De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Postbus 20350 2500 EJ DEN HAAG
Datum
Betreft
14 januari 2002
Kenmerk
Scha
Uw brief van
3 juli 2001
Afdeling
Planontwikkeling
Uw kenmerk
GVM/2172907
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Op uw verzoek d.d. 3 juli 2001 heeft het Bouwcollege de behoefte aan gespecialiseerde (landelijke) GGZ-voorzieningen voor minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen in kaart gebracht. De knelpunten binnen het huidige GGZ-aanbod voor deze doelgroep zijn geïnventariseerd. Vervolgens is onderzocht of er behoefte bestaat aan nieuwe voorzieningen, of aan uitbreiding van bestaande voorzieningen. Ook is onderzocht hoe de spreiding van deze voorzieningen er uit zou kunnen zien en welke bouwkundige maatvoering gehanteerd kan worden. Gebleken is dat actuele en representatieve gegevens over de aard en omvang van de psychische problematiek, de zorgbehoefte en het zorggebruik van asielzoekers en vluchtelingen in Nederland niet of nauwelijks beschikbaar zijn. Op basis van de wel beschikbare gegevens, onder meer de signalen uit het veld en de ervaringen van de direct betrokkenen, is een inschatting gemaakt van de aard en omvang van de zorgvraag en de te verwachten ontwikkelingen daarbinnen. Dit heeft geleid tot een indicatieve raming van de totale capaciteitsbehoefte, de wenselijke spreiding van dit aanbod en tot aanbevelingen omtrent de zorginhoudelijke uitgangspunten. Bij dit laatste valt te denken aan de organisatorische inbedding van het aanbod, het belang van een flexibel zorgaanbod en van evaluatieonderzoek, alsmede aan uitgangspunten met betrekking tot de bereikbaarheid en de schaalgrootte van voorzieningen. In de uitvoeringstoets wordt geconcludeerd dat het aanbeveling verdient om de GGZ-zorgpiramide aan te vullen met: a) een basisaanbod overstijgend zorgaanbod voor volwassen asielzoekers en vluchtelingen op supraregionaal niveau (3 tot 4 voorzieningen), in de vorm van een specialistische ‘tussenvoorziening’, ter aanvulling op het bestaande landelijke specialistische aanbod en met faciliteiten voor deeltijdbehandeling, poliklinische- en/of ambulante zorg;
Cbz/nr ut5211.doc
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
b) een landelijke specialistische voorziening specifiek gericht op de groep alleenstaande minderjarige asielzoekers. De (psychische) problematiek van met name deze minderjarige asielzoekers wordt als zeer zorgwekkend ervaren. Aangenomen wordt dat het totstandbrengen van een landelijke specialistische voorziening een positieve impuls zal geven aan de GGZ-zorg voor deze doelgroep, zoals destijds ook het geval was bij de landelijke specialistische voorzieningen voor volwassen asielzoekers en vluchtelingen. Voor de verdere bijzonderheden verwijzen wij u kortheidshalve naar de inhoud van de uitvoeringstoets. Hoogachtend,
de algemeen secretaris,
de voorzitter,
mr. T. Vroon
H.A. de Boer
Cbz/nr ut5211.doc
2
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
UITVOERINGSTOETS inzake GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Uitgebracht
aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Vastgesteld
door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 14 januari 2002
Voorbereid
door de Werkcommissie Instellingen voor Geestelijke Gezondheidszorg
Cbz/nr ut5211.doc
3
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING
4
1. INLEIDING 1.1 Achtergrond 1.2 Vraagstelling en uitwerking uitvoeringstoets 1.3 Opzet uitvoeringstoets
7 7 7 8
2. ACHTERGRONDEN
9
2.1 Algemeen 2.2 De doelgroep asielzoekers en vluchtelingen: algemene omschrijving 2.2.1 Achtergronden, herkomst en omvang van de doelgroep asielzoekers en vluchtelingen 2.3 Betrokken organisaties: bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdeling 2.3.1 De (gezondheids)zorg voor asielzoekers en vluchtelingen 2.3.2 De GGZ-zorg voor asielzoekers en vluchtelingen
9 9 11 12 12 14
3. HUIDIGE GGZ-AANBOD VOOR ASIELZOEKERS EN VLUCHTELINGEN
15
3.1 Algemene uitgangspunten en voorwaarden GGZ-aanbod voor asielzoekers en vluchtelingen 3.2 De organisatie van de hulpverlening 3.2.1 GGZ-partners 3.3 Het GGZ-zorgaanbod: de zorgpiramide 3.3.1 Het basisaanbod 3.3.2 Het (supra)regionaal aanbod 3.3.3 Het landelijke specialistische aanbod 3.3.4 Overig GGZ-gerelateerd aanbod 3.4 Financiële aspecten
15 15 16 17 18 18 19 21 21
4. PSYCHISCHE PROBLEMATIEK, ZORGGEBRUIK EN ZORGBEHOEFTE
23
4.1 Psychische problematiek 23 4.1.1 Achtergronden en determinanten van psychische problematiek 24 4.2 Zorggebruik en zorgbehoefte 25 4.2.1 Behoefte in relatie tot het (huidige) GGZ-aanbod 25 4.2.2 Toekomstige ontwikkelingen 27 4.3 Raming van capaciteitsbehoefte, wenselijke spreiding en planmatige inkadering 27 4.3.1 Het supraregionaal (specialistisch) aanbod voor volwassen asielzoekers en vluchtelingen 27 4.3.2 Het aanbod voor AMA’s 28 4.4 Conclusie 29
Cbz/nr ut5211.doc
4
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
5. BOUWKUNDIGE ASPECTEN
31
5.1 Beschouwing van reeds gerealiseerde voorzieningen 5.2 Omschrijving van de huisvestingsbehoefte 5.2.1 Functionaliteit 5.2.2 Ruimtebehoefte 5.3 Conclusie 6. CONCLUSIES & AANBEVELINGEN 6.1 De behoefte aan (landelijke) GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen 6.2 De gewenste spreiding van GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen 6.3 Bouwkundige maatvoering van GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen 6.4 Overige conclusies en aanbevelingen
31 32 32 33 33 35 35 36 37 37
Geraadpleegde literatuur
38
BIJLAGEN Bijlage l: Adviesaanvraag VWS Bijlage ll: Overzicht van bezochte instellingen en organisaties Bijlage lll: Leeftijd en sekseverdeling asielzoekers in de centrale opvang van de COA Bijlage lV: Bezetting centrale opvang van de COA, naar nationaliteit Bijlage V: Statusverleningen 1995 – 2001 Bijlage Vl: Overzicht gehanteerde afkortingen
40 42 43 44 45 46
Cbz/nr ut5211.doc
5
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
SAMENVATTING Actuele en representatieve gegevens over de aard en omvang van de psychische problematiek, de zorgbehoefte en het zorggebruik van asielzoekers en vluchtelingen in Nederland, zijn niet of nauwelijks beschikbaar. Ook ontbreekt een landelijk beleidskader voor gespecialiseerde GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen. Tegen deze achtergrond heeft het Bouwcollege -op verzoek van de Minister van VWS- de behoefte aan gespecialiseerde (landelijke) GGZ-voorzieningen voor minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen in kaart gebracht. De knelpunten binnen het huidige GGZaanbod zijn geïnventariseerd en vervolgens is onderzocht of er behoefte bestaat aan nieuwe voorzieningen, of aan uitbreiding van bestaande voorzieningen. Ook is onderzocht hoe de spreiding van deze voorzieningen er uit zou kunnen zien en welke bouwkundige maatvoering gehanteerd kan worden.
Achtergronden Asielzoekers en vluchtelingen vormen een zeer heterogene groep. Zij verschillen zowel naar land van herkomst, motieven voor vertrek uit het land van herkomst, alsook wat betreft biografische kenmerken (leeftijd, geslacht, sociaal-economische status, e.d.). Op dit moment verblijven circa 220.000 vluchtelingen en circa 83.000 asielzoekers in Nederland. Onder hen bevinden zich relatief veel alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s), jongeren die zonder ouders of meerderjarige familieleden naar Nederland zijn gekomen. Het vreemdelingenbeleid in Nederland draagt een sterk juridisch karakter. De aandacht gaat vooral uit naar de asielprocedure en het reguleren van de instroom van asielzoekers. Uitgangspunt van het overheidsbeleid is dat asielzoekers en vluchtelingen gedurende hun verblijf in Nederland, dezelfde toegang hebben tot de zorg als Nederlandse ingezetenen. Om de toegang van de zorg te waarborgen zijn -daar waar nodig- specifieke maatregelen getroffen, onder andere ten behoeve van de financiering en de organisatie van de zorg.
Het GGZ-aanbod: de zorgpiramide Specifiek voor de geestelijke gezondheidszorg voor asielzoekers en -weliswaar indirect- ook voor vluchtelingen, is een convenant afgesloten tussen GGZ Nederland en de ziektekostenverzekeraar VGZ. Dit convenant en de daaruit voortgekomen zorgpiramide (bestaande uit een basis-, een (supra)regionaal en een landelijk zorgaanbod) vormen de basis waarop het huidige GGZ-aanbod is ingericht. Het streven is om een kwalitatief goed, toegankelijk en landelijk dekkend GGZ-aanbod voor de doelgroep te realiseren. Een zorgaanbod dat zoveel mogelijk aansluit bij reguliere zorgstructuren en taken. Vanwege de omvang en specifieke problematiek van de doelgroep, het efficiënt inzetten van de (schaars) beschikbare deskundigheid en de onderlinge samenhang c.q. afstemming van het aanbod, zijn er 16 GGZ-samenwerkingsverbanden geformeerd, waarbij in ieder samenwerkingsverband een GGZ-zorgcoördinator is aangesteld. De zorgcoördinatoren bieden ondersteuning bij het maken van productieafspraken namens de regio en hebben ook een taak in het ondersteunen en stimuleren van instellingen bij het vormgeven van hun zorgaanbod. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de zorgpiramide is onderwerp van overleg in de (supra)regio.
Cbz/nr ut5211.doc
6
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
In de praktijk van de hulpverlening zijn de belangrijkste GGZ-partners de eerstlijns gezondheidszorg en het algemeen maatschappelijk werk, met daarnaast de GGD-MOA’s. Deze laatste zijn belast met de Medische Opvang van Asielzoekers (MOA), bestaande uit preventieve zorg (intake, voorlichting, e.d.) en toegeleiding naar de (reguliere) zorg. Voor de AMA’s spelen ook de jeugdbescherming, de jeugdhulpverlening en het onderwijs een belangrijke rol.
Doelgroep & zorgvraag De GGZ-doelgroep bestaat uit asielzoekers en vluchtelingen met ernstige psychosociale en/of psychiatrische problematiek. Deze groep omvat zowel volwassenen en adolescenten, als kinderen en gezinnen. De problematiek van asielzoekers en vluchtelingen wordt in sterke mate beïnvloed door hun specifieke voorgeschiedenis, hun bijzondere status en de wijze van opvang in Nederland. Te denken valt aan ingrijpende (traumatische) gebeurtenissen, zoals het ondergaan van geweld, het gedwongen karakter van de migratie, de marginale (maatschappelijke) positie waarin zij verkeren, de onzekerheid omtrent de asielprocedure, het ontbreken van sociale netwerken, gevoelens van ontheemding en problemen met acculturatie en integratie. De komst naar Nederland betekent voor velen een opeenstapeling van verstoringen in de normale continuïteit van het leven. Dit is van grote invloed op de ervaren gezondheid en vormt een grote belasting voor hun psychische gezondheid. Gegeven deze situatie is het haast onvermijdelijk dat zij kampen met psychische problemen. Met name uit mondelinge bronnen blijkt dat het (overwegend ambulant en poliklinisch aangeboden) basisaanbod en het (overwegend klinisch aangeboden) landelijk specialistisch aanbod voor (volwassen) asielzoekers en vluchtelingen in redelijke mate toereikend en van voldoende omvang is om te kunnen voorzien in de huidige zorgvraag. Op supraregionaal niveau daarentegen wordt door verschillende betrokkenen een behoefte gesignaleerd aan het realiseren van een structureel ingebed (basisaanbodoverstijgend) zorgaanbod, in de vorm van een specialistische ‘tussenvoorziening’ met faciliteiten voor deeltijdbehandeling, ambulante en/of poliklinische zorg. Met (in totaal) 3 tot 4 van dergelijke voorzieningen (met in totaal 48 tot 64 plaatsen en poliklinische en/of ambulante zorg), goed gespreid over Nederland, kan in een eerste fase naar verwachting in de gesignaleerde behoefte worden voorzien. Met name de maatschappelijke situatie en (psychische) problematiek van de groep AMA’s worden als zeer zorgwekkend ervaren. Het basisaanbod voor deze groep is nog lang niet overal aanwezig, vertoont nauwelijks samenhang en is zeer verschillend van aard. Geconstateerd kan worden dat de zorg voor deze groep een sterke impuls nodig heeft. Verwacht wordt dat een landelijke specialistische voorziening (met minimaal 26 plaatsen en poliklinische en/of ambulante zorg; inclusief outreachende zorg, consultatie en advies) voor de behandeling van AMA’s een positief uitstralingseffect zal hebben op de verdere ontwikkeling van de zorg. Dit was destijds ook het geval bij de reeds bestaande landelijke voorzieningen voor volwassen asielzoekers en vluchtelingen. Voor de huisvesting van beide type voorzieningen, geldt dat de ruimtebehoefte niet afwijkt van de voor de reguliere GGZ-zorg gehanteerde kaders. Als er sprake is van specifieke factoren (bijvoorbeeld de aanwezigheid van tolken bij de therapie), dan kan dit binnen de voor de reguliere zorg gangbare kaders worden gerealiseerd.
Cbz/nr ut5211.doc
7
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Uitgangspunten voor de zorg & aanbevelingen Verder is een aantal uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van onder meer het zorgaanbod, de organisatorische inbedding van de zorg, het belang van evaluatieonderzoek, de bereikbaarheid en de schaalgrootte van de voorzieningen. Een supraregionale specialistische voorziening moet bij voorkeur aangehaakt worden bij een regionaal GGZ-centrum en een landelijke voorziening voor de behandeling van AMA’s bij voorkeur bij een instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie. Gelet op de onzekerheden omtrent de omvang en aard van de problematiek en ontwikkelingen daarin, wordt daarnaast gepleit voor het realiseren van een flexibel zorgaanbod, zodat op wisselende zorgvragen kan worden ingespeeld. Om deze reden wordt geadviseerd om aan instellingen die een specialistisch supraregionaal, dan wel een landelijk zorgaanbod willen realiseren, in eerste instantie voor de duur van 4 jaar een toelating te verstrekken. Aanbevolen wordt om aan deze voorzieningen een bovennormatieve status te verbinden en om de continuering af te laten hangen van de resultaten van een evaluatieonderzoek. Tenslotte wordt het belang van een uniform en gestandaardiseerd registratiesysteem voor de doelgroep onderschreven, zo mogelijk door aansluiting te zoeken bij de reeds bestaande informatiesystemen van instellingen, zodat de aard van de problematiek, de (aard en omvang van de) zorgvraag, het zorggebruik, e.d. in beeld kunnen worden gebracht. Ook van belang is het verrichten van (epidemiologisch) onderzoek naar de psychische problematiek van asielzoekers en vluchtelingen in Nederland, onderzoek naar de daaruit voortvloeiende zorgbehoefte en naar de effectiviteit van verschillende (cultuur- of etniciteitspecifieke) behandelmethoden. Wellicht zou dergelijk onderzoek ondergebracht kunnen worden in een speciaal daarvoor te realiseren kenniscentrum.
Cbz/nr ut5211.doc
8
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
1.
