Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 1 van 23
3.1.1. Pedagogisch Beleid KDV en NSO
INLEIDING
3
1
DE ORGANISATIE
4
1.1 1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.1.4 1.1.5
Kinderdagverblijf Stamgroep Open deurenbeleid Pedagogisch medewerker-kind-ratio Achterwacht Aanbod kinderdagopvang
4 4 4 4 5
1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.2.5
Buitenschoolse opvang Basisgroep Open deurenbeleid Pedagogisch medewerker -kind-ratio Achterwacht Aanbod buitenschoolse opvang
5 5 6 6 6
1.3 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4 1.3.5 1.3.6
Personeel Opleidingsniveau Ziekte –en vakantievervanging Flexibele inzet personeel Ondersteuning beroepskrachten Verklaring omtrent gedrag Beroepshouding
7 7 7 7 7 7
1.4 1.5 1.6 1.7
Oudercommissie Accommodatie Hygiëne & veiligheid Inspectie GGD en brandweer
8 8 8 9
2
VISIE OP KINDEROPVANG
10
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
DE ONTWIKKELING VAN HET KIND Cognitieve ontwikkeling Lichamelijke ontwikkeling Sociaal/emotionele ontwikkeling Seksuele ontwikkeling Vroege voorschoolse educatie
11 11 12 12 13 13
4
HECHTING
15
5
ZELFSTANDIGHEID, ZELFREDZAAMHEID EN ZELFVERTROUWEN
16
Zelfstandigheid en zelfredzaamheid
16
5.1
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 2 van 23
5.2
Zelfvertrouwen
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
16
Status: vastgesteld
Pagina 3 van 23
6
NORMEN EN WAARDEN
17
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Algemeen Stimuleren en corrigeren Materiaal en ruimte Feesten Kinderdagverblijf Naschoolse opvang
17 17 17 17 18 18
7
OPEN DEUREN BELEID
19
8
RELATIE MET DE OUDERS
20
9
OMGAAN MET ZORGEN EN PROBLEMEN
21
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 4 van 23
INLEIDING
Stichting Welschap Kinderopvang biedt kinderdagopvang (KDV) en buitenschoolse opvang (BSO). Buitenschoolse opvang omvat voorschoolse opvang (VSO), naschoolse opvang 1 (NSO) en tussenschoolse opvang (TSO) . Voor wat betreft alle opvangsoorten gaat Welschap Kinderopvang uit van een uniforme visie: het bieden van een veilige, vertrouwde én uitdagende plek voor kinderen. Welschap Kinderopvang is zich sterk bewust van haar grote verantwoordelijkheid. Het bieden van kinderopvang gaat verder dan het verschaffen van alleen een geschikte locatie en bekwame medewerkers. We willen een wezenlijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het kind, door een veilige omgeving te creëren, waarin het kind alle ruimte krijgt om fysiek en geestelijk te groeien. Om die kwaliteit te handhaven zijn er richtlijnen nodig. Een plan waarin helder beschreven staat wat de visie op de ontwikkeling van het kind is en de manier waarop Welschap Kinderopvang dit vertaalt naar de dagelijkse praktijk. Dit noemen wij ons pedagogisch beleidsplan. Dit beleidsplan wordt voor de kinderdagverblijven en naschoolse opvang nader uitgewerkt in het Werkplan, waarin praktische invulling wordt gegeven aan deze visie. In 2009 zullen deze werkplannen tot stand komen. Ons pedagogisch beleid leest u op de volgende pagina’s. Het bevat onder meer onze visie op kinderopvang, onze handelswijze en onze relatie met de ouders. Dit pedagogische beleidsplan dient als uitgangspunt voor een zo eenduidig mogelijke handelwijze voor wat betreft onze dienstverlening.
