Regels
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Inleidende regels
Begrippen In deze regels wordt verstaan onder: plan: het bestemmingsplan 'Manege Alblas, Sliedrecht' van de gemeente Sliedrecht. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het NL.IMRO.0610.bp23manegealblas-3001 met de bijbehorende regels.
GML-bestand
aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. aan huis verbonden bedrijfsactiviteit: het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke/kunstzinnige -geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. aan huis verbonden beroep: een beroep, waarvan de activiteiten niet publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
bebouwingspercentage: een in de regels of op de kaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwperceel, bestemmingsvlak etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd. bedrijfsactiviteiten: handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf. bedrijfswoning/dienstwoning een woning in of nabij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is. bestaand: a t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning; b t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. bijbehorend bouwwerk uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
bouwgrens: de grens van een bouwvlak. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. bouwperceelgrens: een grens van een bouwperceel. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. groom verzorger van paarden en onderhouder van zadels, tuigen en andere benodigdheden. hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, inclusief daarbij behorende aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen. manege: een bedrijf dat op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet de mogelijkheid biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden.
omgevingsvergunning: vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. ondergeschikte functie: een functie die in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie binnen een bestemming. overkapping/ carport: een dakconstructie, vrijstaand met maximaal één wand, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw. pensionstalling: het houden van paarden van derden. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van paarden. rijhal: overdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden. seksinrichting: een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; vloeroppervlak(te): de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau binnen de bebouwing, die voor een functie wordt gebruikt. voorgevelrooilijn: de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die: a gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel; b gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
vrijstaand bijbehorend bouwwerk: een bijbehorend bouwwerk, dat fysiek geheel los staat van enig ander gebouw, dan wel slechts met een ander gebouw verbonden is door een bouwwerk geen gebouw zijnde, zoals een overkapping of pergola. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit plan. woning: een complex van huishouden.
ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
Woningwet: Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Artikel 2
Wijze van meten Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens: de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens. bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel: de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. peil: a voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel; b in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Hoofdstuk 2 Artikel 3 3.1
Bestemmingsregels
Sport - Manege Bestemmingsomschrijving De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a bedrijfsgebouwen, en overkappingen, ten behoeve van een manege en pensionstalling; b wonen in een bedrijfswoning; c ondergeschikte horeca; d ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 1', tevens een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met ruimten voor aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsactiviteit; e ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 2', tevens een tijdelijke inpandige bedrijfswoning; f ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tevens een ontsluitingsweg; g ter plaatse van de aanduiding 'groen' uitsluitend groen ten behoeve van de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de bijlage; h bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Bedrijfsgebouwen en overkappingen Voor het bouwen van de in lid 3.1 genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels: a Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. b De goothoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)'. c De bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)'. d De dakhelling van een gebouw en overkapping bedraagt ten minste 20° en ten hoogte 65°.
3.2.2
Bedrijfswoning Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen: a Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 1' en 'specifieke vorm van wonen bedrijfswoning 2'.
b De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan: 1 750 m3, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen bedrijfswoning 1' ; 2 250 m3, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen bedrijfswoning 2'. c De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m. d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m. e De dakhelling bedraagt ten minste 20° en ten hoogte 65°. 3.2.3
Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen: a Bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd. b De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 100 m². c De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m. d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m. e De afstand tussen de gevel van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen en de gevel van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.
3.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a De bouwhoogte van stapmolens en trainingsmolens mag niet meer bedragen dan 3 m. b De bouwhoogte van mestsilo's en mestplaatsen mag niet meer bedragen dan 3 m. c de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 m. d De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m. e De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3
Specifieke gebruiksregels
3.3.1
Aan-huis-verbonden beroep en bedrijf Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de bedrijfswoning en/of bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 40 m². b De activiteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven. c Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken. d Detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel. e Het wonen dient als hoofdfunctie intact te blijven. 3.3.2
Landschappelijke inpassing Ten behoeve van de landschappeljk inpassing geldt de volgende bepaling: a De gronden mogen overeenkomstig de bestemmingsomschrijving niet eerder worden gebruikt dan nadat de landschappelijke inpassing, conform het beplantingsplan zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels, is gerealiseerd.
3.3.3
Strijdig gebruik Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan: a Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van ondergeschikte horecadoeleinden, indien de gezamenlijke horecavloeroppervlakte groter is dan 250 m2. b Het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning. c Het opslaan, storten of bergen van materialen en producten. d Het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten. e Detailhandel. f Buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten.
3.3.4
Bedrijfswoning 2 Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 2' mag een inpandig gedeelte van de bebouwing tijdelijk worden gebruikt als woonruimte, totdat de eerste bewoners van de woning niet meer woonachtig zijn in de woning.