INLEIDING
1.1 Achtergrond Op 3 juli 2001 is door de Minister van VWS aan het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (het Bouwcollege) gevraagd een uitvoeringstoets uit te brengen omtrent de behoefte aan en de spreiding en bouwkundige maatvoering van landelijke GGZ-voorzieningen voor minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen (zie bijlage l). Momenteel beschikken twee psychiatrische ziekenhuizen over een landelijke erkenning voor gespecialiseerde opvang van asielzoekers en vluchtelingen (De Gelderse Roos en Centrum ’45). Inmiddels worden ook door andere GGZ-instellingen, ieder vanuit een eigen invalshoek, initiatieven voor de realisering van (basisaanbod overstijgende) gespecialiseerde units voor deze doelgroep ontwikkeld. Het betreft initiatieven die deels reeds bij VWS zijn ingediend en deels nog in een stadium van voorbereiding verkeren. VWS is van mening dat dergelijke nieuwe initiatieven moeten passen binnen een landelijk beleidskader, zodat onder meer wordt voorkomen dat allerlei op zichzelf waardevolle initiatieven gaan divergeren. Het landelijke beleidskader ‘gespecialiseerde GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen’, is echter nog niet voorhanden. De voorliggende uitvoeringstoets kan -naast inzicht in de behoefte, spreiding en bouwkundige maatvoering- tevens een aantal aanknopingspunten bieden voor het ontwikkelen van een landelijk beleidskader, zoals VWS dat voornemens is op te (laten) stellen.
1.2 Vraagstelling en uitwerking uitvoeringstoets Epidemiologische gegevens over de hulpvraag, medische klachten en medische consumptie van minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen ontbreken. Daarnaast ontbreekt een landelijk toetsingskader om te bepalen of er behoefte is aan uitbreiding van de capaciteit of wijziging van de spreiding van de capaciteit van de bestaande landelijke instellingen en/of het oprichten van nieuwe landelijke voorzieningen. Op verzoek van de Minister zal de uitvoeringstoets zich derhalve primair richten op de uitwerking van de volgende drie aspecten: • de behoefte aan landelijke GGZ-voorzieningen voor gespecialiseerde behandeling van minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen; • •
de gewenste spreiding van deze voorzieningen; de te hanteren bouwkundige maatvoering van deze voorzieningen.
Bij de uitwerking van deze drie punten zal rekening worden gehouden met financieringsaspecten, de verhouding tussen regionaal, bovenregionaal en landelijk GGZ-aanbod voor de beoogde doelgroep en de positionering van het GGZ-aanbod binnen het totale zorgcircuit. Andere aspecten die bij de uitwerking aan de orde zullen komen, zijn de (beoogde) effecten van het gesloten convenant tussen GGZ Nederland (GGZN) en de zorgverzekeraar en de positie van de alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s). Voor de uitwerking van de vraagstelling is gebruik gemaakt van informatie verkregen via instellingen die zich specifiek richten op de behandeling van asielzoekers en vluchtelingen. Tevens zijn gesprekken gevoerd met relevante instanties, waaronder het COA (Centraal Orgaan opvang Asielzoekers), de
Cbz/nr ut5211.doc
9
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Stichting Pharos, de zorgverzekeraar VGZ/IZA (uitvoerder van de ZRA (Ziektekosten Regeling Asielzoekers), GGZN, de MOA/GGD, de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). In bijlage ll is een overzicht opgenomen van de instellingen en organisaties die in het kader van de uitvoeringstoets zijn bezocht.
1.3 Opzet uitvoeringstoets In hoofdstuk 2 wordt de context geschetst waarin de opvang van en zorg aan asielzoekers en vluchtelingen gestalte krijgt. De doelgroep van de uitvoeringstoets wordt beschreven en afgebakend. Tevens wordt een overzicht gegeven van de (overheids)instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid, de opvang van asielzoekers en vluchtelingen en de gezondheidszorg voor deze groep. Zijdelings zal ook het wettelijke, financiële en procedurele kader rond de opvang van asielzoekers en vluchtelingen aan de orde komen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de algemene uitgangspunten en voorwaarden betreffende het zorgaanbod en de organisatorische inbedding van het huidige GGZaanbod voor minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen, alsmede de financiële aspecten en overige randvoorwaarden. In hoofdstuk 4 wordt aan de hand van de beschikbare epidemiologische gegevens een indicatie gegeven van de omvang, aard en differentiatie van de zorgvraag en van de te verwachten toekomstige ontwikkelingen. Op basis daarvan zal een raming opgesteld worden van de capaciteitsbehoefte. Hierbij zal ook het aspect van de wenselijke spreiding worden belicht. Speciale aandacht zal worden besteed aan de in de brief van de Minister genoemde onderwerpen, zoals de planmatige inkadering, de positionering binnen het totale zorgaanbod voor de doelgroep en de positie van de AMA’s. In hoofdstuk 5 wordt de bouwkundige vormgeving (toegestane oppervlakte, bouwkundig-functionele uitgangspunten, toegestaan investeringsniveau, e.d.) uitgewerkt. Hoofdstuk 6 tenslotte, richt zich specifiek op de beantwoording van de vraagstelling van de uitvoeringstoets. In dit hoofdstuk is ook een aantal (algemene) conclusies en aanbevelingen aangaande de GGZzorg voor asielzoekers en vluchtelingen opgenomen.
Cbz/nr ut5211.doc
10
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
2.
ACHTERGRONDEN
In dit hoofdstuk wordt de context geschetst waarin de opvang van en zorg aan asielzoekers en vluchtelingen gestalte krijgt. De doelgroep van de uitvoeringstoets wordt beschreven en afgebakend. Tevens wordt een overzicht gegeven van de (overheids)instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid, de opvang van asielzoekers en vluchtelingen en de gezondheidszorg voor 1 deze doelgroep . Zijdelings komt ook het wettelijke, financiële en procedurele kader rond de opvang van asielzoekers en vluchtingen aan de orde.
2.1 Algemeen Vertrek van mensen uit hun eigen land is vaak een gevolg van een oorlog, een gewapend conflict, hongersnood, een natuurramp of schending van de mensenrechten. Ook het verschil tussen arm en rijk kan mensen ertoe brengen elders een bestaan op te bouwen. Daarnaast komen mensen naar Nederland om hier te werken, te studeren of in het kader van gezinshereniging. Het vreemdelingenbeleid is er op gericht om de instroom van deze mensen goed te laten verlopen. Per 1 april 2001 is er een nieuwe vreemdelingenwet (de Vreemdelingenwet 2000). Met deze nieuwe Vreemdelingenwet wordt onder meer beoogd om de procedures rond de aanvraag van een verblijfsvergunning (inclusief asielaanvragen) te vereenvoudigen en te bekorten. In de Vreemdelingenwet wordt een onderscheid gemaakt tussen een reguliere procedure en een asielprocedure. Bij de reguliere procedure gaat het om mensen die zich in Nederland willen vestigen vanwege werk, studie of vanwege gezinshereniging of -vorming. Deze groep wordt hier buiten beschouwing gelaten. De uitvoeringstoets richt zich alleen op de groep mensen die via de asielprocedure in Nederland zijn gekomen; mensen die hier asiel aanvragen. Asielzoekers kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van: het Vluchtelingenverdrag van Genève en het Europees Verdrag tot Bescherming van de rechten van de Mens; klemmende redenen van humanitaire aard, bijvoorbeeld traumatische ervaringen, of als terugkeer naar het land van herkomst bijzonder moeilijk is vanwege de algehele situatie daar, bijvoorbeeld wanneer sprake is van oorlog (Ministerie van Justitie, 2000).
2.2 De doelgroep asielzoekers en vluchtelingen: algemene omschrijving De uitvoeringstoets richt zich, zoals vermeld, op de doelgroep asielzoekers en vluchtelingen. Of iemand al dan niet tot de doelgroep behoort, is afhankelijk van zijn of haar juridische status. In de terminologie van de Nederlandse toelatingsprocedure worden onder asielzoekers verstaan, a) al degenen van wie het asielverzoek in behandeling is, b) degenen van wie het asielverzoek is afgewezen, maar hiertegen in beroep zijn gegaan en c) degenen van wie het verblijf wordt gedoogd. Tijdens de gehele asielprocedure vallen asielzoekers onder de verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en verblijven zij in één van de opvangvoorzieningen van het COA. Asielzoekers zijn AWBZ-vervangend verzekerd in het kader van de Ziektekosten Regeling Asielzoekers 1
Alleen waar dat relevant is, zal onderscheid gemaakt worden in minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen.
Cbz/nr ut5211.doc
11
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
(ZRA), die uitgevoerd wordt door de VGZ/IZA (zie 2.3.1). Onder bepaalde voorwaarden mogen asielzoekers betaald werk verrichten en hebben zij recht op dagstructureringsactiviteiten, zoals bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, lessen op het gebied van Nederlandse taal, maatschappij-oriëntatie, e.d. (COA, 2001). Een deel van de asielzoekers bestaat uit de zogenaamde Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (AMA’s). Het betreft asielzoekers, jonger dan achttien jaar die in Nederland verblijven zonder ouders of meerderjarige familieleden. Voor AMA’s wordt een bijzonder toelatings- en opvangbeleid gevoerd. In principe wordt voor AMA’s het algemene asielbeleid gevolgd, waarbij echter rekening wordt gehouden met de minderjarigheid van de asielaanvrager (het belang van het kind) en de behoefte aan bescherming die dit meebrengt. De sterk gestegen toestroom van AMA’s, de spanning in de uitvoering van het beleid, de lange procedures, de toename van misbruik van regelingen en de noodzakelijk geachte veranderingen in de aanpak van voogdij en opvang, hebben ertoe geleid dat het AMA-beleid op 2 een aantal punten is gewijzigd en aangescherpt . Voor een groot deel van de AMA’s (circa 80 %) zal dit naar verwachting betekenen dat zij (op termijn) teruggestuurd zullen worden naar het land van herkomst. De opvang van deze groep staat in het teken van terugkeer, waarbij zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat zij integreren in de Nederlandse samenleving. Het COA is in de terugkeervariant verantwoordelijk voor de opvang en begeleiding van AMA’s en in de integratievariant worden deze taken verzorgd door de Stichting De Opbouw (zie 2.3). Afhankelijk van de leeftijd en de opvangvariant (de terugkeer- of de integratievariant) worden AMA’s opgevangen in pleeg- of opvanggezinnen, dan wel in aparte (nog te realiseren) opvangcentra van het COA. De Stichting De Opbouw blijft overigens verantwoordelijk voor de voogdij van alle AMA’s (Ministerie van Justitie, 2001). AMA’s die onder de verantwoordelijkheid van het COA vallen zijn ZRA-verzekerd en AMA’s die onder de verantwoordelijkheid van de Stichting De Opbouw vallen zijn collectief verzekerd via een ziektekostenregeling van de VGZ. Deze regeling komt overeen met het ziekenfonds en/of de AWBZ. Vluchtelingen zijn personen van wie de asielsaanvraag is gehonoreerd. Zij worden als vluchteling 3 toegelaten en verkrijgen een vergunning om voor bepaalde tijd in Nederland te verblijven. Houders van deze verblijfsvergunning hebben een reguliere ziektekostenverzekering en vallen onder de AWBZ. Daarnaast kunnen zij betaald werk verrichten en hebben recht op onder andere huisvesting in een willekeurige gemeente, scholing en studiefinanciering. Ook hebben zij onder bepaalde voorwaarden recht op gezinshereniging (Ministerie van Justitie, 2001).
2
Voorheen was de minderjarigheid van de asielzoeker voldoende grond om in Nederland toegelaten te kunnen worden. Sinds kort worden twee perspectieven c.q. opvangvarianten gehanteerd. Voor AMA’s van wie duidelijk is dat dat zij niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning is het tijdelijke verblijf in Nederland in de eerste plaats gericht op terugkeer naar het land van herkomst en op zelfredzaamheid gedurende hun tijdelijke verblijf in Nederland (basis- of terugkeervariant). Bij het bereiken van de achttienjarige leeftijd moet de persoon in kwestie alsnog terug naar het land van herkomst, tenzij hij langer dan drie jaar in Nederland heeft gewoond. Voor AMA’s die naar verwachting aangewezen zijn op verblijf in Nederland, op grond van hun leeftijd (jonger dan vijftien jaar) en/of een positieve beoordeling van de asielaanvraag, zal het verblijf in Nederland vooral gericht moeten zijn op integratie in de samenleving; de zogenaamde verblijfs- of integratievariant (Ministerie van Justitie, 2001). 3 In de (nieuwe) Vreemdelingenwet (1 april 2001) is er sprake van één type verblijfsvergunning voor alle asielzoekers die (als vluchteling) worden toegelaten c.q. erkend. De verblijfsvergunning geeft vluchtelingen het recht om tijdelijk (maximaal drie jaar) in Nederland te verblijven, zo lang hij bescherming nodig heeft. Zodra dat -naar het oordeel van de overheid- niet meer nodig is, moet hij terugkeren naar het land van herkomst. Als de betrokkene na drie jaar nog steeds bescherming nodig heeft, kan hij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat hij voorgoed in Nederland mag verblijven (Ministerie van Justitie, 2001).
Cbz/nr ut5211.doc
12
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
2.2.1
Achtergronden, herkomst en omvang van de doelgroep asielzoekers en vluchtelingen
Asielzoekers en vluchtelingen zijn afkomstig uit een groot aantal verschillende landen. Binnen de doelgroep zijn de verschillen in sociaal-economische status groot. Ook de sekseverhoudingen en de leeftijdsopbouw variëren sterk per etnische groep (RIVM, 1997). Over het algemeen omvat de populatie asielzoekers en vluchtelingen in verhouding meer mannen (ruim 60 %) dan vrouwen (CBS, 2000) en relatief veel jongeren en jongvolwassenen (zie bijlage lll). De jaarcijfers van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) geven een stijging te zien van het aantal asielzoekers van wie in 2000 een asielaanvraag in behandeling is genomen. In 1996 ging het om 29.258 in behandeling genomen verzoeken. In 2000 steeg dit aantal tot 43.895. Overigens is de asielinstroom de afgelopen maanden afgenomen. De instroom voor het gehele jaar 2001 is op basis van de instroom tot en met augustus geprognosticeerd op 38.000. Ten opzichte van de aanvankelijk verwachte instroom van 44.000 betekent dit een verlaging. Op 1 september 2001 verbleven 82.695 personen in de centrale opvang van de COA (zie bijlage lV), waarvan 12.298 personen gebruik maakten van het vrijwillige 4 ZelfZorgArrangement/ZZA . De belangrijkste landen van herkomst waren in 2000 Afghanistan, de Federale Republiek Joegoslavië, Irak en Iran (Ministerie van Buitenlandse Zaken, Ministerie van Justitie, 2001). In het jaar 2001 is dit beeld nauwelijks gewijzigd. De instroom van AMA’s blijft een stijgende lijn te zien geven. Vroegen in 1996 nog 1.562 AMA’s in Nederland asiel aan, in 2000 waren dat er 6.681 (zijnde 15 % van het totale aantal asielzoekers). Inmiddels is de totale AMA-populatie gegroeid tot 15.000 (Psy, 2001). De instroom van AMA’s per land fluctueert nogal. Naast een toename vanuit enkele Aziatische landen (met name China en Irak) is de grootste toename waar te nemen vanuit de Afrikaanse landen, in het bijzonder Angola. Op 1 oktober 2001 verbleven 5.369 AMA’s in de centrale opvang van de COA. Het merendeel van deze groep bestaat uit jongens en bijna 90 % van de groep AMA’s is ouder dan 15 jaar (COA, 2001). De exacte omvang van de groep vluchtelingen die momenteel in Nederland verblijft, is moeilijk te achterhalen. De gegevens van de IND geven wel een indicatie van het aantal asielverzoeken dat jaarlijks wordt afgewezen en het aantal asielzoekers dat jaarlijks een verblijfsvergunning verkrijgt (zie bijlage V). Hieruit blijkt onder meer dat in de periode 1995 – 2000 ruim 97.000 asielzoekers (ruim 16.000 per jaar) een verblijfsvergunning (inclusief vergunningen voor bepaalde tijd) hebben verkregen. Uit het aantal bij de IND in omloop zijnde documenten blijkt verder dat op 31 december 2000 de omvang van de groep erkende vluchtelingen (23.650) en houders van een (V)VTV-status (189.869 en 6.263) in totaal 219.782 bedroeg. Hierbij wordt opgemerkt dat zodra een vreemdeling is genaturaliseerd, hij of zij niet meer beschikt over een dergelijk document. Hoe groot deze groep ‘voormalige vluchtelingen’ is, is niet duidelijk.
