Cad
3D-OPLEIDING AutoCAD2006 DEEL I 2006-2007
Professionele bachelor in de houttechnologie 2 de semester Paul Delcour
Cad
3D-OPLEIDING AutoCAD2006 DEEL I 2006-2007
Professionele bachelor in de houttechnologie 2 de semester Paul Delcour
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. INHOUDSTAFEL DEEL I
0. INHOUDSTAFEL DEEL I BLZ. 1. 1.1. 1.2. 1.3. 13.1. 1.3.2. 1.3.3. 1.3.4. 1.4. 1.4.1. 1.4.1.1. 1.4.1.2. 1.4.1.3. 1.4.1.4. 1.5. 2. 2.1. 2.1.1. 2.1.2. 2.1.3. 2.2 2.2.1. 2.2.1.1. 2.2.1.2. 2.2.1.3. 2.2.1.4. 2.2.151. 2.2.1.6. 2.2.2. 2.2.2.1. 2.2.2.2. 2.2.2.3. 2.3. 3. 3.1. 3.1.1. 3.1.2. 3.1.3. 3.1.4. 3.1.5. 3.1.6. 3.1.7. 3.1.8. 3.1.9. 3.1.10.
I
ALGEMEEN 2D – 2,5D – 3D TEKENEN COÖRDINATENSTELSELS INGEVEN VAN COÖRDINATEN INGEVEN VAN DE X, Y, EN Z COÖRDINATEN RECHTHOEKIGE COÖRDINATEN CILINDERCOÖRDINATEN BOOLCOÖRDINATEN ORIËNTATIE IN DE RUIMTE DE VERSCHILLENDE AANZICHTEN VAN EEN 3D OBJECT DE ISOMETRISCHE AANZICHTEN DE ORTHOGONALE AANZICHTEN DE WILLEKEURIGE AANZICHTEN DE 3D-ORBIT 3D PROFILE 3D-SOLIDS TEKENEN BASISVOLUMES – EXTRUDEREN - OMWENTELEN BASISVOLUMES: DE SOLIDS REGION: EXTRUDE REGION: REVOLVE TEKEN MET SOLIDS BOX – SPHERE – CYLINDER – CONE – WEDGE - TORUS TEKENEN MET BOX TEKENEN MET SPHERE TEKENEN MET CYLINDER TEKENEN MET CONE TEKENEN MET WEDGE TEKENEN MET TORUS DE ZES SOLIDS BEWERKEN SUBTRACT UNION INTERSECT OEFENING: TEKENEN EN BEWERKEN VAN SOLIDS DE UCS OPDRACHT DE TOOLBAR UCS I UCS DISPLAY UCS DIALOG UCS PREVIOUS WORLD UCS OBJECT UCS FACE UCS VIEW UCS ORIGIN UCS Z AXIS VECTOR UCS 3 POINT UCS
1 1 4 13 13 13 14 15 16 17 17 18 20 21 24 30 30 30 32 33 34 34 34 34 35 36 37 38 39 40 40 41 42 47 47 47 47 50 50 50 52 53 53 54 54
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. INHOUDSTAFEL DEEL I
BLZ. 3.1.11. 3.1.12. 3.2. 3.2.1. 3.2.2. 3.2.3. 3.3. 4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.3.1. 7.3.2. 4.4. 4.4.1. 4.4.2. 4.4.3. 4.5. 4.5.1. 4.5.2. 4.6. 4.7. 4.7.1. 4.7.2. 4.8. 5. 5.1. 5.2. 6. 6.1. 6.1.1. 6.1.2. 6.1.3. 6.1.4. 6.2. 6.2.1. 6.2.2. 6.2.3. 6.2.4. 6.2.5. 6.2.6. 6.2.7. 9.2.8. 6.3. 6.3.1. 6.3.2. 6.4.
II
X, Y, Z AXIS ROTATE UCS APPLY UCS DE TOOLBAR UCS II DISPLAY UCS DIALOG MOVE UCS ORIGIN DE KEUZELIJST WERKEN MET HET UCS COÖRDINATENSTELSEL BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE ROTATE 3D MIRROR 3D 3D ARRAY 3D RECTANGULAR ARRAY 3D POLAR ARRAY 3D ALIGN ÉÉN PUNTENPAAR TWEE PUNTENPAREN DRIE PUNTENPAREN 3D FILLED VLAKKE ELEMENTEN VOLUME ELEMENTEN 3D CHAMFER 3D DOORSNEDEN SLICE SECTION 3D INTERFERE EXTRUDE – REVOLVE (ucs - solids) STUURWIEL Oefening: HET TEKENEN – BEWERKEN MET EXTRUDE – REVOLVE (UCS – SOLIDS) BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN SELECTEREN VAN OPPERVLAKKEN SELECTEREN VAN ÉÉN OPPERVLAK SELECTEREN VAN TWEE AANLIGGENDE OPPERVLAKKEN ALLE OPPERVLAKKEN SELECTEREN IN ÉÉN KEER SELECTIEOPTIES FACES: WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN EXTRUDE FACES MOVE FACES OFFSET FACES DELETE FACES ROTATE FACES TAPER FACES COPY FACES COLOR FACES EDGES: WIJZIGEN VAN RANDEN COPY EDGES COLOR EDGES WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
55 55 56 56 56 56 57 59 62 63 64 64 65 67 67 68 70 71 71 71 71 74 74 76 78 80 80 90 92 92 93 93 94 94 95 95 97 98 99 99 100 101 102 103 103 104 105
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. INHOUDSTAFEL DEEL I
BLZ. 6.4.1. 6.4.2. 6.4.3. 6.4.4. 6.4.5. 6.5. 7. 7.1. 7.1.1. 7.1.2. 7.1.3 7.1.4. 7.1.5. 7.1.6. 7.1.7. 7.2. 7.3. 7.3.1. 7.3.2. 7.3.3. 7.3.3.1. 7.3.3.2. 7.3.3.3. 7.3.3.4. 7.3.3.5. 7.3.3.6. 7.3.3.7. 7.3.3.8. 7.3.4. 7.3.5. 7.3.6. 7.3.6.1. 7.3.6.2. 7.6.3.3. 7.3.6.4.
IMPRINT CLEAN SEPARATE SHELL CHECK MAKKEN VAN AANZICHTEN LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D 3D WEERGAVE 2D WIREFRAME 3D WIREFRAME HIDDEN FLAT SHADED GOURAND SHADED FLAT SHADED, EDGES ON GOURAND SHADED, EDGES ON HET DRAADMODEL HET VLAKKEN MODEL 2D-SOLID 3D-FACE 3D-SURFACES BOX WEDGE PYRAMID CONE SPHERE DOME DISH TORUS 3D-MESH MESH MESHES UIT 2D-ELEMENTEN REVOLVED SURFACE TABULATED SURFACE RULED SURFACE EDGE SURFACE
105 107 107 107 108 109 115 115 115 116 117 118 119 119 120 121 122 122 123 125 126 127 128 129 130 130 131 131 132 134 136 136 140 141 144 145 BLZ
III
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.1. 2D – 2,5D – 3D TEKENEN
1. ALGEMEEN 1.1. 2D – 2,5D – 3D TEKENEN AutoCAD2006 is een volledig geïntegreerd tekenprogramma waarin alle objecten met de drie coördinaten X, Y en Z opgenomen zijn. 2D tekenen betekent dat je enkel in het XY-vlak tekent van het huidige coördinatenstelsel. Tekenen in 2D is eigenlijk 3D tekenen, doch met een Z coördinaatwaarde = 0. Op deze manier heb je de indruk enkel in het XY-vlak te tekenen, in principe is dit toch wel het geval aangezien de Z-waarde 0 is. Voeg je dus een positieve of negatieve Z-waarde toe, dan ben je effectief ruimtelijk of in 3D aan het tekenen. 2,5D tekenen betekent dat je het 2D object een dikte, een thickness, geeft volgens een as haaks op het 2D vlak. Deze as is de Z-as. Het 2D object verandert daardoor noch van vorm, noch van grootte. 2,5D objecten zijn niet vatbaar voor Booleaanse operaties (union, subtract, intersection) • Voorbeeld van een 2,5D tekening zie je hieronder van links naar rechts gegeven: een Polyline met Thickness 150, een Cirkel met als Thickness 100 en een Donut met als Thickness 50.
3D tekenen betekent dat je alle coördinaten kan veranderen, op deze manier teken je vlakken of volle objecten (volle modellen) (solid modeling). 3D objecten zijn wel vatbaar voor Booleaanse operaties. In het 3D tekenen gebruikt AutoCAD2006 3 soorten 3D modellen of objecten: • het draadmodel: ribbenmodel Wire Frame van rechten en krommen. Hierbij kunnen geen verborgen lijnen ontstaan omdat er geen vlakken aanwezig zijn. Dit model bezit dus geen inhoud daar enkel ribben beschreven werden in de ruimte; • het vlakkenmodel: bestaande uit vlakke-, kromme- en gebogen vlakken. Hier kan je enkel oppervlaktegegevens opvragen. Een vlak heeft immers geen dikte. Achtergelegen vlakken worden onzichtbaar. Het vlakkenvolume is hol;
1
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
•
1.1. 2D – 2,5D – 3D TEKENEN
het volumemodel: model van massieve volumes, de solids. We spreken over Solid Modeling. Bij het doorsnijden van dergelijke modellen bekom je altijd nieuwe vlakken, daar het volume opgevuld is. Ook hier zijn achtergelegen vlakken verborgen.
DRAADMODEL
VLAKKENMODEL
VOLUMEMODEL
AutoCAD2006 toont alle elementen in het normale geval als Wire Frame. Dit betekent dan ook dat je vlakken en volumes weergeeft als lijnen in de 3D ruimte, tenzij je dit anders instelt. Bij het tekenen selecteer je gemakkelijkst de elementen bij een Wire Frame visualisatie. Je tekent hoofdzakelijk met Solids, omdat ze het meest aan je wensen voldoet. Doch je kunt met de basisversie AutoCAD2006 bepaalde volumes niet tekenen. Om volledig 3D te kunnen tekenen heeft AutoCAD2006 opbouwprogramma’s ontwikkeld die dit wel aankunnen.
Niettegenstaande deze beperkingen kan je de meeste objecten tekenen.
2
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.1. 2D – 2,5D – 3D TEKENEN
Volumemodellen benaderen het meest de werkelijkheid. Ze vragen echter een grote rekencapaciteit van de computer en daardoor ook betrekkelijk veel tijd bij het opladen van de noodzakelijke menu’s. Solid modeling (construeren van volumemodellen) gebeurt via de boleaanse operaties. Om de modellen te tekenen kan je verschillende uitgangspunten hanteren: • geometrische primitieven zoals de balk, kubus, cilinder, kegel, enz... Dit zijn de basisvolumes die je kent vanuit de meetkunde; • region: een gebied, een vlak. Het woord verklaart zichzelf: een omsloten gebied (circuit) dat volledig vlak is (alle punten van het vlak zijn coplanair, in hetzelfde vlak gelegen). Deze Regions kan je op 2 manieren omvormen tot volumes: o extruderen (Extrude) betekent dat je het volume door een vorm (Region) perst. Dit is vergelijkbaar met het extruderen van ALU - en PVC profielen. Daarbij bestaat ook de mogelijkheid om tapes te extruderen; o omwentelen (Revolve) betekent dat we het volume bekomen door het vlak (Region) te laten wentelen rond een as.
Nieuwe vormen bekom je door de primitieven met elkaar te combineren. Drie verschillende combinaties doen zich hier voor: • de som (Union): verenigt twee primitieven of volumes; • het verschil (Subtract): hier wordt het ene volume in vermindering gebracht van het andere volume, waarbij het doorsnedenvlak uit het basisvolume verdwijnt; • de doorsnede (Intersection): construeert het doorsnede volume van twee primitieven of andere volumes.
3
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.2. COÖRDINATENSTELSELS
1.2. COÖRDINATENSTELSELS In AutoCAD2006 wordt een vast coördinatenstelsel gebruikt, het wereldcoördinatenstelsel of het World Coordinate System (WCS), waarbij: • de X-as de horizontale afstand aangeeft; • de Y-as de verticale afstand aangeeft (horizontaal en verticaal ten opzichte van het beeldscherm wel te verstaan); • de Z-as de afstand aangeeft loodrecht op het vlak gevormd door de X-as en de Y-as, het XY-vlak of actieve constructievlak waarin je tekent. Dit WCS heeft een nulpunt, daar waar X, Y en Z nul zijn, (0,0,0), en dit nulpunt heet WORLD en dit kan je niet verplaatsen. Dit WCS kent vier kwadranten. • 1° x=+ y=+ van 0° tot 90°; • 2° x=y=+ van 90° tot 180°; • 3° x=y=van 180° tot 270°; • 4° x=+ y=van 270° tot 360°.
Bij het opstarten van AutoCAD2006 staat een icon in de linkerbenedenhoek van het tekenscherm, afhankelijk van de instelling: • de menubalk View
•
4
de menubalk Tools
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.2. COÖRDINATENSTELSELS
het tabblad settings
De vorm van het icon, bij de opstart van AutoCAD2006, kan zijn: • 2D-icon style, een dubbele platte pijl in de linkerbenedenhoek van het tekengebied. In de pijl staat een X, Y,een “W” en een leeg vierkant op de kruising, d.w.z. dat je tekent in het WCS, wat overeenkomt met het eerste kwadrant van het Carthesisch coördinatenstelsel;
•
3D-icon style: een dubbele ronde pijl in de linkerbenedenhoek van het tekengebied. Boven en rechts van de pijl staat een X en Y en op de kruising een “leeg vierkantje”, w.w.z. dat je tekent in het WCS, wat overeenkomt met het eerste kwadrant van het Carthesisch coördinatenstelsel.
Het vastleggen welk icon, het 2D of het 3D, bepaal je via:
5
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.2. COÖRDINATENSTELSELS
De keuze tussen 2D en 3D. Bij 3D kies je met of zonder ronde pijlpunten en de lijndikte.
De grootte van het icon, 12 – 15 is de standaard.
De kleur van het icon, zowel in het model (modelspace) als in layout (paperspace).
De oorsprong van het WCS is daar waar X en Y in een 2D tekening en X, Y en Z in een 3D tekening allemaal gelijk zijn aan nul Dit vaste coördinatenstelsel WCS kan je niet wijzigen in AutoCAD2006. Je kunt wel een willekeurig coördinatenstelsel binnen het WCS definiëren. Met dit willekeurige coördinatenstelsel definieer je als het ware een nieuwe oorsprong. Dit willekeurig coördinatenstelsel noemen we het UCS, het User Coördinaten System, het gebruikers coördinaten stelsel.
6
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.2. COÖRDINATENSTELSELS
Deze oorsprong van een UCS kan zich om het even waar in het WCS bevinden en je kunt de assen (X, Y en Z) op alle mogelijke manieren draaien en kantelen om bijvoorbeeld de positie van bepaalde punten gemakkelijker te vinden. Het aantal UCS stelsels in een 3D tekening gebruiken is onbeperkt. Het gemak van het gebruik van een UCS wordt duidelijk aan de hand van volgend voorbeeld: • stel dat je een cirkel moet tekenen op een vlak van de kubus, zie 1° figuur hieronder. Het is niet gemakkelijk om dit voor mekaar te krijgen. Echter, wanneer je gebruik maakt van een UCS dat overeenstemt met dit specifiek kubusvlak, wordt het wel veel eenvoudiger, zie 2° figuur hieronder.
