Zelfstandig ondernemerschap bij asielzoekers en vluchtelingen
Bram Wauters en Johan Lambrecht
Het onderzoek kadert binnen het ESF-Equalproject ‘Rainbow Economy’ Met steun van het Impulsfonds voor het Migrantenbeleid
Ten geleide: waarom dit onderzoek? Het aantal vluchtelingen in westerse landen is de voorbije decennia fors toegenomen, hoewel het de laatste jaren weer daalt. België is voor het opvangen van asielzoekers een belangrijk land. In de periode 2000-2004 was België met 118.400 asielzoekers het achtste ontvangstland ter wereld (United Nations High Commissioner for Refugees [UNHCR], 2005). De integratie van vluchtelingen in de nieuwe samenleving wordt dikwijls als problematisch ervaren, zowel door de oorspronkelijke bevolking als door de vluchtelingen zelf. Vluchtelingen ondervinden verschillende problemen in de nieuwe samenleving, onder meer bij het vinden van een job. Dit is te wijten aan onvoldoende scholing en aan onaangepaste vaardigheden, maar ook aan discriminatie op de arbeidsmarkt (Pécoud, 2003). Starten met een eigen zaak kan een manier zijn om te ontsnappen aan deze economische onzekerheid en kan tegelijkertijd de integratie in de samenleving bevorderen (Kloosterman & van der Leun, 1999). Op diverse beleidsniveaus in Europa is er een groeiende bekommernis om het ondernemerschap in het algemeen aan te zwengelen. De graad van nieuw ondernemerschap is in verschillende Europese landen en zeker in België te laag. Een Europees onderzoek toont aan dat in België slechts 3,9 % van de bevolking op actieve leeftijd (18-64-jarigen) in 2005 betrokken was bij het opzetten van een zaak (tegenover het Europese gemiddelde van 5,2 %) (Vlerick Leuven Gent Management School, 2005). Beleidsmakers
kunnen
door
meer
aandacht
te
besteden
aan
ondernemerschap bij vluchtelingen twee vliegen in één klap slaan. Enerzijds kan het de integratie van vluchtelingen in de samenleving
2
stimuleren. Anderzijds kan het een bijdrage zijn aan een toename van het ondernemerschap, zowel in kwalitatieve als kwantitatieve termen. Ondernemerschap bij asielzoekers en vluchtelingen kan onze economie letterlijk en figuurlijk meer kleur geven. Ondernemerschap en vluchtelingen/asielzoekers: het lijkt op het eerste zicht
geen
evidente
combinatie.
Vluchtelingen
worden
vaak
geassocieerd met armoede, behoeftig zijn en een onzekere situatie. Nochtans hebben vluchtelingen capaciteiten, vaardigheden, dromen en plannen. Net zoals Belgen komen zij in aanmerking om een eigen zaak uit te baten. Dit hoeft trouwens niet uit te draaien op een fiasco, zoals enkele bekende voorbeelden van vluchtelingen-ondernemers illustreren. Zo werd de directe voorloper van de internationaal bekende yoghurtfabriek Danone opgericht door een Bulgaarse vluchteling (De Ruyter, 04/05/2005). De prestigieuze Britse winkelketen Marks & Spencer werd eind negentiende eeuw opgericht door Michael Marks, een Pools-Russische vluchteling, en de Brit Tom Spencer (Marks & Spencer, z.d.). Ook in België zijn er bekende voorbeelden. Een aantal vooraanstaande Belgische eethuizen, zoals het Dock’s Café in Antwerpen, het Pakhuis in Gent en de Belga Queen in Brussel en Gent, is opgericht en wordt nog steeds geleid door Antoine Pinto. Deze Portugees belandde op zeventienjarige leeftijd als politieke vluchteling in België (Van Doveren & Caudron, 07/08/2002). Een andere bekende vluchteling-ondernemer in België is Abbas Bayat, die in 1979 na de islamitische revolutie uit Iran vluchtte. Hij was onder meer eigenaar van Looza en Chaudfontaine en bezit nu Parasol en Sunland (Pauwels, 25/02/1999).
3
Het hoeft uiteraard niet altijd over zulke grote zaken te gaan. Vluchtelingen kunnen evengoed een eigen winkel, restaurant of een andere kleine onderneming leiden. In dit onderzoek beantwoorden we drie onderzoeksvragen: -
Bestaat er onder asielzoekers en vluchtelingen interesse voor het zelfstandig ondernemerschap en wat zijn de beïnvloedende factoren?
-
Hoeveel vluchtelingen en asielzoekers zijn zelfstandige, wat zijn hun kenmerken en wat is hun inkomenssituatie?
-
Wat zijn de hindernissen voor vluchtelingen en asielzoekers die zelfstandig ondernemer willen worden of het al zijn? Wat zijn de ondersteunende initiatieven voor hen?
Aan iedere onderzoeksvraag zal een hoofdstuk gewijd zijn. Vooraleer het eigenlijke onderzoek te starten, geven we in een eerste hoofdstuk meer informatie over het onderzoeksonderwerp. Wanneer is men asielzoeker en vluchteling? Waarom is het nuttig om aan hen een apart onderzoek te besteden? en Hoeveel asielzoekers en vluchtelingen zijn er in België? *
* *
We richten graag een woord van oprechte dank tot iedereen die ons in dit onderzoek met raad en daad heeft bijgestaan. Een aantal personen en instellingen noemen we graag bij naam. Eerst en vooral wensen we ESF en het Stedenfonds van de Vlaamse Gemeenschapscommissie te bedanken voor de financiering van het ESF-Equalproject ‘Rainbow Economy’ waarbinnen dit onderzoek kon plaatsvinden. In de persoon van directeur Jozef De Witte danken we eveneens het Federaal Impulsfonds
4
voor het Migrantenbeleid voor de financiële ondersteuning van dit onderzoek. Via directeur Dirk De Ceulaer en rector Marc Van Hoecke vermelden we de Europese Hogeschool Brussel (EHSAL) en de K.U. Brussel voor de stimulerende
werkomgeving.
We
vernoemen
de
leden
van
het
begeleidingscomité die een opbouwend kritisch klankbord waren: Niels De Block (OOTB), Lieven Devisscher (Vluchtelingenwerk Vlaanderen), Luc De Witte (OOTB), Mark D’Hondt (De Overmolen), Lutgart Spaepen (EHSAL) en Johan Vangenechten (Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, Project Netwerk Hulpverlening Mensenhandel). Ze hebben tijd vrijgemaakt om eerdere versies van dit manuscript te becommentariëren en hebben de onderzoekers meermaals aan het denken gezet. We bedanken eveneens de leden van de stuurgroep van het ‘Rainbow Economy’-project die elk vanuit hun ervaringen heel wat inbreng hadden in dit onderzoek. We drukken eveneens onze erkentelijkheid uit tegenover instellingen en personen die bijgedragen hebben tot bepaalde onderdelen van dit onderzoek: -
De coördinatoren van de onthaalbureaus voor nieuwkomers en de directeurs van de centra voor volwassenenvorming die toestemming verleenden om in hun instelling een enquête te houden. We bedanken eveneens de docenten maatschappelijke oriëntatie (M.O.), de trajectbegeleiders en de docenten Nederlands als tweede taal (NT2) die hielpen om de enquêtes af te nemen.
-
Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ), en in het bijzonder Ludo Paeme (administrateur-generaal) en Luc
Lievens
(adjunct-adviseur
terbeschikkingstelling
en
Dienst
voorbereiding
Statistieken), van
de
voor
de
databank
met
gegevens over zelfstandige vluchtelingen in België.
5
-
De adviseurs allochtoon ondernemen en de medewerkers bij microkredietinstellingen, die ons vertelden over hun ervaringen met vluchtelingen
en
die
namen
en
adressen
van
vluchtelingen-
ondernemers doorgaven. -
De vijftien vluchtelingen-ondernemers die bereid waren om ons hun verhaal te vertellen. Hun getuigenissen hebben het onderwerp voor ons
heel
levendig
gemaakt
en
hebben
het
onderzoek
ontegensprekelijk verrijkt. Moge de inbreng van zoveel personen ertoe leiden dat asielzoekers en vluchtelingen die de stap zetten en hebben gezet naar het zelfstandig ondernemerschap in de toekomst voor minder barrières staan. Bram Wauters en Johan Lambrecht Brussel, februari 2006
6
1.
Situering onderwerp
Eerst verduidelijken we een aantal termen die worden gebruikt om verschillende
soorten
vreemdelingen,
waaronder
vluchtelingen
en
asielzoekers, te benoemen. Daarna wordt het aantal vluchtelingen en asielzoekers in België besproken. In de derde sectie beargumenteren we de noodzaak van een aparte analyse van ondernemerschap bij asielzoekers en vluchtelingen. Ten slotte komen de effecten van ondernemerschap bij vluchtelingen aan bod.
1.1 Terminologische verduidelijking: asielzoekers, vluchtelingen, mensen zonder wettig verblijf, geregulariseerde vreemdelingen en immigranten De termen om vreemdelingen aan te duiden, worden vaak onzorgvuldig en door elkaar gebruikt. Daardoor is het vaak niet duidelijk wat men precies bedoelt. Door af te lijnen wat precies onder deze termen wordt verstaan, kunnen zij verder in dit werk probleemloos gebruikt worden. Het gaat over begrippen zoals asielzoekers, vluchtelingen, illegalen, mensen zonder wettig verblijf, geregulariseerden en immigranten. Aan de hand van de bespreking van het verloop van de asielprocedure zullen deze termen verduidelijkt worden (zie Figuur 1). Daarna besteden we aandacht aan geregulariseerde vreemdelingen en immigranten.
1.1.1 Verloop asielprocedure Een vreemdeling die zijn land verlaten heeft en niet meer kan terugkeren wegens gevaar voor zijn persoonlijke veiligheid kan in België bescherming
7
krijgen1. Om uit te maken of hij daarvoor in aanmerking komt, moet hij een asielaanvraag indienen. Vanaf het moment van indiening van een dergelijke aanvraag wordt de vreemdeling een asielzoeker. Hij zal vervolgens de Belgische asielprocedure moeten doorlopen.
1
Voor de leesbaarheid hebben we in de mannelijke vorm geschreven, maar we bedoelen zowel mannen als vrouwen. Indien het geslacht belangrijk is, dan vermelden we uitdrukkelijk of het over mannen of vrouwen gaat.
8
Figuur 1: De asielprocedure in België2 Negatief
Beroep bij CGVS
Negatief
Ontvankelijkheidsonderzoek DVZ
Negatief
Positief Negatief
Beroep bij VBV
Gegrondheidsonderzoek CGVS Positief: erkende vluchteling Bron:
DVZ = Dienst vreemdelingenzaken CGVS = Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen VBV = Vaste beroepscommissie voor vluchtelingen Personen in grijs gearceerde vakken kunnen op legale wijze arbeid verrichten Een negatieve beslissing in beroep kan nog steeds aangevochten worden bij de Raad van State. Dit beroep is echter niet opschortend. 2
Recent kondigde de federale regering aan dat de asielprocedure zal hervormd worden, zodat het verloop ervan aanzienlijk zal vereenvoudigd worden.
9
Er kunnen zes fasen onderscheiden worden in de asielprocedure in België (FOD Binnenlandse Zaken – Dienst Vreemdelingenzaken, z.d. ; Somers & Neuckens, 2004): 1.
Eigenlijke asielaanvraag: dit kan gebeuren bij de grensautoriteiten (in de praktijk meestal op de luchthaven van Zaventem) of bij de Dienst vreemdelingenzaken (DVZ) in Brussel. Naargelang de asielaanvraag aan de grens of in het land wordt ingediend, kent de procedure een licht ander verloop (onder meer inzake termijnen). De asielaanvraag gebeurt door te verklaren dat men asiel wil krijgen in België. Zowel vreemdelingen die legaal als illegaal het land zijn binnengekomen, kunnen een aanvraag indienen. De aanvraag moet binnen de acht dagen na aankomst in België gedaan worden. Bij de aanvraag worden identiteitsgegevens verzameld en foto’s en vingerafdrukken genomen. Er moet ook een plaats van woonstkeuze en een werkelijk adres van verblijf opgegeven worden. Dit is nodig voor het doorsturen van oproepingen, vragen om inlichtingen, ... In
afwachting
van
een
definitieve
uitspraak
in
het
ontvankelijkheidsonderzoek (zie verder) worden de asielzoekers ondergebracht op verschillende opvangplaatsen. Ze krijgen er enkel materiële opvang. De opvang op grote schaal gebeurt in federale opvangcentra en in de opvangcentra van het Rode Kruis. Meer kleinschalige opvang vindt plaats in de opvanginitiatieven van NGO’s (zoals deze van Vluchtelingenwerk Vlaanderen, het vroegere Ociv) en in de lokale opvanginitiatieven (LOI’s) van OCMW’s. Wie aan de grens asiel vraagt maar de nodige binnenkomstdocumenten niet bezit, wordt overgebracht naar een
10
gesloten asielcentrum. Daar wordt de ontvankelijkheid van de aanvraag onderzocht.
2.
Vaststellen van het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Onmiddellijk na de aanvraag zal DVZ via toepassing van de Conventie van Dublin3 nagaan of België al dan niet verantwoordelijk is voor de behandeling ervan. Deze fase wordt ook wel het Dublin-onderzoek genoemd. Als België bevoegd is, dan wordt overgegaan naar de volgende fase van de Belgische asielprocedure. Als een andere staat verantwoordelijk blijkt te zijn, dan beslist DVZ om de asielzoeker over te dragen aan die andere staat. De asielaanvraag wordt daar dan verder onderzocht. Dit kan het geval zijn als een gezinslid in een ander land een asielaanvraag heeft ingediend of als de asielzoeker via een ander land is binnengekomen.
3.
Onderzoek van de ontvankelijkheid: in deze fase wordt beslist of de asielaanvraag in aanmerking komt voor verder onderzoek. DVZ onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvraag. In afwachting van een beslissing mag de asielzoeker tijdelijk in België verblijven. Het ontvankelijkheidsonderzoek verloopt via een interview, waarbij de asielzoeker documenten kan voorleggen. De verklaringen van de asielzoeker worden door de ambtenaar van DVZ getoetst aan volgende criteria:
3
Europese Verordening 343/2003 van 18 februari 2003 (PB 2003 L50/1). Deze Verordening is sinds 1 september 2003 van kracht.
11
a. werden de procedureregels gerespecteerd (aanvraag tijdig ingediend, gehoor gegeven aan vraag om inlichtingen, enzovoort)? b. kunnen de motieven op het eerste zicht ondergebracht worden bij de criteria van de Conventie van Genève van de Verenigde Naties? Volgens de definitie van deze Conventie is een ‘vluchteling’ elke persoon die zich buiten zijn land van herkomst bevindt. Hij kan of wil de bescherming van dat land niet inroepen, omdat hij vreest voor vervolging wegens zijn ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging. c. is er sprake van een langdurig verblijf4 in een ander land? d. is de aanvraag kennelijk ongegrond (als er geen duidelijke gegevens zijn die wijzen op vervolging)? Als de aanvraag ontvankelijk wordt verklaard, kan de aanvraag ten gronde worden onderzocht en zolang kan de asielzoeker wettelijk in België verblijven en werken. Men krijgt dan een attest van immatriculatie (de zogenaamde oranje kaart) en wordt ontvankelijk verklaarde asielzoeker. Bij ontvankelijkheid krijgt de aanvrager toegang tot het Belgische grondgebied, waar het resultaat van het onderzoek ten gronde kan afgewacht worden. Tijdens het onderzoek naar de gegrondheid zoeken asielzoekers zelf een verblijfplaats en worden ze financieel gesteund door het OCMW waaraan ze zijn toegewezen. Als de aanvraag niet ontvankelijk wordt verklaard, wordt men verzocht om het grondgebied te verlaten. Men kan tegen de nietontvankelijkheid in dringend beroep gaan bij het Commissariaat4
Indien een asielaanvraag gebeurt na een verblijf van meer dan drie maanden in een ander land dan het land dat men ontvluchtte, dan zal de aanvraag onontvankelijk worden verklaard.
12
generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (CGVS). Men moet dan motiveren waarom men het niet eens is met de genomen beslissing. De laatste jaren is ongeveer 90 % van de asielaanvragers die niet-ontvankelijk werden verklaard door DVZ tegen die beslissing in beroep gegaan bij CGVS. CGVS besliste in 2004 dat voor 41,5 % van de zaken die ze in beroep moest behandelen verder onderzoek ten gronde nodig was. In 2003 was dit voor 27,7 % van de zaken het geval en in 2002 voor 22,3 % (Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen [CGVS], 2005). 4.
Onderzoek ten gronde: CGVS onderzoekt ten gronde of de hoedanigheid van vluchteling kan worden toegekend. In de beoordeling van wie als vluchteling erkend wordt, doet België een beroep op bepalingen uit de Conventie van Genève van de Verenigde Naties. De medewerkers van CGVS zullen diepgaand onderzoeken of de aanvrager beantwoordt aan de criteria van ‘vluchteling’. Aan de hand van een interview met de aanvrager, de antwoorden op een vragenlijst en een analyse van de voorgelegde documenten zal nagegaan worden of de asielzoeker als vluchteling kan erkend worden. Men hoeft niet noodzakelijk vervolgd te worden om politieke redenen om als vluchteling erkend te worden. Net zomin is het nodig om daadwerkelijk vervolgd te zijn. De gegronde vrees daartoe volstaat.
5.
Na afloop van het onderzoek ten gronde wordt de asielzoeker ofwel erkend als vluchteling ofwel afgewezen. In het eerste geval mag men definitief legaal op het grondgebied blijven. In het andere geval krijgt men het bevel om het grondgebied binnen een
13
bepaalde termijn te verlaten. Een onderzoek in tweede instantie is mogelijk door de Vaste beroepscommissie voor vluchtelingen (VBV). Binnen de 15 dagen moet men beroep aantekenen tegen de beslissing van CGVS door middel van een verzoekschrift. Dit beroep werkt opschortend. Indien men erkend wordt als vluchteling, mag men voor onbepaalde duur in België verblijven. Men krijgt dan een Bewijs van Inschrijving in het VreemdelingenRegister (ook wel BIVR of witte verblijfskaart genoemd). Een erkende vluchteling heeft hetzelfde statuut als een Belg, wat een stuk beter is dan dat van een vreemdeling in de asielprocedure. CGVS kan het statuut van vluchteling intrekken als naderhand blijkt dat er valse verklaringen of documenten gebruikt werden voor het verkrijgen van het statuut, dat de vluchteling geen vervolging meer vreest (als hij bijvoorbeeld terugkeert naar zijn land, terwijl de situatie daar niet veranderd is) of dat hij een nieuwe nationaliteit verworven heeft. Het statuut kan maar ingetrokken worden nadat de vluchteling gehoord is. De vluchteling kan ook vrijwillig afstand doen van zijn statuut (als bijvoorbeeld de situatie in zijn land veranderd is). Indien men afgewezen wordt in het ontvankelijkheidsonderzoek of het
gegrondheidsonderzoek,
krijgt
men
het
bevel
om
het
grondgebied te verlaten. Dit wil niet zeggen dat men terug naar het land van herkomst moet. Het betekent enkel dat men het Belgische grondgebied moet verlaten. Men kan hier met behulp van de Belgische regering of de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) vrijwillig gevolg aan geven. Indien men dit niet doet en als men na het verstrijken van de termijn nog op het grondgebied is,
14
dan verblijft men illegaal in België. Zulke personen zijn mensen zonder wettig
verblijf
(in
de
volksmond
ook
illegalen
of
illegale
vreemdelingen genoemd). De Belgische overheden gaan dan over tot gedwongen verwijdering en zullen hiertoe de nodige stappen ondernemen. gedwongen
Asielzoekers verwijdering
kunnen
in
vastgehouden
afwachting worden
van in
een
gesloten
opvangcentra. Men kan maar maximaal gedurende twee maanden vastgehouden worden. Deze termijn kan wettelijk verlengd worden als bewezen is dat de overheid de nodige ijver aan de dag legt om de verwijdering te verzekeren. Na vijf maanden moet men verplicht vrij gelaten worden, tenzij verdere aanhouding noodzakelijk is om redenen van openbare orde of nationale veiligheid. 6.
Tegen elke uitvoerbare beslissing waartegen geen ander beroep meer mogelijk is, kan men nog in beroep gaan bij de Raad van State. Het beroep bij de Raad van State heeft geen schorsende werking. Dit houdt in dat een asielzoeker toch het land kan uitgezet worden, ook al heeft hij een procedure lopen bij de Raad van State. Men bevindt zich immers illegaal in België (Somers & Neuckens, 2004). Men heeft wel nog recht op OCMW-steun en materiële opvang in een centrum. In de praktijk worden asielzoekers die een verzoek bij de Raad van State indienen meestal gedoogd voor de duur van de procedure. Dit maakt dat ze soms lange tijd in België verblijven. Een indiener van een verzoekschrift bij de Raad van State heeft minder dan 1 % kans om nog een verblijfsvergunning te bekomen. Toch had in januari 2005 42,8 % van de asielzoekers in de opvangcentra een verzoekschrift ingediend bij de Raad van State (Cattebeke, 16/03/2005).
15
Door de sterke stijging in asielaanvragen rond de eeuwwisseling sleepte de procedure in de eerste jaren van de nieuwe eeuw erg lang aan. Daaraan is gewerkt en in 2004 was de gemiddelde behandelingsduur sterk
gedaald.
Tegenwoordig
bedraagt
de
gemiddelde
behandelingsduur bij DVZ 31 kalenderdagen, de behandeling van het beroep ertegen bij CGVS 68 dagen en de uitspraak ten gronde door CGVS 98 dagen (Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen [CGVS], 2005) (zie Tabel 1).
Dit betekent dat gemiddeld
genomen op iets meer dan een half jaar de procedure doorlopen kan zijn, terwijl dit voor aanvragen uit 1999 gemiddeld nog meer dan 3 jaar was. Tabel 1: Gemiddelde behandelingsduur in kalenderdagen van asielaanvragen door DVZ en CGVS in België, 1999-2004 Jaar
DVZ
1999 2000 2001 2002 2003 2004
173 91 15 29 38 31
Beroep in ontvankelijkheidsfase bij CGVS 303 485 87 73 74 68
CGVSgegrondheidsfase 728 695 528 395 228 98
Bron: CGVS
1.1.2 Geregulariseerde vreemdelingen Een
aparte
plaats
wordt
ingenomen
door
de
geregulariseerde
vreemdelingen. Dit zijn mensen die voorheen illegaal in ons land verbleven,
maar
na
een
aanvraag
tot
regularisatie
een
verblijfsvergunning hebben verkregen. Zij werden geregulariseerd in het kader van de eenmalige regularisatiecampagne van 2000 of vroegen
16
buiten deze periode een individuele regularisatie aan op basis van artikel 9 lid 3 van de Verblijfswet van 1980. In januari 2000 kregen mensen zonder of met een ‘precair’ verblijfsstatuut eenmalig en onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om hun verblijf te ‘regulariseren’ (Van Der Auweraert, 2000). In totaal werden 37.156 aanvragen ingediend. Een speciale Commissie voor Regularisatie behandelde hun aanvragen. Op 31 december 2004 waren er nog 709 regularisatiedossiers in behandeling. In totaal waren er toen 36.450 dossiers
afgesloten:
25.535
positieve
beslissingen,
6.116
negatieve
beslissingen, 4.001 ‘zonder voorwerp’ en 798 uitgesloten wegens openbare orde (Haven - De8 vzw, z.d.). Men kan zich nu nog steeds op individuele basis laten regulariseren door een beroep te doen op artikel 9 lid 3 van de Verblijfswet. In principe komt men enkel voor deze maatregel in aanmerking in buitengewone omstandigheden. Deze kunnen zich onder meer voordoen wegens medische redenen, de onmogelijkheid om terug te keren, de lange duur van de asielprocedure of als men het slachtoffer is van mensenhandel (Dawoud, 2004). DVZ heeft in 2004 15.342 aanvragen op basis van artikel 9 lid 3 behandeld. Daarvan werden 484 dossiers definitief geregulariseerd, 2.707 werden tijdelijk geregulariseerd en 11.010 aanvragen werden geweigerd. De overgrote meerderheid van de aanvragen werd dus geweigerd. Er werden eveneens 1.141 tijdelijke regularisaties verlengd (Haven - De8 vzw, z.d.). De meeste personen die hun land ontvlucht zijn, doen meestal zowel een beroep op de asielprocedure als op de regularisatieprocedure. Ze hopen om langs één van de twee kanalen een vergunning te krijgen om in het land te kunnen blijven.
17
1.1.3 Immigranten Er is nog een aantal specifieke categorieën vreemdelingen die het inburgeringstraject (zie verder) dienen te volgen. Ze zijn geen asielzoeker of vluchteling en vallen als dusdanig buiten de categorieën die in dit onderzoek centraal staan. We bespreken kort de gezinsvormer, de gezinshereniger en de arbeidsmigrant. De gezinsvormer en gezinshereniger hebben door middel van huwelijk, afstamming of samenwoonst een band met een persoon in België. Op basis hiervan kunnen zij een wettelijk verblijf in België bekomen. Inzake arbeidsmigranten bestaat er sinds meer dan een kwarteeuw een arbeidsmigratiestop in België en in de meeste andere Europese landen. Dit houdt in dat kandidaat-arbeidsmigranten pas een arbeidskaart kunnen ontvangen als een arbeidsmarktonderzoek uitgewezen heeft dat er binnen een redelijke termijn geen geschikte arbeidskracht kan gevonden worden op de Belgische (of Europese) arbeidsmarkt. Een aantal
beroepscategorieën,
zoals
hooggeschoold
personeel,
gespecialiseerde technici, navorsers en beroepssporters, is vrijgesteld van deze verplichting. Een vreemdeling kan meer dan drie maanden in België verblijven op basis van het feit dat hij hier kan werken. Hij moet een werkgever vinden die op voorhand
voor
hem
een
arbeidsvergunning
aanvraagt.
Als
de
arbeidsvergunning wordt toegestaan, dan wordt ook een arbeidskaart afgeleverd. De arbeidsvergunning en de arbeidskaart zijn meestal maximaal één jaar geldig en gelden enkel voor de tewerkstelling bij de werkgever die de aanvraag ingediend heeft.
18
Een vreemdeling die een aantal jaren arbeid heeft verricht met een arbeidskaart, kan een andere arbeidskaart bekomen die geldig is voor onbepaalde duur. Een arbeidsmigrant met zo’n arbeidskaart krijgt ook een verblijfskaart van onbepaalde duur.
1.2 Aantal asielzoekers en vluchtelingen Jaarlijks passeren er ongeveer 25.000 mensen langs de onthaalbureaus voor nieuwkomers in Vlaanderen en Brussel. De grootste categorie is deze van de gezinsvormers en gezinsherenigers, gevolgd door de asielzoekers en vluchtelingen en tot slot door de geregulariseerde vreemdelingen. We staan hier enkel stil bij de asielzoekers en de erkende vluchtelingen.
1.2.1 Asielzoekers Het aantal asielzoekers in de geïndustrialiseerde landen daalt de laatste jaren na de grote toename eind jaren negentig (United Nations High Commissioner for Refugees [UNHCR], 2005). Het aantal asielaanvragen bedroeg in 50 onderzochte geïndustrialiseerde landen in 2004 volgens de cijfers van UNHCR 396.400. Dit is een daling met 22 % ten opzichte van 2003 en zelfs met 40 % in vergelijking met 2001. De 25 lidstaten van de Europese Unie (EU) kenden in 2004 gezamenlijk een achteruitgang van het aantal asielaanvragen met 19 % ten opzichte van 2003. Dat was het laagste aantal asielaanvragen in de EU sinds 1997. Per land is de trend nog spectaculairder. In Duitsland is het aantal asielaanvragen in 2004 het laagst sinds 1984 en in Nederland sinds 1988. In België doet deze trend zich eveneens voor, zoals blijkt uit Figuur 2. Na de sterke toename in 1999 en 2000 is er al een aantal opeenvolgende 19
jaren een daling in het aantal asielaanvragen. Niettemin ligt het aantal aanvragen nog ver boven de aantallen van de jaren tachtig. In 2004 vroegen 15.357 personen asiel aan in België; in 2005 waren dat er 15.597. Het kleinere aantal asielzoekers zorgt ervoor dat diegenen die asiel aanvragen
sneller
dan
voorheen
uitsluitsel
krijgen
over
hun
verblijfsvergunning (Peeters, 13/08/2005). Figuur 2: Aantal asielaanvragen per jaar in België sinds 1981 1981 1982
2449 3056
1983
2048 3696
1984
5387
1985
7644
1986 5976
1987 4510
1988
8188
1989
12945
1990
15444
1991
17675
1992 1993
26717 14340
1994 11409
1995
12403 11668
1996 1997
21965
1998
35778
1999
42691
2000 24549
2001 18805
2002
16940 15357
2003 2004
15597
2005 0
5000
10000
15000
20000
25000
30000
35000
40000
45000
50000
Bron: DVZ
Wereldwijd blijft België ondanks de recente daling nog steeds een belangrijk asielland. In 2004 stond België mondiaal op de achtste plaats (zie Tabel 2). Over de volledige periode 2000-2004 bekleedde België eveneens de achtste plaats.
20
Tabel 2: Top-10 van landen ter wereld met de meeste asielaanvragen in 2004 en in de periode 2000-2004 2004 Land
Rang
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Frankrijk Verenigde Staten Verenigd Koninkrijk Duitsland Canada Oostenrijk Zweden België Zwitserland Slovakije
Aantal aanvragen 61.600 52.360 40.200 35.610 25.500 24.680 23.160 15.357 14.250 11.350
Rang 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
2000-2004 Land
Aantal aanvragen 411.700 393.800 324.200 279.200 175.200 144.800 127.400 118.400 118.300 99.400
Verenigde Staten Verenigd Koninkrijk Duitsland Frankrijk Canada Oostenrijk Zweden België Nederland Zwitserland
Bron: UNHCR
Het belang van België als ontvangstland voor asielzoekers komt nog meer tot uiting in de verhouding tussen het aantal asielaanvragen en het bevolkingsaantal van het land van ontvangst. Volgens deze indicator komt België uit op een zesde plaats, na Cyprus, Oostenrijk, Zweden, Luxemburg en Ierland. Volgens het land van herkomst van de asielzoekers stond de Russische Federatie in 2004 wereldwijd bovenaan, gevolgd door Servië-Montenegro en China. Voor
België kwamen de meeste asielzoekers uit de
Democratische Republiek Congo, gevolgd door de Russische Federatie en Servië-Montenegro (zie Tabel 3). Tabel 3: Nationaliteit van de asielaanvragers in België in 2004 (top-10) Rang 1 2 3 4 5 6
Land van herkomst Democratische Republiek Congo Russische Federatie Servië-Montenegro Slovakije Guinea Turkije
Aantal aanvragen 1.471 1.361 1.294 730 565 561
21
Tabel 3 (vervolg): Nationaliteit van de asielaanvragers in België in 2004 (top-10) Rang 7 8 9 10
Land van herkomst
Aantal aanvragen 512 506 477 427
Iran Kameroen Armenië Rwanda
Bron: UNHCR
1.2.2 Erkende vluchtelingen Sinds 1990 zijn er in België iets meer dan 20.000 personen erkend als vluchteling (zie Tabel 4). Het globale percentage dat erin slaagt om erkend
te
worden
ten
opzichte
van
het
aantal
ingediende
asielaanvragen bedraagt 6,88 %. Doordat de asielprocedure langer dan een jaar in beslag kan nemen, verdient het geen aanbeveling om het percentage vluchtelingen per jaar te berekenen. Tabel 4: Aantal erkende vluchtelingen en aantal asielaanvragen in België en het globale percentage erkende vluchtelingen ten opzichte van het aantal aanvragen, per jaar vanaf 1990 Jaar 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 Globaal
Aantal erkende vluchtelingen Aantal aanvragen 525 12.945 619 15.444 897 17.675 1.125 26.717 1.588 14.340 1.406 11.409 1.677 12.403 1.865 11.668 1.696 21.965 1.518 35.778 1.406 42.691 1.156 24.549 1.326 18.805 1.384 16.940 2.374 15.357 20.562 298.686 Globaal percentage erkende vluchtelingen: 6,88 % Bron: Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, CGVS en VBV (situatie juni 2005)
22
In 2005 zijn er 3.059 asielzoekers erkend als vluchteling (CommissariaatGeneraal voor de vluchtelingen en de staatlozen, z.d.). Dit is een duidelijke toename in vergelijking met het verleden. De belangrijkste reden hiervoor is het wegwerken van de achterstand in de procedure. De uitsplitsing per nationaliteit leert dat in 2004 asielzoekers uit de Russische Federatie, vooral uit Tsjetsjenië, het meest erkend werden als vluchteling (zie Tabel 5). Het land met de meeste asielaanvragers in België, de Democratische Republiek Congo, bevindt zich inzake het aantal erkenningen op de vierde plaats. Er zijn heel wat herkomstlanden in de top-10 van erkenningen, die qua aanvragen niet tot de top-10 behoren. In 2005 waren het in grote lijnen dezelfde herkomstlanden waarvan vluchtelingen erkend werden (Commissariaat-Generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, z.d.). Tabel 5: Nationaliteit van de erkende vluchtelingen in België in 2004 (top-10)
Rang
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Land van herkomst
Russische Federatie Rwanda Servië-Montenegro Democratische Republiek Congo Irak Iran Syrië Wit-Rusland Albanië Bosnië-Herzegovina
Aantal erkenningen 788 523 189 103 67 59 55 39 38 37
Rang op basis van aantal asielzoekers 2 10 3 1 7 -
Bron: UNHCR en CGVS
23
1.3 Waarom een aparte analyse van ondernemerschap bij asielzoekers en vluchtelingen? We openen met een citaat uit het BARON-project: “In sommige opzichten is de ene onderneming niet verschillend van een andere, maar het vertrekpunt van een ondernemer die vluchteling is, verschilt toch van dat van een autochtoon. Er bestaan verschillen op het niveau van cultuur, kennis van de vereiste formaliteiten en toegang tot informatie en advies. Omwille van deze bijkomende obstakels hebben vluchtelingen intensiever advies en een specifieke oriëntatie nodig” (BARON, 2004, z.p.). Er bestaat een relatief uitgebreide wetenschappelijke literatuur over etnisch ondernemerschap, zowel in het algemeen als in België (Ward & Jenkins, 1984 ; Waldinger, Aldrich & Ward, 1990a ; Vanhoren, 1992 ; Vanhoren & Bracke, 1992 ; Portes, 1995 ; Hubeau, 1997 ; Rijkschroeff, 1998 ; Kloosterman & van der Leun, 1999 ; Li, 2000 ; Lunn & Steen, 2000 ; Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen [VIZO], 2001 ; Lambrecht, Verhoeven & Martens, 2002 ; Masurel, Nijkamp, Tastan & Vindigni, 2002 ; Saerens & Pang, 2002 ; Kontos, 2003 ; Leung, 2003 ; Pécoud, 2003 ; Weekely, 2004). Vluchtelingen komen in deze publicaties slechts sporadisch aan bod. Er is in de literatuur wel enige aandacht voor de tewerkstellingssituatie van vluchtelingen, maar nauwelijks voor vluchtelingen-ondernemers (Hauff & Vaglum, 1993 ; Palmer, 1998 ; Valtonen, 1999 ; Beiser & Hou, 2000 ; Devisscher, 2003 ; Mamgain & Collins, 2003 ; Van den Reek & Hussein, 2003; Bollinger & Hagstrom, 2004 ; DeVoretz, Pivnenko & Beiser, 2004). Gold (1988, 1992) vormt hierop een uitzondering. Hij deed in de Verenigde Staten onderzoek naar ondernemerschap bij Vietnamese vluchtelingen en gevluchte Sovjet-joden.
24
Hoewel er wat discussie is over de precieze inhoud van de term ‘etnisch ondernemerschap’, kan dit omschreven worden als ondernemerschap door mensen van allochtone afkomst, ongeacht hun activiteit (Vanhoren, 1992 ; Lambrecht, Verhoeven & Martens, 2002). Het gaat dan bijvoorbeeld zowel over de eigenaar van een Chinees restaurant als over een Afghaanse dokter met een eigen praktijk. Het hoeft niet noodzakelijk een activiteit van vreemde origine of een activiteit met vreemde producten te zijn. Die voorwaarden staan in sommige definities die vooral aandacht
hebben
voor
de
zichtbaarheid
van
allochtoon
ondernemerschap. Zelfstandig ondernemerschap houdt in dat men een zelfstandige activiteit uitoefent als eigenaar van een onderneming. Een advocaat kan een zelfstandig ondernemer zijn, maar hij is dit niet als hij zijn activiteiten ontplooit binnen een advocatenkantoor waarvan hij niet de eigenaar is. Er zijn qua ondernemerschap gelijkenissen tussen vluchtelingen en immigranten (Gold, 1988). Ze ondervinden vaak dezelfde nadelen, gebruiken dezelfde middelen om te ondernemen, zijn actief in dezelfde sectoren en hebben vaak dezelfde motieven om ondernemer te worden. Toch zijn er verschillende argumenten om asielzoekers en erkende vluchtelingen op een andere manier te benaderen dan ‘gewone’ allochtonen (Bernard, 1977). Vluchtelingen (‘refugee immigrants’) zijn op de vlucht voor vervolging in hun land van herkomst en migreren dus wegens humanitaire redenen. Immigranten (‘economic immigrants’) zijn daarentegen op zoek naar een (betere) job en meer economische zekerheid (Cortes, 2001). Inzake ondernemerschap zijn er verschillen tussen vluchtelingen en immigranten die verregaande gevolgen hebben voor het opstarten, het functioneren en het al dan niet succesvol zijn van een eigen onderneming. We lichten deze verschillen toe:
25
-
Vluchtelingen komen uit verschillende landen en vluchten vaak op individuele basis. Daarom beschikken ze in het land waarnaar ze gevlucht zijn meestal over een minder uitgebouwd sociaal netwerk dan economische migranten. Het aantal familieleden, vrienden en landgenoten in het nieuwe verblijfsland is veeleer gering. Er is vaak ook geen jarenlange traditie van migratie naar dat land. Daardoor is het aantal landgenoten dat hen voorafging en tips kan geven na hun aankomst beperkt. Als er al sprake is van een sociaal netwerk, dan gaat het over een beperkt informeel netwerk (Gold, 1992). Een sociaal netwerk is net een welgekomen steun voor de financiering van een onderneming en voor het voorzien van betrouwbare arbeidskrachten en leveranciers. Over het algemeen kunnen vluchtelingen in vergelijking met immigranten dus minder terugvallen op zo’n sociaal netwerk in hun nieuwe land van verblijf.
-
Vluchtelingen zijn hun land ontvlucht, omdat ze daar vervolgd werden. Daardoor is het voor hen niet mogelijk om terug te keren naar hun thuisland om daar arbeidskrachten, kapitaal, … te verwerven voor hun onderneming. Ze moeten deze belangrijke elementen zien te halen uit de nieuwe samenleving, waar ze vaak relatief weinig aanknopingspunten mee hebben. Dit is uiteraard een extra moeilijkheid waar ‘gewone’ allochtonen minder mee te kampen hebben. De onmogelijkheid van terugkeer heeft wel als voordeel dat vluchtelingen zich bewust zijn van het feit dat ze zich ten volle moeten richten op hun integratie in het nieuwe land van verblijf. Hierdoor verhoogt de kans dat ze zich ijverig toeleggen op taallessen en dat ze ondernemend zijn om in duurzaam levensonderhoud te voorzien (Cortes, 2001). Vanuit het besef dat een terugkeer naar het
26
land van herkomst uitgesloten is, zullen ze zich qua welvaart en inkomen sneller gaan meten met de inwoners van hun land van verblijf. Immigranten die nog regelmatig hun thuisland bezoeken, vergelijken zich meer met de inwoners van hun land van oorsprong. Ze zijn bijgevolg vaak sneller tevreden met een lager inkomen. Vluchtelingen zullen dus zwaarder tillen aan de geblokkeerde sociale mobiliteit. Om zich hieruit te bevrijden, kunnen ze hun toevlucht nemen tot het zelfstandig ondernemerschap (Waldinger, Aldrich & Ward, 1990b). -
Vluchtelingen hebben in hun land van herkomst of tijdens het vluchten vaak traumatische ervaringen opgedaan (Hauff & Vaglum, 1993). Deze kunnen leiden tot psychologische problemen, die het functioneren van de asielzoekers in het algemeen en op de arbeidsmarkt in het bijzonder kunnen verstoren. Een bijkomend effect kan erin bestaan dat vluchtelingen met traumatische ervaringen direct economisch nut verkiezen boven investeringen of opleidingen voor doelen op lange termijn. Ze gaan nieuwe risico’s trachten te vermijden en bijgevolg minder geneigd zijn om met een eigen zaak te starten. Ook economische migranten kunnen mentale problemen hebben na het verlaten van het thuisland met vrienden en familie (Bernard, 1977). Door de confrontatie met de gewoonten en instellingen van het nieuwe land kunnen ze getraumatiseerd raken, hoewel ze vaak wel beter voorbereid zijn dan vluchtelingen. Bernard (1977, p. 271) besluit als volgt : “…all that can seem to be concluded at present is that both immigrants and refugees can be hurt psychologically. Perhaps the refugee may be more likely to be so, but the difference between his wounds and those of the immigrant appear to be those
27
of degree rather than of type.” Zowel immigranten als vluchtelingen kunnen
psychologische
hinder
ondervinden,
maar
deze
moeilijkheden zijn groter bij vluchtelingen. -
Vluchtelingen ontvluchten vaak halsoverkop hun land van herkomst en weten vaak niet goed naar welk land ze vluchten. Daardoor hebben ze zich minder goed kunnen voorbereiden op hun migratie (Gold, 1988). Dit komt tot uiting in de geringe kennis van de taal, de wetgeving en andere aspecten van hun nieuwe land van verblijf.
