PEDAGOGISCH WERKPLAN
CLUSTER PEPIJN NSO Octopus
juni 2015
1
Inleiding Voor u ligt het pedagogisch werkplan van cluster Pepijn locatie NSO Neptunus. Cluster Pepijn bestaat uit KDV Pepijn, NSO Neptunus, NSO Octopus en NSO Zeester. Het pedagogisch werkplan is tot stand gekomen in samenwerking met de medewerkers van Cluster Pepijn, de oudercommissie en de pedagogische consulente van Kinderopvang Haarlem. Het werkplan is een uitwerking van het centraal pedagogisch beleid van Kinderopvang Haarlem en de uitgangspunten en visie van Cluster Pepijn. Kinderopvang Haarlem heeft een centraal pedagogisch beleid; “spelend groeien”. Dit beleid is de basis voor de pedagogische locatieplannen op de kindercentra. In de pedagogische locatieplannen worden de visie en uitgangspunten zoals geformuleerd in het pedagogisch beleid (vertrouwen, zelf, samen, ontdekken en plezier) vertaald naar de dagelijkse praktijk. Wat betekent het pedagogisch beleid voor de dagelijkse verzorging en begeleiding van de kinderen, hoe zie de dagelijkse omgang met kinderen in het kinderdagverblijf en de naschoolse opvang eruit?
Het doel van het pedagogisch werkplan is:
het ouders/verzorgers mogelijk maken om op inhoudelijke gronden keuze te maken voor een kinderdagverblijf of naschoolse opvang, het selecteren en inwerken van nieuwe medewerkers op grond van de pedagogische visie, het scheppen van inzicht in het handelen in de dagelijkse praktijk, het vaststellen van richtlijnen om het werk te toetsen en te evalueren, het in gesprek komen van ouders/verzorgers met medewerkers over de opvang, ontwikkeling, begeleiding en opvoeding van kinderen.
Het pedagogisch werkplan start met een beschrijving van de sociaal demografische kenmerken van de woonomgeving, de relatie met andere instellingen in de wijk en de specifieke kenmerken van de locatie. Vanuit deze beschrijving maakt een locatie een gemotiveerde keuze voor een pedagogisch speerpunt waarbij beschreven wordt hoe dat in de praktijk zichtbaar wordt en op welke momenten.
Het pedagogisch werkplan ligt voor alle ouders ter inzage in het kindercentrum. Het pedagogisch locatieplan wordt minimaal 1 keer per 3 jaar geëvalueerd met de medewerkers en zo nodig bijgesteld in samenwerking met de oudercommissie. Dit is een taak van de clustermanager, die daarbij zo nodig een beroep kan doen op de pedagogische consulente van de organisatie.
Met vriendelijke groet,
Angela Portegijs Clustermanager Cluster Pepijn Mieke van der Kroft Adjunct clustermanager Cluster Pepijn, Locaties KDV Pepijn, NSO Octopus, NSO Zeester, en NSO Neptunus.
juni 2015
2
Hoofdstuk 1 1.1 Plek van de locatie in de woonomgeving Voor het Cluster Pepijn is sprake van 1 demografisch gebied; KDV Pepijn, NSO Neptunus en NSO Zeester en NSO Octopus liggen in Haarlem – Noord (omgeving Planetenbuurt) De woonomgeving kenmerkt zich door een ruime, groene omgeving met veel sportverenigingen en sportvelden, culturele en jeugdinstellingen in de buurt. Alle locaties liggen gunstig ten opzichte van uitvalswegen (Westelijk Randweg) maar liggen tevens ook midden in de woonwijk zodat de locaties voor ouders eenvoudig te bereiken zijn en er een goede samenwerking kan zijn met externe partijen in de buurt zoals sportverenigingen, bibliotheek, kinderboerderij, muziek- en dansinstellingen, schooltuinen en speeltuinen. Locatie NSO Octopus is gelegen in een school en maakt gebruik van 2 klaslokalen. Verder hebben zij de beschikbaarheid over een gymzaal en een buitenspeelplaats. 1.2 Pedagogisch speerpunten ‘Veilig en Vertrouwd’ en ‘Samen spelen in fantasie ‘Sociaal-emotionele ontwikkeling’ is de basis van waaruit het pedagogische klimaat op de locatie van Cluster Pepijn wordt vormgegeven. Kinderopvang Haarlem heeft de pedagogische kwaliteit hoog in het vaandel staan. Pedagogische medewerkers worden dan ook intensief gecoacht en getraind in het vergroten en verbeteren van hun pedagogische kennis door middel van bijvoorbeeld VWB (Video Werk Begeleiding) Want voordat het kind zich ‘al spelend en groeiend kan ontwikkelen’ moet het zich veilig en vertrouwd voelen in zijn omgeving. Het speerpunt Veilig en Vertrouwd wordt vorm gegeven door: - Positieve benadering van het kind - Ontwikkelingsstimulering en kind volgend werken - Positieve begeleiding van het samen spelen en daarin een klimaat scheppen waarin de kinderen op kunnen gaan in hun fantasiewereld. - Goede en intensieve begeleiding en coaching van medewerkers door de leidinggevenden - Ervaren en goed geschoolde medewerkers - Niet meer dan 3 vaste gezichten op de groep - Goed, intensief dagelijks contact met ouders - Periodieke evaluatie momenten van het pedagogische klimaat op medewerkers-, groeps-, locatieen clusterniveau met medewerkers, kinderen, ouders, oudercommissie en tussen de leidinggevenden. Het speerpunt Samen spelen in fantasie Onder het speerpunt ‘Samen spelen in fantasie’ hebben wij gehoor gegeven aan de ontwikkelingsfase en het interessegebied van de kinderen op de NSO Octopus zoals we dit in 2013 als ontwikkelingsfase bij de kinderen hebben gevolgd. We zullen hier in 2015/16 bewuster aandacht aan schenken, en ook bij de activiteiten ons meer richten op deze fantasiewereld. Denk hierbij aan sprookjes, muzikale expressie, (vertel)theater en vrij spel. Wij willen hierbij wel benadrukken dat wij vanuit de visie van Kinderopvang Haarlem kindgericht werken, dat betekent enerzijds dat de activiteiten en het fantasiegericht begeleiden altijd vrijblijvend is en een kind altijd de vrije keuze heeft en nooit verplicht wordt deel te nemen.
juni 2015
3
Het speerpunt ‘Samen spelen in fantasie’ zal in de praktijk als volgt worden vormgegeven: -
-
Er zal in de jaarplanning van de activiteiten rekening gehouden worden met de behoefte van de kinderen aan het opgaan in hun spel in de fantasie zodat het speerpunt een werkwijze 1 wordt en herkenbaar wordt voor ouders en kinderen , Bij het vormgeven van het activiteitenaanbod wordt er waar mogelijk samengewerkt met externe partijen (bijvoorbeeld sportvereniging, muziekinstellingen, muzieklab etc.), Het activiteitenaanbod wordt door middel van thema’s en vaste locatiegericht activiteiten vormgeven. Dit aanbod wordt jaarlijks vastgesteld en geëvalueerd, 2 Thema’s en activiteiten zullen gericht zijn op fantasie en vrije expressie . In de thema’s wordt er kindgericht gewerkt en gaat men tevens uit van de uitgangspunten van het pedagogisch beleid; vertrouwen, zelf, samen, ontdekken en plezier (zie ook hoofdstuk 2). In de werving en selectie van personeel zal, naast de pedagogische kwaliteiten, het ‘kindgericht werken en stimulering van de sociale competentie’ benadrukt worden, De werkwijze van pedagogisch medewerkers is kind- en ontwikkelingsgericht met de nadruk op positieve begeleiding van de sociaal-emotionele ontwikkeling, Pedagogische medewerkers zullen gecoacht en begeleid worden door clustermanager en adjunct-clustermanager in het vormgeven van de speerpunten
Activiteitenaanbod Kinderopvang Haarlem is er op gericht om kinderen te stimuleren en ondersteunen in alle ontwikkelingsgebieden: motorisch, emotioneel, creatief en intellectueel. Daarom bieden wij veel verschillende activiteiten aan. De kinderen kunnen kiezen uit een divers aanbod – rekening houdend met het niveau van het kind en gericht op alle ontwikkelingsgebieden en interesses. Op het kinderdagverblijf wordt gewerkt met thema-weken waarbij de activiteiten passen binnen het thema. Binnen elk thema komen alle ontwikkelingsgebieden aan bod. Op de naschoolse opvang bieden we een uitgebreid pakket aan van activiteiten, workshops, clinics, lessenreeksen en uitstapjes. Hierbij is het uitgangspunt dat het een mix is van sport/spel, natuur, cultuur en creativiteit. De activiteiten zijn divers en naar leeftijd (onderbouw, middenbouw en bovenbouw). Het is belangrijk om de balans tussen een georganiseerd activiteitenaanbod en vrij spel te bewaken. Het activiteitenaanbod moet bijdragen aan een afwisselende en interessante dagbesteding, niet tot een overgeorganiseerd kinderleven. De tijdsduur van een georganiseerde activiteit is daarom vaak beperkt tot een uur op de korte middagen. Op lange middagen en in vakanties kan het langer duren. In de vakanties wordt er een vakantieprogramma aangeboden. Kinderen zijn niet verplicht om deel te nemen aan de activiteiten. Regelmatig bieden medewerkers van een locatie een activiteit in de wijk aan in samenwerking met de school of het buurthuis bv. straatspeeldag, zomerfeest of sportactiviteiten.
1
De keuze die het kind mag maken in het activiteitenaanbod, sterkt het zelfvertrouwen en het zelfbeeld. Activiteiten bevorderen de sociale competentie en het samenspel. Plezier en ontdekken staan centraal binnen het activiteitenaanbod. 2
juni 2015
4
Hoofdstuk 2 In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe wij ‘Veilig & Vertrouwd’ in de dagelijkse praktijk gaan vormgeven. In de vertaling van speerpunt naar dagelijkse praktijk is de werkwijze van de pedagogische medewerker en de coaching en begeleiding hierop van de leidinggevende(n) een belangrijk onderdeel. Wij zien het als van groot belang dat de pedagogische medewerker op een juiste wijze de pedagogische uitgangspunten in praktijk brengt. Wat zijn nu onze pedagogische uitgangspunten van waaruit wij ons pedagogisch handelen vormgeven? 2.1 Uitgangspunten werkwijze pedagogisch medewerker In de pedagogische werkwijze worden de pedagogische medewerkers volgens onderstaande principes begeleid en gecoacht door de (adjunct) clustermanager in samenwerking met de pedagogische consulente. In de werkwijze gaan we uit van de volgende principes: De uitgangspunten van het: Algemeen pedagogisch beleid ‘Spelend Groeien’: (zie voor meer informatie het algemeen pedagogisch beleid ‘Spelend Groeien’)
Vertrouwen, Zelf, Samen, Ontdekken en Plezier De uitgangspunten van de: Vier competenties Wet Kinderopvang 2005 (zie ook bijlage 1 voor uitgebreide praktijkomschrijving)
1. 2. 3. 4.