4
Aangezien de uitstroom structureel onder het niveau van de instroom ligt, verwacht het COA ultimo 2001 circa 90.000 opvangplaatsen nodig te hebben, waarbij het streven is uit te komen op een bezettingsgraad van 95%. Hiervan zijn momenteel 85.863 (incl. ZZA) plaatsen gerealiseerd.
Cbz/nr ut5211.doc
13
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
2.3 Betrokken organisaties: bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdeling De verantwoordelijkheid voor het vreemdelingenbeleid van de Nederlandse overheid ligt bij het Ministerie van Justitie. Het vreemdelingenbeleid heeft onder andere betrekking op de toelating èn de opvang van asielzoekers (Ministerie van Justitie, 2001). De toelating van asielzoekers valt onder verantwoordelijkheid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), een agentschap van het Ministerie van Justitie. Het IND is onder meer verantwoordelijk voor de asielprocedure en de beoordeling van asielaanvragen. De uitvoering van de opvang van asielzoekers en AMA’s in de terugkeervariant valt onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), een zelfstandig bestuursorgaan van het Ministerie van Justitie. Tot het moment dat besloten is over de asielaanvraag, worden 5 asielzoekers gehuisvest in één van de opvangvoorzieningen van het COA. Dit gebeurt onder het motto ‘sober doch humaan’ (bed, bad en brood). Zodra over de asielprocedure is besloten, positief dan wel negatief, volgt uitplaatsing uit de centrale opvang en vervalt de opvangverantwoordelijkheid van het COA. Is de beslissing over de asielaanvraag positief, dan ontvangt de asielzoeker een verblijfsvergunning. Hierop volgt reguliere huisvesting in een gemeente. De Stichting De Opbouw regelt de voogdij van alle AMA’s en is verder verantwoordelijk voor de opvang en begeleiding van AMA’s in de integratievariant. De Stichting De Opbouw heeft overigens geen zorgtaak voor AMA’s. Terwijl het Ministerie van Justitie politiek verantwoordelijk is voor het vreemdelingenbeleid in Nederland en de financiering van de opvang van en, voorzover nodig, de zorg aan asielzoekers en vluchtelingen, ziet het Ministerie van VWS toe op de kwaliteit en toegankelijkheid van de gezondheidszorg voor deze 6 doelgroep en het verbeteren van hun positie en inbreng . VWS wordt daarbij ondersteund door de landelijke en regionale Inspectie voor de Gezondheidszorg. Ondanks de betrokkenheid van VWS, is het vreemdelingenbeleid vooral een juridisch vraagstuk (Vrij Nederland, 2001). De aandacht gaat vooral uit naar de asielprocedure en het reguleren van de instroom van asielzoekers.
2.3.1
De (gezondheids)zorg voor asielzoekers en vluchtelingen
Het uitgangspunt van het overheidsbeleid is dat asielzoekers en vluchtelingen dezelfde toegang hebben tot de zorg als Nederlandse ingezetenen. Daarnaast moet de zorg zo veel als mogelijk vanuit het reguliere circuit georganiseerd worden. Het COA is zoals gezegd verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Deze opvang omvat tevens de (medische en sociale) zorg aan asielzoekers. De uitvoering van deze zorg wordt echter zoveel mogelijk uitbesteed aan reguliere zorginstellingen. Het COA/BGA (Bureau Gezondheidszorg Asielzoekers) is verantwoordelijk voor het beheer van alle door het COA gesloten contracten inzake de zorg aan asielzoekers. 5
Binnen de centrale opvang van het COA zijn de volgende opvangmodaliteiten te onderscheiden: Opvangcentra (OC), asielzoekerscentra (AZC), Aanvullende opvang (AVO), Centrale Opvang Woningen (COW). Vanwege het tekort aan opvangplaatsen is eveneens opvang via de ZZA-regeling (ZelfZorgArrangement) mogelijk. Dit betekent dat de asielzoeker niet meer in een opvangcentrum woont, maar zelf onderdak zoekt (bijvoorbeeld bij familie) en ook, waar nodig op eigen initiatief hulp zoekt in het reguliere circuit. De asielzoeker is dan nog wel administratief ingeschreven bij het COA en valt ook onder de ZRA. 6 Er wordt daarnaast steeds meer belang gehecht aan interculturalisatie van de gezondheidszorg. Het cultuurgevoeliger maken van voorzieningen ter bevordering van de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg (RVZ, 2000), waarbij de betrokkenheid van het brede veld, inclusief allochtone (zelf)organisaties (inclusief specifieke groepen als asielzoekers en vluchtelingen) gegarandeerd is (VWS, 2000).
Cbz/nr ut5211.doc
14
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Asielzoekers zijn verzekerd via de Ziektekosten Regeling Asielzoekers (ZRA). De dekking van de ZRA is, behoudens de behandeling van transseksualiteit, IVF (en daaraan gerelateerde behandelingen) en enig maatwerk op het terrein van de tandheelkundige zorg, gelijk aan het pakket van de verplicht ziekenfondsverzekerde, de AWBZ en de Wet Financiering Volksverzekeringen. Tussentijdse wijzigingen in het ziekenfonds, de AWBZ en de Wet Financiering Volksverzekeringen worden in beginsel gevolgd in de dekking van de ZRA (VWS, 2001). De uitvoering van de ZRA is sinds 1997 in handen van de zorgverzekeraar VGZ/IZA. Deze verzekeraar heeft met de belangrijkste zorgaanbieders waar asielzoekers gebruik van maken, afspraken gemaakt. In dat kader heeft de VGZ/IZA bijvoorbeeld convenanten gesloten met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), de Landelijke Thuiszorg en GGZN (zie 2.3.2). Aanvullend op de reguliere zorgvoorzieningen geldt van oudsher een specifieke preventieve voorziening, de Medische Opvang van Asielzoekers (MOA). Deze voorziening houdt in dat de gezondheidstoestand en gezondheidsrisico’s van asielzoekers bij aankomst in Nederland in kaart worden gebracht en gedocumenteerd en waar nodig ook toegeleiding naar reguliere curatieve zorgverleners wordt verzorgd (VWS, 2000). De vastgelegde informatie wordt bij zelfstandige vestiging van de asielzoeker, i.c. statushouder of vluchteling, overgedragen aan de huisarts en eventuele andere zorgverleners ter plaatse. Tot 1 januari 2000 werd de MOA geboden door medewerkers van het COA. Nu wordt de MOA 7 uitgevoerd door zeven MOA-stichtingen , daartoe opgericht door de regionaal samenwerkende GGDen. De uitvoering vindt plaats binnen een landelijke contractenset: een raamovereenkomst tussen het COA en GGD-Nederland en zeven standaardovereenkomsten tussen het COA en de MOA-stichtingen. GGD-Nederland heeft een permanente landelijke structuur ingericht om landelijke richtlijnen en werkafspraken met betrekking tot de uitvoering van de MOA vast te kunnen stellen. Deze landelijke structuur biedt landelijk overleg, afstemming, ontwikkeling en/of besluitvorming over diverse aspecten van de MOA (VWS, 2001). Kort samengevat bieden gespecialiseerde medewerkers van de MOAstichtingen asielzoekers in hun regio de eerste preventieve zorg (intake, voorlichting, e.d.) in de opvangcentra. Tevens dragen zij zorg voor de toegeleiding of doorverwijzing naar reguliere (curatieve) zorgaanbieders en het bewaken van de continuïteit van zorg (VWS, 2000). Relevant in deze context is de Stichting Pharos, die een belangrijke rol vervult in het ontwikkelen en verspreiden van kennis op het terrein van gezondheidszorg voor asielzoekers en vluchtelingen en het bevorderen van de toegankelijkheid van de reguliere gezondheidszorg voor deze groep. De Stichting Pharos zorgt voor ondersteuning van de reguliere zorg middels advies, consultatie, scholing, training en netwerkvorming, de ontwikkeling van preventieprogramma’s, methodiekbeschrijving en -ontwikkeling, (het stimuleren van) wetenschappelijk onderzoek en het onderhouden van een informatie- en 8 -documentatiecentum . Op het terrein van interculturalisatie en geestelijke gezondheidszorg functioneert daarnaast (sinds eind 2000) het Kenniscentrum Migratie en Interculturele ggz, centrum voor kennisontwikkeling, Advies, Documentatie en Onderzoek (MIKADO). GGZN draagt zorg voor de overdracht van de producten van het kenniscentrum naar de GGZ-instellingen en verspreidt voorbeelden van ‘good practice’.
7
De zeven MOA/GGD-regio’s zijn: Noord Nederland (Groningen, Friesland en Drenthe), Oost Nederland (Overijssel en Gelderland), Utrecht, Noord Holland (Noord Holland en Flevoland), Zuid Holland, Zebra (Zeeland en Noord Brabant) en Limburg. 8 Sinds 1 oktober 2001 heeft Stichting Pharos haar uitvoerende taken binnen de directe hulpverlening aan asielzoekers en vluchtelingen (polikliniek, ambulante zorg) geheel overgedragen aan Centrum ’45.
Cbz/nr ut5211.doc
15
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
2.3.2
De GGZ-zorg voor asielzoekers en vluchtelingen
Op 3 september 1999 hebben de VGZ/IZA (uitvoerder van de ZRA) en GGZN een convenant afgesloten aangaande het GGZ zorgaanbod voor asielzoekers. Het convenant beperkt zich vooralsnog tot de groep asielzoekers, de hulpverlening houdt echter niet op na statusverlening. Om deze reden is aandacht voor vluchtelingen, alsmede financiële afspraken voor (reeds ingezette) behandeling van illegalen ten gevolge van statuswijziging, nog onderwerp van nader beraad. Daarbij kan worden opgemerkt dat verbeteringen in de zorg aan asielzoekers naar verwachting eveneens hun weerklank zullen vinden in de reguliere zorg aan -onder andere- vluchtelingen (VGZ/GGZN, 1999). Met het afsluiten van het convenant rekent GGZN het tot haar taak zich in te spannen voor het realiseren van een landelijk dekkend GGZ-breed zorgnetwerk voor asielzoekers. VGZ spant zich daarnaast in om de benodigde (financiële) randvoorwaarden voor een goed GGZ-aanbod te realiseren. In het convenant is een aantal algemene uitgangspunten geformuleerd, alsmede een aantal voorwaarden met betrekking tot het zorgaanbod, de organisatie van de hulpverlening en de financiële aspecten. Deze voorwaarden en de praktische uitwerking ervan worden in het hoofdstuk 3 nader uitgewerkt.
Cbz/nr ut5211.doc
16
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
3.
HET HUIDIGE GGZ-AANBOD VOOR ASIELZOEKERS EN VLUCHTELINGEN
Het in 1999 afgesloten convenant tussen VGZ en GGZN vormt de basis waarop het huidige GGZaanbod voor asielzoekers en -weliswaar indirect- voor vluchtelingen, is ingericht. In algemene zin wordt gestreefd naar een kwalitatief, toegankelijk en landelijk dekkend GGZ-aanbod voor de doelgroep. In dit hoofdstuk worden de algemene uitgangspunten en voorwaarden betreffende het zorgaanbod en de organisatorische inbedding van het huidige GGZ-aanbod nader beschreven, alsmede de financiële aspecten en overige randvoorwaarden. Voor een overzicht van de gehanteerde afkortingen wordt verwezen naar bijlage Vl.
3.1 Algemene uitgangspunten en voorwaarden GGZ-aanbod voor asielzoekers en vluchtelingen
Het GGZ-aanbod voor asielzoekers en vluchtelingen omvat in principe het gehele reguliere aanbod van GGZ-zorg; zowel preventie als behandeling van GGZ-problematiek. Uitgangspunt daarbij is dat de hulpverlening (inclusief de indicatiestelling) zoveel mogelijk aansluit bij reguliere zorgtaken en -structuren. Daarnaast geldt dat elke individuele GGZ-instelling aanspreekbaar is op haar maatschappelijke verantwoordelijkheid voor het (mede) realiseren van een toegankelijk (basis) zorgaanbod voor de doelgroep asielzoekers en vluchtelingen. Onverminderd deze verantwoordelijkheid, wordt vanwege de omvang en de specifieke problematiek van de doelgroep, (regionale) samenwerking tussen GGZ-instellingen aanbevolen. Hierdoor kan het beschikbare aanbod in onderlinge samenhang worden afgestemd, kan de deskundigheid verder worden ontwikkeld en kan de aanwezige deskundigheid efficiënt worden ingezet. In de praktijk van de hulpverlening heeft men doorgaans te maken met zowel asielzoekers als vluchtelingen. In de hulpverlening wordt veelal geen expliciet onderscheid gemaakt tussen deze groepen. Vanuit zorginhoudelijk oogpunt ligt het dan ook niet voor de hand om de hulpverlening voor deze groepen verschillend te organiseren. De kenmerken, achtergronden en problematiek van de doelgroep (zie eveneens hoofdstuk 4) vereisen bij de hulpverlening aanvullende kennis en deskundigheid over de invloed van verschillende factoren op de behoefte aan zorg en de presentatie van gezondheidsklachten. Hierbij valt te denken aan factoren als de culturele achtergrond van de doelgroep, (het verloop van) de asielprocedure (en het gevoel van onzekerheid daarover), de opvang en het verblijf in Nederland (waaronder problemen met acculturatie en integratie), traumaverwerking en het gedwongen karakter van de migratie (VGZ/GGZN, 1999; RIVM, 1997).
3.2 De organisatie van de hulpverlening
Cbz/nr ut5211.doc
17
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Ten aanzien van de organisatie van de hulpverlening aan asielzoekers is in het convenant afgesproken dat de GGZ-instellingen regionale samenwerkingsverbanden vormen om de zorg en preventie voor asielzoekers vorm te geven (GGZN, 2001). Met deze samenwerkingsverbanden (waarin alle GGZinstellingen uit de regio zijn betrokken) wordt beoogd de onderlinge samenhang, continuïteit van zorg en een adequate inzet van aanwezige deskundigheid te waarborgen. Inmiddels zijn er 16 samenwerkings9 verbanden geformeerd, waarbij in ieder samenwerkingsverband een GGZ-coördinator voor de zorg aan asielzoekers is aangesteld (zie tabel 1). Tabel 1: Overzicht GGZ-samenwerkingsverbanden gericht op de zorg voor asielzoekers Provincies Aantal asielzoekers¹ Aantal vluchtelingen² Regiocoördinator³ MOA-regio Groningen 8.806 5.088 1 Noord-Nederland Friesland 7.994 5.098 1 Drenthe 6.355 3.698 1 Overijssel 6.291 10.500 1 Oost-Nederland Gelderland 9.666 17.377 1 Utrecht 2.882 18.443 3 Utrecht Flevoland 3.604 4.997 1 Noord-Holland Noord-Holland 7.643 48.722 2 Zuid-Holland 11.467 62.132 2 Zuid-Holland Zeeland 2.474 2.983 1 Zebra Brabant 10.821 27.270 Limburg 5.061 13.474 2 Limburg totaal 83.064 219.782 16 ¹Bron: COA (bezetting Centrale opvang, peildatum 1 oktober 2001). ²Bron: IND (in omloop zijnde documenten t.b.v. erkende vluchtelingen en houders van een (V) VTV; peildatum 31 december 2000). ³Aantal regiocoördinatoren c.q. samenwerkingsverbanden per provincie.
De zorgcoördinatoren bieden ondersteuning bij het maken van productieafspraken namens de regio. Zij hebben ook een taak in het ondersteunen en stimuleren van de instellingen bij het vormgeven van hun zorgaanbod voor de doelgroep. Daarbij gaat het niet alleen om basiszorg, maar ook om bovenregionale 10 en landelijke voorzieningen. De landelijke coördinatie is ondergebracht bij GGZN (GGZN, 2001). De zorgcoördinator heeft naast overleg met VGZ ook tot taak afstemming te vinden met de GGD-MOA en andere zorgpartners. Voor deze coördinatie-taken worden extra middelen ter beschikking gesteld (VGZ/GGZN, 1999).