-
Door het plotse vluchten hebben vluchtelingen veel moeten achterlaten:
kapitaal
en
diploma’s
of
getuigschriften.
Deze
elementen zijn vaak een vereiste dan wel een handige hulp bij het opzetten van een eigen onderneming. -
Immigranten
zijn
vaak
op
zoek
naar
betere
economische
omstandigheden (Bernard, 1977 ; Gold, 1992 ; Cortes, 2001). Onder de vluchtelingen vinden we ook kinderen, ouderen en zieken. Een belangrijk deel van de vluchtelingen komt dus niet direct in aanmerking
voor
de arbeidsmarkt. Dit
geldt eveneens
voor
vluchtelingen met specifieke vaardigheden eigen aan hun cultuur, waaraan in het nieuwe land weinig of geen nood is. Het gaat dan bijvoorbeeld over coaches van sporten die in het nieuwe land niet gespeeld worden of muzikanten die een typisch instrument uit het land van herkomst bespelen. In normale omstandigheden zouden deze mensen nooit hun land verlaten hebben (Gold, 1988). Een aparte analyse van het ondernemerschap bij asielzoekers en vluchtelingen is dus zeker en vast zinvol. We zijn het eens met het
28
besluit van Cortes (2001, p. 25): “I can only stress the importance of not aggregating immigrants into one general category because this fails to take into account the enormous variation that exists among immigrants.” Voor dit onderzoek doen we gedeeltelijk een beroep op de bestaande literatuur over etnisch ondernemerschap. Waar nodig zullen specifieke accenten voor vluchtelingen gelegd worden. Net zoals allochtoon ondernemerschap in wezen ondernemerschap blijft, is ondernemerschap bij vluchtelingen en asielzoekers een specifieke vorm van allochtoon ondernemerschap.
1.4 Effecten van ondernemerschap bij vluchtelingen Ondernemerschap bij vluchtelingen en asielzoekers kan twee functies hebben voor de samenleving. Ten eerste kan het bijdragen tot hun integratie in de nieuwe samenleving. Ten tweede kan het de graad van ondernemerschap in die samenleving doen toenemen. We behandelen eerst de rol van ondernemerschap voor integratie. We baseren ons daarvoor op de analyses over etnisch ondernemerschap.
1.4.1 integratie In de beleidsnota van de Vlaamse minister van Inburgering staat te lezen: “Werken is de beste manier van inburgering, zowel vanuit het oogpunt van het individu als vanuit het oogpunt van de samenleving als geheel. Wie werkt en daardoor bijdraagt tot de maatschappelijke welvaart voorziet in zijn eigen levensonderhoud, leert op eigen benen staan,
29
ontwikkelt verder zijn eigen capaciteiten, bouwt een netwerk van sociale contacten met collega’s en anderen uit, …” (Keulen, 2004, p.10). Het leiden van een eigen onderneming is één welbepaalde vorm van werken. Via ondernemerschap kunnen asielzoekers en vluchtelingen zich integreren in de samenleving waarin ze terecht gekomen zijn. Er kunnen in grote lijnen vier integratiebevorderende gevolgen van ondernemerschap worden
onderscheiden
(Hubeau,
1997):
arbeidsmarktintegratie,
economische en culturele integratie, integratie door opleiding en stedelijke integratie. We bespreken elk van deze gevolgen.
1.4.1.1
Arbeidsmarktintegratie
Asielzoekers en vluchtelingen krijgen, net als allochtonen die al langer in het land verblijven, vaak onvoldoende kansen op de arbeidsmarkt (Kloosterman & van der Leun, 1999 ; Kloosterman, van der Leun & Rath, 1999 ; Li, 2000 ; Pécoud, 2003 ; Alund, 2003). In België is de werkloosheidsgraad
bij
allochtonen
beduidend
hoger
dan
bij
autochtonen. Bij Turken en Marokkanen bedraagt de werkloosheidsgraad 38 %, terwijl dit bij de autochtone beroepsbevolking 7 % is. Bovendien moeten vreemdelingen in België gemiddeld genomen langer naar een job zoeken dan Belgen (Okkerse & Termote, 2004). Vreemdelingen die wel een job hebben, bevinden zich vaak in kwetsbare economische sectoren (Waldinger,
Aldrich
&
Ward,
1990b).
Deze
achterstelling
op
de
arbeidsmarkt is te wijten aan een combinatie van discriminatie en een gebrek aan de nodige kwalificaties en talenkennis (Pécoud, 2003). Bij gebrek aan kansen op die arbeidsmarkt gaan vreemdelingen soms over tot het oprichten van een eigen onderneming. Het blijkt dat het voor
30
hen makkelijker is om als ondernemer aan het economische leven deel te nemen dan als werknemer. Deze manier van toetreding tot het ondernemerschap is dus veeleer een secundaire keuze om aan de werkloosheid te ontsnappen. Niettemin betekent het een deelname aan de arbeidsmarkt, wat vaak als een belangrijke aanzet tot integratie wordt aangezien. Het uitsluitingsproces dat speelt voor werknemers doet zich echter ook voor bij ondernemers. Het is dan wel meer verborgen en indirect, waardoor het minder krachtig kan spelen (Kloosterman & van der Leun, 1999). Door te starten met een eigen onderneming werken vreemdelingen niet enkel aan hun eigen arbeidsmarktintegratie. Ze kunnen via het aanwerven van personeel ook zorgen voor de arbeidsmarktintegratie van andere vreemdelingen met beperkte kansen op de arbeidsmarkt (Spener & Bean, 1999 ; Masurel, Nijkamp, Tastan & Vindigni, 2002).
1.4.1.2
Economische en culturele integratie
Het starten met een eigen onderneming kan een middel zijn tot sociale mobiliteit. Vreemdelingen die het niet makkelijk hebben op de arbeidsmarkt kunnen zo voorzien in een eigen inkomen. Er worden inkomenseffecten
gegenereerd
en
bestedingsniveaus
worden
opgevoerd. Hierbij komt nog dat winkels met goedkope prijszetting een belangrijke schakel kunnen zijn voor minder kapitaalkrachtige mensen in hun zoektocht naar goedkope producten (Hubeau, 1997). Om op lange termijn te overleven, moet de ondernemer evenwel zien door te breken bij een autochtoon doelpubliek. Dit wordt het ‘switching process’ genoemd (Kloosterman, van der Leun & Rath, 1999 ; Johnson, 2000 ; Pécoud, 2003). Vreemdelingen met een eigen zaak zijn meestal actief
31
binnen een etnisch netwerk, dat hen in de beginfase veel steun verleent. Leden van migrantengemeenschappen zijn over het algemeen te klein in aantal. Ze beschikken ook over te beperkte financiële middelen om meer dan een handvol etnisch georiënteerde handelaars te onderhouden (Waldinger, Aldrich & Ward, 1990b ; Gold, 1992). Ondernemers die succesvol willen zijn, kunnen zich bijgevolg niet beperken tot de etnische markt. Ze moeten zich eveneens richten op een Belgisch doelpubliek. Hiervoor zijn talenkennis en vertrouwdheid met de gewoonten en cultuur belangrijke instrumenten, die tegelijkertijd de integratie in de samenleving vergroten. Er kan dan langs economische weg een culturele integratie ontstaan, waarbij
producten
en
diensten
van
vreemde
oorsprong
haast
vanzelfsprekend deel gaan uitmaken van de samenleving (Sen, 1991 ; Rijkschroeff, 1998). Dit is in het verleden onder meer gebeurd voor Chinese en
Italiaanse
ondernemers
restaurants. een
bijdrage
Op
deze
leveren
manier aan
de
kunnen
allochtone
dynamiek
en
het
innovatievermogen van een economie. Veel etnische ondernemingen zijn evenwel haast exclusief gericht op consumenten uit de eigen etnische gemeenschap en van culturele integratie kan dan geen sprake zijn. Volgens een aantal auteurs stimuleert ondernemerschap vreemdelingen niet om in contact te komen met de Belgische
bevolking
(Abadan-Unat,
1997).
Ondernemende
vreemdelingen laten zich enkel in met mensen van dezelfde etnische minderheid, waardoor ze worden afgesneden van de inwoners van het land waarin ze leven. Bovendien laten eigen handelszaken en eigen restaurants vreemdelingen toe om de gebruiken en praktijken uit hun thuisland verder te zetten en om de taal van hun land van herkomst te blijven spreken met landgenoten. Gold (1988) vond dat vluchtelingen-
32
ondernemers de beperkte contacten met een niet-vertrouwde cultuur als één van de voordelen van het ondernemerschap aanhaalden. Ook hier is dus het reeds eerder besproken ‘switching proces’ belangrijk om gettovorming te vermijden en de integratie te bevorderen.
1.4.1.3
Integratie door opleiding
Alle beginnende ondernemers moeten in België een bewijs kunnen voorleggen van kennis van bedrijfsbeheer. Vanuit de overheid worden initiatieven genomen om cursussen bedrijfsbeheer voor allochtonen te organiseren.
Daarnaast
bestaan
er
cursussen
Nederlands
voor
nieuwkomers. Door deze opleidingen te volgen, kunnen vreemdelingen beter in de nieuwe samenleving geïntegreerd raken en worden hun scholingsgraad en talenkennis bevorderd. Naast deze opleidingsmogelijkheden moeten ondernemers van vreemde origine sowieso de wetgeving naleven en sociale bijdragen betalen. Hierdoor raken ze vertrouwd met de Belgische regelgeving, een essentieel onderdeel van de Belgische samenleving.
1.4.1.4
Stedelijke integratie
Meestal starten etnische ondernemers een onderneming op in wijken die jarenlang achteruit gegaan zijn door leegstand en verval. Heel vaak wonen
in
deze
buurten
relatief
grote
concentraties
allochtonen
(Kloosterman & van der Leun, 1999). Via een eigen zaak dragen de allochtone ondernemers zowel bij tot de economische leefbaarheid als
33
tot de ruimtelijke heropleving van de wijk. Gebouwen krijgen een nieuwe functie en de neerwaartse spiraal inzake het woon- en werkklimaat wordt een halt toe geroepen. Handelszaken kleuren de buurt, brengen straten tot leven, participeren aan het sociale weefsel of stellen faciliteiten ter beschikking van dit sociale weefsel. Denk maar aan het klassieke zaaltje achter het café, de winkel die de plaatselijke voetbalploeg sponsort, de etalages en uithangborden die het straatbeeld opsmukken of de bakkerswinkel als ontmoetingsplaats. Zo komt een zelfstandige activiteit niet enkel de ondernemers zelf, maar vaak een hele wijk ten goede. Samenvattend kan gesteld worden: “Immigrant entrepreneurship may constitute crucial localised nodes of economic activities that provide income, employment, demand for other products and services, valuable role models and sources of civic pride” (Kloosterman & Van der Leun, 1999, p. 661).
1.4.2 Ondernemerschap De zelfstandige activiteit van asielzoekers en vluchtelingen kan de graad van zelfstandig ondernemerschap in een bepaald land op peil houden of verhogen. Van den Tillaart & Poutsma (1998) stellen dat het groeiende ondernemerschap binnen immigrantengroepen een duidelijke betekenis heeft voor de regionale economische ontwikkeling en leidt tot ingrijpende sociale veranderingen voor de hele samenleving. Vluchtelingen-ondernemers
kunnen
de
lage
graad
van
nieuw
ondernemerschap in België opkrikken. Uit verschillende studies blijkt dat het ondernemerschap in België in vergelijking met andere landen op een laag pitje staat (Vlerick Leuven Gent Management School, 2005). 34
Het percentage van de bevolking op actieve leeftijd dat bezig is met of interesse heeft voor het oprichten van een onderneming is in België merkelijk lager dan in andere Europese landen. Van de onderzochte Europese landen bij de Global Entrepreneurship Monitor scoort enkel Hongarije nog slechter dan België (zie Tabel 6). Tabel 6: Percentage van de bevolking op actieve leeftijd dat actief betrokken is of recent geweest is bij het oprichten van een onderneming voor 15 onderzochte landen uit de EU, 2005 Ierland Griekenland Verenigd Koninkrijk Spanje Frankrijk Duitsland Oostenrijk Finland Italië Denemarken Nederland Slovenië Zweden België Vlaanderen Hongarije
9,8 6,5 6,2 5,7 5,4 5,4 5,3 5,0 4,9 4,8 4,4 4,4 4,0 3,9 3,7 1,9
Bron: Vlerick Leuven Gent Management School, 2005
De lage graad van nieuw ondernemerschap is al herhaaldelijk als problematisch ervaren. Er zijn inmiddels federale en regionale initiatieven opgezet om daaraan te verhelpen. In het Vlaamse regeerakkoord van de regering-Leterme worden meer ondernemen en meer werkgelegenheid naar voren geschoven als topprioriteit:
“Vlaanderen
moet
verder
evolueren
naar
een
ondernemende, innoverende, lerende en creatieve samenleving. De dalende
trend
van
startende
en
snelgroeiende
middelgrote
ondernemingen wordt omgebogen. Inzake de netto-aangroei van het
35
aantal ondernemingen moet Vlaanderen bij de vijf beste Europese regio’s behoren. Vlaanderen moet één van de aantrekkelijkste regio’s zijn voor de vestiging en de ontwikkeling van ondernemingsactiviteiten” (Vlaamse regering, 2004, p. 12). Het
faciliteren van ondernemerschap
bij
vluchtelingen kan hieraan een bijdrage leveren. Nochtans is het niet altijd rozengeur en maneschijn. Ondernemerschap bij vreemdelingen kan volgens een aantal auteurs ook negatieve effecten hebben voor hun integratie (Pécoud, 2003). Er is het gevaar van een negatieve spiraal. De stap naar het ondernemerschap wordt gezien als een
“desperate
and
inefficient
answer
to
their
socio-economic
vulnerability” (Pécoud, 2003, p. 252). Een eigen zaak starten, wordt beschouwd als de laatste wanhopige poging van mensen die uitgesloten zijn van de arbeidsmarkt. Het is een negatieve keuze bij gebrek aan andere alternatieven. In sommige gevallen kan dit goed uitdraaien. In andere gevallen belanden vluchtelingen-ondernemers in een langdurige onzekere situatie. Ondernemerschap is dan geen hefboom voor integratie, maar maakt vreemdelingen afhankelijk van armoede- en welzijnsprogramma’s.
36
2.
Interesse voor ondernemerschap bij asielzoekers en vluchtelingen
In dit hoofdstuk onderzoeken we in welke mate asielzoekers en erkende vluchtelingen interesse hebben voor het zelfstandig ondernemerschap. Een
verklarend
model
voor
het
overwegen
van
zelfstandig
ondernemerschap komt eveneens aan bod. We lichten eerst onze werkwijze toe.
2.1 Werkwijze We hebben het potentieel aan ondernemerschap bij asielzoekers en vluchtelingen
onderzocht
via
een
schriftelijke
enquête
bij
deze
doelgroep. Voor de organisatie van deze bevraging was een aantal pistes denkbaar: de vragenlijst voorleggen aan asielzoekers bij het binnenkomen van het land, de vragenlijsten afnemen via de OCMW’s, werken via de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB) of de enquêtes laten invullen via de onthaalbureaus voor nieuwkomers. We kozen voor deze laatste optie, omdat de kans op succes daar het grootst zou zijn. Bovendien kon een groot aantal asielzoekers samen benaderd worden
en
kon
de
bevraging
gekaderd
worden
in
de
lessen
maatschappelijke oriëntatie of tijdens het verplichte intakegesprek. Het werken via de onthaalbureaus heeft als bijkomend voordeel dat allerlei nieuwkomers daar passeren, dus niet enkel asielzoekers en vluchtelingen
maar
ook
gezinsherenigers,
geregulariseerde
vreemdelingen en arbeidsmigranten. Zo kan de vergelijking gemaakt worden tussen verschillende groepen nieuwkomers. De onthaalbureaus bepaalden zelf in functie van de haalbaarheid of de enquêtes voorgelegd werden tijdens het intakegesprek dan wel in de 37
lessen maatschappelijke oriëntatie (M.O.). Nadeel van deze laatste werkwijze is dat vooral laaggeschoolden deze lessen volgen. Om dit op te vangen, hebben we voor Antwerpen en Gent aanvullend een beroep gedaan op de aanbodverstrekkers van cursussen Nederlands als tweede taal (NT2). Zo konden we nog een aantal hogergeschoolde nieuwkomers bereiken. De vragenlijst werd bewust zeer kort gehouden. Hij bevatte uitsluitend gesloten vragen. Op deze manier werd de drempel om te participeren laag gehouden. Uit nabesprekingen met de onthaalbureaus bleek dat het voor veel vluchtelingen de eerste keer was dat ze met een enquête in aanraking kwamen. De vragenlijst bevatte vragen over hun interesse voor het ondernemerschap en de motieven daarvoor. Er waren ook vragen bij over een aantal achtergrondvariabelen, zoals leeftijd, geslacht en beroep in het land van herkomst (zie Bijlage 1 voor de vragenlijst in het Nederlands). De vragenlijsten werden opgesteld in de taal van de respondenten. Dit werkte drempelverlagend. Heel wat nieuwkomers spreken immers nog geen Nederlands, aangezien lessen Nederlands pas later in het inburgeringstraject aangeboden worden. Er waren vragenlijsten in het Arabisch, het Duits, het Engels, het Farsi (Perzisch), het Frans, het Nederlands, het Russisch, het Servo-Kroatisch, het Spaans en het Turks. De bevraging vond plaats in de maanden mei en juni 2005. De vragenlijsten
werden
door
ons
in
de
onthaalbureaus
persoonlijk
overhandigd en toegelicht aan de trajectbegeleiders en de docenten maatschappelijke oriëntatie. Zij hebben de vragenlijsten voorgelegd aan de nieuwkomers, de ingevulde exemplaren in ontvangst genomen en toelichting gegeven waar nodig. Alle onthaalbureaus in Vlaanderen en Brussel werkten mee aan dit onderzoek, met uitzondering van Vlaams-
38
Brabant en Oost-Vlaanderen. Aangezien de steden Brussel en Gent een apart onthaalbureau hebben, zijn zij wel opgenomen in de analyse. We konden niet beschikken over een gegevensbestand met alle vluchtelingen. Hierdoor was het niet mogelijk om een representatieve steekproef te trekken. De resultaten zijn dan ook niet representatief voor de volledige populatie vluchtelingen, maar geven een beeld van wat een omvangrijk aantal vluchtelingen op een bepaald moment in België over ondernemerschap dacht. Het is belangrijk voor ogen te houden dat we nieuwkomers bevraagd hebben die vrij recent in ons land zijn toegekomen. Het is mogelijk dat na verloop van tijd hun attitudes veranderen onder invloed van hun persoonlijke ervaringen in België. Uiteindelijk vulden 462 nieuwkomers de vragenlijst in: 232 asielzoekers, erkende vluchtelingen of geregulariseerden, 199 immigranten en 31 respondenten met een onbekend statuut. We geven eerst wat meer informatie over de samenstelling van de steekproef. We doen dit aan de hand van vier variabelen: statuut, geslacht, regio van herkomst en taal waarin de vragenlijst ingevuld werd. Bij de bevraagde asielzoekers en vluchtelingen bestaat het grootste aantal uit ontvankelijk verklaarde asielzoekers van wie de procedure nog loopt ; iets meer dan 16 % is al erkend als vluchteling (zie Tabel 7). Bij de immigranten gaat het in 90 % van de gevallen over nieuwkomers in het kader van gezinshereniging.
39
Tabel 7: Respondenten per statuut (kolompercentages) Ontvankelijk verklaarde asielzoeker Erkende vluchteling Nieuwkomer in kader gezinshereniging Geregulariseerde Slachtoffer mensenhandel Tijdelijk verblijf Belgische nationaliteit Student Werkcontract Andere, niet gespecifieerd
Asielzoekers5 (N = 232) 69,83 16,38
Immigranten6 (N = 199)
90,45 12,93 0,86 0,50 2,51 2,51 0,50 3,52
Bij de asielzoekers zijn de mannen het talrijkst, terwijl er bij de immigranten meer vrouwen zijn (zie Tabel 8). Dit is een logisch gevolg van het feit dat immigranten vooral gezinsherenigers zijn. Het zijn vooral vrouwen die hun man komen vervoegen. Tabel 8: Respondenten per geslacht (kolompercentages) Man Vrouw Geen antwoord
Asielzoekers (N = 232) 60,34 38,79 0,86
Immigranten (N = 199) 37,69 62,31
Naar wereldregio van herkomst zijn er eveneens verschillen tussen asielzoekers en immigranten (zie Tabel 9). De voormalige Sovjet-Unie (onder meer Tsjetsjenië), Zwart-Afrika (onder meer Congo) en het MiddenOosten (onder meer Irak en Iran) scoren hoog bij de asielzoekers. Het zijn ook deze landen die in de statistieken voorkomen als landen met veel asielaanvragers in België (zie 1.2 in Hoofdstuk 1). De immigranten komen
5 6
De term ‘asielzoekers’ staat in dit hoofdstuk voor ontvankelijk verklaarde asielzoekers, erkende vluchtelingen, geregulariseerden en slachtoffers van mensenhandel. De term ‘immigranten’ staat in dit hoofdstuk voor alle nieuwkomers die niet vallen onder de term ‘asielzoekers’. Het gaat vooral over gezinsherenigers.
40
vooral uit de Maghreb-landen en Turkije, van waaruit al een lange traditie van migratie naar België bestaat. Tabel 9: Respondenten per regio van herkomst (kolompercentages) Centraal-Azië Ex-Sovjet-Unie Zwart-Afrika Zuid- en Midden-Amerika Europese Unie Ex-Joegoslavië Oost-Europa7 Zuidoost-Azië Maghreb-landen Turkije Midden-Oosten Verenigde Staten
Asielzoekers (N = 232) 7,76 26,72 33,19 0,86 2,16 3,45 0,43 0,86 3,02 1,29 17,24 0,43
Immigranten (N = 199) 2,01 4,52 17,09 12,06 6,03 1,51 1,51 9,55 28,14 14,57 2,01 0,50
2,59
0,50
Geen antwoord
De wereldregio van herkomst heeft invloed op de taal waarin de enquête ingevuld werd. Voor asielzoekers is dit vooral Russisch en Frans, terwijl dit voor immigranten veeleer Engels, Arabisch en Turks is (zie Tabel 10). Tabel 10: Respondenten per taal (kolompercentages) Nederlands Frans Engels Russisch Arabisch Turks Farsi Servo-Kroatisch Spaans Duits 7
Asielzoekers (N = 232) 9,48 27,16 9,91 26,29 12,50 0,86 9,91 2,16 1,29 0,43
Immigranten (N = 199) 11,06 11,56 22,11 5,03 23,62 13,07 0,50 1,01 11,56 0,50
Enkel Oost-Europese landen die geen lid zijn van de Europese Unie en in het verleden geen deel uitmaakten van de Sovjet-Unie.
41
2.2 Resultaten We bespreken achtereenvolgens de interesse voor het zelfstandig ondernemerschap,
de
beweegredenen
voor
het
zelfstandig
ondernemerschap, de sector van voorkeur en de gepercipieerde hinderpalen voor de start van een eigen zaak.
2.2.1 Interesse voor het zelfstandig ondernemerschap We vroegen de nieuwkomers of ze overwegen om te starten als zelfstandig ondernemer. Meer dan 36 % van de asielzoekers verklaart dat ze zeker en vast of veeleer wel deze optie overwegen (zie Tabel 11). Ongeveer 19 % van de asielzoekers verklaart dat ze zelfstandig ondernemerschap zeker en vast overwegen. Deze percentages liggen significant8 hoger dan bij de immigranten. Daar overweegt 23,81 % zeker en vast of veeleer wel het zelfstandig ondernemerschap. We kunnen concluderen dat een groot deel van de vluchtelingen interesse heeft om te werken als zelfstandig ondernemer.
8
We hebben een chi-kwadraattest uitgevoerd. Deze test kan gebruikt worden om na te gaan of de verschillende verdeling over categorieën van variabelen toe te schrijven is aan toeval dan wel het resultaat is van een statistisch significant effect. Als p < 0,05 kan besloten worden dat er een significante samenhang is tussen de variabelen.
42
Tabel 11: Interesse voor het zelfstandig ondernemerschap in België (kolompercentages)9 Asielzoekers (N = 223) Cumulatief % % 18,83 18,83 17,49 36,32 38,12 74,44 14,35 88,79 11,21 100,00
Zeker en vast Veeleer wel Misschien wel, misschien niet Veeleer niet Zeker niet
Immigranten (N = 189) % Cumulatief % 16,93 16,93 6,88 23,81 46,56 70,37 16,40 86,77 13,23 100,00
Chi² = 11,6931, df = 4, p < 0,05
2.2.2 Beweegredenen voor het zelfstandig ondernemerschap Voor de beweegredenen voor het zelfstandig ondernemerschap bij vluchtelingen doen we een beroep op enkele theoretische modellen (Bovenkerk, 1983 ; Lambrecht, Verhoeven & Martens, 2002). Die modellen sluiten elkaar niet uit: een allochtone ondernemer kan verschillende modellen in zich verenigen. We lichten ze toe, waarna ze zullen worden getoetst bij asielzoekers en vluchtelingen: 1.
Het
culturele
model
of
het
model
van
de
oorspronkelijke
ondernemersmigratie Volgens deze theorie migreert men met de bedoeling een eigen zaak op te zetten. Op basis van de traditie en kennis die migranten verworven
hebben
gespecialiseerde
9
in
het
zaken
op
land in
het
van
herkomst,
gastland.
zetten
ze
Onderzoek
bij
De antwoordcategorieën ‘weet niet’ en ‘geen antwoord’ werden buiten beschouwing gelaten. Zij bevatten respectievelijk 0,43 % en 3,45 % van de asielzoekers en respectievelijk 0 % en 5,03 % van de immigranten.
43
immigranten in België wijst uit dat deze beweegreden nauwelijks voorkomt (Lambrecht, Verhoeven & Martens, 2002). 2.
het economische kansenmodel of de theorie van de etnische infrastructuur Dit model probeert het ontstaan van etnische ondernemingen in concentratiebuurten te verklaren. De zelfstandig ondernemers spelen in op de wensen en noden van de eigen etnische groep door gespecialiseerde producten en diensten aan te bieden. Het gaat dan bijvoorbeeld over Afrikaanse kapsalons, islamitische slagerijen of winkels
waar
exotische
producten
verkocht
worden.
Deze
ondernemingen hebben zowel een economische als een sociale functie. 3.
het reactiemodel of de theorie van de reactie op werkloosheid en discriminatie Wanneer de toegang tot de arbeidsmarkt wegens werkloosheid en discriminatie beperkt is, wordt het opstarten van een eigen onderneming vaak gezien als enige uitweg. Shapero (aangehaald in Krueger & Carsrud, 1993) voorspelt ondernemerschap aan de hand van een (meestal negatieve) gebeurtenis die de oorspronkelijke situatie
verandert.
In
het
model
van
Shapero
moet
ondernemerschap beschouwd worden als een geloofwaardig alternatief. Om geloofwaardig te zijn, moet ondernemerschap als aantrekkelijk en haalbaar aangezien worden. Audet (2003) vond in zijn studie onder universiteitsstudenten dat de gepercipieerde
44
aantrekkelijkheid en haalbaarheid van ondernemerschap in grote mate bijdroegen tot de verklaring van de intenties terzake. Nochtans moeten we voor ogen houden dat het reactiemodel eerst een negatieve keuze veronderstelt. Volgens sommige onderzoekers is dit geen gezonde drijfveer. Zo stelde Gold (1988, p. 418) in zijn onderzoek: “Businesses that were created by refugees short on skill and resources, solely for the purpose of creating a job for oneself, were very likely to fail.” 4.
het ondernemersmodel of de theorie van de ondernemingsdrang Net als bij Belgische ondernemers, kan het ondernemerschap bij allochtonen ingegeven zijn door een drang om te ondernemen, bijvoorbeeld om zijn eigen baas te kunnen zijn. De nadruk ligt hier dan minder op het allochtone aspect van ondernemen, maar meer op het ondernemen in het algemeen. Deze motivering wordt in België door meer dan 70 % van de allochtone ondernemers aangehaald om met een eigen zaak te starten (Lambrecht, Verhoeven & Martens, 2002).
We voegen een vijfde model toe, namelijk het verlangen om te integreren in de samenleving of het zogenaamde integratiemodel. Ajzen & Fishbein (1980) vermelden de subjectieve norm als voorspellende variabele voor intenties rond ondernemerschap. Dit omvat de combinatie van waargenomen sociale druk om zich op een bepaalde manier te gedragen en de motivatie om aan die druk tegemoet te komen. Personen zullen meer geneigd zijn om zich op een bepaalde manier te gedragen, als ze de verwachte resultaten van dit gedrag positief evalueren en wanneer ze geloven dat anderen dit belangrijk vinden.
45
Integratie kan gezien worden als een vereiste waaraan nieuwkomers moeten voldoen. Door zelf een zaak op te starten, worden vluchtelingen verplicht om deel te nemen aan de samenleving waarin ze terecht gekomen zijn. Dit kan hun integratie bevorderen. Vluchtelingen worden aangemoedigd om zich te integreren en volgens dit model zien ze ondernemerschap als een instrument daartoe. De theoretische modellen zullen nu getoetst worden aan de praktijk. De ondervraagden moesten alle motieven een score geven van 1 (speelt helemaal niet mee) tot en met 4 (speelt sterk mee). De belangrijkste beweegreden voor het zelfstandig ondernemerschap die asielzoekers aanhalen (diegenen die zeker en vast, veeleer wel of misschien wel, misschien niet aanduiden), is de integratie in de Belgische samenleving (zie Tabel 12). Dit is een bevestiging van het integratiemodel. Integratie is een motivatie die asielzoekers significant meer vernoemen dan immigranten. Negatieve
motieven
‘Ondernemerschap
is
overeenkomstig de
enige
weg
het uit
reactiemodel, de
werkloosheid’
zoals en
‘Onvoldoende kansen op de arbeidsmarkt’, worden door asielzoekers en immigranten lager gerangschikt. Deze lage score heeft waarschijnlijk te maken met het ogenblik van bevraging (vrij kort na hun aankomst in België). Eerder onderzoek (Gold, 1988, 1992) en de interviews uit onze praktijkgevallen (zie Hoofdstuk 5) tonen aan dat negatieve motieven vaker voorkomen dan deze cijfers suggereren. Motieven van het ondernemersmodel, zoals ‘Graag mijn eigen baas zijn’ en ‘Een winstgevende activiteit uitoefenen’, prijken bovenaan in de rangschikking van motieven bij asielzoekers en immigranten. Motieven van het economische kansenmodel (inspelen op een vraag naar het product of de dienst) scoren veeleer laag bij asielzoekers, maar hoger bij
46
immigranten. Het culturele model, ‘Naar hier gekomen voor de oprichting van een eigen zaak’, bengelt onderaan. De motieven die asielzoekers aanhalen, zijn vergelijkbaar met deze uit eerdere onderzoeken bij allochtonen (Lambrecht, Verhoeven & Martens, 2002). Tabel 12: Beweegredenen voor het zelfstandig ondernemerschap (gemiddelde score [Gemid.] op een schaal van 1 tot en met 4, met 4 als hoogste score)
Om zo sneller geïntegreerd te geraken in België** Omdat dit een winstgevende activiteit kan zijn Omdat ik graag mijn eigen baas ben Om een gelijkaardige activiteit te kunnen doen als in mijn land van herkomst Omdat ik denk dat er een vraag bestaat naar deze producten/diensten Omdat dit de enige weg uit de werkloosheid is Het ondernemen zit me in het bloed Om er rijk mee te worden Om me ten dienste te stellen van andere vluchtelingen/migranten Omdat ik op de gewone arbeidsmarkt onvoldoende kansen krijg Ik ben naar hier gekomen om een eigen zaak op te richten ** t = -2,27, varianties zijn gelijk, df = 222, p < 0,05
Asielzoekers (N = 113) Gemid. Rang 3,23 1 3,02 2 2,99 3 2,87 4
Immigranten (N = 97) Gemid. Rang 2,91 3 3,12 1 2,86 4 2,58 7
2,84
5
2,95
2
2,79 2,64 2,52 2,42
6 7 8 9
2,67 2,77 2,44 2,32
6 5 9 10
2,29
10
2,51
8
1,58
11
1,70
11
We gingen ook na waarom asielzoekers het zelfstandig ondernemerschap uitsluiten (diegenen die veeleer niet of zeker niet aanstippen). Redenen die te maken hebben met de moeilijkheidsgraad van ondernemerschap voor vluchtelingen en de onzekerheid over de toekomst scoren bij asielzoekers het hoogst (zie Tabel 13). Immigranten zetten gebrek aan startkapitaal op de eerste plaats. Die beperking wordt ook door veel asielzoekers aangehaald.
47
De onzekerheid over de toekomst en de vaststelling dat het ondernemen niet in het bloed zit, scoren significant lager bij immigranten. Zij vernoemen beduidend meer dan asielzoekers ‘Omdat ik momenteel al een goede job heb’. Tabel 13: Beweegredenen voor het uitsluiten van zelfstandig ondernemerschap (gemiddelde score [Gemid.] op een schaal van 1 tot en met 4, met 4 als hoogste score) Omdat dit voor een vluchteling/immigrant te moeilijk is Omdat er nog te veel onzekerheid is over mijn toekomst hier* Omdat ik over te weinig startkapitaal beschik Wegens de administratieve formaliteiten Omdat ik het risico te hoog vind Het ondernemen zit me niet in het bloed*** Om een gelijkaardige activiteit te kunnen doen als in mijn land van herkomst Omdat ik voldoende kansen krijg op de arbeidsmarkt Omdat ik niet denk dat dit een winstgevende activiteit kan zijn Omdat de werklast voor een zelfstandige te zwaar is Ik heb daar nog nooit aan gedacht Omdat ik denk dat er onvoldoende vraag bestaat naar de producten/diensten waarin ik gespecialiseerd ben Omdat ik momenteel al een goede job heb**
Asielzoekers (N = 40) Gemid. Rang 3,08 1 3,03 2
Immigranten (N = 42) Gemid. Rang 2,77 2 2,53 4
2,95 2,84 2,50 2,48 2,45
3 4 5 6 7
3,14 2,53 2,70 1,84 2,43
1 4 3 13 7
2,39 2,29
8 9
2,32 2,11
9 12
2,28 2,25 2,16
10 11 12
2,34 2,47 2,14
8 6 10
1,56
13
2,14
10
* t = -1,86, varianties zijn gelijk, df = 75, p < 0,1 ** t = 2,10, varianties zijn ongelijk, df = 61,7, p < 0,05 *** t = -2,25, varianties zijn gelijk, df = 65, p < 0,05
2.2.3 Sector van voorkeur voor zelfstandige activiteit We vroegen de asielzoekers die het zelfstandig ondernemerschap overwegen welke sector hun voorkeur geniet. Bijna de helft van de respondenten overweegt een zaak op te richten in de handel (winkel, markt, straatverkoop, enzovoort) (zie Tabel 14). Dit is
48
typisch een sector waarin de investeringen beperkt zijn en waarvoor relatief weinig beroepskennis vereist is (Kloosterman & van der Leun, 1999). Bijna een kwart van de asielzoekers die een eigen zaak overwegen, verkiest de horecasector. De bouwsector komt met 15,06 % op de derde plaats. Immigranten zetten handel en horeca eveneens bovenaan. Zij vernoemen traditioneel vrouwelijke beroepen zoals kinderopvang en lichaamsverzorging vaker dan asielzoekers. Dit is niet zo verwonderlijk, gelet op het hoge percentage vrouwen bij de geënqueteerde immigranten (zie Tabel 8). De sector van voorkeur is bij asielzoekers meestal dezelfde als die in het land van herkomst (niet in tabel). In 78 % van de gevallen die in eigen land zelfstandige waren, is de sector waarin men hier wil starten dezelfde als in het land van herkomst. Tabel 14: Sector van mogelijke toekomstige zelfstandig ondernemers (percentages, meerdere antwoorden mogelijk) Handel (winkel, markt, straatverkoop, …)*** Horeca (restaurant, café, hotel, …) Bouwsector** Vrije en intellectuele beroepen Kapper, lichaamsverzorging, … Ontspanning Vervoer (taxi, bus, …)** Land- en tuinbouw, visserij Schoonmaak, poetsen, … Kinderopppas Banken, verzekeringen, geldwissel Industrie en nijverheid Geen antwoord
Asielzoekers (N = 166) 47,59 24,70 15,06 10,84 10,24 9,64 9,64 8,43 6,63 6,02 4,82 4,82 13,25
Rang 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Immigranten (N = 133) 31,58 18,05 6,77 10,53 13,53 9,02 3,01 5,26 6,77 10,53 1,50 7,52
Rang 1 2 8 4 3 6 11 10 8 4 12 7
11,28
** significant verschillend op niveau 0,05 *** significant verschillend op niveau 0,01
49
2.2.4 Gepercipieerde hinderpalen voor de start van een eigen zaak Aan de asielzoekers die het zelfstandig ondernemerschap overwegen, werd gevraagd welke hindernissen zij op dit moment zien voor het starten met een eigen zaak (zie Tabel 15). Financiële en taalproblemen worden als de belangrijkste belemmeringen aangeduid. Het gebrek aan informatie en het gebrek aan advies en begeleiding worden door ongeveer 20 % van de asielzoekers vermeld als hindernis om te starten. In tegenstelling tot de literatuur (Bernard, 1977 ; Hauff & Vaglum, 1993) wordt het doorwerken van traumatische ervaringen niet als een grote barrière ervaren. Ook immigranten vernoemen financiële problemen en taalproblemen als belangrijkste hindernissen. Wettelijke drempels, zoals het verblijfsstatuut, worden door 12 % van de immigranten vermeld, tegenover bijna 44 % van de asielzoekers. Tabel 15: Hindernissen voor het opstarten van een eigen zaak (percentages, meerdere antwoorden mogelijk) Financiële problemen (startkapitaal, …) Taalproblemen* Wettelijke drempels (verblijfsstatuut, …)*** Geen informatie ontvangen over zelfstandige activiteit Gebrek aan advies en begeleiding Administratieve formaliteiten Discriminatie Leveranciers, cliënteel, … vinden Vrees voor blijvende hinder door traumatische ervaringen Geen antwoord
Asielzoekers (N = 166) 55,42 54,22 43,98 23,49
Rang
19,28 16,87 13,25 10,24 3,61
13,25
Rang
1 2 3 4
Immigranten (N = 133) 57,89 63,91 12,03 18,05
5 6 7 8 9
24,06 14,29 12,03 10,53 7,52
3 5 6 8 9
2 1 6 4
11,28
* significant verschillend op niveau 0,1 *** significant verschillend op niveau 0,01
50
2.3 Naar een verklarend model voor het overwegen van zelfstandig ondernemerschap Als verklaring voor wie het zelfstandig ondernemerschap overweegt, staan in de literatuur demografische kenmerken centraal. Volgens deze demografische benadering wordt de zin in ondernemerschap beïnvloed door de aanwezigheid van een rolmodel, door het geslacht en door eigen ervaringen (Robinson, Stimpson, Huefner & Hunt, 1991 ; Tkachev & Kolvereid, 1999). We lichten elk van deze elementen even toe. Ouders, familie en vrienden kunnen fungeren als rolmodellen. Lambrecht, Van Liedekerke, de Guzman & Vanbruwaene (2004) stelden in een studie bij universiteitsstudenten vast dat zij die thuis een zaak hebben 2,8 keer meer kans maken om het ondernemerschap te overwegen dan studenten van wie de ouders geen eigen zaak uitbaten. In de subgroep van studenten met thuis een eigen zaak hebben diegenen die de zaak als succesvol of zeer succesvol beoordelen 1,6 keer meer kans om het ondernemerschap te overwegen dan studenten die de zaak van hun ouders niet succesvol vinden. Positieve rolmodellen vormen een verklaring voor een positieve houding ten opzichte van ondernemerschap en attitudes vormen een belangrijke voorspeller voor intenties om te starten met een zaak (zie ook de theorie van ‘reasoned action’ van Ajzen & Fishbein, 1980). Ongeveer 54 % van de asielzoekers in onze steekproef heeft ouders en/of broers/zussen die actief zijn als zelfstandig ondernemer (N = 217). Asielzoekers van wie één of meerdere familieleden zelfstandige zijn, zijn meer geneigd om het zelfstandig ondernemerschap te overwegen (zie Tabel 16).