Het waarborgen van de sociale- emotionele veiligheid van kinderen De mogelijkheden voor kinderen voor het ontwikkelen van hun persoonlijke competentie De mogelijkheden voor kinderen voor het ontwikkelen van hun sociale competentie De wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt
De uitgangspunten van de: Zes interactievaardigheden M. Riksen van Walraven (zie ook bijlage 2 voor een uitgebreide praktijkbeschrijving)
1. Sensitieve responsiviteit 2. Respect voor autonomie 3. Structureren en grenzen stellen 4. Praten en uitleggen 5. Ontwikkelingsstimulering 6. Begeleiden van interacties
juni 2015
5
2.2 Het kind staat centraal Bij bovengenoemde pedagogische uitgangspunten draait het altijd om het welzijn van het kind. Het kind staat tenslotte centraal in al ons pedagogisch handelen. Het is te allen tijde ons streven dat het kind zich veilig en vertrouwd voelt in onze opvang, want zo kan het zich optimaal otnwikkelen en voelt het zich thuis. Een kind voelt zich veilig en vertrouwd wanneer het zich gehoord, begrepen en gesteund voelt. Hoe zorgen wij er nu voor dat het kind zich veilig en vertrouwd voelt? Basisregel is dat de pedagogische medewerker zich verplaatst in het kind en gehoor geeft / kan geven in wat het kind nodig heeft om zich prettig te voelen in de groep. Wij stellen in ons pedagogisch handelen het kind daarom centraal. Maar hoe doen wij dat, het kind centraal stellen? Het kind centraal is:
Uit ieder kind een eerlijk, sociaal, zelfstandig en creatief mens te laten groeien, met een gevoel van eigenwaarde, in een sociaal-emotioneel veilige- en kindvriendelijke omgeving.
Ieder kind positieve aandacht te geven, ook al geeft het kind zelf signalen af van negatieve aandacht. Negatieve aandacht leidt doorgaans alleen maar tot verdere escalatie, gering zelfvertrouwen, slechte sfeer in de groep en verminderde motivatie.
Opbouwen van een band met elk kind waarbinnen het zich veilig en vertrouwd voelt.
Dat het kind zich zoveel mogelijk op haar eigen manier ontwikkelt, op basis van aanleg, karakter en tempo. We tonen hierbij respect voor het unieke van elk kind.
Stimuleren en begeleiden van/naar een positief zelfbeeld, dit bevordert het zelfvertrouwen en de sociale weerbaarheid (zelfbewuste houding).
Het kind, kind laten zijn. NSO Neptunus is een naschoolse opvang waar het kind mag spelen, ontdekken en onderzoeken.
Het bevorderen van zelfstandigheid en zelfredzaamheid van kinderen met het doel verantwoordelijkheid te dragen voor zichzelf en haar omgeving.
Dat kinderen de ruimte hebben met hun gevoelens om te gaan. We kunnen en willen niet om die gevoelens heen. Zoals bij; samenspelen, conflicten, in relaties, verlies, rouw, scheiding, ziektes, handicap, verhuizing, vriendschap, verliefdheid, liefde. Gevoelens heeft het kind de hele dag door, ook op de opvang.
Het inleven in ieder kind, door actief te luisteren en aandacht te hebben voor de lichaamstaal van het kind.
Dat kinderen normen en waarden spelenderwijs kunnen ontdekken. Het bijbrengen van normen en waarden vinden wij belangrijk, omdat ze richting geven aan het bestaan van het kind, het beïnvloeden hun doen en laten, het zelfbeeld, zelfvertrouwen en hun relaties met anderen.
Dat het kind leert omgaan met gevoelens, wensen en opvattingen van zichzelf, de pedagogische medewerker en anderen, (positieve- en negatieve gevoelens), seksuele gevoelens, rolgedrag en rolneming, vooroordelen en discriminatie.
juni 2015
6
2.3 Kindgericht en kind volgend werken volgens methodiek Naast het in de dagelijkse praktijk kindgericht en kind volgend werken, hanteert Kinderopvang Haarlem ook een methodisch kind volgsysteem. Dit biedt pedagogisch medewerkers duidelijke kaders waarbinnen zij de ontwikkeling van het kind zo optimaal mogelijk kunnen volgen. Kinderopvang Haarlem hanteert de volgende kind volgsystemen: - Focus - Welbevinden voor kinderen
Focus en Welbevinden voor kinderen Om een goed beeld van het kind te hebben wordt het kind jaarlijks een keer geobserveerd. Hiermee kan de mate van welbevinden op het kinderdagverblijf worden vastgesteld. Met andere woorden, of het kind het naar de zin heeft op de opvang. Wij gebruiken hiervoor het observatie instrument ‘focus op kinderen’. Er kunnen ook observaties gedaan worden naar het functioneren van een groep of het functioneren van bepaalde situaties zoals; het eten en drinken, het spelen binnen of buiten of de gestructureerde activiteiten. De resultaten van een observatie van het individuele kind, kunnen aanleiding zijn om een kind te bespreken tijdens het werkoverleg met de overige teamleden om het kind nog een keer te observeren. Tevens kunnen de resultaten van de observaties leiden tot veranderingen die doorgevoerd worden in het pedagogisch beleid. De groepsleiding heeft een signaleringsfunctie met betrekking tot de ontwikkeling van het kind. Als er twijfel is over de ontwikkeling van het kind of als het gedrag van het kind vragen oproept wordt dit in de eerste plaats in het werkoverleg besproken. De groepsleiding overlegt ook met de ouder(s) over haar bevindingen tijdens de kindbespreking, die door het gehele jaar worden gehouden.
juni 2015
7
2.4 Goed contact met ouders Een goed contact met ouders draagt bij aan een goede, kindgerichte opvang. Hierin speelt de positieve houding van de pedagogische medewerker, samen met de (adjunct) clustermanager een belangrijke rol. Contact medewerker – ouder / leidinggevende - ouder Tijdens de wenperiode van het kind en daarna ook bij het halen en brengen is de pedagogische medewerker actief en betrokken in het contact met ouders. Zij neemt waar nodig initiatief in het nemen en in het onderhouden van een goed contact met ouders en anticipeert op de wensen en verwachtingen van ouders ten aanzien van het kind en de opvang. De leidinggevende(n) ondersteund de pedagogische medewerker in het oudercontact en is zelf pro actief in het aangaan van oudercontacten en zorgt dat zij, naast de formele momenten zoals plaatsingsgesprekken, regelmatig zichtbaar op de locatie(s) aanwezig is, zodat ouders ook informeel vragen kunnen stellen en/of contact kunnen hebben met de leidinggevende(n).
Oudergesprekken Oudergesprekken kunnen tussendoor op aanvraag plaatsvinden (tussen ouders en medewerkers eventueel in bijzijn van (adjunct) clustermanager en/of pedagogisch consulente). Daarnaast vinden er jaarlijks oudergesprekken plaats. In deze oudergesprekken zal de ontwikkeling van uw kind centraal staan. Voor alle locaties geldt dat deze jaarlijkse oudergesprekken in oktober plaatsvinden. Oudercommissie Via de oudercommissie kan de ouder meedenken en adviseren in beleid en uitvoering van de opvang (zie voor meer informatie het algemeen informatieboekje Cluster Pepijn en de website www.kinderopvanghaarlem.nl.)
juni 2015
8
Hoofdstuk 3 Pedagogische ondersteuning en inzet pedagogisch medewerkers
In dit hoofdstuk staat beschreven welke pedagogische ondersteuning de organisatie biedt. Daarnaast wordt er uitgelegd hoe de inzet van de pedagogisch medewerkers is voor zover deze informatie niet in het algemene informatieboekje wordt vermeld. 3.1 Uitgangspunten bij de pedagogische ondersteuning Bij het ondersteunen van de pedagogische medewerker gaan we uit van: Aansturen vanuit doelstellingen en speerpunten - Goede en intensieve begeleiding en coaching van medewerkers door de leidinggevenden vanuit vooraf – gezamenlijk - bepaalde doelstellingen en speerpunten, Situationeel leidinggeven - Onderscheid in coaching en begeleiding tussen ervaren en goed geschoolde medewerkers versus minder ervaren medewerkers of medewerkers in opleiding, Positieve coaching - Persoonlijke aandacht vanuit motiveren, positief coachen en stimuleren in talentontwikkeling De pedagogische ondersteuning wordt geboden door de adjunct clustermanager en de clustermanager in samenwerking met de pedagogische consulente. De adjunct clustermanager kan gezien worden als de pedagogische coach en is belast met de dagelijkse aansturing en toezicht op de kwaliteit van de opvang en de pedagogische werkwijze van de medewerkers. De clustermanager is eindverantwoordelijke, en stuurt aan en ziet toe op de uitvoering van beleid en strategie.
3.2 Overlegvormen voor coaching en aansturing Het werkoverleg Tussen adjunct clustermanager en pedagogisch medewerkers Frequentie: 6x per jaar Deelnemers: het team van één groep Dit overleg functioneert onder directe verantwoordelijkheid van de adjunct clustermanager van de werkeenheid. Doel van het werkoverleg: het bespreken van de pedagogische aanpak in de groep en van het individuele kind, het bespreken van de resultaten van het observeren, de ontwikkeling van individuele kinderen, werkbegeleiding gericht op het behouden en bevorderen van de deskundigheid van de teamleden, bevorderen van onderlinge samenwerking, planning en taakverdeling.
Video Werk Begeleiding (VWB) Door adjunct clustermanager Doel van VWB: De adjunct clustermanager werk met Video Werk Begeleiding (VWB). Dit is een methodiek die er op gericht is de communicatie en interactie tussen groepsleiding en kinderen te professionaliseren, te optimaliseren en te verbeteren volgens het principe van positieve coaching.
juni 2015
9
Pedagogische ondersteuning van de pedagogische consulente Pedagogisch medewerkers zijn in hun dagelijkse werk op de groep getraind in het observeren van kinderen: voelen de kinderen zich fijn, met wie en waarmee spelen ze graag en verloopt de ontwikkeling zoals ze je mag verwachten? Op het moment dat de pedagogisch medewerkers iets opvallends zien bij een kind en zich hierover zorgen maken, overleggen zij eerst met hun directe collega’s op de groep en met de ouders/verzorgers: zien zij dat ook, delen zij de zorg? Indien dit het geval is, wordt na overleg met de adjunct clustermanager, de signaleringslijst in gevuld, om een meer gedetailleerd beeld te krijgen van de zorgen. Vervolgens wordt het kind besproken in een werkoverleg en een plan van aanpak geformuleerd. Wanneer er vragen blijven bestaan en de zorgen blijven , wordt de pedagogisch consulent geconsulteerd. Dit kan leiden tot een observatie op de groep, participeren in het werkoverleg, handelingssuggesties voor de pedagogisch medewerkers, contact met de ouders/verzorgers en/of een verwijzing naar een externe deskundige. 3.3 Inzet van de pedagogisch medewerkers in de praktijk De groep en pedagogisch medewerker-kind ratio Inzet pedagogisch medewerkers Op de naschoolse opvang groeit het kind op in groepsverband. De kinderen hebben een eigen groep een die noemen we de stamgroep. In iedere stamgroep van de naschoolse opvang zijn per dag maximaal 10 kinderen in de leeftijd van 4 t/m 12 jaar. Op elke stamgroep werkt 1 gediplomeerde pedagogische medewerker per dag, dit pedagogisch medewerker aantal is gebaseerd op de zo genoemde pedagogisch medewerker - kind ratio. Is het pedagogisch medewerker-kind ratio door het aantal geplaatste kinderen een periode te laag, dan kan het er toe leiden dat er een pedagogisch medewerker minder wordt ingezet. In het huishoudelijk reglement zijn de afspraken vastgelegd over werktijden, pauzes en het opnemen van verlofdagen en andere voorwaarden die voor de structuur zorgen waarbinnen gewerkt kan worden aan een veilige en pedagogisch verantwoorde opvang van de kinderen. Wij vinden het belangrijk dat er vaste pedagogisch medewerkers in de groep zijn en dat er een vaste groepssamenstelling is. Dit geeft continuïteit en stabiliteit. We hebben hier afspraken met elkaar gemaakt zoals: 1) met ten minste 1 vaste pedagogische medewerker in de groep (niet gelijk op vakantie), 2) we leggen aan de kinderen uit wie er wel en niet komt (bijvoorbeeld ziek is) 3) we schrijven ‘wie er de week werkt’ op voor de ouders op bij elk entree van de groep. Tevens hanteert Kinderopvang Haarlem het protocol achterwacht ingeval van tijdelijke afwezigheid management of bij het alleen staan van de pedagogische medewerker bij opening en sluiting. Uitstapjes Bij een uitstapje hanteren wij het protocol uitstapje. Open deuren beleid NSO Octopus bestaat uit 2 stamgroepen. In de basisgroep zitten maximaal 10 kinderen (1 pedagogisch medewerker). Naast de stamgroep wordt er gebruik gemaakt van de gang, en het buitenterrein. Tevens kunnen de kinderen bij elkaar op de groep spelen na overleg met de pedagogische medewerker.
juni 2015
10
Hoofdstuk 4 Evaluatie Elk beleid is aan verandering onderhevig en aan de praktijk gebonden. Een beleid kan veranderen als gevolg van nieuwe regelgeving, nieuwe ervaringen uit de praktijk, door inbreng van personeel, ouders en kinderen of door nieuwe ontwikkelingen op pedagogisch gebied. Het pedagogisch werkplan wordt gevolgd, geëvalueerd en zonodig bijgesteld. Aanvullingen en bijstellingen kunnen doorlopend plaatsvinden. Dit gebeurt in overleg met het team en de oudercommissie. In ieder geval wordt het pedagogisch beleidsplan minimaal 1 keer in de 3 jaar geëvalueerd en zonodig bijgesteld. Vooraf worden afspraken gemaakt over hoe en wanneer er geëvalueerd wordt, om te voorkomen dat de evaluatie op een te laat tijdstip of in het geheel niet plaatsvindt.