Alle coördinatenstelsels in AutoCAD2006 zijn gedefinieerd met een hulpmiddel, nl. de rechterhandregel. Deze rechterhandregel werkt alsvolgt: • breng uw rechterhand bij het scherm op de manier zodat de duim in de positieve X-as richting wijst en de wijsvinger in de positieve Yas wijst, dan wijzen de omgebogen overige vingers in de richting van de Z-as.
7
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.2. COÖRDINATENSTELSELS
Deze rechterhandregel gebruik je ook om de positieve draairichting vast te stellen: • sluit de vingers om een rotatie-as waarrond je een object wenst te roteren en de duim in de positieve richting van die as wijst, dan wijzen de vingers de positieve draairichting aan. (positieve draairichting, rechtse draaizin = tegenuurwerkerszin, negatieve draairichting, linkse draairichting = uurwerkerszin)
Opmerking: • kijk je bovenop de duim, dan is de draairichting van de vingers positief in tegenuurwerkerszin (rechtsdraaiend). De draairichting is negatief wanneer de vingers draaien in uurwerkerszin (linksdraaiend); • de positieve draaizin gebeurt volgens de EURO-normen in wijzerzin, bekeken vanaf de oorsprong van de beschouwde as. Je kijkt dus altijd vanaf de oorsprong naar de pijlpunt toe om de draaizin te bepalen.
+ + + 0 positieve draaizin bij rotatieassen = wijzerzin volgens de EURO-normen
8
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.2. COÖRDINATENSTELSELS
Met behulp van elk van de icons kan je de verschillende coördinatenstelsels gemakkelijk uit elkaar houden. • het icon van de dubbele platte pijl toont door de letter W in de Y-as dat we in het WCS tekenen, dat het WCS dus actief is. De lijnen op het snijpunt lopen door naar onder en naar links, d.w.z. dat je de tekening, bijvoorbeeld het 2D model, van bovenaf bekijkt. De + geeft aan waar de oorsprong is, het punt 0,0,0;
•
is dit niet het geval, de lijnen op het snijpunt van de twee pijlen lopen niet door, dan wil dit zeggen dat je de figuur van onderaan af bekijkt. De + geeft aan waar de oorsprong is, het punt 0,0,0;
•
het icon van de dubbele pijl in de onderstaande figuur toont geen letter W meer in de Y-as, d.w.z. dat je in het UCS tekent, dat het UCS actief is. De lijnen op het snijpunt lopen door naar onder en naar links, d.w.z. dat je de tekening van bovenaf bekijkt.
wanneer de lijnen op het snijpunt verdwenen zijn, bekijk je de tekening van onderaan af. •
9
wanneer je recht tegen de rand van het actieve UCS kijkt, evenwijdig aan het XY-vlak dus, dan wordt het icon vervangen door een de vorm van een gebroken potlood. Dit icon geeft aan dat je geen coördinaten meer kan ingeven via een tablet (vandaar de keuze van het symbool trouwens, waar het geknakt potlood de pointer is).
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.2. COÖRDINATENSTELSELS
Opmerking: •
de oorsprong verleggen en roteren rond X-, Y- en Z-as doe je met de pictogrammen uit de toolbar UCS I:
In volgorde van links naar rechts zijn deze: 1. UCS (UCS): activeren van UCS via de commandoregel. De mogelijkheden van links naar rechts zijn (de opties via de commandoregel worden cursief vermeld tussen haakjes) 2. Display UCS Dialog (Restore): toont het UCS dialoogvenster. Hiermee kan eerder je opgeslagen Views terug oproepen;
Rechter muisknop op Unnamed en herbenoemen.
10
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.2. COÖRDINATENSTELSELS
In het tabblad Named Views is nu uw benoemd UCS stelsel opgenomen bij de vooraf door AutoCAD2006 gedefinieerde assenstelsels, hier World. Kies met linker muisknop uw gewenst assenstelsel en
3. UCS Previous (Previous): keert terug naar het vorig UCS, 4. World UCS (<World> default optie): stelt terug het WCS in. Handig als je even het noorden kwijt bent; 5. Object UCS (New-Object): het object wordt hier geplaatst veranderlijk volgens het geselecteerde object. De mogelijke selecties worden hier vermeld met hun oorsprong • 2D polylijn: het startpunt van de polylijn wordt oorsprong, de X-as richt zich naar het volgende verbindingspunt; • 3D vlak: het eerste punt van het 3D vlak wordt oorsprong, de X-as richt zich volgens het tweede opgegeven punt, het derde punt bepaalt de richting van de Y-as; • afmeting: het midden van de afmetingtekst wordt oorsprong, de X-as blijft evenwijdig aan de vorig ingestelde X-as; • boog: het centrum van de boog wordt oorsprong, de X-as loopt door het dichtst geselecteerde punt van de boog; • blok: het Insertion Point van het blok wordt oorsprong, het UCS richt zich volgens de rotatiehoek van het blok. • cirkel: het centrum van de cirkel wordt oorsprong, de X-as loopt door het geselecteerde punt; • lijn: de oorsprong komt op het dichtstbijzijnd geselecteerde eindpunt en de X-as richt zich volgens de lijn; • punt: het punt wordt oorsprong, AutoCAD2006 bepaalt algoritmisch willekeurig de oriëntatie van de as. • solid: het eerste punt van de Solid wordt oorsprong, de X-as loopt door het tweede geselecteerde punt; • tekst: het invoegpunt van de tekst wordt oorsprong en het UCS wordt geroteerd volgens de rotatiehoek van de tekst. 6. Face UCS (New-Face): Het UCS wordt geplaatst in het vlak. De geselecteerde ribbe wordt de X-as. De zin van X en Y kan omgekeerd worden met Xflip en Yflip; 7. View UCS (UCS-New-View): Het UCS wordt geplaatst volgens de View, het origin wordt willekeurig geplaatst!;
11
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.2. COÖRDINATENSTELSELS
8. Origin (New-Origin): bepaalt een nieuwe oorsprong (X , Y en Z = 0); 9. Z Axis Vector UCS: laat toe de positieve vector van het UCS vast te leggen. Oorsprong en richting worden hierbij opgegeven. Legt dus de Z-as vast, 10. 3 Point UCS: het UCS wordt opgegeven door 3 punten en wel in de volgorde oorsprong, X-as, Y-as; 11. X Axis Rotate UCS: rotatiehoek opgeven rond de X-as; 12. Y Axis Rotate UCS: rotatiehoek opgeven rond de Y-as; 13. Z Axis Rotate UCS: rotatiehoek opgeven rond de Z-as; 14. Apply UCS: akkoord gaan met het UCS voor één of alle actieve layouts (Paper Space).
12
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.3. INGEVEN VAN COÖRDINATEN
1.3. INGEVEN VAN COÖRDINATEN 1.3.1.
INGEVEN VAN DE X, Y EN Z COÖRDINATEN Het ingeven van coördinaten in 3D is analoog aan het ingeven van coördinaten in 2D, enkel dien je naast de gebruikelijke X en Y waarden, bijkomend een Z-waarde in te geven. Dit kan op verschillende manieren.
1.3.2.
RECHTHOEKIGE COÖRDINATEN De coördinaten 3,2,5 betekenen een punt dat gelegen is op 3 eenheden langsheen de X-as, 2 eenheden langsheen de Y-as en 5 eenheden langsheen de Z-as. Deze waarden kan je in absolute coördinaten ingeven ten opzichte van de oorsprong van het assenstelsel, ofwel als relatieve coördinaten (gebruik makend van @) ten opzichte van het laatst ingegeven punt.
13
1.3.1. INGEVEN VAN DE X, Y EN Z COÖRDINATEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1.3.3.
1. ALGEMEEN
1.3. INGEVEN VAN COÖRDINATEN
CILINDERCOÖRDINATEN Hierbij hanteer je het systeem van de poolcoördinaten in een 2D-tekening, maar door de invoering van een Z-waarde bekom je dan een cilinder, vandaar. Een punt leg je vast door zijn afstand aan te geven ten overstaan van de oorsprong in een hoek aan de X-as, waarbij je dan supplementair een hoogte, de Z-waarde, vermeldt loodrecht op het XY-vlak. De coördinaten 5<-60,6 duiden een punt aan gelegen op: • 5 eenheden van de oorsprong in het toegepaste coördinatenstelsel (WCS of UCS); • -60 graden tegenover de X-as in het Xyvlak; • 6 eenheden ver langs de Z-as. De coördinaten 8<-30,1 duiden een punt aan op: • 8 eenheden van de oorsprong in het Xyvlak; • -30 graden van de X-as in het XY-vlak; • 1 eenheid langs de Z-as.
De relatieve cilindercoördinaten @4<-45,5 gebruik je om een punt te bepalen op een afstand van: • 4 eenheden in het XY-vlak ten opzichte van het laatst aangeduide punt een hoek van –45 graden van de X-as evenwijdig aan het XYvlak. De lijn loopt naar een hoogte van 5 eenheden langs de Z-as ten opzichte van het laatste punt.
14
1.3.3. CILINDERCOÖRDINATEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1.3.4.
1. ALGEMEEN
1.3. INGEVEN VAN COÖRDINATEN
BOOLCOÖRDINATEN Het gebruik van de bolcoördinaten in 3D komt eveneens overeen met het gebruik van poolcoördinaten in 2D. Een punt leg je vast door zijn afstand aan te geven ten opzichte van de oorsprong, de hoek ten opzichte van de X-as in het XY-vlak, en de hoek ten opzichte van het XY-vlak zelf. Onderstaande figuur duidt 8<-60<30 een punt aan dat: • 8 eenheden verwijderd ligt van de oorsprong in het toegepaste coördinatenstelsel (WCS of UCS); • -60 graden tegenover de X-as in het XY-vlak, en 30 graden omhoog tegenover ditzelfde XY-vlak. De aanduiding 5<-45<15 geeft een punt gelegen op een afstand van: • 5 eenheden vanaf de oorsprong; • -45 graden vanaf de X-as in het XY-vlak; • 15 graden tegenover het XY-vlak.
15
1.3.4. BOOLCOÖRDINATEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.4. ORIËNTATIE IN DE RUIMTE
1.4. ORIËNTATIE IN DE RUIMTE Het construeren van tekeningen in de ruimte vereist zicht vanuit alle richtingen op de objecten, een aantal objecten liggen namelijk boven elkaar waardoor hun vormgeving en situering niet ondubbelzinnig herkenbaar is. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is het gebruik van zichten of views vanuit verschillende posities in de ruimte. • voor de meest praktische manier maak je gebruik van de toolbar View;
•
je vindt natuurlijk ook de verschillende mogelijkheden terug via de menubalk:
Helemaal links in de toolbar view is een pictogram Named Views dat een dialoogvenster oproept waardoor je toegang krijgt tot eerdere bewaarde aanzichten, helemaal rechts een pictogram Camera dat toelaat een bewegend zicht te bewaren. De overige pictogrammen is een reeks orthogonale projecties en een reeks isometrische projecties.
16
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1.4.1.
1. ALGEMEEN
1.4. ORIËNTATIE IN DE RUIMTE
DE VERSCHILLENDE AANZICHTEN VAN EEN 3DOBJECT Voor de constructie van ruimtelijke objecten zijn de orthogonale, verticale aanzichten of projecties en de isometrische projecties als ruimtelijke weergave van groot belang. Bij de orthogonale aanzichten of de projecties kijk je frontaal op de objecten. De isometrische aanzichten of projecties geven eerder ruimtelijke indrukken, bovendien kunnen deze ruimtelijke indrukken in belangrijke mate verduidelijkt worden door bijvoorbeeld de verborgen lijnen weg te laten, lijnen die bij de gewone weergave wel aanwezig zijn en daardoor de tekening wat ingewikkeld maken.
1.4.1.1.
DE ISOMETRISCHE AANZICHTEN De isometrische aanzichten geven een goed ruimtelijk inzicht. Het object wordt namelijk bekeken vanuit een hoek en een verhoogd standpunt ten opzichte van het XY-vlak. Het beeldscherm wordt bij de normale weergave (dus in bovenaanzicht) beschouwd als een georiënteerd bodemvlak, waarbij bovenaan het noorden gesitueerd is en onderaan het zuiden, links het westen en rechts het oosten. De verschillende isometrische aanzichten worden genomen vanuit de hoeken, vandaar dan ook de benaming ervan: zuidwest (SW Isometric View), zuidoost (SE Isometric View), noordwest (NW Isometric View) en noordoost (NE Isometric View). In de volgende figuren vindt je de verschillende isometrische aanzichten terug, telkens links als een draadmodel en aanvullend rechts, ter verduidelijking, een weergave zonder de verborgen lijnen. AANZICHT ZUIDWEST (SW) De waarnemer kijkt vanuit de hoek links vóór het object.
AANZICHT ZUIDOOST (SE) De waarnemer kijkt vanuit de hoek rechts vóór het object.
17
1.4.1. DE VERSCHILLENDE AANZICHTEN VAN EEN 3D-OBJECT
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.4. ORIËNTATIE IN DE RUIMTE
AANZICHT NOORDWEST (NW) De waarnemer kijkt vanuit de hoek links achter het object.
AANZICHT NOORDOOST (NE) De waarnemer kijkt vanuit de hoek rechts achter het object.
1.4.1.2.
DE ORTHOGONALE AANZICHTEN De orthogonale aanzichten geven de waarnemer telkens slechts één zijde van het object te zien. Daar het object evenwel meestal als draadmodel wordt weergegeven, is het voor de waarnemer niet altijd eenvoudig om zich een duidelijk beeld te vormen van het object. Om deze reden worden hieronder telkens de verschillende aanzichten weergegeven zonder de verborgen lijnen. TOP VIEW De waarnemer staat pal boven het object, hij neemt de projectie waar van het object op het achterliggende XY-vlak.
18
BOTTOM VIEW De waarnemer staat vlak onder het object, hij neemt de projectie waar van het object op een vlak gelegen boven het object en parallel aan het XY-vlak.
1.4.1. DE VERSCHILLENDE AANZICHTEN VAN EEN 3D-OBJECT
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
LEFT VIEW De waarnemer staat links van het object, hij neemt de projectie waar van het object op een achterliggend vlak parallel aan het ZY-vlak.
1.4. ORIËNTATIE IN DE RUIMTE
RIGHT VIEW De waarnemer staat rechts van het object, hij neemt de projectie waar van het object op het achterliggende ZY-vlak (in dit specifiek geval waar de oorsprong samenvalt met het hoekpunt van de stoel, anders is het een vlak parallel aan het ZY-vlak).
FRONT VIEW De waarnemer staat pal voor het object, hij neemt de projectie waar van het object op een achterliggend vlak parallel aan het ZX-vlak.
BACK VIEW De waarnemer staat pal achter het object, hij neemt de projectie waar van het object op het achterliggende ZX-vlak (in dit specifieke geval waar de oorsprong samenvalt met het hoekpunt van de stoel, anders is het een vlak parallel aan het ZX-vlak.
19
1.4.1. DE VERSCHILLENDE AANZICHTEN VAN EEN 3D-OBJECT
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1.4.1.3.
1. ALGEMEEN
1.4. ORIËNTATIE IN DE RUIMTE
DE WILLEKEURIGE AANZICHTEN Naast de isometrische en orthogonale aanzichten, die vast bepaald zijn en in die zin eerder beperkt zijn in mogelijkheden, is het ook mogelijk een ruimtelijk zicht te bekomen dat je volledig vrij bepaalt. • via de menubalk.