51
Tabel 16: Het al dan niet overwegen bij asielzoekers van zelfstandig ondernemerschap volgens de zelfstandige activiteit van de familie (kolompercentages)
Zeker en vast Veeleer wel Misschien wel, misschien niet Veeleer niet Zeker niet
Zelfstandigen in de familie (N = 112) 24,11 21,43 34,82 13,39 6,25
Geen zelfstandigen in de familie (N = 98) 14,29 12,24 39,80 16,33 17,35
Chi² = 11,4384, df = 4, p < 0,05
Inzake geslacht hebben vrouwelijke studenten een kleinere kans om het zelfstandig
ondernemerschap
te
overwegen
dan
hun
mannelijke
collega’s (Lambrecht, Van Liedekerke, de Guzman & Vanbruwaene, 2004). Een analyse bij een subgroep van universiteitsstudenten van wie de ouders een eigen zaak hebben, leert dat de kans dat vrouwelijke studenten het zelfstandig ondernemerschap overwegen slechts 28,9 % bedraagt van de kans dat mannelijke studenten dit zouden overwegen. De Global Entrepreneurship Monitor toont aan dat mannen twee keer meer kans hebben om ondernemer te worden dan vrouwen (Vlerick Leuven Gent Management School, 2002). Ongeveer 60 % van de asielzoekers in onze steekproef is een man (N = 232). Uit Tabel 17 kan afgeleid worden dat mannelijke asielzoekers meer geneigd zijn om het zelfstandig ondernemerschap te overwegen dan vrouwen. Tabel 17: Het al dan niet overwegen bij asielzoekers van zelfstandig ondernemerschap volgens het geslacht (kolompercentages) Zeker en vast Veeleer wel Misschien wel, misschien niet Veeleer niet Zeker niet
Man (N = 137) 19,71 21,90 37,23 13,14 8,03
Vrouw (N = 84) 17,86 9,52 40,48 16,67 15,48
Chi² = 7,9807, df = 4, p < 0,1
52
Tkachev and Kolvereid (1999) tonen aan dat ervaring als zelfstandige een statistisch significante determinant is voor ondernemerschapsintenties. Ongeveer 36 % van de asielzoekers in onze steekproef is in het land van herkomst actief geweest als zelfstandige (N = 203). Uit een vorig onderzoek blijkt dat 25 % van de geïnterviewde asielzoekers in het land van herkomst als zelfstandige actief is geweest (Devisscher, 2003). Tabel 18 toont aan dat asielzoekers die in het verleden actief zijn geweest als zelfstandige positiever antwoorden op de vraag of ze hier een zelfstandige activiteit willen ontplooien. Tabel 18: Het al dan niet overwegen bij asielzoekers van zelfstandig ondernemerschap volgens de zelfstandige activiteit in het verleden (kolompercentages)
Zeker en vast Veeleer wel Misschien wel, misschien niet Veeleer niet Zeker niet
Zelfstandige in het verleden (N = 129) 27,03 24,32 32,43 13,51 2,70
Geen zelfstandige in het verleden (N = 74) 15,50 13,95 38,76 13,95 17,83
Chi² = 15,2811, df = 4, p < 0,05
We brengen de drie besproken variabelen nu samen in één verklarend model. In dit model is het al dan niet overwegen door de asielzoeker om te starten als zelfstandige de afhankelijke variabele, die bestaat uit vijf categorieën: zeker niet, veeleer niet, misschien wel misschien niet, veeleer wel, zeker en vast. Doordat de afhankelijke variabele ordinaal is, schatten we een cumulatief logit model. De verklarende variabelen in het model zijn, overeenkomstig de demografische benadering, het geslacht van de respondenten (0 = man, 1 = vrouw), al dan niet in het verleden actief geweest als zelfstandige (0 =
53
neen, 1 = ja) en familieleden actief als zelfstandig ondernemer (0 = neen, 1 = ja). We krijgen vier geschatte vergelijkingen (één minder dan het aantal categorieën van de afhankelijke variabele): logit 1 = log (P zeker en vast zelfstandige worden / 1 – P zeker en vast zelfstandige worden) = -1,3507*** + 0,8030*** zelfstandige geweest + 0,7844*** familie zelfstandige - 0,5899** geslacht logit 2 = log (P zeker en vast of veeleer wel zelfstandige worden / 1 – P zeker en vast of veeleer wel zelfstandige worden) = -0,4145 + 0,8030*** zelfstandige geweest + 0,7844*** familie zelfstandige - 0,5899** geslacht logit 3 = log (P zeker en vast of veeleer wel of misschien wel, misschien niet zelfstandige worden / 1 – P zeker en vast of veeleer wel of misschien wel, misschien niet zelfstandige worden) = 1,2332*** + 0,8030*** zelfstandige geweest + 0,7844*** familie zelfstandige - 0,5899** geslacht logit 4 = log (P alle categorieën van overwegen om zelfstandige te worden behalve zeker niet / 1 – P alle categorieën van overwegen om zelfstandige te worden behalve zeker niet) = 2,2364*** + 0,8030*** zelfstandige geweest + 0,7844*** familie zelfstandige - 0,5899** geslacht likelihood ratio = 23,9400, 3 vrijheidsgraden, p < 0,01, N = 180 ** significantieniveau van 5 % *** significantieniveau van 1 %
54
Op basis van deze vergelijkingen kunnen we de ‘odds’ en hun betrouwbaarheidsintervallen berekenen. Dit is uitgewerkt voor logit 2 (zeker en vast of veeleer wel zelfstandige worden) (zie Tabel 19). De
‘odds’
dat
asielzoekers
meer
zin
hebben
in
zelfstandig
ondernemerschap zijn 2,23 keer groter bij asielzoekers die vroeger zelfstandige geweest zijn dan bij diegenen die dit niet geweest zijn. Als er iemand in de familie een eigen zaak heeft, dan zijn de ‘odds’ dat een asielzoeker overweegt met een eigen zaak te starten 2,19 keer groter dan wanneer niemand in de familie een eigen zaak had. De kans dat vrouwen met een eigen zaak willen starten is 45 % van de kans dat mannen dit willen doen ([odds-1] x 100). Tabel 19: ‘Odds ratio’s’ en betrouwbaarheidsintervallen voor variabelen die een significante bijdrage leveren aan het verklaringsmodel ‘zin in zelfstandig ondernemerschap’ ‘Odds’
Zelfstandige geweest Familie zelfstandige Geslacht
2,232 2,191 0,554
Betrouwbaarheidsintervallen van 95 % 1,264 3,942 1,277 3,760 0,320 0,961
Op basis van volgende formule kunnen we de kansen berekenen: P(zin om zeker en vast of veeleer wel te starten als zelfstandige) = exp(logit) / 1 + exp(logit). In Tabel 20 geven we de kansen op het zeker en vast of veeleer wel overwegen van zelfstandig ondernemerschap. Mannelijke asielzoekers die zelfstandige waren in hun land van herkomst en van wie de directe familie een eigen zaak heeft, hebben met 64,18 % de hoogste kans op het overwegen van zelfstandig ondernemerschap. Vrouwelijke asielzoekers die geen zelfstandige waren in hun land van
55
herkomst en van wie de familie geen zelfstandige was, hebben met 16,88 % de laagste kans op het overwegen van zelfstandig ondernemerschap. Tabel 20: Kansen op zin in ondernemerschap (zeker en vast of veeleer wel overwegen) (in percentages) Familie zelfstandige
Geen zelfstandige geweest Zelfstandige geweest
Man Vrouw Man Vrouw
44,52 30,79 64,18 49,83
Familie geen zelfstandige 26,81 16,88 44,98 31,19
56
3.
Vluchtelingen-ondernemers in België
In het vorige hoofdstuk hadden we het over het potentieel aan ondernemerschap bij asielzoekers en erkende vluchtelingen. In dit hoofdstuk gaan we na in welke mate vluchtelingen ook daadwerkelijk zelfstandige worden in België. We geven beschrijvende statistieken over zelfstandige vluchtelingen en maken een analyse van hun inkomsten. Eerst wordt de werkwijze toegelicht.
3.1 Werkwijze Om een zicht te krijgen op het aantal vluchtelingen in België dat een eigen zaak heeft, werd een beroep gedaan op de databanken van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ)10. Iedereen die in België het sociaal statuut van zelfstandige heeft, is opgenomen
in
die
databanken.
Dit
geldt
uiteraard
ook
voor
vluchtelingen die een zelfstandige activiteit uitoefenen. Op basis van een grondige analyse van deze databanken proberen we een beeld te krijgen van de huidige situatie van zelfstandig ondernemerschap bij vluchtelingen. We konden beschikken over de RSVZ-gegevens van zelfstandige vluchtelingen voor de periode 1997-2003. Voor elk van de jaren in die periode verwerkten we de gegevens van de zelfstandigen die voor de variabele ‘nationaliteit’ de code ‘politieke vluchteling’ of ‘uno-
10
Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen is een gedecentraliseerde overheidsinstelling die, in samenwerking met zijn partners, instaat voor de optimale toepassing van het socialezekerheidsstelsel van zelfstandigen. Eén van haar opdrachten is informatie en statistieken over het sociaal statuut verspreiden.
57
vluchteling’
hadden11.
Ontvankelijk
verklaarde
asielzoekers
en
geregulariseerden zijn hierin dus niet opgenomen. Het betreft hier trouwens ook zelfstandigen en niet enkel zelfstandig ondernemers. De gedelegeerd bestuurder van een bank bijvoorbeeld heeft het statuut van zelfstandige, maar is geen zelfstandig ondernemer. De gebruikte codering door RSVZ voor nationaliteit laat niet toe de oorspronkelijke
nationaliteit
van
de
vluchteling-zelfstandige
te
achterhalen. Vluchtelingen die de Belgische nationaliteit verwerven, krijgen ook niet meer de code ‘vluchteling’ maar ‘Belg’ in de databank. Hierdoor kan hun evolutie doorheen de jaren niet worden ingeschat en doet er zich wellicht een onderschatting voor van het aantal zelfstandige vluchtelingen. De RSVZ-databanken bevatten vanzelfsprekend ook geen gegevens over eventuele activiteiten in de informele sector. Studies naar etnisch ondernemerschap tonen aan dat heel wat zelfstandige activiteiten van allochtonen zich op informele basis ontwikkelen, soms als opstap naar een activiteit in de formele economie (Kloosterman, van der Leun & Rath, 1999). We zijn ons ook bewust van mogelijke beperkingen bij het gebruik van de gegevens over inkomen. Rond het inkomen van zelfstandigen hangt vaak een zweem van verdachtmaking. Sommigen menen dat het werkelijke inkomen van de zelfstandige hoger ligt dan hetgeen hij aangeeft aan de fiscus. Daartegenover staat dat zelfstandigen bij een te laag inkomen hun persoonlijke vermogen moeten aanspreken om te kunnen overleven en dat is evenmin in de cijfers van het RSVZ opgenomen.
11
Aangezien het enkel gaat over erkende vluchtelingen, zal in dit hoofdstuk de term ‘vluchteling’ gebruikt worden in plaats van ‘asielzoeker’.
58
Niettemin vormt de analyse van de RSVZ-gegevens een goede indicatie van het aantal en het soort vluchtelingen dat zelfstandige activiteiten ontwikkelt binnen de formele economie in België. Aangezien we werken met de volledige populatie vluchtelingen die als zelfstandige actief zijn, zijn statistische analyses voor het opsporen van significante verschillen overbodig. Waar mogelijk wordt de vergelijking gemaakt met de volledige populatie zelfstandigen in België en/of met gegevens over allochtone ondernemers uit eerder onderzoek (Lambrecht, Verhoeven & Martens, 2002).
3.2 Beschrijvende statistieken over zelfstandige vluchtelingen Na de absolute aantallen volgen beschrijvende statistieken over zelfstandige
vluchtelingen
naar
hoedanigheid,
regio,
geslacht,
leeftijdscategorie, sector en aantal jaren actief als zelfstandige.
3.2.1 Absolute aantallen Uit Tabel 21 blijkt dat het aantal vluchtelingen met een zelfstandige activiteit in België zeer beperkt is. Bovendien neemt het de laatste jaren sterk af. In 2003 waren er in België 152 zelfstandige vluchtelingen. Dit is 0,02 % van alle zelfstandigen in België. Ten opzichte van het totale aantal vluchtelingen dat als dusdanig in België ingeschreven staat (10.288 eind 2003 volgens het Nationaal Instituut voor de Statistiek) betekent dit dat maar 1,48 % als zelfstandige actief is. Voor allochtonen werd in Vlaanderen eind jaren negentig de verzelfstandiginggraad, dit is het aantal zelfstandigen gedeeld door de bevolking, geschat op zo’n 5 % (Lambrecht, Verhoeven & Martens, 2002). We maken even een
59
buitenlandse vergelijking. In Canada had in 1980 2 % van de vluchtelingen één jaar na aankomst een eigen zaak opgestart (Palmer, 1998). In 1992 was dit voor dezelfde cohorte (vluchtelingen één jaar na aankomst) gestegen tot 8 %. Tabel 21: Aantal zelfstandigen en aantal zelfstandige vluchtelingen in België, 1997-2003 Totaal aantal zelfstandigen Aantal zelfstandige vluchtelingen Percentage zelfstandige vluchtelingen t.o.v. totaal aantal zelfstandigen
1997 787.17 1 345
1998 792.80 6 300
1999 793.85 4 222
2000 794.92 3 200
2001 793.48 1 178
2002 795.25 7 159
0,04
0,04
0,03
0,03
0,02
0,02
2003 856.655 152
0,02
Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
Er dient evenwel enig voorbehoud bij de cijfers over zelfstandige vluchtelingen gemaakt te worden. Zoals eerder aangegeven, hebben heel wat vluchtelingen onder meer dankzij de zogenaamde snel-Belg-wet de Belgische nationaliteit kunnen verwerven. Ze zijn dus niet meer opgenomen in de dataset van de zelfstandige vluchtelingen. Dit kan een mogelijke verklaring zijn voor de terugval in het aantal zelfstandige vluchtelingen. De snel-Belg-wet, die op 1 mei 2000 werd ingevoerd, maakt het mogelijk dat mensen sneller en eenvoudiger de Belgische nationaliteit kunnen krijgen. In de eerste jaren na de invoering van deze wet was het aantal naturalisaties per jaar verdubbeld in vergelijking met de jaren ervoor (Nationaal Instituut voor de Statistiek, 2003). Onder deze zogenaamde ‘nieuwe Belgen’ zaten ook heel wat vluchtelingen. Daar waar er op 1 januari 2001 nog 14.957 personen als vluchteling ingeschreven stonden in het bevolkingsregister, was dit op 1 januari 2004
60
gedaald naar 10.288. Dit betekent een daling van meer dan 30 % van het aantal vluchtelingen, ondanks de stijging in het aantal asielzoekers in dezelfde
periode
(Algemene
Directie
Statistiek
en
Economische
Informatie, 2004). Dit verschijnsel wordt duidelijk als we in de databanken van het RSVZ het aantal schrappingen per teljaar bekijken. Het aantal zelfstandige vluchtelingen van het volgende jaar is niet gelijk aan het aantal van het vorige jaar min de schrappingen van het vorige jaar. Zo is voor het teljaar 1998
het
aantal
zelfstandigen
(300)
niet
gelijk
aan
het
aantal
zelfstandigen van 1997 (345) min het aantal schrappingen (28) in 1997 (dit is gelijk aan 317) (zie Tabel 22). Het verschil tussen beide uitkomsten kan verklaard worden door vluchtelingen die de Belgische nationaliteit hebben gekregen. Tabel 22: Aantal zelfstandige vluchtelingen, aantal schrappingen en het verschil tussen beide Aantal zelfstandige vluchtelingen
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
345
300
222
200
178
159
152
7 193
6 172
4 155
8 144
Aantal schrappingen 28 15 11 Aantal zelfstandige 317 285 211 vluchtelingen min aantal schrappingen Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
De achteruitgang in het aantal zelfstandige vluchtelingen is dus wellicht deels een gevolg van de verschuiving in de classificatie van de vluchtelingen: van vluchteling naar Belg. Voor andere mogelijke verklaringen tasten we in het duister en kunnen we enkel een aantal mogelijke hypothesen formuleren. Deze hypothesen zijn
61
evenwel moeilijk te testen binnen het bestek van deze studie. Factoren die mogelijkerwijze een invloed kunnen hebben, zijn het aantal erkenningen als vluchteling en de hogere drempels om zelfstandige te worden (onder meer het verstrengen van de vestigingswet in 199812).
3.2.2 Naar hoedanigheid Het percentage zelfstandigen in hoofdbezigheid ligt bij vluchtelingen duidelijk hoger dan bij de volledige populatie zelfstandigen (87,42 % tegenover 72,97 % in 2002) (zie Tabel 23). Tabel 23: Zelfstandigen en zelfstandige vluchtelingen naar hoedanigheid (aantallen en kolompercentages, 1997-2003) Algemeen hoofdbezigheid Algemeen nevenbezigheid Algemeen na pensioenleeftijd Vluchtelingen hoofdbezigheid Vluchtelingen nevenbezigheid Vluchtelingen na pensioen
1997 591.849 75,19 % 129.768 16,49 % 65.503 8,32 % 308 89,28 % 23 6,67 % 14 4,06 %
1998 592.084 74,68 % 136.062 17,16 % 64.652 8,15 % 263 87,67 % 24 8,00 % 13 4,33 %
1999 588.978 74,19 % 140.603 17,71 % 64.270 8,10 % 194 87,39 % 19 8,56 % 9 4,05 %
2000 586.394 73,77 % 145.594 18,32 % 62.905 7,91 % 174 87,00 % 18 9,00 % 8 4,00 %
2001 581.517 73,29 % 150.399 18,95 % 61.558 7,76 % 156 87,64 % 14 7,87 % 8 4,49 %
2002 580.317 72,97 % 154.023 19,37 % 60.917 7,66 % 139 87,42 % 13 8,18 % 7 4,40 %
Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
12
Vóór de verstrenging gold de vestigingswet enkel voor de zogeheten gereglementeerde beroepen (bijvoorbeeld kaarkapper). Iemand die een gereglementeerd beroep als zelfstandige wil uitoefenen, moet de aanwezigheid van beroepsen beheerskennis in de eigen zaak bewijzen. De verstrenging van de vestigingswet houdt in dat iemand die een niet-gereglementeerd beroep als zelfstandige uitoefent voortaan de aanwezigheid van beheerskennis moet aantonen.
62
2003 640.047 74,71 % 158.094 18,46 % 58.514 6,83 % 129 84,87 % 15 9,87 % 8 5,26 %
3.2.3 Naar regio Ongeveer de helft van de zelfstandige vluchtelingen heeft zijn domicilie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (zie Tabel 24). Dit ligt beduidend hoger dan bij de volledige populatie zelfstandigen, waarvan iets meer dan 8 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ingeschreven is. Het feit dat zelfstandige vluchtelingen vooral in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gedomicilieerd zijn, betekent niet noodzakelijk dat ook hun onderneming daar gevestigd is. Tabel 24: Zelfstandigen en zelfstandige vluchtelingen naar regio (kolompercentages, 1997-2003) Populatie
Vluchtelingen
Vlaanderen Wallonië Brussel Vlaanderen Wallonië Brussel
1997 61,56 % 30,01 % 8,43 % 23,62 % 25,66 % 50,73 %
1998 61,77 % 29,82 % 8,41 % 22,67 % 29,33 % 48,00 %
1999 61,96 % 29,63 % 8,41 % 29,41 % 18,55 % 52,04 %
2000 61,97 % 29,57 % 8,45 % 30,00 % 18,50 % 51,50 %
2001 62,12 % 29,43 % 8,45 % 29,78 % 18,54 % 51,69 %
2002 62,24 % 29,28 % 8,48 % 28,30 % 20,13 % 51,57 %
2003 62,61 % 29,10 % 8,29 % 30,26 % 22,37 % 47,37 %
Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
3.2.4 Naar geslacht Het percentage vrouwelijke zelfstandigen ligt bij vluchtelingen beduidend lager dan in de volledige populatie zelfstandigen (14,47 % tegenover 33,93 % in 2003) (zie Tabel 25). Dit is wel hoger dan het percentage vrouwelijke zelfstandigen onder Turken en Marokkanen in Vlaanderen: eind 1997 respectievelijk 12 en 10 % (Lambrecht, Verhoeven & Martens, 2002).
Bij
allochtone
ondernemers
die
de
Belgische
nationaliteit
verworven hebben, ligt het percentage vrouwen met 33 % wel merkelijk hoger.
63
Tabel 25: Zelfstandigen en zelfstandige vluchtelingen naar geslacht (aantallen en kolompercentages, 1997-2003) Mannelijke zelfstandigen Vrouwelijke zelfstandigen Mannelijke vluchtelingen Vrouwelijke vluchtelingen
1997 564.642
1998 567.200
1999 565.934
2000 565.211
2001 562.956
2002 562.830
2003 565.989
71,73 % 222.529 28,27 % 289 83,77 % 56 16,23 %
71,54 % 225.606 28,46 % 247 82,33 % 53 17,67 %
71,29 % 227.920 28,71 % 185 83,33 % 37 16,67 %
71,10 % 229.712 28,90 % 169 84,50 % 31 15,50 %
70,95 % 230.525 29,05 % 149 83,71 % 29 16,29 %
70,77 % 232.427 29,23 % 136 85,53 % 23 14,47 %
66,07 % 290.666 33,93 % 130 85,53 % 22 14,47 %
Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
3.2.5 Naar leeftijdscategorie In 2003 hadden de veertigers het hoogste aandeel bij alle zelfstandigen en bij de zelfstandige vluchtelingen (zie Tabel 26). Het aantal twintigers is zeer beperkt bij de zelfstandige vluchtelingen. De gemiddelde leeftijd van een zelfstandige vluchteling bedroeg in 2003 46,69 jaar ; de mediaan was 42 jaar. In de volledige populatie bedroeg de gemiddelde en mediaanleeftijd in 2003 respectievelijk 45,15 jaar en 44 jaar. Dit staat in contrast met leeftijdsgegevens bij allochtone ondernemers in België, waar vooral bij Marokkanen en Turken merkelijk meer zelfstandigen jonger dan 30 jaar zijn (Lambrecht, Verhoeven & Martens, 2002).
64
Tabel 26: Zelfstandigen en zelfstandige vluchtelingen naar leeftijdscategorie (aantallen en kolompercentages, 1997-2003) Alle zelfstandigen Leeftijdsklassen
1997
%
1998
%
1999
%
2000
%
2001
%
2002
%
2003
%
- 30 jaar
109.096
13,86
105.563
13,32
95.256
12,00
91.764
11,54
86.541
10,91
81.683
10,27
82.228
9,60
30 / - 40
229.022
29,09
229.303
28,92
224.511
28,28
222.627
28,01
219.048
27,61
214.466
26,97
222.434
25,97
40 / - 50
210.263
26,71
214.475
27,05
219.651
27,67
222.983
28,05
226.681
28,57
231.536
29,11
255.367
29,81
50 / - 60
141.456
17,97
145.494
18,35
151.715
19,11
156.575
19,70
160.939
20,28
165.777
20,85
188.651
22,02
60 / - 65
44.589
5,66
45.049
5,68
46.524
5,86
45.364
5,71
44.834
5,65
45.460
5,72
50.811
5,93
65 / - 70
24.299
3,09
24.348
3,07
25.400
3,20
24.440
3,07
23.997
3,02
24.441
3,07
25.684
3,00
70 / - 80
23.085
2,93
23.729
2,99
25.379
3,20
25.490
3,21
25.395
3,20
25.595
3,22
25.301
2,95
80 jaar en +
5.079
0,65
4.799
0,61
5.417
0,68
5.680
0,71
6.046
0,76
6.299
0,79
6.179
0,72
niet gekend
282
0,04
46
0,01
1
0,00
0
0,00
0
0,00
0
0,00
0
0,00
Totaal
787.171
792.806
793.854
794.923
793.481
795.257
856.655
Vluchtelingen Leeftijdsklassen
1997
%
1998
%
1999
%
2000
%
2001
%
2002
%
2003
%
- 30 jaar
24
6,96
15
5,00
8
3,60
6
3,00
4
2,25
4
2,52
9
5,92
30 / - 40
149
43,19
123
41,00
84
37,84
66
33,00
51
28,65
33
20,75
26
17,11
40 / - 50
117
33,91
109
36,33
74
33,33
75
37,50
71
39,89
73
45,91
64
42,11
50 / - 60
37
10,72
37
12,33
42
18,92
40
20,00
37
20,79
34
21,38
36
23,68
60 / - 65
6
1,74
5
1,67
7
3,15
6
3,00
7
3,93
8
5,03
8
5,26
65 / - 70
2
0,58
2
0,67
1
0,45
2
1,00
2
1,12
2
1,26
4
2,63
70 / - 80
9
2,61
8
2,67
3
1,35
3
1,50
4
2,25
3
1,89
3
1,97
80 jaar en +
1
0,29
1
0,33
3
1,35
2
1,00
2
1,12
2
1,26
2
1,32
niet gekend
0
0,00
0
0,00
0
0,00
0
0,00
0
0,00
0
0,00
0
0,00
Totaal 345 300 222 Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
200
178
159
152
65
3.2.6 Naar sector Zelfstandigen en zelfstandige vluchtelingen zijn het meest actief in de handel (zie Tabel 27). Eerder onderzoek toonde aan dat vluchtelingen meer actief zijn in sectoren waar de drempel om te beginnen met een eigen zaak laag is. Een nadeel hiervan is wel dat precies in die sectoren de concurrentie harder is (Kloosterman & van der Leun, 1999 ; Lambrecht, Verhoeven & Martens, 2002). Vluchtelingen zijn daarentegen minder vertegenwoordigd in de landbouw, de vrije en intellectuele beroepen, en de diensten. Tabel 27: Zelfstandigen en zelfstandige vluchtelingen naar sector (aantallen en kolompercentages, 1997-2003) Algemeen Landbouw Visserij
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
86.504
85.413
83.885
82.391
80.888
79.528
89.679
10,99
10,77
10,57
10,36
10,19
10,00
10,47
998
976
996
996
994
982
1.658
0,13
0,12
0,13
0,13
0,13
0,12
0,19
166.807
165.949
163.218
161.084
158.794
159.732
171.573
21,19
20,93
20,56
20,26
20,01
20,09
20,03
319.314
322.460
323.870
324.136
323.204
322.411
344.758
40,56
40,67
40,80
40,78
40,73
40,54
40,24
Vrije & intellect. beroepen
141.903
146.136
150.366
154.642
158.004
161.116
172.661
18,03
18,43
18,94
19,45
19,91
20,26
20,16
Diensten
67.589
68.789
68.810
69.073
68.962
69.159
73.860
8,59
8,68
8,67
8,69
8,69
8,70
8,62
Diversen
4.056
3.083
2.709
2.601
2.635
2.329
2.466
0,52
0,39
0,34
0,33
0,33
0,29
0,29
Totaal
787.171
792.806
793.854
794.923
793.481
795.257
856.655
Nijverheid en ambachten Handel
66
Tabel 27 (vervolg): Zelfstandigen en zelfstandige vluchtelingen naar sector (aantallen en kolompercentages, 1997-2003) Vluchtelingen
1997
Landbouw
1998
1999
2000
2001
2002
2003
4,00
3,00
1,00
0,00
0,00
0,00
0,00
1,16
1,00
0,45
0,00
0,00
0,00
0,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
0,00
2,00
0,29
0,33
0,45
0,50
0,56
0,00
1,32
Nijverheid en ambachten
100
89,00
70,00
64,00
54,00
43,00
43,00
28,99
29,67
31,53
32,00
30,34
27,04
28,29
Handel
178,00
147,00
112,00
106,00
96,00
90,00
82,00
51,59
49,00
50,45
53,00
53,93
56,60
53,95
Vrije en intellect. beroepen
43,00
42,00
23,00
21,00
19,00
18,00
17,00
12,46
14,00
10,36
10,50
10,67
11,32
11,18
Diensten
12,00
13,00
10,00
9,00
8,00
8,00
8,00
3,48
4,33
4,50
4,50
4,49
5,03
5,26
7,00
5,00
5,00
0,00
0,00
0,00
0,00
2,03
1,67
2,25
0,00
0,00
0,00
0,00
200
178
159
152
Visserij
Diversen
Totaal 345 300 222 Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
3.2.7 Aantal jaren actief als zelfstandige Voor de bepaling van het aantal jaren dat men actief is als zelfstandige werd de datum van invoer in de RSVZ-databank als beginpunt van de zelfstandige activiteit genomen. In 2003 was een vluchteling gemiddeld bijna 12 jaar actief als zelfstandige (zie Tabel 28). Tabel 28: Aantal jaren actief als zelfstandige vluchteling (gemiddelde en standaarddeviatie, 1997-2003) Gemiddelde Standaarddeviatie
1997 7,38 6,87
1998 8,14 7,01
1999 8,73 6,21
2000 9,73 6,38
2001 10,63 6,56
2002 11,27 6,82
2003 11,95 7,22
Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
67
3.3 Analyse van de inkomsten van zelfstandige vluchtelingen De inkomsten hebben steeds betrekking op het refertejaar. Dit is het derde jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin sociale bijdragen moeten worden betaald. Sociale bijdragen die worden betaald in het teljaar 2003 zijn dus gebaseerd op de inkomsten in het refertejaar 2000. De zelfstandigen in bijberoep zijn niet opgenomen in de inkomensanalyse, omdat hun inkomsten lager liggen dan de inkomsten van zelfstandigen in hoofdberoep. De zelfstandigen in bijberoep zouden voor een vertekening van de resultaten kunnen zorgen. De inkomsten van zelfstandigen in België zijn gelijk aan de bruto bedrijfsinkomsten verminderd met de bedrijfsuitgaven en bedrijfslasten en met de bedrijfsverliezen als die er zijn. Hierdoor is het mogelijk dat de inkomsten negatief zijn. Het inkomen van zelfstandigen met negatieve inkomsten wordt gelijkgesteld aan 0. Er zijn immers in het vluchtelingen-databestand van het RSVZ geen precieze negatieve bedragen vermeld. In het refertejaar 1994 bijvoorbeeld had 8,33 % van de zelfstandige vluchtelingen een negatief inkomen, tegenover jaarlijks iets meer dan 1 % bij alle zelfstandigen (Lambrecht & Beens, 2003). Na de absolute aantallen analyseren we de inkomsten naar regio, naar geslacht, naar leeftijdscategorie, naar sector en naar aantal jaren activiteit als zelfstandige. Er volgt dan een samenvattende tabel. We eindigen met de inkomensverdeling bij zelfstandige vluchtelingen.
3.3.2 Absolute aantallen De inkomsten van zelfstandige vluchtelingen liggen jaarlijks ver onder die van alle zelfstandigen (zie Tabel 29). Eerder onderzoek toonde aan dat
68
het inkomen van allochtone ondernemers gemiddeld genomen lager ligt dan dat van ondernemers uit de volledige populatie (Lambrecht, Verhoeven & Martens, 2002). De mediaan voor de inkomsten van zelfstandige vluchtelingen bevindt zich steeds ver onder het gemiddelde. Dit wijst op een ongelijke inkomensverdeling (enkele zelfstandigen met een hoog inkomen trekken het gemiddelde naar boven), een vaststelling die ook werd gemaakt bij de volledige populatie zelfstandigen (Lambrecht & Beens, 2003). We gaan aan het eind na hoe ongelijk de inkomensverdeling is. Tabel 29: Inkomen van zelfstandigen en zelfstandige vluchtelingen (in euro, 1994-2000) Refertejaar Teljaar Gemiddelde inkomsten voor alle zelfstandigen Gemiddelde inkomsten voor zelfstandige vluchtelingen Standaarddeviatie vluchtelingen Eerste kwartiel vluchtelingen (25 %) Mediaan vluchtelingen (50 %) Derde kwartiel vluchtelingen (75 %)
1994 1997
-
1995 1998 19.233,59
1996 1999 19.645,55
1997 2000 20.403,64
1998 2001 21.271,45
1999 2002 22.163,31
2000 2003 22.685,34
10.501,19
10.906,74
10.779,34
13.802,44
12.123,33
14.857,54
14.772,98
12.798,27
12.100,61
11.447,91
31.086,35
12.704,34
17.567,82
15.715,27
1.940,21
4.288,56
4.632,96
5.156,19
5.259,82
6.035,84
6.390,46
8.082,77
8.539,94
8.437,48
9.580,35
9.062,89
10.105,74
10.668,28
12.952,44
13.857,25
13.455,73
15.249,42
15.787,57
17.355,84
17.712,31
Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
3.3.2 Naar regio
69
Zelfstandige vluchtelingen met domicilie in Wallonië boeken gemiddeld een hoger inkomen uit hun zelfstandige hoofdactiviteit dan hun collega’s met domicilie in Vlaanderen en Brussel (zie Tabel 30). Tabel 30: Inkomen van zelfstandige vluchtelingen naar regio (in euro, refertejaar 2000) Regio
Aantal
Vlaanderen Brussel Wallonië
31 55 23
Gemiddelde inkomsten 16.372,66 15.691,41 19.300,60
Standaarddeviatie 18.378,24 14.482,89 15.723,71
Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
Een mogelijke verklaring voor het hogere gemiddelde inkomen in Wallonië kan zijn dat procentueel gezien meer vluchtelingen actief zijn in de sector van de vrije en intellectuele beroepen, een sector waar de inkomens over het algemeen hoger liggen (zie Tabel 33).
3.3.3 Naar geslacht Uit Tabel 31 blijkt dat vrouwelijke vluchtelingen met een zelfstandige hoofdactiviteit gemiddeld genomen minder verdienen dan mannelijke zelfstandige vluchtelingen. Een man verdient gemiddeld 17.682 euro, tegenover
gemiddeld
9.625
euro
bij
vrouwelijke
zelfstandige
vluchtelingen. Eerder werd voor de volledige populatie zelfstandigen in België aangetoond dat vrouwen minder verdienen dan mannen (Lambrecht & Beens, 2003).
70
Tabel 31: Inkomen van zelfstandigen en zelfstandige vluchtelingen naar geslacht (in euro, refertejaar 2000) Geslacht Man Vrouw
Gemiddeld inkomen populatie 24.868,08 16.319,64
Gemiddeld inkomen vluchtelingen 17.681,52 9.624,92
Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
3.3.4 Naar leeftijdscategorie Het inkomen van zelfstandige vluchtelingen stijgt met de leeftijd (zie Tabel 32). Eens ouder dan 60 jaar zakt het gemiddelde inkomen weer. Eenzelfde patroon kan worden teruggevonden bij de totale populatie zelfstandigen (Lambrecht & Beens, 2003)13. Tabel 32: Inkomen van zelfstandige vluchtelingen naar leeftijdsklasse (in euro, refertejaar 2000) Leeftijdsklasse
Aantal
30-39 jaar 40-49 jaar 50-59 jaar 60 +
17 48 31 13
Gemiddeld inkomen 15.550,19 16.330,62 17.655,18 16.843,08
Standaarddeviatie 10.546,02 18.538,30 11.003,82 21.392,14
Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
3.3.5 Naar sector Onderzoek heeft aangetoond dat allochtone ondernemers, waaronder vluchtelingen, vaker actief zijn in sectoren met beperkte economische perspectieven (Van den Tillaart & Poutsma, 1998). Als vluchtelingen ondervertegenwoordigd zijn in goedverdienende sectoren en hun inkomsten per sector niet verschillen van die van de populatie zelfstandigen, dan kunnen hun lagere globale inkomsten verklaard 13
Niet in de tabel opgenomen wegens een andere indeling in leeftijdscategorieën.
71
worden door een sector-effect. Indien hun inkomsten ook per sector verschillen, dan is er geen sector-effect. Zelfstandige vluchtelingen verdienen dan gemiddeld genomen steeds minder. We doen de berekening, anders dan bij de vorige analyses, voor het refertejaar 1994. Voor dat jaar is er, na uitsplitsing per sector, een voldoende groot aantal vluchtelingen in het databestand aanwezig. Tabel
33
leert
dat
het
gemiddelde
inkomen
van
zelfstandige
vluchtelingen in elke sector lager ligt dan het gemiddelde inkomen van alle
zelfstandigen
uit
die
sector.
De
inkomensverschillen
tussen
zelfstandige vluchtelingen en alle zelfstandigen kunnen dus niet verklaard worden door een sector-effect. Zoals bij alle zelfstandigen verdienen zelfstandige vluchtelingen het meest in de sector van de vrije en intellectuele beroepen. Tabel 33: Inkomen van zelfstandigen en zelfstandige vluchtelingen naar sector (in euro, refertejaar 1994) Zelfstandigen
Landbouw Visserij Nijverheid en ambachten Handel Vrije en intellectuele beroepen Diensten Diversen
Vluchtelingen
8.880,04 25.317,02 16.502,50 13.529,61 27.323,47
5.985,04 N.v.t. 10.462,10 11.951,04 22.550,03
10.235,37 14.030,65
7.758,39 6.731,76
Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
3.3.6 Naar aantal jaren activiteit als zelfstandige In 2003 was een vluchteling gemiddeld 11,95 jaar actief als zelfstandige (de mediaan bedraagt eveneens 12). Voor de analyse van de inkomsten
72
delen we de populatie zelfstandige vluchtelingen op in twee groepen: zij die langer dan het gemiddelde bezig zijn en zij die zich onder het gemiddelde bevinden. Er zijn geen grote verschillen in inkomen tussen vluchtelingen die al langer bezig zijn als zelfstandige en vluchtelingen die pas de afgelopen jaren gestart zijn. De vergelijking met de totale populatie kan niet gemaakt worden, aangezien daar gelijkaardige gegevens ontbreken. Tabel 34: Inkomen van zelfstandige vluchtelingen naar aantal jaren activiteit als zelfstandige (in euro, refertejaar 2000) Aantal jaren actief als zelfstandige Minder dan 12 jaar 12 jaar of meer
Aantal 38 71
Gemiddeld inkomen 17.711 16.077
Standaarddeviatie 20.073 13.169
Bron: Eigen berekeningen op basis van RSVZ-gegevens
3.3.7 Samenvattende tabel Tabel 35 geeft een globaal overzicht van de verdeling van de inkomens van zelfstandige vluchtelingen en van de volledige populatie naar sector, leeftijd en geslacht. Er zijn telkens vier categorieën voor de inkomsten van zelfstandigen: laag, gemiddeld, hoog en zeer hoog. We gebruiken de kwartielen van het inkomen van de totale populatie als grenzen. Een zelfstandige behoort dus tot de laagste inkomensklasse, wanneer hij minder dan het eerste kwartiel van de totale populatie zelfstandigen verdient. De analyse wordt uiteraard een beetje bemoeilijkt door het geringe aantal vluchtelingen in de dataset. Opmerkelijk is wel dat geen enkele vrouwelijke vluchteling met een zelfstandige activiteit en geen enkele zelfstandige vluchteling jonger dan 35 jaar zich in de inkomensklasse ‘Zeer hoog’ bevindt. 73
Tabel 35: Samenvattende tabel inkomens van zelfstandigen en zelfstandige vluchtelingen (kolompercentages, refertejaar 2000) Primaire sector
Alle zelfst. Vluchteling Alle zelfst.
Vrouw
Man
Vluchteling
< 35
35-50
50-65
Industrie en ambachten > 65
< 35
35-50
50-65
Handel
> 65
< 35
35-50
Vrije beroepen
50-65
> 65
< 35
Diensten
35-50
50-65
> 65
< 35
35-50
50-65
> 65
Laag
0
100
0
0
0
23,81
26,67
0
66,67
23,53
8,33
66,67
0
25,00
14,29
33,33
0
33,33
0
0
Gemid.
0
0
0
0
100
52,38
33,33
0
33,33
50,00
33,33
33,33
0
0
14,29
0
100
33,33
0
0
Hoog
0
0
0
0
0
19,05
33,33
0
0
20,59
41,67
0
0
0
14,29
0
0
0
0
0
Zeer hoog
0
0
0
0
0
4,76
6,67
0
0
5,88
16,67
0
0
75,00
57,14
66,67
0
33,33
0
0 64,78
Laag
41,38
26,66
35,38
79,81
20,93
12,58
16,47
54,71
27,69
17,78
21,72
54,05
25,36
9,13
10,27
34,16
27,21
17,42
23,41
Gemid.
32,05
33,29
34,35
11,07
30,71
23,55
23,20
10,58
31,04
24,76
23,85
12,59
24,59
12,38
11,78
12,47
34,48
28,93
29,67
8,70
Hoog
18,99
25,02
19,61
5,09
30,99
34,89
31,05
14,45
25,75
28,90
25,93
13,60
25,64
22,73
19,12
14,63
26,41
31,63
26,48
10,87
Zeer hoog
7,58
15,03
10,66
4,03
17,37
28,98
29,29
20,26
15,52
28,57
28,50
19,75
24,41
55,75
58,82
38,74
11,90
22,02
20,44
15,65
Laag
0
100
0
0
0
0
0
0
0
83,33
33,33
100
100
0
0
0
0
0
100
0
Gemid.
0
0
0
0
0
0
0
0
0
16,67
33,33
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Hoog
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
33,33
0
0
100
0
0
0
0
0
0
Zeer hoog
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Laag
55,86
53,27
66,54
83,13
39,49
30,12
37,54
66,52
43,03
36,51
43,50
71,34
31,35
18,38
23,87
54,25
61,11
56,73
66,56
81,48
Gemid.
27,34
25,11
20,89
8,43
31,57
29,21
25,78
9,95
31,27
29,58
26,59
11,36
26,35
19,07
18,93
11,11
28,60
29,59
22,83
8,64
Hoog
12,03
13,48
8,69
5,54
18,86
24,04
20,56
9,05
17,52
20,90
17,69
9,34
25,16
24,56
21,51
16,34
8,02
9,36
7,00
9,88
Zeer hoog
4,77
8,13
3,89
2,89
10,08
16,62
16,12
14,48
8,17
13,01
12,22
7,95
17,14
37,99
35,69
18,30
2,27
4,31
3,61
0
74
3.3.8 Inkomensverdeling bij zelfstandige vluchtelingen De inkomensverdeling van vluchtelingen die een zelfstandige activiteit uitoefenen, kan grafisch voorgesteld worden aan de hand van een Lorenz-curve (zie Figuur 3). Op de horizontale as staat het cumulatieve percentage van het aantal zelfstandige vluchtelingen (het maximum is 100 %). Op de verticale as vinden we het cumulatief percentage van het inkomen van de zelfstandige vluchtelingen (het maximum is eveneens 100 %). De zelfstandigen worden op de horizontale as gerangschikt volgens hun inkomen van laag naar hoog. Uit de Lorenz-curve kan afgeleid worden hoeveel procent van de zelfstandige vluchtelingen welk percentage van de inkomsten van zelfstandige vluchtelingen inneemt. Figuur 3 maakt duidelijk dat 48 % van de totale inkomenstaart in handen is van 70 % van de zelfstandige vluchtelingen. Dit betekent dat iets meer dan de helft van de inkomsten in het bezit is van 30 % van de zelfstandige vluchtelingen. Bij alle zelfstandigen heeft 70 % een derde van de inkomenstaart
in
handen
(Lambrecht
&
Beens,
2003).
