intelligentie
Tabel 4a geeft weer in welke mate bij de doelgroep gebruik gemaakt wordt van capaciteit en intelligentie testen. Tabel 4a geeft de gegevens over testen gericht op volwassenen en tabel 4b de resultaten over testen bedoeld voor kinderen. De non-verbale Raven heeft een duidelijke voorkeur bij de gebruikers (31% “regelmatig”of “vaak”) gevolgd door de WAIS (21%), de non-verbale CPM (15%) en de MCT-M (13%). Alleen van de Raven en de MCT-M wordt door respectievelijk meer dan 58% en 81% van de gebruikers de bruikbaarheid voor de doelgroep als “goed” beoordeeld, bij de WAIS ligt dit percentage op 18%. Tabel 4a: Gebruik en bruikbaarheid van capaciteitstesten voor volwassenen GEBRUIK (N=115) Zelden Regelmatig Vaak % % %
Vraag 3
BRUIKBAARHEID Slecht Matig Goed N % % %
(Raven Progressive matrices)
69
21
10
35
2
40
58
WAIS
(Wechsler Adult Intelligence Scale)
79
13
8
24
18
64
18
GIT
(Groninger Intelligentie Test)
82
17
2
21
30
48
22
CPM
(Coloured Progressive Matrices)
84
10
5
17
54
46
DAT
(Differentiële Aanleg Test)
85
10
5
17
60
10
MCT-M
(Multiculturele Capaciteiten Test-Middelb. Niv.)
87
4
9
15
19
81
GATB
(General Aptitude Test Battery)
97
3
1
4
60
40
LDT
(Leidse Diagnostische Test)
3
1
4
63
13
Raven a
a
97
30
25
WAIS beoordelingen omvatten zowel de “oude”als de “nieuwe”versie
In tabel 4b staan de beoordelingen van capaciteitstesten bedoeld voor gebruik bij kinderen. Respectievelijk 33% en 23% van de gebruikers geeft aan de WISC of de SON te gebruiken. De WISC kan beschouwd worden als een traditionele capaciteitstest, de SON leunt veel minder op verbale componenten. In vergelijking met de WISC, geven de gebruikers in veel ruimere mate aan de bruikbaarheid van de SON “goed” te vinden (29% versus 69%).
- 14 -
Tabel 4b: Gebruik en bruikbaarheid van capaciteitstesten voor kinderen Vraag 3
GEBRUIK (N=115) Zelden Regelmatig Vaak % % %
BRUIKBAARHEID Slecht Matig Goed N % % %
(Wechsler Intelligence Scale for Childern)
67
22
11
38
SON
(Snijders Oomen Niet verbale intelligentietest)
77
11
12
26
RAKIT
(Revisie Amsterdamse Kinder Intelligentie Test)
88
9
3
13
WPPSI
(Wechsler Preschool and Primary Scale of Intel.)
8
3
WISC
90
60
29
31
69
12
59
29
12
25
58
17
7
11
44
44
38
63
60
20
3
71
29
2
100
BOS 2-30 (Bayley Ontwikkelings Schalen)
94
4
2
TAK
95
4
1
5
97
2
1
3
(Taaltoets Allochtone kinderen)
MOS 22-82
(McCarthy Ontwikkelings Schalen)
LEM
(Leertest voor etnische minderheden)
97
3
BNT
(Basis Nivo Test)
98
1
1
12
20
In tabel 4c staan de beoordelingen van een aantal vaardighedentesten. Relatief veel gebruikt worden de BWT (20%) en de 15WT (18%). Het oordeel over de bruikbaarheid valt relatief gunstig uit voor de BWT (69%) en de BGT (71%). Hiermee vergeleken is het oordeel over de 15WT aanzienlijk minder (17%). Tabel 4c: Gebruik en bruikbaarheid van vaardigheden testen Vraag 3
GEBRUIK (N=115) Zelden Regelmatig Vaak % % %
BRUIKBAARHEID Slecht Matig Goed N % % %
BWT
(Bourdon-Wiersma Test)
80
14
6
23
3
28
69
15 WT
(Nieuwe Vijftien Woorden Test)
83
16
2
20
41
41
17
Stroop
(Kleur-Woord Test)
84
7
9
18
22
37
41
Vervolg tabel 3c TMT
(Ketentest, Trail Making Test)
86
6
8
16
5
55
40
BGT
(Bender Visual Motor Gestalt Test)
87
10
3
15
10
19
71
WCST
(Wisconsin Card Sorting Test)
7
2
10
33
33
33
CFT
(Complexe Figuren Test)
91
5
3
9
8
42
50
WMS-R (Wechsler Memory Scale-Revised)
95
3
3
7
43
29
29
NAT
(Numerieke Aanleg Test)
95
3
2
5
45
45
9
VAT
(Verbale Aanleg Test)
95
4
1
4
73
27
ADS
(Amsterdamse dementie-screeningtest)
97
1
2
3
3.2.2
Persoonlijkheid en gedrag
91
75
25
Vaak zal in de GGZ praktijk de diagnostiek van persoonlijkheid, ontwikkeling en actuele klachten nog belangrijker zijn dan het verkrijgen van inzicht in het capaciteitsniveau. Tabel 4d geeft de bevindingen weer over een aantal persoonlijkheidsvragenlijsten. Relatief veel gebruikt worden de ZAT (31%), de NPV(28%), de CBCL (24%) en de NPV-J (21%). De NVM, UCL, PMT en de MMPI kennen tussen de 15% en 20% gebruikers. Zeer opmerkelijk (vooral in vergelijking met bijvoorbeeld de oordelen over sommige capaciteitstesten) zijn de meestal vrij lage waarderingen voor wat betreft de bruikbaarheid van deze vragenlijsten, die blijkt te variëren tussen de 12% en 31%. Van een behoorlijk aantal van de
- 15 -
beoordeelde lijsten blijkt het percentage “slecht bruikbaar” de percentages “matig”of “goed” behoorlijk te overtreffen. Tabel 4d: Gebruik en bruikbaarheid van persoonlijkheids testen Vraag 3
GEBRUIK (N=115) Zelden Regelmatig Vaak % % %
BRUIKBAARHEID Slecht Matig Goed N % % %
ZAT
(Zinnen Aanvul Test)
69
20
11
36
24
51
24
NPV
(Nederlandse persoonlijkheids Vragenlijst)
72
15
13
32
34
45
20
77
9
15
27
14
55
31
CBCL
(Gedragsvragenlijst voor kinderen)
NPV-J
(Junior Nederlandse Persoonlijkheids Vrgl.)