Stichting Welschap Kinderopvang
1 Dit pedagogische beleidsplan is van toepassing op KDV en NSO. Voor de VSO en TSO is een apart document geschreven.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 5 van 23
1
DE ORGANISATIE
1.1
Kinderdagverblijf
1.1.1 Stamgroep De opvang van kinderen van 0 tot 4 jaar gebeurt in verschillende soorten stamgroepen. Een stamgroep is op te vatten als een vaste basisgroep die over een eigen ruimte beschikt, maar waarnaast de kinderen ook gebruik kunnen maken van andere ruimtes. Tijdens het openen en sluiten van het dagverblijf is het aantal aanwezige kinderen kleiner dan gedurende de dag. Op deze momenten worden er groepen samengevoegd op een centrale plek in het kindercentrum. Door middel van een gevarieerd groepsaanbod, bieden we de mogelijkheid om kinderen in een groep te plaatsen die voor de ouders en het kind goed voelt. We bieden opvang in de volgende groepen: • Babygroep (voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 2 jaar; maximaal 9 kinderen) In de babygroep worden kinderen tot circa twee jaar opgevangen. In deze groep is er veel aandacht voor het dagritme en de individuele behoeften van het kind. De pedagogisch 2 medewerkers kunnen de ontwikkeling van de kinderen goed volgen. Activiteiten worden afgestemd op het individuele ontwikkelingsniveau van het kind. • Dreumesgroep (voor kinderen in de leeftijd van 1,5 tot 3 jaar; maximaal 11 kinderen) Kinderen vanaf circa 1,5 tot 3 jaar worden opgevangen in de dreumesgroep. De activiteiten die worden aangeboden sluiten goed aan bij de ontwikkeling van deze leeftijdsgroep. Op de dreumesgroep is er voldoende ruimte om te ontwikkelen en kinderen kunnen ontdekken waar ze mee willen spelen. • Peutergroep (voor kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar; maximaal 14 kinderen) Kinderen vanaf circa 2 tot 4 jaar worden opgevangen in een peutergroep. De activiteiten die worden aangeboden zijn specifiek voor deze leeftijdsgroep. Bij de peutergroep is er ruim gelegenheid voor gezamenlijke (kring) activiteiten, naast de individuele benadering van het kind. • Verticale groep (voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar; maximaal 12 kinderen) In een verticale groep is het mogelijk om broertjes en zusjes bij elkaar te plaatsen, net als thuis. De jongere kinderen trekken zich op aan de ‘grote’ kinderen; andersom leren de oudere kinderen rekening te houden met – en aandacht te hebben voor - de kleinsten. Voordeel van deze groep is dat de kinderen er vier jaar lang kunnen blijven en dezelfde pedagogisch medewerkers zien.
1.1.2 Open deuren Bij het dagverblijf wordt naast de groepsactiviteiten in de eigen ruimte met ‘open deuren’ gewerkt. De kinderen hebben dan de mogelijkheid om mee te doen aan activiteiten die worden georganiseerd bij een andere groep. Het open deurenbeleid is vooral bedoeld voor kinderen vanaf ongeveer anderhalf jaar; kinderen tot deze leeftijd blijven in principe in de eigen groepsruimte. Dit heeft te maken met hun behoefte aan vertrouwdheid en overzicht. U leest meer over het open deurenbeleid in hoofdstuk 7. 1.1.3 pedagogisch medewerker/kind-ratio 2 De inzet van de pedagogisch medewerkers wordt bepaald door het totale aantal aanwezige kinderen bij het dagverblijf en de leeftijd die ze hebben. De Wet Kinderopvang geeft duidelijke richtlijnen voor het maximum aantal kinderen dat één pedagogisch medewerker mag opvangen: • • 2
één pedagogisch medewerker per vier aanwezige kinderen tot 1 jaar één pedagogisch medewerker per vijf aanwezige kinderen van 1 tot 2 jaar
De term ‘leidster’ is volgens de CAO Kinderopvang 2007 vervangen door ‘pedagogisch medewerker’.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 6 van 23
• •
één pedagogisch medewerker per zes aanwezige kinderen van 2 tot 3 jaar één pedagogisch medewerker per acht aanwezige kinderen van 3 tot 4 jaar.
1.1.4 Achterwacht Wanneer er sprake is van een niet volledige bezetting van de groepen (zoals bijvoorbeeld tijdens het openen en sluiten), zijn er altijd minimaal 2 pedagogisch medewerkers in huis.