Het dialoogvenster dat hierop verschijnt, laat toe de instellingen van het gezichtspunt te bepalen. Ofwel worden de waarden bepaald door het klikken met de muis op een gewenst punt in de figuur, ofwel vermeld je de gewenste waarde in de invoervakken. Je bepaalt de hoek van het gezichtspunt met de X-as in het XY-vlak, en de helling van het gezichtspunt met het XY-vlak. Deze manier van werken vergt echter voldoende ruimtelijk voorstellingsvermogen.
20
1.4.1. DE VERSCHILLENDE AANZICHTEN VAN EEN 3D-OBJECT
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.4. ORIËNTATIE IN DE RUIMTE
Een andere manier is gebruik maken van de opdracht VPOINT: • via de menubalk:
In plaats van het gezichtspunt te bepalen door gebruik te maken van een dialoogvenster, ga je hier het aanzicht visueel instellen op het tekenscherm bij middel van een drieledig, lineair assenstelsel en een cirkelvormige figuur. Evenmin als bij de vorige opdracht zie je slechts achteraf hoe het object vanuit het gekozen gezichtspunt er in werkelijkheid uitziet. Ook hier dien je over heel wat ruimtelijk voorstellingsvermogen te beschikken.
21
1.4.1. DE VERSCHILLENDE AANZICHTEN VAN EEN 3D-OBJECT
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1.4.1.4.
1. ALGEMEEN
1.4. ORIËNTATIE IN DE RUIMTE
DE 3D-ORBIT •
via de menubalk:
•
er is ook nog een afzonderlijke toolbar 3D Orbit:
Deze heeft heel wat meer mogelijkheden, doch hierop komen we later nog terug. Het belangrijkste pluspunt bij het gebruik van de 3D Orbit is het feit dat je gelijktijdig de veranderingen in het aanzicht van het object kan volgen op het tekenscherm, en zo de gewenste positie op een eenvoudige manier bekomt. Klik je op het pictogram, dan verschijnt een grote groene cirkel (de arcball) in de tekenruimte vergezeld van kleinere cirkels ter hoogte van de kwadranten. De muisaanwijzer zelf is ook van vorm veranderd, een vorm die echter afhankelijk is van de plaats van de muisaanwijzer ten opzichte van de cirkels. Wil je het object laten bewegen, dan plaats je de muisaanwijzer op de gewenste plaats en met ingehouden linkermuisknop de muisaanwijzer verplaatsen. Bevindt de muisaanwijzer zich binnen de arcball of grote cirkel, je bemerkt twee assen met draairichting en een middelpunt in het muissymbool, dan kan het object in alle richtingen draaien rondom het middelpunt van de cirkel, dit afhankelijk van de bewegingen van de muisaanwijzer. Je moet wel binnen het gebied van de arcball te blijven.
22
1.4.1. DE VERSCHILLENDE AANZICHTEN VAN EEN 3D-OBJECT
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.4. ORIËNTATIE IN DE RUIMTE
Bevindt de muisaanwijzer zich buiten de arcball, Je bemerkt slechts een middelpunt met draairichting in het muissymbool, dan kan het object slechts rond het middelpunt draaien van de arcball en dit in het vlak van de tekenruimte. Je dient wel buiten het gebied van de arcball te blijven. De as waarrond je draait staat loodrecht op het tekenscherm.
Bevindt de muisaanwijzer zich in de kleine cirkel van het bovenste of onderste kwadrant, je bemerkt een horizontale as met draairichting en een middelpunt in het muissymbool, dan kan het object enkel draaien rondom een horizontale as door het middelpunt van de arcball, en dit door het op en neer bewegen van de muisaanwijzer.
Bevindt de muisaanwijzer zich in de kleine cirkel van het linker of rechter kwadrant, je bemerkt een verticale as met draairichting en een middelpunt in het muissymbool, dan kan het object enkel draaien rondom een verticale as door het middelpunt van de arcball, en dit door het horizontaal heen en weer bewegen van de muisaanwijzer.
23
1.4.1. DE VERSCHILLENDE AANZICHTEN VAN EEN 3D-OBJECT
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.5. PROFILE 3D
1.5. 3D PROFILE Rechter muisklik op de vrije commandoregel of eender waar met de vrije cursor in het tekenscherm:
Een eigen profiel van scherminstellingen en schermopbouw aanmaken met toolbars, colors, font, enz…
24
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.5. PROFILE 3D
Als beginsituatie begin je van de current geplaatste fabrieksinstelling.
Zie daarvoor terug naar de syllabus “BASISOPLEIDING AutoCAD2006 DEEL I” op bladzijde 38 tot en met 40. Om uw persoonlijk Profile op te slaan IN UW PERSOONLIJKE WERKMAP: C:\NAV\ACAD1234\3D\ARG met als bestandsnaam
ACAD12343D.arg In het tabblad Files, onder Support File Search Path maak je het pad naar 3D en ARG. De rest van het tabblad Files: syllabus “BASISOPLEIDING AutoCAD2006 DEEL I” op bladzijde 41 en 42, uiteraard in uw persoonlijke werkmap van 3D.
25
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.5. PROFILE 3D
De rest van de scherminstellingen: syllabus “BASISOPLEIDING AutoCAD2006 DEEL I” op bladzijde 43 tot en met 54. Voor de schermopbouw maak je dat onderstaande toolbars aanliggen:
Plaats de nodige onderstaande toolbars op de juiste plaats en sluit alle overbodige toolbars. Onderstaande toolbars gebruik je zeer veel tijdens het 3D tekenen. Maak ze dan ook actief.
26
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.5. PROFILE 3D
Plaats deze toolbars dan ook zoals op volgende blz. aangegeven.
Eventueel nog aan te maken in deze syllabus, zie daarvoor naar blz. 59 tem 61.
27
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.5. PROFILE 3D
AutoCAD2006 opstarten met uw profile:
28
• •
AutoCAD2006 is nog niet opgestart; ga met de cursor op het opstarticoon van het bureaublad staan en klik rechter muisknop;
•
Klik met linker muisknop bij Eigenschappen.
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
1. ALGEMEEN
1.5. PROFILE 3D
•
druk op de ENDtoets van uw toetsenbord (let op dat de cursor op het einde van de lijn staat);
•
tik nu de Profile naam in op onderstaande manier: spatie/pspatie”ACADpdlc3D” (“” zijn maar nodig om een eventuele benaming met spaties als een string (tekenreeks) te kunnen lezen)
Opmerking: • bij het opslaan wan de tekening wordt uw Profile automatisch mee bewaard, m.a.w. bij het terug openen van uw tekening via verkenner staat uw Profile automatisch current.
29
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.1. BASISVOLUMES - EXTRUDEREN - OMWENTELEN
2. 3D-SOLIDS TEKENEN 2.1. BASISVOLUMES OMWENTELEN
–
EXTRUDEREN
-
Het tekenen van 3D-volumes kan op verschillende manieren gebeuren. Ofwel maakt je gebruik van basisvormen of solids die ter beschikking staan binnen het programma, ofwel teken je zelf een grondvlak in 2D (eigenlijk ook 3D maar met Z = 0) en dat daarna bewerken tot een volume. Deze laatste mogelijkheid laat toe om meer ingewikkelde vormen als volume te tekenen.
2.1.1.
BASISVOLUMES: DE SOLIDS Deze solids zijn zes eenvoudige standaardbasisvormen die in AutoCAD voorgeprogrammeerd zijn: 1. Box: de balk; 2. Sphere: de bol; 3. Cylinder: de cilinder (cirkelvormig of ellipsvormig grondvlak); 4. Cone: de kegel (cirkelvormig of ellipsvormig grondvlak); 5. Wedge: de wig; 6. Torus: de toroïde. Deze basissolids zijn de eerste 6 pictogrammen op de toolbar Solids, en dienen als vertrekbasis voor het tekenen van 3D-volumes.
Aan de hand van de verkregen basisvolumes kan je, mits eenvoudige bewerkingen, komen tot vrij ingewikkelde volumes. Er wordt dan gewerkt volgens het booleaanse operaties Union, Subtract en Intersect, dit wil zeggen dat je de verschillende solids: UNION: met elkaar optellen, de som, verenigen.
30
2.1.1. BASIVOLUMES: DE SOLIDS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.1. BASISVOLUMES - EXTRUDEREN - OMWENTELEN
SUBTRACT: in vermindering brengen, het verschil.
INTERSECT: doorsnede.
het
gemeenschappelijke
deel
zichtbaar
maken,
de
De noodzakelijke pictogrammen hiervoor vind je terug in de toolbar Solids Editing.
Voorbeeld: • om een kubus met een geboord gat te tekenen, construeer je eerst de kubus met daarin een cilinder. Daarna wordt de cilinder van de kubus afgetrokken.
31
2.1.1. BASIVOLUMES: DE SOLIDS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2.1.2.
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.1. BASISVOLUMES - EXTRUDEREN - OMWENTELEN
REGION: EXTRUDE Je tekent 2D-objecten in bovenaanzicht (eigenlijk 3D-objecten, doch met een Z-waarde = 0) en maakt dan gebruik van het extruderen (Extrude) van een vlak, m.a.w. je geeft een hoogte in voor de Z-richting, met al of niet een versmalling of verbreding (afgeschuind of tapered) naar boven. Het is voor deze bewerking noodzakelijk om van de 2D-figuur een vlak te maken met de opdracht Region, het 3de laatste pictogram in de toolbar Draw). Indien dit niet gebeurt bekom je enkel een manteloppervlak zonder inhoud, je ëxtrudeerde dan niet het vlak, maar wel het draadmodel. Extruderen kan je met het pictogram Extrude, het 7de pictogram in de toolbar Solids.
De eerste mogelijkheid is extruderen door het ingeven van een hoogte.
Een tweede mogelijkheid bestaat erin het voorwerp te laten evolueren langsheen een path, wat tevens de mogelijkheid biedt om gebogen vormen te creëren. Ook hier is noodzakelijk om vooraf van de 2D-figuur een vlak te maken door gebruik van de opdracht Region.
32
2.1.2. REGION: EXTRUDE
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2.1.3.
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.1. BASISVOLUMES - EXTRUDEREN - OMWENTELEN
REGION: REVOLVE Je tekent opnieuw 2D-objecten (eigenlijk 3D-objecten, doch met een Zwaarde = 0) en maakt dan gebruik van een as waarrond je het voorwerp laten wentelen (Revolve). Het voorwerp moet een gesloten omtrek hebben. Om opnieuw een solid 3D object te bekomen moet je terug vooraf een vlak maken met de opdracht Region. Het wentelen kan geschieden rondom een X-as, of een Y-as, een lijn, een polylijn, of twee punten.
33
2.1.3. REGION: REVOLVE
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
2.2. TEKENEN MET SOLIDS 2.2.1. 2.2.1.1.
BOX – SPHERE – CYLINDER – CONE – WEDGE TORUS TEKENEN MET BOX Met deze opdracht heb je al de mogelijkheden om 3D-balken en kubussen te tekenen (balken waarvan de verschillende afmetingen gelijk zijn aan elkaar). Klik in de toolbar Solids op het pictogram Box.
2.2.1.2.
TEKENEN MET SPHERE Met deze opdracht heb je alle mogelijkheden tot het tekenen van bollen. Klik in de toolbar Solids op het pictogram Sphere.
34
2.2.1. BOX – SPHERE – CYLINDER – CONE – WEDGE - TORUS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
Opmerking: • Solids bestaan uit meshes. Het aantal lijnen waaruit een mesh bestaat wordt bepaald door twee systeemvariabelen: • ISOLINES: dit bepaalt het aantal lijnen dat bij het tekenen van gegolfde oppervlakken wordt gebruikt. De tekening met de 2 bollen bevat indien je de isolines op 4 liet staan, maar 8 cirkels (4 per bol). Om deze variabele te veranderen tik je op de commandoregel de volgende opdracht in: Command: isolines Enter new value for ISOLINES <4>: 20 Indien je de solids reeds tekende met de variabele op 4, moet je de tekening nog regenereren. Command: regen Regenerating model. • FACETRES: facetres bepaalt de kwaliteit van het schaduw- en renderresultaat, dit wordt later besproken in de cursus.
2.2.1.3.
TEKENEN MET CYLINDER Met deze opdracht heb je de mogelijkheid tot het tekenen van 3D-cilinders met een cirkelvormig of ellipsvormig grond- en bovenvlak. Klik in de toolbar Solids op het pictogram Cylinder.
35
2.2.1. BOX – SPHERE – CYLINDER – CONE – WEDGE - TORUS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2.2.1.4.
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
TEKENEN MET CONE Met deze opdracht heb je de mogelijkheid tot het tekenen van 3D-kegels met een cirkelvormig of ellipsvormig grondvlak. Klik in de toolbar Solids op het pictogram Cone.
Opmerking: • Door gebruik te maken van de functie Apex kan men het toppunt van de kegel willekeurig plaatsen in de ruimte, waarbij het grondvlak zich zodanig draait dat het toch loodrecht komt te staan op de lijn tussen top en middelpunt grondvlak.
36
2.2.1. BOX – SPHERE – CYLINDER – CONE – WEDGE - TORUS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2.2.1.5.
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
TEKENEN MET WEDGE Met deze opdracht heb je de mogelijkheid tot het tekenen van 3D-wiggen. Een wig kan je beschouwen als een diagonaal doorgesneden balk, vandaar ook de logica die achter de constructie zit. Het grondvlak, dat gespecificeerd wordt door de twee eerst in te geven punten, moet in het XY vlak liggen van het gebruikte WCS of UCS. Het derde punt geeft ten opzichte van het eerste punt loodrecht de hoogte aan van de wig.
Klik in de toolbar Solids op het pictogram Wedge.
37
2.2.1. BOX – SPHERE – CYLINDER – CONE – WEDGE - TORUS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2.2.1.6.
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
TEKENEN MET TORUS Met deze opdracht heb je de mogelijkheid tot het tekenen van 3D-toroïden.
Klik in de toolbar Solids op het pictogram Torus.
38
2.2.1. BOX – SPHERE – CYLINDER – CONE – WEDGE - TORUS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2.2.2. 2.2.2.1.
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
DE ZES SOLIDS BEWERKEN SUBTRACT
Klik in de toolbar Solids Editing op het pictogram Subtract.
Je selecteert eerst met de linkermuisknop de solids waarvan een andere solid moet afgetrokken worden, en bevestigt dit dan met een enter. Subtract is eigenlijk als erase of delete wanneer de solids geen contact hebben met elkaar.
39
2.2.2. DE ZES SOLIDS BEWERKEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2.2.2.2.
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
UNION
Klik in de toolbar Solids Editing op het pictogram Union.
Je selecteert met de linkermuisknop de solids die één geheel moeten worden en bevestigen met een enter. Op het eerste zicht wijzigde je niets, doch wanneer je slechts één ribbe selecteert blijkt dat je de ganse figuur selecteert.
Opmerking: • door union te gebruiken maak je van verschillende solids één geheel. Wanneer ze contact hebben met elkaar of geheel of gedeeltelijk in elkaar steken, wordt er één solid gemaakt die je eigenlijk niet meer kunt scheiden met separate solids uit de toolbar solid editing.
Je kunt ze wel scheiden met slice uit de toolbar solids.
•
40
door union te gebruiken maak je van verschillende solids één geheel, ook al hebben ze geen contact met elkaar (een ruimte tussen). Je kunt ze weer scheiden met separate solids uit de toolbar solid editing.
2.2.2. DE ZES SOLIDS BEWERKEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2.2.2.3.
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
INTERSECT
Klik in de toolbar Solids Editing op het pictogram Subtract.