79
15
6
24
29
59
12
NVM
(Nederlandse Verkorte MMPI)
83
7
10
19
39
36
25
(Utrechtse Coping Lijst)
83
8
9
19
47
37
17
(Prestatie Motivatie Test)
83
10
7
19
48
24
29
84
11
4
17
42
35
23
3
13
63
26
11
UCL PMT MMPI
(Minnesota Multiphasic Personality Inventory)
ABV
(Amsterdamse Biografische Vragenlijst)
TAT
(Thematic Apperception Test)
89
9
89
9
3
13
35
53
12
90
8
3
12
55
36
9
NEO-FFI (NEO Five Factor Inventory)
90
7
3
11
21
43
36
FRT
(Familie Relatie Test)
90
5
4
10
17
61
22
BIT
(Beroepen-Interessetest)
93
5
2
8
50
33
17
97
1
3
4
20
60
20
SIW
(Schaal voor Interpersoonlijke Waarden)
Rorschachtest
3.2.3
Klachten en problemen
Minstens zo belangrijk, als de bovenbesproken persoonlijkheidstesten, zijn in de GGZ vragenlijsten die een toestandsbeeld trachten vast te leggen op het gebied van ervaren klachten of problemen. Relatief weinig verschillende vragenlijsten op dit gebied zijn genoemd in de vorige enquête. De SCL-90 blijkt de meest gebruikte klachtenlijst te zijn (21%), maar erg enthousiast over de bruikbaarheid bij allochtone cliënten/patiënten zijn de gebruikers niet. 68% geeft als beoordeling “matig bruikbaar”. Tabel 4e: Gebruik en bruikbaarheid van klachten vragenlijsten Vraag 3
GEBRUIK (N=115) Zelden Regelmatig Vaak % % %
BRUIKBAARHEID Slecht Matig Goed N % % %
SCL-90 (Klachtenlijst)
81
10
9
21
14
68
18
BDI
(Becks Depressieschaal)
92
5
3
9
20
60
20
UBOS
(Utrechtse Burnout Schaal)
97
2
2
4
33
50
17
SVL
(Schok Verwerkings Lijst)
97
2
2
3
33
33
33
HTQ
(Harvard Trauma Questionaire)
100
0
Voor wat betreft de bruikbaarheid van diagnostische instrumenten kan samenvattend worden gesteld, dat het vooral de non-verbale testen zijn waar de deelnemers aan de enquête relatief vaak van aangeven dat het bruikbare instrumenten zijn. Deze uitkomst ondersteunt de
- 16 -
bevindingen van Verboom (2001) in een hoofdstuk over psychodiagnostisch onderzoek bij allochtonen. De testen die in deze categorie vallen behoren bijna altijd tot het cluster capaciteits/vaardighedentest. Vooral in de GGZ zal echter ook vaak behoefte bestaan voor het inventariseren van persoonlijkheids- of ontwikkelingsproblematiek of het meten van klachten. De beoordeelde testen die in deze laatstgenoemde clusters vallen, scoren in het algemeen opvallend laag op het gebied van bruikbaarheid bij de allochtone cliënt/ patiënt. Waarom het gebruik van de testen bij de allochtone groep problemen geeft en de aard van deze problemen, komt aan bod bij de volgende vragen van de enquête. 3.3
Ervaren problemen bij de psychodiagnostiek van allochtonen
Aan dit onderwerp, dat tot de kern van het onderzoek behoort, is aandacht besteed via twee vragen: (1) een algemene vraag of problemen worden ervaren; en (2) een vraag naar de specifieke problemen. Bij die laatste vraag wordt gebruik gemaakt van de informatie op dit gebied, zoals die beschikbaar is gekomen op basis van een open vraag in de genoemde eerdere enquête. De in die enquête genoemde problemen zijn geclusterd en als aparte lijstjes opgenomen in de huidige enquête.
Vraag 4
Ervaart u problemen bij de diagnostiek van allochtone cliënten?
Een duidelijk bevestigend antwoord geeft 55% van de deelnemers op deze vraag. Van de overige deelnemers geeft minder dan 4% aan geen problemen te ervaren bij de psychodiagnostiek bij allochtone cliënten. Deze cijfers illustreren het belang om aan dit thema regelmatig aandacht te besteden. De erop volgende vraag biedt de mogelijkheid om de gebieden te identificeren waarop deze problematiek het meest gevoeld wordt. Tabel 5: Problemen bij de diagnostiek van allochtone cliënten
N
%
ja
61
55,0
soms
46
41,4
nee
4
3,6
111
100,0
Vraag 4
Totaal
Vraag 5
Indien problemen, welke problemen ervaart u?
De problemen zoals die in de vorige enquête naar voren zijn gekomen, zijn in dit onderzoek ondergebracht in drie clusters: (1) taalproblemen, (2) cultuurverschillen, en (3) problemen met de testen. De volgende drie tabellen geven de aantallen weer waarin specifieke problemen door de deelnemers zijn aangegeven als problematisch. Eigenlijk worden alle opgesomde problemen wel door substantiële aantallen psychologen herkend, maar overduidelijk blijkt dat de problematiek met name wordt gevoeld in relatie met taal (gebrekkige kennis van het Nederlands met alle gevolgen van dien) en problemen met het gebruiken van testen die onvoldoende zijn afgestemd op de doelgroep.
- 17 -
Tabel 6a: Ervaren taalproblemen bij de psychodiagnostiek van allochtone cliënten a
Ja
%
Kennis van het Nederlands te gering
84
73,0
Inhoud van de test is niet cultuurvrij
67
58,3
Sommige items worden niet goed begrepen
58
50,4
Te ingewikkeld taalgebruik in de test
53
46,1
Test instructies worden niet goed begrepen
45
39,1
Interpretatie van antwoorden geeft problemen
45
39,1
Taalproblemen
a
Meer dan één antwoord was mogelijk
Tabel 6b: Ervaren cultuurgerelateerde problemen bij de psychodiagnostiek van allochtone cliënten a
Ja
%
Begrippen verschillen in betekenis
44
38,3
Normen en waarden verschillen
43
37,4
Onbekendheid met testen
29
25,2
Psychotische beleving is anders
17
14,8
Acceptatie van vrouwelijke testleider
14
12,2
Cultuurverschillen
a
Meer dan één antwoord was mogelijk
Tabel 6c: Ervaren methodologische problemen bij de psychodiagnostiek van allochtone cliënten
%
Niveau inschatting is moeilijk
59
51,3
Geen aangepaste normen
57
49,6
Persoonlijkheidsonderzoek is moeilijk
54
47,0
Interpretatie van de uitkomsten
50
43,5
Niet voldoende materiaal
43
37,4
a
3.4
a
Ja
Problemen met tests
Meer dan één antwoord was mogelijk
Behoefte aan instrumenten voor de psychodiagnostiek bij allochtonen
Ook deze vraagstelling wordt onderzocht via geclusterde lijstjes op basis van de informatie verkregen via open vragen in de vorige enquête. De antwoorden op deze vraagstelling kunnen vooral nuttig blijken in combinatie met de antwoorden op vraag 3, bijvoorbeeld bij de formulering van actiepunten om gericht de mogelijkheden voor psychodiagnostiek bij allochtone cliënten te verbeteren. Voor aanvullende informatie wordt daarnaast navraag gedaan naar de cliëntgroepen waarvoor de gevoelde behoefte het meest aanwezig is.
Vraag 6
Aan welke testen (naast wat u al gebruikt) heeft u behoefte bij de diagnostiek van allochtone cliënten?
- 18 -
Navraag wordt gedaan door middel van een drietal lijstjes waarin de testen (zie boven) zijn gerubriceerd: (1) Capaciteit, (2) Persoonlijkheid en gedrag, en (3) Klachten. Tabel 7a: Ervaren behoefte aan instrumenten voor capaciteitsmetingen a
Ja
%
Intelligentie tests
62
53,9
Geheugentests
33
28,7
Taalbeheersing Nederlands
32
27,8
Non-verbale tests
30
26,1
Leerproblemen
20
24,1
Aandachttests
22
19,1
Capaciteit
a
Meer dan één antwoord was mogelijk
Tabel 7b: Ervaren behoefte aan instrumenten voor persoonlijkheid en gedrag a
Ja
%
Sociaal-emotioneel functioneren
66
57,4
Coping
50
43,5
Cultuur / acculturatie
36
31,3
Persoonlijkheidstests voor kinderen
33
28,7
Interesselijst
16
13,9
Persoonlijkheid en gedrag
a
Meer dan één antwoord was mogelijk
Tabel 7c: Ervaren behoefte aan instrumenten voor de diagnostiek van klachten a
Ja
%
Klachtenlijst in de moedertaal van de cliënt
40
34,8
Posttraumatische stress symptomen
34
29,6
Neuropsychologische tests
31
27,0
Depressie
29
25,2
Somatische klachten
23
20,0
Klachten/problemen
a
Meer dan één antwoord was mogelijk
Intelligentietesten en instrumenten voor het in kaart brengen van het sociaal-emotioneel functioneren en coping blijken hoog op de verlanglijstjes van de deelnemers te scoren. Verder blijkt er duidelijk behoefte aan diverse klachtenlijsten in de moedertaal van de cliënt.