De
inkomensongelijkheid is dus groter bij de totale populatie zelfstandigen.
75
Figuur 3: Lorenz-curve van de inkomsten van zelfstandige vluchtelingen (refertejaar 2000)
De inkomensongelijkheid kan ook uitgedrukt worden in een kwantitatieve maatstaf, de Gini-coëfficiënt. Die coëfficiënt is gelijk aan tweemaal de oppervlakte van de Lorenz-curve en ligt tussen 0 en 1. Bij perfecte inkomensgelijkheid (iedereen verdient evenveel) is de Gini-coëfficiënt gelijk aan 0. Bij volledige inkomensongelijkheid (één persoon krijgt alle inkomsten) bedraagt de Gini-coëfficiënt 1. Hoe dichter de waarde van de Gini-coëfficiënt bij 1, hoe ongelijker de inkomens verdeeld zijn. De Gini-coëfficiënt bij zelfstandige vluchtelingen bedroeg in de periode 1994-2000 jaarlijks 0,33. Voor de volledige bevolking in België (zowel zelfstandigen als nietzelfstandigen) was deze coëfficiënt in 2000 gelijk aan 0,31 (Vranken, Geldof, Van Menxel & Van Ouytsel, 2002). De inkomens van vluchtelingen met als statuut zelfstandige zijn dus gelijkaardig gespreid als de inkomens van de bevolking in België. In vergelijking met de inkomsten van de zelfstandigen in België, waar de Gini-coëfficiënt gelijk is aan 0,50
76
(Lambrecht
&
Beens, 2003),
is
de
spreiding
bij
de
zelfstandige
vluchtelingen kleiner.
77
4.
Initiatieven ter ondersteuning van vluchtelingen-ondernemers
In dit hoofdstuk geven we een beknopt overzicht van een aantal initiatieven die vluchtelingen-ondernemers kunnen helpen.
Eerst wordt
ingegaan op de vraag in hoeverre zulke initiatieven over het algemeen immigranten bereiken. Vervolgens bespreken we een aantal specifieke voorzieningen voor immigranten en een aantal algemenere waarop ook vluchtelingen een beroep kunnen doen. We eindigen met een beschrijving van het inburgeringstraject in Vlaanderen. Bijlage 2 bevat contactgegevens
van
adviesinstanties,
microkredietinstellingen
en
(overheids)initiatieven
om
opleidingscentra.
4.1 Het geringe bereik bij immigranten De
relatie
tussen
immigranten
en
ondernemerschap te promoten, is in het verleden vaak moeilijk geweest. Immigranten worden zelden bereikt door die initiatieven. Ze maken veeleer gebruik van hun eigen beperkte, informele etnische netwerk. Hiervoor zijn een aantal verklaringen. Een eerste groep verklaringen zoekt de redenen voor het geringe beroep dat migranten op overheidsinitiatieven doen bij de overheid zelf. Zij zou te weinig aandacht hebben voor de specifieke noden van allochtonen en zou hen te weinig zien als doelgroep voor het ondernemerschap. Kontos (2003, p. 125) stelt vast: “Social groups deprived of class resources, such as financial and human capital, were not among the target groups to be supported by the official policy. This explicit targeting to the more privileged groups of entrepreneurs is accompanied by a specific public discourse
on
ethnic
entrepreneurship
that
marginalizes
migrant 78
entrepreneurs. Ethnic business is surrounded by an aura of inferiority and suspicion (informality, criminality, mafia connections, exploitation), which are the themes dominating the public discourse on ethnic communities and ethnic agglomerations. What is unfamiliar and rarely transparent due to cultural unfamiliarity is viewed as suspect.” Ondernemerschap bij allochtonen wordt te vaak geassocieerd met informele en illegale economie en is hierdoor bij voorbaat verdacht. De overheid heeft dan ook weinig zin om daar veel van haar schaarse middelen in te investeren. Een tweede verklaring voor het geringe bereik van overheidsinitiatieven voor allochtone ondernemers is te vinden bij de immigranten zelf. Vaak is het zo dat nieuwkomers die een eigen zaak willen opstarten vooral hulp zoeken binnen het eigen etnische netwerk. Voor advies, kapitaal en arbeidskrachten blijven ze binnen de eigen allochtone gemeenschap. Dat dit advies niet steeds correct is of dat de kwaliteit van de arbeidskrachten soms te wensen over laat, is hierbij van ondergeschikt belang. Dit kan evenwel negatieve gevolgen hebben voor het functioneren van de zelfstandige onderneming. Een ander gevolg hiervan is
dat
allochtone
ondernemers
minder
gaan
aankloppen
bij
overheidsorganisaties die hen wel degelijk advies kunnen leveren. Kontos (2003, p. 130) ziet een duidelijk oorzakelijk verband: “Strong integration in ethnic communities and ethnic economies goes together with restrictions on utilizing the bridging allowance.” Er zijn in België een aantal voorzieningen rond ondernemerschap die zich richten op immigranten en vluchtelingen. Voorzieningen specifiek gericht op vluchtelingen zijn schaars. Daarnaast zijn er de reguliere organisaties en instanties, al dan niet met de overheid verbonden, die onder hun
79
klanten ook vluchtelingen tellen. Het gaat over organisaties die actief zijn in de domeinen kredietverlening, advies of beroepsopleiding. Er wordt vaak geen onderscheid gemaakt tussen vluchtelingen en andere immigranten. Dit blijkt uit de voorbereidende gesprekken met adviesverleners: “Er komen hier slechts sporadisch vluchtelingen over de vloer. Hoewel, dat is een inschatting want we hebben er eigenlijk geen zicht op. We maken niet echt een onderscheid tussen vluchtelingen en migranten. Ze worden allemaal op dezelfde manier behandeld.” In Hoofdstuk 1 werd aangetoond dat een aparte benadering wel degelijk zinvol kan zijn.
4.2 Specifieke initiatieven We overlopen een aantal initiatieven die zich uitdrukkelijk, maar niet uitsluitend, richten op vluchtelingen die als ondernemer aan de slag willen gaan. Het is niet de bedoeling een exhaustief overzicht te geven.
4.2.1 BARON-project BARON staat voor ‘Business: A Refugee Option Now’. Het BARON-project werd verwezenlijkt door een internationale associatie van vier instellingen die ondersteuning bieden aan vluchtelingen: het Britse EAI-RETAS, het Belgische Ociv-Vluchtelingenwerk Vlaanderen, het Tsjechische PPI en het Spaanse CEAR. Het project wil door middel van een website en een cdrom voorzien in opleiding en informatieverstrekking in verband met zelfstandig ondernemen bij asielzoekers en vluchtelingen. Het doelpubliek van dit vormingspakket zijn ondernemende vluchtelingen en adviseurs die
80
zich willen specialiseren in het ondersteunen van vluchtelingen die een eigen zaak willen oprichten.
4.2.2 UNIZO – Dienst Allochtoon Ondernemen UNIZO, de Unie van zelfstandige ondernemers, is de grootste organisatie van en voor zelfstandig ondernemers in Vlaanderen en Brussel. Zij heeft een Startersservice om te helpen bij de opstart van een onderneming en om deze daarna verder op te volgen. UNIZO organiseert specifiek voor allochtonen
cursussen
bedrijfsadministratie
en
geeft
intensieve
begeleiding aan startende allochtone ondernemers. Er is een aparte dienst
Allochtoon
Ondernemen.
Daar
werken
drie
consulenten.
Daarnaast zijn er in de schoot van UNIZO peterschapsprojecten actief onder de naam ‘Ondernemers voor ondernemers’ (OVO). Beginnende ondernemers worden daarbij begeleid door een ervaren ondernemer die hen als peter met raad en daad bijstaat.
4.2.3 Adviesbureaus Allochtoon Ondernemen De adviesbureaus Allochtoon Ondernemen zijn gespecialiseerde diensten voor allochtone ondernemers. Ze helpen allochtone ondernemers op weg en geven advies aan reeds gevestigde allochtone bedrijfsleiders. Er zijn adviesbureaus in Antwerpen, Brussel, Genk en Gent. Ze werken samen binnen het Overleg Allochtoon Ondernemen voor Vlaanderen en Brussel. Ze hebben echter alle een verschillende ontstaansgeschiedenis.
81
4.2.3.1
Adviesbureau voor Zelfstandigen - Antwerpen
Dit adviesbureau werd in 1997 opgestart als privé-initiatief onder de naam Adviesbureau Allochtoon Ondernemen, maar werd in 2000 opgenomen in de Dienst Integratie van de stad Antwerpen. Sinds 2005 is het een onderdeel geworden van het stedelijke bedrijvenloket en van naam veranderd. Er werken vijf consulenten bij het adviesbureau. Het biedt verschillende soorten opleidingen aan en levert persoonlijk advies en trajectbegeleiding.
Tegelijkertijd
fungeert
het
adviesbureau
als
doorverwijsinstantie. In totaal komen er volgens het adviesbureau 400 tot 500 mensen per jaar langs. Onder hen zijn er maar vier of vijf mensen waarvan het adviesbureau weet dat ze vluchteling zijn ; dit is ongeveer 1 %.
4.2.3.2
Dienst Economie en Werkgelegenheid – Stad Gent
Deze dienst van de stad Gent is sinds 1998 bezig rond allochtoon ondernemerschap en werd opgericht in het kader van het Sociaal Impulsfonds
(SIF).
Er
is
binnen
de
dienst
een
specifieke
projectverantwoordelijke allochtoon ondernemen aangesteld. Hierdoor wil men gelijke kansen bieden aan ondernemers, ongeacht hun afkomst. Het project is stedelijk georganiseerd, hoewel de doelgroep veel ruimer is dan enkel en alleen de stad. Het project omvat onder meer opleidingen bedrijfsbeheer, opleidingen Nederlands, en individuele begeleiding en doorverwijzing. Men poogt tevens de zelforganisatie van de allochtone handelaars te bevorderen.
82
4.2.3.3 Het
Stebo Limburg
Steunpunt
Opbouwwerk
(Stebo)
Limburg
is
gegroeid
vanuit
bewonersinitiatieven in de mijncités en de sociale woonwijken in de Limburgse mijnstreek. Stebo is een onafhankelijke organisatie die al sinds 1987 sociaal vernieuwende projecten ontwikkelt en uitvoert. Ze is actief in diverse domeinen: opbouwwerk, tewerkstelling, zelfstandig ondernemen en huisvesting. De organisatie heeft een speciale dienst voor allochtone ondernemers. Daarmee poogt ze immigranten die een eigen zaak willen starten te bereiken en te begeleiden, de hinderpalen die deze groep ondervindt op te heffen en de allochtonen optimaal voor te bereiden op de start van hun zaak.
4.2.3.4
UNIZO-Brussel
De regionale afdeling van UNIZO is actief in individuele dienstverlening en zorgt voor samenwerking tussen zelfstandig ondernemers. De regionale afdeling in Brussel is ook actief rond allochtoon ondernemerschap. Naast de gewone UNIZO-Startersservice is er een Startersservice voor allochtone ondernemers, met het oog op kwaliteitsvol allochtoon ondernemerschap.
4.2.4 Lokale initiatieven Daarnaast zijn er lokale initiatieven die vaak spontaan ontstaan, maar die wel een hulp kunnen zijn voor het zelfstandig ondernemerschap van vluchtelingen.
83
Een voorbeeld hiervan is ‘The Global Village’ in Oostende. Het is een zelfhulpgroep van en voor vluchtelingen en immigranten met als doel mensen met een eigen zaak te ondersteunen. Deze vzw houdt zich bezig met de wettelijke aspecten van het opstarten van een eigen onderneming, met managementondersteuning en met het maken van reclame voor de opgestarte ondernemingen. Ceraction is een organisatie in Etterbeek die als doel heeft om werkzoekenden opnieuw in te schakelen in de arbeidsmarkt door ze een kleine zaak te laten opstarten. Ceraction is al meer dan 15 jaar actief. Ze geeft onder meer advies, opleiding en financiering.
4.3 Andere initiatieven Er zijn heel wat instanties die advies, opleiding of krediet leveren aan ondernemers in het algemeen, en dus ook aan allochtone ondernemers. We splitsen ze op in de categorieën kredietverlening en opleiding en advies.
4.3.1 Kredietverlening Het Participatiefonds, Brusoc, Crédal en enkele andere initiatieven komen aan bod.
84
4.3.1.1
Participatiefonds
Het Participatiefonds is een federale openbare financiële instelling met een dubbel doel. Het wil de toegang tot bankkrediet vergemakkelijken voor zelfstandig ondernemers en de werkloosheid bestrijden door toekenning van kredieten aan werkzoekenden die een eigen zaak oprichten. Er zijn verschillende formules waarbij microkrediet ter beschikking wordt gesteld, zoals de Solidaire lening en de Startlening. De Solidaire lening is bedoeld voor wie een eigen economische activiteit wil ontplooien, maar die geen toegang heeft tot bankkrediet en moeilijkheden ondervindt om startkapitaal te bekomen. Er kan maximaal een krediet van 12.000 euro ter beschikking gesteld worden. De
Startlening
is
bedoeld
voor
werklozen
en
mensen
die
een
wachtuitkering of een leefloon ontvangen. Daarnaast kunnen steunpunten van het Participatiefonds de startende ondernemer gedurende een tijd bijstaan met advies en begeleiding. De aanvrager kan voor het voorbereiden van zijn aanvraag een beroep doen op een begeleidingsstructuur. De activiteiten van het Participatiefonds richten zich niet rechtstreeks en uitsluitend op vluchtelingen. Erkende vluchtelingen kunnen in aanmerking komen voor kredietverlening. Dit geldt niet voor asielzoekers van wie de procedure nog loopt (Participatiefonds, 2004).
85
4.3.1.2
Brusoc
Brusoc is een filiaal van de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel. Alle personen met een ondernemingsproject die geen klassieke financiering kunnen bekomen of die met een minimum aan eigen middelen
een
kleine
vennootschap
willen
opstarten,
komen
in
aanmerking. Het maximale te bekomen bedrag is 15.000 euro.
4.3.1.3
Crédal
Crédal is in Brussel gevestigd en richt zich op personen die geen of moeilijk toegang hebben tot bankkrediet. Om het krediet te kunnen bekomen, moet een ondernemingsplan worden voorgelegd. Het krediet kan maximaal 10.000 euro bedragen. De begunstigde moet zich verplicht laten begeleiden. Elk trimester komt iemand van Crédal op bezoek om de economische en financiële situatie van de activiteiten te bespreken.
4.3.1.4
Andere
Daarnaast zijn er instanties die bezig zijn met microkrediet of daartoe concrete plannen hebben. Onder meer Hefboom onderzoekt momenteel de
haalbaarheid
van
het
aanbieden
van
microkredieten
voor
vluchtelingen en asielzoekers. Hefboom biedt financiële ondersteuning en deskundig advies aan ondernemingen en organisaties uit de sociale en solidaire economie in Vlaanderen en Brussel.
86
4.3.2 Opleiding en advies Er worden kort een aantal mogelijkheden voor opleiding en advies besproken.
4.3.2.1
Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen (VIZO) en Syntra
Het opleidingsnetwerk van Syntra wordt erkend en gesubsidieerd door VIZO. Deze Vlaamse overheidsinstelling stelt het leerprogramma samen en zorgt voor de kwaliteitsbewaking. Vroeger stonden de lesplaatsen van Syntra bekend als de ‘Centra voor Middenstandsopleiding’. Syntra is georganiseerd in 5 koepels en telt 22 lesplaatsen in Vlaanderen. Ze biedt opleidingen bedrijfsbeheer en beroepsspecifieke opleidingen aan. Voor allochtonen die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen maar toch al een basiskennis Nederlands hebben, bestaat op een aantal plaatsen de mogelijkheid een ‘getolkte’ cursus bedrijfsbeheer te volgen. Daarnaast organiseert Syntra een schakelcursus ‘De nieuwe markt’ voor cursisten met slechts een basiskennis Nederlands. De schakelcursus maakt nieuwkomers vertrouwd met het zakelijke taalgebruik in het Nederlands. Wie slaagt voor deze schakelcursus kan starten met een cursus bedrijfsbeheer.
4.3.2.2 Dit
is
The National Foundation for Teaching Entrepreneurship (NFTE) een
Amerikaanse
organisatie
die
via
het
aanleren
van
ondernemerschap jongeren uit kansarme milieus wil integreren in de maatschappij. In 1999 werd op initiatief van het toenmalige VEV ook in 87
Brussel een project opgestart. Via een uitgewerkt programma-aanbod brengt NFTE de jongeren de basiskennis en
-technieken bij van het
ondernemerschap en begeleidt hen daarna verder bij het opstarten van hun
eigen
bedrijf.
Het
NFTE-programma
heeft
niet
enkel
ondernemingsdoeleinden, maar ook een sociaal engagement. Het is uitdrukkelijk de bedoeling om kansarme jongeren beter te laten functioneren in de samenleving. Er wordt samengewerkt met grote bedrijven die een project sponsoren door docenten te leveren en bepaalde kosten dragen.
4.3.2.3
Vlaams Instituut voor Advies in Bedrijfsbeheer en Opleiding (VIABO)
Dit is een sociale non-profit organisatie die cursussen bedrijfsbeheer, ondernemende attitudevorming, sociaal-economische vaardigheden en computerinitiatie aanbiedt. Ze is ontstaan uit vrijwillige samenwerking van mensen uit het bedrijfsleven en uit de onderwijssector. Men wou kwaliteitsvolle opleidingen aanbieden aan sociaal achtergestelde bevolkingsgroepen. De vzw VIABO heeft zichzelf tot doel gesteld om de drempelvrees te verlagen en zo kansenzoekenden effectief te bereiken. Tot de doelgroep van de vzw behoren langdurig werklozen, vrouwen, mannen ouder dan 45 jaar, Belgen van allochtone origine en nieuwkomers met een basiskennis Nederlands. Iedere deelnemer krijgt individuele aandacht en er wordt telkens rekening gehouden met de eigen culturele achtergrond.
88
4.3.2.4
Andere
Verder
zijn
er
nog
tal
van
andere
initiatieven,
zoals
het
ondernemingsloket, het Vlaams Agentschap Ondernemen, regionale bedrijvencentra, enzovoort. Het zou ons te ver leiden om hierop in te gaan.
4.4 Het inburgeringstraject De inspanningen van de Vlaamse overheid om asielzoekers en vluchtelingen beter te integreren in de samenleving heeft vrij recent vorm gekregen in het inburgeringstraject. Aangezien zowel asielzoekers als vluchtelingen dit traject verplicht moeten volgen, is het voor dit onderzoek belangrijk om even stil te staan bij deze vorm van begeleiding. Na een inleiding belichten we de doelgroep, de inhoudelijke invulling van het inburgeringstraject en de locatie.
4.4.1 Inleiding Op
1
april
2004
trad
het
decreet
betreffende
het
Vlaams
inburgeringsbeleid in werking. Dit houdt in dat in Vlaanderen de meeste nieuwkomers een verplicht inburgeringstraject dienen te volgen. De verplichting werd eveneens met zoveel woorden ingeschreven in het Vlaamse regeerakkoord van de regering-Leterme, dat tevens voor het eerst voorzag in een minister specifiek bevoegd voor inburgering (Vlaamse regering, 2004). Vreemdelingen die de inburgeringsverplichting niet nakomen, kunnen gesanctioneerd worden. De boete kan tussen 5 en 125 euro bedragen. 89
Inburgering wordt gezien als een eerste, begeleide opstap naar een volwaardige participatie aan de nieuwe samenleving. De Vlaamse regering ziet inburgering als een proces met wederzijdse rechten en plichten. De overheid heeft de plicht om de nieuwkomer een kwalitatief hoogstaand inburgeringstraject aan te bieden dat beantwoordt aan zijn wensen en behoeften. De nieuwkomer verbindt er zich toe om actief deel te nemen aan dit inburgeringstraject.
4.4.2 Doelgroep Iedere meerderjarige vreemdeling die voor het eerst ingeschreven is in een Vlaamse of Brusselse gemeente behoort gedurende één jaar tot de doelgroep van het inburgeringsbeleid. Een uitzondering hierop wordt gevormd door vreemdelingen die hier slechts voor een tijdelijk doel verblijven en asielzoekers van wie de asielaanvraag nog niet ontvankelijk verklaard is. Concreet behoren volgende categorieën nieuwkomers tot de doelgroep: -
ontvankelijk verklaarde asielzoekers
-
erkende vluchtelingen
-
gezinsvormers en gezinsherenigers
-
vreemdelingen met machtiging tot verblijf op basis van een duurzame relatie
-
vreemdelingen
van
wie
het
verblijf
voorlopig
of
definitief
geregulariseerd is of die om humanitaire redenen gemachtigd zijn -
slachtoffers
van
mensenhandel
die
ingeschreven
zijn
in
het
Rijksregister -
onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER)
-
arbeidsmigranten 90
Sommige nieuwkomers die tot de doelgroep behoren, zijn in Vlaanderen verplicht om een inburgeringstraject te volgen. Dit geldt onder meer voor asielzoekers van wie de aanvraag ontvankelijk verklaard is en voor erkende vluchtelingen. Onderdanen van de Europese Economische Ruimte (EER) zijn dan weer niet verplicht om de inburgering te volgen, maar mogen het doen als ze daar zin in hebben. De verplichting tot het volgen van het inburgeringstraject geldt enkel in Vlaanderen.
Vreemdelingen die
ingeschreven
zijn in
het
Brussels
Hoofdstedelijk Gewest hebben de vrije keuze om al dan niet het traject te volgen. Er is een wijziging op til inzake de categorieën die het inbugeringstraject verplicht moeten volgen (Keulen, 27/06/2005). Gezinsherenigers en gezinsvormers zullen een verplichte doelgroep worden, terwijl ontvankelijk verklaarde
asielzoekers
niet
langer
verplicht
zullen
zijn
om
een
inburgeringstraject te volgen. De reden hiervoor is dat het nog onzeker is of ontvankelijk verklaarde asielzoekers hier mogen blijven. De logica achter deze beslissing is dat de inburgeringsinspanningen tevergeefs geweest zijn wanneer de asielzoeker toch het land moet verlaten. Hoewel het in principe verplicht is om zich als nieuwkomer aan te melden bij een onthaalbureau en het verzaken daaraan gesanctioneerd kan worden, blijkt dat niet iedereen dit doet. In de praktijk wordt dit zelden of nooit vervolgd. Tussen 1 april 2004 en 10 maart 2005 waren er in Vlaanderen
7.373
aanmeldingen
bij
de
onthaalbureaus
(Haeck,
01/04/2005). Hier zaten ook personen bij die niet verplicht zijn om het traject
te
volgen.
Gemiddeld
waren
er
in
2005
ongeveer
800
aanmeldingen per maand in Vlaanderen (Nieuw-Vlaamse Alliantie [N-
91
VA], 2005). Van al deze aanmeldingen tekent ongeveer 60 % een inburgeringscontract. De rest valt weg wegens verhuis, gezinssituatie, verkeerde aanmelding, directe inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, enzovoort. Ongeveer één op vijf nieuwkomers meldt zich aan bij een onthaalbureau, al kan dit verschillen van plaats tot plaats. In Antwerpen bijvoorbeeld meldde bijna één op twee nieuwkomers zich aan. Bij de nieuwkomers die verplicht het traject moeten volgen, meldt zes op tien zich aan (NieuwVlaamse Alliantie [N-VA], 2005).
4.4.3 Inhoudelijke invulling van het inburgeringstraject Alle nieuwkomers dienen zich aan te melden bij een onthaalbureau, waar ze een aanmeldingsattest krijgen. Daarna vindt er een intakegesprek plaats met de trajectbegeleider. Hij onderzoekt of de persoon die zich aanbiedt wel degelijk een nieuwkomer is, of hij het programma verplicht moet doorlopen, of er een volledig dan wel een beperkt programma dient gevolgd te worden, ... Na advies van het Huis van het Nederlands en de VDAB wordt het inburgeringsprogramma met de nieuwkomer samengesteld en sluit het onthaalbureau een contract met hem af. In de periode van 1 november 2004 tot en met 31 maart 2005 werden er 3.044 inburgeringscontracten afgesloten (Keulen, 27/06/2005). Het primaire inburgeringstraject bestaat uit een vormingsprogramma en individuele begeleiding (trajectbegeleiding) van de nieuwkomer (zie Figuur 4). Het vormingsprogramma omvat drie onderdelen: -
een cursus maatschappelijke oriëntatie (M.O.) (60 tot 80 uur)
-
een basiscursus Nederlands als tweede taal (NT2) (120 uur voor hooggeschoolden, 180 uur voor laaggeschoolden) 92
-
individuele ondersteuning en/of loopbaanoriëntatie (L.O.)
Afhankelijk van de vooropleiding van de nieuwkomer, kan hij worden vrijgesteld van één of meer van deze onderdelen. Bij
het
succesvol beëindigen van het
programma
ontvangt
de
nieuwkomer van het onthaalbureau een inburgeringsattest. Na afloop van het inburgeringstraject kan de nieuwkomer kiezen voor een vervolg (het secundaire traject), dat niet langer door het onthaalbureau maar door de VDAB gecoördineerd wordt. We bespreken kort de onderdelen van het primaire inburgeringstraject. De cursus maatschappelijke oriëntatie geeft een introductie in de waarden, normen en principes van de Belgische samenleving die elke burger
zou
moeten
kennen,
aanvaarden
en
respecteren.
De
nieuwkomers krijgen in hun eigen taal basisinformatie over hoe onze samenleving
functioneert.
Zo
worden
onder
meer
lessen
maatschappelijke oriëntatie ingericht in het Engels, het Frans, het Arabisch, het Turks, het Servo-Kroatisch en het Perzisch. Deze cursussen worden ingericht door de onthaalbureaus. Er wordt onder meer informatie gegeven over de Belgische cultuur en geschiedenis, over werk zoeken, over het socialezekerheidsstelsel, over mobiliteit en over rechten en plichten in de samenleving. In het verleden verschilde de inhoud van de cursus maatschappelijke oriëntatie naargelang het onthaalbureau dat de cursus organiseerde. Recent werd een poging ondernomen om de inhoudelijke invulling meer te laten samenvallen. Er wordt momenteel gewerkt aan een cursus die door alle onthaalbureaus in Vlaanderen zal gebruikt worden. In een voorlopige versie van deze cursus, die in een proefproject uitgetest werd, nam het deel over werken als zelfstandige slechts 2 bladzijden in op een totaal van 276 bladzijden. Het
93
ondernemerschap komt dus maar in beperkte mate aan bod in de cursus maatschappelijke oriëntatie. De Huizen van het Nederlands geven zelf geen les, maar oriënteren de nieuwkomers naar de aanbodverstrekkers voor lessen Nederlands als tweede taal (NT2). De kennis van het Nederlands wordt gezien als een belangrijke sleutel tot integratie in de nieuwe samenleving. Naargelang van de scholingsgraad worden de nieuwkomers doorverwezen naar opleidingscentra.
Laaggeschoolden
(ongeveer
40
%
van
de
nieuwkomers) worden doorgestuurd naar centra voor basiseducatie, terwijl hogergeschoolden (ongeveer 60 %) een cursus NT2 kunnen volgen aan de centra voor volwassenenonderwijs of aan de universitaire taalcentra. De screening op geletterdheid en scholing gebeurt door het Huis van het Nederlands. Voorheen waren er lange wachtlijsten voor de lessen Nederlands, maar deze worden onder meer dankzij een aanzienlijke verhoging van de middelen in snel tempo weggewerkt (Keulen, 27/06/2005). In samenwerking met de VDAB stippelen trajectbegeleiders samen met de nieuwkomers een traject uit. Ze helpen hen de weg te vinden naar organisaties en diensten die kunnen helpen bij hun zoektocht naar werk, huisvesting, onderwijs, ... Er wordt een onderscheid gemaakt tussen nieuwkomers
met
een
professioneel
perspectief,
een
educatief
perspectief (om te studeren) of een sociaal perspectief (bijvoorbeeld thuis blijven voor de opvoeding van de kinderen). Het programma loopbaanoriëntatie begeleidt de nieuwkomer in zijn keuze om verder te gaan in een traject richting werk, opleiding, studie of zelfstandig
ondernemerschap.
onthaalbureau
verwijst
De
nieuwkomers
trajectbegeleider die
interesse
van vertonen
het in
94
tewerkstelling door naar de VDAB-consulent. Het gaat over een zogenaamde ‘warme overdracht’. Aangezien vooral de begeleiding naar werken in dienstverband uitgebouwd is, kiezen de meeste nieuwkomers voor deze optie. Bij de VDAB wordt in de Nederlandstalige cursus ‘Kiezen’ de link gelegd tussen de persoonlijke vaardigheden van de nieuwkomer en mogelijke opleidingen of werkervaringen. Na afloop van de cursus loopbaanoriëntatie kan gestart worden met het secundaire inburgeringstraject, met onder meer een vooropleiding Nederlands.
Wanneer
de
nieuwkomer
geslaagd
is
voor
een
taalvaardigheidstest (de Domino-test) wordt hij toegelaten tot dit secundaire
inburgeringstraject,
dat
een
voorbereiding
is
op
de
beroepsopleidingen. Het doel van de test is het in kaart brengen van de sterke en zwakke punten van de personen op het vlak van Nederlands. Er zijn drie soorten opleidingen Nederlands of schakelprogramma’s die nieuwkomers moeten voorbereiden op bijkomende opleidingen: ‘Vacant’ (gericht op de secundaire sector), ‘De Lift’ (gericht op de tertiaire sector) en ‘Duizendpoot’ (gericht op de sociale sector). Vooraleer nieuwkomers kunnen starten met een beroepsopleiding bij de VDAB moeten ze slagen voor een schakeltraject. In het secundaire inburgeringstraject staat werken in dienstverband centraal. Er is geen structurele aandacht voor ondernemerschap binnen dit
deel
van
het
inburgeringstraject.
We
zagen
eerder
dat
ondernemerschap ook in het primaire inburgeringstraject amper aan bod komt. Nieuwkomers die interesse hebben om zelfstandig ondernemer te worden, worden in het secundaire traject doorverwezen naar UNIZO of Syntra. De vluchteling moet dus zelf het initiatief nemen en zijn keuze voor het zelfstandig ondernemerschap ter sprake brengen. Men is dus
95
afhankelijk van de bereidwilligheid van mensen die zeggen waar men terecht kan. Bovendien moeten nieuwkomers voor
de cursussen
bedrijfsbeheer en beroepskennis betalen, terwijl de cursussen bij de VDAB in het kader van het inburgeringstraject gratis zijn. Volgens
een
adviseur
allochtoon
ondernemen
verloopt
deze
doorstroming trouwens verre van optimaal: “De onthaalbureaus volgen de nieuwkomers maar een jaar op en sturen hen dan in het kader van het inburgeringsproject door naar de VDAB, die vooral aandacht heeft voor werk in dienstverband. Er is niet echt doorstroming naar ondernemerschap. Als wij twee keer per jaar gecontacteerd worden door de onthaalbureaus, dan zal het veel zijn.” Een
andere
adviseur
allochtoon
ondernemen
heeft
wel
goede
ervaringen: “Er is regelmatig een doorverwijzing door het onthaalbureau. Wij zijn daar trouwens zelf al eens een infoavond gaan geven voor de cursisten. De docenten kregen veel vragen over ondernemerschap en konden daar niet direct zelf op antwoorden. Men heeft ons dan gevraagd om toelichting te komen geven.” Vluchtelingen en asielzoekers worden zo slechts in beperkte mate begeleid als ze interesse voor ondernemerschap hebben. Recent is de intentie uitgesproken om het ondernemerschap meer formeel te integreren
in
het
bestaande
inburgeringstraject
(Keulen,
2005
;
Vandenbroucke, 2005).
96
Figuur 4: Het primaire en secundaire inburgeringstraject in Vlaanderen Primaire inburgeringstraject:
Secundaire inburgeringstraject:
Extra lessen Nederlands: Educatieve zelfredzaamheid Maatschappelijke oriëntering (M.O.) Basiscursus Nederlands (NT2)
Professionele zelfredzaamheid
Vacant (secundaire sector)
Dominotest
De Lift (tertiaire sector)
Beroepsopleidingen
Loopbaanoriëntatie Sociale zelfredzaamheid
Duizendpoot (sociale sector)
Bron:
97
4.4.4 Locatie De Vlaamse Gemeenschap telt acht onthaalbureaus: deels ingedeeld per stad, deels ingedeeld per provincie. Naast de onthaalbureaus in de steden
Antwerpen,
onthaalbureaus
Brussel
erkend,
en één
Gent
werden
per
provincie.
er
vijf De
provinciale provinciale
onthaalbureaus kunnen lokale vestigingen oprichten, waarbij ze er steeds voor moeten zorgen dat alle gemeenten binnen hun werkingsgebied bediend worden.
98
5.
Hindernissen voor vluchtelingen-ondernemers
In dit hoofdstuk wordt nagegaan waarom het aantal vluchtelingen dat een zelfstandige activiteit uitoefent gering is. We lichten eerst de theorie toe. Daarna volgen onze werkwijze en de resultaten.
5.1 Theorie: ‘mixed embeddedness’ De analyse zal gevoerd worden aan de hand van het theoretische schema van Waldinger, Aldrich & Ward (1990b). Zij hebben voor allochtone ondernemers een interactief model voor de ontwikkeling van etnische bedrijven ontwikkeld. Dit model bevat een aantal variabelen die een invloed hebben op het opstarten en de slaagkansen van etnische ondernemingen (zie Tabel 36). Tabel 36: Schematisch overzicht van het interactieve model voor de ontwikkeling van etnische ondernemingen KansenStructuren:
Marktcondities: a. etnische producten en diensten b. open markten
Toegang tot ondernemer-schap: a. zaken die vrijkomen b. leidsmaatregelen
Groepseigenschappen:
Menselijk kapitaal: a. geblokkeerde sociale mobiliteit b. selectieve migratie c. aspiratieniveaus
Bronnenmobilisatie: a. banden tussen co-ethnics b. etnische sociale netwerken c. beleidsmaatregelen
Bron: Waldinger, Aldrich & Ward (1990b)
Waldinger, Aldrich & Ward (1990b) onderscheiden twee groepen variabelen
die
invloed
hebben
op
het
succes
van
etnische
ondernemingen: kansenstructuren en groepseigenschappen. Het gaat met andere woorden over de marktmogelijkheden en de mate waarin men in staat is of in staat wordt gesteld om deze marktmogelijkheden te 99
benutten. We bespreken kort deze twee aspecten. Daarna wordt het begrip ‘mixed embeddedness’ uit de doeken gedaan.
5.1.1 Kansenstructuren De kansenstructuur is het geheel van kansen om een eigen zaak op te richten
en
bestaat
uit
de
marktcondities
en
de
toegang
tot
ondernemerschap.
5.1.1.1
Marktcondities
Marktcondities hebben betrekking op etnische producten en diensten, en op open markten. a. Etnische producten en diensten De markt om te starten als allochtone ondernemer bevindt zich in eerste instantie
meestal
binnen
de
allochtone
gemeenschap.
De
migrantengemeenschap heeft specifieke noden en behoeften, die de autochtone ondernemers vaak onvoldoende beantwoorden. Het gaat voornamelijk
over
culinaire
en
culturele
producten
(specerijen,
restaurants, kranten, magazines, kleren, juwelen, ...). Deze producten hebben een directe band met het land van oorsprong en veronderstellen specifieke kennis over smaken en koopgewoonten. Deze markt is echter vrij klein en niet erg kapitaalkrachtig (Gold, 1992). De onderneming zal op termijn, wil ze overleven, moeten doorbreken naar bredere segmenten van de bevolking. Dit wordt het ‘switching process’ genoemd (Pécoud, 2003). 100
b. Open markten Allochtone ondernemers hebben niet enkel kansen op etnische markten, maar ook op de binnenlandse markt. Waldinger, Aldrich & Ward (1990b) onderscheiden vier markten waar nieuwe allochtone ondernemers meest kans op succes hebben. Het gaat ten eerste over markten die verwaarloosd worden door de grote massaorganisaties.
Bepaalde
stadswijken
zijn
slecht
uitgerust
om
vestigingen van grote ketens te herbergen. Hierdoor ontstaat er een opening voor kleinere ondernemingen. Allochtone ondernemers hebben ten tweede een goede kans om te slagen
in
markten
waar
schaalvoordelen
gering
zijn.
Allochtone
ondernemers kunnen andere zaken aanbieden dan grotere bedrijven: langere openingstijden, het hele jaar open, makkelijk te bekomen krediet en de verkoop van kleine hoeveelheden. Ten derde is er een potentieel voor migranten-ondernemingen in markten die gekenmerkt worden door instabiliteit en onzekerheid. Kleinere ondernemingen kunnen makkelijker inspelen op de onvoorspelbare en fluctuerende vraag. Tot slot zijn er nog opportuniteiten op de markt van de etnische producten en diensten. Het aantal concurrenten op deze markten is vaak beperkt. Bovendien kunnen allochtone ondernemers er vaak producten en diensten aanbieden aan relatief goedkope prijzen.
5.1.1.2
Toegang tot ondernemerschap
Marktmogelijkheden alleen volstaan niet ; vluchtelingen moeten ook toegang tot ondernemerschap hebben.
101
Als de oorspronkelijke zelfstandig ondernemers in een bepaalde buurt de fakkel niet doorgeven aan autochtone personen, dan komen er kansen voor allochtone ondernemers. Dit doet zich des te meer voor in buurten die gekenmerkt worden door sociale achteruitgang en verloedering. De toegang tot ondernemerschap wordt beïnvloed door een aantal beleidsmaatregelen.
Deze
wettelijke
maatregelen
bepalen
de
voorwaarden waaronder immigranten het land in kunnen komen en het gemak (of de moeilijkheid) waarmee ze een eigen zaak kunnen oprichten.
5.1.2 Groepseigenschappen Tot dusver hadden we het over kansen tot ondernemerschap en over de toegang
tot
ondernemerschap.
De
vraag
waarom
bepaalde
allochtonen een onderneming starten en anderen niet werd nog niet beantwoord. Twee factoren kunnen daar volgens Waldinger, Aldrich & Ward (1990b) een verklaring voor bieden: menselijk kapitaal en bronnenmobilisatie.
5.1.2.1
Menselijk kapitaal
Een samenspel van economische, sociale en psychologische factoren beïnvloedt de aanleg die migranten hebben als zelfstandig ondernemer. Er is ten eerste de geblokkeerde sociale mobiliteit waarmee immigranten worden geconfronteerd op de arbeidsmarkt. Een eigen zaak beginnen, is voor hen vaak de enige mogelijkheid om op te klimmen op de sociale 102
ladder. Hierbij komt dat het migratieproces vaak zelf-selectief is. Dit wil zeggen dat mensen die migreren vaak bekwamer zijn, beter voorbereid zijn en beter kunnen omgaan met stress dan thuisblijvers. Hierdoor zouden hun kansen voor ondernemerschap groter zijn. Men kan zich afvragen of dit
opgaat
voor
asielzoekers
en
vluchtelingen,
daar
zij
vaak
noodgedwongen en onvoorbereid hun land van herkomst hebben moeten verlaten. Tot slot liggen de aspiratieniveaus van migranten vaak lager dan deze van Belgen. Ze evalueren hun inkomen en sociale positie nog op basis van waardeschalen uit hun land van herkomst. Ze gaan sneller tevreden zijn met een kleine opbrengst, wat zeker in de opstartfase een belangrijk voordeel is.
5.1.2.2
Bronnenmobilisatie
Deze factor omvat drie elementen: banden tussen personen met dezelfde
etnische
achtergrond,
etnische
sociale
netwerken
en
beleidsmaatregelen. a. Banden tussen personen met dezelfde etnische achtergrond Praktische informatie over het land van verblijf, zowel accurate als foutieve, wordt vaak doorgegeven via persoonlijke interactie en communicatie. Immigranten zullen zich bij hun aankomst in een nieuw land vaak wenden tot vrienden en familieleden die al vertrouwd zijn met de wetten en gebruiken van het land. Deze contacten kunnen, als ze organisatorisch onderbouwd worden, uitmonden in etnische netwerken.
103
b. Etnische sociale netwerken Etnische netwerken zijn belangrijk voor allochtone ondernemers, die vaak niet beschikken over eigen bronnen of over toegang tot bronnen voor krediet
en
technische
bijstand.
Terecht
komen
in
een
nieuwe
samenleving, waarin ze een aparte en soms gecontesteerde positie innemen, zorgt er haast vanzelf voor dat er etnische groepsvorming ontstaat. Volgens Waldinger, Aldrich & Ward (1990b) is de kans het grootst dat
permanente
migratie
tot
groepsvorming
leidt.
De
kans
op
groepsvorming is kleiner bij migratie in cirkelbewegingen, migratie waarbij frequent wordt teruggekeerd naar het land van herkomst en migratie waarbij vooral individuele personen betrokken zijn. Ook hier zijn asielzoekers en vluchtelingen benadeeld ten opzichte van ‘gewone’ immigranten. Ondernemers kunnen etnische netwerken gebruiken voor het aantrekken van kapitaal, informatie en arbeidskrachten en voor relaties met de externe omgeving (Van den Tillaart & Poutsma, 1998). De aanwezigheid van sociaal kapitaal kan ook een negatief effect hebben. Men spreekt dan over te veel of verkeerd sociaal kapitaal (Van den Tillaart & Poutsma, 1998). Ondernemers zijn te veel afhankelijk van het familienetwerk, waar vaak te weinig echte kennis van zaken aanwezig is. Dit kan zorgen voor moeilijkheden met financiering, onjuiste informatie, onvoldoende gekwalificeerd personeel en een te grote gerichtheid op zichzelf. c. Beleidsmaatregelen Er zijn heel wat verschillen in de economische bijstand voor allochtone ondernemers. Deze bijstand kan zich situeren in het adviserende, financiële of wettelijke domein. Hij kan een belangrijk steuntje in de rug
104
zijn voor heel wat ondernemers. In sommige landen en regio’s is dit vrij goed uitgebouwd, in andere is dat dan weer vrij beperkt.