3.2.1
GGZ-partners
9
Aanvankelijk werd in navolging van de regio-indeling van de GGD-MOA uitgegaan van 7 samenwerkingsverbanden. In de praktijk echter bleek een meer kleinschalige indeling beter aan te sluiten bij de bestaande GGZ-samenwerkingsverbanden. 10 De regionale zorgcoördinatoren ‘GGZ-zorg asielzoekers’ maken deel uit van een landelijke overlegstructuur. Daarnaast functioneert sinds enige tijd op landelijk niveau het Platform Asielzoekers en Vluchtelingen in de GGZ. In dit platform zijn verschillende instellingen, betrokken bij de (gespecialiseerde) GGZ voor asielzoekers en vluchtelingen, verenigd.
Cbz/nr ut5211.doc
18
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
De GGD-MOA en de COA (zie ook 2.3.1) zijn de belangrijkste partners van de GGZ, met daarnaast de eerstelijns gezondheidszorg en het algemeen maatschappelijk werk. De samenwerking is gebaseerd op samenwerkingsovereenkomsten tussen de diverse zorgaanbieders enerzijds en het COA en/of de VGZ als opdrachtgever/financier anderzijds (VGZ/GGZN, 1999). Specifiek voor de AMA’s spelen ook de jeugdbescherming, de (GGZ)jeugdzorg en het onderwijs een belangrijke rol. De preventieve zorg en het verhelderen van de hulpvraag zijn essentiële taken van de sociaalgeneeskundigen (die namens de MOA-stichtingen vanuit de centrale opvanglocaties werken) en de huisarts. Medewerkers van de MOA richten zich primair op de eerste preventieve zorg (intake, voorlichting, e.d.), medische dossiervorming, toegeleiding naar reguliere (curatieve) zorgaanbieders en het bewaken van de continuïteit van zorg (VWS, 2000). De GGD-MOA is als organisatie nog volop in ontwikkeling. Sinds hun relatief korte bestaan, zijn de GGD-MOA’s druk doende met het opzetten van de organisatie, het verder invulling geven aan het zorgaanbod (het ontwikkelen van protocollen, klachtensystemen, e.d.) en de afstemming van dit aanbod c.q. samenwerking met andere actoren in het veld (IGZ, 2001). Zoals in de gehele gezondheidszorg gebruikelijk is, vervult de huisarts een poortwachtersfunctie als het 11 gaat om zorg voor asielzoekers en vluchtelingen . Inmiddels zijn circa 350 huisartsen gecontracteerd voor de (7 x 24 uurs) huisartsenzorg aan asielzoekers. Analoog aan de voor Nederland gebruikelijke wijze van zorgverlening wordt de huisartsenzorg aan asielzoekers in principe vanuit de praktijk van de huisarts gegeven. Ook is het mogelijk dat de huisarts spreekuur houdt in de opvangcentra van het COA. In de praktijk echter, wordt een belangrijk deel van de toegeleiding naar de reguliere (curatieve) zorg (overdag) verzorgd door de GGD-MOA’s (plustaak). Vanuit het perspectief van de huisarts fungeren de GGD-MOA’s vaak als een soort filter, zeker als het gaat om psychosociale problematiek. Strikt genomen behoort het geven van psychosociale begeleiding van asielzoekers echter tot het basispakket van de huisarts (VGZ/LHV, 1997). De GGD-MOA’s bieden hierbij alleen ondersteuning.
3.3 Het GGZ-zorgaanbod: de zorgpiramide
De doelgroep van de hulpverlening bestaat uit asielzoekers en vluchtelingen met ernstige psychische, psycho-sociale en/of psychiatrische problematiek. Deze doelgroep omvat zowel volwassenen, als kinderen, adolescenten en gezinnen. De zorg richt zich zowel op preventie als op behandeling van GGZ-problematiek. In algemene zin valt hierbij te denken aan: het bevorderen en ondersteunen van de mogelijkheden om zich te handhaven in het dagelijks leven; het verminderen van klachten en angst; het voorkomen van escalatie van psychisch en sociaal dysfunctioneren; het bieden van ondersteuning bij het ontwikkelen van een betekenisvolle interpretatie van de doorgemaakte ervaringen. Het benoemen van de klachten in de sociale en politieke context is hierbij van groot belang;
11
Specifiek voor de huisartsenzorg aan asielzoekers is in 1997 een convenant afgesloten tussen de LHV en de VGZ. Voor de groep vluchtelingen zijn dus geen afspraken gemaakt. Vluchtelingen maken -net als Nederlandse ingezetenen- deel uit van de reguliere huisartsenpraktijken, verspreid over heel Nederland.
Cbz/nr ut5211.doc
19
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
-
het wegnemen van belemmeringen voor en stimuleren van de gewone ontwikkelingstaken voor kinderen en jeugdigen (GGZN, 1999).
Gezien de omvang van de doelgroep wordt het niet wenselijk geacht dat elke GGZ-instelling zich specialiseert op elk mogelijk zorgaanbod (VGZ/GGZN, 1999). Wel zal bij elke instelling een basisaanbod beschikbaar moeten zijn. Een GGZ-brede werkgroep ‘zorgaanbod asielzoekers’ heeft GGZN ondersteund bij de opzet van een zorgmodel ten behoeve van de organisatie en inhoudelijke invulling van het zorgaanbod voor de doelgroep. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamde zorgpiramide waarbij onderscheid wordt gemaakt in een basisaanbod (via elke GGZ-instelling toegankelijk), een (supra)regionaal aanbod en een landelijk specialistisch aanbod. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan deze zorgpiramide is onderwerp van overleg in de regio.
Cbz/nr ut5211.doc
20
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
3.3.1
Het basisaanbod
Onder 1. 2. 3.
het basisaanbod voor asielzoekers en vluchtelingen wordt verstaan: screening en diagnostiek; begeleiding/behandeling gericht op het onder controle krijgen en verbeteren van de klachten; psycho-educatie (bijvoorbeeld in de vorm van een preventieprogramma), zodat de cliënt zicht krijgt op het verband tussen de klachten en zijn positie als asielzoeker/vluchteling. De cliënt krijgt mogelijkheden om zelf de klachten te reduceren en krijgt zicht op de mogelijkheden van de Nederlandse gezondheidszorg; 4. crisisinterventie (7 x 24 uurs bereikbaarheidsdienst van de GGZ en (klinische) behandeling); 5. farmacotherapie; 6. consultatie en dienstverlening aan teams van de medische opvang, de eerstelijns hulpverlening, e.d., die gericht is op het bieden van ondersteuning, het verbeteren van verwijzingen en het verkrijgen van zicht op de hulpverleningsmogelijkheden en de problematiek van asielzoekers en vluchtelingen.
De preventieve zorg, de signalerende functie en het verhelderen van de hulpvraag (voorbereidende diagnostiek) en toegeleiding naar (reguliere) zorg zijn essentiële taken van de sociaal-geneeskundigen van de GGD-MOA in de regio en de huisarts. Uitgangspunt is dat zij hierin ondersteund worden door de GGZ. De intake en diagnostiek moeten aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als die van niet ZRAverzekerden, maar vereist veelal specifieke deskundigheid, extra tijd en inspanning. Deze extra aandacht is nodig omdat de diagnostiek bij asielzoekers en vluchtelingen niet altijd eenvoudig is vanwege de (vaak cultuurgebonden) wijze waarop klachten worden gepresenteerd, de aard en de complexiteit van de problematiek en de vaak aanwezige comorbiditeit (GGZN, 1999; VWS, 2000). Het basisaanbod wordt doorgaans via ambulante en poliklinische zorg aangeboden. Uit de gevoerde gesprekken is daarnaast gebleken dat het merendeel van deze basiszorg binnen de RIAGG wordt aangeboden. In de meeste regio’s is het beschreven basisaanbod min of meer beschikbaar. Er zijn nog wel verschillen tussen instellingen en tussen regio’s. Volgens het convenant kan men immers per regio afspreken of het basisaanbod door iedere instelling wordt geleverd, of dat dit alleen door bepaalde instellingen in de regio gebeurt. In bepaalde gevallen wordt een lacune in de basiszorg zonodig door een instelling uit een andere regio of een landelijke instelling gevuld.
3.3.2
Het (supra)regionaal aanbod
Het zorgaanbod dat op (supra)regionaal niveau beschikbaar moet zijn, wordt omschreven als: 1. preventieprojecten gericht op het voorkomen van ernstige problematiek en het bevorderen van de verwerking van doorgemaakte ervaringen, bijvoorbeeld in de vorm van lotgenotencontact of in de vorm van hulp bij het vinden van werk, taallessen, ontspanning e.d.; 2. psychotherapie; 3. kortdurende (crisis)opname; 4. vormen van deeltijdbehandeling.
Cbz/nr ut5211.doc
21
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Het (supra)regionaal zorgaanbod kan worden beschouwd als aanvullend op de basiszorg, is breder van aard en omvat in vergelijking met de basiszorg meer gespecialiseerde vormen van zorg. Het (supra) regionaal aanbod wordt voornamelijk in ambulante en poliklinische zorg, dan wel in vormen van deeltijdbehandeling aangeboden. Een dergelijk (supra)regionaal zorgaanbod vormt vooralsnog geen structureel onderdeel van het zorgaanbod voor asielzoekers en vluchtelingen. Wel is er momenteel een aantal GGZ-instellingen dat -via jaarlijkse productieafspraken met de VGZ- reeds op dit terrein actief is, dan wel initiatieven hiervoor ontplooit. Het gaat hierbij veelal om instellingen die zich al van oudsher op vergelijkbare of aanverwante problematiek richten, die een sterke betrokkenheid ervaren ten aanzien van de problematiek en doelgroep en die in dat kader zeer actief zijn in het verder ontwikkelen en uitbouwen van hun expertise. Voorbeelden hiervan zijn onder meer GGZ ’s Hertogenbosch en het Sinai Centrum.
3.3.3
Het landelijke specialistische aanbod
Een aantal functies binnen de hulpverlening aan asielzoekers en vluchtelingen is op landelijk niveau georganiseerd. Het landelijke specialistisch aanbod bestaat uit: 1. helpdesk in de vorm van een (telefonisch) steunpunt voor informatie, advies en consultatie; 2. preventie; 3. scholing en training van hulpverleners; 4. specialistisch ambulant behandelaanbod; 5. ontwikkeling en overdracht van specifieke methodieken die zijn afgestemd op de problematiek en (culturele) achtergronden van de doelgroep; 6. klinische diagnostiek en behandeling gericht op traumaverwerking en op onduidelijke, cultureel gekleurde psychiatrische beelden; 7. onderzoek naar (de effecten van) de hulpverlening aan asielzoekers en vluchtelingen. Er zijn twee landelijk toegelaten voorzieningen voor gespecialiseerde GGZ-behandeling van asielzoekers en vluchtelingen, te weten: De Vonk (onderdeel van Stichting Centrum ’45) en de afdeling Phoenix (onderdeel van De Gelderse Roos). Beide voorzieningen vervullen een ‘last resort’ functie voor asielzoekers en vluchtelingen die vanwege de ernst van de psychiatrische problematiek in de reguliere GGZ-voorzieningen niet afdoende kunnen worden gediagnosticeerd of behandeld. Beide instellingen werken nauw samen, deels ook om het behandelaanbod en de indicatiestelling op elkaar af te stemmen en om overlap in de aandachtsgebieden van beide instellingen zoveel mogelijk te voorkomen. Centrum ’45: De Vonk te Noordwijkerhout De Vonk is een toegelaten voorziening met 24 klinische plaatsen, 8 deeltijdplaatsen en een polikliniek gericht op de behandeling van ernstig getraumatiseerde vluchtelingen en asielzoekers (ouder dan 16 jaar). Het betreft een doelgroep die door traumatische gebeurtenissen zodanig uit evenwicht is geraakt dat specialistische behandeling noodzakelijk is. De psychiatrische en psychotherapeutische behandeling is gericht op het verwerken van of leren omgaan met de traumatische ervaringen (Centrum ’45, 2001). Evenals bij Phoenix wordt bij de behandeling rekening gehouden met de verwevenheid van culturele
Cbz/nr ut5211.doc
22
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
achtergronden en de aard van de problematiek. Naast een behandelfunctie heeft De Vonk functies op het terrein van consultatie en advies, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en kennisverspreiding. In de polikliniek vindt de intake plaats en wordt één van de behandelingsvormen geïndiceerd. Een poliklinische behandeling kan worden geïndiceerd na een eerste intake, dan wel aansluitend op een klinische opname of als vervolg op een deeltijdbehandeling. Ook de deeltijdbehandeling kan als vervolg op klinische zorg zijn geïndiceerd. De klinische behandeling vangt veelal aan met een oriënterende fase. Hierin wordt informatie verzameld die wordt gebruikt voor het opstellen van een individueel behandelplan. Een medisch onderzoek, waarbij met name wordt gelet op lichamelijk letsel als gevolg van martelingen, maakt deel uit van de oriëntatiefase. De duur van de deeltijdbehandeling varieert van 3 maanden tot een jaar. De klinische behandeling duurt gemiddeld 4 tot 6 maanden. De Gelderse Roos: Phoenix te Wolfheze Phoenix is een toegelaten voorziening met 32 klinische plaatsen (waarvan 9 gesloten plaatsen) en een polikliniek (intake, consulten/second opinion en beperkte nazorg) gericht op de behandeling van vluchtelingen en asielzoekers (ouder dan 16 jaar) met ernstige algemene psychiatrische problematiek . Tijdens de behandeling is er speciale aandacht voor de complexe verwevenheid van cultuur/ acculturatie, trauma en psychiatrische stoornissen, de specifieke vluchtelingenproblematiek en de vaak stressvolle psychosociale omstandigheden (De Gelderse Roos, 2000-2003). Naast deze behandelfunctie heeft Phoenix nog functies op het terrein van consultatie en advies, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en kennisverspreiding. Tijdens de eerste fase van de klinische behandeling (6-8 weken) ligt de nadruk op adequate observatie en cultuursensitieve psychiatrische diagnostiek. Ook vindt -indien aan de orde- uitgebreide systeemdiagnostiek plaats en worden de psychosociale context van de cliënt en zijn persoonlijkheidskenmerken in kaart gebracht. Hierna vindt tijdens de tweede fase een op de cliënt toegesneden behandeling plaats waarbij, afhankelijk van de problematiek, ook psychotherapie of systeemtherapie mogelijk is. Tot slot richt de behandeling zich in de derde fase op resocialisatie en acculturatie, teneinde de draad van het dagelijks leven zo goed mogelijk op te kunnen pakken. Na de klinische behandeling (tot maximaal 1 jaar) zal de cliënt -afhankelijk van de situatie- kortdurende nazorg vanuit Phoenix ontvangen of worden doorverwezen naar de ambulante voorziening van de verwijzende instantie c.q. naar de ambulante zorg in de regio waarin de cliënt woonachtig is. In incidentele gevallen, als de cliënt nog klinische vervolgbehandeling nodig heeft, zal het APZ uit de verantwoordelijke regio worden gevraagd de behandeling over te nemen. In dat kader wordt altijd een terugplaatsingsgarantie gevraagd (De Gelderse Roos).