Vraag 7
Voor welk land(en) van herkomst of voor welke culturele groepering(en) is deze behoefte voor u het grootst?
Deze vraag wordt in een open vorm gesteld, waarbij er ruimte is voor maximaal drie te benoemen groeperingen (in de tabel benoemd als N1, N2 en N3).
- 19 -
Tabel 8: Ervaren behoefte aan instrumenten voor regio van herkomst van cliënt
N1
N2
N3
Totaal
Niet gespecificeerd
26
36
72
134
Afghanistan
2
2
1
5
Afrika
6
4
2
12
Afrika (Noord)
1
0
1
2
Landen/groepering
Angola
1
0
0
1
Arabisch
5
2
2
9
Asielzoekers
1
0.
1
2
Azië
0
2
1
3
Caraïben
0
2
1
3
China
0
1
0
1
Eritrea/Libië/Siera Leone
0
1
0
1
Frans
0
1
0
1
India
0
0
1
1
Indonesië
1
0
0
1
Indonesië (Ambon)
1
0
0
1
Iran/Irak
1
4
4
9
Macedonië
0
1
0
1
Marokko
25
25
6
56
Mediterraan
4
1
0
5
Oost-blok
0
0
1
1
Polen
1
0
0
1
Molukken
0
2
0
2
Roemenië
4
1
0
5
Roma's
0
1
0
1
Somalië
0
0
5
5
Suriname/Antillen
2
6
10
18
Suriname (Hindoestaans)
0
0
1
1
Syrië
0
1
0
1
Turkije
29
18
4
51
Turkije (Koerden)
1
0
0
1
Turkije (Syrisch-orthodox)
0
1
0
1
vrm. Joegoslavië
2
2
2
6
vrm. Sovjet-unie
1
2
0
3
Zuid-Amerika Totaal
1
0
0
1
115
115
115
345
De tabel toont een enorme verscheidenheid in groepen en landen van herkomst, maar de cliënten afkomstig uit Marokko en Turkije overheersen. Dit laatste past bij demografische gegevens waarbij deze groepen (naast de cliënten met een Surinaamse/Antilliaanse achtergrond) landelijk het meest vertegenwoordigd zijn. 3.5
Informatiebehoefte over psychodiagnostiek bij allochtonen
Evenals in de vorige enquête zijn twee vragen geformuleerd, over de behoefte aan een documentatiebestand dat te gebruiken zou zijn in het kader van uit te voeren psychodiagnos-
- 20 -
tiek bij allochtone cliënten. De eerste vraag gaat over die behoefte in het algemeen en de andere vraag gaat over de wenselijkheid deze documentatie via het internet beschikbaar te stellen.
Vraag 9
Zou u een gegevensbestand over instrumenten in gebruik bij de diagnostiek van allochtone cliënten willen raadplegen?
De behoefte aan een dergelijke psycho-diagnostische gerichte documentatie lijkt overduidelijk aanwezig, voor slechts enkele deelnemers hoeft dit niet (zie tabel 9). Tabel 9: Raadplegen van informatie vraagbaak
Ja
%
ja
92
80,0
misschien
18
15,7
nee
4
3,5
114
100,0
Informatiebestand
Totaal
Vraag 10
Zou u een gegevensbestand over de diagnostiek van allochtone patiënten / cliënten ook via Internet willen raadplegen?
Niet iedereen, maar toch wel een duidelijke meerderheid, zou de genoemde documentatie ook via een internetverbinding willen raadplegen Tabel 10: Raadplegen van informatie vraagbaak via Internet
Ja
%
ja
86
74,8
misschien
21
18,3
5
4,3
112
100,0
Internet
nee Totaal
3.6
Achtergrondgegevens van de deelnemers aan de enquête
Diverse achtergrondgegevens van de deelnemers zijn verzameld. Doel daarbij is onder andere het verwerven van meer inzicht in de werkvelden en cliëntengroepen waar de deelnemers in contact komen met de allochtone cliënten. Bij de eventuele ontwikkeling van nieuwe instrumenten of bij de verspreiding van informatie of documentatie over psychodiagnostiek is het van belang deze activiteiten te kunnen richten op de wensen zoals die leven per werksetting.
Vraag 8
Wat is de voornaamste problematiek bij uw allochtone cliëntengroep of in welk kader pleegt u diagnostiek?
- 21 -
Een drietal lijstjes is gebruikt om de kaders en de daarmee verbonden problematiek van de doelgroep, in kaart te brengen: (1) Opleiding en selectie, (2) Leren en opvoeding en (3) Geestelijke gezondheid. Tabel 11a: Consultatiekader opleiding a
Ja
%
Schooladvies
35
30,4
Leerproblemen
29
25,2
Loopbaanadvisering
25
21,7
Personeelsselectie
15
13,0
Ja
%
Gedragsproblemen
57
49,6
Ontwikkelingsachterstand
45
39,1
Sociale problematiek
40
34,8
Opvoedingsproblemen
36
31,3
Aanpassingsproblemen
34
29,6
Opleiding en selectie
a
Meer dan één antwoord was mogelijk
Tabel 11b: Consultatiekader opvoeding Leren en opvoeding
a
a
Meer dan één antwoord was mogelijk
- 22 -
Tabel 11c: Consultatiekader GGZ a
Ja
%
Psychiatrische stoornissen
50
43,5
Posttraumatische stress
41
35,7
Dementie/cognitieve problemen
24
20,9
Neurologische problematiek
24
20,9
Verslavingsproblematiek
12
14,8
Burn-out
9
7,8
Eetproblemen
8
7,0
GGZ
a
Meer dan één antwoord was mogelijk
De drie clusters zijn alle drie behoorlijk vertegenwoordigd, maar problematiek op het gebied van de geestelijke gezondheid (zoals psychiatrische problematiek, gedrag, opvoedings- en sociale problemen) overheerst. Voor een deel valt de in het cluster “opleiding” genoemde categorie leerproblemen ook binnen het GGZ werkveld. Bij de bespreking van vraag 13 (over de instelling waar gewerkt wordt) worden de resultaten belicht, indien deze nog meer worden toegespitst op de deelnemers die expliciet aangaven in een aan de GGZ-zorg gerelateerde instelling te werken.
Vraag 11
Leeftijd van de allochtone cliëntengroep waarmee u het meeste werkt?
De tabel laat zien dat het meest gewerkt blijkt te worden met adolescenten (23,2%) en volwassenen (62,5%). Tabel 12: Leeftijd cliëntengroep
Ja
%
00-05
2
1,8
06-12
14
12,5
13-18
26
23,2
19-30
21
18,8
31-50
37
33,0
> 50
12
10,7
Totaal
112
100,0
Leeftijdcategorie doelgroep
Vraag 12
In welk werkveld zijn uw contacten met allochtone cliënten het beste onder te brengen?
De meeste deelnemers (meer dan 40%) zijn werkzaam binnen de gezondheidszorg. Scholing, arbeid & organisatie en beroepskeuze vertegenwoordigen tezamen een hiermee qua omvang vergelijkbare categorie. Deze uitkomst bevestigt het beeld dat ook bij vraag 8 (over de soort hulpvraag) naar voren komt, waarbij vaak GGZ problematiek wordt genoemd (zie blz. 23).
- 23 -
Tabel 13: Werkveld
Werkveld
Ja
%
gezondheidszorg
48
42,1
scholing
17
14,9
arbeid & organisatie
15
13,2
beroepskeuze
10
8,8
justitie
17
14,9
overig
7
6,1
83
100,0
Totaal
3.7
Werkveld GGZ en de genoemde mate van problematiek
De antwoorden op de vragen 13, 14 en 15 over respectievelijk de instelling, regio en functie van de deelnemer, leveren vrij uitgebreide tabellen op. Gezien het beoogde toepassingsgebied van het onderzoek (met name de geestelijke gezondheidszorg) beperken we de presentatie tot de vraag bij welke soort instelling er wordt gewerkt. In Bijlage A staan de verschillende instellingen benoemd zoals de deelnemers zelf hebben aangegeven daarbij werkzaam te zijn. De instellingen zijn in deze tabel gegroepeerd in drie clusters: (1) werkveld omvat voornamelijk advisering, (2) werkveld omvat gemengde activiteiten, zoals advisering, gezondheidszorg en geestelijke gezondheidszorg, en (3) duidelijk GGZ. Zo ingedeeld blijkt ongeveer 13% van de deelnemers in cluster 1 werkzaam, 44% in cluster 2 en 43% in het derde cluster.