5.1.3 ‘Mixed embeddedness’ Kloosterman, van der Leun & Rath (1999) hebben het model van Waldinger, Aldrich & Ward aangepast door er het concept ‘mixed embeddedness’ aan toe te voegen. Hun kritiek op het schema van Waldinger e.a. is dat dit bijna uitsluitend aandacht besteedt aan de sociale en culturele eigenschappen van etnische groepen. Het heeft te weinig oog voor de bredere economische en institutionele context waarbinnen immigranten onvermijdelijk ingebed zijn. Het samenspel tussen transformatieprocessen in de economie (kansenstructuren) en veranderingen in de sociaal-culturele omgeving vindt plaats binnen een breder, dynamisch kader van instituties. Hiervoor gebruiken Kloosterman, van der Leun & Rath de term ‘mixed embeddedness’. Allochtoon ondernemerschap moet dus gekaderd worden binnen een samenleving met zijn eigen morfologie, zijn eigen sociaal-economische, culturele en politieke dynamiek en binnen sectoren met min of meer vastliggende tradities van zaken doen. Het concept omvat naast beleidsmaatregelen onder meer de samenstelling van buurten, de aanwezigheid van verenigingen en ondernemersgewoonten. Zo komen we dan tot drie groepen variabelen die een verklaring vormen voor het al dan niet welslagen van allochtoon ondernemerschap: variabelen die te maken hebben met de economische kansenstructuur, variabelen die verband houden met etnische netwerken en menselijk kapitaal, en variabelen voor de institutionele en maatschappelijke context waarbinnen de ondernemingen actief zijn. 105
5.2 Werkwijze Er werd een kwalitatief onderzoek opgezet, om na te gaan met welke hindernissen zelfstandige asielzoekers worden geconfronteerd. Aan de hand van individuele interviews hebben we getracht meer inzicht te verwerven in de moeilijkheden die zij ondervinden (King, 1997). Er werden in een voorbereidende fase 8 adviseurs (van 5 instanties) die zich bezig houden met allochtoon ondernemen geïnterviewd. Zo konden een
aantal
problemen
in
verband
met
ondernemerschap
bij
vluchtelingen worden getoetst. Deze gesprekken vormden tevens een goede
voorbereiding
op
de
interviews
met
de
vluchtelingen-
ondernemers. We
hielden
diepgaande
interviews
met
17
asielzoekers
(15
praktijkgevallen) met een eigen onderneming of met concrete plannen om hiermee te starten (zie Tabel 37). Er werd gewerkt met een halfgestructureerde vragenlijst. Zo konden de gesprekspartners zich vrij uitdrukken over de verschillende thema’s. Er kwamen vragen aan bod over
hun
geschiedenis
en
die
van
de
onderneming,
over
de
moeilijkheden bij het opstarten en het uitbaten van de zaak, over hun integratie en over hun toekomstplannen. Het interview nam gemiddeld ongeveer 45 minuten in beslag. Deze praktijkgevallen werden opgespoord via informatie bezorgd door adviseurs allochtoon ondernemen, via artikels in kranten en tijdschriften en
via
de
zogenaamde
sneeuwbaltechniek
waarbij
aan
elke
geïnterviewde werd gevraagd om namen door te geven. We hebben erover gewaakt dat er voldoende spreiding was qua afkomst en qua sector waarin de ondernemer actief was. De getuigenissen worden op uitdrukkelijk
verzoek
anoniem
weergegeven.
We
illustreren
hun
106
bevindingen aan de hand van citaten, waarbij telkens het nummer van het praktijkgeval, de sector en of ze al dan niet gestart zijn, worden vermeld. Tabel 37: Overzicht praktijkgevallen vluchtelingen-ondernemers Praktijkgeval
Sector
Al gestart
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Restaurant Voedingsspeciaalzaak Voedings- en telefoonwinkel Voedingswinkel Brasserie Kruidenier Koffiehuis Snackbar Taxibedrijf Bloemenwinkel/koerierdienst/bouwbedrijf Bedrijfsadviseur Voedings- en telefoonwinkel Snackbar Taxibedrijf Handel in lederwaren
Ja Neen Neen Ja Ja Ja Neen Ja Ja Neen Ja Ja Neen Ja Ja
Aantal geïnterviewden 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 1 1
5.3 Resultaten Per groep variabelen uit het model van Waldinger, Aldrich & Ward (1990b) en Kloosterman, van der Leun & Rath (1999) worden de hindernissen en problemen voor vluchtelingen-ondernemers beschreven. De marktmogelijkheden en de toegang tot ondernemerschap, het menselijk kapitaal en de sociale netwerken, en de institutionele en maatschappelijke omgeving komen achtereenvolgens aan bod. We eindigen met opvattingen over slagen als ondernemer en over integratie.
107
5.3.1 Marktmogelijkheden en toegang tot ondernemerschap We behandelen achtereenvolgens de motieven om te starten, de sectorkeuze, de klanten, kennis bedrijfsbeheer en beroepskennis, de locatie en de rechtsvorm van de zaak.
5.3.1.1
Motieven om te starten
Starten met een eigen zaak is vaak geen bewuste keuze, maar een noodoplossing. Het is geen kwestie van inspelen op opportuniteiten, maar van overleven. Vaak start men met een eigen zaak, omdat men geen ander werk vindt. Men wil bovendien niet zomaar geld van het OCMW krijgen. Men wil dat geld ook echt verdienen door ervoor te werken. Een adviseur allochtoon ondernemen vertelt: “De meeste vluchtelingen die hier over de vloer komen, zitten bij het OCMW. Maar ze zijn te trots en willen zelf iets doen om geld te verdienen. Ze hebben vaak gestudeerd, maar kunnen hun diploma niet voorleggen, en willen nog iets maken van hun leven.” In de interviews met de vluchtelingen-ondernemers komt de wil om niet langer van welzijnsprogramma’s afhankelijk te zijn eveneens herhaaldelijk naar voor: “We willen geen geld meer van het OCMW. Dat is voor gehandicapten, niet voor ons. We willen werken ; we willen niet gewoon thuiszitten en niets doen. We kunnen actief zijn en dan moeten we dat doen, vind ik.” (praktijkgeval 13, snackbar, nog niet gestart) “Ik heb meer dan een jaar tevergeefs naar werk gezocht. We zijn dan met deze snackbar begonnen om niet zonder werk te zitten. Een snackbar is 108
niet echt de keuze van ons hart, maar we doen het om bezig te zijn en om geld voor onze kinderen te verdienen. We willen geen geld meer aannemen van het OCMW, zoals gehandicapten dat doen. Voor hen is dat gerechtvaardigd, voor ons niet.” (praktijkgeval 8, snackbar, gestart) Het feit dat men niet meer van anderen afhankelijk is, is voor een aantal vluchtelingen voldoende reden om als zelfstandig ondernemer te starten, ook al zijn de inkomsten amper groter dan bij het OCMW: “Ik ben met deze zaak gestart, omdat ik absoluut weg wilde uit de werkloosheid. Ik verdien nu niet meer dan wat ik kreeg van het OCMW, maar nu werk ik tenminste en kan ik fier zijn over iets.” (praktijkgeval 12, voedings- en telefoonwinkel, gestart) Negatieve
motivaties
geïnterviewde
worden
geregeld
vluchtelingen-ondernemers.
aangehaald Het
door
kopieergedrag
de van
succesvolle landgenoten springt hierbij eveneens in het oog. Dit kan positief werken, wanneer vluchtelingen zich optrekken aan goede voorbeelden. Het kan evenwel ook negatief zijn, want het kan de verzadiging in een sector in de hand werken: “Toen ik hier aankwam, had ik geen enkele ambitie om een winkel te hebben. Toen ik maar geen werk vond en toen ik zag dat veel Pakistani hier een winkel hadden, ben ik het ook beginnen overwegen.” (praktijkgeval 3, voedings- en telefoonwinkel, nog niet gestart) “Ik zat bij het OCMW, maar dat vond ik niet normaal. Ik wou iets doen en daarmee geld verdienen. Ik heb dan werk gezocht. Ik heb brieven gestuurd, ben op interview geweest, heb mijn blanke vrienden om hulp gevraagd, maar het resultaat was altijd negatief. Ik heb toen gezegd:
109
‘Mon dieu, dat kan zo niet langer blijven duren’. Ik zag dat veel van mijn vrienden, die net als ik ook goede diploma’s hadden, actief waren als taxichauffeur. Ik zag dat zij goed hun brood konden verdienen en dat heeft mij zin en interesse doen krijgen in het beroep van taxichauffeur.” (praktijkgeval 9, taxibedrijf, gestart) Het hoeft bij negatieve motivaties niet uitsluitend te gaan over asielzoekers die geen werk vinden. Er zijn er die ervaringen op de arbeidsmarkt hebben, maar geen positieve. Dat verklaart waarom ze willen starten met een eigen zaak: “Ik heb in dienstverband gewerkt, maar dat was nooit een positieve ervaring. Het klikte niet goed met bepaalde collega’s. In hun ogen bleef ik een allochtoon en dat zorgde ervoor dat het op de werkvloer niet goed ging. Ik werk graag en ik werk graag goed, maar ik wil dan ook wel wat respect. Dat kreeg ik echter niet. Dat vond ik moeilijk om te aanvaarden. Ik ben dan stilaan naar iets anders gaan uitkijken.” (praktijkgeval 11, bedrijfsadviseur, gestart) “Ik slaagde er maar niet in om een deftige job te krijgen. Als ik nu dit restaurant niet zou uitbaten, dan zou ik interims moeten doen, waarbij ik een paar dagen kan werken en dan weer een aantal weken moet wachten op werk. Dat wil ik niet.” (praktijkgeval 1, restaurant, gestart) In de literatuur wordt aangehaald dat een negatieve motivatie leidt tot geringere kansen op succes (Gold, 1988). Dit is ook de overtuiging van één van de adviseurs voor allochtone ondernemers: “Ondernemerschap moet in het bloed zitten. Als men goed een zaak kan runnen en men doet
110
dit graag, dan is er kans op slagen. Dit is niet het geval voor ondernemers die starten vanuit een negatieve motivatie.” Nochtans zijn er ook vluchtelingen die zeer bewust kiezen om te starten als zelfstandig ondernemer. Vanaf het moment van aankomst in België was het voor hen een uitgemaakte zaak dat ze hier als zelfstandig ondernemer aan de slag zouden gaan: “Ik werkte ook als zelfstandige in mijn land. Ik ben liever een kleine baas van een eigen zaak dan een grote man voor een ander. Ik heb altijd gewerkt voor mezelf en dat wil ik zo houden. Ik heb dan ook altijd naar zelfstandig
werk
gezocht.”
(praktijkgeval
10,
bloemenwinkel/
koerier/bouwbedrijf, nog niet gestart) “Ik was in mijn land ook zelfstandige en ik heb eigenlijk nooit iets anders gezien. In mijn thuisland moet je maar een halve dag naar school en in de namiddag hielp ik altijd mijn vader in de winkel. Ik ben zo opgegroeid. Ik kan niet bij iemand gaan werken. Ik kan zelf kiezen wanneer ik begin en wanneer ik stop, wat ik doe en wat ik niet doe, en daar houd ik wel van.” (praktijkgeval 15, handel in lederwaren, gestart) Soms is het een combinatie van positieve en negatieve motieven: vluchtelingen
die
geen
geschikt
werk
vinden,
maar
altijd
al
ondernemerszin in zich hebben gehad: “Ik heb meer dan 300 brieven opgestuurd om werk te vinden. Vaak mocht ik wel op gesprek komen, maar greep ik finaal toch naast de job. Op een dag is de emmer overgelopen en heb ik beslist dat ik zelfstandige
111
ging worden. Ik ben ook wel iemand die graag iets probeert. Dat heeft ook meegespeeld in mijn beslissing.” (praktijkgeval 14, taxibedrijf, gestart) “Ik was niet gelukkig met mijn job en daarom wou ik als zelfstandige beginnen. Daarnaast is het ook wel zo dat ik graag iets onderneem. Ik wil dat het vooruitgaat en dat kan als je op eigen benen staat. De stap naar zelfstandige was dus niet enkel een negatieve motivatie.” (praktijkgeval 11, bedrijfsadviseur, gestart)
5.3.1.2
Sectorkeuze
De vluchtelingen die we geïnterviewd hebben, zijn vaak actief in sectoren waarvoor weinig vakkennis en investeringen vereist zijn. Dit is toe te schrijven aan het feit dat ze laaggeschoold zijn (of dat hun diploma niet erkend is), dat ze over weinig startkapitaal beschikken of dat ze geen toegang hebben tot belangrijke netwerken. Een adviseur licht toe: “Vluchtelingen die langskomen, hebben veel ideeën om in verschillende sectoren met iets te starten. Uiteindelijk komen ze bijna allemaal terecht in sectoren waarvoor weinig formaliteiten vereist zijn (telefoonwinkels, nachtwinkels, snackbars, …). Dit is typisch voor mensen met een laag inkomen en dus niet enkel voor vluchtelingen.” Vaak wordt gekozen voor de makkelijkste sector, waardoor men eigenlijk niet doet wat men graag zou willen doen. Een aantal praktijkgevallen spreekt dienaangaande boekdelen: “Een winkeltje openhouden, is makkelijker dan kleding verkopen. Je hebt er geen speciale ervaring voor nodig. Je moet een beetje kennen van
112
btw en nog wat zaken, maar dat is het dan. Voor de verkoop van kleding moet je veel meer kunnen.” (praktijkgeval 4, voedingswinkel, gestart) “In mijn land werkte ik in de toeristische sector. Ik heb iets gezocht dat daarbij aanleunt. Zo ben ik in de taxisector terechtgekomen. Ik zou nochtans liever in een andere sector werken, maar in de taxisector gingen de deuren voor mij makkelijk open. Er zijn geen grote risico’s aan verbonden en je moet niet veel eigen middelen investeren. In andere sectoren was het moeilijker geweest. Het is wel zo dat ik op termijn liever iets met mijn hersenen wil doen in plaats van met mijn handen. Mogelijkerwijs kan ik manager van mijn eigen taxibedrijf worden en het chaufferen overlaten aan mijn personeel.” (praktijkgeval 14, taxibedrijf, gestart) Hoewel veel vluchtelingen oorspronkelijk niet de bedoeling hebben om slechts één welbepaalde minder begoede doelgroep te bedienen, worden ze daar door de sectorkeuze in de praktijk wel toe gedwongen: “In Iran hadden we een zaak die alles deed voor trouwfeesten, dus zowel de kledij, het eten, de inkleding, enzovoort. We hoopten hier hetzelfde te kunnen doen, maar dat lijkt heel moeilijk. Ik denk dat alleen eten verkopen een betere optie is. Eigenlijk zouden we liefst een restaurant openen, maar voor een snackbar is minder geld vereist, vandaar dat we daarmee willen starten.” (praktijkgeval 13, snackbar, nog niet gestart) Vaak speelt ook het toeval een rol bij de sectorkeuze en is het dus geen weloverwogen keuze. Er is een rechtstreeks verband met het feit dat beginnen met een zaak geen bewuste keuze is:
113
“Waarom we in deze sector zijn terechtgekomen? Veeleer toevallig eigenlijk, iets anders was ook mogelijk geweest. Deze opportuniteit deed zich nu echter voor. Ik had zelf nooit gedacht aan een snackbar, maar veeleer aan een restaurant want mijn man heeft een diploma van kok. Een restaurant is voorlopig echter te duur. Intussen kennen we al een aantal van onze klanten. Het zou goed zijn, mochten we hen kunnen meenemen als we ooit overschakelen naar een restaurant.” (praktijkgeval 8, snackbar, gestart) “Bij gebrek aan beter ben ik met deze telefoonwinkel begonnen. Dit is eigenlijk mijn domein niet. Ik heb een diploma orthopedagogiek, maar ik heb nu tenminste werk. Ik besef wel dat, eens ik me in dit domein gelanceerd heb, het heel moeilijk wordt om nog werk te vinden in de orthopedagogiek.”
(praktijkgeval
12,
voedings-
en
telefoonwinkel,
gestart) Toch kan die toevallige keuze ook meer onderbouwd zijn. Ze kan ervoor zorgen dat iemand op termijn toch vaste voet aan grond krijgt in een bepaalde sector: “De producten die ik verkoop, zijn stilaan veranderd. Toen ik begon, stelde een familielid voor om een container op te sturen met veeleer kleine spullen in. Ik kon zien waar er vraag naar was en zo kon ik mijn aanbod daaraan aanpassen. In het begin was ik meer een bijouterie, daarna meer een kledingzaak en nu focus ik op reiskoffers. Het is een proces van aanpassing. Mensen vragen ‘heb je dit?’ en ‘heb je dat?’. Als je dan altijd neen moet zeggen, wordt dat vervelend. Uiteindelijk ga je zoeken naar die producten en ervoor zorgen dat je ze wel in huis hebt.” (praktijkgeval 15, handel in lederwaren, gestart)
114
“Ik ben er een beetje ingerold. Ik ben begonnen in een brasserie met een studentenjob en ik ben daar dan later voltijds gaan werken. Ik was actief in de horeca en ik wil dit nu met mijn eigen zaak ook blijven.” (praktijkgeval 5, brasserie, gestart) Er is, zoals reeds aangehaald, veel kopieergedrag onder vluchtelingenondernemers. Ze zien dat een bepaalde zaak werkt en ze willen daar ook mee beginnen. Ze zitten vaak opgesloten in de beperkte eigen etnische gemeenschap om ideeën op te doen. Ze hebben vooral oog voor de noden van de eigen gemeenschap en komen zo vaak terecht in dezelfde overbevolkte sectoren.
5.3.1.3
Klanten
De doelstellingen van vluchtelingen-ondernemers zijn op voorhand heel ambitieus. Ze mikken duidelijk ook op een Belgisch doelpubliek. Een aantal citaten illustreert dit: “Ook mensen van Belgische afkomst zullen naar mijn winkel komen, want ik heb goede, lekkere producten. Er is hier in de buurt een Turkse winkel en daar gaat toch ook iedereen naar toe. Ook in het Chinees restaurant hier wat verder komt iedereen.” (praktijkgeval 2, voedingsspeciaalzaak, nog niet gestart) “Ik zou mikken op een mix van Arabische, Marokkaanse en Belgische mensen. We staan open voor iedereen. Als ik alleen open voor Arabieren, dan ben ik een racist. Ik wil mijn zaak ook openstellen voor Belgen, want ik
115
woon in België. Familieleden van mij zijn Arabieren in Israël. Zij hebben een supermarkt die ook openstaat voor Joden. Dit is niet vanzelfsprekend, want men zegt vaak dat zij vijanden zijn. Maar de Joden kopen in de winkel en mijn familie is daar heel blij om. Zo wil ik ook Belgen aantrekken.” (praktijkgeval 7, koffiehuis, nog niet gestart) “We willen vooral aan Belgen ons eten verkopen. Iraniërs kennen ons eten al, de Belgen nog niet. We willen hen laten kennismaken met onze keuken. Er zijn hier al 5 of 6 Iraanse restaurants, maar die zijn allemaal heel duur. Wij willen ons eten iets goedkoper aanbieden.” (praktijkgeval 13, snackbar, nog niet gestart) Ondanks de goede voornemens slaagt men er in de praktijk zelden in om veel Belgische klanten aan te trekken, aldus een adviseur allochtoon ondernemen: “In hun ondernemingsplan stellen vluchtelingen die met een zaak starten dat ze ook Belgen tot hun doelpubliek rekenen. In de praktijk blijkt het aantal Belgen dat ze bereiken toch vaak gering te zijn. Dit heeft te maken met de sector waarin ze actief zijn: een telefoonwinkel of een Pakistaans restaurant zal hoe dan ook meer buitenlanders dan Belgen aantrekken.” Zelfstandig ondernemers die al een tijdje geleden gestart zijn, beamen dit volmondig: “99,9 % van mijn klanten zijn allochtonen. Het gebeurt uiterst zelden dat er een Belg langskomt.” (praktijkgeval 12, voedings- en telefoonwinkel, gestart)
116
“Vijf procent van mijn klanten zijn Belgen ; de rest zijn vreemdelingen. Dat is niet goed. Ik zou liever meer Belgische klanten hebben, maar die komen hier niet, die gaan naar de Meir of naar Wijnegem. Het is hier een goedkope plaats.” (praktijkgeval 15, handel in lederwaren, gestart). Tijdens dat interview waren we getuige van een veelzeggend voorval. Er kwam een dronken Belgische vrouw wankelend de winkel binnen. Ze nam verschillende rugzakken vast, vroeg naar de prijs, probeerde met dubbele tong af te dingen, bedacht zich, greep naar een andere rugzak, bedacht zich weer en uiteindelijk ging ze waggelend buiten zonder iets te kopen. De commentaar van de ondernemer luidde: “Dat zijn dus mijn Belgische klanten. Normale Belgen komen hier niet.” (praktijkgeval 15, handel in lederwaren, gestart) Een aantal vluchtelingen-ondernemers probeert te voldoen aan de wensen van hun klanten. Zo hopen ze hen te kunnen binden: “Je moet goed weten wat voor soort klanten je hebt, zodat je erop kan inspelen. Zo vroegen klanten me regelmatig samurai-saus. Ik kende dat niet, maar heb het genoteerd en me daarover geïnformeerd. Ik heb daarna aan een leverancier gevraagd of hij dat bij ons kon leveren. Zo kun je dus klanten behouden en winnen. Je moet goed naar hen luisteren. Er komen hier ook veel jongeren over de vloer. Als ze vragen om iets anders te mogen zien op TV, dan verzet ik het kanaal.” (praktijkgeval 8, snackbar, gestart)
5.3.1.4
Kennis bedrijfsbeheer en beroepskennis
Om in België te kunnen starten met een zaak moet men kunnen bewijzen dat er beheerskennis aanwezig zal zijn in de nieuwe onderneming. Voor de gereglementeerde beroepen moet men daarnaast aan de hand van
117
diploma’s, beroepservaring of een examen kunnen aantonen dat er beroepskennis voorhanden is. Heel wat vluchtelingen kunnen geen bewijs voorleggen van opleiding of opgedane beroepservaring in het land van herkomst. Zij hebben immers niet de gelegenheid gehad om tijdens het vluchten de nodige documenten mee te nemen of zulke documenten zijn eenvoudigweg niet beschikbaar in het land van herkomst. Het examen bij de Centrale Examencommissie is voor hen vrij moeilijk omdat ze de taal niet beheersen en omdat de reglementering vaak ingrijpend verschilt van die in hun eigen land. Dit heeft gevolgen voor de toegang tot gereglementeerde beroepen. Zo zien we dat vluchtelingen die met een restaurant willen beginnen, dit niet kunnen omdat ze geen bewijs van beroepskennis kunnen voorleggen. Als alternatief starten ze met een snackbar, waarvoor enkel een diploma bedrijfsbeheer vereist is. Een adviseur allochtoon ondernemen verduidelijkt: “De gereglementeerde beroepen bevinden zich net in sectoren waar men goed zijn boterham kan verdienen, maar tot deze sectoren worden vluchtelingen niet toegelaten.” De diplomavereiste werkt als een barrière voor het opstarten van een eigen zaak. Het resultaat is dat een zaak met vertraging wordt opgestart of dat er voorlopig in een ‘minderwaardige’ sector wordt begonnen: “Ik was in mijn land van herkomst kleermaker. Ik verkocht er zelf de kleren in een winkel. Ik houd ervan om op eigen benen te staan. Nu heb ik een voedingswinkel, maar ik droom ervan om ooit nog een klerenwinkel te starten. De diploma’s die ik daarvoor nodig heb, liggen echter nog in Irak.” (praktijkgeval 4, voedingswinkel, gestart)
118
“Ik vond maar geen werk en ik wou dan starten met een eigen zaak. Dat ging echter niet, want ik had geen kapitaal en geen kennis van bedrijfsbeheer. Ik heb dan een cursus bedrijfsbeheer gevolgd en een tijdje gewerkt, zodat ik na verloop van tijd het diploma en wat geld had. Ik kon dan toch, zij het met enige vertraging, beginnen.” (praktijkgeval 6, kruidenier, gestart) Het probleem is meestal niet dat vluchtelingen geen diploma hebben velen onder hen zijn vaak hooggeschoold - maar wel dat de diploma’s hier niet erkend worden of dat ze hun diploma niet hebben kunnen meebrengen. Eén van de redenen voor de moeilijke integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt, is het feit dat de waarde van buitenlandse diploma’s onvoldoend gekend is of verkeerd wordt ingeschat (Ociv-Vluchtelingenwerk Vlaanderen, 2005). Vaak is het erg moeilijk voor vluchtelingen om hun diploma mee te nemen tijdens het vluchten of om het naderhand terug op te sporen. Getuigenissen van een adviseur en van een vluchteling-ondernemer illustreren dit treffend: “Er was hier ooit een Rus van wie de school die zijn diploma had, gebombardeerd was. In Afrika kan het gebeuren dat familieleden 500 km moeten reizen om een diploma af te halen.” “Ik had een diploma nodig. In mijn land had ik een diploma in management behaald, maar dat moest hier gelijkwaardig worden verklaard. Daarvoor hadden ze heel wat documenten en gegevens nodig: beschrijvingen van vakken, aantal studiepunten, behaalde punten, enzovoort. Ik heb gevraagd aan een Rwandees die ik kende om
119
een aantal documenten door te sturen. Dat is slechts gedeeltelijk gelukt. Er ontbraken nog een aantal elementen. In 1977 ben ik afgestudeerd en in die tijd werd alles nog niet zo zorgvuldig bijgehouden als nu. Bovendien is het als vluchteling heel moeilijk om terug contact op te nemen met je vaderland. Uiteindelijk heb ik het opgegeven en ben ik hier een cursus gaan volgen.” (praktijkgeval 9, taxibedrijf, gestart) Als men er al in slaagt om het diploma mee te brengen, dan moet het ook nog erkend worden in België. Die erkenning is een officiële bevestiging van de gelijkwaardigheid van het buitenlands met een Vlaams diploma. Daartoe wordt de buitenlandse studie qua inhoud en duur
vergeleken
met
gelijkaardige
studies
in
Vlaanderen.
Het
aanvraagdossier dient onder meer volgende zaken te bevatten: een kopie
van
de
diploma’s
hoger
onderwijs,
een
kopie
van
het
vakkenoverzicht en de puntenlijsten, een kopie van de studie-inhoud van elk jaar en een kopie van het eindwerk. Indien de originele taal niet Duits, Engels, Frans of Nederlands is, dient dit alles, met uitzondering van het eindwerk, vertaald te worden door een beëdigde vertaler. Een onvolledig dossier kan de afhandeling vertragen of een negatieve invloed hebben op de beslissing. Aan vluchtelingen en asielzoekers die niet alle documenten kunnen indienen, wordt het recht toegekend om een onvolledig dossier in te dienen. Ze mogen tevens trachten het dossier zo volledig mogelijk te maken door bijvoorbeeld het studieprogramma zelf op te stellen of door een samenvatting van het eindwerk te maken. Ze kunnen worden uitgenodigd voor een individueel gesprek. In de praktijk komt dit echter niet zo vaak voor. Landenspecifieke studies, zoals rechten, notaris,
boekhouden,
enzovoort,
kunnen
geen
academische
gelijkwaardigheid krijgen. Een vergelijking van de studies is niet mogelijk,
120
aangezien de inhoud van land tot land verschilt (Ociv-Vluchtelingenwerk Vlaanderen, 2005). De procedure loopt via NARIC-Vlaanderen. Dit is de Vlaamse cel van het ‘National Academic Recognition and Information Center’ van de Europese Commissie. Eerst gaat NARIC na of het diploma uitgereikt werd door een instelling die in het herkomstland erkend is. Indien dit niet het geval is, dan is academische gelijkwaardigheid niet mogelijk. NARIC stuurt het dossier dan door naar minimum twee, meestal drie hogescholen of universiteiten. Zij krijgen in principe 40 kalenderdagen om een advies te formuleren. Hoewel voor de afhandeling van de volledige procedure 4 maand vooropgesteld wordt, duurt dit in de praktijk vaak langer. Schoolvakanties en een onvolledig dossier kunnen bijvoorbeeld aanleiding geven tot vertraging. Wanneer een dossier na een eerste onderzoek bij de Vlaamse universiteiten een negatief advies krijgt, kan het, indien de studies overdraagbaar zijn, voor advies naar Vlaamse hogescholen opgestuurd worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor een diploma economische wetenschappen. Het onderzoek begint dan echter weer opnieuw. De gelijkwaardigheid wordt immers onderzocht door andere onderwijsinstellingen, waarbij wordt vergeleken met een ander diploma. In dit geval kan het dubbel zo lang duren (tot één jaar) vooraleer een aanvrager een definitief antwoord krijgt. In de praktijk wordt kennis van bedrijfsbeheer vrij gemakkelijk erkend in België. Een diploma in de farmacie was voor een bepaalde vluchtelingondernemer voldoende als bewijs. De erkenning van beroepskennis verloopt veel moeilijker. De problemen worden in de praktijk ook ervaren door de adviseurs allochtoon ondernemen: “De niveaubepaling van diploma’s duurt al snel twee maanden, terwijl dit in een aantal gevallen
121
een vrij eenvoudige aangelegenheid is die helemaal niet lang hoeft te duren.” Voor het bewijs van beroepskennis heeft men niet noodzakelijk een diploma nodig. Nuttige beroepservaring kan eveneens volstaan. Toch zijn er daarbij een aantal moeilijkheden voor vluchtelingen. Het gaat soms over andere vaardigheden en ook hier is er het probleem van de bewijslast. Adviseurs allochtoon ondernemen getuigen: “Bij het bewijzen van beroepskennis gaat het vaak over heel andere vaardigheden. Er is een verschil tussen een Afrikaanse kapper die vooral vlechtjes doet, een Turkse kapper die scheert en een Belgische kapper die met allerlei chemische producten een permanent legt. Hoe moet men hier dan beroepskennis bewijzen?” “Als er in het land van herkomst geen handelsregister is of als men daar geen toegang tot heeft, dan is het moeilijk om aan te tonen dat men beroepservaring heeft. Het gebeurt dat men 10 of 20 jaar ervaring heeft, maar dat niet kan aantonen.” Als men in België eerst ervaring opdoet in dienstverband in een bepaalde sector, dan wordt dit makkelijker erkend als beroepsbekwaamheid: “Ik ben al langer in België en heb een hele tijd als kok in een brasserie gewerkt. Dat wordt erkend als nuttige beroepservaring voor het openen van een restaurant.” (praktijkgeval 5, brasserie) Bij gebrek aan erkenning van het diploma, bestaat uiteraard de mogelijkheid om zich in België bij te scholen. Dit neemt niettemin vrij veel tijd in beslag, aldus een adviseur allochtoon ondernemen: “Het systeem
122
van bedrijfsbeheer is hier vaak helemaal anders dan in het land van herkomst. Vluchtelingen doen er toch al snel een aantal jaren over om een diploma bedrijfsbeheer te halen: eerst de cursus maatschappelijke oriëntatie, dan taallessen en pas dan de eigenlijke cursus.” Vluchtelingenwerk Vlaanderen doet een aantal mogelijke suggesties om de procedure voor diploma-erkenning vlotter te laten verlopen: “De problemen rond diplomagelijkschakeling vragen om een systematische aanpak
;
er
is
nood
aan
(…)
aangepaste
procedures
voor
gelijkschakeling, een grotere betrokkenheid van de adviserende hoger onderwijsinstellingen, enzovoort. Daarnaast bestaat er een tekort aan advies en begeleiding voor de houders van buitenlandse diploma’s bij de aanvraag en tijdens de procedure van diplomagelijkwaardigheid” (OcivVluchtelingenwerk Vlaanderen, 2005, p. 3).
5.3.1.5
Locatie
De keuze van de locatie is erg belangrijk voor een zelfstandig ondernemer. Nochtans wordt daar vaak weinig of geen aandacht aan besteed door vluchtelingen die starten met een eigen zaak. Dit heeft te maken met het feit dat ze onvoldoende deel uitmaken van een netwerk, dat hen deze relevante informatie kan geven. Ze ondervinden daardoor pas achteraf de nadelen van hun locatie aan den lijve. Deze nadelen kunnen zo ingrijpend zijn, dat ze een nefaste invloed hebben op de opbrengsten van hun zaak. Twee praktijkgetuigenissen tonen dit duidelijk aan:
123
“Een deel van deze wijk zal onteigend worden, zodat de spoorwegen kunnen uitbreiden. Daardoor vertrekken heel wat mensen, en dus potentiële
klanten,
uit
deze
wijk.
Bovendien
zijn
de
etnische
gemeenschappen hier zeer sterk op zichzelf georiënteerd, zowel affectief als economisch. Deze wijk bestaat vooral uit Turken en Marokkanen die bij hun landgenoten naar de winkel gaan. Het is in deze wijk erg moeilijk om een normale zaak uit te bouwen, omdat het hier bijna een getto is. Klanten, zowel jong als oud, komen hier binnen, hangen hier wat rond en willen een snoepje of telefoneren zonder te betalen. Als ik dan eis dat ze betalen, word ik bijna aangevallen. De sociale omgeving is hier niet goed, maar dat wist ik niet op voorhand. Anders was ik hier wellicht niet gestart.” (praktijkgeval 12, voedings- en telefoonwinkel, gestart) “Het is hier vooral een Turkse wijk. We waren ons daar niet van bewust. We dachten dat we vooral Belgen zouden treffen in Brussel, maar dat is niet zo. De Turken gaan liever bij Turkse snackbars dan bij ons. Er komen hier soms Turken binnen. Die beginnen Turks te praten, zien dat wij hen niet verstaan en zijn dan terug weg. Ze gaan dan naar een snackbar waar ze wel Turks kunnen praten.” (praktijkgeval 8, snackbar, gestart) Als de keuze van een locatie toch onderbouwd is, dan is deze meestal gebaseerd op observatie: “Ik werkte hier in de buurt. Ik kende dus de locatie van deze zaak en ik wist dat het een goede locatie was om met iets te beginnen.” (praktijkgeval 5, brasserie, gestart) “Ik had een winkel hier in de buurt. Ik passeerde vaak in deze straat om wat kleine dingen te kopen en ik zag dan dat het hier druk was. Er zijn hier
124
geen auto’s, maar vooral mensen op straat. Toen in deze straat een winkelruimte vrij kwam, ben ik naar hier gekomen.” (praktijkgeval 15, handel in lederwaren, gestart)
5.3.1.6
Rechtsvorm van de zaak
Soms start een vluchteling zelf een zaak op, soms neemt hij een zaak over. Het is opvallend dat in de door ons onderzochte praktijkgevallen de overgenomen zaak nooit van een Belg was, maar altijd van een allochtoon. Dit heeft te maken met het beperkte netwerk van vluchtelingen. Volgens een adviseur allochtoon ondernemen is het soms weinig zinvol voor vluchtelingen om een zaak van Belgen over te nemen: “Voor een vluchteling die bakker wil worden, heeft het geen zin om veel geld te betalen voor de overname van een zaak. De producten en het cliënteel verschillen daarvoor te veel.” Een overname heeft als voordeel dat een aantal zaken al aanwezig zijn: “Het was makkelijk om te starten. We moesten niet op zoek gaan naar allerlei zaken ; alles was aanwezig in de overgenomen winkel. Er was enkel nog iemand nodig om in de winkel te staan en om de producten aan te kopen.” (praktijkgeval 6, kruidenier, gestart) Inzake de rechtsvorm van de zaak, wordt gekozen voor een bvba indien dit financieel haalbaar is. Een adviseur verwoordt het verband tussen financiële mogelijkheden en de rechtsvorm van de zaak heel eenvoudig: “Als er te weinig kapitaal is, start men met een eenmanszaak, anders met een bvba.”
125
Dit wordt bevestigd door een aantal vluchtelingen-ondernemers: “Als ik met een bvba wil starten, dan moet ik 6.200 euro bij de bank storten en dat is veel te veel. Ik ben daarom begonnen met een eenmanszaak, die ik later wil omvormen tot een bvba.” (praktijkgeval 9, taxibedrijf, gestart) “Mijn zaak heeft het statuut van coöperatieve vennootschap. Dat is het meest eenvoudige statuut. Je hebt er bijna geen geld voor nodig. Ik had misschien liever een bvba gehad, maar dat was financieel niet haalbaar.” (praktijkgeval 14, taxibedrijf, gestart) Andere adviseurs zien het anders: “Er wordt meestal geopteerd voor een eenmanszaak. Dat raden wij ook altijd aan. Een bvba is enkel aangewezen als men zijn vermogen wil afschermen of als men de diplomavereiste wil omzeilen.” Dit citaat toont ons dat een bvba nog andere oneigenlijke voordelen heeft voor vluchtelingen-ondernemers. Zo komt het wel eens voor dat een bvba wordt opgericht door iemand met de juiste diploma’s (zie hoger) die verder niets doet in de zaak. Hij stelt mensen tewerk in zijn zaak die het statuut van zelfstandige hebben, maar eigenlijk werken zij in loondienst. Ze zijn schijnzelfstandige. De bvba-structuur wordt nog voor andere dingen aangewend: “De winkel is een bvba. Ik ben daar eigenlijk geen voorstander van, maar door omstandigheden waren we haast verplicht deze rechtsvorm aan te nemen. Door een bvba op te richten en door mijn broer er deel van te laten uitmaken, hopen we dat zijn kansen om hier asiel te krijgen, zullen stijgen.” (praktijkgeval 6, kruidenier, gestart)
126
Vaak zijn vluchtelingen echter niet goed geïnformeerd over de verschillende mogelijke rechtsvormen en hun gevolgen. Ze nemen dan het statuut dat hen wordt aanbevolen zonder daarover veel na te denken of ze nemen het statuut van hun voorganger over: “We hebben een bvba. Vroeger wist ik niet waarom, nu wel sinds ik een cursus bedrijfsbeheer gevolgd heb. (…) Op het moment dat we voor dit statuut kozen, wisten we er niets van en hebben we het eigenlijk per toeval gekozen. Onze boekhouder zei dat we dit statuut moesten aannemen.” (praktijkgeval 8, snackbar, gestart) “Mijn zaak is een coöperatieve vennootschap. Ik heb niet zelf voor het statuut gekozen, maar heb het overgenomen van een Iraniër. Ik wilde per se werken en heb dan ook niet veel tijd besteed aan het statuut.” (praktijkgeval 9, taxibedrijf, gestart)
5.3.2 Menselijk kapitaal en sociale netwerken In deze sectie hebben we het over het tweede aspect in het model van Waldinger, Aldrich en Ward (1990b): menselijk kapitaal en sociale netwerken. We behandelen achtereenvolgens het contact met de banken en financiering, het volgen van cursussen, een beroep doen op advies, ingebed zijn in netwerken, het aantrekken van leveranciers, de kennis van de taal en het verwerken van traumatische ervaringen.