3.4
Wijzigingsbevoegdheid
3.4.1
Verwijderen aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 2' Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'specifieke vorm van wonen bedrijfswoning 2' te verwijderen, nadat de eerste bewoners van de bedrijfswoning ter plaatse niet meer woonachtig zijn.
Artikel 4 4.1
Leiding - Gas Bestemmingomschrijving De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een ondergrondse hoge druk gastransportleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.
4.2
Bouwregels Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de gastransportleiding worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
4.3
Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leldingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 4.4.1
Werken en werkzaamheden Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen; b het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; c het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; d het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; e het permanent opslaan van goederen; f het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
4.4.2
Uitzonderingen Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden: a die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; b die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming betreffen; c zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten; d die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.4.3
Toelaatbaarheid Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien: a de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden; b alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in sublid 4.4.1, het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Hoofdstuk 3 Artikel 5
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 6.1
Algemene bouwregels Ondergeschikte bouwdelen Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt.
6.2
Afwijkende maatvoering Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan in de bestaande maatvoering.
Artikel 7 7.1
Overige regels Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: a de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige regels; b de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer; c de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; d het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen; e de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden en f de ruimte tussen bouwwerken.
7.2
Algemene afwijkingregels Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straaten bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen van: a de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 15% van die maten, afmetingen en percentages; b het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
7.3
Verwijzing naar andere wettelijke regelingen Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 slotregels Artikel 8 8.1
Overgangs- en
Overgangsrecht Overgangsrecht bouwwerken a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %. c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2
Overgangsrecht gebruik a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9
Slotregel Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Manege Alblas, Sliedrecht'.
Rosmalen, 15 december 2011
Bijlage Beplantingsplan
3.7. Archeologische waarde Volgens de Cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland zijn er geen archeologische waarden te verwachten in het plangebied.
3.8. Effecten op gebieden De planlocatie ligt niet in de nabijheid van een Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Er zijn daarom geen negatieve effecten te verwachten. Aan de west- en noordwestkant van de planlocatie ligt op enige afstand een aantal percelen waarop weidevogels voorkomen. Hierop zijn weidevogelpakketten van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) afgesloten. Met name hoge beplanting op het erf zal negatief effect op de weidevogels kunnen hebben door aanwezigheid van kraaien en roofvogels die er in nestelen of het als uitkijkpost gebruiken.
4. Uitwerking algemeen Door de aanleg van een nieuwe manege zal de situatie op de percelen veranderen: er komen stallen, een woning en paardenbakken, een toegangspad en beplanting. Daarbij zal ook een deel van een sloot gedempt worden en nieuwe sloten gegraven of bestaande sloten verbreed worden. De beplanting en gekozen groene elementen die nu wordt voorgesteld passen landschappelijk en functioneel bij het geheel van de manege en bij de omgeving. Aanplant van bomen en struiken kan het best gedaan worden in het najaar, van ½ november tot ½ december, zolang er geen vorst is. De kans dat de bomen en struiken aanslaan is dan het grootst. In het voorjaar kan er aangeplant worden tot eind maart, maar bij een droog voorjaar zal de aanplant regelmatig ruim begoten moeten worden. Na de aanplant dient het juiste onderhoud te worden uitgevoerd om het gewenste eindbeeld te krijgen. In de uitwerking wordt aan beide onderdelen aandacht besteed. De groene elementen zijn:
1 knotbomenrij
4 opgaande bomen
2 hovelingen
6 houtsingel
3
7 kniphaag
hoogstamvruchtbomen
3 groepje bomen
8 natuurvriendelijke oever 9 houtrillen
Op de volgende pagina staat in figuur 7: 3d-schets van de situatie met de nieuwe manege en de groene beplantingselementen. 5
6
5. Uitwerking van de groene elementen 5.1. Knotbomenrij Doelstelling: Een knotbomenrij aan één kant (oostkant) van de oprijlaan om die aan te kleden en te accentueren. Het worden geen hoge bomen zodat de openheid niet te veel wordt aangetast. Knotbomenrijen (knotwilg) langs verschillende sloten ter afgrenzing van het perceel en om de paardenbakken groen aan te kleden. Voor de aanplant worden rechte takken gebruikt van de wilg (Salix alba), vrij van watermerkziekte, met een dikte van 5-7 cm en een lengte van circa 4- 5 m. In de bodem wordt op 40 cm afstand van de slootrand of bovenkant van het sloottalud een gat geboord met de grondboor tot 1 m diep, waarin de stekken worden geplant. Aanplant oprijlaan: Langs de oprijlaan komt aan de slookant een rij knotbomen. De wilgen worden op ruim 2 m hoogte wordt geknot. Onderlinge plantafstand 3 m en met voldoende afstand tot het oprijpad, zodat ook grotere paardentrailers er langs kunnen zonder de bomen te beschadigen. Voor de aanplant wordt een knotstek genomen en per boom wordt één boompaal geplaatst om de boom de eerste jaren te ondersteunen en recht te laten groeien. De boom wordt met boomband ondersteund. Knotstekken van de wilg kunnen het beste in het Figuur 8: Knotbomenrij langs stallen voorjaar worden geplant Aanplant slootkant: Langs de slootkant wordt op 4 plaatsen een rij knostekken geplant. Plantafstand 3 m. Onderhoud: Na het aanplanten wordt na één of twee jaar de boom voor het eerst geknot op ruim 2 m hoogte. Jaarlijks worden de onderste uitlopers aan de stam, vanaf het maaiveld tot aan knothoogte, verwijderd. Dit doet men het beste in de periode voor de langste dag. De uitlopers kan men dan vrij gemakkelijk van de bast verwijderen. Daarna worden de bomen 1 x per 3-4 jaar geknot. Alle takken worden dan boven de knot verwijderd. Er kan een klein stompje (50% van de takdikte) op de oude knot blijven staan. Voorkom maaischade aan de bast als er gemaaid wordt langs de slootkant. Het snoeihout kan worden verwerkt in een takkenril Figuur 9: Knot van een knotwilg
7
5.2. Hovelingen Doelstelling: Hovelingen werden en worden aangeplant bij een brug of een dam om de plaats te markeren in het gebied van de Alblasserwaard. In de praktijk blijkt dat de boomwortels ook stevigheid bieden aan de oever bij de damopgang. Vooral de es is daar zeer geschikt voor. Eindbeeld: Vier beeldbepalende, opgaande essen die links en rechts bij de dam bij de ingang van het toegangspad staan. Aanplant: Vier essen worden aangeplant links en rechts van de dam (met duiker) bij de ingang van het toegangspad. Hiervoor worden grotere bomen gebruikt (maat: laanboom), per boom 2 boompalen om de eerste jaren te verzekeren dat de boom goed rechtop groeit. Ze worden op voldoende afstand van de weg en van de ingang geplant om ruimte te geven aan het verkeer en de (vracht-)wagens die de manege bezoeken. Plantafstand minimaal 8 m. Onderhoud: Jaarlijks wordt gecontroleerd of de boomband niet te strak zit; die wordt dan losser gedaan. Na circa 6 jaar kunnen boompalen en boomband worden verwijderd. De onderste takken kunnen na 3 tot 6 jaar worden opgekroond (afgezaagd bij de stam) en een eventuele dubbele harttak wordt verwijderd. Hierdoor kan de boom zich met een goede kruin ontwikkelen. Figuur 10: Hovelingen bij een brug
5.3. Hoogstamvruchtbomen Doelstelling: Een groep hoogstamvruchtbomen bij de paddock en stapmolen, voor een afwisselende en open beplanting die voldoende hoog is. Eindbeeld: Een groep hoogstamvruchtbomen, waaronder goed gelopen kan worden en de gesteltakken schaduw geven op de paddock en stapmolen. Aanplant: Bestel hoogstamvruchtbomen op een sterk groeiende onderstam, met een hoge inplant (>2 m) van de eerste gesteltakken. Per boom 2 boompalen gebruiken. Plantafstand 8-10 m. Indien nodig worden de bomen extra beschermd tegen vraat of beschadiging door trailers. Onderhoud: Na de aanplant wordt na 1 jaar de vormingssnoei uitgevoerd, waarbij de richting van de gesteltakken met zorg wordt gekozen om in de toekomst het gewenste eindbeeld te krijgen. Dat betekent dat de takken schuin omhoog moeten staan en op voldoende afstand, zodat de paarden niet bij de takken kunnen komen, ook niet in de toekomst als de (gestel-)takken meer gaan hangen door de vruchtdracht. Deze vormingssnoei wordt jaarlijks uitgevoerd.