De laatste evaluatie met de oudercommissie heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015.
juni 2015
11
Bijlage 1 Wet Kinderopvang 2005 in de praktijk Naschoolse opvang Vier competenties Wet Kinderopvang 2005 1. 2. 3. 4.
Het waarborgen van de sociale- emotionele veiligheid van kinderen De mogelijkheden voor kinderen voor het ontwikkelen van hun persoonlijke competentie De mogelijkheden voor kinderen voor het ontwikkelen van hun sociale competentie De wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt
IN DE PRAKTIJK GEBRACHT: 1. Het waarborgen van de sociale- emotionele veiligheid van kinderen
De band met de groepsleiding Respectvol omgaan met elkaar Informatieoverdracht tussen ouders en pedagogisch medewerkers
1.1 De band met de groepsleiding Het hechtingsproces De start op de naschoolse opvang. Bij het opbouwen van een band geven we zoveel mogelijk individuele aandacht aan het nieuwe kind. De pedagogisch medewerkers hebben van tevoren onderling afgesproken wie het kind onder haar verantwoordelijkheid zal nemen. Wij vinden het belangrijk dat het kind een vaste pedagogische medewerker krijgt, de mentor, zodat het kind veiligheid en zekerheid wordt geboden. Het schept duidelijkheid naar het kind toe en wij vinden dat dit goed is voor de hechting in het wenproces. Tevens zal de mentor de observaties bijhouden, en bij de oudergesprekken zijn. Zij is het eerste aanspreekpunt voor de ouder van het betreffende kind. Het wennen op de naschoolse opvang gebeurt in een aantal stappen. Deze stappen staan vermeld in het algemene informatieboekje van Kinderopvang Haarlem
De pedagogische medewerker vertelt van tevoren aan de kinderen in de groep dat er een nieuw kind komt, hoe zijn naam is, hoe oud het kind is e.d. De pedagogische medewerker kijkt hoe het kind reageert, waar haar interesse naar uitgaat en speelt daarop in. De pedagogische medewerker probeert zo veel mogelijk contact te houden met het kind. Het komt voor dat een nieuw kind het contact met de pedagogisch medewerkers een beetje afhoudt, wij dringen dan niet te veel aan. Juist dan blijven we alert op de signalen die het kind geeft en zorgen we dat er steeds een van ons in de buurt blijft. We praten met het kind, we laten blijken dat het kind er mag zijn en we zorgen ervoor dat het vanaf een veilige plek vertrouwd kan raken met de groepsleiding, andere kinderen en de nieuwe ruimte. Wij vinden het belangrijk er een goede continuïteit en stabiliteit is in de groep; dit doen we door dat de kinderen tenminste één vaste pedagogisch medewerker en bekende leeftijdsgenootjes zien, door regels, afspraken, regelmaat en uitleg aan kinderen te geven. Naast de band die we opbouwen met het kind is een goede band tussen ouders en pedagogisch medewerkers net zo belangrijk om de hechting van het kind op de naschoolse opvang te realiseren. Door de stapsgewijze wenprocedure hebben we de gelegenheid om een goed contact op te bouwen. Als er vertrouwen is gegroeid tussen de ouders en ons kunnen de ouders hun kind met een goed gevoel achterlaten. Wij zien deze vertrouwensband als een voorwaarde voor het welbevinden van hun kind op onze naschoolse opvangcentra.
juni 2015
12
Bij het afhalen van school, worden de kinderen duidelijk begroet waarmee de pedagogische medewerker uitdrukt dat ze blij is hen te zien. Als het kind van school afgehaald wordt of tijdens het lopen van school naar de naschoolse opvang, vragen de pedagogisch medewerkers aan het kind hoe het gaat of wat ze meegemaakt hebben. Ook tijdens het eetmoment direct na binnenkomst op de naschoolse opvang, is er ruimte en aandacht voor het bespreken van de dag en gebeurtenissen op school. Een nieuw kind wordt bij alle activiteiten extra begeleid. We zorgen voor zoveel mogelijk geborgenheid als een kind aangeeft dat het niet alleen gelaten wil worden. Als een kind veel weerstand heeft proberen we uit te zoeken waar dat mee te maken heeft en overleggen we met elkaar en met de ouders.
Praktijkvoorbeeld Pedagogisch medewerker: Het wenproces van nieuwe kinderen die op de groep komen gaat volgens het protocol. Op de eerste ‘echte’ dag van Bas zie ik tijdens het ophalen van school dat hij bij het naar buiten komen zoekend om zich heen kijkt. Ik loop op hem af en als hij me ziet begint hij te lachen. Op mijn hurken, om op gelijke ooghoogte te komen, begroet ik hem: “Wat gezellig, Bas, je mag vandaag echt met ons mee naar de Octopus!”. “Ja”, antwoordt hij enthousiast. Praktijkvoorbeeld Pedagogisch medewerker: Pim komt vandaag voor de tweede keer wennen bij de Octopus, zijn moeder is met ons mee om hem van school op te halen. Als alle kinderen er zijn lopen we van het schoolplein af, dan blijft iedereen even wachten. Ik leg Pim uit “Op het schoolplein lopen erg veel kinderen, Pim, daarom blijven we hier altijd eerst even wachten om ‘koppies’ te tellen”. “Dan weten we zeker dat we niemand vergeten zijn”. Bij nso aangekomen vraag ik aan Daan of hij aan Pim wil laten zien waar hij zijn jas en zijn tas op kan hangen. Dit doet Daan graag. Later op de middag als het drinken is ingeschonken voor de kinderen hoor ik iemand zeggen. “Je mag nog niet beginnen met drinken, hoor”. “We moeten eerst wachten tot de koekjes uitgedeeld zijn”. Zo leren de kinderen elkaar ook de regeltjes van de naschoolse opvang. Ondersteuning bij emotionele ontwikkeling Gevoelens hebben we de hele dag. Ook op de naschoolse opvang. Daarom kunnen gewoon niet om die gevoelens heen. Of het nu gaat om eigen emoties dan wel om de gevoelens van de kinderen, wij vinden dat we deze niet mogen negeren. Om erachter te komen welke gevoelens een kind heeft, is het nodig het kind te stimuleren zijn gevoelens te uiten. Dat kan door middel van gesprekjes, maar ook rollenspel, boeken, muziek etc. zijn middelen waarmee gevoelens geuit kunnen worden. We proberen heel goed te kijken en te luisteren naar het kind en we letten er vooral op welke signalen een kind uitzendt door middel van zijn lichaamstaal. We luisteren actief en laten voelen dat we werkelijk aandacht hebben. Dit doen we door de boodschap die het kind uitzendt, als het ware te vertalen voor het kind, net zo lang tot we weten wat het kind wil aangeven of wat het nodig heeft. Er zijn gemakkelijk te herkennen emoties, zoals blijdschap en verdriet, boosheid en angst. Op deze gevoelens kan de groepsleiding vaak goed reageren omdat het kind dan duidelijk laat zien waaraan het behoefte heeft. Wij zullen ons constant moeten afvragen, hoe komt het dat een kind zich zo voelt? Wat is de aanleiding? Daarbij gaat het niet alleen om negatieve ervaringen, maar ook om positieve ervaringen. Door hun afhankelijkheid zijn jonge kinderen kwetsbaar. Ze hebben de neiging zich aan te passen aan de wensen van volwassenen en hun eigen gevoelens te onderdrukken. Het is dus van groot belang dat wij dwang vermijden. Soms kunnen woorden overbodig zijn en is alleen non-verbale ondersteuning goed voor het kind. Er is vooral kennis en inzicht nodig bij kinderen die zich minder gemakkelijk uiten, die heel stil en teruggetrokken zijn. Of gespannen kinderen, agressieve kinderen en kinderen die heel druk zijn. Als kinderen deze opvallende gevoelens tonen of juist opvallend weinig laten zien, is dit een reden voor ons om met elkaar over het kind te praten of het kind te observeren om erachter te komen waarom het zich zo uit. Als we meer duidelijkheid hebben gekregen over het gedrag van het kind spreken we een gezamenlijke aanpak af en gaan we in gesprek met de ouder(s).
juni 2015
13
Wij houden ons aan het protocol signalering. Dit protocol bevat richtlijnen voor het verhelderen van en omgaan met vragen, twijfels en zorgen rond de lichamelijke en/of geestelijke ontwikkeling of het gedrag van kinderen. Bij voorkeur worden ouders door (adjunct) clustermanager, zo vroeg mogelijk - persoonlijk- deelgenoot gemaakt van eventuele vragen of twijfels rond de ontwikkeling of het gedrag van hun kind en op de hoogte gesteld van de te nemen interne stappen (zoals een algemene – tijdsgebonden - observatie) Uitgangspunt is om tijdens het gehele proces in nauw overleg met de ouders van het betreffende kind te handelen. In de praktijk blijkt vaak dat we door het praten met elkaar een beter zicht krijgen op het kind, waar door er meer acceptatie van en begrip voor het specifieke gedrag bij ons kan ontstaan. Dit werkt ondersteunend voor ons om het kind te helpen zijn gevoelens adequaat te uiten. Soms kunnen we in overleg met de ouder vragen om ondersteuning onze pedagogische consulent, zij kan mogelijk tips en advies geven aan ouders en de pedagogisch medewerkers.