40
30
20
Frequency
10
Figuur 1: Verdeling van het totaal aantal genoemde problemen rond de psychodiagnostiek van allochtone cliënten 0 0,0 2,5 5,0 7,5 10,0 12,5 15,0 17,5 20,0 (N=115). Vraag 5: problemen som-score
De cluster indeling van de instellingen van de deelnemers (zie bijlage A) maakt het mogelijk clustergericht te analyseren of de benoemde problematiek rond de psychodiagnostiek van allochtone cliënten aan deze clusters gerelateerd is. Daartoe zijn eerst de genoemde problemen (taalproblemen, cultuurverschillen en problemen met tests, zie blz. 14) zoals die in vraag 5 aan de deelnemers zijn gepresenteerd per deel-
- 24 -
Vraag 6: Gemiddelde somscores
nemer opgeteld, zodat een gemiddelde “probleemscore” per instellingscluster kan worden 3,0 berekend. 1 Figuur 1 laat de verdeling zien van deze totale probleemscore voor alle deelnemers. Gemiddeld werden per deelnemer2,5in vraag 5 bijna 8 probleem-items aangekruist (Gem.=7,9; sd=4,6), maar figuur 1 laat zien dat een score van 10 of meer (maximaal was 19 mogelijk) ook bijzonder vaak voorkwam. 2,0 De gemiddelde deelnemer herkent blijkbaar veel van de benoemde problemen, maar varieert dat wellicht nog per instellingscluster? Of nog specifieker geformuleerd: komt de problematiek in het GGZ cluster overeen met het algemene beeld van de geënquêteerde groep of 1,5 wijkt het daarvan af? Figuur 2 laat daartoe de verdelingen van de somscores zien ingedeeld volgens de drie instel1,0 lingsclusters. Capaciteit ,5 Persoonlijkheid 0,0
Klachten Advisering
Gemengd
GGZ
Instellingscluster
20
Vraag 5: som probleemscore
15
10
5 Figuur 2: Verdeling van het totaal aantal genoemde problemen (vraag 5) per instellingscluster.
De resultaten worden gepresenteerd in de vorm van “box-plots” (Naast de mediaan geeft het 0 rode gebied, de box, de range weer waarbinnen 50% van de deelnemers van het betreffende GGZ cluster heeft gescoord, de “whiskers” Advisering geven deGemengd totale range van spreiding weer). De gemiddelden en medianen van de drie instellingsclusters ontlopen elkaar niet veel en Instellingscluster verschillen niet significant (F[2,112]=.453, p= n.s.). Blijkbaar wordt de aard van de problematiek in min of meer de zelfde mate gevoeld door alle psychologen betrokken bij de diagnostiek van allochtonen cliënten. Geldt het ook voor de bij vraag 6 gemelde wensen (voor verbetering van het diag-nostische instrumentarium) dat de instellingsclusters op dit gebied niet veel van elkaar verschillen? Figuur 3 geeft over deze vraag enig uitsluitsel. De maximale score per testcategorie (capaciteit, persoonlijkheid/gedrag en klachten) is respectievelijk 7, 6 en 6. N=
15
51
1
49
Bijlage B toont de resultaten van een betrouwbaarheidsanalyse over alle 19 genoemde problemen van vraag 5. De analyse laat zien dat de waarde van de betrouwbaarheidscoëfficent Chronbach’s alpha .82 bedroeg (ruim voldoende). De item-totaal correlaties laten zien dat eigenlijk alleen het probleem “Psychotische beleving is anders” geen duidelijke relatie met de somscore toont.
- 25 -
Figuur 3: Gemiddelde somscore van instrumentatie wensen per soort test (vraag 6) en per instellingscluster.
Het blijkt dat de minste wensen worden aangegeven door het “adviseringscluster”, met name als het gaat over de diagnostiek van klachten (F[2,112]= 3.410, p< .05). Het aantal wensen in het “gemengde cluster” en het “GGZ-cluster” ontloopt elkaar niet zoveel, hoewel de meeste wensen worden aangegeven door het gemengde cluster. 3.8
Opmerkingen door de deelnemers aan de enquête
De enquête geeft naast de ruimte om meer algemene opmerkingen te plaatsen ook gelegenheid de vraagrubrieken aan te vullen. Vraag 5 ging over probleemgebieden bij het verrichten van psychodiagnostiek bij allochtonen. Naast de problematiek die in deze vraag is opgenomen (zie tabel bij vraag 5) worden de volgende aanvullingen gegeven: Tabel 14a:
Aanvulling op de vraag naar de problematiek bij de psychodiagnostiek bij allochtone cliënten
Vraag 5
Taalproblemen • Bij inzet van een tolk kan het onduidelijk zijn wat deze precies vertaalt. Cultuurverschillen • Genoemd in de vraagrubriek is “vrouwelijke testleider”, maar ook een mannelijke testleider kan in sommige omstandigheden cultureel “gevoelig”liggen. • Vanuit de eigen culturele achtergrond is de cliënt soms volkomen onbekend met het materiaal of heeft geen scholing gehad. • De wijze waarop een oudere cliënt tegemoet getreden wordt (kan worden) bijvoorbeeld bij het stellen van vragen.
Vraag 6 vraagt naar wensen op het gebied van de psychodiagnostische instrumentatie, naast de thema’s zoals die in de tabel bij vraag 6 staan opgesomd, worden de volgende onderwerpen genoemd: Tabel 14b: Aanvulling op de vraag naar de wensen op het gebied van diagnostisch materiaal
Vraag 6
Capaciteiten • Onbekendheid over het taalontwikkelingsniveau in de moedertaal van de cliënt. • Onbekendheid van de mate van culturele integratie van de cliënt. Persoonlijkheid/gedrag • Het kunnen meten van een persoonlijkheidsstoornis, bijvoorbeeld analoog aan de SCID-II. Klachten • Het kunnen meten van DSM-IV As I en II problematiek bij volwassenen cliënten. • Een gedragsvragenlijst voor ouders. • Een vertaalde CBCL (gedragvragenlijst voor kinderen).