8
5.4. Groepjes bomen Doelstelling: Op de weiden waar de paarden grazen is beschaduwing gewenst, vooral op het heetst van de dag. Door groepjes opgaande bomen op geschikte plaatsen te planten wordt aan die wens voldaan. Eindbeeld: Per weiland een groepje opgaande bomen, met een stevig raster om veevraat door paarden te voorkomen. Doordat ze dicht bij elkaar worden aangeplant en gezamenlijk opgroeien vormen ze uiteindelijk één kroon. Aanplant: Per weiland een groepje van 3 essen (laanboom), met twee boompalen per boom en een voldoende stevig raster er omheen om de paarden op afstand van de stam en de takken te houden. Onderlinge plantafstand: 1,5 m Onderhoud: Jaarlijks wordt gecontroleerd of de boomband niet te strak zit; die wordt dan losser gedaan. Na circa 6 jaar kunnen boompalen en boomband worden verwijderd. De onderste takken worden opgekroond na 2-6 jaar (afgezaagd bij de stam) en een eventuele dubbele harttak wordt verwijderd. Hierdoor kan de boom zich met een goede kruin ontwikkelen.
5.5. Opgaande bomen Doelstelling: Op enkele plaatsen worden voor de aankleding, beschaduwing en indeling opgaande bomen aangeplant. Eindbeeld: De bomen staan solitair en kunnen een goede kroon ontwikkelen als volwassen boom. Aanplant: Op de gewenste plaatsen wordt een es (laanboom) geplant, met twee boompalen per boom. Eventueel is extra bescherming van de bomen nodig. Onderhoud: Jaarlijks wordt gecontroleerd of de boomband niet te strak zit; die wordt dan losser gedaan. De onderste takken worden opgekroond na 2-6 jaar (afgezaagd bij de stam) en een eventuele dubbele harttak wordt verwijderd. Hierdoor kan de boom zich met een goede kruin ontwikkelen. Eventueel dient er boombescherming te worden geplaatst om beschadiging door vraat van paarden, schade aan de bast door voertuigen of door maaien te voorkomen.
5.6. Houtsingel Doelstelling: Een dichte houtsingel aan de westzijde van de stallen om de stallen groen aan te kleden en de wind te breken. De essen (overstaanders) ertussen steken als volwassen boom boven de dakrand van de stallen uit, maar voorkomen moet worden dat het een uitvalsbasis wordt voor kraaien en roofvogels. Deze laatsten vormen een bedreiging voor de weidevogels die wat westelijker op de percelen broeden en foerageren. Eindbeeld: 9
Een dichte houtsingel met niet te hoge overstaanders. Aanplant: Om de 10 m wordt en es als overstaander geplant, per boom 1 boompaal met boomband. De struiken worden in groepen van 2 of 3 per soort bij elkaar aangeplant. Plantafstand 1,5 m Onderhoud: Na de aanplant worden de struiken in het eerste voorjaar in maart tot 2/3 van de hoogte teruggesnoeid. Na 9 jaar worden de struiken verjongd door ze terug te snoeien, waarbij in de lengterichting de helft van de houtsingel wordt afgezet (= afgezaagd) op circa 20 cm hoogte. Na 14 jaar wordt de ander helft afgezet, waarna een frequentie van 10 jaar wordt aangehouden om de houtsingel gefaseerd te verjongen. Op deze wijze blijft de houtsingel zijn afschermende functie houden. Jaarlijks worden de essen gecontroleerd of de boomband niet te strak zit; die wordt dan losser gedaan. De onderste takken worden opgekroond na 2-6 jaar (afgezaagd bij de stam). Takken die tegen de stal of dakrand aankomen worden ingekort. Als na 10-15 jaar blijkt dat de top boven de 7 m uitkomt, wordt de top weggezaagd.