Cbz/nr ut5211.doc
23
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
3.3.4
Overig GGZ-gerelateerd aanbod
Naast het hierboven beschreven GGZ-aanbod is er nog een drietal andere voorzieningen gericht op de 12 opvang van asielzoekers en vluchtelingen, te weten de AMOG, de ABRI en de RIBW . De COA beschikt over twee AMOG’s met een totale capaciteit van 24 plaatsen. Een AMOG richt zich op asielzoekers met onaangepast, grensoverschrijdend (en agressief) gedrag die op grond van dat gedrag niet te hanteren zijn binnen de centrale opvang en die (nog) niet in aanmerking komen voor psychiatrische behandeling. De AMOG is niet gericht op behandeling, maar biedt een kortdurende interventie en verblijf (circa 8 weken) gericht op observatie en probleeminventarisatie. Daarnaast geeft de AMOG advies over het te volgen traject voor de persoon in kwestie. Ruim 40 % van de asielzoekers krijgt een psychiatrische diagnose en bij 70 % van de asielzoekers speelt psychopathologie een rol. Tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de AMOG is de ABRI in Amsterdam, een maatschappelijke opvangvoorziening (resorterend onder de Stichting Volksbond). Tenslotte zijn er speciaal voor asielzoekers, op 6 plaatsen in Nederland, in totaal 48 RIBW-plaatsen beschikbaar.
3.4 Financiële aspecten
Jaarlijks is circa € 225,-- (ƒ 500,--) per asielzoeker beschikbaar voor geestelijke gezondheidszorg. In totaal wordt dus circa € 18 mln. (ƒ 40 mln.) aan GGZ uitgegeven. Het ‘asielzoekersdossier’ wordt bekostigd door het Ministerie van Justitie, zodat de uitgaven aan zorg niet in het Budgettair kader zorg (BKZ) zijn verdisconteerd. Circa 1% van het beschikbare budget wordt aangewend voor innovatie. Een adviescommissie van GGZN beoordeelt drie keer per jaar de door de instellingen ingediende innovatieve projecten (GGZN, 2001). Het (supra)regionaal zorgaanbod vormt vooralsnog geen structureel onderdeel van het zorgaanbod voor asielzoekers en vluchtelingen; in de zin dat er voor dit type zorg vooralsnog geen toelatingen in het kader van de WZV zijn verstrekt. Wel zijn er momenteel meerdere GGZ-instellingen die -via jaarlijkse productieafspraken met de VGZ- reeds op dit terrein actief zijn, dan wel initiatieven hiervoor ontplooien. De landelijk functionerende instellingen beschikken voor de (overwegend) klinische capaciteit wel over een toelating ex WZV. De regiocoördinatoren maken namens de VGZ productie-afspraken met de regionale aanbieders voor de asielzoekers. De productie-afspraken met de twee landelijke voorzieningen worden direct door de VGZ gemaakt. De afspraken zijn geoormerkt, omdat de financiering immers niet via de AWBZ maar via de ZRA verloopt. Bij het maken van productie-afspraken wordt rekening gehouden met regionale
12
Het aanbod van deze voorzieningen wordt in de rapportage niet nader uitgewerkt, omdat het voorzieningen betreft die buiten de werkingssfeer van de WZV vallen. Overigens is het RIBW-project voor asielzoekers recentelijk geëvalueerd door Hoeksma, Homans & Menting, organisatieadviseurs (2001).
Cbz/nr ut5211.doc
24
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
omstandigheden, de omvang van de doelgroep in een bepaalde regio, het zorgaanbod en de concentratie van GGZ-problematiek van de doelgroep in de regio (VGZ/GGZN, 1999). Voor de ambulante zorg aan asielzoekers zijn aparte tarieven van toepassing. Voor de ambulante zorg in de ‘last resort’ voorzieningen (Phoenix, De Vonk) gelden vanwege de aard van de problematiek hogere tarieven. De tarieven voor deeltijdbehandeling en klinische behandeling zijn gelijk aan de (sluit)tarieven voor de reguliere productie. GGZ-instellingen mogen de opbrengsten overigens behouden, zodat deze niet hoeven te worden verrekend met het reguliere (AWBZ-)budget. Als de productie afneemt (of lager uitvalt dan afgesproken), zullen de inkomsten dus recht evenredig dalen. Voor de instellingen die een toelating hebben voor asielzoekers/vluchtelingen (De Gelderse Roos, Centrum ’45) worden de opbrengsten wel ter dekking van het totaalbudget gebracht, omdat een vast bedrag per bezet bed/plaats (circa 40% van de gemiddelde kosten) in het budget is opgenomen. Deze instellingen lopen dus een kleiner financieel risico dan de instellingen zonder specifieke toelating. AMA’s die onder de verantwoordelijkheid van het COA vallen zijn ZRA-verzekerd en AMA’s die onder de verantwoordelijkheid van de Stichting De Opbouw vallen zijn collectief verzekerd via een ziektekostenregeling van de VGZ. Deze regeling komt overeen met het ziekenfonds en/of de AWBZ. Gegevens over de GGZ-zorg aan vluchtelingen (personen van wie de asielaanvraag is gehonoreerd) zijn niet voorhanden. Vluchtelingen zijn verzekerd via ziekenfonds en AWBZ, zodat geen aparte productie-afspraken worden gemaakt. Daarnaast wordt door de instellingen niet exact bijgehouden wie vluchteling is en wie niet.
Cbz/nr ut5211.doc
25
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
4.
PSYCHISCHE PROBLEMATIEK, ZORGGEBRUIK EN ZORGBEHOEFTE
Naar de gezondheidssituatie van asielzoekers en vluchtelingen is tot nu toe geen kwantitatief, epidemiologisch onderzoek verricht. Dergelijk onderzoek stuit op het probleem dat asielzoekers en vluchtelingen niet als zodanig worden geregistreerd in de hulpverlening (RIVM, 1997; RVZ, 2000). Voor zover er onderzoek is gedaan, betreft het met name kleinschalig kwalitatief onderzoek en onderzoek naar indicatoren van de gezondheidstoestand (gezondheidsklachten, ervaren gezondheid, psychische, sociale problematiek e.d.). Gegevens over de (omvang en aard van de) zorgvraag, het zorggebruik en de behoefte aan psychiatrische zorg van minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen zijn dus niet of nauwelijks voorhanden, niet (altijd) representatief, soms onvolledig en verouderd. Ondanks deze beperkingen zal in het nu volgende hoofdstuk, aan de hand van het beschikbare gegevensmateriaal (inclusief mondelinge bronnen), een indicatie worden gegeven van de omvang, aard en differentiatie van de zorgvraag en de te verwachten toekomstige ontwikkelingen daarin. Op basis daarvan zal een (voorlopige) raming worden opgesteld van de totale capaciteitsbehoefte. Hierbij zal ook het aspect van de wenselijke spreiding worden belicht. Speciale aandacht zal worden besteed aan de in de brief van de Minister genoemde onderwerpen, zoals de planmatige inkadering, de positionering binnen het totale zorgaanbod voor de doelgroep en de positie van de AMA’s. Gelet op het voorgaande zal de beantwoording van de vraagstelling van de uitvoeringstoets vooral kwalitatief en signalerend van aard zijn.
4.1 Psychische problematiek
Over het algemeen blijkt dat asielzoekers in vergelijking met vluchtelingen, meer psychosomatische, psychische en sociale klachten vertonen (Hondius & van Willigen, 1992). Apathie, frustratie, onzekerheid en wanhoop lijken specifieke klachten van asielzoekers, terwijl vluchtelingen relatief vaker te kampen hebben met klachten die samenhangen met sociaal isolement (Mosterd, 1996). Psychische klachten van volwassenen zijn vooral slaapproblemen, angst, spanningsklachten en depressieve gevoelens. Ook wordt melding gemaakt van heimwee, nervositeit, geheugen- en concentratiestoornissen, emotionele labiliteit, paniekstoornissen, paranoïde gedachten, verlies van zelfwaardering en vertrouwen en symptomen van herbeleving (Hondius & van Willigen, 1992; Meis, 1995; Mosterd, 1996). Uit dit onderzoek blijkt dat bij 6 tot 11 procent van de onderzochten de diagnose posttraumatische stress-stoornis (als gevolg van meerdere vormen van repressief geweld, gevangenschap en martelingen) van toepassing is. Hierbij werd tevens geconcludeerd dat niet zozeer de aard, als wel de veelheid en diversiteit van de klachten deze groep onderscheidt van andere asielzoekers en vluchtelingen. In vergelijking met Nederlandse leeftijdsgenootjes vertonen kinderen van asielzoekers en vluchtelingen meer psychosociale klachten. Kinderen lijden relatief vaak aan regressief gedrag, angsten, somberheid, nervositeit en problematisch sociaal gedrag (Mooren et al., Mosterd, 1996). Met name AMA’s lopen een zeer hoog risico om psychiatrische stoornissen te ontwikkelen (Psy, 2001; Bean, 2000). Zowel in vergelijking met hun Nederlandse leeftijdsgenoten, als in vergelijking met andere
Cbz/nr ut5211.doc
26
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
e
e
jongere migranten (1 en 2 generatie) en andere vluchtelingen, blijken AMA’s significant hoger te scoren als het gaat om zelfmoord-gedachten, nachtmerries, posttraumatische stressreacties, e.d. Opvallend is verder dat verdriet en ontreddering zich bij AMA’s vooral naar binnen keren. Ze hebben veel last van concentratieproblemen, teruggetrokken gedrag, somatische klachten, angst en depressies.
4.1.1
Achtergronden en determinanten van psychische problematiek
De gezondheidsverschillen tussen asielzoekers en vluchtelingen enerzijds en overige Nederlandse ingezetenen anderzijds, zijn toe te schrijven aan verschillende, elkaar beïnvloedende, factoren. Vanwege de specifieke voorgeschiedenis, hun bijzondere status en de opvang in Nederland, onderscheiden asielzoekers en vluchtelingen zich van andere migranten in Nederland (RIVM, 1997). Specifiek voor asielzoekers en vluchtelingen zijn van invloed: ingrijpende ervaringen zoals het ondergaan van geweld (voor en tijdens de vlucht) en factoren in het proces van verwerking van deze ervaringen (zoals ervaren hulpeloosheid, biografische kenmerken (bijvoorbeeld opleidingsniveau), persoonlijke kenmerken (‘coping’stijl), e.d.); het gedwongen karakter van de migratie, de bezorgdheid om achtergebleven familie en vrienden en het voortdurende geweld in het land van herkomst; de aard van opvang en huisvesting in Nederland. Te denken valt aan de mentale belasting (onzekerheid, angst) als gevolg van de vaak langdurende asielprocedure, het gebrek aan privacy in opvangcentra, de afhankelijkheid van en afnemende gastvrijheid in het land van opvang, de demoraliserende werking van de gedwongen inactiviteit en de (langdurige) onderbenutting van capaciteiten (marginale maatschappelijke positie) gedurende het verblijf in Nederland (bijvoorbeeld omdat men niet op het eigen niveau kan studeren of werken); het ontbreken van sociale steun en sociale netwerken; gevoelens van ontheemding, problemen met acculturatie en integratie. Specifiek voor AMA’s geldt daarnaast dat zij de steun en het sociaal-culturele referentiekader van een gezin of van andere sociale verbanden moeten missen. De meesten van hen zijn (half) wees, hebben één of zelfs beide ouders door geweld verloren en/of zijn zelf direct slachtoffer van geweld. Ook de ontwikkelingsfase waarin deze jongeren zich bevinden, brengt een verhoogde kans op psychosociale problemen met zich mee (RIVM, 1997; Psy, 2001). Verlies is de rode draad in het leven van asielzoekers en vluchtelingen. Het gaat zowel om verlies van verwanten, van huis en haard, van maatschappelijke positie, alsook om verlies van basiszekerheden, ondersteunende sociale systemen, van culturele continuïteit en betekenis en verlies van zinvolle participatie in een gemeenschap (GGZN, 1999). Met name mensen met geweldservaringen zijn vaak hun ‘core beliefs’ (kernovertuigingen) kwijtgeraakt. Oftewel, hun gevoel van vertrouwen in anderen en zichzelf, de overtuiging dat de wereld rechtvaardig is en dat er zekerheden zijn (Versie, 2000). De komst naar Nederland betekent voor asielzoekers en vluchtelingen een opeenstapeling van verstoringen in de normale continuïteit van het leven, hetgeen van grote invloed is op de ervaren gezondheid (Hondius & van Willigen, 1992) en een grote belasting kan vormen voor hun psychische gezondheid. Doorgaans is er sprake van ‘normale reacties’ op ‘abnormale omstandigheden’ en beschikken asielzoekers en vluchtelingen over krachtige ‘coping’mechanismen en overlevingsstrategieën om weer enigszins balans te vinden in hun bestaan.
Cbz/nr ut5211.doc
27
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Gezien de geschetste situatie waarin asielzoekers en vluchtelingen verkeren, is het vrijwel onvermijdelijk dat zij kampen met psychische problemen. In een aantal gevallen is de psychische belasting zelfs dusdanig dat professionele GGZ-zorg noodzakelijk is (GGZN, 1999; Psy, 2001).
4.2 Zorggebruik en zorgbehoefte De (beperkt) beschikbare gegevens over het zorggebruik van asielzoekers en vluchtelingen vormen slechts tot op zekere hoogte een indicatie voor de behoefte aan zorg. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de vraag naar curatieve gezondheidszorg van asielzoekers en vluchtelingen groter is dan die van andere bevolkingsgroepen (RIVM, 1997). Dit geldt met name voor de eerstelijnszorg, zoals geboden door huisartsen en de medische teams in de opvangcentra. Globaal genomen is de vraag naar eerstelijnszorg anderhalf tot twee maal zo groot als die van andere groepen. De vraag naar specialistische (tweedelijns)zorg daarentegen, is bijna twee maal zo laag. Onderzoeksgegevens duiden op een onderbenutting van andere gezondheidszorgvoorzieningen, waaronder preventieve voorzieningen en voorzieningen voor geestelijke gezondheidszorg. Veel genoemde oorzaken zijn onbekendheid met de Nederlandse voorzieningen, gebrek aan openheid of wederzijds vertrouwen, communicatieproblemen als gevolg van taal- en cultuurverschillen en met cultuur verbonden verschillen in klachtpresentatie en verklaringsmodellen van ziekte en gezondheid (RIVM, 1997). Overigens verschillen asielzoekers en vluchtelingen hierin niet of nauwelijks van andere migranten in Nederland (RVZ, 2000). Specifiek voor de GGZ blijkt dat ook hier weinig cijfermatige gegevens beschikbaar zijn omtrent de omvang van de doelgroep minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen (en hun onderlinge verhouding), de aard van de problematiek (incidentie, prevalentie, e.d.), de zorgbehoefte, het zorggebruik (welk type zorg en in welke mate), de aanwezigheid van wachtlijsten en gegevens over hoe de verwijzing naar de GGZ verloopt. Het opzetten van een (landelijk) uniform registratiesysteem is nog onderwerp van discussie en kan in de toekomst wellicht uitsluitsel bieden.
4.2.1
Behoefte in relatie tot het (huidige) GGZ-aanbod
Uit de gevoerde gesprekken over de behoefte aan zorg in relatie tot het (huidige) GGZ-aanbod, komt het volgende beeld naar voren. Het in hoofdstuk 3 beschreven convenant VGZ-GGZN en de daaruit voortgevloeide zorgpiramide vormen een belangrijke stimulans om de GGZ-zorg aan asielzoekers (en vluchtelingen) goed op te zetten en verder uit te breiden. Het GGZ-aanbod voor volwassen asielzoekers en vluchtelingen In de meeste regio’s is het beschreven (overwegend ambulante en poliklinische) basisaanbod min of meer beschikbaar. De zorginhoudelijke invulling van dit aanbod, de organisatie van de zorg en de onderlinge samenwerking (afstemming, taakafbakening, e.d.) met andere actoren in het veld zijn nog volop in ontwikkeling en moeten zich nog verder uitkristalliseren. Ondanks dat zijn er geen expliciete signalen dat dit basisaanbod ontoereikend zou zijn. Voorzover er sprake is van wachtlijsten, wordt dit niet zozeer veroorzaakt door een gebrek aan financiële middelen c.q. capaciteit, maar naar het lijkt vooral door een gebrek aan deskundig personeel.