- 26 -
Vraag 8 gaat over het diagnostische kader waarin de psychodiagnostische activiteiten plaatsvonden. De kaders zoals die in de tabel bij vraag 8 zijn gerubriceerd worden met de volgende indicaties aangevuld: Tabel 14c: Aanvulling op de vraag naar het consultatieve kader
Vraag 8
Opleiding en Selectie • Ontwikkelingsniveau en herplaatsing. • Rapportage Pro Justitia. • Indicatie sociale werkvoorziening. Leren en opvoeding • Familie/gezinsproblematiek. • Pro Justitia. • Strafzaken. GGZ • Begeleiding/zorg bij dagbesteding en huisvesting. • Gevolgen blootstelling oplosmiddelen. • Seksuele problematiek bij mannen • Acceptatie problematiek bij somatische aandoeningen • Justitie • Somatische, somato-psychische en psychosomatische klachten • Diabetisch problematiek • Mogelijke aanwezigheid ADHD, PDD-nos e.d • Depressie, trauma met name van seksueel geweld
- 27 -
4
DISCUSSIE
Is zoals De Jong zich afvroeg in het Maandblad Geestelijke Volksgezondheid: “Psychodiagnostiek bij allochtonen: vragen om moeilijkheden?” (De Jong, 1996). Of zijn er voldoende mogelijkheden voorhanden voor een verantwoorde praktijkvoering? Aandacht voor dit soort vragen en de praktijk van psychodiagnostiek bij allochtone cliënten/patiënten heeft al vele jaren de aandacht van onderzoekers, testconstructeurs, psychodiagnostici en andere testgebruikers. Een belangrijke publicatie op dit gebied is bijvoorbeeld het rapport “Toepasbaarheid van psychologische tests bij allochtonen” (Hofstee et al., 1990) uitgegeven door het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR). Dit rapport beschrijft de uitkomsten van een studie naar onder meer het voorkomen van ongewenste bias in taalgebruik van een serie veel gebruikte tests in Nederland en doet een aantal aanbevelingen tot verbetering. Vrij recent is aan de implementatie van deze richtlijnen nog aandacht besteed in een publicatie van het LBR en de sectie interculturalisatie van het NIP: “Deskundigen over het testen van minderheden” (Bochhah, Kort, Seddik, & van de Vijver, 2001). In het bestek van 11 jaar tussen deze twee publicaties, zijn rond dit thema ook een aantal relevante dissertaties verschenen. Zonder volledig te willen zijn kunnen bijvoorbeeld de studies genoemd worden van Van Leest (1997) over persoonlijkheidsmeting bij allochtonen en die van Te Nijenhuis (1997) over de vergelijkbaarheid van testscores bij immigranten en autochtone Nederlanders. De uitgave bij Swets & Zeitlinger door Bleichrodt en Van de Vijver (2001) over de mogelijkheden en beperkingen van de diagnostiek bij allochtonen is in dit kader zeker vermeldenswaard, maar ook de (soms felle) discussie die in het NIP-tijdschrift “De Psycholoog” is gevoerd over het praktische en verantwoorde testgebruik bij allochtonen, levert een waardevolle en interessante bijdrage aan het verhelderen van de problematiek op dit gebied (zie onder meer: Van de Berg & Van Leest, 1999; 2000; Tellegen, 2000 en Te Nijenhuis & Evers, 2000a, 2000b). In 1997 kreeg ook een andersoortig initiatief gestalte. Hulpverleners van de toenmalige RIAGG in Utrecht die betrokken waren bij de diagnostiek van allochtone cliënten startten een overleg om, met collega’s uit diverse instellingen, praktijkervaringen en kennis uit te wisselen met als doel de mogelijkheden en de kwaliteit van de diagnostiek bij deze doelgroep te verbeteren. Onder de noemer Platform Psychodiagnostiek bij Vluchtelingen en Migranten (PPMV) werden diverse initiatieven ondernomen, zoals studiemiddagen met deskundigen, proefstudies met instrumenten in ontwikkeling en een enquête in 1998 onder psychodiagnostisch werkenden en psychologen. Doel van deze toenmalige enquête was om een duidelijker beeld te verwerven van de eventuele problemen rond de diagnostiek bij allochtonen in de dagelijkse praktijk van de hulpverlening. Daarnaast maakte deze enquête het mogelijk om eventuele wensen op het gebied van bestaande of nog te ontwikkelen testen te inventariseren. De uitkomsten van de enquête in 1998 maakte duidelijk dat veel van de deelnemers problemen ervaarden bij de diagnostiek van allochtonen en een behoorlijk lijst van aandachtspunten kon worden verzameld. Vanwege het open karakter van de enquêtevragen en de selectie van de deelnemende psychologen (congres deelnemers) bleef echter onduidelijk in welke mate de gesignaleerde problematiek representatief was voor de praktijk van psychologen die betrokken zijn bij de diagnostiek van allochtonen. Helderheid hierover verwerven was een belangrijke doelstelling van de huidige studie, een nieuwe enquête werd uitgevoerd met een meer representatieve steekproef en met hoofdzakelijk gesloten antwoordcategorieën.
- 28 -
Op basis van de gerapporteerde resultaten blijkt onder meer dat: (1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
Ongeveer 30% van de NIP-geregistreerde psychologen aangeeft in meer of mindere mate betrokken te zijn bij de diagnostiek van allochtone cliënten en van deze groep beaamt meer dan de helft de vraag problemen te ervaren bij deze diagnostiek. Een conclusie kan daarom zijn dat het onderwerp van de enquête nog zeker relevant is voor de dienst- en hulpverlenende praktijkvoering en dat blijkt ook wel uit de spontane reacties van de telefonisch benaderde deelnemers. Velen hebben hun instemming uitgesproken met het doel van de enquête uit en het verzoek om deelname vroeg opvallend weinig overredingskracht. Het percentage geretourneerde enquêtes ligt boven de 70% (zonder het gebruik van reminders) en regelmatig worden aanvullende opmerkingen op de vragenlijst genoteerd of wordt verwezen naar mogelijk bronnen van expertise. De deelnemers als groep rapporteren gebruikservaring te hebben met een behoorlijk aantal van de in de enquête opgenomen tests (zie de bijlage). Dat wil echter niet zeggen dat de gebruikers ook erg enthousiast zijn over hun ervaringen met deze instrumenten. Ingedeeld naar de beoogde meetintententie (capaciteit, vaardigheden, persoonlijkheid/gedrag en klachten) blijkt dat de meest bruikbare tests in de rubriek “capaciteit/intelligentie” worden genoemd. Dit gaat eigenlijk alleen op voor enkele van de zogenaamde non-verbale instrumenten als de RAVEN, SON en voor de MCT-M (met respectievelijk 58%, 69% en 81% beoordeelde bruikbaarheid als “goed”) in tegenstelling tot bijvoorbeeld de WAIS en de WISC (met respectievelijk 18% en 29% “goed”). Zonder uitzondering worden de tests uit de rubrieken “persoonlijkheid/gedrag”, en “klachten” altijd door minder dan 40% (en meestal door veel minder) van de deelnemers beoordeeld als “goed”. De vragen naar welke problemen ervaren worden in de diagnostiek bij allochtonen leveren een breed gedragen instemming op met de meeste van de gerubriceerde probleem-items. Communicatieproblemen, cultuurverschillen en methodologische problemen blijken allemaal relevant. De meest benoemde problemen blijken gerelateerd aan de ervaren te gebrekkige kennis van het Nederlands van de allochtone cliënten. Instructies en test-items blijken slecht begrepen te worden. Ook wordt aangegeven dat er onzekerheid is over de wijze van interpretatie van testresultaten, onder meer door het ontbreken van bij de cliëntengroep passende normen. Wensen op het gebied van diagnostische instrumenten worden benoemd voor veel gebieden, met name blijkt er behoefte aan beter bruikbare tests voor intelligentie, sociaal-emotioneel functioneren, coping en klachtenlijsten in de moedertaal van de cliënt. De lijst van specifieke groepen van cliënten waarvoor betere instrumenten gewenst worden, toont vooral de enorme variëteit en heterogeniteit van het cliëntenbestand waarmee de deelnemers in hun diagnostische praktijk geconfronteerd worden. Hoewel relatief vaak cliënten afkomstig uit Turkije, Marokko, Suriname en Afrikaanse landen worden genoemd, omvat de lijst tientallen te onderscheiden groepen. De vraag naar het consultatieve kader laat een behoorlijke verscheidenheid zien in de problematiek waarbij de diagnostische hulp van de deelnemers hulp wordt ingeroepen. Vaak is er sprake van gedragsmatige- en/of psychiatrische problematiek. Veel deelnemers (80%) hebben aangegeven interesse te hebben in meer informatie over de diagnostiek bij allochtonen en 86% vermeldt dat ook via internet te willen raadplegen.