5.7. Kniphaag Doelstelling: Landschappelijke (knip-)haag als afscheiding tussen de paardenbakken en de parkeerplaats. Eindbeeld: Een dichte haag van de juiste hoogte. Aanplant: Het aanplanten van een kniphaag met veldesdoorn. De aanplant vindt plaats met drie stuks per strekkende meter. Als plantmateriaal wordt bosplantsoen gebruikt (goed doorwortelde 2-3 jarige struikjes). De afstand tot de paardenbakken moet zodanig zijn, dat de paarden de struiken niet kunnen bereiken en afvreten. Onderhoud: Na het aanplanten worden de struikjes tot circa 2/3 teruggesnoeid om de vertakking te bevorderen. Daarna wordt de haag jaarlijks één tot twee keer per jaar terug geknipt op de gewenst hoogte. Het snoeien vindt plaats na de langste dag. Aandachtspunt hierbij is dat de haag aan de onderzijde iets breder is dan aan de bovenzijde voor voldoende belichting van de onderste takken. Figuur 11: Kniphaag
5.8. Natuurvriendelijke oevers Doelstelling van 2 typen: A. Een natuurvriendelijke oever met een stevige rietkraag als oeverbescherming tegen het afkalven langs de Middelwetering. B. Een natuurvriendelijke oever langs de slootkant, met een kruidenrijke vegetatie die een fraaie bloeiende slootkant oplevert. Beide oevertypen bieden extra waterberging en natte biotopen voor flora en fauna. Belangrijk daarbij is om het juiste beheer toe te passen om het gewenste resultaat te krijgen en te houden. 10
In verband met het slootschonen is het nodig om goede afspraken met Waterschap Rivierenland te maken. Bij de aanleg dient zorgvuldig gewerkt te worden volgens de richtlijnen van de Flora en faunawet, omdat hier naast algemeen voorkomende soorten, waarvoor de algemene zorgplicht geldt, ook de beschermde bittervoorn in de sloten voorkomt. Verder moet worden voldaan aan de precieze voorwaarden en specificaties van de Regeling Waterbergingsoevers van Waterschap Rivierenland. In bijlage III worden de verschillende mogelijkheden geschetst zonder maatvoering. Detailtekeningen met specificaties dienen in overleg met waterschap Rivierenland te worden opgesteld. Inrichting type A: Een flauw of een geknikt talud van 3-5 m breed, met een rietkraag, gemengd met lisdodde langs de oeverlijn (ca 3 m breed) om de oever tegen afkalven te beschermen. Een rietkraag vormt een duidelijke afscheiding van het erf. Riet- en lisdoddeplanten worden in het voorjaar ingeplant. Voor een snel en goed resultaat kan het beste riet in een pot gekweekt worden aangeplant, circa 8/m². Een overgangszone van 1-2 m breed naar de rietkraag toe kan ingezaaid worden met een geschikt moerasmengsel (van Biodivers). Zie schets bijlage 3A. Figuur 12: Voorbeeld van een smalle rietkraag
Inrichting type B: Na het verbreden van de sloten wordt aan één kant een natuurvriendelijke oever aangelegd. Er zijn 2 varianten mogelijk: met een geknikt talud of met een schuin talud, zie bijlage 3 B en C. In beide gevallen is afrastering noodzakelijk
om het vertrappen van de oever door de paarden te voorkomen. Na aanleg wordt de oeverrand ingezaaid met een dotterbloemmengsel (Biodivers) en bij een geknikt talud kunnen water- en overplanten worden aangeplant. Onderhoud: Eens per jaar worden de taluds gemaaid, waarbij 10% blijft staan voor overwinterende insecten en larven; het maaisel wordt afgevoerd. Het maaien vindt plaats in de periode oktober – februari. Figuur 13: Gele lis
5.9. Houtrillen Doelstelling: Een houtril is een goede schuilplek voor allerlei dieren, zoals egels en kleine vogels en tegelijk een goede mogelijkheid om het snoeihout te verwerken binnen het bedrijf. De houtril kan daarbij ook dienen als een natuurlijke afscheiding of indeling op het erf.
11
Eindbeeld: Aanleg: Een dubbele palenrij van onbehandeld hout, breedte tussen de rijen circa 1 m; de lengte van de houtril is variabel (circa 5 m). De palen staan op 1 m afstand van elkaar. Hoogte van de houtril is circa 1 m. Op drie verschillende geschikte locaties op het terrein kunnen houtrillen worden aangelegd, zodat het snoeihout ter plaatse verwerkt kan worden. Onderhoud: Jaarlijks kan de houtril aangevuld worden met snoeihout van de bomen en struiken in de directe omgeving. Het snoeihout wordt in de lengterichting op elkaar gelegd, tussen de dubbele palenrij in. De palenrij zorgt ervoor dat het een strakke en enigszins opgeruimde stapel takken blijft.
6. Gebruikte informatiebronnen Collectief Weidevogelbeheerplan Alblasserwaard/Vijfheerenlanden. Beheerjaar 2011. Uitgave: Stichting Subsidiestelsel Natuur en Landschap inde Alblasserwaard en Vijfheerenlanden Cultuurhistorische hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, 2004. Provincie Zuid-Holland
Quickscan Manege Alblas, Parallelweg in Sliedrecht. N. Kroese,2011. Landschapsbeheer Zuid-Holland Kies voor Zuid-Hollands groen, 2010. Uitgave van Landschapsbeheer Zuid-Holland Kruipers inde polder. R. van Eekelen, D.M. Soes, G.C. Pellikaan, L.S.A. Anema, 2006. Bureau Waardenburg www.biodivers.nl, inheemse bloemzaadmengsels
www.watwaswaar.nl, oude topografische kaarten www.wsrl.nl, Waterschap Rivierenland, regeling waterbergingsoevers www.waterplantenspecialist.nl , aanschaf waterplanten
12