1.1.5 Aanbod kinderdagopvang Onze dagverblijven zijn als volgt ingericht: Kinderdagverblijf de Woelwaters 1 babygroep 1 peutergroep 1 verticale groep Kinderdagverblijf de Heemskinderen 1 babygroep 1 peutergroep 1 verticale groep 1 verticale groep
Kinderdagverblijf de Vennen 1 babygroep 1 peutergroep 2 verticale groepen Kinderdagverblijf de Kangoeroe 1 babygroep 1 dreumesgroep 1 peutergroep 2 verticale groepen
Kinderdagverblijf de Waterval 1 babygroep 1 peutergroep 3 verticale groepen
1.2
Buitenschoolse opvang
1.2.1 Basisgroep Per dag vangt de naschoolse opvang een variërend aantal kinderen op in de leeftijd van vier tot 13 jaar. Het aantal basisgroepen per dag verschilt per locatie, evenals de grootte ervan (maximaal 20 kinderen). Basisgroep houdt in dat kinderen in een vaste groepssamenstelling met ‘eigen’ pedagogisch medewerker de dag beginnen. Deze pedagogische medewerker noemen we de ‘mentor’ van het kind; zij is aanspreekpunt voor ouders en onderhoudt de contacten. Verticale groep De samenstelling van de naschoolse opvanggroepen is bij de meeste accommodaties verticaal. Dat wil zeggen dat kinderen vanaf 4 tot 13 jaar in dezelfde stamgroep worden opgevangen. Op deze manier kunnen broers en zussen bij elkaar blijven en hebben vriendjes en vriendinnen de gelegenheid elkaar op te zoeken. Kleine kinderen kunnen zich optrekken aan de ouderen; andersom leren ‘grote’ kinderen zorg te hebben voor de jongeren. Er kan rekening gehouden worden met de individuele mogelijkheden van een kind: In overleg met de ouders worden er bijvoorbeeld afspraken op maat gemaakt als het gaat om spelen buiten het afgebakende terrein. Op onze grootste BSO-accommodaties zijn de opvanggroepen gesplitst in groepen jongere kinderen(circa 4 tot circa 6 jaar) en groepen oudere kinderen( circa 6 tot 13 jaar) om de diverse activiteiten beter op de leeftijdsgroep af te kunnen stemmen. 1.2.2 Open deuren De naschoolse opvang hanteert een open deurenbeleid. Het houdt in dat de kinderen de beschikking hebben over alle beschikbare ruimtes en dat zij kunnen samenspelen met alle kinderen die binnen de vestiging worden opgevangen. In de stamgroep wordt er gegeten en gedronken, waarna de kinderen in overleg met de leidsters kunnen kiezen met wie en in welke ruimte ze willen spelen. Het kan ook zijn dat er een onderverdeling wordt gemaakt bij activiteiten die voor een bepaalde leeftijdsgroep zijn bedoeld. Het aantal kinderen dat bij een locatie wordt opgevangen, varieert tussen de twintig en tachtig kinderen per dag.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 7 van 23
1.2.3 Pedagogisch medewerker-kind-ratio De inzet van pedagogisch medewerkers wordt bepaald door het totale aantal aanwezige kinderen bij de naschoolse opvang. De Wet Kinderopvang geeft duidelijke richtlijnen voor het maximum aantal kinderen dat één pedagogisch medewerker mag opvangen: •
één pedagogisch medewerker per tien aanwezige kinderen van 4 tot 13 jaar
1.2.4 Achterwacht Wanneer er sprake is van een niet volledige bezetting van de groepen (zoals tijdens openen en sluiten tijdens schoolvakanties), zijn er altijd minimaal 2 volwassenen in huis, waarvan minimaal 1 beroepskracht.