- 29 -
5
AANBEVELINGEN VOOR DE GGZ
De meeste deelnemers aan de enquête zijn werkzaam in een GGZ-instelling of in een ander verband betrokken bij GGZ hulpverlening. Ook de meest genoemde consultatieve kaders (zoals gedragsmatige- en/of psychiatrische problematiek) liggen duidelijk op het terrein van de GGZ-hulpverlening. De beschreven enquête resultaten kunnen daarom als een goede basis beschouwd worden voor de tracering van knelpunten in de psychodiagnostische GGZ praktijk. Gegeven de conclusies zoals besproken in het hoofdstuk discussie, richten de aanbevelingen zich op twee aandachtspunten: (I) (II)
Het meer toegankelijk maken van informatie over psychodiagnostiek bij allochtonen ten dienste van GGZ-hulpverleners; en Het ondersteunen van initiatieven gericht op de verbetering van diagnostische instrumenten of diagnostische procedures voor gebruik bij allochtone cliënten.
Ad I Een aanzienlijk deel van de deelnemers aan de enquête heeft aangegeven problemen te ondervinden bij de uitvoering van psychodiagnostiek bij allochtone cliënten. De verscheidenheid in de geregistreerde aard van die problemen, gekoppeld aan de heterogeniteit van de allochtone doelgroep en gegeven de variëteit aan consultatieve kaders waarbij diagnostiek in het geding is, maakt de aanpak van deze problematiek niet eenvoudig. Er is en er wordt in Nederland regelmatig onderzoek op dit gebied verricht dat van nut kan zijn voor de hulpverleningspraktijk, maar gegeven de vaak unieke combinatie van biografische cliëntaspecten, de complexe aard van de aangemelde problematiek en de gemelde schaarste aan bruikbare diagnostische middelen zal de te hanteren diagnostische strategie vaak veel aandacht eisen. Aanbevolen wordt dat GGZ-Nederland in samenwerking met MIKADO (het landelijke kenniscentrum op het gebied van de interculturele geestelijke gezondheidszorg) vorm geeft aan een gecoördineerde wijze van informatie over in de GGZ-praktijk succesvol gebleken diagnostische strategieën, speciaal voor gebruik door hulpverleners die betrokken zijn bij de psychodiagnostiek van allochtonen cliënten. Het ondersteunen van een toegankelijk informatie bestand (een vraagbaak) met bijvoorbeeld verwijzingen naar relevante bronnen, casus beschrijvingen en gebruikerservaringen met diverse diagnostische instrumenten of procedures, zou voor de individuele diagnosticus in het veld een waardevolle hulp kunnen zijn. De deelnemers aan de enquête hebben aangeven zo’n vraagbaak op prijs te stellen en via internet te willen benaderen. Ad II De meeste tests waarmee de deelnemers ervaring hebben opgedaan in de diagnostische praktijk bij allochtone cliënten, scoren niet echt hoog qua ervaren bruikbaarheid. Het meest positief zijn de uitspraken over enkele non-verbale of op de doelgroep afgestemde capaciteittests. Op het gebied van de persoonlijkheid, gedrag en klachten overheersen de bruikbaarheidscores “slecht bruikbaar” en “matig bruikbaar”. Deze situatie is voor een gezonde GGZ-praktijk op zijn minst onhandig. Zoals op het gebied van de capaciteitstests instrumenten zijn ontwikkeld vanuit een multicultureel perspectief, zou dat ook voor de diagnostiek van persoonlijkheid, gedrag en klachten een welkome aanvulling kunnen zijn. Aanbevolen wordt dat GGZ-Nederland, nog meer dan voorheen, een stimulerende rol gaat vervullen in de ontwikkeling van instrumenten en diagnostische procedures die minder afhankelijk zijn van het taalvaardigheidsniveau van de allochtone cliënt, maar wel een betrouwbaar beeld kunnen geven van de kenmerken van de aangemelde problematiek. Het kunnen beschikken over een degelijk basisinstrumentarium kan ook
- 30 -
waardevol zijn bij evaluatiestudies naar de uitkomsten van behandelingen bij deze doelgroep en kan langs die weg bijdragen aan de kwaliteit van de GGZ zorg.
- 31 -
6
LITERATUUR
Berg, R. v. d. & Leest, P. v. (1999). Praktisch testgebruik bij allochtonen. Wanneer zinnig, nuttig, of waardeloos? De Psycholoog, 34, 256-260. Berg, R. v. d. & Leest, P. v. (2000). Het testen van allochtonen: zorgvuldigheid een voorwaarde. De Psycholoog, 35, 172-174. Bleichrodt, N. & Vijver, F. v. d. (2001). Diagnostiek bij allochtonen: mogelijkheden en beperkingen van psychologische tests. Lisse: Swets en Zeitlinger. Bochhah, N., Kort, W., Seddik, H., & Vijver, F. v. d. (2001). Deskundigen over het testen van minderheden Rotterdam: Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR); Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), sectie interculturalisatie. Evers, A. & Nijenhuis, J. t. (1999). Liever speciale dan traditionele cognitieve capaciteitentests voor allochtonen? Een vergelijking. De Psycholoog, 35, 250-255. Evers, A., Vliet-Mulder, J. C. v., & Groot, C. J. (2000). Documentatie van tests en testresearch in Nederland. Deel 1 en 2. Amsterdam/Assen: Van Gorcum. Evers, A., Zaal, J. N., & Evers, A. K. (2002). Ontwikkelingen in het testgebruik van Nederlandse psychologen. De Psycholoog, 35, 54-61. Hofstee, W. K. B. (1990). Toepasbaarheid van psychologische tests bij allochtonen. De Psycholoog 291-294. Hofstee, W. K. B., Campbell, W. H. , Eppink, A., Evers, A., Joe, R. C., Koppel, J. M. H. v. d., Zweers, H., Choenni, C. E. S., Zwan, T. J. v. d., & Berg, R. v. d. (1990). Toepasbaarheid van psychologische tests bij allochtonen (Rep. No. LBR-reeks, nr. 11). Rotterdam: Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR). Jong, J. T. V. M. d. (1996). Psychodiagnostiek bij allochtonen: vragen om moeilijkheden? Maandblad Geestelijke Volksgezondheid 483-496. Leest, P. v. (1997). Persoonlijkheidsmeting bij allochtonen. De gebruikswaarde van persoonlijkheidsvragenlijsten bij selectie van allochtonen. Lisse: Swets en Zeitlinger. Nijenhuis, J. t. (1997). Comparability of test scores for immigrants and majority group members in the Netherlands. Vrije Universiteit, Amsterdam. Nijenhuis, J. t. & Evers, A. (2000a). De adviezen van Van den Berg en Van Leest (1999) voor testgebruik bij allochtonen. Zinnig of nutteloos? De Psycholoog, 35, 169-171. Nijenhuis, J. t. & Evers, A. (2000b). Is een wetenschappelijke benadering van testgebruik bij allochtonen onverantwoord? Een reactie op Tellegen (2000). De Psycholoog, 35, 327-332. Rietel-Franken, M., Klei, A. v. d. , Zeegers, W., & Zut, E. (2000). Psychologen adresboek 2000-2001. Amsterdam: Nederlands Instituut van Psychologen. Tellegen, P. J. (2000). Verantwoord testgebruik bij allochtonen: Een reactie. De Psycholoog, 35, 231-235. Verboom R. (2002). Psychodiagnostisch testonderzoek bij migranten. In E. v. Meekeren, A. Limburg-Okken & R. May (Red.) Culturen tussen psychiatriemuren. Amsterdam: Boom.
- 32 -
- 33 -
7
BIJLAGEN
A
De instellingen waarbij de deelnemers werkzaam zijn
B
Betrouwbaarheidsanalyse van alle vraag 5 probleem-items
C
Enquête 2002
- 34 -
BIJLAGE A: Instellingen waarbij de deelnemers werkzaam zijn
N
%
Cumulatief %
Adviesbureau
4
3,5
3,5
Adviesbureau (A & O)
8
7,0
10,4
ARBO
2
1,7
12,2
Overheid
1
,9
13,0
Adviesbureau (onderwijs)
4
3,5
16,5
GGD
1
,9
17,4
GZ
1
,9
18,3
Justitie
4
3,5
21,7
Onderwijs
3
2,6
24,3
Onderwijs (speciaal)
3
2,6
27,0
Penitentiaire inr.