Praktijkvoorbeeld Pedagogisch medewerker: Manon is net nieuw in de groep en voelt zich nog niet zo op haar gemak. “Wat ga ik doen?” vraagt zij aan me. “Wat zou je graag willen doen, Manon?” vraag ik terug. Zij weet het niet zo goed. Ik kijk om me heen en zie dat Lisa alleen aan het spelen is. Lisa zit iets langer op de opvang en zit bij Manon in de klas. Ik ga naar haar toe en zeg: “Manon weet niet zo goed wat zij wil doen, wil jij samen met haar spelen?”. “Ja, hoor”, antwoordt ze en loopt naar haar toe. Ze overleggen even wat ze gaan doen en spelen de rest van de middag samen. Ik houd Manon die middag in de gaten en als haar vader haar komt afhalen kunnen we samen vertellen hoe de middag is verlopen. Kinderparticipatie De visie van KOH op kinderen is duidelijk: ieder kind is een uniek en sociaal wezen en heeft recht zich te ontwikkelen in zijn tempo en op zijn eigen wijze. KOH is erop gericht kinderen de mogelijkheid te geven zich zo optimaal mogelijk te ontwikkelen. Aansluiten bij de mogelijkheden van kinderen, waarbij vertrouwen, veiligheid en respect voor de autonomie van kinderen centraal staan, betekent dat KOH de inbreng van kinderen serieus neemt. Het niveau van participatie is op de dagopvang anders dan op de naschoolse opvang. Hele jonge kinderen kunnen nog niet goed meedenken over de aanschaf van nieuw speelgoed, maar wel over de vraag of ze al aan tafel willen voor fruit of nog even door willen spelen. Non-verbaal kunnen kleine kinderen ook heel duidelijk zijn. Op de naschoolse opvang zal het niveau van participatie uitgroeien tot structureel meedenken en meebeslissen over b.v. activiteiten, regels en afspraken, aanschaf speelgoed en inrichting van de groepsruimte. De mening van de kinderen is belangrijk, maar zij bepalen niet alles. De pedagogisch medewerkers creëren structuur, zoals een planning, en geven randvoorwaarden aan, zoals budget, veiligheidsnormen, groepsbelang, etc. Kinderparticipatie is een proces in ontwikkeling en is nooit af. Naast de hierboven omschreven houding van pedagogisch medewerkers, is het voor kinderen belangrijk dat er daadwerkelijk zichtbaar resultaat is. Dat kan variëren van een ideeënbus tot regelmatig vergaderen of een jaarlijks tevredenheidsonderzoek onder alle kinderen. 1.2 Respectvol omgaan met elkaar In het omgaan met kinderen Als groepsleiding tonen we respect voor het individuele kind door haar te accepteren zoals zij is. Daarnaast leren we kinderen respect te hebben voor elkaar. We geven uiting aan respect voor elk kind door bij aankomst te laten zien dat het kind welkom is, door het kind bij het begroeten, bij de naam te noemen en gericht aandacht te geven.
juni 2015
14
Het tonen van respect tegenover ieder kind vraagt van ons zorgvuldigheid in onze communicatie met en over het kind. We nemen de wijze waarop een kind iets wil zeggen of duidelijk wil maken serieus, ook als het non-verbaal is of is het taalgebruik gebrekkig.
We doen dit door; 1. tijd te nemen voor het kind, 2. aandacht en begrip te tonen, 3. door fysiek op gelijke hoogte met het kind te zijn, 4. geduld te tonen, rustig te blijven, 5. te letten op de manier waarop we het kind aanspreken, 6. door zoveel mogelijk in te gaan op het initiatief van het kind. Daarbij vinden wij een goede communicatie die de taalontwikkeling van het kind bevordert, belangrijk. We respecteren het spel van het kind en gaan zorgvuldig om met iets dat een kind gemaakt of getekend heeft. Respect hebben voor de emoties van het kind vinden we belangrijk, dus geven we een huilend kind of boos kind gelegenheid om verdriet of boosheid te uiten, door de emotie van het kind te benoemen en kijken wat het kind nodig heeft. Respect voor elkaar proberen we de kinderen bij te brengen door ze bijvoorbeeld om de beurt te laten vertellen en hen te leren naar elkaar te luisteren. In de samenwerking met elkaar Als groepsleiding zorgen we dat er een klimaat heerst waarin openheid en onderling respect een vanzelfsprekende zaak is. We vinden het zeer belangrijk om een professioneel, gezellig en positief team te vormen. En dat uit te stralen naar kinderen en ouders. We blijven open staan voor elkaars mening. Mocht er verschil in pedagogisch handelen zijn die niet strookt met onze afspraken, dan zal hier met respect over gesproken worden in een of werk- of locatie overleg. Deze afspraken worden besproken en zo nodig bijgesteld. Ouders worden hiervan op de hoogte gebracht door middel van de oudercommissie. In het omgaan met ouders We zijn van mening dat er wederzijds respect moet zijn tussen groepsleiding en ouders. De relatie tussen ouder en kind is een heel andere relatie dan tussen groepsleiding en kind en de opvoeding op de naschoolse opvang kan verschillen van de opvoeding thuis. We vinden het belangrijk om met de ouders af te stemmen wat in het belang is van het kind. We verzorgen dit door een goede overdracht naar ouders te houden en (jaarlijks) oudergesprekken aan te bieden. Het spreekt niet vanzelf dat ouders en groepsleiding altijd op dezelfde lijn moeten zitten, maar het is belangrijk om elkaar goed te informeren en elkaars argumenten te respecteren en mogelijk met elkaar tot een compromis te komen. 1.3 Informatieoverdracht tussen ouders en pedagogisch medewerkers In de communicatie streven wij naar een open samenspraak tussen groepsleiding en ouders, groepsleiding en kinderen, groepsleiding onderling, pedagogische consulent en met de leidinggevenden. We hebben als uitgangspunt dat, in het belang van het kind, respect en eerlijkheid in de samenspraak altijd bijdraagt aan oplossingen en verbeteringen in het onderlinge contact en de sfeer. Daarbij hanteren we naast mondelinge communicatie diverse vormen van schriftelijke communicatie; tijdens kennismaking- en intakegesprek, in het informatieboekje, via de nieuwsbrief door oudercommissie en clustermanager, een incidentele brief van de clustermanager, de informatieborden in iedere groep, via notulen oudercommissie, incidenteel door middel van een enquête, middels evaluatieformulieren en exit interviews, juni 2015
15
2. De mogelijkheden voor kinderen voor het ontwikkelen van hun persoonlijke competentie Als het kind voldoende veiligheid en geborgenheid geniet, kunnen de ontwikkelingsfasen soepel verlopen. We gaan ervan uit dat elk kind een natuurlijke drang heeft om zich te ontwikkelen. De groepsleiding draagt daarin haar steentje bij door een stimulerende houding en door zich te verdiepen in elk individueel kind. De ontwikkeling van de persoonlijke vaardigheden van het kind wordt gestimuleerd door; te werken aan zelfvertrouwen zelfstandigheid te bevorderen de cognitieve ontwikkeling te stimuleren de motorische ontwikkeling te stimuleren
2.1 Werken aan zelfvertrouwen (bevorderen van het zelfvertrouwen en de sociale weerbaarheid; zelfbeeld, zelfbewuste houding) Bij het ontwikkelen van zelfvertrouwen houden we rekening met de ontwikkelingsgeschiedenis van het kind. We stimuleren en ondersteunen het kind door met het kind te praten, geduld en begrip te tonen voor het kind, het kind de tijd en ruimte te geven en met het kind te evalueren en positieve punten te belichten en deze te benoemen. Wij zijn ons ervan bewust dat het zelfbeeld van een kind nauw samenhangt met hoe de volwassene het kind ziet. Hoe er op het kind wordt gereageerd door volwassenen is mede bepalend voor het ontwikkelen van het gevoel van zelfvertrouwen. Zelfvertrouwen maakt kinderen weerbaar en minder afhankelijk van het oordeel van anderen. Het geeft ze de moed voor hun eigen mening uit te komen, initiatief te tonen en aan nieuwe dingen te beginnen. Als een kind een goed gevoel van eigenwaarde heeft ontwikkeld of, met andere woorden, een positief zelfbeeld, ontstaat er zelfvertrouwen. Ook op de naschoolse opvang kunnen wij veel betekenen voor het ontwikkelen van een positief zelfbeeld van het kind. We doen dit door het kind te laten merken dat het mag zijn zoals het is, het aan te moedigen en te prijzen en door actief te luisteren. Wij bekijken per dag hoe het kind is, daarbij rekening houdend met; De situatie op de groep De thuissituatie van het kind Het temperament Fysieke gesteldheid(verkoudheid, vermoeidheid) Het komt voor dat een kind ander gedrag vertoont. Als gevolg van weinig zelfvertrouwen of omdat het toe is aan een andere ontwikkelingsfase (uitdaging). We proberen juist in een dergelijke situatie te zoeken naar een aanleiding om het kind positieve aandacht te geven door het aan te moedigen om iets nieuws aan te bieden, uit te gaan proberen en/of waardering te laten horen.
Praktijkvoorbeeld Pedagogisch medewerker: Marc is afgelopen week acht jaar geworden en vandaag trakteert hij op de Octopus. Hij heeft cake mee, maar die moet nog wel gesneden worden. “Ik vind je nou al zo groot, jij kunt vast wel zelf de cake snijden. Marc, wil je dat?”. Marc heeft hier wel oren naar. Thuis helpt hij zijn moeder ook regelmatig in de keuken, vertelt hij: ” Dat is wel te zien”, zeg ik tegen hem,” je doet het zo keurig”. Met grote precisie snijdt hij trots de cake in gelijke stukken.
juni 2015
16
Praktijkvoorbeeld Pedagogisch medewerker: Toen Ilse nog niet zolang op de opvang zat vond ze het erg moeilijk om haar aandacht bij één ding te houden. Het aanbod aan materialen op de opvang is groot en ik zag dat ze moeilijk keuzes kon maken. Daardoor vloog ze van het één naar het ander. Dit had tot gevolg dat ze niets echt afmaakte en hierdoor ook nooit echt van enig resultaat kon genieten. Ook was ze door haar ‘gefladder’ erg onrustig. “Ilse, je mag nu zelf kiezen wat je gaat doen, maar dan wil ik dat je er minstens vijf minuten mee bezig bent voor je wat anders gaat doen, afgesproken? ”Dus denk goed na wat je gaat kiezen”. “Oké, ik wil kleien”, zegt Ilse. Door op tafel verschillende creatieve materialen klaar te zetten als tekenspullen, klei en knutselmateriaal probeer ik haar te stimuleren iets creatiefs te ondernemen. Als ze na twee minuten iemand ziet knutselen, zegt ze: “Ik wil knutselen”. Door haar aan onze afspraak te houden blijft ze nog wat langer kleien. Ze heeft uiteindelijk iets leuks gemaakt waar ze zelf tevreden over is. Door haar te laten ervaren dat ze iets moois kan maken als ze er wat meer tijd voor uittrekt en haar bewuste keuzes te laten maken kan ze de laatste tijd steeds langer haar aandacht bij één ding houden. Daardoor is ze een stuk rustiger geworden. Ik houd haar nog regelmatig in de gaten en complimenteer haar door te zeggen dat ik het heel goed/mooi vindt wat ze doet of maakt. Daarnaast zorg ik ervoor dat ze een rustige plek krijgt om zich te kunnen concentreren. 2.2 Zelfstandigheid bevorderen Het kind heeft van nature drang tot zelfstandigheid. Kinderen vinden het bijna altijd leuk om iets nieuws te leren en het zelf te kunnen. Hoe ouder het kind op de naschoolse opvang wordt des te groter wordt de behoefte aan zelfstandigheid, privacy, een eigen mening en verantwoordelijkheid. Als groepsleiding volgen wij de kinderen in hun ontwikkeling waardoor ze gestimuleerd kunnen worden tijdens een bepaalde fase. Het aanleren van de mate van zelfstandigheid is afhankelijk van de lichamelijke en cognitieve ontwikkeling van het kind. We proberen elk kind aan te moedigen in datgene wat hij probeert te ontdekken.