1.2.5 Aanbod BSO Het aanbod buitenschoolse opvang is als volgt: BSO de Kameleon NSO de Piramide NSO het Atelier 50 kinderen per dag 40 kinderen per dag 30 kinderen per dag (voorschoolse opvang op voor alle drie de locaties op de Kameleon / 20 kinderen per dag) NSO Ratatouille NSO de Kariboe 30 kinderen per dag 40 kinderen per dag (voorschoolse opvang voor beide locaties op de Kameleon /20 kinderen per dag ) BSO de Salamander BSO Sport de Salamander 110 kinderen per dag 30 kinderen per dag (voorschoolse opvang voor beide locaties op de Salamander /20 kinderen per dag )
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 8 van 23
1.3
Personeel
1.3.1 Opleidingsniveau De pedagogisch medewerkers bij de dagverblijven en naschoolse opvang zijn beroepskrachten. Ze hebben minimaal een diploma op MBO niveau, zoals beschreven in de CAO Kinderopvang. Stagiaires Pedagogisch medewerkers in opleiding volgen de BBL (Beroepsbegeleidende Leerweg). De BOL (Beroepsopleidende Leerweg) houdt in dat men overwegend naar school gaat en daarnaast een of twee dagen stage loopt. De begeleiding van stagiaires wordt verzorgd door de praktijkopleider van Stichting Welschap Kinderopvang. 1.3.2 Ziekte –en vakantievervanging In het geval dat een vaste collega vakantie opneemt of ziek wordt, wordt er vervanging ingezet. Om personeelswisselingen zoveel mogelijk te voorkomen, worden er vaste invalkrachten gevraagd te komen werken. 1.3.3 Flexibele inzet Om de continuïteit in de groep te waarborgen werken per groep drie tot vier vaste pedagogisch medewerkers in wisselende tweetallen, waarbij de voorkeur uitgaat naar drie pedagogisch medewerkers per week. Echter, zowel in de kinderdagverblijven als in de naschoolse opvang worden de vaste collega’s en de invalkrachten flexibel ingezet, afhankelijk van de behoefte aan het aantal opvangplaatsen. Groepen kunnen worden samengevoegd of (tijdelijk) inkrimpen bij onderbezetting. 1.3.4 Ondersteuning beroepskrachten De kwaliteit van de kinderopvang staat of valt met de kwaliteit van de pedagogisch medewerkers. Daarom worden zij op verschillende manieren ondersteund bij het uitoefenen van hun beroep. Dit gebeurt door de leidinggevende tijdens werkoverleggen en teamvergaderingen. Daarnaast is er ook sprake van ondersteuning door de praktijkopleider, de beleidsmedewerker en externe deskundigen. Zij worden uitgenodigd in verband met een bepaald onderwerp (bijvoorbeeld open deuren beleid, klantgericht werken, kinder EHBO) en verzorgen dan een informatieavond of workshop. Het minimum aantal overlegmomenten voor pedagogisch medewerker van de dagverblijven en naschoolse opvang bedraagt per jaar 10 werkoverleggen en 8 teamvergaderingen. Groepshulp We streven ernaar om bij elk kindercentrum een groepshulp in dienst te hebben voor een aantal uren per week. Ze ondersteunt de pedagogisch medewerkers bij o.a. de voeding en verzorging van de kinderen en zijn verantwoordelijk voor een aantal huishoudelijke taken. In de dagelijkse hectiek van het dagverblijf, zijn ze een bijzonder welkome hand extra! 1.3.5 Verklaring omtrent gedrag (VOG) Alle medewerkers die betrokken zijn bij de verzorging en begeleiding van de kinderen hebben een verklaring omtrent “onbesproken” gedrag ingeleverd. Dit is een officieel document afgegeven door het ministerie van Justitie. Bij het aannemen van nieuwe collega’s wordt de aanvraag direct gedaan zodra besloten wordt hem of haar aan te nemen. 1.3.6 Beroepshouding De pedagogisch medewerker biedt ouders het vertrouwen dat het kind in goede handen is door kennis van zaken te tonen, vakkundig te handelen en de privacy te waarborgen. De pedagogisch medewerker houdt vertrouwelijke informatie die ze van en over het kind en diens ouders heeft geheim. De beroepscode Kinderopvang is onderdeel van de informatie die nieuwe medewerkers bij ons ontvangen.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 9 van 23
1.4
Oudercommissie
Sinds 1 juli 2005 dienen alle kinderdagverblijven en naschoolse opvanglocaties een aparte oudercommissie te hebben. De locale oudercommissies (LOC) behartigen de belangen van de kinderen en hun ouders die gebruik maken van de kinderopvang van Stichting Welschap Kinderopvang. De Wet Kinderopvang beschrijft de onderwerpen waarbij de oudercommissie het recht heeft om de leiding van het kindercentrum (gevraagd en ongevraagd) te adviseren. Het gaat hierbij om ieder voorgenomen besluit met betrekking tot: • • • • • • •
De uitvoering van het kwaliteitsbeleid Pedagogisch beleidsplan; Voedingsaangelegenheden; Risico inventarisatie veiligheid en gezondheid; Openingstijden; Vaststelling of wijziging van een klachtenregeling en het aanwijzen van de leden van de klachtencommissie; Wijziging van de prijs van de kinderopvang.