1
,9
27,8
Pleegzorg
1
,9
28,7
Raad voor de kinderbescherming
1
,9
29,6
Reïntegratie
5
4,3
33,9
Revalidatie centrum
3
2,6
36,5
ROC
3
2,6
39,1
Sociale werkplaats
1
,9
40,0
Universiteit
2
1,7
41,7
Verpleeghuis
3
2,6
44,3
VSO
1
,9
45,2
Ziekenhuis (Acad. Kinderafdeling)
1
,9
46,1
Ziekenhuis (Algemeen)
9
7,8
53,9
Zorg verstandelijk gehandicapten
3
2,6
56,5
Zorgcentrum ouderen
1
,9
57,4
1
,9
58,3
Instelling Werkveld voornamelijk advies
Werkveld gemengd (advies/GZ/GGZ)
Werkveld duidelijk GGZ
CAD Epilepsie Inst.
1
,9
59,1
GGZ
10
8,7
67,8
GGZ (forensisch)
4
3,5
71,3
GGZ (jeugdzorg)
8
7,0
78,3
Kinder en jeugdpsychiatrie
1
,9
79,1
Orthopedagogisch inst.
1
,9
80,0
Part. praktijk
8
7,0
87,0
Part. praktijk (1e lijn)
4
3,5
90,4
Pedagogisch inst.
1
,9
91,3
Pedologisch inst.
3
2,6
93,9
RIAGG
3
2,6
96,5
RIAGG (polikiniek)
1
,9
97,4
SPD
1
,9
98,3
Verslavingszorg
2
1,7
100,0
115
100,0
Totaal
BIJLAGE B: Betrouwbaarheidsanalyse van alle vraag 5 probleem-items
R E L I A B I L I T Y A N A L Y S I S - S C A L E (A L P H A) Item-total Statistics Scale Mean if Item Deleted V5A1 V5A2 V5A3 V5A4 V5A5 V5A6 V5A7 V5B1 V5B2 V5B3 V5B4 V5B5 V5B6 V5C1 V5C2 V5C3 V5C4 V5C5 V5C6
Scale Corrected Variance ItemAlpha if Item Total if Item Deleted Correlation Deleted
7,3652 7,4870 7,3739 7,4174 7,4870 7,2957 7,1478 7,5217 7,5043 7,4957 7,7304 7,6261 7,7565 7,4957 7,4087 7,3652 7,3826 7,5043 7,4435
18,1461 18,1818 18,3941 18,9471 18,6029 18,3504 18,8990 18,5850 19,4276 19,1469 20,6899 19,3239 20,2735 18,2873 18,9105 18,6198 18,4137 18,5329 18,3191
,5638 ,5711 ,5022 ,3698 ,4651 ,5217 ,4418 ,4805 ,2675 ,3334 -,0023 ,3378 ,1448 ,5471 ,3780 ,4473 ,4974 ,4877 ,5262
,8233 ,8231 ,8265 ,8332 ,8284 ,8255 ,8297 ,8277 ,8380 ,8349 ,8459 ,8343 ,8405 ,8243 ,8328 ,8293 ,8267 ,8273 ,8253
Reliability Coefficients N of Cases =
115,0
N of Items = 19
Alpha =
,8380
BIJLAGE C: Enquête 2002 ENQUÊTE 2002
PLATFORM PSYCHODIAGNOSTIEK BIJ MIGRANTEN EN VLUCHTELINGEN
Het Platform Psychodiagnostiek bij Migranten en Vluchtelingen (PPMV) is een gebruikersgroep voor de uitwisseling van ideeën en ervaringen opgedaan bij het diagnostisch onderzoek van allochtone patiënten/cliënten. Het PPMV is een reactie op de sterke toename van het aantal allochtone cliënten in de GGZ. Het PPMV wil een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van goede diagnostische instrumenten voor gebruik bij allochtonen. In 1998 heeft het PPMV deze problematiek via een enquête geïnventariseerd en de huidige enquête is daarop een vervolg. Uw medewerking hieraan wordt bijzonder op prijs gesteld! Over de resultaten van deze inventarisatie zal zo spoedig mogelijk worden gerapporteerd S.v.p. aankruisen (of toelichten) wat voor u van toepassing is. 1
Heeft u in uw werk contact met allochtone patiënten / cliënten?
niet van toepassing nauwelijks regelmatig vaak
O O O O
2
Doet u psychodiagnostisch onderzoek bij allochtone patiënten / cliënten?
niet van toepassing nauwelijks regelmatig vaak
O O O O
INDIEN “NIET VAN TOEPASSING” S.V.P. VERDER GAAN MET VRAAG 9 3
Welke methode of instrumenten gebruikt u bij de diagnostiek van allochtone patiënten / cliënten het meest? S.v.p. aankruisen in de bijlage
4
Ervaart u problemen bij de diagnostiek van allochtone patiënten / cliënten?
5
Indien “ja of soms”: Welke problemen ? (meerdere keuzes mogelijk) O
Cultuurverschillen
O
Problemen met tests
O
Test instructies niet begrepen
O
Normen en waarden verschillen
O
Persoonlijkheidsonderzoek
O
Items worden niet begrepen
O
Begrippen verschillen in betekenis
O
Niveau inschatting is moeilijk
O
Ingewikkeld taalgebruik in de test
O
Psychotische beleving is anders
O
Geen aangepaste normen
O
Interpretatie van antwoorden
O
Onbekendheid met testen
O
Niet voldoende materiaal
O
Niet cultuurvrij
O
Acceptatie vrouwelijke testleider
O
Interpretatie uitkomsten
O
Kennis van het Nederlands
O anders nl. ...........................
Capaciteit
O
Persoonlijkheid / gedrag
O
Klachten
O
Intelligentie
O
Copinglijst
O
Depressielijst
O
O
Interesselijst
O
PTSS
O O
Nederlands taligheid
O
Persoonlijkheidstest kinderen
O
Klachtenlijst in eigentaal
Non-verbale tests
O
Sociaal-emotioneel functioneren
O
Somatische klachten
O
Geheugentest
O
Cultuur / acculturatie
O
Neuropsychologische tests
O
Aandachttest
O
anders nl. ...............................
anders nl. ...................................
anders nl. ...........................
Voor welk land(en) van herkomst of voor welke culturele groepering(en) is deze behoefte voor u het grootst? 1) .......................................................
8
anders nl. ...................................
Aan welke instrumenten heeft U behoefte bij de diagnostiek van allochtone patiënten/ cliënten?
Leerproblemen
7
O O O
Taalproblemen
anders nl. ...............................
6
ja soms nee
2) .......................................................
3) .......................................................
Wat is de voornaamste problematiek bij uw allochtone patiënten-/cliëntengroep of in welk kader pleegt u diag-
nostiek? Opleiding en selectie
O
Leren en opvoeding
O
Psychotherapie/psychiatrie
O
Schooladvies
O
Ontwikkelingsachterstand
O
Verslavingsproblematiek
O
Leerproblemen
O
Gedragsproblemen
O
Neurologische problematiek
O
Personeelsselectie
O
Opvoedingsproblemen
O
Eetproblemen
O
Loopbaanadvisering
O
Aanpassingsproblemen
O
Dementie/cognitieve proble-
O
Sociale problematiek
O
Posttraumatische stress
O
Burn-out
O
anders nl. ...........................
anders nl. ...................................
anders nl. ...........................