De solids moeten een gemeenschappelijk deel bezitten om de opdracht intersect uit te voeren. De solids selecteren en bevestigen met enter, alleen het gemeenschappelijke deel blijft over.
41
2.2.2. DE ZES SOLIDS BEWERKEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
2.3. OEFENING: TEKENEN EN BEWERKEN VAN SOLIDS Bovenaanzicht en vooraanzicht van het te tekenen 3D-volume.
Perspectief van het volledige 3D-volume.
42
2.2.2. DE ZES SOLIDS BEWERKEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
Isometrische tekening van hetzelfde 3D-volume waaruit een gedeelte is weggesneden, dit voor de duidelijkheid.
Teken de balk waarin het volledig model past, begin de tekening met als linkerbenedenhoek van de balk de oorsprong van het WCS.
Construeer een tweede balk.
Trek de tweede balk af van de eerste.
43
2.2.2. DE ZES SOLIDS BEWERKEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
Teken op dezelfde wijze de kleine balk onderaan het model.
Trek de kleine balk af van het 3D-element.
Teken de linker wig. De tweede wig bekom je door de eerste wig te spiegelen.
Trek de beide wiggen vervolgens af van het 3D-volume.
44
2.2.2. DE ZES SOLIDS BEWERKEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
Doe hetzelfde met de andere wiggen.
Teken de middelste cilinder, teken één van de kleinste cilinders en spiegel hem om de andere te verkrijgen. Trek deze drie cilinders af van het model.
Teken twee solids, een cilinder en een balk die voor de helft in de cilinder gelegen is. De hoogte van deze solids heeft geen belang aangezien ze toch in vermindering gebracht worden.
45
2.2.2. DE ZES SOLIDS BEWERKEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
2. 3D-SOLIDS TEKENEN
2.2. TEKENEN MET SOLIDS
Opnieuw spiegelen en aftrekken van de figuur.
Bewaar deze solid met de bestandsnaam: Model3DspatieNaamspatieVoornaam.
46
2.2.2. DE ZES SOLIDS BEWERKEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
3. DE UCS OPDRACHT
3.1.DE TOOLBAR UCS I
3. DE UCS OPDRACHT 3.1. DE TOOLBAR UCS I Een nieuw UCS kan je op verschillende manieren bekomen. De beste manier is afhankelijk van verschillende factoren: • van de plaats waar je het nieuwe UCS plaatst; • van de elementen die beschikbaar zijn om een nieuw UCS te bepalen. Je maakt gebruik van de toolbar UCS I.
3.1.1.
UCS Wanner je het eerste pictogram (UCS) aanklikt, kan je via de commandoregel alle mogelijke manipulaties uitvoeren met het UCS. Je bekomt dit commando ook door de opdracht ucs in te tikken + enter.
Hier kan je handig gebruik maken van de Move-opdracht om het UCS te verplaatsen naar een andere oorsprong, doch waarbij het XY-vlak parallel blijft aan het oorspronkelijke.
3.1.2.
DISPLAY UCS DIALOG Klikt je het tweede pictogram (Display UCS Dialog) aan dan open je een dialoogvenster UCS.
47
3.1.1. UCS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
3. DE UCS OPDRACHT
3.1.DE TOOLBAR UCS I
Dit dialoogvenster is opgesplitst in drie tabbladen. • het tabblad Named UCS’s.
Hierin vind je een lijst terug met de aangemaakte UCSs. Op de eerste plaats staat World of het WCS. Daarna volgt Previous, waarmee je de laatst gebruikte UCSs oproept (de werking is ongeveer analoog aan de opdracht Zoom Previous). Hieronder kan dan een lijst volgen van UCSs die je zelf vastlegde, benoemde en opgeslagen hebt. Door het aanstippen van de naam en het indrukken van de knop Set Current stel je het gemarkeerde UCS in als het huidige UCS. De knop Details geeft toegang tot een dialoogvenster waarin de coördinaten en de oorsprong terug te vinden zijn van het gemarkeerde UCS uit de lijst. •
48
het tabblad bevat de Orthographic UCS’s.
3.1.2. DISPLAY UCS DIALOG
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
3. DE UCS OPDRACHT
3.1.DE TOOLBAR UCS I
Dit blad bevat de zes standaardoriëntaties ten opzichte van het gebruikte (Relative to) UCS, in dit geval het WCS dat standaard is. Wanneer je echter een ander UCS current of in gebruik zet, dan gebruik je het laatste als referentie voor het bekomen van de zes orthogonale UCS’s. Dus ligt het referentie-UCS bijvoorbeeld gekanteld in de ruimte, dan liggen de orthogonale UCS’s eveneens gekanteld in de ruimte. Door het aanklikken met de rechter muisknop van het UCS dat je wenst te wijzigen heb je de mogelijkheid om een waarde in te geven voor Z-Depth ten opzichte van het aangegeven referentie-UCS. •
het tabblad Settings.
Hier kan je een aantal instellingen maken. Eerst betreffende UCS-pictogram. Dient het al of niet weergegeven te worden, volgt het de oorsprong van het UCS of staat het standaard in de linker benedenhoek van het scherm. Verder bepaal je ook of het UCS in het aanzichtvenster of viewport moet bewaard worden wanneer je van aanzichtvenster wisselt. Dit laatste kan ook bepaald worden het instellen van de systeemvariabele UCSVP. UCSVP=0 dan komt het UCS van het aanzichtvenster overeen met het UCS van het gebruikte of current aanzichtvenster. CSVP=1 dan wordt het UCS van het betreffende aanzichtvenster niet aangepast wanneer gewisseld wordt van aanzichtvenster.
49
3.1.2. DISPLAY UCS DIALOG
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
3.1.3.
3. DE UCS OPDRACHT
3.1.DE TOOLBAR UCS I
UCS PREVIOUS Met de opdracht UCS Previous kan je een vorig gebruikt UCS terugkrijgen. Deze functie werkt 10 stappen terug, wat vrij veel is.
3.1.4.
WORLD UCS Door het aanklikken van dit pictogram stel je het wereldcoördinatenstelsel in als het huidige of current coördinatenstelsel. Deze opdracht is vrij handig wanneer je na een aantal verplaatsingen van het UCS min of meer het noorden kwijt bent, en je wil je opnieuw heroriënteren.
3.1.5.
OBJECT UCS
Met de opdracht Object UCS wordt het nieuwe UCS gepositioneerd volgens de ligging van een 2D-object in de ruimte. Het nieuwe UCS wordt geplaatst volgens de volgende afspraken: • Boog: het center van de boog wordt de oorsprong van het nieuwe UCS. De X-as gaat door het eindpunt van de boog dat zich het dichtst bij het selectiepunt bevindt; • Cirkel: het center van de cirkel wordt de oorsprong van het nieuwe UCS. De X-as gaat door het selectiepunt; • Afmeting: het midden van de afmetingstekst wordt de oorsprong van het nieuwe UCS. De richting van de X-as is parallel aan de X-as van het UCS dat actief was op het moment dat je de afmeting tekende;
50
3.1.3. UCS PREVIOUS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
3. DE UCS OPDRACHT
•
• • • •
•
51
3.1.DE TOOLBAR UCS I
Lijn: het eindpunt dat zich het dichtst bij het selectiepunt bevindt wordt de oorsprong van het nieuwe UCS. De nieuwe X-as wordt zodanig gekozen dat de lijn in het XZ-vlak van het nieuwe UCS ligt (d.w.z. het tweede eindpunt heeft in het nieuwe UCS een Ycoördinaat van nul); 2D-polylijn: het beginpunt van de polylijn is de oorsprong van het nieuwe UCS. De X-as gaat van het beginpunt naar de volgende vertex; Solid: het eerste punt van de solid bepaalt de oorsprong van het nieuwe UCS. De nieuwe X-as gaat langs de lijn tussen de eerste twee punten; Trace: het beginpunt van de trace wordt de oorsprong van het nieuwe UCS. De X-as gaat langs de hartlijn; 3D-vlak: de oorsprong van het nieuwe UCS wordt gevormd door het eerste punt, de X-as door de eerste twee punten en de positieve Y-as door het eerste en vierde punt. De Z-as volgt hieruit door toepassing van de rechterhandregel; Shape, tekst, blok, attribuut, attribuutdefinitie: de oorsprong van het nieuwe UCS is het invoegpunt van de entiteit. De nieuwe Xas wordt gedefinieerd door de rotatie van de entiteit om de extrusierichting. Hierdoor heeft de entiteit die u selecteert om een nieuw UCS vast te stellen, in het nieuwe UCS een rotatiehoek van 0.
3.1.3. UCS PREVIOUS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
3.1.6.
3. DE UCS OPDRACHT
3.1.DE TOOLBAR UCS I
FACE UCS
In tegenstelling tot Object UCS dat gelinkt is aan 2D-objecten, kan je met de opdracht Face UCS het nieuwe UCS koppelen aan een 3Dobject. Er wordt één van de vlakken van een volumelichaam aangeklikt, waarna het UCS zich verplaatst naar het gekozen vlak. Als 3D-object kan wel geen gebruik gemaakt worden van een 3D-polylijn, een polygoon-mesh of een venster. Het nieuwe UCS heeft dezelfde extrusierichting (Z-as) als de geselecteerde entiteit. Afhankelijk van de soort van entiteit wordt de oorsprong en de Xas bepaald. De Y-as wordt opnieuw bekomen door toepassing van de rechterhandregel. Deze opdracht bevat tevens een aantal opties. Command: _ucs Current ucs name: *NO NAME* Enter an option [New/Move/orthoGraphic/Prev/Restore/Save/Del/Apply/?/World] <World>: _fa Select face of solid object: Enter an option [Next/Xflip/Yflip]
: Next laat toe verschillende vlakken van het lichaam na elkaar te gebruiken voor de oriëntatie van het UCS. Xflip en Yflip laten toe om het XY-vlak rond de X-as of de Y-as over een hoek van 180° te wentelen.
52
3.1.6. FACE UCS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
3.1.7.
3. DE UCS OPDRACHT
3.1.DE TOOLBAR UCS I
VIEW UCS
De opdracht View UCS geeft de gebruiker de mogelijkheid om een nieuw XY-vlak te definiëren dat evenwijdig ligt aan het beeldscherm. Dit laat de gebruiker toe om bij een gekozen aanzicht makkelijk tekst en dergelijke te plaatsen die samenvallen met het vlak van het beeldscherm.
3.1.8.
ORIGIN UCS
Met deze opdracht kan de oorsprong van het gebruikte UCS verplaatst worden zonder dat daarbij de oriëntatie van het UCS zelf gewijzigd wordt. Deze optie laat toe om snel het gebruikte UCS op de gewenste plaats te krijgen.
53
3.1.7. VIEW UCS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
3.1.9.
3. DE UCS OPDRACHT
3.1.DE TOOLBAR UCS I
Z AXIS VECTOR UCS
Door een nieuwe oorsprong te definiëren en een punt op de nieuwe positieve Z-as wordt een nieuw UCS bekomen, waarbij de X en Y-as automatisch bepaald worden aan de hand van de Z-as.
3.1.10.
3 POINT UCS
Deze methode is het best bruikbaar om een nieuw UCS vast te leggen. Je bepaalt een nieuwe oorsprong, vanuit dat punt geef je dan een punt op de nieuwe positieve X-as en een punt op de nieuwe positieve Y-as. De Z-as wordt automatisch bepaald volgens de rechterhandregel.
54
3.1.9. Z AXIS VECTOR UCS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
3.1.11.
3. DE UCS OPDRACHT
3.1.DE TOOLBAR UCS I
X, Y, Z AXIS ROTATE UCS
Deze drie opties laten je toe om het gebruikte of current UCS over een bepaalde hoek te draaien rondom één van de assen (X, Y of Z). Je kan vrij de gewenste as en ook de hoek kiezen, alhoewel de standaard voorgeprogrammeerde hoek van 90° het meest gebruikt zal worden. De rotatie wordt aangegeven door het selecteren van twee punten, of door het ingeven van de rotatiehoek (steeds de rechterhandregel hanteren).
3.1.12.
APPLY UCS
Wanneer dit pictogram aangeklikt wordt en aansluitend daarop een ander aanzichtvenster (viewport), dan worden de UCS-instellingen van het gebruikte of current venster toegepast op het nieuwe venster.
55
3.1.1. X, Y,Z AXIS ROTATE UCS
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
3. DE UCS OPDRACHT
3.2. DE TOOLBAR UCS II
3.2. DE TOOLBAR UCS II Er is nog een tweede UCS toolbar die bedoeld is om tijdens het tekenen snel toegang te krijgen tot de verschillende UCS-instellingen.
3.2.1.
DISPLAY UCS DIALOG Zie terug naar ook 3.1.2.
3.2.1.
MOVE UCS ORIGIN Door op dit pictogram te klikken, en aansluitend op een punt in de tekenruimte, dan wordt de oorsprong van het UCS verplaatst naar dat punt. Het XY-vlak blijft wel parallel aan het oorspronkelijke.
3.2.3.
DE KEUZELIJST Deze lijst laat toe te kiezen uit verschillende UCSs die voorheen werden benoemd en opgeslagen (gesaved). Indien gewerkt wordt met meerdere aanzichtvensters, dan wordt in de lijst het UCS aangegeven van het geactiveerde of current aanzichtvenster.
56
3.2.1. DISPLAY UCS DIALOG
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
3. DE UCS OPDRACHT
3.3. WERKEN MET HET UCS COÖRDINATENSTELSEL
3.3. WERKEN MET COÖRDINATENSTELSEL
HET
UCS
Het hoekpunt links onderaan van de wig valt samen met de oorsprong van het WCS. Voor de nummering van de hoeken zoals in de onderstaande figuur maak je gebruik van verschillende.
Het UCS werd verplaatst naar het punt 5, nu de oorsprong. De Xas werd geroteerd. Een identieke wig als de eerste werd nu getekend.
57
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
3. DE UCS OPDRACHT
3.3. WERKEN MET HET UCS COÖRDINATENSTELSEL
Het UCS werd verplaatst naar het punt 4, nu de oorsprong. De rotatie van de assen: de zijde 4,2 als X-as, de zijde 4,3 als Y-as. Een identieke wig als de eerste en de tweede werd nu getekend.
Opmerking. • bedenk eens dat je de twee bijkomende wiggen moest tekenen vanuit het WCS, dus zonder de oorsprong van het UCS te veranderen of het coördinatenpictogram te roteren;
58
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE Een aantal bewerkingen (Mirror, Rotate, Array) die je toepast op 2Dobjecten, kan je niet toepassen op 3D-objecten. In het menu Modify, onder 3D Operation vind je echter wel een aantal opdrachten die bewerkingen toelaten in 3D, namelijk 3D Array, Mirror 3D, Rotate 3D en Align.
Opmerking: • Om gemakkelijker te werken maak je best zelf een toolbar waar deze bewerkingen op staan.
3D-Array-Rectangular 3D-Array-Polair -Mirror 3D Rotate 3D -3D Allign
59
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
60
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
61
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.1. ROTATE 3D
4.1. ROTATE 3D De opdracht Rotate 3D is de ruimtelijke uitbreiding van de gewone 2Dopdracht Rotate. Daar waar bij de 2D-opdracht gewenteld wordt rondom één punt, heeft de ruimtelijke opdracht Rotate 3D de mogelijkheid om te wentelen rondom een willekeurige as. Het is niet noodzakelijk om de oriëntatie van het WCS of UCS hiervoor te wijzigen.