Iedere locale oudercommissie is vertegenwoordigd in de centrale oudercommissie (COC). De centrale oudercommissie adviseert aan de directie van Stichting Welschap Kinderopvang over algemene zaken op basis van mandaat van de LOC’s. Meer informatie over de leden van de locale oudercommissie en haar activiteiten vindt u op een centrale plek bij de kinderdagverblijven en naschoolse opvanglocaties.
1.5
Accommodatie
De opvangruimtes zijn zo ingericht dat de volgende pedagogische uitgangspunten optimaal tot uitdrukking kunnen komen: • voldoende prikkels om kinderen uit te nodigen en uit te dagen tot spelen. • voldoende mogelijkheid tot samenspelen. • voldoende gelegenheid zelfstandig bezig te zijn. • voldoende aandacht voor veiligheid en het opdoen van vertrouwen. • inspelen op de verschillende ontwikkelingsgebieden (cognitieve -, lichamelijke -, sociaal/emotionele - en seksuele ontwikkeling) waarbinnen kinderen zich ontwikkelen. De accommodaties zijn ingericht volgens de landelijke kwaliteitsnormen in de kinderopvang en volgens de richtlijnen van het arbo-convenant. De accommodaties voldoen aan de oppervlaktecriteria.
1.6
Hygiëne & veiligheid
Stichting Welschap Kinderopvang voert eenmaal per jaar een risico inventarisatie en evaluatie uit op het gebied van veiligheid en gezondheid. Het uitgangspunt van deze inventarisatie is het gedrag van kinderen en wat hun zou kunnen overkomen bij het dagverblijf en de naschoolse opvang. Hoewel bepaalde risico’s nooit helemaal te voorkomen zijn, gaat het erom dat ze worden teruggebracht tot een minimum. De uitkomsten van de inventarisaties, als ook de registraties van eventuele ongevallen, zijn openbaar voor ouders en liggen ter inzage op iedere locatie. In de kinderdagverblijven en naschoolse opvang wordt gewerkt volgens de afspraken uit de hygiënebeleid van het landelijk Centrum voor Hygiëne en Gezondheid (LCHG).
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 10 van 23
1.7
Inspectie GGD en brandweer
Jaarlijks voert de GGD in opdracht van de gemeente een inspectie uit bij de kindercentra. Dit gebeurt in het kader van de Wet Kinderopvang en houdt in dat het algemene beleid van Welschap Kinderopvang uitgebreid getoetst wordt. Gebieden waarop toetsing plaatsvindt: ouders, personeel, accommodatie en inrichting, groepsgrootte en pedagogisch medewerkerkind-ratio, veiligheids –en gezondheidsmanagement, pedagogisch beleid en klachten. Als onderdeel van het veiligheidsbeleid voert de brandweer ook éénmaal per jaar een inspectie uit bij elk kindercentrum. De gebouwen worden gecontroleerd op brandveiligheid, ontruimingsplan en jaarlijkse ontruimingsoefening, BHV ‘ers en aanwezige blusmiddelen. De brandweer verleent ons daarvoor een gebruikersvergunning. Alle richtlijnen zijn afkomstig uit de Wet Kinderopvang.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 11 van 23
2
VISIE OP KINDEROPVANG
In onze visie zijn de ouders de eerste verantwoordelijken in de opvoeding van hun kind. Samen met de ouders biedt Stichting Welschap Kinderopvang zorg en ondersteuning door een omgeving te scheppen waarin het kind zich vertrouwd en geborgen voelt, een veilige basis om in op te groeien. We zijn overtuigd van het maatschappelijke belang van kinderopvang en streven naar de hoogste kwaliteit in het aanbieden van deze zorg. Om een structurele vorm van kwalitatieve kinderopvang te bieden, achten wij de volgende aspecten van