Er is een aantal onderdelen op het gebied van zelfstandigheid bevorderen waarover wij gezamenlijke afspraken hebben gemaakt: Het eten en drinken Zindelijkheid Spelen Lichamelijke verzorging Het eten en drinken We dekken de tafelen lat en kinderen die dit leuk vinden daarbij helpen. Alles wordt van tevoren op de tafel aangeboden. De pedagogisch medewerkers eten ook een broodje mee. Ze houden zich aan dezelfde regels als de kinderen (pedagogisch mee-eten), en geven hierdoor het goede voorbeeld. Wat wij belangrijke normen vinden aan tafel: eten met je mond dicht, pas praten als je mond leeg is, aan tafel blijven zitten tijdens het eten, eten in je mond laten, netjes met vork en mes omgaan, ellebogen van tafel, messen en vorken laag houden, aan tafel praten we alleen maar rustig, netjes omgaan met het eten. Uiteraard houden we daarin rekening met de leeftijd en ontwikkeling van het kind.
juni 2015
17
Wij laten het kind het beleg kiezen, wij benoemen het beleg wat we de desbetreffende dag aanbieden. Door te variëren proberen we het kind met verschillende smaken kennis te laten maken, lukt het niet dan dwingen we niet en proberen het een andere keer weer. We gaan pas eten als iedereen aan tafel zit. Zo leren zij op elkaar wachten. We proberen ook kinderen met een dieet zo positief mogelijk te benaderen. Als kinderen vragen stellen, leggen wij uit waarom het kind bepaalde dingen niet en wel mag eten. We proberen het kind niet in een uitzonderingspositie te plaatsen maar proberen haar “gewoon” mee te kunnen laten doen aan tafel. Praktijkvoorbeeld Pedagogisch medewerker: Als we gezellig aan tafel zitten voor de lunch zegt Nick: “Ik kan niet zelf mijn broodje smeren”. “Ik denk dat jij dat wel kunt Nick, zullen we het eerst samen proberen?” antwoord ik. Ik ga achter hem staan en doe het mes in zijn hand. Vervolgens pak ik zijn hand en smeer samen met hem zijn boterham. “Zie je wel dat je het kunt”, zeg ik, “je hebt je boterham helemaal zelf gesmeerd. Ik heb je maar een beetje geholpen”. Nick moet lachen. Bij zijn volgende boterham probeert hij het echt helemaal zelf en dat lukt ‘m nog aardig ook. Ik geef hem daarvoor een compliment. Praktijkvoorbeeld Pedagogisch medewerker: Om ongeveer kwart over vier gaan we met de kinderen drinken. Als iedereen aan tafel zit en het drinken is uitgedeeld pak ik de koektrommel en zeg: “Eens even kijken, wie wil er vandaag de koekjes uitdelen?”. Meteen schieten er een paar vingers de lucht in en klinkt het: “Ik, ik”. De koekjes uitdelen is een gewild klusje. Op de koekjeslijst staan de namen van alle kinderen en wie al een keer aan de beurt is geweest krijgt een kruisje achter haar naam. Zo komt iedereen evenveel aan de beurt. Vandaag mag Monique, zij had nog geen kruisje. Glimmend van trots komt ze de koektrommel bij me halen en geeft iedereen een koekje. Praktijkvoorbeeld Pedagogisch medewerker: Als iedereen bijna klaar is met drinken vraagt Thomas, die aan de grote tafel zit: “Mag ik de bekers ophalen?”. “Wie wil dat nog meer?” vraag ik aan de groep. Ook aan de kleine tafel gaan er wat vingers de lucht in. “Als jij nou de bekers van de grote tafel ophaalt, dan mag Job die van de kleine tafel, is dat goed?”. Thomas stemt toe en samen halen ze de lege bekers op.
Zindelijkheid Als we horen dat het kind nog niet altijd zindelijk is in spannende tijden, houden we daar rekening mee. In een drukke (ingrijpende) tijd voor de kinderen, zoals Sinterklaas, kerst, verhuizing, scheiding e.d. In die tijden weten we dat er kinderen die wel zindelijk zijn weleens een terugval hebben. Wij maken er dan bij het kind geen probleem van en zeggen tegen hem dat dit wel eens kan gebeuren. Zij worden vaker geattendeerd en begeleid om naar de wc te gaan en wij verschonen het kind bij een “plas ongelukje”. We zullen het kind in de gaten houden en stimuleren om zelf als het kind zijn plas voelt aan komen naar de wc te gaan. En te leren het kind zichzelf verzorgen zoals broek vast en los maken, handenwassen na het gebruik van de wc. Spelen Kinderen mogen zelf kiezen waar ze mee gaan spelen. We proberen zoveel mogelijk aan te bieden voor verschillende leeftijdsgroepen. Tevens stimuleren we de kinderen met hun spel door zelf mee te doen, of we betrekken andere kinderen erbij. Wij zorgen ervoor dat kinderen de mogelijkheid hebben om eigen ervaringen op te doen door middel van spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting van de groep. Dit doen wij door rustmomenten te creëren in de groep zodat het kind ook de ruimte krijgt om een keuze te maken, door met het kind er over te communiceren, de speelleermiddelen overzichtelijk aan te bieden, en zoveel mogelijk het kind haar eigen keus te laten maken. Spelen vinden wij belangrijk omdat het kind zich op die manier op verschillende punten spelenderwijs kan ontwikkelen.
juni 2015
18
Tijdens het spelen vindt een aantal ontwikkelingsprocessen plaats; Het proces van samenleving: verschillen van leeftijdsgenootjes, leeftijd, sekse, cultuur. Het groepsproces: delen, wachten op elkaar, conflicten, solidariteit. Het emotionele proces: ontdekken van emoties, verdriet, verlies, boosheid. Het ontdekkingsproces: materialen, voelen, horen, proeven, bekijken, beleven/ervaren. Er zijn speelleermiddelen afgestemd op de leeftijden van de kinderen maar ook op grove- en fijne motoriek. De groep en situatie bepaald of dit binnen of buiten is. Bijna elke dag wordt er op een bepaald moment van de dag buiten gespeeld (afhankelijk van Weer omstandigheden). Wij stimuleren dit, omdat kinderen in de buitenlucht en open ruimte goed hun energie kwijt kunnen. Tevens maken kinderen kennis met andere natuurlijke materialen op het buiten terrein. Uiteraard is er rijdend materiaal en speelgoed voor in de zandbakken. De kinderen kunnen alle speelleermiddelen/materialen en kunnen dit dan ook zelf pakken.
Lichamelijke verzorging Lichamelijke verzorging vinden wij belangrijk om een kind in de opvoeding mee te geven. Een kind zal merken aan de reactie van zijn omgeving wanneer zij er mooi, vies of leuk uitziet, de omgeving maakt opmerkingen of reageert non-verbaal op haar voorkomen. Wij kunnen kinderen hierin helpen en zekerder maken, door dat ze een goed zelfbeeld van zichzelf kunnen ontwikkelen. We doen dit door ieder kind een complimentje/aandacht te geven; mooie haren, wast heb je een leuke broek aan, mooie ogen enz. We geven hierbij aan dat het verzorgen van je lichaam belangrijk is voor het kind. Het kind zal zich beter gaan voelen en zekerder worden en daardoor meer initiatieven willen en durven te nemen. Wij proberen te voorkomen een negatief oordeel aan het kind te geven wanneer het bijvoorbeeld er onverzorgd uitziet. Het kind kan er immers niets aan doen. Bij de naschoolse opvang wordt aandacht besteed aan het zelfstandig handen wassen, naar de wc gaan, aan en uitkleden van jassen, gezicht afvegen, snotneus afvegen, haren kammen enz. We leren de kinderen dat ze elkaar ermee kunnen helpen. 2.3 De cognitieve ontwikkeling van het kind Bij de cognitieve ontwikkeling, of verstandelijke ontwikkeling, gaat het vooral om het denken en de taal. Educatieve ontwikkeling wordt door ons niet direct gestimuleerd (wij zijn geen onderwijsinstelling), maar het gebeurd wel indirect door de activiteiten die we met de groepen doen en door de thema’s die we organiseren, bijvoorbeeld rond feesten en de vier seizoenen. Kinderen leren vooral door middel van de ervaringen die ze opdoen tijdens het spelen. Door de ervaringen vormen zich beelden en woorden in hun gedachten. Door het spelen met elkaar en de activiteiten die wij aanbieden, wordt het voorstellingsvermogen van kinderen ontwikkeld. Door de grote spelvariëteit, het programma en de rituelen op iedere groep, wordt een beroep gedaan op de cognitieve aanleg van de kinderen. Bijvoorbeeld: we laten de kinderen bouwen met blokken en dozen want door te sorteren en bij elkaar te zoeken, merken ze wat groot en klein is, licht en zwaar, vierkant en rond. Zo leren ze denken bij wat ze doen. Door te vergelijken en te puzzelen, laten we de kinderen ontdekken welke verschillen en overeenkomsten er zijn in materialen, vorm en kleur. Zo leren ze dat alles een naam heeft en oefenen we met zijn allen al spelend het denken en de taal. Omdat taal het belangrijkste communicatiemiddel is, leren we de kinderen dat elk ding, elk voorwerp een naam heeft. We leren dat ze elk voorwerp kunnen benoemen en hoe ze hun behoeftes kenbaar kunnen maken aan de ander. Ze merken dat wij reageren op het benoemen van dingen en langzamerhand ontdekken ze ook dat er, juist door dit benoemen, ook voor gevoelens en gebeurtenissen woorden bestaan. Dit is een belangrijke vaardigheid die het kind ontwikkelt om zich te uiten en voor zichzelf op te komen.
juni 2015
19
Het taalaanbod passen we aan het niveau van het kind aan. Dit houdt in dat het niet te moeilijk mag zijn, maar ook niet te eenvoudig. Als een kind iets zegt, wel of niet correct, bevestigen we datgene en we herhalen het op de correcte manier. Door regelmatig groepsgesprekken met elkaar te houden, bevorderen we de taalontwikkeling spelenderwijs en bovendien genieten kinderen ervan! Voor het tweetalige kind is het belangrijk dat het de kans krijgt de moedertaal te spreken omdat het de taal is waarin het kind een band opbouwt met zijn familie en waarin het zijn culturele identiteit beleeft. Het is daarom goed dat het kind van de ouder(s) de moedertaal leert en van ons de Nederlandse taal. Wij proberen het kind dat ons nog niet goed verstaat op non-verbale wijze op haar gemak te stellen, door middel van dicht bij ons te nemen (of op schoot), knuffelen, zingen, spelen.
2.4 Motorische ontwikkeling van het kind De motorische ontwikkeling hangt sterk samen met de andere ontwikkelingsaspecten. Immers, kinderen moeten hun verstand kunnen gebruiken om bijvoorbeeld nieuwe combinaties te maken met de bewegingen die ze beheersen. We volgen de ontwikkeling van de kinderen op dit gebied en als ons iets opvalt, is dat voor ons een reden om het kind nauwgezet te observeren en het zonodig met de ouders te bespreken. De motoriek van het kind wordt spelenderwijs gestimuleerd maar we kiezen er ook gericht voor om de kinderen te laten bewegen en hen te laten ontdekken hoe prettig dit kan zijn. Dit doen we door regelmatig buiten te spelen, bewegingsspelletjes te doen, muziek op te zetten waarop de kinderen kunnen dansen. Buiten op de speelplaats of op het gras, krijgen de kinderen de kans om te rennen, te bewegen en buitenspelletjes te gaan doen. De NSO Octopus heeft een aangrenzende buitenruimte en in de binnenruimte een kleine gymzaal. In deze gymzaal kan het kind vrij spelen maar er worden ook regelmatig bewegingsactiviteiten gegeven (kinderyoga bijvoorbeeld).