Cbz/nr ut5211.doc
28
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Ook wat betreft het (overwegend klinisch aangeboden) landelijke specialistische aanbod blijkt dat dit toereikend is om te kunnen voorzien in de behoefte aan specialistische zorg. Door de betreffende instellingen wordt dit ook onderkend. Er worden geen capaciteitstekorten of wachtlijsten gemeld. Met andere woorden, het zorgaanbod aan ‘de basis’ en ‘de top’ van de zorgpiramide is van voldoende omvang om te kunnen voorzien in de huidige zorgvragen. Ten aanzien van het (supra)regionale aanbod ligt dit beeld enigszins genuanceerder. Uit de gevoerde gesprekken blijkt dat er, ter aanvulling van het specialistische circuit op supraregionaal niveau behoefte bestaat aan een specialistische ‘tussenvoorziening’ (in de vorm van specialistische deeltijdbehandeling en poliklinische- en/of ambulante zorg). Voor een deel van de asielzoekers en vluchtelingen ontstijgt de zorgvraag de mogelijkheden van het basisaanbod, maar voert het te ver om over te gaan tot klinische opname en behandeling in één van de landelijke voorzieningen. Met de toevoeging van een voorziening voor specialistische deeltijdbehandeling, poliklinische en/of ambulante zorg op supraregionaal niveau krijgt de zorgpiramide een logische opbouw en kan basisaanbod-overstijgende psychiatrische problematiek beter worden opgevangen. Te denken valt aan post-traumatische stress-stoornissen en problematiek waarbij aandacht nodig is voor de verwevenheid van psychiatrische stoornissen en factoren die te maken hebben met acculturatie in de Nederlandse samenleving, de specifieke vluchtelingenproblematiek en de psychosociale omstandigheden waarin vluchtelingen en asielzoekers zich bevinden. Wat hierbij ook een rol speelt is dat een dergelijk zorgaanbod voor asielzoekers en vluchtelingen geen structureel onderdeel uitmaakt van het aanbod van instellingen, in de zin dat er voor dit aanbod (met uitzondering van de twee landelijke voorzieningen) vooralsnog geen specifieke toelatingen ex WZV worden verstrekt. De aard en omvang van het aanbod worden jaarlijks via productieafspraken met het VGZ vastgesteld. Voor het basisaanbod stuit dit in principe niet op problemen. Met name voor het (supra)regionale aanbod echter, wordt het -vanwege het aanvullende en specialistische karakter- van belang geacht dat dit aanbod een meer structureel karakter krijgt. Instellingen krijgen op deze manier meer mogelijkheden om zich verder te specialiseren en het aanbod verder te ontwikkelen. Dit is van belang voor de continuïteit van zorg, de onderlinge samenhang van het aanbod en het efficiënt kunnen inzetten van de aanwezige deskundigheid. Met het realiseren van een dergelijk supraregionaal aanbod (in de vorm zoals hierboven genoemd) kan naar verwachting een belangrijk deel van de (basisaanbodoverstijgende) problematiek worden opgevangen, zodat escalatie van de problematiek en klinische behandeling zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Tenslotte wordt opgemerkt dat er onvoldoende zicht is op de aanwezigheid van knelpunten rond de opvang van de doelgroep binnen specifieke circuits, zoals bijvoorbeeld de forensische psychiatrie of de verslavingszorg. Het is dus niet duidelijk of hier aanvullende en specifieke maatregelen noodzakelijk zijn. Het GGZ-aanbod voor AMA’s Op basis van zowel mondelinge als schriftelijke bronnen kan worden geconstateerd dat het zorgnetwerk voor deze specifieke groep nog lang niet overal aanwezig is. De hulpverlening die verspreid over het land wordt gegeven, vertoont nauwelijks enige samenhang en is zeer verschillend van aard (Psy, 2001). De jeugd GGZ is ook nog niet voldoende uitgerust om de problematiek aan te kunnen pakken. Dit is deels te wijten aan het gebrek aan deskundig personeel, deels aan het feit dat er nog weinig onderzoek is gedaan naar AMA’s en zo mogelijk nog minder bekend is over de meest effectieve behandeling van
Cbz/nr ut5211.doc
29
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
deze jongeren. Een complicerende factor is bovendien, dat er nog veel onzekerheid heerst over de (praktische) gevolgen van het gewijzigde AMA-beleid voor de zorg en opvang van AMA’s. De gevoerde gesprekken bevestigen het beeld dat met name de groep AMA’s een steeds grotere risicogroep vormt als het gaat om het ontwikkelen van psychosociale en psychiatrische problematiek. Het realiseren van een landelijke voorziening voor gespecialiseerde behandeling en opname van AMA’s wordt door velen beschouwd als een goede impuls voor de verdere ontwikkeling van expertise op dit terrein.
4.2.2
Toekomstige ontwikkelingen
Op grond van de beschikbare gegevens is het moeilijk uitspraken te doen over trends en toekomstige ontwikkelingen in de GGZ-problematiek van minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen. Aan de hand van de huidige situatie, signalen en verwachtingen van betrokkenen uit het veld, is wel een aantal algemene uitspraken te doen. Naarmate de huidige populatie asielzoekers en vluchtelingen langer in Nederland verblijft, is het denkbaar dat veroudering de gezondheidssituatie zal gaan beïnvloeden. Anders dan bij migranten vormt een mogelijk extra gezondheidsrisico, het veelal ontbreken van een reëel remigratieperspectief (RIVM, 1997). Daarnaast zal moeten blijken in hoeverre eventuele late gevolgen van geweldservaringen de gezondheidstoestand van deze groep zullen beïnvloeden. Zoals opgemerkt, wordt de gezondheidstoestand van asielzoekers en vluchtelingen in sterke mate bepaald door de sociaal-maatschappelijke situatie waarin zij verkeren en de mogelijkheden tot integratie en participatie. Dit is in belangrijke mate afhankelijk van het gevoerde overheidsbeleid omtrent de toelating en opvang van minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen. Waarschijnlijk zal de groep asielzoekers en vluchtelingen, door verscherping van de toelatingscriteria, in absolute zin afnemen, wat ook blijkt uit de instroomprognoses voor dit jaar. Anderzijds is het denkbaar dat als gevolg van de verscherpte toelatingscriteria, er verhoudingsgewijs meer mensen om humanitaire redenen asiel aanvragen. Dit zou kunnen betekenen dat er een verschuiving plaatsvindt binnen de populatie asielzoekers en vluchtelingen naar meer zorgbehoeftige categorieën (meer psychische problematiek en meer (zeer) jonge kinderen). Daarnaast is de verwachting dat als gevolg van het restrictievere toelatingsbeleid, het aantal uitgeprocedeerde asielzoekers dat in de illegaliteit verdwijnt, verder zal toenemen. Verondersteld wordt dat een belangrijk deel van hen een beroep zal doen op de geestelijke gezondheidszorg, zoals nu reeds het geval is.
4.3 Raming van capaciteitsbehoefte, wenselijke spreiding en planmatige inkadering De in paragraaf 4.2 beschreven ingeschatte (toekomstige) behoefte aan GGZ-zorg voor minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen resulteert in de nu volgende (voorlopige) raming van de capaciteitsbehoefte, de wenselijk geachte spreiding en de planmatige inkadering van dit aanbod.
4.3.1
Het supraregionaal (specialistisch) aanbod voor volwassen asielzoekers en vluchtelingen
Gelet op de gesignaleerde behoefte om op structurele wijze invulling geven aan een supraregionaal en specialistisch zorgaanbod, wordt het wenselijk geacht dat hiervoor, gespreid over heel Nederland, via de
Cbz/nr ut5211.doc
30
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
WZV-procedure voorzieningen worden gerealiseerd. Een ideaal spreidingsmodel zou zijn dat in elke (GGD-MOA) regio een supraregionaal specialistisch aanbod wordt gerealiseerd, wat zou neerkomen op in totaal 7 voorzieningen. Vanwege de gesignaleerde onzekerheden omtrent de (toekomstige) zorgbehoefte, de omvang van de doelgroep en de (aard van de) problematiek, lijkt dit vooralsnog niet nodig. Om deze reden wordt geadviseerd om te beginnen met het realiseren van (in totaal) 3 tot 4 supraregionale specialistische voorzieningen. Dit aantal zou -ook volgens de betrokkenen uit het veldvoorlopig voldoende moeten zijn om in de behoefte aan dit type zorg te voorzien. De omvang van een supraregionale specialistische voorziening wordt, op basis van zorginhoudelijke en exploitatietechnische argumenten, gesteld op minimaal 16 deeltijdplaatsen (exclusief poliklinische- en/of ambulante functies). In totaal komt dit neer op circa 48 tot 64 deeltijdplaatsen, gespreid over heel Nederland. Geadviseerd wordt om hierbij de volgende planmatige uitgangspunten te hanteren: 1. de voorziening omvat faciliteiten voor deeltijdbehandeling en poliklinische- en/of ambulante zorg en sluit qua inhoud aan bij de uitgangspunten zoals geformuleerd in de zorgpiramide (paragraaf 3.3.2); 2. de voorziening fungeert als aanvulling op het basisaanbod en heeft een specialistisch karakter; 3. de voorziening is afgestemd op het basis-, landelijke- en overige supraregionale zorgaanbod voor de doelgroep en komt tot stand in nauw overleg met de regionale GGZ-samenwerkingsverbanden en de overige zorgpartners in de betreffende regio’s; 4. vanwege het supraregionale karakter, moet de voorziening goed bereikbaar zijn; 5. de (schaalgrootte van de) voorziening (minimaal 16 deeltijdplaatsen, poliklinische- en/of ambulante zorg) moet gebaseerd zijn op een goed onderbouwde inschatting van de supraregionale behoefte (wachtlijstgegevens e.d.); 6. gelet op de relatief beperkte schaalgrootte, moet de voorziening worden aangehaakt bij een bestaande instelling, zodat gebruik kan worden gemaakt van de daar aanwezige voorzieningen. Bij voorkeur wordt aangesloten bij een Regionaal GGZ Centrum (RGC); 7. ten behoeve van de continuïteit van zorg en het optimaal benutten van de beschikbare specifieke deskundigheid, ligt het voor de hand dat de voorziening wordt aangehaakt bij instellingen die reeds het basisaanbod voor de doelgroep verzorgen, dan wel instellingen die reeds actief zijn in het ontwikkelen van basisaanbod-overstijgende zorg; 8. groot belang wordt gehecht aan inspanningen op het terrein van onderzoek naar de zorgbehoefte van de doelgroep (het in beeld brengen van de aard van problematiek, omvang van de doelgroep, het zorggebruik, de benodigde behandelvormen, het aantal verwijzingen, e.d.) en aan onderzoek waarin het functioneren van de voorziening wordt geëvalueerd.
4.3.2
Het aanbod voor AMA’s
Gelet op de gesignaleerde lancunes binnen de GGZ-zorg voor AMA’s, de ingeschatte omvang en ernst van de problematiek, wordt het wenselijk geacht dat er voor deze specifieke doelgroep een landelijke (bovennormatieve) specialistische voorziening ex WZV wordt gerealiseerd. Een dergelijke voorziening moet weliswaar beschouwd worden als aanvullend op de basiszorg voor AMA’s, maar kan tegelijkertijd een belangrijke impuls geven aan de verdere ontwikkeling van het basisaanbod. De omvang van een landelijke specialistische voorziening voor AMA’s wordt, op basis van zorginhoudelijke en exploitatietechnische argumenten, gesteld op minimaal 26 plaatsen (exclusief
Cbz/nr ut5211.doc
31
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
poliklinische- en/of ambulante functies): 14 klinische plaatsen (waarvan 6 gesloten) en 12 deeltijdplaatsen. Geadviseerd wordt om hierbij de volgende planmatige uitgangspunten te hanteren: 1. de voorziening omvat faciliteiten voor klinische- en deeltijdbehandeling en poliklinische- en/of ambulante zorg (inclusief outreachende zorg, consultatie en advies) en sluit qua inhoud aan bij de uitgangspunten zoals geformuleerd in de zorgpiramide (paragraaf 3.3.3); 2. de voorziening fungeert als aanvulling op en ter ondersteuning van het basisaanbod en heeft een landelijk specialistisch karakter; 3. de voorziening is afgestemd op het (jeugd)zorgaanbod voor de doelgroep en komt tot stand in nauw overleg met de regionale GGZ-samenwerkingsverbanden en de overige zorgpartners; 4. vanwege het landelijke karakter, moet de voorziening goed bereikbaar zijn; 5. de (schaalgrootte van de) voorziening (minimaal 26 plaatsen, poliklinische- en/of ambulante zorg; inclusief outreachende zorg, consultatie en advies) moet gebaseerd zijn op een goed onderbouwde inschatting van de landelijke behoefte; 6. gelet op de relatief beperkte schaalgrootte, moet de voorziening worden aangehaakt bij een bestaande instelling (bij voorkeur bij een instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie), zodat gebruik kan worden gemaakt van de daar aanwezige voorzieningen; 7. ten behoeve van de continuïteit van zorg en het optimaal benutten van de beschikbare specifieke deskundigheid, ligt het voor de hand dat de voorziening wordt aangehaakt bij instellingen die reeds een zorgaanbod voor de doelgroep aanbieden, dan wel actief zijn in het ontwikkelen van basisaanbod-overstijgende zorg; 8. groot belang wordt gehecht aan inspanningen op het terrein van onderzoek naar de zorgbehoefte van de doelgroep (het in beeld brengen van de aard van problematiek, omvang van de doelgroep, het zorggebruik, de benodigde behandelvormen, het aantal verwijzingen, e.d.) en aan onderzoek waarin het functioneren van de voorziening wordt geëvalueerd. In algemene zin wordt daarnaast -gelet op de bovengenoemde onzekerheden- gepleit voor een zorgaanbod dat voldoende flexibel is om op wisselende zorgvragen in te kunnen spelen. Om deze reden wordt geadviseerd om aan instellingen die een supraregionaal zorgaanbod voor volwassenen, of een landelijk zorgaanbod voor AMA’s (willen) realiseren en die hier op basis van de genoemde planmatige uitgangspunten voor in aanmerking komen, in eerste instantie voor de duur van 4 jaar een toelating te verstrekken. Tevens wordt aanbevolen om aan deze voorzieningen een bovennormatieve status te verbinden. In overweging wordt gegeven om de continuering van de voorzieningen, te laten afhangen van de resultaten van een uit te voeren evaluatieonderzoek.
4.4 Conclusie
Met name via mondelinge bronnen is gebleken dat het basisaanbod en het landelijk specialistisch aanbod voor volwassen asielzoekers en vluchtelingen toereikend en van voldoende omvang is om te kunnen voorzien in de huidige behoefte. Op supraregionaal niveau daarentegen is er behoefte aan het realiseren van een structureel ingebed (basisaanbod-overstijgend) zorgaanbod, in de vorm van een specialistische ‘tussenvoorziening’ met
Cbz/nr ut5211.doc
32
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
faciliteiten voor deeltijdbehandeling en poliklinische- en/of ambulante zorg. Vanwege de geschetste onzekerheden (omtrent de zorgbehoefte, de (aard van de) problematiek, e.d.) wordt geadviseerd om vooralsnog te beginnen met het realiseren van (in totaal) 3 tot 4 supraregionale specialistische (bovennormatieve) voorzieningen, met een minimale omvang van 16 deeltijdplaatsen per voorziening (alsmede poliklinische en/of ambulante voorzieningen). Dit aantal (met in totaal 48 tot 64 plaatsen) zou voorlopig voldoende moeten zijn om in de behoefte aan dit type zorg te voorzien. Specifiek voor de AMA’s geldt dat er sterke signalen zijn dat de psychische en psychiatrische problematiek en zorgbehoefte van AMA’s dusdanig groot zijn, dat aanvullende inspanningen vanuit de GGZ noodzakelijk zijn. Het basisaanbod voor deze groep is nog lang niet overal aanwezig, vertoont nauwelijks samenhang en is zeer verschillend van aard. Tevens is geconstateerd dat de zorg voor deze groep een sterke impuls nodig heeft (ontwikkelen van expertise op dit terrein, onderzoek, ondersteuning van de basiszorg onder meer in de vorm van outreachende zorg, consultatie en advies, e.d.). Geadviseerd wordt om een landelijke specialistische (bovennormatieve) voorziening te realiseren, met een minimale omvang van 26 plaatsen (alsmede poliklinische en/of ambulante voorzieningen). Om op fluctuaties in de omvang en aard van de zorgbehoefte in te kunnen spelen, wordt daarnaast gepleit voor een flexibel zorgaanbod. Geadviseerd wordt om aan instellingen die een supraregionaal zorgaanbod voor volwassenen of een landelijk zorgaanbod voor AMA’s (willen) realiseren en die hier, op basis van een aantal planmatige uitgangspunten, voor in aanmerking komen, in eerste instantie voor de duur van 4 jaar een toelating te verstrekken. De besluitvorming over de continuering van de voorzieningen zal bij voorkeur afhankelijk worden gesteld van een uit te voeren evaluatieonderzoek.