Command: _rotate3d Current positive angle: ANGDIR=counterclockwise ANGBASE=0 Select objects: 1 found Select objects: Specify first point on axis or define axis by [Object/Last/View/Xaxis/Yaxis/Zaxis/2points]: Specify second point on axis: De bovenstaande figuur wentelen rondom de rib rechts onderaan (in het XY-vlak). Specify rotation angle or [Reference]: 30 Command:
Opmerking: • bij het bepalen van de as waarrond gewenteld wordt dien je in acht te nemen dat het eerste punt van deze as als oorsprong fungeert, en het tweede punt de positieve zin is. Hiermee dien je dan ook rekening te houden bij het ingeven van de draaihoek, bvb. +30° of –30° naargelang van de gewenste draaizin (regel van de rechterhand !!)
62
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.2. MIRROR 3D
4.2. MIRROR 3D In tegenstelling tot het 2D-spiegelen, waarbij een object gespiegeld werd ten opzichte van een as in het XY-vlak, wordt bij het 3D-spiegelen met de opdracht Mirror 3D een spiegelvlak vrij in de ruimte bepaald.
Command: Command: _mirror3d Select objects: 1 found Select objects: Specify first point of mirror plane (3 points) or [Object/Last/Zaxis/View/XY/YZ/ZX/3points] <3points>: Linker onderhoek, rechteronderhoek en linker bovenhoek van het vlak. Delete source objects? [Yes/No] : Ook hier heb je dus de keuze om het oorspronkelijke object al of niet te behouden. Command:
63
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.3. 3D ARRAY
4.3. 3D ARRAY De opdracht 3D Array laat toe om een object meervoudig te kopiëren in de ruimte volgens een gekozen patroon. Net zoals bij de 2D-opdracht Array heeft men ook hier de mogelijkheid om te kiezen tussen ofwel een rechthoekig patroon (Rectangular) ofwel een polair patroon (Polar).
4.3.1.
3D RECTANGULAR ARRAY Het rechthoekig patroon bestaat uit rijen (Rows) die parallel lopen met de X-as, kolommen (Columns) die parallel lopen met de Y-as, en ten slotte de niveaus (Levels) die langs de Z-as boven elkaar gestapeld worden. De volgorde Rows, Columns en Levels wordt gehandhaafd in de opdracht zodat je gemakkelijker de link kan maken met de X, Y en Z as. Opmerking. Minimaal dient een driedimensionaal patroon te bestaan uit twee rijen, kolommen of niveaus. Dit is niet cumulatief, zodanig dat het kan volstaan met één rij en twee kolommen.Wordt er slechts één niveau gedefinieerd, dan kan het evengoed volstaan met de 2D opdracht Array, vermits je enkel werkt in het XY-vlak.
Command: Command: _3darray Initializing... 3DARRAY loaded. Select objects: _p 1 found Select objects: Enter the type of array [Rectangular/Polar] :_r Enter the number of rows (---) <1>: 4 Enter the number of columns (|||) <1>: 3 Enter the number of levels (...) <1>: 2 Specify the distance between rows (---): 45 Specify the distance between columns (|||): 45 Specify the distance between levels (...): 45 Command: Opmerking: • Door het ingeven van een positieve of negatieve tussenafstand wordt de richting bepaald welke de rijen, kolommen en niveaus uitgaan.
64
4.3.1. 3D RECTANGULAR ARRAY
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4.3.2.
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.3. 3D ARRAY
3D POLAR ARRAY Alhoewel in de opdracht Rectangular Array de mogelijkheid bestaat om te opteren voor een Polar Array, is er niettemin een pictogram aanwezig dat onmiddellijk een Polar Array toelaat (alhoewel je ook hier nog kan opteren voor een Rectangular Array). Het onderscheid met de 2D-opdracht is dat er hier gewenteld wordt rondom een as in plaats van een punt.
Command: Command: _3darray Select objects: _p 1 found Select objects: Enter the type of array [Rectangular/Polar] :_p Enter the number of items in the array: 6 Specify the angle to fill (+=ccw, -=cw) <360>: Rotate arrayed objects? [Yes/No] : De 3D objecten draaien mee. Specify center point of array: Het endpoint onderaan de centrale as. Specify second point on axis of rotation: Het endpoint bovenaan de centrale as. Command:
65
4.3.2. 3D POLAR ARRAY
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.3. 3D ARRAY
Command: Command: _3darray Select objects: _p 1 found Select objects: Enter the type of array [Rectangular/Polar] :_p Enter the number of items in the array: 6 Specify the angle to fill (+=ccw, -=cw) <360>: Rotate arrayed objects? [Yes/No] : N De 3D objecten draaien niet mee. Specify center point of array: Het endpoint onderaan de centrale as. Specify second point on axis of rotation: Het endpoint bovenaan de centrale as. Command:
Opmerking: • ook hier is het belangrijk van de rechterhandregel te hanteren bij het bepalen van de richting die de boog uitgaat vanaf het startobject, die vooral wanneer slechts een gedeelte van de cirkelboog wordt ingevuld.
66
4.3.2. 3D POLAR ARRAY
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.4. 3D ALIGN
4.4. 3D ALIGN Indien je in een bestaande tekening nog een lichaam wil inbouwen, kan dit problemen geven als de rand of het vlak waarlangs dit lichaam dient geplaatst te worden vrij willekeurig georiënteerd werd. In dergelijke gevallen is het aangewezen gebruik te maken van de opdracht Align. De opdracht Align laat toe twee en/of driedimensionale objecten een gewenste positie ten opzichte van andere objecten te geven. Tijdens deze opdracht kunnen de objecten bewegen, draaien en verschalen. Hiertoe worden aan de uit te lijnen objecten bronpunten (source point) toegewezen, en aan de referentieobjecten worden de overeenkomstige doelpunten (destination point) toegewezen. De toewijzing gebeurt altijd paarsgewijs, dus per source point een destination point, en er kunnen maximaal drie bronpunten en doelpunten toegewezen worden.
4.4.1.
ÉÉN PUNTENPAAR Wanneer het object enkel dient verplaatst te worden in de ruimte, zonder rotatie ofverschaling, kan de methode van één puntenpaar toegepast worden. In feite zou je hier ook gebruik kunnen maken van de gewone Move opdracht. In de onderstaande figuur dient de kubus tegen de bovenrand van de wig komen te liggen, waarbij de twee rechterhoekpunten dienen samen te vallen. De beide ribben zijn wel parallel aan elkaar. Het bronpunt ligt op de kubus, het doelpunt op de wig. Command: Command: _align Select objects: 1 found Select objects: Specify first source point: Specify first destination point: Specify second source point: Command:
67
4.4.1. ÉÉN PUNTENPAAR
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.4. 3D ALIGN
Na uitvoering van de verschillende opdrachten wordt het volgende resultaat bekomen.
4.4.2.
TWEE PUNTENPAREN Indien het object niet louter dient verplaatst te worden, maar bovendien een rotatie moet ondergaan kunnen we volstaan met het gebruik van twee puntenparen. Het eerste puntenpaar bepaalt waar het overeenkomstige punt van het bronobject terechtkomt op het doelobject, terwijl het tweede puntenpaar de gewenste rotatie zal bepalen. In de onderstaande figuur dient de rechter onderrib van de kubus achteraf samen te vallen met de linker bovenrib van de wig. De beide wiggen staan dus duidelijk niet parallel aan elkaar. Command: Command: _align Select objects: 1 found Select objects: Specify first source point: Specify first destination point: Specify second source point: Specify second destination point: Specify third source point or : Scale objects based on alignment points? [Yes/No] : Command:
68
4.4.2. TWEE PUNTENPAREN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.4. 3D ALIGN
Na uitvoering van de verschillende opdrachten bekom je het volgende resultaat.
De kubus werd niet verschaald. Indien je in plaats van No geopteerd had voor Yes dan kreeg je het resultaat hieronder.
69
4.4.2. TWEE PUNTENPAREN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4.4.3.
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.4. 3D ALIGN
DRIE PUNTENPAREN Bij de vorige mogelijkheden was het enkel nodig dat de overeenkomstige ribben achteraf samenvielen, al of niet geroteerd, al of niet verschaald. In de praktijk zal het dikwijls voorkomen dat de twee objecten achteraf een gemeenschappelijk vlak bezitten. Hiertoe kan je gebruik maken van drie puntenparen, waarbij het eerste puntenpaar het gemeenschappelijk punt bepaalt, de twee andere puntenparen bepalen de noodzakelijke rotaties om de vlakken te doen samenvallen.
Command: Command: _align Select objects: 1 found Select objects: Specify first source point: Specify first destination point: Specify second source point: Specify second destination point: Specify third source point or : Specify third destination point: Command:
Na uitvoering van de verschillende opdrachten bekom je het volgende resultaat. Bemerk dat er nu geen verschaling mogelijk was.
70
4.4.3. DRIE PUNTENPAREN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.5. 3D FILLET
4.5. 3D FILLED 4.5.1.
VLAKKE ELEMENTEN De Fillet opdracht is van toepassing op objecten, in hetzelfde vlak gelegen, met een verlengingsrichting die niet parallel is aan de Zas van het gebruikte UCS. AutoCAD2006 bepaalt de verlengingsrichting voor de Filletboog in de 3D-ruimte als volgt: • voor objecten in hetzelfde vlak en met een identieke verlengingsrichting volgens dat vlak, is de Fillet-boog in dat vlak gelegen en met dezelfde verlengingsrichting; • voor objecten in hetzelfde vlak, maar met een tegengestelde of verschillende verlengingsrichting, is de Fillet-boog in dat vlak gelegen en neigt naar de positieve Z-richting van het gebruikte UCS.
4.5.2.
VOLUME ELEMENTEN Met de Fillet opdracht kan je afrondingen toevoegen aan de geselecteerde objecten. De normale werkwijze is eerst één rand selecteren die je wenst af te ronden, het bepalen van de afrondingsstraal en daarna eventueel andere randen selecteren die je ook wenst te bewerken.
Command: Command: _fillet Current settings: Mode = TRIM, Radius = 0.0000 Select first object or [Polyline/Radius/Trim]: r Specify fillet radius <0.0000>: 10 Select an edge or [Chain/Radius]: Cilinderrand onderaan selecteren. 1 edge(s) selected for fillet. Command:
71
4.5.1. VLAKKE ELEMENTEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.6. 3D CHAMFER
4.6. 3D CHAMFER Met de Chamfer opdracht kan je afschuiningen toevoegen aan de geselecteerde objecten. De normale werkwijze is eerst één rand selecteren die je wenst af te schuinen, het bepalen van de afschuining en daarna de verschillende randen selecteren die je wenst te bewerken. Eerst wordt de de bovenrand van de balk bewerkt. Command: CHAMFER (TRIM mode) Current chamfer Dist1 = 0.0000, Dist2 = 0.0000 Select first line or [Polyline/Distance/Angle/Trim/Method]: D Specify first chamfer distance <0.0000>: 10 Specify second chamfer distance <10.0000>: 10 Select first line or [Polyline/Distance/Angle/Trim/Method]: Een bovenrib van de balk selecteren. Base surface selection... Enter surface selection option [Next/OK (current)] : n Enter surface selection option [Next/OK (current)] : Specify base surface chamfer distance <10.0000>: Specify other surface chamfer distance <10.0000>: Select an edge or [Loop]: Select an edge or [Loop]: Select an edge or [Loop]: Select an edge or [Loop]: Select an edge or [Loop]: De vier bovenribben van de balk selecteren. Command:
72
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.6. 3D CHAMFER
Nu wordt de bovenrand van de centrale cilinder bewerkt. Command: _chamfer (TRIM mode) Current chamfer Dist1 = 10.0000, Dist2 = 10.0000 Select first line or [Polyline/Distance/Angle/Trim/Method]: De bovenrand van de cilinder selecteren. Base surface selection... Enter surface selection option [Next/OK (current)] : Specify base surface chamfer distance <10.0000>: Specify other surface chamfer distance <10.0000>: Select an edge or [Loop]: Select an edge or [Loop]: Terug de bovenrand van de cilinder selecteren. Command:
73
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.7. 3D DOORSNEDEN
4.7. 3D DOORSNEDEN 4.7.1.
SLICE Volumelichamen kunnen doorgesneden worden met de opdracht Slice, terug te vinden in de toolbar Solids.
Deze opdracht snijdt het lichaam effectief in twee afzonderlijke stukken, die je achteraf van elkaar kan wegschuiven. Voor het bepalen van het snijvlak zijn er verschillende mogelijkheden: • Object: het snijvlak ligt parallel aan een vlak object • Zaxis: het snijvlak wordt bepaald door een punt op het snijvlak zelf en een punt op deZ-as van dat snijvlak (het snijvlak wordt dus beschouwd als een nieuw XY-vlak) • View: het snijvlak ligt parallel met het gebruikte aanzichtvlak • XY: het snijvlak ligt parallel met het XYvlak • YZ: het snijvlak ligt parallel met het YZvlak • ZX: het snijvlak ligt parallel met het ZXvlak • 3points: het snijvlak wordt bepaald door 3 punten Command: Command: _slice Select objects: 1 found Select objects: Specify first point on slicing plane by [Object/Zaxis/View/XY/YZ/ZX/3points] <3points>: Midpoint van een ribbe onderaan de balk selecteren. Specify second point on plane: Midpoint van de ribbe onderaan, tegenover de eerste geselecteerde ribbe, van de balk selecteren. Specify third point on plane: Centerpoint bovenaan van de cilinder selecteren. Specify a point on desired side of the plane or [keep Both sides]: Command:
74
4.8.1. SLICE
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.7. 3D DOORSNEDEN
Na het aanduiden van het snijvlak heb je de mogelijkheid om de beide delen te behouden, of één ervan.
75
4.8.1. SLICE
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4.7.2.
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.7. 3D DOORSNEDEN
SECTION De opdracht Section maakt eveneens een doorsnede van een volumelichaam, doch met de bedoeling het vlak van de doorsnede te bekomen. Het volumelichaam zelf wordt ongemoeid gelaten. De werkwijze is analoog met de opdracht Slice, doch als resultaat bekom je een vlakke doorsnede. In dit opzicht is het aan te raden om een speciale layer te activeren waarop de doorsnede dan terechtkomt.
Command: Command: _section Select objects: 1 found Select objects: Specify first point on Section plane by [Object/Zaxis/View/XY/YZ/ZX/3points] <3points>: Specify first point on plane: Midpoint van een ribbe onderaan de balk selecteren. Specify second point on plane: Midpoint van de ribbe onderaan, tegenover de eerste geselecteerde ribbe, van de balk selecteren. Specify third point on plane: Centerpoint bovenaan van de cilinder selecteren. Command:
76
4.8.2. SECTION
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
77
4.8.2. SECTION
4.7. 3D DOORSNEDEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.8. 3D INTERFERE
4.8. 3D INTERFERE De opdracht Interfere uit de toolbar Solids laat toe om te controleren of 3D-volumes elkaar overlappen, en laat bovendien de mogelijkheid toe om van het gemeenschappelijke volume van de geselecteerde 3D-volumes een nieuw 3Dvolume te creëren. De oorspronkelijke volumes blijven evenwel behouden, dit in tegenstelling tot de opdracht Intersect.
Voeg je aan het onderstaande 3D-volume de volgende cilinder toe met diamaeter 20,
dan bekom je de totaalfiguur zoals hieronder afgebeeld.