3. De mogelijkheden voor kinderen voor het ontwikkelen van hun sociale competentie Op de naschoolse opvang kunnen wij de kinderen de mogelijkheid bieden tot het ontwikkelen van sociale vaardigheden. Het samenleven in een groep is het middel om dit te stimuleren, daardoor streven wij naar een goed sociaal klimaat omdat wij dit belangrijk vinden. Als pedagogisch medewerkers hebben wij enerzijds te maken met de sociale veiligheid en geborgenheid die we willen bieden aan de groep in zijn geheel, en anderzijds willen we binnen de groep elk kind de vrijheid en de ruimte geven om zichzelf te zijn en zijn eigen grenzen en mogelijkheden te ontdekken. De sfeer die binnen het team van een groep heerst, is de basis voor het stimulerende effect in het sociaal functioneren van de kinderen. We hechten er daarom grote waarde aan dat we een positieve houding naar elkaar hebben, gebaseerd op openheid en respect voor elkaar. Het omgaan met de sociale ontwikkeling van de kinderen vraagt van ons inzicht in de groepsdynamiek. Er ontstaan meestal bepaalde rollen in een groep zoals de sterkste, de stilste, de grappigste, de jongste en de oudste en er ontstaan soms hechte vriendschappen onder de kinderen. Dit betekent dat we de groep moeten blijven observeren. Ook moeten we voorkomen dat kinderen zich terugtrekken, stil, dominant of onzeker worden. In de groep valt op welk kind meer of minder zelfvertrouwen heeft, en welk kind buiten gesloten wordt. Bij een kind dat weinig zelfvertrouwen toont, zullen we niet te hoge eisen stellen. We zijn er ook alert op dat een kind soms niet durft te kiezen en zich aanpast om erbij te horen. Wij proberen bewust invloed uit te oefenen op het groepsproces door te bepalen welke kinderen iets met elkaar doen. We sturen het proces ook indirect door het spel en de activiteiten of het direct, bespreekbaar te maken in de groep.
juni 2015
20
De aspecten waarin wij kinderen proberen te stimuleren in hun sociale vaardigheid zijn:
Het samenleven op de groep Zorg voor elkaar Kinderen zelf conflicten laten oplossen pesten
3.1 Het samenleven op de groep We proberen de kinderen te betrekken in plannen en activiteiten. We geven de kinderen zoveel mogelijk informatie, bieden activiteiten aan, praten met ze over wat we willen en laten hun daarin meedenken. Het samenspelen is het belangrijkste middel om te zorgen dat het fijn is om er te zijn. Ieder op haar manier, met haar eigen aandeel. Spelen is een belangrijk middel daarin, maar ook het eten, drinken, zingen en knutselen. We proberen met onze capaciteiten en met onze vakkennis de kinderen iets te bieden op het gebied van spel en activiteit en daarmee de sociale vaardigheden van het kind te bevorderen. Bijvoorbeeld door een kind een opdracht te geven die het samen met een ander kind kan uitvoeren, door kinderen te leren iets om de beurt te doen en door kinderen te stimuleren in het maken van haar eigen keuzes. De kinderen krijgen kleine taakjes zoals helpen speelgoed opruimen, schoonmaken, tafeldekken, of helpen bij een spel. We vinden het belangrijk dat kinderen naar iets toe kunnen leven door met elkaar een activiteit voor te bereiden, ook al is hun aandeel nog zo klein. Ze voelen zich trots en worden enthousiast en het verhoogd de saamhorigheid in de groep. Zo leren kinderen langzamerhand dat elk individu verantwoordelijkheid heeft voor zichzelf en voor de omgeving.
3.2 Zorg voor elkaar Kinderen komen dagelijks, via de media, ervaringen thuis of op straat in aanraking met positieve en negatieve aspecten van relaties en seksualiteit. Logisch dat ze daar op de naschoolse opvang over vertellen en vragen over stellen. Wij streven ernaar dat de kinderen daar ruimte voor krijgen en dat hun ervaringen en vragen niet gesmoord worden in een ongemakkelijke taboesfeer.
Daarnaast vraagt ook de ontwikkeling van de eigen seksualiteit van kinderen aandacht. Een goede begeleiding van ons en stimulering kan voorkomen dat kinderen moeite krijgen met de eigen seksualiteitsbeleving, met hun zelfbeeld, met hun vermogen intieme relaties met anderen aan te gaan. Wij zullen er dan ook op letten dat wij het kind en situatie centraal stellen in een ondersteunende en veilige omgeving. We gebruiken bij het bespreken van relaties en seksualiteit gewone omgangstaal. Tevens zorgen we dat de privacy en de gezinssituatie van een kind niet wordt aangetast. Als het kind er zelf met situaties of ervaringen komt zullen we daar op ingaan. Ook bieden we de kinderen de ruimte voor hun eigen morele ontwikkeling. Vanaf de jongste leeftijd betrekken we het kind bij het groepsgebeuren en organiseren we het onderlinge contact. Dit doen we door kinderen actief kennis te laten maken met elkaar, gezamenlijke spelletjes te organiseren, en door ze elkaar te laten helpen. In de groep kun je zien dat kinderen behoefte hebben aan sociaal contact. Ze vinden het fijn is om iets samen te doen, dicht bij elkaar te zijn, te knuffelen of elkaar te troosten. Kinderen op deze leeftijd zijn steeds meer in staat zich te verplaatsen in de gevoelens, wensen, opvattingen en de situatie van anderen. Ze willen steeds meer verantwoordelijkheid dragen. Dit gaat vaak gepaard met een grotere gevoeligheid voor ethische consequenties van gedrag en een grotere interesse voor achterliggende bedoelingen en opvattingen (veel waarom vragen). We vinden het belangrijk om die vragen zo goed en open mogelijk te beantwoorden. Zo geven wij de kinderen de vrijheid en ruimte om met meer vragen, ervaringen, gevoelens en twijfels te komen. juni 2015
21
Oudere kinderen krijgen de mogelijkheid om (anoniem) met vragen, problemen en ook mededelingen naar voren te komen. Dit doen we met behulp van een “ideeënbus”. Regelmatig legen we de bus en zullen de bijdragen met de kinderen bespreken. We stimuleren oudere kinderen om de jongere te helpen. Bijvoorbeeld met een spel. Wij leren de kinderen om lief voor elkaar te zijn en samen plezier te maken. We leren kinderen respect voor elkaar hebben door ze om de beurt iets te laten vertellen en door naar elkaar te luisteren. In zulke situaties zijn we er alert op dat elk kind tot zijn recht komt omdat niet iedereen zich in een groep even gemakkelijk durft te uiten. De een wil graag vaak iets vertellen, de ander is heel stil en zal niet uit zichzelf op de voorgrond treden. We vinden het belangrijk dat kinderen leren beseffen dat elk kind verschillend is. Dit doen we door geduld te hebben en waardering te laten blijken aan kinderen die zich op hun eigen specifieke manier uiten. Praktijkvoorbeeld Pedagogisch medewerker: Als we naar buiten gaan om te spelen moeten eerst de jassen aangetrokken worden. Eef laat met trots zien dat ze haar jas al helemaal zelf aan kan doen. “Ik zie dat jij je jas helemaal zelf aan kunt trekken, goed hoor, Eef”, zeg ik. “Wil jij Kees dan helpen om zijn jas aan te doen?” Dat doet ze graag. Praktijkvoorbeeld Pedagogisch medewerker: Stijn wil graag een spelletje Zeeslag spelen maar weet eigenlijk helemaal niet zo goed hoe dit moet. Onno vertelt dat hij het spel wel kent en dat hij er erg goed in is. “Misschien wil jij dan een spelletje met Stijn spelen?, zeg ik. “Dan kan hij ook meteen leren hoe het moet”. Onno wil wel even laten zien hoe goed hij erin is en Stijn leert tegelijkertijd hoe het spel gespeeld wordt.
3.3 Het kind zelf conflicten benoemen en laten op lossen Omgaan met conflicten hangt sterk samen met de waarden en normen die kinderen van huis uit meekrijgen. Kinderen in deze leeftijdsgroep identificeren zich aanvankelijk nog heel sterk met hun ouders of verzorgers en ook met oudere kinderen (imiteren van gedrag). Als pedagogisch medewerkers realiseren we ons dat kinderen zich gaandeweg meer gaan richten op en identificeren met leeftijd- en seksegenootjes. Ze doen hierbij steeds meer ervaring op met agressief gedrag, conflicten, wedijver, opkomen voor eigen recht en rekening houden met anderen. Door de voortgaande sociale ontwikkeling kan in deze leeftijdsperiode belangrijke vooruitgang geboekt worden in het leren omgaan met conflicten, afspraken en regels. Deze vooruitgang is mogelijk omdat de kinderen in toenemende mate in staat zijn zich te verplaatsen in de gevoelens, wensen, opvattingen en de situatie van anderen. Als kinderen een conflict krijgen met elkaar, proberen wij daarom in eerste instantie niet in te grijpen. Ruzie maken, hoort op zijn tijd, bij de behoefte en ontwikkeling van het kind. Conflicten zijn soms onvermijdelijk. We kunnen niet altijd 'ruiken' wat de ander wil of prettig vindt. Ook hoeven we onze eigen behoeften niet altijd ondergeschikt te maken aan die van een ander. Veel mensen krijgen bij het woord “conflict” negatieve gedachten. Dat komt vooral door de nare gevolgen van veel conflicten: ruzie, agressie en dergelijke. Toch vinden wij dat het hebben van een conflict op zich niet negatief is. Conflicten kunnen zelfs positief opgevat worden, omdat ze duidelijkheid scheppen: beide partijen weten dat er (op het eerste gezicht) onverenigbare wensen zijn. Wij vinden dat problemen pas ontstaan als een conflict, ten koste van één van de partijen wordt opgelost of niet uit de wereld wordt geholpen. Wij vinden het dan ook belangrijk dat de kinderen van hun reacties kunnen leren. Zij ervaren wat er gebeurt, leren voor zich zelf op komen en te reageren. Uiteraard springen wij in als er een gevaarlijke situatie dreigt te ontstaat of het kind heeft uiteindelijk hulp nodig heeft. Dan gaan we er naar toe en proberen de kinderen onder woorden te laten brengen wat ze willen en we vragen hun allebei hoe ze het zouden willen oplossen. We willen het kind leren dat ze zelf een aandeel hebben in de oplossing als dit mogelijk is, dit kan haar een stuk zelfvertrouwen geven.