Cbz/nr ut5211.doc
33
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
5.
BOUWKUNDIGE ASPECTEN
In de huidige beoordelingspraktijk van huisvesting voor GGZ-voorzieningen ex WZV wordt gebruik gemaakt van beoordelingskaders zoals bouwmaatstaven en referenties van reeds gerealiseerde voorzieningen. Hierbij wordt voor de huisvestingsvormen in hoofdlijnen onderscheid gemaakt tussen klinische woonvoorzieningen, voorzieningen voor klinische- en deeltijdbehandeling, voorzieningen voor poliklinische verrichtingen en voorzieningen voor ambulante zorg. Daarnaast is onderscheid gemaakt in volwassenen- en ouderenzorg enerzijds en zorg aan kinderen en jeugdigen anderzijds. Binnen de huisvestingsvormen zijn onderverdelingen gemaakt in specifieke zorgfuncties. Daar waar nodig is afstemming gerealiseerd met de andere sectoren in de zorg. Voor verschillende specialistische zorgfuncties zijn bovendien aangepaste referentiekaders beschikbaar. Op verzoek van de Minister is onderzocht welke bouwkundige maatvoering te hanteren is voor de huisvesting van GGZ-voorzieningen ten behoeve van asielzoekers en vluchtelingen. Hierbij is onder meer aan de hand van beoordelingen van bestaande voorzieningen en inventarisaties van gebruikerswensen beoordeeld of en in hoeverre de huisvesting aan de hand van de bestaande kaders is vorm te geven.
5.1 Beschouwing van reeds gerealiseerde voorzieningen De bestaande landelijke voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen De Vonk in Noordwijkerhout en Phoenix in Wolfheze zijn in hoofdzaak gericht op klinische behandeling. De Vonk heeft tevens deeltijdplaatsen, Phoenix kent een bescheiden polikliniek. Centrum ’45: De Vonk De voorziening De Vonk in Noordwijkerhout heeft een capaciteit van 24 klinische plaatsen en 8 deeltijdplaatsen. Er is een polikliniek aanwezig. De voorziening is met openbaar vervoer matig bereikbaar. De huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (bouwjaar 1917) waarin huiskamers en ruimtes voor behandelaars, staf en therapeuten zijn ondergebracht en twee vleugels uit 1979 en 1994 voor woonafdelingen, spreekwerkkamers en therapieruimtes. De klinische plaatsen zijn gehuisvest in eenpersoonskamers. De afdelingen zijn niet gescheiden in groepen en hebben een open milieu. De voorziening beschikt over grote ruimtes voor psychomotore therapie (pmt), creatieve therapie en recreatie en ontmoeting, alsmede dagverblijfsruimtes voor de deeltijdbehandeling. De woonarealen en de ruimtes voor therapie en behandeling komen in functionele en kwantitatieve zin redelijk overeen met wat in de recente beoordelingspraktijk is aangehouden bij de beoordeling van plannen voor woon- en therapievoorzieningen in de geestelijke gezondheidszorg. De Gelderse Roos: Phoenix Op de hoofdlocatie van De Gelderse Roos in Wolfheze is de voorziening Phoenix met 32 klinische plaatsen en een kleine polikliniek operationeel. Phoenix is met openbaar vervoer redelijk bereikbaar. De voorziening is gehuisvest in speciaal voor de functie gerealiseerde nieuwbouw. Deze bestaat uit twee woonvleugels aan weerszijden van een vleugel met overwegend werkruimtes voor personeel. Er is een
Cbz/nr ut5211.doc
34
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
open afdeling met twee groepen en een gesloten/besloten afdeling met twee groepen gerealiseerd. De laatste afdeling beschikt over een separeerunit met twee kamers. Alle plaatsen zijn gehuisvest in eenpersoonskamers of kamers die opdeelbaar zijn in eenpersoonskamers. In de gesloten groep zijn een gebedsruimte, een multifunctionele ruimte en een ruimte voor creatieve activiteiten gerealiseerd. Voor therapie en behandeling wordt in ruime mate gebruik gemaakt van reeds aanwezige voorzieningen op de hoofdlocatie van De Gelderse Roos, waaronder een zwembad, een pmt-zaal en ruimtes voor creatieve therapie. De opzet van de nieuwbouw voor Phoenix komt overeen met wat gebruikelijk is voor woonvoorzieningen in de geestelijke gezondheidszorg.
5.2 Omschrijving van de huisvestingsbehoefte 5.2.1
Functionaliteit
Aan de geestelijke gezondheidszorg voor asielzoekers en vluchtelingen blijkt in grote lijnen gestalte te kunnen worden gegeven in voorzieningen die qua functionaliteit sterk overeenkomen met reguliere GGZ-voorzieningen. Ook bij nadere beschouwing zijn er geen significante verschillen met wat wordt aangetroffen in de reguliere zorg. De huisvesting van een gegeven voorziening hangt samen met de wijze waarop de zorg wordt aangeboden en kan daarom op detailniveau verschillen van de huisvesting van een andere voorziening. De bovengenoemde kaders bieden echter voldoende ruimte voor enige differentiatie. Basisaanbod Voor zover de zorg aan asielzoekers en vluchtelingen geïntegreerd is in het reguliere aanbod (zie het model van de zorgpiramide, paragraaf 3.3), kan de bestaande huisvesting worden gebruikt. Waar nodig kan uitbreiding worden gerealiseerd die aan de voor de (reguliere) GGZ geldende beoordelingskaders voor klinische, poliklinische en ambulante voorzieningen kan worden getoetst. Landelijk en (supra)regionaal aanbod Voor de overige zorgvormen die in de zorgpiramide zijn omschreven, is het aanbod specifiek en losgekoppeld van de reguliere zorg. In die gevallen zullen de te realiseren voorzieningen echter eveneens aan de maatstaven kunnen worden getoetst. Het ligt in de rede om voor klinische afdelingen uit te gaan van zelfstandige, van overige voorzieningen gescheiden huisvesting. Vermenging van de doelgroep met overige populaties wordt door betrokkenen veelal als ongewenst ervaren. Vanwege de relatief bescheiden schaal ervan zouden deze klinische afdelingen moeten worden gesitueerd in de nabijheid van reeds aanwezige voorzieningen voor therapie en zorg. Om redenen van bereikbaarheid en omdat de zorg een kortdurend karakter kent, heeft aansluiting van de voorziening bij een bestaand regionaal GGZ-centrum (RGC) de voorkeur. Op deze wijze is eveneens medegebruik van ruimtes voor onder meer therapie en behandeling mogelijk. Ongewenste vermenging van cliënten met ‘reguliere’ cliëntengroepen bij gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen is voldoende tegen te gaan door adequate inroostering. De bereikbaarheid van met name poliklinische en deeltijdvoorzieningen ten behoeve van landelijke en (supra)regionale functies behoeft speciale aandacht, daar de doelgroep in het algemeen zal zijn
Cbz/nr ut5211.doc
35
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
aangewezen op het gebruik van openbaar vervoer. Ook hier heeft het aansluiten bij een RGC de voorkeur. De aansluiting op een RGC biedt naast functionaliteit een zekere, gewenste mate van flexibiliteit, zodat het huisvestingsaanbod adequaat op de veranderende zorgvraag kan worden afgestemd. Landelijk aanbod voor kinderen en jeugdigen In hoofdstuk 4 is reeds gememoreerd dat behoefte bestaat aan een landelijke voorziening voor kinderen jeugdpsychiatrie (KJP) ten behoeve van alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s). Een dergelijke voorziening zal een behandelaanbod kennen dat vergelijkbaar is met de reeds bestaande landelijke voorzieningen voor volwassenen. Een op te richten voorziening voor AMA’s zal qua functionaliteit moeten voldoen aan wat voor genoemd behandelaanbod in de reguliere kinder- en jeugdpsychiatrie gebruikelijk is. Omdat de capaciteit van een landelijke voorziening voor AMA’s beperkt zal zijn, is aansluiting bij een bestaande KJP-kliniek gewenst, zodat medegebruik kan worden gemaakt van ruimtes voor onder meer therapie en behandeling.
5.2.2
Ruimtebehoefte
Uit de inventarisatie ten behoeve van de uitvoeringstoets blijkt niet dat de ruimtebehoefte van de voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen afwijkt van wat voor de reguliere GGZ-voorzieningen gebruikelijk is. Er is in de zorg voor asielzoekers en vluchtelingen in enkele gevallen wel sprake van specifieke factoren, zoals de aanwezigheid van tolken bij therapie en behandeling. De ruimtebehoefte als gevolg van deze factoren blijkt echter binnen de voor reguliere zorg normatief toegestane kaders te kunnen worden gerealiseerd. Voor de bepaling van de toegestane bruto vloeroppervlakte kunnen de bestaande referentiekaders voor ambulante zorg en poliklinische en deeltijdbehandeling als uitgangspunt worden genomen. Omdat de klinische behandeling veelal een kortdurend karakter heeft, kan voor de ruimtebehoefte van deze functie worden uitgegaan van de bouwmaatstaven voor een regionaal GGZ-centrum. Voor de bepaling van de ruimtebehoefte van een voorziening voor kinderen en jeugdigen ten behoeve van AMA’s kan worden uitgegaan van de bouwmaatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor kinder- en jeugdpsychiatrie.
5.3 Conclusie Uit de inventarisatie ten behoeve van voorliggende uitvoeringstoets is niet gebleken dat de huisvesting van voorzieningen voor geestelijke gezondheidszorg aan asielzoekers en vluchtelingen in functioneel of kwantitatief opzicht aan andere eisen moet voldoen dan de huisvesting voor reguliere GGZvoorzieningen. Voor het basisaanbod kan gebruik worden gemaakt van bestaande zorgvoorzieningen, waarin dit aanbod wordt geïntegreerd. Landelijke en (supra)regionale zorg wordt aangeboden in specifiek voor deze functies bestemde voorzieningen. Op het moment dat nieuwe voorzieningen worden gerealiseerd, is aansluiting bij bestaande regionale GGZ-centra gewenst. Een op te richten landelijke voorziening voor alleenstaande minderjarige asielzoekers zal bij voorkeur bij een KJP-kliniek moeten worden gesitueerd.
Cbz/nr ut5211.doc
36
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
De ruimtebehoefte van GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen wijkt niet af van wat voor de reguliere GGZ-voorzieningen gebruikelijk is. Bij oprichting van nieuwe voorzieningen kan worden uitgegaan van de bouwmaatstaven voor een regionaal GGZ-centrum, de bouwmaatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor kinder- en jeugdpsychiatrie en het referentiekader voor ambulante zorg.
Cbz/nr ut5211.doc
37
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
6.
CONCLUSIES & AANBEVELINGEN
Dit hoofdstuk richt zich specifiek op de beantwoording van de vraagstelling van de uitvoeringstoets, te weten: de behoefte aan landelijke GGZ-voorzieningen voor gespecialiseerde behandeling van minderjarige en volwassen asielzoekers en vluchtelingen; de gewenste spreiding van deze voorzieningen; de te hanteren bouwkundige maatvoering van deze voorzieningen. Gelet op de beperkte aanwezigheid van (actuele) cijfermatige gegevens is de beantwoording van de vraagstelling vooral kwalitatief en signalerend van aard. Tevens komt een aantal (algemene) conclusies en aanbevelingen aangaande de GGZ-zorg voor asielzoekers en vluchtelingen aan de orde.
6.1 De behoefte aan (landelijke) GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen Puntsgewijs wordt ten aanzien van de behoefte het volgende geconcludeerd: • •
•
er zijn niet of nauwelijks actuele cijfermatige gegevens beschikbaar over de GGZ-problematiek van de doelgroep, de zorgbehoefte, het zorggebruik, e.d.; dit hangt voor een deel samen met de ontwikkelingsfase waarin de GGZ-zorg voor asielzoekers en vluchtelingen zich bevindt, het ontbreken van onderzoek op dit terrein en het niet voorhanden zijn van een landelijk uniform registratiesysteem; ondanks dat kan er van worden uitgegaan dat –gelet op de omstandigheden waarin asielzoekers en vluchtelingen zich bevinden- het vrijwel onvermijdelijk is dat zij kampen met psychische problemen. In een aantal gevallen is de ernst van de problematiek dusdanig dat GGZ-zorg noodzakelijk is;
•
het (overwegend ambulant en poliklinisch aangeboden) basisaanbod en het (overwegend klinisch aangeboden) landelijk specialistisch aanbod voor (volwassen) asielzoekers en vluchtelingen is toereikend en van voldoende omvang om te kunnen voorzien in de huidige zorgbehoeften;
•
op supraregionaal niveau daarentegen wordt door diverse betrokkenen een behoefte gesignaleerd aan het realiseren van een structureel ingebed (basisaanbod-overstijgend) zorgaanbod, in de vorm van een specialistische ‘tussenvoorziening’ met faciliteiten voor deeltijdbehandeling, poliklinischeen/of ambulante zorg; specifiek voor de groep AMA’s geldt dat er sterke signalen zijn dat de psychische en psychiatrische problematiek en zorgbehoefte zeer groot zijn en dat dit aanvullende inspanningen vergt van de GGZ; het basisaanbod voor de groep AMA’s is nog lang niet overal aanwezig, vertoont nauwelijks samenhang en is zeer verschillend van aard; de zorg voor deze groep heeft een sterke impuls nodig (het ontwikkelen van expertise op dit terrein, onderzoek, ondersteuning van de basiszorg onder meer in de vorm van outreachende zorg, consultatie en advies, e.d.). In dat kader wordt verwacht dat een landelijke specialistische voorziening voor deze doelgroep een positief uitstralingseffect zal hebben, zoals dat destijds ook het geval was bij de twee reeds bestaande landelijke voorzieningen voor volwassen asielzoekers en vluchtelingen.