78
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
4. BEWEGEN – BEWERKEN IN DE RUIMTE
4.8. 3D INTERFERE
Hiervan kan je door middel van de opdracht Interfere een nieuw 3Dvolume aanmaken. Command: Command: _interfere Select first set of solids: Het 3D object selecteren (balk met centrale cilinder). Select objects: 1 found Select objects: Select second set of solids: De horizontale cilinder selecteren. Select objects: 1 found Select objects: Comparing 1 solid against 1 solid. Interfering solids (first set): 1 (second set): 1 Interfering pairs: 1 Create interference solids? [Yes/No] : Y Command:
79
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
5. EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS)
5.1. STUURWIEL
5. EXTRUDE – REVOLVE (ucs – solids) 5.1. STUURWIEL Zorg voor een SW Isometric View.
Stel de isolines in op 20. Command: isolines Enter new value for ISOLINES <4>: 20 Command: Selecteer het pictogram Torus uit de Solid toolbar.
Specify center of torus <0,0,0>: Coördinaten center: 200,150,0 Specify radius of torus or [Diameter]: Radius torus (op de as gemeten): 120 Specify radius of tube or [Diameter]: Straal tube: 15 Command:
80
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
5. EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS)
5.1. STUURWIEL
Verplaats het UCS.
nulpuntverplaatsing naar het center torus (coördinaten 200,150,0) Verdraai het UCS.
rotatie rond de X as over 90°
Ortho aan (F8) Selecteer het pictogram Cylinder uit de Solid toolbar. Specify center point for base of cylinder or [Elliptical] <0,0,0>: E elliptische cilinder Specify axis endpoint of ellipse for base of cylinder or [Center]: C centrum van de ellips Specify center point of ellipse for base of cylinder <0,0,0>: Center van de torus, het nieuwe nulpunt Specify axis endpoint of ellipse for base of cylinder: halve grote as (horizontaal) in X-richting: 20 Specify length of other axis for base of cylinder: Halve kleine as (verticaal) in Y-richting: 10 Specify height of cylinder or [Center of other end]: Hoogte ellips (Z waarde): 120 Command:
81
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
5. EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS)
5.1. STUURWIEL
Keer terug naar het WCS.
Activeer het bovenaanzicht.
Tekenen van de centrale cilinder en het handvat met als voorbereiding een cirkel en de halve doorsnede van het handvat, dus 2D-tekenen. Cirkel: Center op 370,230 met radius 40 Polyline: Startpoint op 370,120 Optie A Optie D Richting -30 Endpoint arc @10,-50 Optie L Lengte in negatieve Y-richting 25 Lengte in negatieve X-richting 10 Optie C Command:
82
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
5. EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS)
5.1. STUURWIEL
Zorg voor een SW Isometric View.
Extruderen van de centrale as: selecteer het pictogram Extrude uit de Solid toolbar. Selecteer de cirkel en bevestigen met rechter muisknop of enter Specify height of extrusion or [Path]: Hoogte extrusie: 40 Specify angle of taper for extrusion <0>: Hoek voor taps toelopen: enter (= 0) Command:
Verplaats het UCS.
nulpuntverplaatsing naar de linker rechte hoek van de polyline
83
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
5. EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS)
5.1. STUURWIEL
Omwentelen (revolve) van het handvat: selecteer het pictogram Revolve uit de Solid toolbar.
Selecteer de polyline en bevestigen met rechter muisknop of enter Specify start point for axis of revolution or define axis by [Object/X (axis)/Y (axis)]: Optie Y (axis) Specify angle of revolution <360>: Enter ( = 360 waarde van de omwentelingshoek) Command:
Het handvat roteren over 90° rond de X as: selecteer het pictogram Rotate 3D uit de 3D-operaties toolbar of via de menubalk Modify, 3D operaties, Rotate 3D. Selecteer het handvat en bevestigen met rechter muisknop of enter Specify first point on axis or define axis by[Object/Last/View/Xaxis /Yaxis/Zaxis/2points]: Optie X (rotatie rond de X as) Specify a point on the X axis <0,0,0>: Center onderaan handvat (of coördinaten 370,45,0) Specify rotation angle or [Reference]: Waarde verdraaiing = 90 Command:
84
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
5. EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS)
5.1. STUURWIEL
Tekenen door vermenigvuldigen van de wielstaven, dus 2D-tekenen. Maak een Polar Array van de wielstaaf.
85
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
5. EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS)
5.1. STUURWIEL
Verplaats de centrale cilinder, vanuit het center van het onderste cilinderoppervlak, naar het center van de torus
Verplaats de centrale cilinder 20 naar beneden.
86
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
5. EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS)
5.1. STUURWIEL
Verplaats nu het handvat, vanuit het center onderaan, naar het center van één der wielstaven.
Verenig alles via Union: selecteer het pictogram Union uit de Solid Editing toolbar.
Tekenen van de spiebaan voor de as. Center cylinder: 370,60,0 Straal cylinder: 20 Hoogte ciliner: 40 Start grondvlak balk: 365,75,0 Optie L Length: 10 Width: 10 Height: 40 Union.
87
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
5. EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS)
5.1. STUURWIEL
Verplaats de spiebaan zodat ze centraal staat in het stuurwiel.
Roteer de spiebaan.
88
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
5. EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS)
5.1. STUURWIEL
Trek de spiebaan af (subtract) van het stuurwiel.
89
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2002
5. EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS)
5.2. OEFENING EXTRUDE - REVOLVE
5.2. OEFENING OP HET TEKENEN – BEWERKEN MET EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS) Vooraanzicht, Linker zijaanzicht en Bovenaanzicht van het te tekenen 3Dvolume.
L. ZIJAANZICHT
R24
R10
90
15
16.5
VOORAANZICHT 10 16 = =
°
17 =
1 R1
3 R1
=
4
R13
=
4
50
6 R2
37 BOVENAANZICHT
90
= 52
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2002
5. EXTRUDE – REVOLVE (UCS - SOLIDS)
5.2. OEFENING EXTRUDE - REVOLVE
Het resultaat als draadmodel weergegeven:
Het resultaat als een volume, gerenderd weergegeven:
91
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.1. SELECTEREN VAN OPPERVLAKKEN
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN 6.1. SELECTEREN VAN OPPERVLAKKEN Het is mogelijk om oppervlakken van een volumelichaam afzonderlijk of in groep te bewerken. Deze groep van opdrachten zijn terug te vinden in de toolbar Solids Editing.
De opdrachten werden opgesplitst in drie groepen: •
een eerste groep opdrachten die toelaten om de vlakken (Faces) van een volumelichaam rechtstreeks te bewerken
•
een tweede groep opdrachten die enkel wijzigingen kunnen aanbrengen aan de randen(Edges) van de volumelichamen
•
een derde groep van opdrachten die enkel bewerkingen toelaten op de volledige objecten (Solids).
Opmerking: • met de eerste drie pictogrammen voer je de Booleaanse operaties uit.
De vlakken van een volumelichaam kan je afzonderlijk of gezamenlijk selecteren. Daar dit nieuw is in AutoCAD wordt dit eerst afzonderlijk besproken.Dit selecteren kan natuurlijk slechts gebeuren binnen één van de specifieke bewerkingsopdrachten voor vlakken van volumelichamen.
92
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6.1.1.
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.1. SELECTEREN VAN OPPERVLAKKEN
SELECTEREN VAN ÉÉN OPPERVLAK Om één vlak te selecteren klik je met de linker muisknop binnen het gewenste vlak van het volumelichaam. Een probleem dat kan optreden is het selecteren van een onderliggend of achterliggend vlak. Dit kan opgelost worden door twee keer te klikken, waardoor je zowel het eerste vlak als het onderliggende of achterliggende vlak selecteert. Achteraf kan je via Remove het eerste geselecteerd vlak verwijderen.
Opmerking: • deselecteren met shift + selecteren.
6.1.2.
SELECTEREN VAN OPPERVLAKKEN
TWEE
AANLIGGENDE
Wil je twee aanliggende vlakken tegelijk selecteren, dan kan dit door de gemeenschappelijke ribbe aan te klikken.
93
6.1.1. SELECTEREN VAN ÉÉN OPPERVLAK
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.1. SELECTEREN VAN OPPERVLAKKEN
Een andere mogelijkheid is het tweemaal aanklikken gemeenschappelijk (in aanzicht dan) deel van de beide vlakken.
van
een
Opmerking: • deselecteren met shift + selecteren.
6.1.3.
ALLE OPPERVLAKKEN SELECTEREN IN ÉÉN KEER Alle vlakken kan je in één keer selecteren door gebruik te maken van de optie ALL op de commandoregel. Vooraleer je echter de optie ALL kan intypen moet je eerst één vlak selecteren.
6.1.4.
SELECTIEOPTIES Zoals reeds aangehaald kan je met de optie Remove geselecteerde vlakken uit de selectie verwijderen, aansluitend kan je met de bijkomende optie Add andere vlakken toevoegen aan de selectie. De optie Undo laat toe om de laatste wijziging in de selectie ongedaan te maken. Dit kan meerdere keren na elkaar gedaan worden, waardoor je telkens een opdracht teruggaat. De visuele voorstelling van de geselecteerde vlakken is niet altijd optimaal, hieronder zijn enkel de vier zijvlakken geselecteerd, doch alle vlakken lijken geselecteerd.
Opmerking: • deselecteren met shift + selecteren.
94
6.1.3. ALLE OPPERVLAKKEN SELECTEREN IN ÉÉN KEER
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.2. FACES: WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
6.2. FACES: WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN 6.2.1.
EXTRUDE FACES Met deze functie is het mogelijk om afzonderlijke vlakken of meerdere vlakken te verplaatsen vanuit hun oorspronkelijke positie naar een nieuwe positie.
Het is ook mogelijk randen in positieve of negatieve zin af te schuinen, ongeveer zoals met de opdracht Chamfer. In de figuur hieronder werd het bovenvlak geselecteerd, en geëxtrudeerd over een afstand van 10 eenheden onder een hoek (Taper) van 30°. Om het commando te beëindigen drukt je tweemaal Enter (komt overeen met tweemaal (eXit).
Een andere mogelijkheid om een vlak te extruderen is gebruik maken van een Path. In de onderstaande figuur is een driekwart- of kwartcirkelboog toegevoegd die elk als Path gaat fungeren voor het extruderen van het geselecteerde bovenvlak (driekwart) of ondervlak (kwart).
95
6.2.1. EXTRUDE FACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
96
6.2.1. EXTRUDE FACES
6.2. FACES: WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6.2.2.
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.2. FACES: WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
MOVE FACES De opdracht Move Faces laat toe om door het verplaatsen van vlakken het volume van het lichaam te vergroten of te verkleinen.
Bovenstaande figuur is de uitgangspositie, het is de bedoeling door het verplaatsen van de twee geselecteerde zijvlakken de balk enerzijds smaller, en anderzijds langer te maken. Na het uitvoeren van de opdracht, een verplaatsing van 30 in Y-richting, bekom je de onderstaande figuur als resultaat.
97
6.2.2. MOVE FACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6.2.3.
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.2. FACES: WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
OFFSET FACES De opdracht Offset Faces laat toe om één of meerdere vlakken te vervangen door een parallel vlak op een gekozen afstand van het oorspronkelijke vlak. Deze functie verandert natuurlijk ook het volume van het lichaam.
Bovenstaande figuur is de uitgangspositie, de centrale cilindervormige uitsparing werd geselecteerd om te vergroten. Daar hierdoor het volume van de balk kleiner wordt, moet je als offset distance een negatieve waarde ingeven, de uitsparing wordt groter. Wordt het volume van de balk groter, dan moet je een positieve waarde ingeven. Na het uitvoeren van de opdracht, een offset van -10, bekom je de onderstaande figuur als resultaat.
Een gelijkaardige operatie werd uitgevoerd in de onderstaande figuur, een offset van 15.
98
6.2.3. OFFSET FACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6.2.4.
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.2. FACES: WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
DELETE FACES Deze opdracht laat toe om afzonderlijke vlakken uit een volumelichaam te verwijderen.Na het uitvoeren van de opdracht neemt het lichaam opnieuw zijn oorspronkelijke basisvorm aan.
6.2.5.
ROTATE FACES De opdracht Rotate Faces laat toe één of meerdere vlakken van een volumelichaam te draaien rondom een willekeurige as, m.a.w. het originele volume van het lichaam wordt eveneens gewijzigd. In de bovenstaande figuur werden twee vlakken geselecteerd om gedraaid te worden.
99
6.2.4. DELETE FACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.2. FACES: WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
Als as wordt de ribbe gebruikt, zie de muisaanwijzer in de onderstaande figuur. De draaihoek is 15°. Bij het aanduiden van de as dien je aandacht te besteden aan het eerste punt (de oorsprong) en het tweede punt dat de positieve zin aangeeft, dit in verband met de rechterhandregel voor het toepassen van de positieve of negatieve draaizin.
6.2.6.
TAPER FACES De opdracht Taper Faces laat toe om één of meerdere oppervlakken af te schuinen. De afschuining wordt ingesteld ten opzichte van een aan te duiden as. In de figuur hieronder werden de 4 verticale vlakken geselecteerd.
In onderstaande figuur werd de Z-as geselecteerd, en een afschuining van –15°. Een positieve waarde maakt dat er een versmalling optreedt. Een negatieve waarde maakt dat het volume verwijdt.
100
6.2.5. ROTATE FACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6.2.7.
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.2. FACES: WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
COPY FACES De opdracht Copy Faces is vrij interessant daar je hierdoor de mogelijkheid hebt om van een volumelichaam één of meerdere vlakken te kopiëren, vlakken die je dan achteraf afzonderlijk verder kan bewerken.
Het gecreëerde vlak vormt een gesloten gebied, het is geen draadvlak.
101
6.2.7. COPY FACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6.2.8.
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.2. FACES: WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
COLOR FACES In plaats van het geven van één kleur aan één lichaam, zoals het tot nu toe het geval was in AutoCAD, wordt het nu door de opdracht Color Faces mogelijk om elk vlak van het lichaam afzonderlijk een willekeurige kleur te geven.
Na selectie van een vlak, verschijnt onderstaande dialoogbox.
102
6.2.8. COLOR FACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.3. EDGES: WIJZIGEN VAN RANDEN
6.3. EDGES: WIJZIGEN VAN RANDEN Aan de hand van deze opdrachten is het mogelijk om geringe bewerkingen uit te voeren aan de randen (Edges) van volumelichamen. Deze bewerkingen hebben echter geen invloed op de vorm van de lichamen, dit in tegenstelling tot de vorige opdrachten. Je hebt de keuze om één of meerdere randen van de lichamen hiertoe te selecteren.
6.3.1.
COPY EDGES De opdracht Copy Edges laat toe om kopieën te maken van de randen.
Het resultaat van een dergelijke bewerking is een draadmodel, dat je in die vorm verder kan bewerken.
De verschillende randen dien je één na één te selecteren. Bij een verkeerde selectie kan je gebruik maken van de optie Undo om onmiddellijk de selectie ongedaan te maken, ofwel van de optie Remove om achteraf correcties aan te brengen, of van de shift + selectietoets. De verplaatsing is @0,0,80.
103
6.3.1. COPY EDGES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6.3.2.
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.3. EDGES: WIJZIGEN VAN RANDEN
COLOR EDGES De opdracht Color Edges laat toe om één of meerdere randen een willekeurige kleur te geven. Aangezien rekening gehouden wordt met de kleur van de randen bij geschaduwde weergave van het lichaam, kunnen vrij interessante effecten bekomen worden, afhankelijk van de toepassing natuurlijk.
In onderstaande figuur werden twee randen geselecteerd, en voorzien van een andere kleur.
Het resultaat is, gezien de zwart/wit weergave, eerder beperkt.