127
5.3.2.1
Contact met de banken en financiering
Wie met een eigen zaak wil starten, maar ook wie een zaak uitbaat, moet over een minimum aan financiële middelen kunnen beschikken om te investeren. Vluchtelingen zijn zich daar goed van bewust, zoals volgende citaten illustreren: “Ik heb geen geld. Daardoor is het momenteel onmogelijk om te starten met een eigen zaak. Je moet geen 1.000 euro hebben, maar wel 10.000 of misschien wel 20.000 euro en dat heb ik niet.” (praktijkgeval 7, koffiehuis, nog niet gestart) “Geld is wel belangrijk. Er is vooraan in het restaurant een ruit gebarsten. Dat is niet erg uitnodigend voor de klanten. Momenteel heb ik echter niet het geld om dit te laten herstellen.” (praktijkgeval 1, restaurant, gestart) Vaak hebben vluchtelingen veel moeten achterlaten in hun land van herkomst. Ze moeten op financieel gebied terug starten vanaf nul. Dit vormt een ernstige handicap: “Het vinden van startkapitaal is moeilijk. Ik ben halsoverkop gevlucht uit mijn land en heb daar alles moeten achterlaten. Ik heb dus geen geld om te investeren.” (praktijkgeval 10, bloemenwinkel/ koerier/bouwbedrijf, nog niet gestart) Er zijn een aantal financieringswijzen: via de banken, via instellingen die microkrediet verlenen of via familie en vrienden. Geen van deze financieringsvormen zijn echter vanzelfsprekend voor vluchtelingen (Gold, 1992). Volgend citaat toont dit aan: “Het belangrijkste probleem is het kunnen beschikken over startkapitaal. We hebben hier geen familie, weinig vrienden, geen langdurige goede relatie met banken en we
128
weten vaak niet af van het bestaan van andere mogelijkheden om aan geld te geraken. We kunnen ook geen waarborg bieden aan de banken. Dat maakt het heel moeilijk om aan startkapitaal te geraken.” (praktijkgeval 9, taxibedrijf, gestart) We gaan eerst even in op de relatie die vluchtelingen hebben met de grote banken. Van alle geïnterviewde vluchtelingen was er maar één die een lening bekomen heeft via een grote bank. Vluchtelingen hebben nochtans wel geprobeerd om banken te overtuigen: “In het begin wou ik starten met een telefoonwinkel. Ik heb contact opgenomen met mijn bankier en heb hem een ondernemingsplan voorgelegd. Hij was echter niet overtuigd. De bankdirecteur zei dat het te moeilijk ging zijn, dat ik te jong was en dat het project niet haalbaar was. Ik kon geen lening krijgen ; ik had hier geen familie en er was niemand die voor mij borg kon staan. Dat maakt het heel moeilijk om te starten.” (praktijkgeval 11, bedrijfsadviseur, gestart) “Toen ik nog taxichauffeur was, heb ik eens onderzocht of het mogelijk was om een eigen taxibedrijf op te richten. Ik ben bij een aantal grote banken langsgegaan, maar er was geen enkele die wou meewerken. Naderhand heb ik vernomen dat de banken aan niemand die wil starten in de horeca of in de taxisector een lening willen geven.” (praktijkgeval 12, voedings- en telefoonwinkel, gestart). Het voornaamste probleem is dat banken commerciële instellingen zijn en dus ook op voorhand een afweging gaan maken van het risico om een lening toe te staan. Vaak wordt het risico te groot bevonden en wordt geen krediet toegestaan. Daarbij komt nog dat vluchtelingen geen
129
langdurige
relatie
hebben
met
een
bepaalde
bank
die
hun
kredietwaardigheid kan beoordelen. Dit blijkt uit de interviews met adviseurs allochtoon ondernemen: “Banken hebben geen interesse in sectoren zoals snackbars en telefoonwinkels, omdat de rentabiliteit daar laag is. Bij banken redeneert men in economische termen. De weigering heeft vooral te maken met de sector en het gebrek aan diploma’s, al zal er hier en daar ook wel wat wantrouwen zijn ten aanzien van vreemdelingen.” “Het is ook wel zo dat vluchtelingen vaak het geduld niet kunnen opbrengen om een degelijk ondernemingsplan op te stellen. Dit boezemt bankdirecteurs uiteraard niet veel vertrouwen in.” Ook vluchtelingen zelf zien deze problemen goed in: “Als men je niet kent en als je geen goede omzetcijfers kunt voorleggen, dan krijg je geen lening bij de banken. In zekere zin vind ik dat logisch en ik heb daar ook geen problemen mee.” (praktijkgeval 15, handel in lederwaren, gestart) “Ik heb een aantal afspraken met banken gemaakt, maar mijn ervaring is dat zij niet zo bereidwillig zijn voor mensen met wie ze geen langdurige relatie hebben.” (praktijkgeval 9, taxibedrijf, gestart) Een ander probleem bij de grote banken is dat vluchtelingen vaak de gevraagde bankgarantie niet kunnen leveren. Het is voor hen belangrijk om goede contacten te hebben met Belgen, omdat zij vaak de enigen zijn die garant kunnen staan voor een lening. In de praktijk zijn deze
130
goede contacten beperkt (zie hierna). Soms gebeurt het dat een vzw borg wil staan voor de lening die een vluchteling wil aangaan. Dat was zo in praktijkgeval 6 (kruidenier, gestart). Er wordt vaak hopeloos gezocht naar mogelijke oplossingen voor een waarborg: “Vluchtelingen zonder connecties vinden niemand die zich borg wil stellen voor hen. Het gebeurt dat men dan een beroep doet op zijn familie, soms zelfs zonder hun medeweten. Het komt voor dat Turkse ouders zich zonder het te weten borg stellen voor hun zonen. Ze ondertekenen een document zonder te weten waarover het gaat, maar zijn als het verkeerd afloopt wel hun huis kwijt.” (adviseur allochtoon ondernemen) “Bij de bank zeiden ze dat ik een eigen huis moest hebben als waarborg om krediet te krijgen, maar dat heb ik niet. Vervolgens was een auto ook goed als waarborg, maar daar zijn ze later op terug gekomen. Een auto kan snel weg zijn en is daarom niet goed als waarborg. Bijgevolg heb ik geen krediet gekregen.” (praktijkgeval 2, voedingsspeciaalzaak, nog niet gestart) Of er nog andere overwegingen spelen bij de banken is moeilijk te achterhalen. Een adviseur nuanceert de soms wilde geruchten: “De verhalen over racisme bij banken lijken mij overdreven. Wel is het zo dat het contact vaak moeilijk verloopt. Vluchtelingen kunnen de door de bank gevraagde documenten (ondernemingsplan, kapitaalsgarantie, …) niet voorleggen. Het is dan een beetje normaal dat er langs de kant van de banken argwaan is.” Er ontstond in de zomer van 2005 wat opschudding over berichten in een krant, als zou een grote Belgische bank een rekening weigeren aan asielzoekers van wie de procedure nog loopt (Cochez, 29/06/2005).
131
Navraag leert dat dit niet helemaal correct is. Wel is het zo dat banken wettelijk verplicht zijn om enkel een rekening te openen als klanten een geldig identificatiebewijs kunnen voorleggen. Dit geldig identificatiebewijs kan
een
paspoort
zijn,
maar
ook
bijvoorbeeld
een
attest
van
immatriculatie uitgereikt aan ontvankelijk verklaarde asielzoekers (ook ‘oranje kaart’ genoemd). Die kaart wordt evenwel niet altijd aanvaard. Als er omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat bepaalde documenten, zoals
de
oranje
kaart,
onvoldoende
zekerheid
bieden
voor
de
identificatie van de betrokkene, dan wordt de aanvraag om een rekening te openen geëvalueerd op een ad hoc-basis. De banken kunnen zo nog altijd een rekening aan asielzoekers weigeren. In de praktijk heeft elke bank haar eigen interpretatie van die wet en volgen plaatselijke agentschappen niet noodzakelijk het standpunt van hun eigen hoofdzetel (Vlaams Minderhedencentrum, z.d.). Nochtans zouden alle banken, volgens een omzendbrief van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), een oranje kaart als voldoende identificatiebewijs moeten aanvaarden. Onderzoek van het Vlaams Minderhedencentrum (z.d.) toont aan dat niet alle hoofdzetels van Belgische banken zich daaraan houden. De banken zelf doen hun best om racistische overwegingen niet te laten meespelen bij beslissingen over kredietverlening. In 2004 sloten Agoria, de Belgische Vereniging van Banken, UCM, UNIZO en het VBO een gedragscode af over kredietverlening. Deze gedragscode heeft als titel ‘Gedragscode
tussen
banken
en
KMO’s
in
het
kader
van
kredietverlening’. De gedragscode is in werking getreden op 1 november 2004 voor een periode van één jaar. De code wordt telkens automatisch met één jaar verlengd, tenzij ze door één van de partners minstens drie maanden op voorhand wordt opgezegd. Artikel 3.5 in de gedragscode
132
stipuleert
het
volgende:
“Etnische
oorsprong,
geslacht,
religie
of
nationaliteit worden als criteria niet in overweging genomen bij een beslissing tot kredietverlening, dit alles onder voorbehoud evenwel van de beroepsethiek,
de
interne
complianceregels
en
de
toepasselijke
wetgeving.” Een echt bindende verbintenis is dit niet. Het is uiteindelijk de bank die beslist of ze al dan niet krediet verleent. Zolang ze haar beslissing kan motiveren, is er volgens deze ethische code geen probleem. Er werd eveneens in de schoot van de Belgische Vereniging van Banken een contactpunt voor de behandeling van klachten opgericht. Op basis van de behandelde klachten maakt het contactpunt een totaalevaluatie van mogelijke oplossingen. Een andere manier om de nodige financiële middelen te verwerven, is een beroep doen op familie en vrienden, zowel in het thuisland als in België: “Ik heb wat eigen spaargeld geïnvesteerd in de zaak. Daarnaast hebben we ook geld dat afkomstig is van mijn familie in Irak gebruikt.” (praktijkgeval 4, voedingswinkel, gestart) Vaak gelden er zeer specifieke regels voor de terugbetaling. Deze zijn helemaal anders dan in België: “We hadden al ons geld cash bij en hebben dat gebruikt om de zaak aan te kopen. We hadden dat geld meegebracht uit ons land van herkomst. Ook familieleden hebben ons wat geld toegestoken. Geld van de familie is in ons land hetzelfde als geld van jezelf. Als je het later kan terugbetalen, mag je dat doen, maar het is niet verplicht.” (praktijkgeval 8, snackbar, gestart)
133
“De huidige zaakvoerder met wie ik ga samenwerken, gelooft in mij. Hij vindt me een goede en betrouwbare kerel. Voorlopig hoef ik nog niks te betalen. Als we winst maken, kan ik hem terugbetalen. Als het misloopt, hebben we allebei onze families in Pakistan die ingeschakeld kunnen worden om de terugbetaling onderling te regelen.” (praktijkgeval 3, voedings- en telefoonwinkel, nog niet gestart) Hoe dan ook zijn de bedragen die men via familie en vrienden kan investeren in de zaak veeleer beperkt (Gold, 1992). Een derde mogelijke financieringsbron wordt gevormd door een aantal specifieke
instellingen
die
microkrediet
verlenen.
Vaak
zijn
deze
mogelijkheden onvoldoende gekend. Als men al bij deze instellingen terechtkomt, is het meestal pas na een lange omweg. De weg die één vluchteling-ondernemer aflegde, is tekenend: “Ik heb een lening gekregen via Crédal. Ik ben langs een omweg bij hen terechtgekomen. Iemand gaf me het adres van Collectif des Femmes. Ik ben eens bij hen langsgeweest en ik zag dat Ociv in hetzelfde gebouw gehuisvest was. Ociv organiseerde een infodag over kredietverlening. Ik ben daar naartoe gegaan, maar het bleek te gaan over krediet voor het opstarten van een zaak in je land van herkomst. Ik ben daar toch in gesprek geraakt met iemand die me uiteindelijk heeft doorverwezen naar Crédal.” (praktijkgeval 6, kruidenier, gestart) De
instellingen
die
microkrediet
verlenen,
scheppen
uiteraard
mogelijkheden, al worden natuurlijk niet alle aanvragen goedgekeurd. Bij het Participatiefonds wordt ongeveer 55 % van alle aanvragen goedgekeurd (aldus een adviseur allochtoon ondernemen). Dit is uiteraard met inbegrip van de aanvragen van niet-vluchtelingen. Sommige sectoren worden ook door microkredietinstellingen te risicovol
134
bevonden:
“Het
Participatiefonds
geeft
geen
lening
voor
een
koerierdienst of voor een winkeltje. Het risico is te groot.” (praktijkgeval 10, bloemenwinkel/koerier/bouwbedrijf, nog niet gestart) Daarbij komt dat het over microkrediet gaat. De instellingen verschaffen wel krediet, maar het gaat niet over grote sommen geld: “Crédal kan in sommige gevallen een oplossing zijn, al is het wel slechts een beperkt krediet. De echt goede zaken vereisen meer kapitaal dan men bij Crédal kan lenen.” (praktijkgeval 6, kruidenier, gestart). Ook microkredietinstellingen wegen goed af welke zaken krediet krijgen en welke niet. Probleem daarbij is dat in de ogen van een aantal vluchtelingen de criteria onvoldoende transparant zijn. Hierdoor weten ze op voorhand onvoldoende welke documenten ze moeten indienen bij hun aanvraag en wat belangrijk is om een lening te bekomen: “Als je iets wil aanvragen, moet je dikwijls een volledig dossier opstellen. Dat is vrij moeilijk, omdat je vaak niet goed weet wat er allemaal moet in zitten. Ik ben een tijdje bezig geweest met een aanvraag bij het Participatiefonds, maar ik ben daarmee gestopt omdat er te veel papieren
in
orde
moesten
worden
gebracht.”
(praktijkgeval
11,
bedrijfsadviseur, gestart) “Ik heb contact genomen met Ceraction. Ik heb samen met een adviseur van Ceraction een dossier opgesteld. Dit dossier was volledig in orde, de adviezen van de analisten waren positief en ik beantwoordde aan alle criteria (ik zat bij het OCMW, had een diploma en voldeed aan alle formele voorwaarden om met een taxibedrijf te beginnen). Op het laatste moment is echter alles afgesprongen. Men heeft op een hoger niveau bij
135
Ceraction beslist om de taxisector niet te financieren. Ik begreep die beslissing en hun motivatie ervoor niet goed. Al mijn plannen vielen zo in duigen. De adviseur die me geholpen had, heeft me dan doorverwezen naar Brusoc. Het dossier dat ik al had voorbereid, heb ik dan bij hen ingediend. Alles is dan toch nog vrij snel in orde geraakt.” (praktijkgeval 9, taxibedrijf, gestart)
5.3.2.2
Cursussen
Een handig hulpmiddel voor vluchtelingen die willen starten met een eigen zaak is het volgen van een cursus bedrijfsbeheer. Nochtans moet daar niet alle heil van verwacht worden, zoals adviseurs getuigen: “Succes hebben, heeft ook te maken met ingesteldheid.
Als iemand
problemen inziet en daarvoor een cursus volgt, als iemand nagaat wat zijn boekhouder doet, dan is de kans op succes groter dan bij iemand die vanuit een verkeerde ingesteldheid een cursus volgt. Iemand die passief is, zal nooit succes boeken, hoeveel opleidingen hij ook volgt.” “Bij een aantal mensen die willen starten, is de vraag naar opleiding minimaal. Zij volgen enkel de cursus bedrijfsbeheer om in orde te zijn. Daarentegen was er onlangs een Pakistaan die over een equivalent diploma bedrijfsbeheer beschikt. Hij wilde toch de cursus volgen, omdat hij besefte dat het ondernemerschap hier op een aantal aspecten grondig verschilt met ondernemerschap in zijn land.” We hebben tijdens onze interviews ook iemand ontmoet die duidelijk de meerwaarde inzag van cursussen en deze niet louter pro forma volgde:
136
“Ik heb al veel opleidingen gevolgd. In oktober ga ik een cursus bedrijfsbeheer volgen. In principe is dit niet verplicht, want ik bezit alle nodige diploma’s. Maar ik wil nog meer vertrouwd geraken met de Belgische manier van zakendoen.” (praktijkgeval 3, voedings- en telefoonwinkel, nog niet gestart) Een heikel punt bij veel cursussen is dat zij meestal in het Nederlands georganiseerd worden. Daardoor zijn ze minder of pas op langere termijn toegankelijk
voor
vluchtelingen,
aldus
een
adviseur
allochtoon
ondernemen: “Het zou volgens ons toch beter zijn om de cursussen in de taal van de vluchtelingen te geven. Er is wel een bereidheid om Nederlands te leren, maar er zijn wachtlijsten voor de taallessen en men moet al 4 of 5 jaar Nederlands gevolgd hebben om de cursus bedrijfsbeheer goed te begrijpen. Velen haken af bij de opleidingen bedrijfsbeheer omdat het Nederlands te moeilijk is voor hen, ondanks het feit dat er ook getolkte cursussen bestaan.” Een vluchteling getuigt over het volgen van een cursus in een andere taal: “Ik heb een cursus bedrijfsbeheer gevolgd. Deze duurde 6 maanden. Ik was niet zo een goede student, want de cursus was in het Nederlands en ik spreek enkel Engels. Ik heb er niettemin toch iets van opgestoken.” (praktijkgeval 1, restaurant, gestart) Op een aantal plaatsen worden wel inspanningen geleverd om de taalachterstand op te vangen. Zo organiseert Syntra een schakelcursus ‘De nieuwe markt’ voor cursisten met een basiskennis Nederlands die onvoldoende is voor het volgen van een cursus bedrijfsbeheer. Wie slaagt voor deze schakelcursus kan starten met een cursus bedrijfsbeheer. De
137
schakelcursus maakt nieuwkomers tevens vertrouwd met het zakelijke taalgebruik in het Nederlands. UNIZO organiseert getolkte cursussen bedrijfsbeheer. Deze cursussen worden in het Nederlands gedoceerd, maar worden vertaald door een tolk in het Arabisch, Turks, Engels of Russisch. Op die manier kan de cursist tegelijkertijd Nederlands en bedrijfsbeheer leren. Ook Syntra biedt zulke cursussen aan. Een bijkomend probleem is dat er vaak veel tijd verloopt tussen het tijdstip waarop de cursus wordt gevolgd en de start van de zaak. Volgens een adviseur allochtoon ondernemen verdient het aanbeveling om het volgen van een opleiding en werken als zelfstandige te combineren: “Wij pleiten ervoor dat men vrij snel kan starten als ondernemer en dan geleidelijk zijn kennis kan uitbreiden. Nu gaat er veel tijd verloren doordat mensen moeten wachten. Het zou ook goed zijn als er lessen in andere talen zouden aangeboden worden. Op termijn is de kennis van het Nederlands wel belangrijk, maar intussen mag zomaar geen tijd verloren gaan.” De meeste vluchtelingen die een cursus gevolgd hebben, zijn daar zeer tevreden over en ervaren een duidelijke meerwaarde voor het uitbaten van hun zaak: “Ik heb bij Syntra een opleiding bedrijfsbeheer gevolgd. De opleiding was zeer praktijkgericht en dat was heel goed. Ik heb het cursusboek goed bijgehouden en bekijk het nog regelmatig als ik vragen of problemen heb.” (praktijkgeval 11, bedrijfsadviseur, gestart)
138
5.3.2.3
Advies
Voor advies over het starten met een onderneming doen vluchtelingen zelden een beroep op Belgen. Ook met andere allochtonen hebben ze weinig
contact.
Een
adviseur
allochtoon
ondernemen
vertelt:
“Vergeleken met andere allochtonen hebben vluchtelingen minder steun van de lokale etnische gemeenschap. Ze zijn minder ingebed in netwerken. Daardoor krijgen ze moeilijker raad over wat een goede en een minder goede buurt is om een zaak te starten, wie een goede boekhouder is, … Ze moeten dat allemaal zelf een beetje uitzoeken.” De weg naar officiële adviesinstanties wordt, zoals al eerder bleek (Kontos, 2003), niet makkelijk gevonden. Een adviseur allochtoon ondernemen bevestigt: “Het vinden van instanties die advies verlenen, verloopt veeleer moeilijk. Over het algemeen vindt men makkelijker instanties die materiële hulp leveren dan instanties die immateriële hulp (bijvoorbeeld advies) verlenen.” Vaak weten vluchtelingen niet waar ze terecht kunnen voor advies. Ze zijn niet vertrouwd met de instellingen en mogelijkheden in België: “In mijn land is het eenvoudiger om advies te krijgen, want alles is er in mijn taal. Het is hier een beetje moeilijk voor anderstaligen om te weten naar welke organisaties ze moeten gaan, waar ze die kunnen vinden, enzovoort.” (praktijkgeval 10, bloemenwinkel/koerier/bouwbedrijf, nog niet gestart) Het gebeurt ook dat ze worden ontmoedigd, omdat hun plannen te hoog gegrepen zijn volgens de adviesverleners. Een geïnterviewde asielzoeker klaagt de voorzichtige mentaliteit van de Belgen aan: “Je krijgt niet zo gemakkelijk informatie, zelfs niet als je ernaar vraagt. Het
139
typische antwoord is: ‘Dat is veel te moeilijk.’ Ik heb eerst informatie gevraagd bij het OCMW, omdat ik daar vroeger ook al langs ging. Ze zeiden me daar: ‘Je gaat dat toch niet doen. Dat is veel te moeilijk voor jou.’ Ik vind het frappant dat iedereen me zo ontmoedigde. Ik heb ondervonden dat Belgen niet durven. In mijn land zijn ze enthousiast en steunen ze je als je iets wil ondernemen. Hier krijg je als eerste reactie dat het te moeilijk is.” (praktijkgeval 11, bedrijfsadviseur, gestart) Bij gebrek aan contact met adviesinstanties, doen vluchtelingen vaak een beroep op het beperkte etnische netwerk waar ze deel van uitmaken: “Ik heb geen instellingen om advies gevraagd, maar vluchtelingen onder elkaar wisselen wel veel informatie uit. Zo ben ik, toen ik aan het vertellen was over de pogingen om mijn diploma gelijkwaardig te laten verklaren, gestoten op iemand die me meer kon vertellen over opleidingsprogramma’s.” (praktijkgeval 9, taxibedrijf, gestart) Vluchtelingen zijn vaak aangewezen op familie en vrienden voor informatie. Deze informatie is evenwel niet altijd correct: “Zo zijn er veel mensen die denken dat ze geen belasting moeten betalen op wat ze de eerste drie jaren verdienen. Dat is uiteraard niet correct.” (adviseur allochtoon ondernemen) Als dan toch advies aan Belgen wordt gevraagd, dan kan me zich afvragen of zij wel de meest geschikte adviseurs zijn. Een bestaande ondernemer zal immers bij het adviseren ook aan zijn eigen belang denken: “Ik heb advies gevraagd aan mijn huidige baas (eigenaar van een restaurant). Hij heeft me afgeraden om er mee te starten, want er komen veel zorgen en kosten bij kijken. Hij was ook niet tevreden, omdat hij er een concurrent bij krijgt.” (praktijkgeval 5, brasserie, gestart)
140
Een alternatief is om zelf een onderzoek op te zetten. Zo heeft een vluchteling een originele en goedkope manier gevonden om meer inzicht te verwerven in de sector waarin hij wou starten: “Ik heb zelf een onderzoek uitgevoerd. Ik heb eerst gezocht naar een sector waarin je als vluchteling makkelijk aan de slag kunt. Ik heb gezien dat 60 % van de taxichauffeurs in Brussel van vreemde afkomst is. Dat leek me dus een goede sector te zijn. Ik heb dan een vragenlijst opgesteld en ben 15 taxichauffeurs gaan bevragen: 5 Belgen, 5 Afrikanen en 5 Aziaten. Ik heb ze op toevallige wijze geselecteerd. De conclusie van mijn onderzoek was dat een taxibedrijf haalbaar moest zijn voor mij.” (praktijkgeval 14, taxibedrijf, gestart) Over het algemeen winnen vluchtelingen weinig advies in, waardoor ze veeleer slecht geïnformeerd starten: “Ik heb een snelle beslissing moeten nemen om te kunnen ontsnappen aan de werkloosheid. Daardoor kon ik me niet goed informeren. Er waren trouwens niet veel middelen beschikbaar om me goed voor te bereiden. Ik had geen geld om prospectie te doen en er was weinig tijd om op voorhand leveranciers te contacteren. Bovendien was de man van wie ik de zaak kocht zelf niet goed geïnformeerd.” (praktijkgeval 12, voedings- en telefoonwinkel, gestart) Nochtans zijn er ook positieve verhalen. Zij die raad gevraagd hebben bij adviesinstanties werden in een aantal gevallen goed geholpen. Door het gekregen advies draait hun zaak nu beter. Dat illustreren volgende twee verhalen:
141
“Crédal verleent krediet en geeft advies. Ze komen regelmatig eens kijken hoe de zaken staan. Ze geven me dikwijls goede raad. Zo was er vroeger weinig licht in de winkel. De man van Crédal raadde aan om het raam meer vrij te maken om zo meer licht binnen te halen. We hebben een deel van het plafond afgebroken. Er valt nu veel meer licht binnen, waardoor het veel aangenamer is in de winkel.” (praktijkgeval 6, kruidenier, gestart) “Ik wou met een telefoonwinkel starten en daarvoor nam ik contact op met de dienst allochtoon ondernemen van UNIZO. Ze hebben samen met mij het project bekeken. Ze vertelden me dat het in die sector op dat moment heel erg slecht ging en dat het geen goed idee was om daarmee te starten. Ik ben dan samen met hen op zoek gegaan naar een andere sector om te starten.” (praktijkgeval 11, bedrijfsadviseur, gestart) Het komt er niet enkel op aan over goed advies te beschikken bij het opstarten. Ook bij het uitbaten van de zaak kan men advies en bijstand dikwijls
goed
gebruiken.
vluchtelingen-ondernemers
We
moeten
zelden
lid
evenwel zijn
van
vaststellen professionele
dat of
interprofessionele organisaties, die hen kunnen bijstaan bij eventuele problemen. Vaak zien ze er geen direct nut in. Bovendien is de bijdrage die ze moeten betalen een extra kost die bij lage inkomsten zwaar kan doorwegen.
Een
adviseur
vluchtelingen-ondernemers
stelt is
lid
vast: van
“Haast
niemand
van
een
beroeps-
of
de een
interprofessionele organisatie. Ze weten vaak niet van het bestaan van deze organisaties af. Als ze deze wel kennen, dan zien ze het nut ervan niet in. Het kost hen enkel geld en ze halen er geen rechtstreeks voordeel uit. Vaak telt voor hen elke cent.”
142
Een vluchteling-ondernemer licht toe waarom hij zeer sceptisch staat ten opzichte van een vereniging van winkeliers: “De winkeliers van een aantal omliggende straten zijn verenigd in een organisatie. Ik ben daar lid van, maar die organisatie doet niets. Ze zeiden dat ze drie keer per jaar een braderie zouden organiseren om meer klanten te lokken, maar ze hebben het maar één keer gedaan. Ik ben er helemaal niet tevreden over. We moeten jaarlijks aan hen 135 euro betalen, wat toch niet weinig is, en krijgen bijna niks in de plaats. Ik dacht eerst niet te betalen, maar toen ik zag dat iedereen betaalde, heb ik het ook maar gedaan.” (praktijkgeval 15, handel in lederwaren, gestart) Waarschijnlijk speelt hier ook een cultuurverschil. In België is het vrij normaal dat je bijdragen betaalt en daaruit pas een voordeel haalt als je in
problemen
zit.
In
andere
culturen
is
dit
blijkbaar
minder
vanzelfsprekend. Die focus op het eigen voordeel komt ook naar voren in volgende uitspraak: “Ik ben geen lid van organisaties, maar ben er wel in geïnteresseerd. We moeten het eens bekijken. Als we ons voordeel kunnen doen door lid te worden, dan zullen we dit zeker doen.” (praktijkgeval 8, snackbar, gestart) Er zijn een aantal uitzonderingen van vluchtelingen die toch lid zijn van een beroeps- of een interprofessionele organisatie en de algemene dienstverlening daarvan als een voordeel ervaren: “Ik ben lid van de Kamer van Koophandel. Ze geven me actuele informatie over wat er gebeurt inzake ondernemerschap in België. Ze organiseren ook regelmatig rondetafelgesprekken en als het onderwerp me interesseert, dan ga ik ernaar toe.” (praktijkgeval 6, kruidenier, gestart)
143
“Ik ben lid van UNIZO. Ik heb in het begin contact met hen genomen voor advies en ik ben daar heel tevreden over. Het zijn mensen die me constant helpen. Als ik een vraag heb, kan ik altijd een beroep op hen doen.” (praktijkgeval 11, bedrijfsadviseur, gestart)
5.3.2.4
Netwerken
Het ingebed zitten in een netwerk is een handige, zoniet noodzakelijke troef bij het uitbaten van een eigen zaak (Masurel, Nijkamp, Tastan & Vindigni, 2002). Zoals eerder aangehaald, zijn vluchtelingen in België onvoldoende opgenomen in netwerken waar ook veel Belgen deel van uitmaken. Een vluchteling getuigt over zijn gebrek aan contacten in België: “Als ik in mijn land zou zijn, dan zou ik bij vrienden kunnen aankloppen voor raad of voor geld, en hen later terugbetalen. Hier helpt niemand mij. Niemand kent mij en ik ken niemand. Dat maakt het extra moeilijk.” (praktijkgeval 10, bloemenwinkel/koerier/bouwbedrijf, nog niet gestart) Als er al sprake is van veel structurele contacten, dan is dit voornamelijk met landgenoten of met mensen met dezelfde etnische afkomst. Door de beperkte omvang van dit netwerk loopt men het risico van onvolledige of zelfs foutieve informatie te krijgen. Een adviseur getuigt: “Er zijn wel informele netwerken. Mensen die bijvoorbeeld bij dezelfde boekhouder zitten of die elkaar kennen, doen aan netwerking. Dit blijft echter vrij beperkt in omvang, zodat de verkregen informatie niet altijd correct is of kan nagegaan worden bij anderen.”
144
Ook uit getuigenissen van vluchtelingen komt naar voren dat zij zich vooral baseren op raadgevingen van mensen met dezelfde etnische afkomst: “Inzake btw en sociale reglementering heeft een vriend me alles uitgelegd. Hij is uit hetzelfde land afkomstig als ik en heeft hier al 9 jaar een eigen zaak.” (praktijkgeval 4, voedingswinkel, gestart) “Om een boekhouder te vinden, hebben we ons oor te luisteren gelegd bij Afghaanse vrienden die hier ervaring hebben als zelfstandige. Zij hebben ons het adres van de boekhouder doorgegeven. Onze boekhouder doet voor ons wat hij voor iedereen doet, maar ook niet meer dan dat.” (praktijkgeval 8, snackbar, gestart) De relatie met de mensen uit de eigen gemeenschap verloopt niet altijd even rimpelloos. Conflicten in het thuisland duren soms voort in België. Daardoor versmalt het netwerk voor potentieel waardevolle contacten nog meer: “Wij hebben hier in België enkel contact met Pakistani die tot dezelfde geloofsgroep
behoren
als
wij.”
(praktijkgeval
3,
voedings-
en
telefoonwinkel, nog niet gestart) “Toen we opgestart zijn, hebben we aan vrienden die een gelijkaardige winkel hadden gevraagd waar zij hun producten aankochten. Sommigen wilden die namen geven, anderen niet.” (praktijkgeval 6, kruidenier, gestart)
145
Een adviseur concludeert: “Er heerst vaak onderling wantrouwen en concurrentie.
Ze
vinden
zo
geen
aansluiting
bij
de
etnische
gemeenschap, maar ook niet bij de Belgische gemeenschap, waardoor ze vaak alleen staan.” Soms is het nog erger en worden vluchtelingen in België te kwader trouw slecht geïnformeerd of zelfs opgelicht door collega-vluchtelingen, aldus een adviseur allochtoon ondernemen: “Allochtone ondernemers hebben veel vertrouwen in mensen uit de eigen etnische gemeenschap, maar dat vertrouwen wordt vaak misbruikt, onder meer bij overnames. Soms laat men zelfs winkeliers een niet-bestaande taks betalen.” Het verhaal van een vluchteling-ondernemer is schrijnend: “Ik heb het restaurant en de bvba overgenomen van een ver familielid. Ik wist echter niet dat er nog heel wat achterstallige rekeningen moesten betaald worden. Dat had de vorige eigenaar me niet verteld. Ik moet nu elke maand 670 euro betalen aan de Sociale Zekerheid en dit nog tot maart volgend jaar. Het gaat over schulden op naam van de zaak en volgens het overnamecontract moet ik die betalen. Ik heb eens geïnformeerd bij mijn advocaat of ik daar onderuit kan, maar dat lijkt niet mogelijk te zijn. Als ik dit op voorhand had geweten, dan had ik de zaak nooit overgenomen.” (praktijkgeval 1, restaurant)
5.3.2.5
Leveranciers
Ook voor het vinden van leveranciers kan het sociale netwerk een rol spelen. Een adviseur stelt evenwel dat ondernemers vooral naar de prijs
146
kijken bij het kiezen van leveranciers: “Bij het kiezen van leveranciers is de prijs het belangrijkste criterium. Dit is belangrijker dan de kwaliteit en de afkomst van de leveranciers.” Toch moeten we vaststellen dat veel vluchtelingen-ondernemers niet steeds de goedkoopste leverancier nemen. In enkele gevallen wordt een beroep gedaan op leveranciers waar men vroeger in het thuisland mee samenwerkte. Dit gebeurt als de zelfstandige activiteit in dezelfde lijn ligt van wat men voorheen deed: “Ik was in mijn land bezig met een gelijkaardige winkel. Ik ging regelmatig naar China om producten aan te kopen. De contacten zijn gebleven en omdat ik nu ook via internet kan bestellen, is het zelfs nog eenvoudiger geworden. Op regelmatige tijden wordt er een container met producten uit China geleverd voor mij.” (praktijkgeval 15, handel in lederwaren, gestart) Soms speelt etnische afkomst wel een rol bij het kiezen van leveranciers. Zij zouden beter geplaatst zijn dan Belgische leveranciers voor dat soort producten: “Ik zou Russische producten aankopen via een Russische groothandel in Antwerpen, die ze rechtstreeks invoert vanuit Rusland. Het is een goede zaak dat die groothandel in handen van Russen is. Ooit was er in Hasselt een Belg die Russische producten verkocht, maar dat was niet goed. Hij kende de producten niet en hij kon er geen uitleg over geven.” (praktijkgeval 2, voedingsspeciaalzaak, nog niet gestart) “De leveranciers zijn allemaal Turken. Dat is niet echt een bewuste keuze, maar het openhouden van een snackbar lijkt hier een typisch Turks beroep te zijn, vandaar dat waarschijnlijk ook de leveranciers allemaal Turken zijn.” (praktijkgeval 8, snackbar)
147
We stellen verder vast dat vaak wordt ingekocht bij algemene groothandelaars, waarbij er weinig persoonlijk contact is met de eigenlijke leverancier. Op die manier blijft het persoonlijke contact tussen vluchtelingen-ondernemers en Belgen beperkt. Het gebeurt soms dat leveranciers de ondernemer niet altijd nauwkeurig informeren over de kosten: “Ik heb me onvoldoende geïnformeerd over het rendement van een telefoonwinkel. Er zijn ook maar weinig mensen die
dat
kunnen
uitleggen.
Ik
heb
van
de
telefoonleveranciers
gedetailleerde cijfertabellen per land gekregen van de kosten voor telefoongesprekken. Op basis daarvan heb ik mijn prijzen opgesteld. Achteraf bleek dat de kosten die de leveranciers hadden opgegeven niet kloppen. Er zijn altijd nog wel verborgen kosten waarvan enkel de leveranciers op de hoogte zijn. Zo komen er onder andere kosten bij voor satellietverbindingen. Dat heb ik pas achteraf ontdekt. Ik dacht dat ik telefoongesprekken verkocht met veel winst, maar in de praktijk was dit na aftrek van de extra kosten uiterst beperkt.” (praktijkgeval 12, voedingsen telefoonwinkel, gestart)
5.3.2.6
Taal
Talenkennis wordt aangezien als een belangrijk aspect voor professionele integratie. Ook voor ondernemers is dit een belangrijke vaardigheid. Vluchtelingen beseffen dit zelf zeer goed: “Taal is een heel belangrijke factor om succesvol te zijn. Als je de taal kent, dan kun je zowel met de klanten als met de leveranciers goed communiceren.” (praktijkgeval 5, brasserie, gestart)
148
De volgende getuigenis illustreert hoe een gebrekkige talenkennis een belemmering kan zijn bij het uitbaten van een eigen zaak: “De eerste dag kenden we de naam niet in het Frans van de producten die we verkochten. Het werd nog complexer toen bleek dat namen die wij in Afghanistan aan producten gaven hier gebruikt werden om andere producten te benoemen. We hebben dit opgelost door de klanten in het begin te laten aanwijzen wat ze wilden. We hebben dan de eerste dagen met behulp van de klanten een lijst aangelegd met de naam van alle producten en hebben vervolgens deze lijst ingestudeerd.” (praktijkgeval 8, snackbar, gestart) Talenkennis wordt zo belangrijk geacht, zeker tegenover klanten en leveranciers, dat sommige vluchtelingen een aantal sectoren haast uitsluiten. Ze worden alleen in die sector actief als ze kunnen samenwerken met Belgen die wel over de juiste talenkennis beschikken: “Als anderstalige is het moeilijk om precies te zeggen wat je eigenlijk wil. Ik heb dit al een aantal keren ondervonden. Je kunt niet alles zeggen wat je wil zeggen. Men verstaat je niet altijd. Ook tegenover mogelijke klanten zou dit moeilijk zijn. Als ik ooit iets in de horeca zou doen, dan zou ik zeker met een Belg in zee gaan om zeker te zijn dat alles juist wordt gezegd.” (praktijkgeval 10, bloemenwinkel/koerier/bouwbedrijf, nog niet gestart) Zoals hoger aangehaald, betekent een gebrekkige talenkennis eveneens een drempel voor het volgen van cursussen: “We zouden graag een cursus in het Frans volgen, maar als we bij UNIZO langsgaan, dan moeten we die cursus in het Nederlands volgen.” (praktijkgeval 13, snackbar, nog niet gestart)
149
“Ik heb een cursus bedrijfsbeheer gevolgd in het Frans. Daarvoor heb ik eerst een jaar Frans gestudeerd en daarna ben ik pas aan de eigenlijke cursus
begonnen.
Dit
vroeg
heel
wat
doorzettingsvermogen.”
(praktijkgeval 6, kruidenier, gestart) Probleem in België, en vooral in Brussel, is dat het niet volstaat om één taal te leren. Soms is het voor de vluchtelingen onduidelijk welke taal ze best leren: “Ik weet ook niet goed welke taal ik moet leren. Als ik Nederlands wil leren, zeggen mensen me dat ik beter Frans leer omdat dit door meer mensen wordt gesproken. Als ik Frans wil leren, zegt men mij dat ik meer ben met Nederlands.” (praktijkgeval 13, snackbar, nog niet gestart)
5.3.2.7
Traumatische ervaringen
In de meeste praktijkgetuigenissen vonden we geen directe aanwijzingen voor het doorwerken van traumatische ervaringen tijdens of vóór de vlucht uit het vaderland. Dit element wordt nochtans aangehaald in de literatuur (Hauff &Vaglum, 1993). Eén vluchteling maakte duidelijk dat deze ervaringen wel degelijk een grote negatieve invloed hebben op het ondernemerschap, maar dat deze invloed vooral impliciet van aard is. Daardoor is men zich daarvan niet altijd bewust: “Vluchteling worden, is pijnlijk en hard. Kijk naar mezelf: ik was directeur van een natuurreservaat. Ik had een mooi huis, had een auto met chauffeur, had een goed salaris en
was
samen
met
mijn
familie.
Maar
door
onverwachte
omstandigheden buiten mijn wil om, ben ik ver weg van mijn familie, sta ik in een vreemd land en zijn er allerlei problemen met mijn papieren. Dat is traumatiserend. Vanaf het moment dat je vluchteling bent, heb je geen zelfvertrouwen meer. Je voelt je alsof de samenleving je weggooit. Je
150
gaat als vanzelf je dromen en ambities temperen. Het is niet langer mogelijk ver vooruit te kijken. Je hebt enkel oog voor de korte termijn. Dromen realiseren, is er niet meer bij.” (praktijkgeval 14, taxibedrijf, gestart)
5.3.3 Institutionele en maatschappelijke omgeving De derde groep variabelen houdt verband met de institutionele en maatschappelijke
omgeving
waarin
vluchtelingen
actief
zijn
als
ondernemer. We zoomen achtereenvolgens in op administratieve formaliteiten en wetgeving, de beroepskaart, contacten met de externe omgeving, de relatie tussen formele en informele economie, en percepties over culturen en culturele verschillen.
5.3.3.1
Administratieve formaliteiten en wetgeving
Administratieve
formaliteiten
en
regels
betekenen
voor
iedere
ondernemer een zware dobber. Voor vluchtelingen zijn deze extra zwaar, omdat ze niet vertrouwd zijn met de gebruiken en de bevoegde instanties in onze samenleving. “Legal barriers, restrictions and unnecessary ‘red tape’ are particularly hard for refugees to overcome as they are new to the system”, aldus Hudson & Martenson (2001, p. 52). De getuigenis van een vluchteling-ondenemer vormt een goede inleiding tot deze problematiek: “Het Belgische systeem is verschillend van dat in mijn land. Er is meer papierwerk en het is ook ingewikkelder. Je moet het eerst goed leren kennen en dat vraagt tijd.” (praktijkgeval 5, brasserie, gestart)
151
Vaak bestaat er bij de vluchtelingen grote onduidelijkheid over wat ze allemaal moeten regelen om te kunnen starten met een zaak. Ze komen pas tijdens controles te weten dat ze niet met alles in orde zijn: “Het is niet altijd duidelijk voor mij wat wel en niet mag. Er zijn ook niet veel mensen die me dat kunnen zeggen. Men weet daar precies niet veel over. Ik ben naar het ondernemersloket gegaan en ik dacht dat daarmee de kous af was, maar dat bleek niet het geval te zijn. Het is mij niet helemaal duidelijk met wie het ondernemersloket samenwerkt en met wie niet, wat je dus nog zelf in orde moet brengen en wat zij doen.” (praktijkgeval 11, bedrijfsadviseur, gestart) “Eens ik gestart was, was ik verrast door de vele controles en inspecties. Op 2 weken tijd heb ik 5 controles gehad: van de lokale politie, van de commerciële inspectie, enzovoort. Het ondernemersloket had me gezegd wat ik in orde moest brengen. Ik dacht dat alles in orde zou zijn als ik dat gedaan had. Maar ik krijg nu vragen van inspecteurs over zaken waarover nooit iets gezegd is, zoals een medisch certificaat en een toelating voor de winkel.” (praktijkgeval 12, voedings- en telefoonwinkel, gestart) Dit vloeit uiteraard voort uit de gebrekkige informatie waarover vluchtelingen beschikken. Het verhaal van vluchtelingen die gestart zijn met een zaak zonder ook maar met iets in orde te zijn, is frappant: “We zijn hier direct gestart. We hebben niets in orde gebracht, omdat we niet wisten dat dit moest. Na anderhalve maand is er hier een vriendelijke man van de gemeente geweest, die zei dat we zo snel mogelijk een aantal zaken in orde moesten brengen. We hebben dan een boekhouder gezocht, een rekening geopend bij een bank, een btw-nummer
152
aangevraagd, een bvba opgericht, ons aangesloten bij een mutualiteit en een kas voor zelfstandigen, een verzekering afgesloten en een vergunning aangevraagd aan de gemeente om een zaak uit te baten. Dit zijn zo veel dingen, waarvan we allemaal het bestaan niet afwisten. In België moet je te veel in orde brengen ; er zijn te veel papieren.” (praktijkgeval 8, snackbar, gestart) Het is ook een feit dat een aantal regelingen in België soms nodeloos ingewikkeld zijn en dat aan een aantal formaliteiten moet worden voldaan waarvan de logica niet altijd even duidelijk is. Soms worden zelfs formaliteiten gevraagd die helemaal niet nodig zijn, zoals onderstaand citaat
aantoont:
“Ik
heb
een
aanvraag
ingediend
bij
het
Participatiefonds. Alles leek in orde te zijn, tot ze zeiden dat er een stempel ontbrak op mijn kaart van erkende vluchteling. Ik heb dat laten navragen door UNIZO en toen bleek dat die stempel helemaal niet meer nodig
was.