•
• •
Cbz/nr ut5211.doc
38
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
6.2 De gewenste spreiding van GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen Ten aanzien van de spreiding van het GGZ-aanbod, is het volgende geconcludeerd: •
met (in totaal) 3-4 voorzieningen op supraregionaal niveau, met faciliteiten voor deeltijdbehandeling (minimaal 16 plaatsen per voorziening) en poliklinische- en/of ambulante zorg (goed gespreid over Nederland), kan naar verwachting (voorlopig) in de (gesignaleerde) behoefte worden voorzien. In totaal komt dit neer op een capaciteit van 48 tot 64 plaatsen (alsmede poliklinische- en/of ambulante voorzieningen);
•
een landelijke specialistische voorziening voor AMA’s, met een minimale omvang van 26 plaatsen (alsmede poliklinische- en/of ambulante voorzieningen en inclusief outreachende zorg, consultatie en advies, e.d.), wordt toereikend geacht voor de ingeschatte GGZ-problematiek van AMA’s;
Bij het realiseren van deze voorzieningen wordt aanbevolen om de volgende planmatige uitgangspunten te hanteren: 1. de voorziening moet qua inhoud aansluiten bij de uitgangspunten zoals geformuleerd in de zorgpiramide; 2. de voorziening is afgestemd op het overige zorgaanbod voor de doelgroep en komt tot stand in nauw overleg met de regionale GGZ-samenwerkingsverbanden en de overige zorgpartners in de betreffende regio’s; 3. vanwege het ‘specialistische karakter’ moeten de voorzieningen goed bereikbaar zijn; 4. de (schaalgrootte van de) voorzieningen moet gebaseerd zijn op een goed onderbouwde inschatting van de behoefte; 5. gelet op de relatief beperkte schaalgrootte, moeten de voorzieningen worden aangehaakt bij een bestaande instelling, zodat gebruik kan worden gemaakt van de daar aanwezige voorzieningen. De supraregionale specialistische voorzieningen maken bij voorkeur deel uit van een Regionaal GGZ Centrum (RGC) en een landelijke specialistische voorziening voor AMA’s wordt bij voorkeur aangesloten bij een instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie; 6. ten behoeve van de continuïteit van zorg en het optimaal benutten van de beschikbare specifieke deskundigheid, ligt het voor de hand dat de voorzieningen worden aangehaakt bij instellingen die reeds het basisaanbod voor de doelgroep verzorgen, dan wel instellingen die reeds actief zijn in het ontwikkelen van basisaanbod-overstijgende zorg; 7. groot belang wordt gehecht aan inspanningen op het terrein van onderzoek naar de zorgbehoefte van de doelgroep (het in beeld brengen van de aard van problematiek, omvang van de doelgroep, het zorggebruik, de benodigde behandelvormen, het aantal verwijzingen, e.d.) en aan onderzoek waarin het functioneren van de voorziening wordt geëvalueerd. In algemene zin wordt daarnaast -gelet op de onzekerheid over de (toekomstige) omvang van de groep en de aard van de GGZ-problematiek- gepleit voor een zorgaanbod dat voldoende flexibel is om op wisselende zorgvragen in te kunnen spelen. Om deze reden wordt geadviseerd om aan instellingen die een gespecialiseerd zorgaanbod (willen) realiseren voor asielzoekers en vluchtelingen en die hier op basis van de genoemde planmatige uitgangspunten voor in aanmerking komen, voor de duur van 4 jaar een toelating te verstrekken. Tevens wordt aanbevolen om aan deze voorzieningen een bovennormatieve status te verbinden. In overweging wordt gegeven om de continuering van de voorzieningen te laten afhangen van de resultaten van een uit te voeren evaluatieonderzoek.
Cbz/nr ut5211.doc
39
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
6.3 Bouwkundige maatvoering van GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen Ten aanzien van de bouwkundige maatvoering van GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen wordt het volgende geconcludeerd: • aan de huisvesting van deze voorzieningen worden geen specifieke eisen gesteld; • de ruimtebehoefte wijkt niet af van de voor de reguliere GGZ-zorg gehanteerde kaders; •
wel kan er sprake zijn van specifieke factoren, zoals de aanwezigheid van tolken bij therapie en behandeling. Dit kan binnen de voor reguliere zorg normatief toegestane kaders worden gerealiseerd;
•
vanwege de beperkte schaalgrootte van de te realiseren voorzieningen en met het oog op de flexibiliteit, wordt het wenselijk geacht dat wordt aangesloten bij en gebruik wordt gemaakt van bestaande voorzieningen; voor de bepaling van de toegestane bruto vloeroppervlakte kunnen de bestaande kaders voor ambulante zorg, poliklinische en deeltijdbehandeling in samenhang met de te realiseren capaciteit als uitgangspunt worden genomen; de behandeling (van volwassenen) heeft doorgaans een kortdurend karakter. Voor de ruimtebehoefte van deze functie kan worden uitgegaan van de bouwmaatstaven voor RGC’s;
•
• •
voor de ruimtebehoefte van voorzieningen voor AMA’s kan worden uitgegaan van de bouwmaatstaven voor kinder- en jeugdpsychiatrie.
6.4 Overige conclusies en aanbevelingen •
•
•
gelet op het ontbreken van actuele, cijfermatige gegevens omtrent de aard en omvang van de GGZproblematiek van asielzoekers en vluchtelingen, kan vastgesteld worden dat er dringend behoefte is aan een uniform en gestandaardiseerd registratiesysteem voor deze doelgroep. Via dit systeem kunnen de aard van de problematiek, de (aard en de omvang van de) zorgvraag, het zorggebruik (welke type zorg), het aantal verwijzingen, e.d. in beeld gebracht worden. Het is goed denkbaar dat hiervoor wordt aangesloten bij de reeds bestaande (landelijke) registratiesystemen van instellingen en deze zodanig in te richten dat bijvoorbeeld items als ‘de juridische status’ van de cliënt, ‘de vergoedingsbron voor de ziektekosten’, e.d., kunnen worden opgenomen; voor het bepalen van de zorgvraag en een ‘passend’ zorgaanbod voor deze doelgroep, wordt het daarnaast van groot belang geacht dat er gericht epidemiologisch onderzoek wordt verricht naar de psychische problematiek van asielzoekers en vluchtelingen in Nederland, met andere woorden dat er onderzoek wordt verricht naar de zorgbehoefte en onderzoek naar de effectiviteit van verschillende vormen van (cultuur- of etniciteitspecifieke) behandeling en zorg; het valt te overwegen om dergelijk onderzoek onder te brengen bij één van de bestaande gespecialiseerde landelijke instellingen, of de bestaande kenniscentra die zich op aanverwante onderwerpen richten, dan wel specifiek hiervoor een nieuw kenniscentrum te realiseren.
Cbz/nr ut5211.doc
40
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Geraadpleegde literatuur -
-
Bean, T. (2000). Het vaststellen van de effecten van traumatische stress reacties bij migranten en vluchtelingen adolescenten. Korte samenvatting van het onderzoek. Begemann, FA. (1994). Vluchtelingen in de huisartsenpraktijk: klachten en achtergronden. Utrecht: Stichting Pharos. Centraal Bureau voor de Statistiek (2000). Asielverzoeken vanaf 1998 naar land van herkomst, geslacht en leeftijd. Centrum ’45 (2001). De Vonk, afdeling voor de behandeling van getraumatiseerde vluchtelingen en asielzoekers. Informatiefolder. Centrum ’45 (2001). Verkenning hulpbehoefte minderjarige asielzoekers en vluchtelingen met aan psychotrauma gerelateerde stoornissen. COA (2001). Logistiek Asielzoekers Systeem. Gegevens 1 oktober 2001. De Gelderse Roos Geestelijke Gezondheidszorg (2000-2003). Beleidsplan Phoenix 2000-2003. De Gelderse Roos Geestelijke Gezondheidszorg. Phoenix, psychiatrisch centrum voor vluchtelingen en asielzoekers. Verwijzersfolder Gespecialiseerde behandeling. GGZ Nederland (1999). Voorbeeld GGZ-zorgpiramide voor asielzoekers. GGZ Nederland (2001). Dossier GGZ. Brancherapport geestelijke gezondheidszorg 1997-1999. Hoeksma, Homans & Menting, organisatieadviseurs. (2001). Evaluatie RIBW & asielzoekers. Hondius, A. & Van Willigen L. (1992). Vluchtelingen en gezondheid. Amsterdam: Swets & Zeitlinger. Inspectie voor de Gezondheidszorg (2001). Jaarrapportage 2000. Meis, M. (1995). Ervaren psychische gezondheid van Iraakse vluchtelingen. Utrecht: Netherlands School of Public Health. Ministerie van Binnenlandse zaken, Ministerie van Buitenlandse zaken en Ministerie van Justitie (2001). Rapportage Vreemdelingenketen (periode mei-augustus 2001). Ministerie van Buitenlandse zaken, Ministerie van Justitie (2001). Vluchtelingenrapportage over het jaar 2000. Ministerie van Justitie. Vreemdelingenwet 2000. Toelating en opvang van vreemdelingen in Nederland (brochure). Ministerie van Justitie (2000). Uitvoeringsorganisaties en de vreemdelingenwet (brochure). Ministerie van Justitie (2000). Beleidsnota alleenstaande minderjarige asielzoekers. Ministerie van Justitie (2001). Voortgang implementatie ama-beleidsnota. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2000). Standpunt op het advies (RVZ) Interculturalisatie van de zorg d.d. 13 november 2000 (kenmerk: GVM/MO 2127126). Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2001). Brief tweede kamer d.d. 4 mei 2001 inzake de medische zorg in asielzoekerscentra (kenmerk: DBO-CB-U-2171962). Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2001). Brief tweede kamer d.d. 6 mei 2001 inzake de gezondheidszorg in asielzoekerscentra (kenmerk: DBO-K-U-2148636). Mooren GTM, et. al. (1993). Vluchtelingenkinderen in Nederland. Een onderzoek naar knelpunten in de opvang en hulpverlening. Utrecht: Wilhelmina Kinderziekenhuis, Psychosociale afdeling voor kinderen en jeugdigen. Mosterd F. (1996). Asielzoekers, vluchtelingen en illegalen in Midden-Brabant. Tilburg: Vakgroep Psychologie, Katholieke Universiteit Brabant. Psy (2001). Dossier asielzoekers. Jaargang 5 Nr. 12, pp. 26-34. Raad voor de Volksgezondheid en Zorg/RVZ (2000). Allochtone cliënten en geestelijke gezondheidszorg.
Cbz/nr ut5211.doc
41
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
-
Raad voor de Volksgezondheid en Zorg/RVZ (2000). Interculturalisatie van de gezondheidszorg. Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu/RIVM (1997). Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997. Deel ll Gezondheidsverschillen. Versie, tijdschrift voor gezondheid, burgerschap en politiek (2000). Een veilig huis, interview met psychiater Boris Drozdek. Nummer 3, pp. 27-31. VGZ & GGZ Nederland (1999). GGZ Zorgaanbod asielzoekers. Convenant Zorgverzekeraar VGZ – GGZ Nederland. VGZ & LHV (1997). Convenant voor de huisartsenzorg aan asielzoekers. Vrij Nederland (27 april 2001). Geestelijk lijden in de polder. VWS-Bulletin (1999). Medische opvang asielzoekers gaat naar GGD. Nummer 7, 16 april 1999. VWS-Bulletin (2000). Medische opvang voor asielzoekers overgedragen aan GGD-en. Nummer 1, 14 januari 2000.
Cbz/nr ut5211.doc
42
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Bijlage l: Adviesaanvraag VWS
Cbz/nr ut5211.doc
43
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Cbz/nr ut5211.doc
44
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Cbz/nr ut5211.doc
45
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Bijlage ll: Overzicht van bezochte instellingen en organisaties -
Centrum ’45; afdeling De Vonk te Noordwijkerhout; De Gelderse Roos, Geestelijke gezondheidszorg; afdeling Phoenix te Wolfheze; GGZ ‘s Hertogenbosch, locatie Vught;
-
Centraal Orgaan opvang Asielzoekers/Bureau Gezondheidszorg Asielzoekers (COA/BGA) te Rijswijk: Mvr. Feldmann, Dhr. Burgers; GGZ Nederland te Utrecht; Dhr. Hoekstra; Landelijke Huisartsen Vereniging te Utrecht: Dhr. Schoenmakers; Landelijke Service Bureau GGD Nederland (GGD-MOA) te Utrecht: Dhr. van Schijndel, Mvr. Nijsingh; Inspectie voor de Gezondheidszorg: Mvr. Voogt; Stichting Pharos te Utrecht; Dhr. Grotenhuis; VGZ/ZRA te Nijmegen; Dhr. Hermans.
-
Cbz/nr ut5211.doc
46
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Bijlage lll: Leeftijd en sekseverdeling asielzoekers in de centrale opvang van de COA (peildatum 1 september 2000)
Leeftijdsgroep
Mannen
Vrouwen
Onbekend
Totaal
%
0 – 19 jr 20 - 29 jr. 30 - 39 jr.
17.010 12.878 9.962
12.022 6.260 5.543
3 1 0
29.035 19.139 15.505
40 26 21
40 - 59 jr. 60+
4.591 572
3.078 762
0 0
7.669 1.334
11 2
45.013
27.665
4
72.682
100 %
Totaal Bron: COA (2001).
Cbz/nr ut5211.doc
47
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Bijlage lV: Bezetting centrale opvang van de COA naar nationaliteit, inclusief ZZA (peildatum 1 september 2001)
Top-10 Nationaliteiten per 1 september 2001 Nationaliteit
Totaal
Irak
10.806
Afghanistan Joegoslavië
7.866 5.848
Angola Iran Somalië
5.199 4.978 4.890
Azerbajdzjan Soedan
4.565 3.447
Siërra Leone Turkije Overig
3.340 2.684 29.072
Totaal
82.695
Bron: Rapportage Vreemdelingenketen, periode mei-augustus 2001.
Cbz/nr ut5211.doc
48
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Bijlage V: Statusverleningen 1995 – 2001 (tot en met 30 april 2001)
STATUSVERLENINGEN 1995 – 2001 (tot en met 30 april 2001) Jaar 1995 1996 1997 1998 1999
2000 2001 Soort status A-status 7.980 8.806 6.630 2.356 1.507 1.808 436 VTV 6.203 7.384 5.176 3.591 3.471 4.791 1.212 VVTV 4.318 7.400 5.182 9.152 8.512 3.127 669 VVAsiel-bepaalde tijd¹ 0 0 0 0 0 0 406 VVAsiel-onbepaalde tijd¹ 0 0 0 0 0 0 6 Totaal 18.501 23.590 16.988 15.099 13.490 9.726 2.729 ¹In de (nieuwe) Vreemdelingenwet (1 april 2001) is er sprake van één type verblijfsvergunning voor alle asielzoekers die (als vluchteling) worden toegelaten c.q. erkend. De verblijfsvergunning geeft vluchtelingen het recht om tijdelijk (maximaal drie jaar) in Nederland te verblijven, zo lang hij bescherming nodig heeft. Zodra dat -naar het oordeel van de overheid- niet meer nodig is, moet hij terugkeren naar het land van herkomst. Als de betrokkene na drie jaar nog steeds bescherming nodig heeft, kan hij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat hij voorgoed in Nederland mag verblijven.
Bron: Ministerie van Justitie/IND (2001). Toelichting ‘oude’ statussen: A-status: een vreemdeling met een A-status is erkend als vluchteling, wordt als zodanig toegelaten en mag zich (definitief) in Nederland vestigen. VTV: een vergunning tot verblijf is een document waaruit blijkt dat de vreemdeling toestemming heeft om langer dan drie maanden in Nederland te verblijven. Meestal moet de vergunning jaarlijks worden verlengd, tenminste als de vreemdeling nog voldoet aan de voorwaarden; VVTV: een voorwaardelijke vergunning tot verblijf is een vergunning waarmee een vreemdeling in Nederland mag blijven zolang de situatie in zijn eigen land te gevaarlijk is. Deze vergunning wordt verstrekt aan asielzoekers die niet als vluchteling zijn erkend, maar die vanwege de algemene situatie in het land van herkomst niet kunnen worden teruggestuurd. Als de situatie in het land van herkomst weer veilig is wordt de vergunning ingetrokken en wordt ook geen nieuwe VVTV meer verstrekt.
Cbz/nr ut5211.doc
49
Uitvoeringstoets GGZ-voorzieningen voor asielzoekers en vluchtelingen
Bijlage Vl: Overzicht gehanteerde afkortingen
AMA COA COA/BGA GGD-MOA IND LHV MIKADO MOA GGZN RGC VGZ ZRA
Cbz/nr ut5211.doc
Alleenstaande Minderjarige Asielzoeker Centraal Orgaan opvang asielzoekers Centraal Orgaan opvang asielzoekers / Bureau Gezondheidszorg Asielzoekers Regionale GGD/MOA-stichting, belast met de medische opvang van asielzoekers Immigratie- en Naturalisatie Dienst Landelijke Huisartsen Vereniging Migratie en Interculturele ggz, centrum voor kennisontwikkeling, Advies, Documentatie en Onderzoek Medische Opvang Asielzoekers GGZ Nederland Regionaal GGZ Centrum, voorheen MFE (multifunctionele eenheid) genaamd Zorgverzekeraar, belast met de uitvoering van de ZRA Ziektekosten Regeling Asielzoekers
50