104
6.3.2. COLOR EDGES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.4. WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
6.4. WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN Deze laatste reeks van opdrachten laten een aantal bijkomende bewerkingen toe aan de objecten.
6.4.1.
IMPRINT De opdracht Imprint laat toe om op het oppervlak van een volumelichaam bijkomende vlakken aan te maken.
Bij de vraag Delete the source object : Y
Deze vlakken kunnen dan verder bewerkt worden met de opdrachten met betrekking tot de vlakken, bijvoorbeeld met Extrude Faces, Height 20, Taper = 0.
105
6.4.1. IMPRINT
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.4. WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
Deze vlakken kunnen dan verder bewerkt worden met de opdrachten met betrekking tot de vlakken, bijvoorbeeld met Extrude Faces, Height -20, Taper = 20.
106
6.4.1. IMPRINT
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6.4.2.
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.4. WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
CLEAN De opdracht Clean is vrij eenvoudig. Door het aanklikken van het betreffende 3D-lichaam worden de aangebrachte stempels automatisch verwijderd.
6.4.3.
SEPARATE De opdracht Separate laat toe om 3D-lichamen, die met elkaar verbonden zijn, door bijvoorbeeld een eerdere Subtract opdracht, effectief van elkaar te scheiden. Op die manier kunnen die 3D-lichamen opnieuw afzonderlijk bewerkt worden.
6.4.4.
SHELL Met de opdracht Shell kan je van een massief 3D-lichaam een wandenlichaam maken.
Je selecteert de gewenste vlakken, geeft daarop een dikte in, en bekomt dus een lichaam samengesteld uit dikke vlakken. Het massieve middengedeelte is verdwenen.
107
6.4.2. CLEAN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.4. WIJZIGEN VAN OPPERVLAKKEN
Door het ingeven van een negatieve dikte wordt de dikte aan de vlakken gegeven naar buiten toe.
6.4.5.
CHECK Met de opdracht Check wordt nagekeken of een object wel degelijk een volumelichaam is.
Opmerking: • aan een solid kan je maar één materiaal toekennen. Door echter de vlakken/faces ervan te wijzigen in verschillende kleuren, kan je aan die vlakken volgens kleur een materiaal toekennen (zie ook verder).
108
6.4.5. CHECK
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.5. MAKEN VAN AANZICHTEN
6.5. MAKEN VAN AANZICHTEN - DOORSNEDEN Het is mogelijk om van solids aanzichten - doorsneden te maken die je dan verder als een 2D-tekening kan bewerken.
Deze Profile opdracht, Solprof, kan echter niet gebruikt worden in de modelruimte (Model Space), maar wel in de layoutruimte (Paper Space) Uitgangspunt is de onderstaande figuur.
Via de menubalk:
109
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.5. MAKEN VAN AANZICHTEN
Hierop schakelen we over van de modelruimte naar de layoutruimte.
Hierdoor verkrijg je een voorstelling van het gekozen papier met daarop een stippellijn die de grens aangeeft van hetgeen kan geplot of geprint worden.
110
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.5. MAKEN VAN AANZICHTEN
In het menu View kiezen we het onderdeel Viewports en opteren voor 1 Viewport.
Het volumelichaam kan echter niet bewerkt worden, hiervoor ben je verplicht om onderaan in de statusbalk op de ingedrukte knop PAPER te drukken, waardoor dit verandert in MODEL.
Nu hebben we de mogelijkheid om effectief het gewenste aanzicht te creëren. Daartoe kies je voor de opdracht Profile in de toolbar Solids. Je selecteert de solids waarvan je een aanzicht - doorsnede wenst te maken. Nu moet je nog een aantal vragen beantwoorden:
111
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.5. MAKEN VAN AANZICHTEN
Command: _solprof Select objects: 1 found Select objects: Display hidden profile lines on separate layer? [Yes/No] : Door hier Yes te kiezen worden de verborgen lijnen op een aparte layer geplaatst. Project profile lines onto a plane? [Yes/No] : Hierop wordt eveneens met Yes geantwoord opdat we effectief een 2D-aanzicht verkrijgen. Delete tangential edges? [Yes/No] : n Om te vermijden dat de denkbeeldige lijnen, die je terugvindt op de gebogen vlakken en op het aanzicht, gekopieerd kunnen worden, gewist worden, opteren we hier voor No. One solid selected. We gaan nu terug naar de modelruimte Command: <Switching to: Model> Regenerating model. Command: '_layer Regenerating model.
112
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.5. MAKEN VAN AANZICHTEN
Ogenschijnlijk zitten we met een identieke figuur als de beginfiguur, doch in het XY-vlak blijkt er toch wat veranderd te zijn. Om dit duidelijk te zien leg je de tekenlaag af waarop de solids getekend zijn.
Nu zie je duidelijk dat je wel degelijk een 2D aanzicht creëerde. Bekijk de tekenlagen en dan bemerk je we twee bijkomende lagen. • een eerste laag PH-referentienummer die de verborgen lijnen bevat, • een tweede laag PV-referentienummer met de zichtbare lijnen. Door hierop de PH-laag uit te schakelen, en de PV-laag current te maken, houd je enkel de zichtbare lijnen over.
Wanneer je van de ononderbroken lijnen op de PH-laag streepjeslijnen maken, en de PH-laag terug inschakelen, dan krijg je een duidelijke voorstelling van het gewenste aanzicht.
113
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
114
6. BEWERKEN VAN OPPERVLAKKEN
6.5. MAKEN VAN AANZICHTEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.1. 3D-WEERGAVE
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D 7.1. 3D-WEERGAVE Om tijdens het tekenen, eigenlijk op gelijk welk ogenblik, een duidelijk beeld te verkrijgen van de constructie, zijn verborgen en/of geschaduwde weergaven veel interessanter dan de lijnenweergave. Daarvoor gebruik je de toolbar Shade.
7.1.1.
2D-WIREFRAME
Deze weergavemodus, het 2D-draadmodel, is eveneens bruikbaar in de driedimensionale ruimte. Alle lijnen en objecten worden weergegeven zoals je ze invoerde. Het UCS-symbool heeft zijn typische verschijningsvorm.
Deze weergave is erg geschikt voor het tekenen van een constructie. Alle randen zijn zichtbaar, om het even of ze vooraan of achteraan in de ruimte liggen. Bovendien is het mogelijk om de lijndikte waar te nemen op het scherm.
115
7.1.1. 2D-WIREFRAME
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.1.2.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.1. 3D-WEERGAVE
3D-WIREFRAME
Het gekende UCS-symbool wordt hierbij vervangen door een gekleurd assenstelsel, het Compass. De weervage van dit kompas is gekoppeld aan de systeemvariabele COMPASS met de waarden 0 en 1 voor uit en aan.
Er is wel een licht verschil in de weergave van het draadmodel, alleen ziet het verloop en ook de vorm van de draden er lichtjes anders uit omdat ze op een andere manier worden berekend. Met de systeemvariabele COMPASS, waarde 1, geeft onderstaande figuur weer.
116
7.1.2. 3D-WIREFRAME
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.1.3.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.1. 3D-WEERGAVE
HIDDEN
De weergave blijft een draadmodel, doch de verborgen (door voorliggende elementen) lijnen worden niet meer weergegeven.
Dit is niet enkel het geval voor het object zelf, er wordt tevens rekening gehouden met andere aanwezige objecten.
Opmerking: • bij deze weergave worden ingebrachte rasterafbeeldingen alleen getoond met hun omtrek; • de lijndiktes in de tekening blijven zichtbaar, • de instelling isolines heeft geen effect op deze weergave.
117
7.1.3. HIDDEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.1.4.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.1. 3D-WEERGAVE
FLAT SHADED
Naast de weergave in draadmodus, met al of niet zichtbare verborgen lijnen, kan je ook gebruik maken van een geschaduwde weergave. AutoCAD maakt hiervoor gebruik van een lichtbron die links bovenaan het beeldscherm wordt geplaatst, aangevuld met wat omgevingslicht. Het is niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen aan deze instellingen. Bij de weergave Flat Shaded wordt het object bovendien overtrokken met een netwerk van vlakken. De dichtheid van dit vlakkennetwerk wordt eveneens door AutoCAD bepaald. Door de belichting van het aanzicht, waarbij elk vlak een verschillend lichteffect ondergaat, bekom je een kleurschakering die van vlak tot vlak verschilt.
Opmerking: • indien je gebruikt maakt van de kleur zwart heeft de belichting weinig of geen invloed op enige kleurschakering, zwart blijft zwart. Een verdonkering van deze kleur is niet mogelijk. • de instelling isolines heeft geen effect op deze weergave.
118
7.1.4. FLAT SHADED
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.1.5.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.1. 3D-WEERGAVE
GOURAND SHADED
Een onderverdeling van het oppervlak in kleinere vlakken is hier niet meer aanwezig. Het oppervlak ziet er glad en heel realistisch uit. Over het oppervlak wordt een grenzeloos kleurverloop geplaatst. Eventuele rondingen zijn effectief rond. De systeemvariabele ISOLINES heeft geen enkele invloed meer op de weergave.
De weergave ziet er dus zeer realistisch uit, ongeveer als bij een gerenderde weergave. Een kleine verandering in de weergave van het Compass is ook merkbaar, de pijlen worden namelijk ook realistischer weergegeven.
7.1.6.
FLAT SHADED, EDGES ON
Deze weergave is in feite een combinatie van de weergave Flat Shaded en 3D-Wireframe. Het draadnetwerk dat over de geschaduwde vlakkenweergave wordt geplaatst kan ingesteld worden met de systeemvariabele ISOLINES. Het aantal vlakken van de vlakkenweergave echter wordt door AutoCAD zelf bepaald.
119
7.1.5. GOURAND SHADED
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.1.7.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.1. 3D-WEERGAVE
GOURAND SHADED, EDGES ON
Hierbij wordt het draadnetwerk van het 3D-wireframe over het Gouraud Shaded oppervlak gelegd. Door het draadnetwerk is de weergave minder realistisch, maar kan constructief wel duidelijker zijn.
120
7.1.7. GOURAND SHADED, EDGES ON
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.2. HET DRAADMODEL
7.2. HET DRAADMODEL Hier wordt het model uit lijnen samengesteld. Elke rand moet je tekenen, zo heeft een kubus maar liefst 12 randen. Om lijnen te tekenen opteer je liefst voor 3D Polyline.
In eerste instantie is het niet noodzakelijk om gebruik te maken van deze opdracht. Je kan ook de opdrachten Line en Polyline, 2D Polyline, toepassen, doch een 3D-polyline laat zich achteraf makkelijker bewerken en heeft hierdoor meer mogelijkheden. Dit kan ondermeer met de opdracht Pedit en vervolgens de optie in de commandoregel Spline curve.
Deze polylijn beëindig je met Close. Indien dit niet het geval was, dan krijg je bijvoorbeeld het volgende resultaat:
121
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
7.3. HET VLAKKENMODEL
7.3.1.
2D-SOLID
Deze opdracht laat toe om gesloten vlakken te tekenen. Dit kan echter enkel en alleen in het XY-vlak, een Z-waarde wordt niet geaccepteerd. Wens je dus dergelijke vlakken in de ruimte te tekenen, dan ben je verplicht om telkens het UCS te verplaatsen. Bij het gebruik van de opdracht 2D Solid moet je wel opmerkzaam zijn bij het ingeven van de volgorde van de verschillende punten, daar het vlak samengesteld wordt uit vierhoeken en een driehoek. Voor het tekenen van een driehoek is dit echter nog niet dwingend.
Bij het tekenen van een vierhoek worden de punten beurtelings ingegeven.
Gebruik je een andere volgorde, dan bekom je de volgende figuur, geen probleem indien dit de bedoeling was.
Voor een aaneenschakeling van vierhoeken en al of niet een driehoek moet de volgorde van ingeven wel gerespecteerd te worden.
Opmerking: • met de 4 shade pictogrammen uit de Shade toolbar kan je de vlakken ingekleurd weergeven in het tekenscherm.
122
7.3.1. 2D-SOLID
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.3.2.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
3D-FACE
Op basis van 3D-vlakken kan je ok objecten creëren met de opdracht 3D Face. Een probleem kan zijn dat je met deze opdracht enkel drie- of vierhoekige vlakken kan tekenen, zodat je complexere vlakken moet opdelen. Onderstaande figuur is een dodecaëder of twaalfvlak draadmodel.
Om hiervan een vlakkenmodel te maken ga je in de verschillende draadvlakken met de opdracht 3D Face echte 3D-vlakken aanbrengen. Aangezien je te maken hebt met vijfhoeken ben je verplicht deze oppervlakken op te splitsen in drie- en vierhoeken.
Wanneer je nu de figuur bekijkt in Flat Shaded mode zie je een vlak in het draadmodel.
123
7.3.2. 3D-FACE
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
Met de opdracht Flat Shaded verdween tevens de gemeenschappelijke rand tussen de beide opvuloppervlakken.
Waar de samenstellende 3D-vlakken raken zijn randen zichtbaar. Deze randen kunnen echter uitgeschakeld worden met de opdracht Edge in de toolbar Surfaces.
Deze opdracht Edge vraagt de rand aan te duiden die je wenst te behandelen, waarna bevestigd wordt met Enters. Zo wordt een zichtbare rand onzichtbaar gemaakt of omgekeerd. Een onzichtbare rand kan steeds gevonden worden. Door, na de opdracht Edge, eerst op de rand van het betreffende vlak te klikken wordt de onzichtbare rand zichtbaar en kan die zelf aangeklikt worden. Opmerking: • vermits de eerst aangeklikte rand hierdoor zelf onzichtbaar gaat worden, moet hij op het einde van de opdracht nog een keer aangeklikt worden om hem opnieuw zichtbaar te maken, indien gewenst.
124
7.3.2. 3D-FACE
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.3.3.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
3D-SURFACES In plaats van vlak per vlak te tekenen zijn er eveneens een aantal vlakkenlichamen voorgeprogrammeerd, ongeveer analoog aan de 3D Solids. Deze vlakkenlichamen kunnen we op twee plaatsen terugvinden. • ofwel via de menubalk
125
7.3.3. 3D-SURFACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
•
7.3. HET VLAKKENMODEL
ofwel via de toolbar Surfaces.
Vlakkenlichamen lijken visueel erg op solids, doch er zijn een aantal duidelijke verschillen. 1. het grote aantal markeringspunten, dat bovendien de hoeveelheid vlakken duidelijk maakt waaruit het vlakkenlichaam is opgebouwd;
2. een vlakkenlichaam is niet opgevuld. Enkel de mantel, opgebouwd uit vlakken, is aanwezig; 3. met vlakkenlichamen zijn geen Booleaanse operaties (Union, Subtract, Intersect) mogelijk; 4. de massa van de vlakkenlichamen kan niet berekend worden; 5. een vlakkenlichaam bestaat uit een net (Mesh) met een bepaalde maasdichtheid. Volumelichamen hebben volledige, op zich ondeelbare, vlakken als oppervlak; 6. de afzonderlijke vlakken van een vlakkenlichaam kunnen willekeurig worden nabewerkt; 7. door de positie van een markeringspunt te wijzigen bewegen de vlakken, die aan dat markeringspunt vasthangen, gewoon mee. Bij de voorgeprogrammeerde vlakkenlichamen wordt het aantal vlakken, waaruit het lichaam zal opgebouwd worden, vastgelegd door de uitgangsvorm.
7.3.3.1.