Ik
begrijp
dat
niet
goed.”
(praktijkgeval
2,
voedingsspeciaalzaak, nog niet gestart) Vluchtelingen dreigen snel hun weg te verliezen in dit labyrint van instellingen en geven ontmoedigd op: “Je wordt soms van hot naar haar gestuurd. Zo had ik voor de aanvraag bij het Participatiefonds een stempel van het werklozenbureau nodig. Daar aangekomen, wisten ze van niets en verwezen ze me door naar de VDAB. Maar daar konden ze me evenmin helpen en zeiden ze dat ik bij de RVA moest zijn. Ik heb daar een afspraak gemaakt, maar men heeft me dan weer naar ergens anders doorgestuurd. Ik ben er dan uiteindelijk mee gestopt. Het vele papierwerk is voor vluchtelingen heel moeilijk.” (praktijkgeval 11, bedrijfsadviseur, gestart)
153
Er zijn recent een aantal regels uitgevaardigd die het voor vluchtelingenondernemers extra lastig maken om te starten met een zaak. Via een omweg zijn de vluchtelingen er toch in geslaagd om deze drempels te overwinnen. Niettemin hebben deze een grote weerslag op de kosten en/of de inkomsten van vluchtelingen-ondernemers. We geven een aantal voorbeelden: “Om te mogen beginnen als taxichauffeur in Brussel moet je beschikken over een bekwaamheidsattest. Om dit te bekomen, moet men slagen voor een test. Tijdens die test gaat men onder meer na of je voldoende kennis hebt over de topografie van de stad, over bepaalde elementen van sociaal recht, over de wegcode en over het besturen van een auto. Die kennistest was niet gemakkelijk, maar ik heb me er door zelfstudie goed op voorbereid en ik was geslaagd. Dit is echter niet voldoende om te mogen starten. Je moet ook een licentie hebben. Het probleem is dat er momenteel geen nieuwe licenties worden uitgeschreven, omdat men het aantal taxi’s wil beperken. Je kunt dus enkel taxichauffeur worden als je een licentie overkoopt van iemand die ermee stopt. Dat overkopen, is niet goedkoop. Tegenwoordig moet je op de zwarte markt 30.000 tot 40.000 euro betalen voor zo’n licentie. Officieel blijven die licenties eigendom van de staat, maar informeel worden die onderling verkocht om de regel te omzeilen dat er geen nieuwe mogen bijkomen.” (praktijkgeval 9, taxibedrijf, gestart) “Tijdens de periode dat ik deze winkel uitbaat, is de wetgeving een paar keer aangepast en dat heeft voor problemen gezorgd. De overheid steekt meer stokken in de wielen dan ze wil helpen. Ik heb bijvoorbeeld deze zaak overgekocht met het idee om zowel een telefoonwinkel te zijn als een beetje snoep en voeding te verkopen. In juni 2005 heeft de
154
Brusselse regering echter beslist dat deze niet meer samen kunnen. Ik weet nu niet goed welke van de twee ik moet opgeven en door wat ik het dan moet vervangen. Een andere wet stelt dat ik maar tot 20 u mag open zijn. Men wil zo een onderscheid maken tussen dag- en nachtwinkels. Nu is het zo dat veel mensen pas na hun werk naar hier kwamen. Normaal sloot ik pas om 23 u. Door verplicht vroeger te sluiten, verlies ik heel wat klanten. Ik vind dat absurd. Als ik langer wil open zijn, dan is dat toch mijn probleem. Ik was eerst werkloos en nu ik werk heb, werk ik te lang. Het is ook nooit goed.” (praktijkgeval 12, voedings- en telefoonwinkel, gestart) Tot slot zijn de sociale en andere bijdragen die zelfstandigen moeten betalen veeleer aan de hoge kant in België. Ook vluchtelingenondernemers ondervinden dit: “Ik heb voor deze sector gekozen, omdat ik dacht dat het meer zou opbrengen. Volgens mijn berekeningen kon ik met deze winkel 1.500 tot 2.000 euro per maand verdienen. Maar de sociale bijdragen en belastingen die ik moet betalen, nemen alle winst weg. Daar had ik niet op gerekend. Er wordt een illusie gecreëerd die uiteenvalt.” (praktijkgeval 12, voedings- en telefoonwinkel, gestart) “In het begin had ik twee chauffeurs in dienst in mijn taxibedrijf. Ik ben daarmee gestopt omdat dit te duur was. De patronale bijdragen die ik voor hen moet betalen, zijn te hoog. Met alles wat ik aan lasten moet betalen, is het niet eenvoudig om mensen in dienst te hebben.” (praktijkgeval 14, taxibedrijf, gestart)
155
5.3.3.2 Specifiek
Beroepskaart voor
asielzoekers
is
er
de
wettelijke
drempel
van
de
beroepskaart. We schetsen eerst de regeling die van toepassing is op tewerkstelling in het algemeen van de verschillende categorieën asielzoekers en vluchtelingen. Asielzoekers
hebben
in
afwachting
van
een
uitspraak
over
ontvankelijkheid geen recht op arbeid. Deze uitspraak over de ontvankelijkheid van de aanvraag kan, zoals aangegeven in Hoofdstuk 1, soms aanslepen. Het Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers (Fedasil, 2004) heeft in een rapport aangegeven dat dit in strijd is met een Europese richtlijn14. Die legt op dat het ontzeggen van het recht op arbeid voor een asielzoeker enkel kan als dit beperkt wordt in de tijd. In België wordt dit recht beperkt door het te koppelen aan een procedure, niet door het te beperken in de tijd. Fedasil beveelt aan om asielzoekers na 6 maanden verblijf het recht op arbeid te geven, onafhankelijk van het feit of het ontvankelijkheidsonderzoek al afgelopen is of niet. Ontvankelijk
verklaarde
asielzoekers
moeten
een
arbeidskaart
C
bekomen om te mogen werken. De asielzoeker moet deze kaart zelf aanvragen bij de VDAB. De arbeidskaart C verliest echter haar geldigheid van zodra er een negatieve eindbeslissing is over de gegrondheid van de asielaanvraag. Erkende vluchtelingen zijn vrijgesteld van de verplichting om een arbeidskaart aan te vragen. Ze mogen dus arbeid verrichten zonder daarvoor een toelating te moeten aanvragen. 14
Het gaat meer bepaald over de artikels 11 en 12 van de Europese Richtlijn 2003/9/GE van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten. 156
Asielzoekers
van
wie
het
ontvankelijkheidsonderzoek
of
het
gegrondheidsonderzoek negatief beoordeeld werd, moeten het land verlaten en hebben bijgevolg geen recht op arbeid in België. Als ze toch actief zijn als zelfstandige of als werkgever, zijn ze zelfs strafbaar. Voor
een
zelfstandige
activiteit
moeten
ontvankelijk
verklaarde
asielzoekers een beroepskaart aanvragen. In principe moet elke vreemdeling
die
op
Belgisch
grondgebied
een
zelfstandige
beroepsactiviteit uitoefent in het bezit zijn van een beroepskaart. Er wordt evenwel
een
uitzondering
gemaakt
voor
onder
meer
erkende
vluchtelingen, onderdanen van een land van de Europese Economische Ruimte (EER) en voor vreemdelingen die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister.
De
aanvraag
moet
ingediend
worden
bij
de
gemeente, die ze samen met een advies doorstuurt naar de Dienst Economische Vergunningen van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie. Die dienst zal over de aanvraag beslissen. Hij gaat eerst na of de aanvraag volgens de regels ingediend werd. Indien dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag als niet-ontvankelijk gecatalogeerd. Indien de regels wel gevolgd werden, kan de Dienst Economische Vergunningen starten met het eigenlijke onderzoek. Er zijn drie criteria voor de toekenning van een beroepskaart: het recht op verblijf (beschikken over een verblijfsvergunning), het naleven van de reglementaire verplichtingen en het belang van het project, hetzij in economisch opzicht, hetzij in sociaal, cultureel, artistiek of sportief opzicht (FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 30/11/2005). In de praktijk wordt vooral gekeken naar de economische meerwaarde van het project
en de
nodige
investeringen. Enkel
als de
economische
meerwaarde duidelijk is en als de investeringen gering zijn, wordt een beroepskaart toegekend. De asielzoekers hebben immers nog geen recht
157
op permanent verblijf. Als men een project met grote investeringen wil starten, dan zijn die investeringen verloren als later blijkt dat men toch niet in het land mag blijven. In die zin kan het informele criterium van beperkte investeringen gezien worden als een bescherming voor asielzoekers. Het investeringscriterium bij de aanvraag van een beroepskaart wordt veeleer positief beoordeeld door de adviseurs voor allochtone ondernemers: “Je zit nog in een onzekere situatie en je mag dan maximaal 5.000 tot 6.000 euro investeren. Dat is goed, want als dit meer zou zijn en als je dan uiteindelijk toch niet erkend wordt als vluchteling, dan zou dit een catastrofe betekenen.” “Een onderneming is per definitie een langetermijnproject. Men doet nu investeringen en hoopt die binnen enkele jaren terug te verdienen. Als men nog geen zeker verblijfsstatuut heeft, dan heeft veel investeren in een zaak geen zin.” De toepassing van het criterium ‘economisch nut’ zorgt evenwel voor meer onduidelijkheid. Zelfs voor adviseurs allochtoon ondernemen is het niet duidelijk wat dit eigenlijk inhoudt: “Als niet-EU-burger is het zeer moeilijk om een beroepskaart te bekomen. We hebben bovendien ook weinig zicht op welke criteria er echt spelen bij de toekenning ervan.” De eisen die men voor dit criterium stelt, liggen volgens adviseurs vaak te hoog voor veel vluchtelingen: “Om een beroepskaart te bekomen, moet men het economische nut van de onderneming kunnen aantonen. Als men geen advocaat heeft die het goed kan uitleggen, dan is het onbegonnen werk.”
158
We geven hieronder nog twee getuigenissen weer van asielzoekers die gepoogd hebben om een beroepskaart te bekomen. Hun verhaal en conclusies leveren twee verschillende beelden op. Bij de ene verliep alles stroef, bij de andere ging alles vlot: “Ik heb een beroepskaart aangevraagd. Ik heb deze niet gekregen, omdat ik nog geen adres had voor mijn winkel. Dat is toch niet logisch: ik kan toch geen pand beginnen huren als ik nog niet weet of ik mag beginnen met een zaak. Ik heb ook lang op een antwoord moeten wachten. Pas na een aantal maanden heb ik zelf gebeld en toen bleek het antwoord negatief.” (praktijkgeval 2, voedingsspeciaalzaak, nog niet gestart) “Ik vond het niet zo moeilijk om een beroepskaart te krijgen. Ik heb een aanvraag ingediend bij de gemeente en daarna heb ik een brief gekregen
van de
Dienst
Beroepskaarten
waarin
ze
een
aantal
documenten vroegen. Ik heb een dossier van 30 bladzijden samengesteld en dat opgestuurd. Normaal duurt het 3 tot 6 maanden voor er nieuws is, maar ik kreeg na 18 dagen al een positief antwoord. Ze hebben de beroepskaart wel naar het verkeerde adres gestuurd. Daardoor heb ik ze later ontvangen.” (praktijkgeval 3, voedings- en telefoonwinkel, nog niet gestart) Indien de aanvraag aan de vereiste criteria voldoet, levert de Dienst Economische Vergunningen de beroepskaart af. In het andere geval zijn er beroepsmogelijkheden bij andere instanties. Normaal
gezien
wordt
een
beroepskaart
afgeleverd
voor
een
proefperiode van twee jaar. Daarna kan de kaart verlengd worden in zoverre de aanvrager voldaan heeft aan de reglementaire verplichtingen
159
en aan het criterium van economisch nut. Een kaart kan maximaal voor vijf jaar afgeleverd worden. De geldigheid van de beroepskaart is gekoppeld aan het recht op verblijf. Indien er een einde komt aan het recht op verblijf, is de kaart niet langer bruikbaar. Dit kan met zich meebrengen dat men van de ene op de andere dag moet stoppen of zijn plannen moet veranderen: “Alles was klaar om mee in de zaak te stappen toen ik van de Vaste Beroepscommissie te horen kreeg dat ik niet zou erkend worden als vluchteling. Daardoor was mijn beroepskaart niet langer geldig en heb ik voorlopig alle plannen opgeschort. Mijn asielaanvraag is nu nog in behandeling bij de Raad van State.” (praktijkgeval 3, voedings- en telefoonwinkel, nog niet gestart) Bij weigering van de beroepskaart mag men slechts na een periode van twee jaar na de oorspronkelijke aanvraag een nieuwe aanvraag indienen. Bovendien kan dit enkel als er nieuwe inhoudelijke elementen worden aangebracht of als het een nieuwe activiteit betreft. De Dienst Beroepskaarten is nog niet geïnformatiseerd en daardoor kon de Dienst geen gedetailleerde cijfers geven over asielzoekers. In het algemeen lijdt deze dienst aan onderbemanning. We geven in Tabel 38 de globale cijfers, waarin ook ‘gewone’ immigranten zitten. Tabel 38: Aantal aangevraagde, toegekende en geweigerde beroepskaarten (2000-2004)
2000 2001 2002 2003 2004
Aangevraagde beroepskaarten Aantal 1.575 1.670 2.017 1.077 908
Toegekende beroepskaarten Aantal % 1.258 1.199 1.648 649 595
79,87 71,80 81,71 60,26 65,53
Geweigerde beroepskaarten Aantal 163 133 86 90 164
Bron: Dienst Economische Vergunningen
160
Een beroepskaart wordt in de praktijk zelden of nooit toegekend aan asielzoekers die nog niet erkend zijn als vluchteling (Devisscher, 2003). Daardoor kunnen ontvankelijk verklaarde asielzoekers in de praktijk niet als zelfstandige aan de slag (Somers & Neuckens, 2004). Dat is ook de overtuiging van een ontvankelijk verklaarde asielzoeker: “Ik heb momenteel een oranje kaart en die laat me niet toe om een eigen zaak te starten. Zelfs als ik zou willen, dan nog zou ik niet kunnen beginnen met een cafetaria.” (praktijkgeval 7, koffiehuis, nog niet gestart). Er kunnen vragen gesteld worden bij het nut en de wenselijkheid van de beroepskaart (Van Den Bulck, 1992 ; Hubeau, 1997). Ze zou onder meer een
niet-bedoeld
investeringen
immigratiecontrole-instrument
ontmoedigen
en
het
zijn,
langetermijn-
gelijkheidsbeginsel
schenden.
Bovendien zouden de gebruikte criteria willekeurig toegepast worden. In 1996 heeft de Interministeriële Conferentie voor het Migrantenbeleid, daarin gesteund door het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, alvast geopteerd voor de afschaffing van de beroepskaart
voor
vreemdelingen
die
ingeschreven
zijn
in
het
bevolkingsregister (Hubeau, 1997). In 2003 is die regelgeving gewijzigd, waardoor een vreemdeling die een ‘Bewijs van inschrijving in het Vreemdelingenregister’ van onbeperkte duur heeft of die ingeschreven is in de bevolkingsregisters vrijgesteld wordt van het aanvragen van een beroepskaart.
Ontvankelijk
verklaarde
asielzoekers
blijven
evenwel
verplicht om zo’n kaart aan te vragen. In de vroegere 15 EU-landen (vóór de uitbreiding van 2004) is het in de meeste gevallen onmogelijk voor asielzoekers om een eigen zaak op te starten. Uitzonderingen zijn Nederland en het Verenigd Koninkrijk. In
161
Nederland kan men een eigen zaak opstarten als dit van essentieel nationaal belang is. In het Verenigd Koninkrijk kan men na zes maanden een arbeidsvergunning bekomen, waarmee men ook een zaak kan opstarten
(EU Networks on Reception, Integration and Voluntary
Repatriation Refugeenet, 03/05/2002). Erkende vluchtelingen kunnen in nagenoeg elk van die 15 landen een eigen zaak oprichten. We staan nu stil bij één welbepaalde vorm van zelfstandige activiteit, de ambulante handel of leurhandel. Dit is een zelfstandige activiteit waarvoor minder investeringen vereist zijn. Voor een ambulante activiteit is echter een extra machtiging vereist onder de vorm van een leurderskaart. Deze kan enkel bekomen worden door vreemdelingen die 10 jaar wettelijk in België verblijven (Somers & Neuckens, 2004). Dit is een ernstige beperking. Asielzoekers worden uitgesloten van leurhandel, evenals erkende vluchtelingen op korte en zelfs middellange termijn. Zo komen heel wat potentiële ambulante handelaars niet aan de bak in de formele economie. Nochtans is in de periode 1994-2000 het aantal aanvragen om een leurderskaart te hernieuwen in België dramatisch gezakt (van 19.000 naar 13.600). Vluchtelingen die actief willen zijn in de ambulante
handel
worden
in
de
informele
economie
geduwd.
Vluchtelingen die actief zijn in de illegale ambulante handel worden niet ingeschakeld in de formele economie. Hun inkomsten zijn gebaseerd op een precaire situatie, wat niet bijdraagt tot hun zelfredzaamheid op lange termijn. De markt is ook de plaats bij uitstek om een breed publiek kennis te laten maken met nieuwe producten. De Vietnamese loempia en Turkse pita hebben ingang gevonden bij een breed Belgisch publiek via de markt en via stalletjes op manifestaties.
162
Er zijn nog een aantal andere nadelen verbonden aan het statuut van asielzoeker en vluchteling: “We hebben een oranje kaart. We zijn dus nog niet definitief erkend als vluchteling. Daardoor kunnen mensen ons niet helpen, zeggen ze. Ze kunnen ons geen zaak verhuren, enzovoort.” (praktijkgeval 13, snackbar, nog niet gestart) De onzekere situatie betekent eveneens een hindernis voor het ondernemerschap. Een vluchteling-ondernemer getuigt: “Je bent steeds bang, want je weet niet goed wat je moet doen, wat je in orde moet brengen, wat je niet mag doen, enzovoort. Je zit met heel wat vragen over je statuut en je weet niet goed waar je terecht kan. Er is geen loket waar men ons ineens alle informatie kan geven.” (praktijkgeval 14, taxibedrijf, gestart) Tot slot zijn er ook beperkingen op het verlaten van het land: “Er zijn veel restricties voor vluchtelingen, wat het moeilijk maakt om een eigen zaak te starten. Zo is het niet toegelaten om te reizen, waardoor het niet mogelijk is om potentiële partners op te zoeken.” (praktijkgeval 6, kruidenier, gestart)
5.3.3.3
Contacten met externe omgeving
De contacten met de externe omgeving verlopen niet altijd even makkelijk. Soms is er sprake van enig wantrouwen tot zelfs racisme bij klanten of begeleidende instanties. Dit kan een hinderpaal betekenen voor het uitbaten van een eigen zaak. Een vluchteling-ondernemer vertelt: “Discriminatie is een groot probleem. Als je het altijd moet ondergaan, raak je uiteindelijk getraumatiseerd. Je moet heel sterk zijn,
163
want anders barst je vroeg of laat. Als er bijvoorbeeld problemen zijn met mijn taxi en ik bel de politie, dan merk ik dat ze me anders behandelen. Dat ontmoedigt me.” (praktijkgeval 14, taxibedrijf, gestart) Een andere vluchteling-ondernemer verwijst dan weer naar problemen om een zaak op te starten: “Ik zou graag met een schoonmaakbedrijf beginnen. Het is echter moeilijk om in die markt te treden. Ik zou in het Frans mensen moeten aanschrijven om klant te worden, maar daarvoor is mijn Frans nog niet goed genoeg. Ik zou hen ook persoonlijk kunnen aanspreken, maar dan zouden ze niet luisteren, misschien ook omdat ik zwart ben. De beste oplossing lijkt me dat ik een Belgische partner voor deze zaak zoek en dat hij de contacten met de klanten verzorgt.” (praktijkgeval 6, kruidenier, gestart) Vluchtelingen-ondernemers ondervinden, net als Belgische ondernemers, soms problemen met actoren van buitenaf. Deze problemen zijn niet typisch voor vluchtelingen. Doordat ze evenwel niet altijd even goed geïnformeerd zijn (zie hoger), is er een grote kans dat zij deze zullen ervaren. We geven drie voorbeelden: “Ik heb soms moeilijkheden om mijn rekeningen te betalen. Uiteindelijk slaag ik er meestal wel in om ze, zij het met enige vertraging, te betalen. De wijze waarop schuldeisers daarmee omspringen verschilt. Daardoor weet ik niet goed waaraan ik me moet verwachten. Mijn Sociaal Verzekeringsfonds is bijvoorbeeld heel geduldig, maar de Sociale Zekerheid stuurt direct een deurwaarder. Nu heb ik problemen met de gasmaatschappij. Ik had hen verwittigd dat ik iets later zou betalen. Ze zeiden me toen dat dit geen probleem was, zolang ik maar betaalde. In het verleden heb ik hen altijd correct betaald. Vandaag krijg ik ineens te
164
horen dat de gasleiding één van de volgende dagen zal worden afgesloten. Voor het restaurant is dat een ramp.” (praktijkgeval 1, restaurant, gestart) “Ik had een winkel in een gehuurd pand en heb dan ergens anders een nieuwe geopend. De eerste winkel draaide absoluut niet goed en ik heb beslist om er mee te stoppen. De eigenaar van het pand heeft me evenwel verplicht om de zaak nog 6 maanden open te houden. Ik heb dat gedaan, maar heb veel verlies geleden. Ik had maar een omzet van 60 tot 70 euro per dag.” (praktijkgeval 15, handel in lederwaren, gestart) “Een probleem voor onze sector is dat hotelportiers vaak klanten ‘verkopen’ aan de meest biedende taxichauffeur. Zo steken ze een flinke duit in eigen zak. Als we iemand van een hotel willen vervoeren, zijn we haast verplicht om de portier te betalen. Hierdoor stijgen onze kosten uiteraard fors. Een taxirit zal daardoor duurder worden, zodanig dat mensen nog minder geneigd gaan zijn om een taxi te nemen. Op termijn is dit de doodsteek voor onze sector.” (praktijkgeval 14, taxibedrijf, gestart)
5.3.3.4
Formele-informele economie
Onderzoeken over etnisch ondernemerschap tonen aan dat heel wat zelfstandige activiteiten van allochtonen zich op informele
basis
ontwikkelen, hoewel dat niet altijd negatief hoeft te zijn. Het staat een overgang
naar
de
formele
economie
immers
niet
in
de
weg
(Kloosterman, van der Leun & Rath, 1999). Een adviseur gaf het voorbeeld van Afrikaanse vrouwen die maniokballen maakten en die aan winkels en
165
restaurants verkochten. Ze deden dit eerst in het zwart. Toen ze zagen dat ze zoveel succes hadden, hebben ze hun activiteit gelegaliseerd. Dit zijn echter veeleer uitzonderingen. Vaak loont het gewoon de moeite niet om de activiteiten te legaliseren. De inkomsten ervan zijn klein. Als men daarop nog eens bijdragen moet betalen, blijft er niets meer over. Een adviseur verduidelijkt: “Meestal zijn de activiteiten in de informele economie veeleer wat gepruts in de marge. De opbrengst is klein en het is echt de moeite niet om deze activiteit in het wit uit te oefenen. Ze zouden zich zo uit de markt prijzen.” Het is evenwel niet altijd duidelijk waar de informele economie begint en eindigt. Er is sprake van een schemerzone: “There is no sharp demarcation between ‘the’ formal and ‘the’ informal economy. On the contrary, there is an extensive and ever changing transitional area in which the formal economy gradually transforms into a more informal one.” (Kloosterman, van der Leun & Rath, 1999, p. 257) Die grijze zone kon ook teruggevonden worden in een aantal praktijkgevallen: “Ik heb zelf geen auto. Er is een man uit Afghanistan die een auto heeft en die voor mij af en toe wat zaken gaat aankopen en meebrengt naar mijn winkel. Ik geef hem daar een beetje geld voor, maar officieel is hij geen personeel van de zaak.” (praktijkgeval 4, voedingswinkel, gestart) “Ik heb één personeelslid vast in dienst en er zijn twee mensen die af en toe eens inspringen. Ze zijn allemaal afkomstig uit Irak.” (praktijkgeval 5, brasserie, gestart)
166
5.3.3.5
Percepties over culturen en culturele verschillen
Percepties over culturen kunnen een directe weerslag hebben op de inkomsten van een zaak. Als het aantal geïnteresseerde klanten vrij beperkt is, dan is het moeilijk om veel inkomsten te genereren. Activiteiten van vreemde oorsprong hebben vaak geen al te beste reputatie en kunnen daardoor niet veel mensen bekoren. Een adviseur vertelt: “Voor een aantal zaken bestaat er bij ons gewoon geen interesse. Dat heeft te maken met beeldvorming. Roemenen die hier leren vesten uit hun land verkopen, raken hun producten aan de straatstenen niet kwijt.” Het heeft ook te maken met de beperkte vindingrijkheid van een aantal zaken,
aldus
een
adviseur
allochtoon
ondernemen:
“Wij
Belgen
appreciëren wel een aantal culturele zaken van vreemde oorsprong op een positieve manier, waar vluchtelingen met een zelfstandige activiteit zouden kunnen op in spelen. In de praktijk gebeurt dit echter maar zelden. Joodse juweliers staan bekend om hun vakmanschap. Zelfs de grootste racist zal bij hen gaan, omdat hij weet dat zij kwaliteit leveren. Dit is minder het geval voor vluchtelingen. Nachtwinkels en telefoonwinkels hebben bijvoorbeeld geen goede reputatie en dat is moeilijk te veranderen.” Ook over de manier van zaken doen, zijn er culturele verschillen die hun weerslag kunnen hebben. Dat kan gaan van een verschillende interpretatie van bepaalde procedures tot een ander gebruik van termen. Adviseurs allochtoon ondernemen vertellen:
167
“Een vluchteling die hier over de vloer kwam, dacht dat hij de notaris, boekhouder, … maar moest betalen als hij inkomsten zou hebben (resultaatsverbintenis), maar zo werkt dat hier niet. Men moet betalen als men een beroep op iemand doet, zonder dat dit noodzakelijk succes moet opleveren (middelenverbintenis).” “De invulling van het begrip ‘snack’ verschilt van cultuur tot cultuur. In België bestaat daarvoor een lijst met daarop een saté, een pizza, een belegd broodje, enzovoort. Voor Afrikanen zijn rijst met een vleesbal en gefrituurde vis echter ook snacks, maar zij komen niet op de Belgische lijst voor. Als er controle komt, is men onwettig bezig. Een Afrikaanse snackbar-eigenaar heeft dit creatief opgelost. Hij heeft al zijn Afrikaanse snacks de naam saté gegeven en hij heeft er een stokje in gestoken. Hij is nu volledig in orde.” Een aantal problemen is te wijten aan verschillende opvattingen over hygiëne. Dit heeft een effect op het uitbaten van de zaak: “In veel Afrikaanse landen staat er geen prijs op de producten, wordt er niets in plastiek verpakt, enzovoort. Hier is het verplicht om de prijs te etiketteren en iets verpakt in plastiek wordt als heel hygiënisch aangezien.” (adviseur allochtoon ondernemen) “Sommige zaken die voor mij heel normaal zijn, zijn dit niet voor jullie. Bij ons ga je discreet naar de WC om je neus te snuiten, terwijl je dit hier gewoon in het openbaar kunt doen. Hoe je je moet gedragen, moet je al doende leren en dat vraagt tijd.” (praktijkgeval 5, brasserie, gestart)
168
5.3.4 Opvattingen over slagen als ondernemer en over integratie Tot slot wordt nagegaan hoe vluchtelingen het concept ‘geslaagd zijn als ondernemer’ invullen en hoe zij de relatie zien tussen ondernemerschap en hun integratie in de samenleving.
5.3.4.1
Slagen als ondernemer
Vluchtelingen-ondernemers
leggen
in
vergelijking
met
Belgische
ondernemers de lat niet erg hoog om zichzelf geslaagd te noemen. Vaak volstaat het voor hen om rond te komen: “Geslaagd zijn als ondernemer betekent voor mij dat ik geen schulden meer heb en dat ik alle rekeningen op tijd kan betalen.” (praktijkgeval 1, restaurant, gestart) “Ik zal geslaagd zijn als ik alle betalingen kan doen en als ik voldoende eten kan geven aan mijn kinderen. Ik hoef geen grote villa. Ik ben tevreden nu. Ik verdien hetzelfde als iemand in dienstverband en heb daarbij nog eens als voordeel dat ik kan kiezen wanneer ik wat doe.” (praktijkgeval 15, handel in lederwaren, gestart) “Ik ben de voorbije acht jaar niet op vakantie geweest, maar ik zou dat graag wel eens doen. Kijk naar mijn kleding. Dat zijn nog altijd dezelfde kleren van toen ik hier aankwam. Ik wil als zelfstandig winkelier geen miljonair worden, maar ik wil kunnen leven zoals andere mensen: af en toe op vakantie gaan, eens nieuwe kleren kopen, cadeaus voor mijn kleinkinderen kopen, …” (praktijkgeval 2, voedingsspeciaalzaak, nog niet gestart) 169
Heel wat geïnterviewde vluchtelingen verklaarden dat ze zichzelf momenteel niet als een geslaagd ondernemer beschouwen, gemeten naar hun relatief lage normen voor geslaagd zijn. Daarnaast halen vluchtelingen-ondernemers vaak immateriële zaken aan op basis waarvan ze zichzelf geslaagd kunnen noemen: “Succesvol zijn, betekent voor mij niet enkel rijk worden. Ik moet me ook goed kunnen voelen en weinig problemen ondervinden.” (praktijkgeval 5, brasserie, gestart) “Ik ben blij als ik mensen samen zie zitten en plezier zie maken. Ik word daar zelf blij van. Dat zou ik ook willen: dat mijn zaak uitgroeit tot een sociale ontmoetingsplaats. Als ik dat kan bereiken, dan ben ik succesvol.” (praktijkgeval 7, koffiehuis, nog niet gestart) Een daarmee verwant element is dat men zichzelf succesvol beschouwt als men iets voor anderen kan doen, door hen bijvoorbeeld werk te geven: “Succes is voor ons: tevreden klanten en andere mensen kunnen tewerkstellen. We weten goed welke moeilijkheden je ondervindt als je geen werk hebt. Daarom zouden we graag op termijn werk willen geven aan andere mensen.” (praktijkgeval 13, snackbar, nog niet gestart) “Als ik andere mensen zou kunnen tewerkstellen, dan zou deze zaak een groot succes zijn voor mij.” (praktijkgeval 6, kruidenier, gestart)
170
5.3.4.2
Integratie in de samenleving
De meningen van vluchtelingen-ondernemers over de relatie tussen ondernemerschap en integratie zijn uiteenlopend. Een aantal onder hen legt duidelijk dit verband: “Vroeger had ik enkel contact met Belgen via het onthaalbureau en aan loketten van officiële diensten. Nu praat ik met veel Belgen in de winkel. Dat bevordert zeker de integratie.” (praktijkgeval 3, voedings- en telefoonwinkel, nog niet gestart, al wel actief in de winkel van een collega) “Ik ga akkoord dat ondernemerschap de integratie bevordert. Het laat je toe om geregeld contacten te hebben met mensen die je anders nooit zou ontmoeten.” (praktijkgeval 9, taxibedrijf, gestart) “Door een winkel te hebben, worden we verplicht om de taal te leren. Kijk naar mezelf: ik heb een cursus Frans gevolgd om daarna bedrijfsbeheer te kunnen volgen. Ik kom door de winkel met veel mensen in contact en spreek ook hun taal. Ik betaal ook belastingen. Dat is mijn bijdrage tot het bestuur van dit land. Dat is voor mij ook een vorm van integratie.” (praktijkgeval 6, kruidenier, gestart) Er zijn echter ook andere meningen: “Integratie en ondernemerschap hebben volgens mij niets met elkaar te maken. Ik werk goed, maar het is niet daardoor dat ik goed geïntegreerd ben. Ik ken mensen die al jaren een goed draaiende zaak hebben, maar nog steeds de taal niet spreken. Dat is toch geen integratie.” (praktijkgeval 5, brasserie, gestart)
171
Een
aantal
ondernemers
ziet
veeleer
een
omgekeerde
relatie,
ondernemerschap als gevolg van integratie: “Ik zie niet in hoe je als je een zaak begint beter geïntegreerd kunt raken. Ik denk dat het veeleer omgekeerd is. Je moet eerst geïntegreerd zijn en pas dan kun je een zaak starten. Ik ken een Kongolese vrouw die een Afrikaans café heeft opengehouden in Mechelen. Dat heeft echter maar één jaar geduurd. Die vrouw was helemaal niet goed geïntegreerd, sprak geen Nederlands, kende enkel andere Kongolezen en geen lokale mensen. Dan is het logisch dat je geen succes hebt (…). Ik ben zelf goed geïntegreerd. Ik ken veel autochtonen en allochtonen. Als ik zo’n zaak zou opstarten, dan zouden ze me steunen. Als je niet geïntegreerd bent, dan is het een hopeloze zaak om als zelfstandige te starten.” (praktijkgeval 11, bedrijfsadviseur, gestart) “Integratie is volgens mij beschikken over dezelfde rechten, plichten en kansen als Belgen. Ik zie ondernemerschap dan ook vooral als gevolg van integratie. Als je dezelfde toegang hebt tot een beroep, kredietverlening en advies, dan is dit een teken van goede integratie.” (praktijkgeval 14, taxibedrijf, gestart)
172
Conclusies Het aantal vluchtelingen in westerse landen is de voorbije decennia toegenomen. Vluchtelingen zijn hun land ontvlucht voor humanitaire redenen. Ze werden er vervolgd op basis van hun ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging. Vluchtelingen ervaren andere problemen als zelfstandig ondernemer dan migranten, vandaar dat een aparte analyse aangewezen is. België is in kwantitatieve termen een belangrijk land voor het opvangen van
asielzoekers.
De
integratie
van
vluchtelingen
in
de
nieuwe
samenleving wordt dikwijls als problematisch ervaren, zowel door de oorspronkelijke bevolking als door de vluchtelingen zelf. Beleidsmakers kunnen door meer aandacht te besteden aan ondernemerschap bij vluchtelingen twee vliegen in één klap slaan. Enerzijds kan het de integratie van vluchtelingen in de samenleving stimuleren. Anderzijds kan het een bijdrage zijn aan een toename van de lage graad van nieuw ondernemerschap in België, zowel in kwalitatieve als kwantitatieve termen.
Bestaat er interesse voor zelfstandig ondernemerschap bij asielzoekers en wat zijn hun motieven? De resultaten van een enquête, ingevuld door 462 nieuwkomers en afgenomen in de onthaalbureaus voor nieuwkomers, tonen dat er bij asielzoekers en vluchtelingen duidelijk interesse bestaat om zelfstandig ondernemer te worden. Ongeveer 36 % onder hen verklaart deze optie zeker en vast of veeleer wel te overwegen. Hun voornaamste drijfveren voor het zelfstandig ondernemerschap zijn een betere integratie in de samenleving
en
de
gepercipieerde
aangename
aspecten
van
ondernemerschap (winstgevende activiteit en eigen baas zijn). Op dit 173
laatste punt verschillen ze niet zo heel veel van Belgische ondernemers. Asielzoekers willen vooral actief worden in de handel of de horeca. De voornaamste hindernissen volgens asielzoekers die willen starten, zijn het gebrek aan kapitaal en het onvoldoende kennen van de taal. Asielzoekers die het zelfstandig ondernemerschap uitsluiten, verwijzen vooral
naar
de
moeilijkheidsgraad
van
ondernemerschap
voor
vluchtelingen en de onzekerheid over hun toekomst. We hebben via een verklarend model onderzocht welke asielzoekers meer zin hebben om met een eigen zaak te starten. Het demografische model, dat eerder uitgetest werd op autochtone ondernemers, blijkt ook op te gaan voor onze doelgroep. Dit wil zeggen dat asielzoekers van wie familieleden een eigen zaak hebben, die zelf in hun land van herkomst een eigen zaak hadden (ongeveer 36 % in onze steekproef) en die man zijn (60 % in onze steekproef) meer kans hebben om zelfstandige te worden (zie Tabel 39). Tabel 39: Kansen op zin in ondernemerschap (zeker en vast of veeleer wel overwegen) (in percentages) Familie zelfstandige
Geen zelfstandige geweest Zelfstandige geweest
Man Vrouw Man Vrouw
44,52 30,79 64,18 49,83
Familie geen zelfstandige 26,81 16,88 44,98 31,19
Hoeveel vluchtelingen zijn als zelfstandige actief in België en hoe ziet hun inkomenssituatie eruit? Op basis van de gegevens uit de databanken van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) schetsten we een profiel van de (formele) zelfstandige activiteiten van vluchtelingen en van
174
hun inkomsten. Vluchtelingen die de Belgische nationaliteit verworven hebben, zijn evenwel niet langer in de gebruikte databank opgenomen. Het aantal vluchtelingen in België dat het statuut van zelfstandige heeft, is zeer gering. Slechts 0,02 % van alle zelfstandigen in België is vluchteling. Uitgedrukt ten opzichte van het totale aantal vluchtelingen in België is ongeveer 1,50 % actief als zelfstandige, wat eveneens vrij laag is. Als vluchtelingen al een zelfstandige activiteit ontplooien, dan doen ze dit vooral in hoofdberoep. Voorts heeft bijna de helft van hen zijn domicilie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zijn ze vooral van het mannelijke geslacht, zijn ze tussen de 30 en de 50 jaar oud, zijn ze vooral actief in de sector van de handel en de nijverheid en ambachten, en hebben ze hun zaak meestal al een aantal jaren (gemiddelde en mediaan zijn 12 jaar). Qua inkomsten kan worden vastgesteld dat zelfstandige vluchtelingen systematisch minder verdienen dan andere zelfstandigen. Dit is het geval in alle sectoren. Dit wijst erop dat het verschil in inkomen niet enkel kan verklaard worden door een verschillende verdeling van de ondernemers over de sectoren. Binnen de groep van de zelfstandige vluchtelingen verdienen vrouwen minder dan mannen en stijgen de inkomsten naarmate de leeftijd stijgt. Inzake de verdeling van de inkomsten kan worden vastgesteld dat daar enige ongelijkheid is, maar dat deze niet sterk uitgesproken is (70 % van de minst verdienende zelfstandige vluchtelingen heeft bijna de helft van de inkomenstaart van de zelfstandige vluchtelingen). Ze is op een vergelijkbaar peil als voor de gehele beroepsbevolking in België en is merkelijk minder ongelijk dan de inkomensverdeling van alle zelfstandigen (70 % van de minst verdienende zelfstandigen bezit een derde van de inkomenstaart). We stellen vast dat 48 % van de totale inkomenstaart in handen is van 70 % van de
175
zelfstandige vluchtelingen. Bij alle zelfstandigen heeft 70 % een derde van de inkomenstaart in handen
Welke voorzieningen bestaan er voor asielzoekers die willen starten als zelfstandig ondernemer? Asielzoekers en vluchtelingen vormen net als migranten een moeilijk bereikbare doelgroep voor initiatieven die het ondernemerschap willen ondersteunen. Er zijn in België nagenoeg geen initiatieven die zich exclusief richten op vluchtelingen. Vluchtelingen kunnen voor specifiek advies wel terecht bij de adviesbureaus allochtoon ondernemen en bij een aantal instellingen die microkrediet verlenen. Vluchtelingen vinden echter veeleer moeilijk hun weg naar deze instellingen. Hetzelfde geldt voor de reguliere advies- en opleidingsinstanties. In Vlaanderen is er een volledig inburgeringstraject uitgewerkt dat asielzoekers verplicht moeten volgen, maar er is in dit programma nauwelijks aandacht voor zelfstandig ondernemerschap.