juni 2015
22
Gaat het kind door met ongewenst gedrag (bijvoorbeeld schreeuwen of een kind schoppen), dan accepteren wij haar gedrag niet. We laten het kind een paar minuutjes apart zitten om zo het gedrag te doorbreken. Het moet voor het kind altijd duidelijk zijn dat wij niet het kind afwijzen, maar zijn gedrag. Wij maken het daarna altijd goed met het kind door het gebeurde nog even te bespreken en we betrekken soms het andere kind er bij. Bij straffen en belonen houden we rekening met leeftijd en karakter van het kind en de situatie op dat moment. Positief gedrag belonen we door complimentjes te geven d.m.v. woorden, een aai of knuffel geven. Als het kind agressie en geweld gebruikt om iets gedaan te krijgen en/of met de intentie om schade toe te brengen aan mensen, dieren of dingen spreken we van probleemgedrag. Agressief gedrag is een van de lastigste problemen die je als pedagogisch medewerker kunt tegenkomen. De sfeer in de groep kan erdoor verziekt worden. Wij zullen hier op serieuze maatregelen moeten nemen als we er zelf niet uitkomen. Ten eerste zullen we met het kind en de ouders praten en ten tweede zullen we onze pedagogische consulent om advies vragen. Praktijkvoorbeeld Pedagogisch medewerker: Bart komt huilend naar me toe, hij zegt dat Tjeerd hem een “dombo” vindt. Ik zeg tegen Bart: “Ik zie dat je er verdrietig van wordt, klopt dit?” Zullen we dan samen even Tjeerd bij ons roepen? Ja, zegt Bart en we vragen Tjeerd erbij. Tjeerd komt en ik zeg tegen Bart: “ vertel jij het maar”. Bart komt niet uit zijn woorden, ik help hem een beetje. “Bart is verdrietig over wat jij tegen hem zei. Bart kun jij het vertellen aan Tjeerd? Bart vertelt dat hij het woord niet leuk vindt en dat hij zo niet genoemd wil worden. Tjeerd reageert niet en ik vraag aan Tjeerd of hij dit zelf leuk zou vinden als een kind hem zo zou noemen. Tjeerd kijkt me aan en schudt,”nee”. Bart vraagt Tjeerd of hij hem in het vervolg bij zijn naam wil noemen. “Ga nu maar weer door met spelen” zeg ik. Tjeerd loopt weg en ik geef Bart nog even een compliment. Ik zeg dat ik het goed van hem vind dat hij het zelf tegen Tjeerd gezegd heeft. 3.4 Pesten Binnen de naschoolse opvang kan het voorkomen dat kinderen gepest worden. Dit tolereren wij vanzelfsprekend niet. De pedagogisch medewerkers zijn alert op signalen die er op wijzen dat een kind gepest wordt en ondernemen stappen wanneer zij merken dat dit gebeurd. Er is sprake van pesten wanneer een kind zich bedreigd of vernederd voelt, wanneer een kind buitengesloten wordt en/of wanneer een kind zich gekwetst voelt. Het pesten gebeurt regelmatig en niet zomaar een keer en vaak is er een groepje kinderen dat meedoet met de pester. Pedagogische medewerkers zijn alert op de volgende gedragingen die kunnen wijzen op pesten; zich terugtrekken, driftig zijn, de leiding claimen, argwanend zijn, zelf (kleinere kinderen) gaan pesten, regressief gedrag vertonen en niet meer naar de naschoolse opvang willen (als het daar gebeurt). Wanneer zij uit de gedragingen van een kind opmaken dat het gepest wordt, ondernemen de pedagogisch medewerkers de volgende stappen: Praten met het gepeste kind en met de pester, eerst apart en later eventueel samen. Afspraken maken met de pester en het gepeste kind. Duidelijk aan de pester maken wat hij/zij aanricht. Een gepest kind weerbaarder maken door bijvoorbeeld; het kind te leren om voor zichzelf op te komen, hiervoor adviezen te geven en niet alleen te troosten (‘je mag de volgende keer best nee zeggen.”), het kind stap voor stap te leren om voor zichzelf op te komen en een kind laten merken dat het de moeite waard is. Naar de ouders toe wordt er melding gemaakt van pesten wanneer dit gesignaleerd is. Indien er op een middag echt iets duidelijks voorvalt, wordt dit in principe direct aan ouders gemeld. Bij oudere kinderen is dit wat lastiger. Zij vinden het vaak vervelend wanneer alle voorvalletjes ‘s middags aan de ouders worden doorverteld. Of iets wel, dan niet, verteld wordt hangt af van de ernst van het voorval en of het vaker voorkomt. Het is de bedoeling dat kinderen van de naschoolse opvang direct doorgeven aan een pedagogisch medewerker wanneer een kind van de naschoolse opvang door een kind van buitenaf gepest wordt. juni 2015
23
Het kan soms helpen om de pesters een keer op de naschoolse opvang uit te nodigen, omdat zij pesten uit nieuwsgierigheid.
4. De wijze waarop de overdracht van normen en waarden plaatsvindt Het omgaan met de kinderen, hun ouders en met elkaar als collega’s vraagt van ons als beroepskrachten dat ieder van ons zich bewust is van de waarden en normen die gevormd Zijn door de eigen achtergrond en opvoeding en door de kennis die is opgedaan door scholing, opleidingen en andere ervaringen. Ook ouders en kinderen hebben allemaal een verschillende achtergrond. De diversiteit in onze naschoolse opvang zien we als meerwaarde en we proberen verschillen te waarderen in plaats van vooroordelen te hebben. De aspecten op de naschoolse opvang waarop de overdracht van normen en waarden worden overgedragen zijn o.a. Respect voor het individu Omgaan met verschillende culturen, normen en waarden Omgaan met regels en grenzen De structuur en dagritme Rituelen Fantasie en humor Omgaan met verlies en rouw Omgaan met seksualiteit
4.1 Respect voor het individu Elk kind is uniek en heeft zijn eigen identiteit. Het tempo waarin het zich ontwikkeld is verschillend en hangt bij elk kind af van verschillende factoren zoals verschil in aanleg, temperament en intelligentie. Ook kunnen kinderen een andere maatschappelijke en/of culturele achtergrond hebben. Het tonen van respect, interesse in de ervarings- en leefwereld voor ieder afzonderlijk kind vraagt van ons inlevingsvermogen en daarnaast moeten wij heel zorgvuldig zijn in de verbale en non-verbale communicatie met het kind. Een respectvolle houding naar elk kind vinden wij een belangrijke basis om het kind te kunnen stimuleren in zijn ontwikkeling. We zijn er op gericht het unieke van elk kind te waarderen zodat het zich gezien en geliefd voelt. Als je in de huid van anderen kunt kruipen, ben je beter in staat anderen te begrijpen, aan te moedigen, te helpen, te troosten en rekening met hen te houden. We noemen dat rolneming. Daarnaast heeft inlevingsvermogen een directe en sterke relatie met taalontwikkeling. We tonen respect door actief te luisteren naar het kind, tijd te nemen voor het kind, door geduldig te zijn en rustig te blijven. We proberen de manier waarop een kind zich uit en wat een kind zegt serieus te nemen, door te benoemen wat we zien of het kind te helpen verwoorden wat het probeert te zeggen als de taalvaardigheid nog beperkt is.
4.2 Omgaan met verschillende culturen, normen en waarden De naschoolse opvang is een goede oefenplaats voor kinderen om te leren omgaan met verschillen tussen mensen. Wij denken dan aan verschil in geloof, huidskleur, taal, en sociale achtergrond. Kinderen hebben van zichzelf niet de angst voor het “andere” en het “onbekende” en het is aan ons om die onbevangenheid te stimuleren. Op de Octopus en Zeester doen we dit door andere gewoonten te respecteren door er mee om te gaan als iets dat vanzelfsprekend is, bijvoorbeeld met het niet eten van varkensvlees door islamitische kinderen (en evt. collega’s). We zijn zeer alert op discriminerende of racistische uitlatingen van kinderen. Dit tolereren we niet.
juni 2015
24
Als we een anderstalig kind hebben proberen we iets te weten te komen over de taal of de cultuur. In de communicatie met anderstalige ouders, of collega’s, zoeken we naar aanknopingspunten om een band op te bouwen door respect en interesse te tonen voor hun achtergrond. In elke cultuur komen we verschillende waarden en normen tegen. Wij vinden ze belangrijk, omdat ze richting geven aan ons bestaan dus ook voor de kinderen. Normen en waarden beïnvloeden ieders doen en laten, zelfbeeld en zelfvertrouwen en relaties met anderen. Dat geldt ook voor kinderen. Waarden en normen hangen af van veel factoren af, bijvoorbeeld: opvoeding, levensbeschouwing, cultuur, levenservaring en levensomstandigheden. Om meer greep te krijgen op ons eigen gedrag en dat van anderen, is het belangrijk dat we ons realiseren welke waarden en normen erachter steken. Daardoor kunnen waarden en normen waarmee kinderen worden geconfronteerd, wel eens met elkaar in strijd zijn: wat thuis mag, mag niet altijd ook op de naschoolse opvang of omgekeerd. Daarom is het belangrijk, dat we kinderen leren omgaan met waarden en normen en eventuele verschillen daartussen. De ouders kunnen onze waarden en normen dit terug vinden in dit/ons pedagogisch beleid. Soms worden er aan de kinderen spelenderwijs vragen gesteld om erachter te komen wat er in een kind leeft. Wat doe je wel en wat niet en waarom? Wat vind je goed of slecht? Vind je het raar, dat een ander iets lust, dat jij niet lekker vindt? Hoe kun je te weten komen wat anderen vinden? Wat wil je wel en wat niet en waarom? Enz. Door kinderen te helpen waarden en normen te verhelderen, helpen we hen bewust te worden van hun eigen denken en handelen, met als achterliggend doel een groeiende zelfstandigheid, toenemend zelfvertrouwen en een zelfbewuste levenshouding. 4.3 Omgaan met regels en grenzen De vaste regels die er op elke groep gehanteerd worden, zijn bedoeld om structuur in de dagelijkse gang van zaken te brengen. Dit biedt de kinderen houvast en geborgenheid. De regels kunnen per groep iets verschillen maar hebben allemaal dezelfde pedagogische uitgangspunten. Zij zijn aangepast aan de leeftijd van de kinderen en kunnen betrekking hebben op het omgaan met elkaar, op veiligheid, gezondheid en op hygiëne (zoals regels voor het: buitenspelen, brandveiligheid, regels voor persoonlijk hygiëne, regels onder het lopen van school naar de naschoolse opvang). Daarnaast hanteren we de regels die in de protocollen van het kwaliteitshandboek staan. We leggen duidelijk uit waarom iets wel of niet mag en houden daarbij rekening met het individuele kind en leeftijd en zullen daarbij gezag uit oefenen zonder daarbij macht te gebruiken. Als groepsleiding kunnen wij veel invloed uitoefenen op de groepsnormen door heel duidelijk te zijn in wat we wel en niet toelaatbaar vinden. Hierbij betrekken we de kinderen zo veel als mogelijk is, door steeds de gelegenheid aan te grijpen om met de kinderen in gesprek te gaan. Dit doen we bijvoorbeeld op momenten dat kinderen worden gepest. We gaan dan met de groep in discussie over de grens tussen plagen en pesten. Voor alle leeftijdsgroepen geldt duidelijk de norm dat schelden, grof taalgebruik en elkaar pijn doen niet getolereerd wordt. In sommige situaties geven we een grens aan door bijvoorbeeld een kind na drie keer waarschuwen even apart te zetten. We betrekken kinderen er zoveel mogelijk bij om deze overtredingen te voorkomen. Dit doen we door het als een gezamenlijke verantwoordelijkheid te laten ervaren, geven de oudere kinderen de gelegenheid mee te denken of mee te beslissen over eventuele sancties. In sommige situaties kan een kind leren hoe hij iets wat hij gedaan heeft, bij een ander kind weer goed kan maken. We houden er altijd rekening mee dat gedrag van een kind, zoals slaan, een oorzaak heeft, waar we aandacht aan moeten schenken.