BOX
Na constructie en selectie blijkt dat een Box opgebouwd is uit 6 vlakken. Command: Command: _ai_box Specify corner point of box: 0,0,0 Specify length of box: 100 Specify width of box or [Cube]: c Specify rotation angle of box about the Z axis or [Reference]: 0 Command:
126
7.3.3. 3D-SURFACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.3.3.2.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
WEDGE
Na constructie en selectie blijkt dat een Wedge opgebouwd is uit 5 vlakken. Command: Command: _ai_wedge Specify corner point of wedge: 0,0,0 Specify length of wedge: 100 Specify width of wedge: 100 Specify height of wedge: 100 Specify rotation angle of wedge about the Z axis: 0 Command:
127
7.3.3. 3D-SURFACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.3.3.3.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
PYRAMID
De Pyramide is minimaal opgebouwd uit 4 vlakken, en maximaal uit 6 vlakken. Aangezien het niet mogelijk is om een vlakkenlichaam te bewerken is het belangrijk om de gewenste vorm juist te definiëren. Command: Command: _ai_pyramid Specify first corner point for base of pyramid: 0,0,0 Specify second corner point for base of pyramid: 100,0,0 Specify third corner point for base of pyramid: 100,100,0 Specify fourth corner point for base of pyramid or [Tetrahedron]: t Specify apex point of tetrahedron or [Top]: 50,50,100 Command:
Command: Command: _ai_pyramid Specify first corner point for base of pyramid: 0,0,0 Specify second corner point for base of pyramid: 100,0,0 Specify third corner point for base of pyramid: 100,100,0 Specify fourth corner point for base of pyramid or [Tetrahedron]: 0,100,0 Specify apex point of pyramid or [Ridge/Top]: t Specify first corner point for top of pyramid: 25,25,100 Specify second corner point for top of pyramid: 75,25,100 Specify third corner point for top of pyramid: 75,75,100 Specify fourth corner point for top of pyramid: 25,75,100 Command:
128
7.3.3. 3D-SURFACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.3.3.4.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
CONE
Normaal is de Cone opgebouwd uit: ofwel twee vlakken, het grondvlak en het mantelvlak, ofwel drie vlakken, het grondvlak, het bovenvlak en het mantelvlak. Evenwel wordt het juiste aantal vlakken bepaald door het aantal segmenten waaruit het mantelvlak is opgebouwd. Je hebt tijdens het uitvoeren van de opdracht zelf de mogelijkheid om dit vast te leggen, in het voorbeeld hieronder werd geopteerd voor 16. Command: Command: _ai_cone Specify center point for base of cone: 0,0,0 Specify radius for base of cone or [Diameter]: 50 Specify radius for top of cone or [Diameter] <0>: Specify height of cone: 100 Enter number of segments for surface of cone <16>: Command:
Command: Command: _ai_cone Specify center point for base of cone: 0,0,0 Specify radius for base of cone or [Diameter]: 100 Specify radius for top of cone or [Diameter] <0>: 50 Specify height of cone: 100 Enter number of segments for surface of cone <16>: Command:
129
7.3.3. 3D-SURFACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.3.3.5.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
SPHERE
Ook hier wordt het eigenlijke aantal vlakken bepaald door de keuze die men maakt betreffende de opsplitsing van het boloppervlak. Het spreekt voor zich dat, afhankelijk van het aantal vlakken waarvoor je kiest, het boloppervlak meer zal lijken op een veelvlak of op een boloppervlak. Command: Command: _ai_sphere Specify center point of sphere: 0,0,0 Specify radius of sphere or [Diameter]: 100 Enter number of longitudinal segments for surface of sphere<16>: Enter number of latitudinal segments for surface of sphere<16>: Command:
7.3.3.6.
DOME
Hieronder werd geopteerd voor een beperkt aantal vlakken, dit in tegenstelling tot de Dish in het volgende item, waar integendeel geopteerd werd voor veel vlakken. Het verschil is dan ook zeer duidelijk. Command: Command: _ai_dome Specify center point of dome: 0,0,0 Specify radius of dome or [Diameter]: 100 Enter number of longitudinal segments for surface of dome <16>: 8 Enter number of latitudinal segments for surface of dome <8>: 4 Command:
130
7.3.3. 3D-SURFACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.3.3.7.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
DISH
Command: Command: _ai_dish Specify center point of dish: 0,0,0 Specify radius of dish or [Diameter]: 100 Enter number of longitudinal segments for surface of dish <16>: 32 Enter number of latitudinal segments for surface of dish <8>: 16 Command:
7.3.3.8.
TORUS
Command: Command: _ai_torus Specify center point of torus: 0,0,0 Specify radius of torus or [Diameter]: 100 Specify radius of tube or [Diameter]: 25 Enter number of segments around tube circumference <16>: Enter number of segments around torus circumference <16>: Command:
131
7.3.3. 3D-SURFACES
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.3.4.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
3D-MESH Het 3D-vlakkenlichaam Mesh is een vierhoek die opgedeeld werd in een vrij groot aantal vlakken. Je begint met de maasdichtheid van het net te bepalen. Eerst het aantal stroken parallel met de X-as, en daarna het aantal stroken parallel met de Y-as. Hierop moet je alle punten invoeren, waarbij het resultaat pas wordt weergegeven wanneer je alle punten invoerde. De punten moet je invoeren per lijn evenwijdig aan de X-as, steeds in dezelfde richting. Command: Command: _3dmesh Enter size of mesh in M direction: 7 Enter size of mesh in N direction: 3 Specify location for vertex (0, 0): 0,0 Specify location for vertex (0, 1): 0,50 Specify location for vertex (0, 2): 0,100 Specify location for vertex (1, 0): 50,0 Specify location for vertex (1, 1): 50,50 Specify location for vertex (1, 2): 50,100 Specify location for vertex (2, 0): 100,0 Specify location for vertex (2, 1): 100,50 Specify location for vertex (2, 2): 100,100 Specify location for vertex (3, 0): 100,0,50 Specify location for vertex (3, 1): 100,50,50 Specify location for vertex (3, 2): 100,100,50 Specify location for vertex (4, 0): 100,0,100 Specify location for vertex (4, 1): 100,50,100 Specify location for vertex (4, 2): 100,100,100 Specify location for vertex (5, 0): 150,0,100 Specify location for vertex (5, 1): 150,50,100 Specify location for vertex (5, 2): 150,100,100 Specify location for vertex (6, 0): 200,0,100 Specify location for vertex (6, 1): 200,50,100 Specify location for vertex (6, 2): 200,100,100 Command:
132
7.3.4. 3D-MESH
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
Elk punt kan je nu verplaatsen, waardoor je het 3D-vlakkenlichaam ingrijpend wijzigt.
133
7.3.4. 3D-MESH
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.3.5.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
MESH
Bij de opdracht Mesh worden eerst de vier hoekpunten van de vierhoek ingegeven (zelfs willekeurig met een muisklik), en pas daarna de onderverdeling van het net. De omtrek van de Mesh wordt dus bepaald, en AutoCAD zal zelf de vorm van het vlak creëren.
134
7.3.5. MESH
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
Command: Command: _ai_mesh Specify first corner point of mesh: 0,0,0 Specify second corner point of mesh: 400,12,60 Specify third corner point of mesh: 360,421,280 Specify fourth corner point of mesh: -120,385,-220 Enter mesh size in the M direction: 12 Enter mesh size in the N direction: 12 Command:
135
7.3.5. MESH
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.3.6.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
MESHES UIT 2D-ELEMENTEN Bij de volgende opdrachten ga je uit van 2D-elementen, die op basis van netten vervaardigd worden. De systeemvariabelen SURFTAB1 en/of SURFTAB2 bepalen hierbij de maasdichtheid. Command: Command: surftab1 Enter new value for SURFTAB1 <6>: 24 Command: surftab2 Enter new value for SURFTAB2 <6>: 24 Command:
7.3.6.1.
REVOLVED SURFACE Deze opdracht laat een contourlijn draaien rondom een omwentelingsas, waardoor een vlakkennetwerk ontstaat.
Eerst wordt de omwentelingsas getekend. Command: Command: _line Specify first point: 220,120 Specify next point or [Undo]: 290,120 Specify next point or [Undo]: Command: Teken als contourlijn een Spline. Command: Command: _spline Specify first point or [Object]: 220,90 Specify next point: 240,100 Specify next point or [Close/Fit tolerance] <start tangent>: 260,80 Specify next point or [Close/Fit tolerance] <start tangent>: 290,90 Specify next point or [Close/Fit tolerance] <start tangent>: Specify start tangent: Specify end tangent: Command: Rest nu nog de contourlijn te laten wentelen rondom de as. Hierbij moet je de nodige aandacht besteden aan de draaizin, vooral wanneer een onvolledige omwenteling moet maken. Bedenk dat je de oorsprong van de omwentelingsas kiest langs de kant van het eindpunt dat het dichtst bij het selectiepunt ligt.
136
7.3.6. MESHES UIT 2D-ELEMENTEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
Command: Command: _revsurf Current wire frame density: SURFTAB1=24 SURFTAB2=24 Select object to revolve: Select object that defines the axis of revolution: Specify start angle <0>: -30 Specify included angle (+=ccw, -=cw) <360>: -180
Opmerking: • de oorspronkelijke elementen (wentelingsas en contourlijn) worden niet gewist. Daar dit storend kan zijn, en eventueel voor conflicten kan zorgen indien ze samenvallen met het verkregen vlakkenlichaam, is het beter om ze op een andere layer te plaatsen zodat ze achteraf gemakkelijk kunnen verwijderd worden. Het oorspronkelijke element kan ook een gesloten figuur zijn.
137
7.3.6. MESHES UIT 2D-ELEMENTEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
Command: Command: _line Specify first point: 220,120 Specify next point or [Undo]: 290,120 Specify next point or [Undo]: Command: Command: Command: _pline Specify start point: 230,130,0 Current line-width is 0.600 Specify next point or [Arc/Halfwidth/Length/Undo/Width]: w Specify starting width <0.600>: 0 Specify ending width <0.000>: Specify next point or [Arc/Halfwidth/Length/Undo/Width]: 230,170 Specify next point or [Arc/Close/Halfwidth/Length/Undo/Width]: 240,170 Specify next point or [Arc/Close/Halfwidth/Length/Undo/Width]: 240,160 Specify next point or [Arc/Close/Halfwidth/Length/Undo/Width]: 270,160 Specify next point or [Arc/Close/Halfwidth/Length/Undo/Width]: 280,150 Specify next point or [Arc/Close/Halfwidth/Length/Undo/Width]: 280,140 Specify next point or [Arc/Close/Halfwidth/Length/Undo/Width]: 270,130 Specify next point or [Arc/Close/Halfwidth/Length/Undo/Width]: c Command: Command: Command: surftab1 Enter new value for SURFTAB1 <24>: 15 Command: surftab2 Enter new value for SURFTAB2 <24>: 6 Command:
138
7.3.6. MESHES UIT 2D-ELEMENTEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
Command: Command: _revsurf Current wire frame density: SURFTAB1=15 SURFTAB2=6 Select object to revolve: Select object that defines the axis of revolution: Specify start angle <0>: Specify included angle (+=ccw, -=cw) <360>: 180 Command:
139
7.3.6. MESHES UIT 2D-ELEMENTEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3.6.2.
TABULATED SURFACE
7.3. HET VLAKKENMODEL
Het vlakkenlichaam ontstaat door een basislijn over de afstand en in de richting van een richtingsvector te verplaatsen. Deze bewerking vertoont veel gelijkenis met de extrusie-bewerking volgens een Path. De maasdichtheid van het gecreëerde net wordt bepaald door de systeemvariabele SURFTAB1.
Command: Command: _3dpoly Specify start point of polyline: 0,0,0 Specify endpoint of line or [Undo]: @0,0,100 Specify endpoint of line or [Undo]: Command: Command: Command: _circle Specify center point for circle or [3P/2P/Ttr (tan tan radius)]: 0,0,0 Specify radius of circle or [Diameter] <25.000>: 10 Command: Command: Command: _tabsurf Select object for path curve: Het object selecteren dat de vector moet volgen. Select object for direction vector: De vector selecteren. Command:
140
7.3.6. MESHES UIT 2D-ELEMENTEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
Opmerking: • dat het van belang is waar je de richtingsvector aanklikt, blijkt uit het volgende voorbeeld. Identiek dezelfde handelingen werden verricht als bij het voorgaande, met uitzondering van het aanklikken van de richtingsvector. Het resultaat is dan ook helemaal verschillend.
7.3.6.3.
RULED SURFACE
Met deze opdracht wordt tussen twee objecten een vlakkenlichaam ontwikkeld. De volgende objecten zijn hiervoor toegelaten: lijnen, bogen, cirkels, 2D en 3D-polilijnen, en (vooral niet te vergeten) het punt. De beide objecten mogen, maar moeten absoluut niet, in hetzelfde vlak gelegen zijn. De maasdichtheid van het gevormde vlakkenlichaam wordt bepaald door de systeemvariabele SURFTAB1. Op volgende bladzijde afgebeelde vlakkenlichaam werd ontwikkeld tussen twee Splines, gelegen in een verschillend vlak. Een dergelijk object kan de helling vormen tussen twee vlakken in een landschap.
141
7.3.6. MESHES UIT 2D-ELEMENTEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
Command: Command: _rulesurf Current wire frame density: SURFTAB1=36 Select first defining curve: Select second defining curve: Command:
Opmerking: • het belang van de selectiepunten bij de objecten blijkt uit het volgende voorbeeld. Je wenst tussen twee lijnen, gelegen in een verschillend vlak, een vlakkenlichaam te ontwikkelen. De eerste lijn wordt onderaan geselecteerd, zoals hieronder aangegeven.
Wordt de tweede lijn eveneens onderaan geselecteerd, dan verkrijg je een vlakkenlichaam zoals op volgende bladzijde te zien is.
142
7.3.6. MESHES UIT 2D-ELEMENTEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
Indien echter de tweede lijn bovenaan geselecteerd wordt, zoals hieronder aangegeven, dan bekom je een volledig ander resultaat. Zie naar het vlakkenlichaam hier onderaan. Je dient er dus rekening mee te houden dat aan de kant waar de objecten geselecteerd worden, AutoCAD begint met het tekenen van de verbindingslijnen. Let wel, dit is enkel het geval voor open objecten. Bij gesloten objecten speelt dit geen rol.
143
7.3.6. MESHES UIT 2D-ELEMENTEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7.3.6.4.
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
EDGE SURFACE In tegenstelling tot de opdracht Ruled Surface, waarbij een vlakkenlichaam ontwikkeld werd tussen twee objecten, laat de opdracht Edge Surface toe om een vlakkenlichaam te ontwikkelen tussen vier randen of Edges.
De eindpunten van de randlijnen dienen elkaar wel te raken, de ligging ervan is vrij.
Command: Command: _edgesurf Current wire frame density: SURFTAB1=24 SURFTAB2=24 Select object 1 for surface edge: Select object 2 for surface edge: Select object 3 for surface edge: Select object 4 for surface edge: Command: Specify opposite corner: Command:
144
7.3.6. MESHES UIT 2D-ELEMENTEN
CAD: 3D-OPLEIDING AUTOCAD2006
7. LIJNEN EN VLAKKEN IN 3D
7.3. HET VLAKKENMODEL
De volgorde voor het selecteren van de randen speelt geen rol, tenzij wat betreft de maasdichtheid van het net. De waarde van de systeemvariabele SURFTAB1 geldt hierbij voor de richting van de rand waarop het eerst werd geklikt, de andere richting krijgt de waarde van de SURFTAB2.
145
7.3.6. MESHES UIT 2D-ELEMENTEN