Welke moeilijkheden ondervinden asielzoekers? Waldinger, Aldrich & Ward en Kloosterman & van der Leun hebben samen een model met drie componenten ontwikkeld voor de analyse van
etnische
ondernemingen.
kansenstructuren,
het
menselijk
Deze
drie
kapitaal
componenten en
zijn
eigenschappen
de van
maatschappelijke groeperingen, en de maatschappelijk en institutionele omgeving. Het gaat met andere woorden over de marktmogelijkheden, de mate waarin men in staat is of in staat wordt gesteld om deze
176
marktmogelijkheden te benutten en de invloed van de omgeving hierop. Er werden interviews afgenomen van 8 adviseurs allochtoon ondernemen en van 17 vluchtelingen die een eigen zaak willen starten of die al actief zijn als zelfstandig ondernemer. Op die manier kregen we meer zicht op de hindernissen waarmee vluchtelingen-ondernemers geconfronteerd worden. We bespreken eerst de problemen i.v.m. de marktmogelijkheden. Uit de interviews blijkt dat heel wat vluchtelingen met een eigen zaak starten omdat ze geen ander werk vinden. Ook bij de sectorkeuze worden vaak negatieve motivaties aangehaald. Men kiest niet steeds voor een sector waarin men goed is, maar wel voor een sector waarin het niet moeilijk is om te starten of waarin andere vluchtelingen succesvol zijn. Dit is een gevolg van de moeilijke toegang tot gereglementeerde beroepen (moeilijke erkenning van diploma’s), het ontbreken van startkapitaal en het geringe gebruik van relevante netwerken. Hoewel de vluchtelingen expliciet ook op Belgische klanten mikken, slagen ze er maar in beperkte mate in om hen te bereiken. De locatie van de zaak, nochtans belangrijk, wordt veelal door het toeval bepaald. Als vluchtelingen een zaak overnemen, dan is dat haast altijd van een andere allochtoon. Meestal wordt ook de rechtsvorm van de zaak overgenomen. Over het algemeen zijn vluchtelingen daar niet goed over geïnformeerd. Een tweede aspect is het menselijke kapitaal en de sociale netwerken. Vluchtelingen hebben heel moeilijk toegang tot krediet bij de grote banken. Om kapitaal te verwerven voor het opstarten van een eigen zaak, doen ze een beroep op familie en vrienden (zowel in België als in hun land van herkomst) en op instellingen die microkrediet verlenen. Van het bestaan van deze instellingen raken vluchtelingen maar via diverse
177
omwegen op de hoogte. Er bestaat bij vluchtelingen meestal een bereidheid om zich bij te scholen via cursussen. Een nadeel is wel dat vluchtelingen wegens taalproblemen pas later of niet volwaardig aan die cursussen kunnen deelnemen. Talenkennis is inderdaad een belangrijk element voor ondernemers, zowel naar de klanten toe als in de omgang met allerlei instanties. Vluchtelingen vinden eveneens moeilijk de weg naar adviesinstanties. Nochtans zijn diegenen die uiteindelijk advies vragen daarover zeer tevreden. Vaak vragen vluchtelingen raad aan mensen uit hun eigen beperkte etnische netwerk. Deze informatie is niet altijd correct. Tot slot staan we nog even stil bij hindernissen uit de maatschappelijke en institutionele omgeving. Administratieve en andere regels zijn voor vluchtelingen-ondernemers een extra zware dobber, omdat ze niet vertrouwd zijn met de gebruiken en de bevoegde instanties terzake. Een aantal procedures is ook nodeloos ingewikkeld. De verplichting om een beroepskaart te hebben, maakt het voor ontvankelijk verklaarde asielzoekers zo goed als onmogelijk om een eigen zaak uit te baten. De gehanteerde criteria (onder meer het economische nut van de zaak) voor het toekennen van een beroepskaart zijn subjectief. Van de ambulante handel worden ook vluchtelingen uitgesloten, omdat men pas de vereiste leurderskaart kan bekomen na een legaal verblijf van 10 jaar in België. De contacten met de externe omgeving lopen niet altijd van een leien dakje. Wegens vooroordelen over de kwaliteit en de herkomst van hun producten kunnen vluchtelingen-ondernemers niet alle potentiële klanten bereiken. Tot slot spelen culturele verschillen, onder meer inzake hygiëne, vluchtelingen soms parten.
178
Beleidsaanbevelingen Op basis van de literatuur en de onderzoeksresultaten hebben we zes beleidsaanbevelingen geformuleerd. Deze aanbevelingen moeten ertoe leiden dat asielzoekers en vluchtelingen minder hindernissen ondervinden bij hun stap naar het zelfstandig ondernemerschap. Na de formulering van de aanbeveling lichten we telkens het ‘waarom’ en ‘hoe’ ervan even toe. De aanbevelingen vormen één geïntegreerd geheel. 1) Zorg voor een betere en snellere doorstroming naar advies- en opleidingsinstanties Waarom? -
Asielzoekers komen vaak pas na heel wat omwegen bij adviseurs terecht.
-
Asielzoekers komen soms helemaal niet bij adviesinstanties terecht en doen een beroep op hun beperkte etnische netwerk dat niet steeds correcte informatie geeft.
-
Er gaat vaak veel tijd verloren bij het zoeken naar geschikte cursussen. Vaak zijn deze in een taal die asielzoekers niet machtig zijn.
-
Beroepsopleiding voor werken in dienstverband is in het kader van het inburgeringstraject gratis, terwijl opleidingen bedrijfsbeheer en beroepskennis voor zelfstandigen betalend zijn.
Hoe? - Al van bij de eerste contacten in België zou een infopakket (met toelichting van de formaliteiten en van waar men terecht kan voor wat) moeten overhandigd worden met praktische
179
informatie voor asielzoekers die interesse hebben om ooit met een eigen zaak te starten. Om asielzoekers die buiten het inburgeringstraject vallen ook te bereiken, kunnen OCMW’s het infopakket overhandigen. - Er moet binnen het inburgeringstraject structurele aandacht zijn voor zelfstandig ondernemerschap. Door uitdrukkelijk rekening te houden met ondernemerschap als optie krijgen asielzoekers sneller en kwalitatief betere informatie aangereikt over zelfstandig ondernemerschap. - Concreet zou er een schriftelijke en mondelinge communicatie moeten plaatsvinden waar duidelijk de formaliteiten en de ondersteuningsmogelijkheden worden besproken. Door dit structureel in te bedden in het inburgeringstraject is de kans groter dat veel asielzoekers bereikt worden. De opleidingen bedrijfsbeheer-beroepskennis zouden eveneens gratis moeten aangeboden worden. 2) Maak mogelijkheden van microkrediet beter bekend en zorg voor meer transparantie bij beslissingen Waarom? -
Asielzoekers geraken bij de grote banken amper aan krediet. Dit heeft te maken met de sector waarin ze actief zijn en met de
beperkte
inhoudelijke
onderbouwing
van
hun
ondernemingsplan. -
Asielzoekers komen vaak pas na heel wat omwegen bij microkredietinstellingen terecht.
180
-
Het is voor asielzoekers niet steeds duidelijk aan welke criteria ze moeten voldoen om microkrediet te bekomen, evenals binnen welke termijn ze een antwoord kunnen verwachten.
-
Ontvankelijk verklaarde asielzoekers kunnen niet altijd een rekening openen bij een grote bank.
Hoe? -
Mogelijkheden voor microkrediet beter bekend maken bij asielzoekers (zie aanbeveling 1).
-
Meer transparantie bij beslissingen door op voorhand de evaluatiecriteria duidelijk te communiceren.
-
Behandelingstermijnen van in het begin van de procedure duidelijk communiceren.
-
Grote banken ertoe verplichten om een oranje kaart als geldig bewijs van identificatie te zien. Hierdoor kunnen ontvankelijk verklaarde asielzoekers een rekening openen.
3) Schaf de beroepskaart af en aanvaard arbeidskaart C als voorwaarde om te starten als zelfstandige Waarom? -
Het is voor ontvankelijk verklaarde asielzoekers in de praktijk quasi onmogelijk om als zelfstandige te starten, omdat er nagenoeg
geen
beroepskaarten
voor
hen
worden
afgeleverd. -
Het is vaak onduidelijk welke criteria gebruikt worden voor het afleveren van een beroepskaart. Het criterium ‘economisch nut’ is subjectief.
181
-
De
reglementering
zelfstandige
betreffende
de
beroepsactiviteiten
uitoefening
door
van
niet-Europese
onderdanen werd in 1939 ingesteld om de Belgische economische belangen te beschermen. Sindsdien werden de
meeste
zelfstandige
beroepen
het
voorwerp
van
strengere specifieke reglementeringen, bijvoorbeeld inzake beroepsbekwaamheid. Hoe? -
Het aanvragen van een beroepskaart wordt afgeschaft. Ontvankelijk verklaarde asielzoekers die een arbeidskaart C bekomen, kunnen ook aan de slag als zelfstandige als ze dit willen.
-
Het starten van een eigen zaak is geen garantie dat het statuut van vluchteling zal worden toegekend.
4) Laat dezelfde voorwaarden als voor Belgen gelden voor het bekomen van een leurderskaart Waarom ? -
De voorwaarden voor een leurderskaart (10 jaar wettelijk verblijf in België) sluiten asielzoekers op korte en middellange termijn uit van ambulante handel.
-
De ambulante handel vereist relatief weinig investeringen en is daardoor een geschikte sector voor asielzoekers, die vaak al hun bezittingen hebben moeten achterlaten.
-
Asielzoekers die actief willen zijn in de ambulante handel, worden gedwongen om naar de informele sector te gaan.
182
Hoe? -
Voor vreemdelingen dezelfde criteria gebruiken voor het afleveren van een leurderskaart als voor Belgen. De vereiste van 10 jaar wettelijk verblijf vervalt dus.
5) Versoepel de evaluatie van beroepskennis door onder meer gebruik te maken van echte praktijktests Waarom? -
Asielzoekers
ondervinden
moeilijkheden
om
hun
beroepskennis te bewijzen. Vaak hebben ze diploma’s en andere bewijsstukken moeten achterlaten of bestaan deze bewijsstukken niet. -
Bij gebrek aan formele bewijzen van beroepskennis komen ze terecht in sectoren die niet echt hun interesse en expertise wegdragen.
Hoe? -
De evaluatie ook afstemmen op activiteiten van vreemde oorsprong. De nodige vaardigheden niet beperken tot de Belgische context.
-
Schakelprogramma’s voorzien om snel een bekwaamheid bij te schaven.
-
Meer erkennen van elders verworven competenties door meer gebruik te maken van echte praktijktests i.p.v. enkel naar het diploma of de ervaring te kijken of een theoretisch examen te organiseren. De maatregel van de Vlaamse minister van Werk Frank Vandenbroucke, die het mogelijk maakt om beroepsbekwaamheid toe te kennen op basis van
183
praktijktests, is een stap in de goede richting. Deze maatregel geldt voor 25 titels van beroepsbekwaamheid en wordt van kracht vanaf het voorjaar 2006. -
Er zou in cursussen beroepskennis meer rekening moeten gehouden worden met de taal van de asielzoekers. Dit kan gebeuren door meer getolkte cursussen of meer cursussen in hun eigen taal aan te bieden. Hierdoor kan tegelijkertijd de talenkennis en de kennis bedrijfsbeheer en beroepskennis bijgespijkerd worden. Door deze gelijktijdige benadering kan de start van de zelfstandige activiteit sneller aangevat worden.
6) Werk aan een positievere beeldvorming rond asielzoekers- en vluchtelingen-ondernemers Waarom? -
Asielzoekers stoten bij klanten, leveranciers en adviseurs op vooroordelen, die ervoor zorgen dat een eigen zaak uitbaten niet eenvoudig is voor hen.
-
Asielzoekers
ondervinden
veel
problemen
op
de
arbeidsmarkt en starten ten einde raad als zelfstandige. -
Asielzoekers worden vaak actief in dezelfde, minderwaardige sectoren (telefoonwinkels, nachtwinkels, …).
Hoe? -
Positieve rolmodellen verder aan bod laten komen in de bestaande programma’s en reportages in de media.
-
Positieve rolmodellen aan bod laten komen in het onderwijs door onder meer lezingen.
184
-
Positieve rolmodellen aan bod laten komen in de cursussen gericht
op
asielzoekers,
bijvoorbeeld
in
het
inburgeringstraject. -
Asielzoekers adviseren om vindingrijker te zijn en hun sterke eigenschappen meer dan nu het geval is commercieel te benutten.
185
Referentielijst Abadan-Unat, N. (1997). Ethnic businesses, ethnic communities and ethnopolitics among Turks in Europe. In : E. Ucarer & D.J. Puchala (reds.), Immigration into Western societies: problems and policies (pp. 229-251). London: Pinter. Ajzen, I. & Fishbein, M. (1980). Understanding Attitudes and Predicting Social Behavior. New Jersey: Prentice-Hall. Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (2004). Bevolking en huishoudens. Buitenlandse bevolking op 1.1.2004. Brussel: Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie. Alund, A. (2003). Self-employment of non-privileged groups as integration strategy. Ethnic entrepreneurs and other migrants in the wake of globalization. International Review of Sociology, 13(1), pp. 77-87. Audet, J. (2003). Une étude des aspirations entrepreneuriales d’étudiants universitaires québécois: seront-ils des entrepreneurs demain? In: Th.A. Bryant (red.), Actes du Congrès de l'Association des Sciences Administratives du Canada, Section Entrepreneuriat et affaires familiales (pp.31-41). BARON (2004). Business: a refugee option now [CD-ROM]. Beiser, M. & Hou, F. (2000). Gender differences in language acquisition and employment consequences among Southeast Asian refugees in Canada. Canadian Public Policy, 24(3), pp. 311-330. Bernard, W.S. (1977). Immigrants and refugees: their similarities, differences and needs. International Migration, 14(4), pp. 267-281. Bollinger, Ch.R. & Hagstrom, P. (2004). Poverty rates of refugees and immigrants. UK Center for Poverty Research Discussion Paper Series 200406. Bovenkerk, F. (1983). De sociologie van de allochtone onderneming. Sociologische Gids, 30(3-4), pp. 264-275. Cattebeke, H. (16/03/2005). Wachten op (de) Raad. Knack, pp. 34-36.
186
Cochez, T. (29/06/2005). KBC weigert basisbankdiensten aan asielzoekers. De Morgen, p. 1. Cortes, K. (2001). Are refugees different from economic immigrants? Some empirical evidence on the heterogeneity of immigrant groups in the United States. Working Paper no. 41, Center for Labor Economics (University of California): Berkeley. Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (CGVS) (2004). Jaarverslag 2003. Brussel: CGVS. Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (CGVS) (2005). Jaarverslag 2004. Brussel:CGVS. Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (CGVS) (z.d.). Top 10 van de beslissingen tot erkenning per nationaliteit, per maand in 2005 [WWW]. CGVS: http://www.belgium.be/eportal/ ShowDoc/cgvs/imported_content/pdf/Top_10_van_de_beslissingen_tot_e rkenning_per_nationaliteit_per_maand_in_2005_overzicht_2005.pdf?conte ntHome=entapp.BEA_personalization.eGovWebCacheDocumentManag er.nl [09/01/2006]. Dawoud, S. (2004). Hoe dien ik een aanvraag artikel 9, lid 3 Verblijfswet in? Brussel: Vlaams Minderhedencentrum. De Ruyter, K. (04/05/2005). Wij willen winnaar zijn. De Standaard, p. 62. Devisscher, L. (2003). Asielzoekers op de arbeidsmarkt? Een gemiste kans! Brussel: Ociv. DeVoretz, D., Pivnenko, S. & Beiser, M. (2004). The economic experiences of refugees in Canada. Discussion Paper no. 1088, Bonn: The Institute for the Study of Labor (IZA). EU Networks on Reception, Integration and Voluntary Repatriation Refugeenet (03/05/2002). [WWW]. Refugeenet: Self-employment in the European Union: http://www.refugeenet.org/employment/nationalsituation/self_employment.html [23/12/2005]. Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers (Fedasil) (2004). De opvang van asielzoekers in België: praktijk en wetgeving. Vergelijkende juridische studie ten aanzien van de richtlijn van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de Lidstaten. Brussel: Fedasil. 187
FOD Binnenlandse Zaken – Dienst Vreemdelingenzaken (z.d.). Asiel in België [WWW]. Dienst Vreemdelingenzaken: http://www.dofi.fgov.be/nl/1024/frame.htm [29/03/2005]. FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (30/11/2005). Beroepsbedrijvigheid van de vreemdelingen (natuurlijke personen) [WWW]. FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie: http://mineco.fgov.be/redir_new.asp?loc=/enterprises/vademecum/Vad e19_nl.htm [11/01/2006]. Gold, S.J. (1988). Refugees and small business: the case of Soviet Jews and Vietnamese. Ethnic and Racial Studies, 11(4), pp. 411-438. Gold, S.J. (1992). The employment potentials of refugee entrepreneurship: Soviet Jews and Vietnamese in California. Policy Studies Review, 11(2), pp. 176-186. Haeck, B. (01/04/2005). Twee op drie volgen inburgeringscursus uit vrije wil. De TIJD, p. 1. Hauff, E. & Vaglum, P. (1993). Integration of Vietnamese refugees into the Norwegian labor market: the impact of war trauma. International Migration Review, 27(2), pp. 388-405. Haven - De8 vzw (z.d.). Vluchtelingenwerk thematisch [WWW]. Haven De8 vzw: http://www.de8.be/pagina%20vluchtelingenwerk %20thematisch%20fp.htm [21/11/2005]. Hubeau, B. (1997). Etnisch ondernemen als (onvoldoende?) voorwerp van wetenschap en beleid. In : M.C. Foblets, B. Hubeau & A. De Muynck (reds.), Migrantenonderzoek voor de toekomst. Huldeboek Ruud F. Peeters (pp. 133-146). Leuven: Acco. Hudson, D. & Martenson, H. (2001). Good practice guide on the integration of refugees in the European Union – Employment. London: ECRE Task Force on Integration. Johnson, Ph. J. (2000). Ethnic differences in self-employment among Southeast Asian refugees in Canada. Journal of Small Business Management, 28(4), pp. 78-85.
188
King, N. (1997). The qualitative research interview. In : C. Cassell & G. Symon (reds.), Qualitative methods in organizational research: a practical guide (pp.14-36). London: Sage. Keulen, M. (2004). Samenleven in diversiteit: een verantwoordelijkheid van éénieder, Beleidsnota inburgering 2004-2009. Brussel: Vlaams Parlement. Keulen, M. (27/06/2005). Eén jaar inburgering in cijfers [Persconferentie]. Brussel: Vlaamse regering. Keulen, M. (2005). Beleidsbrief inburgering. Beleidsprioriteiten 2005-2006. Brussel: Vlaams Parlement. Kloosterman, R. & van der Leun, J. (1999). Just for starters: commercial gentrification by immigrant entrepreneurs in Amsterdam and Rotterdam neighbourhoods. Housing Studies, 14(5), pp. 659-677. Kloosterman, R., van der Leun, J. & Rath, J. (1997). Over grenzen: immigranten en de informele economie. Amsterdam: Het Spinhuis. Kloosterman, R., van der Leun, J. & Rath, J. (1999). Mixed embeddedness: (in)formal economic activities and immigrant businesses in the Netherlands. International Journal of Urban & Regional Research, 23(2), pp. 252-267. Kontos, M. (2003). Self-employment policies and migrants’ entrepreneurship in Germany. Entrepreneurship & Regional Development, 15(2), pp. 119-135. Krueger, N.F. & A.L. Carsrud (1993). Entrepreneurial Intentions: Applying the Theory of Planned Behavior. Entrepreneurship & Regional Development, 5(4), pp. 315-330. Lambrecht, H., Verhoeven, H. & Martens, A. (2002). Ondernemende allochtonen… of allochtone ondernemers? Ondernemers! Leuven: Departement Sociologie – Afdeling arbeids- en bedrijfssociologie. Lambrecht, J. & Beens, E. (2003). Zelfstandige ondernemers in nood. Ook zij kennen armoede, Leuven/Brussel: LannooCampus, Cera Foundation & Studiecentrum voor Ondernemerschap. Lambrecht, J., Van Liedekerke, C., de Guzman, N. & Vanbruwaene, M. (2004). Ontwikkeling van ondernemerschap tijdens studietijd aan EHSAL. Brussel: EHSAL. 189
Leung, M.W.H. (2003). Beyond Chinese, beyond food: unpacking the regulated Chinese restaurant business in Germany. Entrepreneurship & Regional Development, 15(2), pp. 103-118. Li, P.S. (2000). Economic returns of immigrants’ Canadian Journal of Sociology, 25(1), pp. 1-34.
self-employment.
Lunn, J. & Steen, T. (2000). An investigation into the effects of ethnicity and immigration on self-employment. International Advances in Economic Research, 6(3), pp. 498-519. Lunn, J. & Steen, T. (2005). The heterogeneity of self-employment: the example of Asians in the United States. Small Business Economics, 24(2), pp. 143-158. Mamgain, V. & Collins, K. (2003). Off the boat, now off to work: refugees in the labour market in Portland, Maine. Journal of Refugee Studies, 16(2), pp. 113-146. Marks & Spencer (z.d.). Our history 1884-1907. [WWW]. Marks & Spencer: http://www2.marksandspencer.com/thecompany/whoweare/our_history /1884_1907.shtml [14/11/2005]. Masurel, E., Nijkamp, P., Tastan, M. & Vindigni, G. (2002). Motivations and performance conditions for ethnic entrepreneurship. Growth and Change, 33(2), pp. 238-260. Nationaal Instituut voor de Statistiek (2003). Bevolking en huishoudens. Buitenlandse bevolking op 1.1.2002. Brussel: Nationaal Instituut voor de Statistiek. Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-VA) (2005). inburgeringsbeleid in Vlaanderen. s.l.: z.u.
Evaluatierapport:
Het
Ociv-Vluchtelingenwerk Vlaanderen (2005). Gelijkwaardigheid buitenlandse diploma’s. Een praktische gids. Brussel: Ociv.
van
Okkerse, L. & Termote, A. (2004). Hoe vreemd is vreemd op de arbeidsmarkt? : over allochtone arbeidskrachten in België. Statistische Studiën, 32, 43 p. Palmer, D.L. (1998). The changing labour market prospects of refugees in Canada. Ottawa: Strategic Policy, Planning and Research. 190
Participatiefonds (2004). Vademecum van de solidaire lening. Brussel: Participatiefonds. Pauwels, R. (25/02/1999). Wie is Bayat? Trends. p. 34. Pécoud, A. (2003). Self-employment and immigrants’ incorporation: the case of Turks in Germany. Immigrants and Minorities, 22 (2-3), pp. 247-261. Peeters, T. (13/08/2005). Recordaantal politieke vluchtelingen erkend. De Morgen, p. 4. Portes, A. (red.) (1995). The economic sociology of immigration: essays on networks, ethnicity and entrepreneurship. New York: Russell Sage Foundation. Rijkschroeff, B. (1998). Etnisch ondernemerschap: De Chinese horecasector in Nederland en in de Verenigde Staten van Amerika. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) (2004). Statistiek van de personen die onder de toepassing vallen van het sociaal statuut van de zelfstandigen – Jaar 2003. Brussel: RSVZ. Robinson, P.B., Stimpson, D.V., Huefner, J.C. & Hunt, H.K. (1991). An Attitude Approach to the Prediction of Entrepreneurship. Entrepreneurship Theory and Practice, 15(4), pp. 13-32. Saerens, E. & Pang, C.L. (2002). Vrouw en zaken. Actieonderzoek: allochtone onderneemsters. Leuven: Departement Sociale en Culturele Antropologie KU Leuven. Sen, F. (1991). Turkish self-employment in the Federal Republic of Germany with special regard to Northrhine-Westphalia. International Migration, 29, pp. 124-129. Somers, E. & Neuckens, D. (2004). De asielprocedure en het sociaal statuut van asielzoekers en erkende vluchtelingen. Brussel: Vlaams Minderhedencentrum. Spener, D. & Bean, F.D. (1999). Self-employment concentration and earnings among Mexican immigrants in the US. Social Forces, 77(3), pp. 1021-1047.
191
Tkachev, A. & Kolvereid, L. (1999). Self-Employment Intentions Among Russian Students. Entrepreneurship & Regional Development, 11(3), pp. 269-280. United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) (2005). Asylum levels and trends in industrialized countries, 2004. Overview of asylum applications lodged in Europe and non-European industrialized countries in 2004, Geneva: Population data unit/PGDS (UNHCR). Valtonen, K. (1999). The societal participation of Vietnamese refugees: case studies in Finland and Canada (Statistical Data Included). Journal of Ethnic and Migration Studies, 25(3): 469-491. Vandenbroucke, F. (2005). Beleidsbrief 2006 Werk. Brussel: Vlaamse regering. Vandenbroucke, F. (17/06/2005). Titels van beroepsbekwaamheid, ook voor wie het niet op de schoolbanken leerde [Persmededeling]. Brussel: Vlaamse regering. Van Den Bulck, D. (1992). De beroepskaart: een onverantwoorde discriminatie. Cultuur en migratie, 10(1), pp. 87-97. Van den Reek, E. & Hussein, A.I. (2003). Somaliërs op doorreis. Verhuisgedrag van Nederlandse Somaliërs naar Engeland. Tilburg: Wetenschapswinkel (Universiteit van Tilburg). Van den Tillaart, H. & Poutsma, E. (1998). Een factor van betekenis. Zelfstandig ondernemerschap van allochtonen in Nederland. Nijmegen: ITS. Van Der Auweraert, J. (2000). Regularisatiecampagne in België: een impressie. Streven, 67(4), pp. 342-353. Van Doveren, P. & Caudron, J. (07/08/2002). Tafelen. Trends, p. 125. Vanhoren, I. (1992). Etnisch ondernemerschap: enkele theoretische beschouwingen. Cultuur en migratie, 10(1), pp. 9-30. Vanhoren, I. & Bracke, S. (1992). Etnisch ondernemerschap in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Leuven: Hiva.
192
Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen (VIZO) (2001). Onderzoeksopdracht naar de noden en opleiding en begeleiding van de ‘allochtone ondernemers’ in Vlaanderen. Brussel: VIZO. Vlaams Minderhedencentrum (z.d.). Schema basisbankdiensten. [WWW]. Vlaams Minderhedencentrum: http://www.vmc.be/main/ Schemabasisbankdiensten.pdf [18/01/2006]. Vlaamse regering (2004). Vertrouwen geven, verantwoordelijkheid nemen, Regeerakkoord Vlaamse Regering 2004 – 2009. Brussel: Vlaamse regering. Vlerick Leuven Gent Management School (2002). Global Entrepreneurship Monitor Belgium and Flanders. Gent: Vlerick Leuven Gent Management School. Vlerick Leuven Gent Management School (2005). Global Entrepreneurship Monitor Belgium and Flanders. Gent: Vlerick Leuven Gent Management School. Vluchtelingenwerk Vlaanderen (2005). Nota over diplomagelijkschakeling in Vlaanderen. s.l.: z.u. Vranken, J., Geldof, D., Van Menxel, G. & Van Ouytsel, J. (2002). Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2002. Leuven: Acco. Waldinger, R., Aldrich, H. & Ward, R. (reds.) (1990a). Ethnic entrepreneurs: immigrant businesses in industrial societies. Newbury Park: Sage. Waldinger, R., Aldrich, H. & Ward, R. (1990b). Opportunities, group characteristics, and strategies. In: R. Waldinger, H. Aldrich & R. Ward (reds.), Ethnic entrepreneurs: immigrant businesses in industrial societies (pp.13-48). Newbury Park: Sage. Ward, R. & Jenkins, R. (reds.) (1984). Ethnic Communities in Business, Strategies for Economic Survival. Cambridge: Cambridge University Press. Weekely, K. (2004). Saving pennies for the state. A new role for Filipino migrant workers ?. Journal of Contemporary Asia, 34(3), pp. 349-363.
193
Bijlage 1: ENQUÊTE
STUDIECENTRUM VOOR ONDERNEMERSCHAP, EHSAL-K.U. BRUSSEL
Tewerkstelling bij asielzoekers, vluchtelingen en nieuwkomers
Het Studiecentrum voor Ondernemerschap (SVO), EHSAL-K.U. Brussel, verricht al meer dan 20 jaar wetenschappelijk onderzoek over ondernemerschap. Momenteel bestuderen we, in het kader het Europese Equal-project, de tewerkstellingskansen bij asielzoekers, vluchtelingen en andere nieuwkomers. We willen u er op wijzen dat uw medewerking onontbeerlijk is voor het welslagen van het onderzoek en dat de resultaten van dit onderzoek kunnen bijdragen tot een betere afstemming van het beleid op de noden en behoeften van asielzoekers, vluchtelingen en nieuwkomers. U zal snel merken dat het invullen van de enquête niet veel tijd in beslag neemt. Volstrekte anonimiteit is bovendien gegarandeerd. Bij voorbaat willen we u van harte danken voor uw waardevolle medewerking aan dit onderzoek. Indien u dit wenst, kunnen we u op de hoogte brengen van de resultaten ervan.
Gelieve de bundel niet los te maken en in zijn geheel af te geven
Stad of gemeente waar de enquête ………………………………………………………
afgenomen
werd
:
194
Persoonlijke gegevens 1.1
Leeftijd: ……… jaar
1.2
Geslacht :
1.3
Hoeveel jaar heeft u onderwijs genoten in uw land van herkomst ? ………jaar
1.4
Tot welke leeftijd bent u naar school geweest ? tot ……….. jaar
1.5
Wat is uw statuut ? O Ontvankelijk verklaarde asielzoeker O Erkende vluchteling O Nieuwkomer in het kader van gezinshereniging O Geregulariseerde O Andere : welke? ………………………………………………………
1.6
Wat is uw land van herkomst ? ………………………………………………
1.7
Aantal maanden aanwezig in België ? ……………maanden
O O
Man Vrouw
Activiteit in het verleden 2.1
Heeft u gewerkt in uw land van herkomst ? O Ja ) Ga naar vraag 2.3 O Neen
2.2
Welke andere activiteit oefende u dan uit ? O Werkzoekend O Student O Andere: Welke? …………………………………………………………… ) Ga naar vraag 2.5
2.3
In welke hoedanigheid oefende u uw werk uit ? O In loondienst O Op zelfstandige basis O Zonder vergoeding (in familieverband bijvoorbeeld) O Andere: Welke? ……………………………………………………………………………… 2.4
In welke sector was u actief ? O Land- en tuinbouw, visserij O Bouwsector O Banken, verzekeringen en geldwissel O Ontspanning O Kapper, lichaamsverzorging, e.d. O Vervoer (taxi, bus, …)
195
O O O O
Industrie en nijverheid (weverijen, leerlooierijen, …) Horeca (restaurant, café, hotel, …) Handel (winkel, markt, straatverkoop, …) Vrije en intellectuele beroepen (advocaat, arts, apotheker, architect, …) O Kinderoppas O Schoonmaak, poetsen, … O Andere: Welke? ……………………………………………………………………………… 2.5
Heeft iemand van uw ouders, broers of zussen ooit een zelfstandige activiteit uitgeoefend of een eigen bedrijf geleid? O O
2.6
Ja Neen
) Ga naar vraag 3.1
In welke sector was dit ? O O O O O O O O O O
Land- en tuinbouw, visserij Bouwsector Banken, verzekeringen en geldwissel Ontspanning Kapper, lichaamsverzorging, e.d. Vervoer (taxi, bus, …) Industrie en nijverheid (weverijen, leerlooierijen, …) Horeca (restaurant, café, hotel, …) Handel (winkel, markt, straatverkoop, …) Vrije en intellectuele beroepen (advocaat, arts, apotheker, architect, …) O Kinderoppas O Schoonmaak, poetsen, … O Andere: Welke? ………………………………………………………………………………
Activiteiten in België 3.1
Werkt u momenteel? O O
3.2
Ja Neen
) Ga naar vraag 3.3
Welke andere activiteit oefent u dan momenteel uit ?
O Werkzoekend O Student O Andere: Welke? ……………………………………………………………………………… ) Ga naar vraag 3.5
196
3.3
In welke sector bent u momenteel actief? O O O O O O O O O O
Land- en tuinbouw, visserij Bouwsector Banken, verzekeringen en geldwissel Ontspanning Kapper, lichaamsverzorging, e.d. Vervoer (taxi, bus, …) Industrie en nijverheid (weverijen, leerlooierijen, …) Horeca (restaurant, café, hotel, …) Handel (winkel, markt, straatverkoop, …) Vrije en intellectuele beroepen (advocaat, arts, apotheker, architect, …) O Kinderoppas O Schoonmaak, poetsen, … O Andere: Welke? ……………………………………………………………………………… 3.4
Werkt u met of zonder een arbeidscontract ? O O O
3.5
met een arbeidscontract als bediende met een arbeidscontract als arbeider zonder arbeidscontract (zelfstandige)
Overweegt u om in België ooit als zelfstandig ondernemer aan de slag te gaan ? O O O O O
Zeker niet ) Ga naar vraag 3.9 Veeleer niet ) Ga naar vraag 3.9 Misschien wel, misschien niet Eerder wel Zeker en vast
ENKEL VOOR ZIJ DIE EEN ZELFSTANDIGE ACTIVITEIT OVERWEGEN 3.6
Waarom overweegt u om zelfstandig ondernemer te worden? Kunt u voor elk van onderstaande motieven aangeven in welke mate ze meespelen? Omcirkel per motief telkens één cijfer. 1= speelt helemaal niet mee 3= speelt enigszins mee 2= speelt niet mee 4= speelt sterk mee
197
Motief
Speelt helemaal niet mee
Omdat ik op de gewone arbeidsmarkt onvoldoende kansen krijg Om er rijk mee te worden Omdat ik graag mijn eigen baas ben Om een gelijkaardige activiteit te kunnen ontplooien als in mijn land van herkomst Omdat ik denk dat er een vraag bestaat naar deze producten of diensten Om me ten dienste te stellen van andere vluchtelingen/ migranten Ik ben naar hier gekomen om een eigen zaak op te richten Het ondernemen zit me in het bloed Omdat dit een winstgevende activiteit kan zijn Om zo sneller geïntegreerd te geraken in België Omdat dit de enige uitweg uit de werkloosheid is 3.7
Speelt sterk mee
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
In welke sector zou u graag als zelfstandig ondernemer actief worden? (meerdere antwoorden mogelijk) O O O O O O O O O O
Land- en tuinbouw, visserij Bouwsector Banken en verzekeringen Ontspanning Kapper, lichaamsverzorging, e.d. Vervoer (taxi, bus, …) Industrie en nijverheid Horeca (restaurant, café, hotel, …) Handel (winkel, …) Vrije en intellectuele beroepen (advocaat, arts, apotheker, architect, …) O Kinderoppas O Schoonmaak, poetsen, … O Andere: Welke? ………………………………………………………………………………
198
3.8
Wat ziet u als voornaamste hindernis(sen) voor het opstarten van een eigen zaak in België ? (meerdere antwoorden mogelijk)
O Taalproblemen O Wettelijke drempels (statuut, …) O Administratieve formaliteiten O Financiële problemen (startkapitaal, …) O Leveranciers vinden, cliënteel opbouwen, … O Discriminatie O Gebrek aan advies en begeleiding O Geen informatie ontvangen over zelfstandige activiteit O Vrees voor blijvende hinder door traumatische ervaringen O Andere: Welke? ……………………………………………………………………… ) Ga naar vraag 3.10
ENKEL VOOR ZIJ DIE GEEN ZELFSTANDIGE ACTIVITEIT OVERWEGEN 3.9
Waarom overweegt u om GEEN zelfstandig ondernemer te worden? Kunt u voor elk van onderstaande motieven aangeven in welke mate ze meespelen? Omcirkel per motief telkens één cijfer. 1= speelt helemaal niet mee 3= speelt enigszins mee 2= speelt niet mee 4= speelt sterk mee
Motief
Omdat ik over te weinig startkapitaal beschik Omdat de werklast voor een zelfstandige ondernemer te zwaar is Ik heb daar nog nooit aan gedacht Om een gelijkaardige activiteit te kunnen ontplooien als in mijn land van herkomst Omdat er nog te veel onzekerheid is over mijn toekomst hier Omdat ik voldoende kansen op de arbeidsmarkt krijg Omdat ik denk dat er onvoldoende vraag bestaat naar producten of diensten waarin ik gespecialiseerd ben
Speelt helemaal niet mee
Speelt sterk mee
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
199
Omwille van de administratieve formaliteiten Het ondernemen zit me niet in het bloed Omdat ik niet denk dat dit een winstgevende activiteit kan zijn Omdat ik momenteel al een goede job heb Omdat ik het risico te hoog vind Omdat dit voor een vluchteling/asielzoeker/migran t te moeilijk is
3.10
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
Als u nog opmerkingen/suggesties/vragen/… heeft, dan kan u die hier kwijt : ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………….
Van harte bedankt voor uw medewerking !
200
Bijlage 2:
Contactadressen van adviesinstanties, instellingen en opleidingscentra
microkrediet-
1. Advies Dienst Allochtoon Ondernemen (UNIZO) Dorien De Troy, Coördinator Spastraat 8 1000 Brussel Tel: 02/238 05 78 Fax: 02/230 93 54 E-mail:
[email protected] www.startersservice.be/allochtoon Adviesbureau voor Zelfstandigen – Antwerpen Bedrijvenloket Stad Antwerpen Kris Van Cappellen en Sma-Han Fardass Jan Van Rijswijcklaan 162 2020 Antwerpen Tel 03/244 51 82 Fax 03/244 50 89 E-mail:
[email protected] [email protected] www.antwerpen.be Dienst Economie een Werkgelegenheid – Stad Gent Veerle De Meerleer, Projectmedewerker Allochtoon Ondernemen Sint-Niklaasstraat 27 9000 Gent Tel: 09/266 84 26 E-mail:
[email protected] www.gent.be/gent/economie/c/c3.htm Stebo Peter Debruyn, Projectleider Kansrijk Ondernemen Evence Coppéelaan 91 3600 Genk Tel: 089/32 95 30 Fax: 089/36 43 03 E-mail :
[email protected] www.stebo.be UNIZO-Brussel Anton Van Assche en Rabeha Afennas 201
Tweekerkenstraat 29 - 1000 Brussel Tel: 02/238 07 05 en 02/238 07 01 Fax: 02/230 52 54 E-mail:
[email protected] brussel.be www.unizo-brussel.be
rabeha.affenas@unizo-
Ceraction Guy Devaux Administrateur délégué 31, Avenue Général Bernheim 1040 Etterbeek Tel: 02/646 55 31 Fax: 02/646 55 32 E-mail:
[email protected] www.ceraction.be 2. Microkrediet Participatiefonds Els Van Dalem Manger Start-updesk De Lignestraat 1 1000 Brussel Tel: 02/210 87 87 Fax: 02/210 87 79 E-mail:
[email protected] www.fonds.org Brusoc Hamed Ben Abdelhadi Analyst de Stassartstraat 32 1050 Brussel Tel: 02/548 22 11 Fax: 02/511 90 74 E-mail:
[email protected] www.gimb.be/pages/NL/1_5.asp Crédal Cédric Deschamps Place de l'Université, 16 1348 Louvain-la-Neuve 202
tel. : 010 - 48 33 50 fax : 010 - 48 33 59 E-mail:
[email protected] www.credal.be Hefboom Dirk Dalle Directeur Vooruitgangstraat 333 bus 5 1030 Brussel Tel: 02/205 17 20 Fax : 02/205 17 39 E-mail:
[email protected] www.hefboom.be 3. Opleiding The National Foundation for Teaching Entrepreneurship (NFTE) Lena Bondue Directeur Bedrijvencentrum Senneberg, Jean Monnetlaan 1840 Vilvoorde Tel: 02/257 68 20 E-mail:
[email protected] www.nfte.be Vlaams Instituut voor Advies in Bedrijfsbeheer en Opleiding (Viabo) Katelijne De Smet Directeur Hof ter Heidelaan 7 2660 Hoboken Tel: 03 828 40 39 E-mail:
[email protected] www.viabo.be SYNTRA Antwerpen en Vlaams-Brabant www.syntra-ab.be Lange Leemstraat 133-137 2018 Antwerpen Tel 03/230 20 72 Fax: 03/281 03 41
203
[email protected] Industriepark Noord Oude Baan 2 2800 Mechelen Tel: 015/29 39 80 Fax: 015/29 39 81
[email protected] Kempenlaan 36 2300 Turnhout Tel: 014/41 40 21 Fax: 014/42 09 04
[email protected] Geldenaaksebaan 327 3001 Heverlee Tel: 016/40 02 78 Fax: 016/40 03 17
[email protected] Prins Boudewijnlaan 24a 2550 Kontich Tel: 03/236 18 47 Fax: 03/235 65 20 SYNTRA Brussel www.syntrabrussel.be Stallestraat 292 1180 Brussel (Ukkel) Tel: 02/331 68 01 Fax: 02/331 68 04
[email protected] Tour & Taxis Havenlaan 86 C Bus 209 1000 Brussel SYNTRA Limburg www.syntra-limburg.be Kerkstraat 1
204
3600 Genk Tel: 089/35 46 16 Fax: 089/35 30 42
[email protected] Gouverneur Verwilghensingel 40 3500 Hasselt Tel: 011/30 32 32 Fax: 011/22 98 69
[email protected] Hoekstraat 50 3910 Neerpelt Tel: 011/80 87 00 Fax: 011/64 60 12
[email protected] Overhaemlaan 11 3700 Tongeren TEL: 012/23 47 60 FAX: 012/23 54 28
[email protected] SYNTRA Midden-Vlaanderen www.syntra-mvl.be Wijngaardveld 9 9300 Aalst Tel: 053/70 40 60 Fax: 053/78 17 25
[email protected] De Bruwaan 1 9700 Oudenaarde Tel: 055 33 10 20 Fax: 055 33 10 29
[email protected] Autoweg Zuid 3 9051 Afsnee (Gent) Tel: 09/222 85 81 Fax: 09/220 43 29
[email protected] Hogekouter 1 205
9100 Sint-Niklaas Tel: 03/760 08 20 Fax: 03/760 08 30
[email protected] Assesteenweg 41 1730 Asse-Mollem Tel: 02/452 63 72 Fax: 02/452 85 79
[email protected] SYNTRA West www.syntrawest.be Spoorwegstraat 14 8200 Sint-Michiels (Brugge) Tel: 050/40 30 60 Fax: 050/40 30 61
[email protected] Ter Waarde 2 8900 Ieper Tel: 057/35 29 00 Fax: 057/35 29 09
[email protected] Doorniksesteenweg 220 8500 Kortrijk Tel: 056 26 02 00 Fax: 056 22 81 07
[email protected] Gen. Jungbluthlaan 2 8400 Oostende Tel: 059 56 43 50 Fax: 059 56 43 59
[email protected] Oostnieuwkerkesteenweg 111 8800 Roeselare Tel: 051 26 87 50 Fax: 051 26 87 59
206
[email protected] St.-Idesbaldusstraat 2 8630 Veurne Tel: 058 62 28 00 Fax: 058 62 28 09
[email protected]
207