juni 2015
25
4.4 De structuur en dagritme In het huishoudelijk reglement zijn de afspraken vastgelegd over werktijden, pauzes, het opnemen van verlofdagen en andere voorwaarden die voor de structuur zorgen waarbinnen gewerkt kan worden aan een veilige en pedagogisch verantwoorde opvang van de kinderen. Dagritme en regels Elke groep heeft een vast dagritme. De dagindeling is zoveel mogelijk afgestemd op de behoefte van de kinderen. Er zijn vaste eet- en drink tijden en er is afwisseling in rustige en levendige activiteiten. Wij streven ernaar dat het verloop van de dag duidelijk is voor het kind. Wij vinden dit ritme belangrijk voor de kinderen het geeft ze een stukje veiligheid en houvast. Ook hebben we regels in de groep. Deze regels zullen op kleine punten verschillen per groep. Die regels geven veiligheid en structuur. De regels zijn afgestemd op de leeftijd van de kinderen. Sommige regels hebben te maken met de fysieke veiligheid maar er zijn ook regels die gericht zijn op het omgaan met elkaar. Wij maken regels duidelijk door ze met de kinderen te bespreken, afspraken te maken, vaak te herhalen, uit te leggen waarvoor en waarom de regels gelden en mogelijke voorbeelden er bij te geven. Voor de invalster die in de groep komt te werken is er een inval draaiboek, daarin leest ze de regels van de groepen. De regels en protocollen die er zijn over de veiligheid voor de kinderen, zijn vastgelegd in “de inwerkmap”, en het “inval draaiboek” voor invalmedewerkers. De vervangsters van de vaste groepsleiding lezen deze regels en protocollen zodra ze in dienst komen. 4.5 Rituelen Voor (jonge) kinderen bieden rituelen een belangrijk houvast. Van de rituelen die we op de naschoolse opvang hebben, zijn de meeste in de loop van de tijd ontstaan. Soms bewust, soms spontaan. Vaste rituelen bieden structuur en geven zekerheid en saamhorigheid. Ze maken bepaalde momenten speciaal en plezierig. Een aantal vaste rituelen van de NSO zijn; Rituelen bij verjaardagen; Namens de groep koopt de pedagogische medewerker een klein cadeautje voor het jarige kind, en ze maken een mooie verjaardagskaart waar de kinderen hun namen op kunnen zetten. Er wordt uitgebreid gezongen en daarna mag de jarige trakteren. We bedanken de jarige voor het lekkers. Rituelen bij afscheid nemen van kinderen eind van de dag; Als ouders hun kind komen ophalen ruimt het kind zijn activiteit of speelgoed op. Er wordt gedag gezegd aan pedagogische medewerker en de andere kinderen. Als kinderen definitief afscheid nemen, omdat ze gaan verhuizen bijvoorbeeld, wordt dit van te voren onder de aandacht gebracht bij de kinderen in de groep, zo kunnen zij het ook een plekje geven. Het kind dat vertrekt mag trakteren, namens de groep kopen de pedagogisch medewerkers een kleine attentie voor het kind. Een nieuw kind stellen we voor aan de groep als de groep bij elkaar zit (eet en drink moment). We heten het kind welkom en laten de kinderen stuk voor stuk hun naam zeggen( soms in de vorm van een spelletje aan tafel)
Praktijkvoorbeeld Pedagogisch medewerker: Als één van de kinderen na lange, of soms korte, tijd de groep verlaat wordt hier altijd aandacht aan geschonken. Zeker als een kind lang op de opvang heeft gezeten kan een afscheid een aangrijpende gebeurtenis zijn. Niet alleen voor het kind dat weggaat, maar ook voor de andere kinderen in de groep en voor de leiding is het een verandering. Door het afscheid bij de kinderen onder de aandacht te brengen, door juni 2015
26
het te benoemen is er duidelijkheid over wat er gaat gebeuren en krijgen ze de kans om eventuele gevoelens hierover te uiten. ” Ik vind het erg jammer dat Marianne weggaat, ik zal je best missen, Marianne” Voor het kind dat afscheid neemt is er altijd een cadeautje, een herinnering aan de opvang. “Kom je nog eens langs?” klinkt het als Marianne voor de laatste keer opgehaald wordt. Eén zinnetje dat haar het gevoel kan geven dat ze altijd heel welkom is geweest. 4.6 Fantasie en humor We gaan er vanuit dat elk kind zijn eigen belevingswereld heeft en de ruimte moet krijgen om hier op zijn eigen manier uiting aan te geven. De naschoolse opvang moet een inspirerende omgeving zijn waar fantasie en creativiteit de vrije loop kunnen krijgen. Dit betekent dat we heel goed naar kinderen moeten kijken en luisteren hoe ze hun fantasie gebruiken bij het binnen- en buitenspelen zoals bij rollenspelen/toneel, verkleden, dans, vertellen, zingen, constructiematerialen en knutselen. Op het geen we zien bedenken we variaties en bieden we nieuwe uitdagingen aan. De verschillende feesten en seizoenen bieden ons extra gelegenheid om samen met de kinderen iets te bedenken en te maken en er liedjes en verhalen bij te verzinnen. We hangen de uitingen op en zetten ze neer om variatie, vrolijkheid en kleur in de groep te brengen. We zorgen met zijn allen voor een positieve sfeer waarin iedereen welkom is en zich prettig voelt en waarbij we elkaar tot steun kunnen zijn als dat nodig is. We vinden het belangrijk dat er ruimte is voor vrolijkheid en humor met elkaar als collega’s én met de kinderen. Humor kan helpen om sommige situaties te relativeren. Deze sfeer is nodig om ervoor te zorgen dat kinderen zich wel bevinden! 4.7 Omgaan met verdriet, verlies en rouw Echtscheiding, scheiding door dood, verhuizing of een flinke ruzie zijn situaties uit de privésfeer die zonder twijfel gevolgen hebben voor het leven van een kind. Wij vinden het dan ook van groot belang dat ouders ons op de hoogte stellen/ houden van de thuissituatie. Het verblijf bij ons kan positief zijn (de naschoolse opvang fungeert als afleiding), maar ook negatief (het kind kan zich niet concentreren of zelfstandig werken, is verdrietig of boos en reageert dit af op ons of de andere kinderen). Belangrijk is dat het kind zich bewust wordt van de zekerheden die er nog wel zijn. En welke nieuwe zekerheden kunnen ontstaan. Wij trachten op de naschoolse opvang zoveel mogelijk zekerheid te bieden aan het kind door regelmaat, (emotionele)- veiligheid en vrijheid en er te zijn voor het kind. Als er in de naaste omgeving van een kind een geval van echtscheiding, scheiding door dood, verhuizing of een flinke ruzie heeft plaatsgevonden maakt die diepe indruk op het kind. Kinderen kunnen echter heel verschillend op dergelijke situaties reageren. Het kind kan zijn verdriet heel direct tonen, waardoor het gelijk duidelijk is voor de pedagogisch medewerkers. Maar het kind kan zijn verdriet ook verbergen. Het verdriet uit zich dan bijvoorbeeld in bepaalde gedragsveranderingen en/of lichamelijke symptomen. Dit kan zelfs gedurende een lange tijd voortduren. Wij vinden het belangrijk om alert te zijn op alle gedragsveranderingen en/of lichamelijke symptomen die kinderen tonen, zowel in als buiten de groep. We zullen alert zijn op de volgende reacties die mogelijk met dit thema te maken kunnen hebben;
om kleinigheden huilen of boos worden, ongewoon stil en teruggetrokken zijn, verlies aan vaardigheden, zoals eten, praten en zindelijkheid, hulpeloos gedrag vertonen, verdrietige uitstraling hebben, duimzuigen,
juni 2015
27
verminderde interesse, heel druk of uitbundig doen, angstig gedrag, niet alleen durven zijn, lichamelijke klachten, hangerig zijn, verhoogde kwetsbaarheid en gevoeligheid bij het thema “dood en verdriet” prikkelbaar zijn, zich (mede) verantwoordelijk of schuldig voelen over het gebeurde, stemverandering agressief gedrag vertonen te horen gekregen door de ouders of kind zelf; onrustige slaap, nachtmerries, slapeloosheid en verminderde (school)prestaties.
Wij zijn er ons van bewust dat er ook andere oorzaken kunnen zijn voor dit gedrag, en zullen daardoor ook niet snel een oordeel kunnen vormen en uit te spreken. Wij zullen altijd het kind hierin zo goed mogelijk ondersteunen. Wij vinden het beter in te springen op momenten die zich voordoen. Verhalen en vragen van kinderen over een scheiding, de dood van een huisdier of van een familielid. Het gaat eigenlijk niet om het onderwerp op zich, maar om het ruimte geven aan gevoelens en vragen, het samen delen van gevoelens en manieren vinden om op verdriet te reageren. 4.8 Omgaan met seksualiteit Nieuwsgierigheid is een belangrijke drijfveer voor de ontwikkeling, dus ook voor de seksuele ontwikkeling. Het geven van seksuele voorlichting ziet KOH als taak van ouders. Pedagogische medewerkers geven wel antwoorden op vragen van kinderen, afgestemd op het niveau en de leeftijd van het kind. De pedagogische medewerker kan ook aangeven dat de vraag, misschien beter, beantwoordt kan worden door de eigen ouders. Pedagogische medewerkers geven kinderen ruimte om te ontwikkelen, maar geven ook grenzen aan. De veiligheid en welbevinden van alle kinderen staat hierbij centraal. Kinderen mogen zichzelf en elkaar verkennen, maar dat mag niet leiden tot grensoverschrijdend gedrag. In het protocol “seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling” staat beschreven wanneer hiervan sprake is en hoe te handelen. Om de veiligheid en het welbevinden van kinderen te borgen zijn de volgende afspraken gemaakt: Kinderen wordt geleerd dat ze baas zijn over hun eigen lichaam. Kinderen worden gestimuleerd om ja of nee te zeggen, duidelijk te zijn in wat je wel /niet wil. Kinderen zijn bij het buitenspelen in ieder geval gekleed in ondergoed/zwemkleding. Kinderen worden gestimuleerd om hulp in te roepen als er iets met ze gebeurt wat ze niet willen. Kinderen op de nso gaan alleen naar de wc - wc is privé – tenzij ze hulp van medewerkers nodig hebben. Kinderen worden nooit tegen hun wil door medewerkers geknuffeld of gezoend.
juni 2015
28
Bijlage 2 Pedagogische interactievaardigheden In ons pedagogisch handelen, gaan wij uit van de pedagogische werkwijze van M. Riksen van Walraven. In deze werkwijze staan 6 interactievaardigheden centraal. Deze interactievaardigheden dienen als een soort handvaten om het pedagogisch handelen concreter te maken De uitgangspunten van de: Zes interactievaardigheden M. Riksen van Walraven 1. Sensitieve responsiviteit 2. Respect voor autonomie 3. Structureren en grenzen stellen 4. Praten en uitleggen 5. Ontwikkelingsstimulering 6. Begeleiden van interacties
1 Sensitieve responsiviteit Sensitieve responsiviteit verwijst naar de mate waarin de pedagogische medewerker adequaat ingaat op signalen die aangeven dat het kind zich niet goed voelt of behoefte heeft aan contact of aan een andere vorm van emotionele ondersteuning. Sensitieve responsiviteit vereist dat de leidster oog heeft voor de toestand en de signalen van het kind, dat ze deze goed weet te interpreteren en dat ze er tijdig en adequaat op reageert, zodat het kind zich begrepen, geaccepteerd en veilig voelt.
2 Respect voor autonomie Respect voor de autonomie van een kind verwijst naar de mate waarin een pedagogisch medewerker de individualiteit, motieven, en perspectieven van het kind erkent en respecteert.
3 Structureren en grenzen stellen Structureren en grenzen stellen verwijst naar de vaardigheid van een pedagogisch medewerker om aan kinderen duidelijk te maken wat er van hen verwacht wordt en er tevens voor te zorgen dat zij zich daar ook aan houden.
4 Praten en uitleggen Deze vaardigheid betreft de verbale interacties tussen opvoeder en kind, waarbij het niet alleen gaat om de frequentie van die interacties maar ook om de vorm en inhoud ervan.
5 Ontwikkelingsstimulering Ontwikkelingsstimulering heeft vooral betrekking op de stimulering van de persoonlijke competentie van kinderen. Het gaat hier om de “extra” dingen die de pedagogisch medewerker doet om motorische, cognitieve en taalontwikkeling en de creativiteit van de kinderen te stimuleren. Zij kan dat bijvoorbeeld doen door de aandacht van kinderen op bepaalde dingen te richten, door nieuwe activiteiten of nieuw spelmateriaal aan te bieden of door op nieuwe mogelijkheden van het spelmateriaal te wijzen. Ze kan taal- of bewegingsspelletjes initiëren of samen met de kinderen muziek maken of naar muziek luisteren.
6 Begeleiden van interacties Begeleiden van interacties tussen kinderen, bijvoorbeeld tijdens het samen spelen of het grote kind dat het kleine kind helpt. De pedagogische medewerker begeleidt de kinderen hierin op een positieve manier zodat de sociale ontwikkeling van het kind zich op een goede en positieve manier ontplooit.
juni 2015
29