9
Zou u een gegevensbestand over instrumenten in gebruik bij de diagnostiek van allochtone patiënten / cliënten willen raadplegen? Indien "misschien" of "nee": Aan welke informatie heeft u behoefte?
ja misschien nee
O O O
10
Zou u een gegevensbestand over de diagnostiek van allochtone patiënten / cliënten ook via internet willen raadplegen?
ja misschien nee
O O O
11
Leeftijd van de allochtone patiënten- / cliëntengroep waarmee u het meeste werkt:
0 t/m 5jaar 6 t/m 12jaar 13 t/m 18jaar 19 t/m 30jaar 31 t/m 50jaar 51 jaar en ouder
O O O O O O
12
In welk werkveld zijn uw contacten met allochtone patiënten / cliënten het beste onder te brengen?
gezondheidszorg scholing arbeid & organisatie beroepskeuze justitie anders. nl.: .......................
O O O O O O
13
Bij welke soort instelling (of organisatie) werkt u?
14
In welke stad of regio werkt u?
15
Wat is uw functie?
16
Wat is uw leeftijd?
17
Wat is uw geslacht?
.....jaar man vrouw
O O
Opmerkingen:
Hartelijk dank voor uw medewerking! ENQUÊTE PPMV 2002 WK & WvdS; RAPPORTENQ2002-WK4.DOC
BIJLAGE checklist voor vraag 3 Vermeld staan veel genoemde tests uit een eerder onderzoek, nummering volgens COTAN classificatie S.v.p. aankruisen:
a) welke test(s) u gebruikt bij allochtone cliënten (indien een test niet staat vermeld s.v.p. zelf aanvullen) b) hoe bruikbaar u die test vond in uw situatie.
GEBRUIK
BRUIKBAARHEID
Zelden
Regelmatig
Vaak
Slecht
Matig
Goed
CAPACITEIT / INTELLIGENTIE 26.1
PM
(Progressive matrices)
O
O
O
O
O
O
26.2
CPM
(Coloured Progressive Matrices)
O
O
O
O
O
O
26.3
GIT
(Groninger Intelligentie Test)
O
O
O
O
O
O
26.4
WAIS
(Wechsler Adult Intelligence Scale)
O
O
O
O
O
O
26.5
GATB
(General Aptitude Test Battery)
O
O
O
O
O
O
26.7
LDT
(Leidse Diagnostische Test)
O
O
O
O
O
O
26.9
DAT
(Differentiële Aanleg Test)
O
O
O
O
O
O
26.10
BOS 2-30(Bayley Ontwikkelings Schalen)
O
O
O
O
O
O
26.11
RAKIT
O
O
O
O
O
O
26.14
MOS 22-82
O
O
O
O
O
O
26.15
WISC
(Wechsler Intelligence Scale for Childern)
O
O
O
O
O
O
26.18
SON
(Snijders Oomen Niet verbale intelligentietest)
O
O
O
O
O
O
26.21
LEM
(Leertest voor etnische minderheden)
O
O
O
O
O
O
26.25
GOS
(Groninger Ontwikkelings Schalen)
O
O
O
O
O
O
26.26
MCT-M
(Multiculturele Capaciteiten Test-Middelbaar Niv.)
O
O
O
O
O
O
26.27
WPPSI
(Wechsler Preschool and Primary Scale of Intel.)
O
O
O
O
O
O
(Revisie Amsterdamse Kinder Intelligentie Test) (McCarthy Ontwikkelings Schalen)
TONI
(Test of Non-Verbal Intelligence)
O
O
O
O
O
O
K-ABC
(Kaufman Assessment Battery for Children)
O
O
O
O
O
O
GMDS
(Griffiths Mental Development Scale)
O
O
O
O
O
O
5.7
BNT
(Basis Nivo Test)
O
O
O
O
O
O
12.6
IBO
(Differentiatietest)
O
O
O
O
O
O
12.13
TAK
(Taaltoets Allochtone kinderen)
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
VAARDIGHEDEN / AANLEG 27.1
Stroop
(Kleur-Woord Test)
27.2
BGT
(Bender Visual Motor Gestalt Test)
27.4
Ketentest (Trailmaking test)
27.6
27.8
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
VRT
(Benton Visual Retention Test)
O
O
O
O
O
O
WCST
(Wisconsin Card Sorting Test)
O
O
O
O
O
O
WMS-R (Wechsler Memory Scale-Revised)
O
O
O
O
O
O
15 WT
O
O
O
O
O
O
(Nieuwe Vijftien Woorden Test)
27.9
TNVA
(Test voor Niet-Verbale Abstractie)
O
O
O
O
O
O
27.10
VAT
(Verbale Aanleg Test)
O
O
O
O
O
O
27.11
NAT
(Numerieke Aanleg Test)
O
O
O
O
O
O
27.13
CFT
(Complexe Figuren Test)
O
O
O
O
O
O
27.22
ADS
(Amsterdamse dementie-screeningtest)
O
O
O
O
O
O
27.34
VLGT
(Verbale Leer en Geheugen Test)
O
O
O
O
O
O
SDMT
(Symbol Digit Modaliteits Test)
O
O
O
O
O
O
28.1
BWT
(Bourdon-Wiersma Test)
O
O
O
O
O
O
VERVOLG BIJLAGE GEBRUIK
BRUIKBAARHEID
Zelden
Regelmatig
Vaak
Slecht
Matig
Goed
O
O
O
O
O
O
Persoonlijkheid / Gedrag / Relaties / Interessen 24.4
MMPI
(Minnesota Multiphasic Personality Inventory)
24.5
ABV
(Amsterdamse Biografische Vragenlijst)
O
O
O
O
O
O
24.8
ZAT
(Zinnen Aanvul Test)
O
O
O
O
O
O
24.9
NPV
(Nederlandse persoonlijkheids Vragenlijst)
O
O
O
O
O
O
24.10
EPPS
(Edwards Personal Preference Scale)
O
O
O
O
O
O
24.11
GLTS
(Guilford-LTP Temperament Survey)
O
O
O
O
O
O
24.15
NVM
(Nederlandse Verkorte MMPI)
O
O
O
O
O
O
24.16
NPV-J
(Junior Nederlandse Persoonlijkheids Vrgl.)
O
O
O
O
O
O
TAT
(Thematic Apperception Test)
O
O
O
O
O
O
3.5
OPQ
(SHL Persoonlijkheidsvragenlijst)
O
O
O
O
O
O
3.7
MBTI
(Myers-Briggs Type Indicator)
O
O
O
O
O
O
2A.6
Dia methode (Diatest van Cahn en Diesfeld)
O
O
O
O
O
O
2B.24
CPZ
(Communicatie Profiel-Z)
O
O
O
O
O
O
1.3
UCL
(Utrechtse Coping Lijst)
O
O
O
O
O
O
1.4
CBCL
(Gedragsvragenlijst voor kinderen)
O
O
O
O
O
O
17.3
FRT
(Familie Relatie Test)
O
O
O
O
O
O
FIRO-B
(Fundamental Interp. Rel. Orientation-Behavior)
O
O
O
O
O
O
10.1
BIT
(Beroepen-Interessetest)
O
O
O
O
O
O
10.5
ABIV
(Amsterdamse Beroepen Interesse Vragenlijst)
O
O
O
O
O
O
10.10
KUDER
(Interesse-vragenlijst)
O
O
O
O
O
O
22.2
SIW
(Schaal voor Interpersoonlijke Waarden)
O
O
O
O
O
O
33.2
PMT
(Prestatie Motivatie Test)
O
O
O
O
O
O
Klachten / Beleving SVL
(Schok Verwerkings Lijst)
O
O
O
O
O
O
HTQ
(Harvard Trauma Questionnaire)
O
O
O
O
O
O
32.6
ZUNG
(Beoordelingsschaal voor depressie)
O
O
O
O
O
O
32.11
SCL-90 (Klachtenlijst)
O
O
O
O
O
O
32.15
BDI
(Becks Depressieschaal)
O
O
O
O
O
O
8.5
UBOS
(Utrechtse Burnout Schaal)
O
O
O
O
O
O
..............................................
O
O
O
O
O
O
..............................................
O
O
O
O
O
O
31.12
Andere vormen (bijvoorbeeld: interview, opstel, zelfportret etc.)