groot belang: Veiligheid en vertrouwen; de basisvoorwaarden voor het pedagogisch handelen. Een kind dat zich veilig voelt, stelt zich open voor zijn of haar omgeving. Een vertrouwde omgeving biedt kinderen de ruimte zich te ontwikkelen. Het is de taak van de pedagogisch medewerkers deze veiligheid te handhaven om zodoende kinderen te stimuleren en hen te steunen in hun ontwikkeling. Bescherming; het is belangrijk dat de kinderen zich geborgen en gerespecteerd voelen, zonder aanzien van kleur, nationaliteit of sociale achtergrond. Aandacht; ieder kind is uniek en vraagt om een eigen benadering. Binnen het dagprogramma betrachten we flexibiliteit bij het omgaan met specifieke wensen en behoeften. Zo wordt ieder kind in staat gesteld zich te ontplooien, talenten te ontdekken en een eigen persoonlijkheid te ontwikkelen. Respect; oog hebben voor elkaar, begrip en onderlinge acceptatie komen het beste tot ontwikkeling middels voorbeeldgedrag. Daarbij is de rol, houding en opstelling van de pedagogisch medewerker van essentieel belang. Door aandacht te schenken aan en respect te tonen voor de onderlinge verschillen wordt een goede basis voor een hechte groepsvorming gelegd. Stimulering; een stimulerende omgeving waarin de nieuwsgierigheid van het kind wordt geprikkeld om op eigen tempo de wereld rondom te ontdekken. Sociale vaardigheid; belangrijk is dat kinderen zich sociaal ontwikkelen, dat zij enerzijds weerbaar worden en zich anderzijds leren aan te passen in hun omgang met anderen en hun omgeving. Groepsharmonie; de leidsters dragen zorg voor balans binnen de groep, met aandacht voor de individuele behoeften van ieder kind. Overleg; het locatieteam biedt structureel overleg met de ouders, om zodoende de ontwikkeling binnen de opvoeding van het kind optimaal af te stemmen. Huisvesting; Stichting Welschap Kinderopvang biedt veilige en goed onderhouden kindercentra, afgestemd op de behoeften van zowel het kind als het personeel.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 12 van 23
3
DE ONTWIKKELING VAN HET KIND
De ontwikkeling van het kind beslaat een aantal gebieden die onderling nauw verbonden zijn. Binnen deze gebieden ontwikkelt ieder kind zich op een eigen niveau en in een eigen tempo. De belangrijkste ontwikkelingsgebieden zijn: 1 2 3 4
Cognitieve ontwikkeling; verstandelijke ontwikkeling/ taalontwikkeling; Lichamelijke ontwikkeling; Sociaal/emotionele ontwikkeling; Seksuele ontwikkeling.
In dit hoofdstuk worden deze ontwikkelingsgebieden bij baby’s (0-24 maanden), peuters (2-4 jaar) en schoolkinderen (4-13 jaar) afzonderlijk belicht, gekoppeld aan de wijze waarop de leiding in de praktijk inspeelt op deze ontwikkelingen. 3.1
Cognitieve ontwikkeling
Verstandelijke ontwikkeling: Als kinderen spelen, ontwikkelen ze hun verstand. Door te kijken, te horen, te proeven, te ruiken en te voelen, ervaren ze dat dingen verschillend zijn. Spelenderwijs ontdekken zij tal van nieuwe dingen. Zij merken bijvoorbeeld dat het ene voorwerp glad is, het andere ruw. Hoe meer iets wordt geoefend, hoe groter het begrip. Baby’s kenmerken zich door te ervaren en ontdekken. Zij ontwikkelen zich door te kijken, te luisteren en het betasten met hun mond en handjes. Ze leren zoeken naar voorwerpen die uit het zicht zijn. Zo leren zij onder meer afstand te schatten en het verschil tussen allerlei vormen. Peuters zien de wereld nog voornamelijk vanuit zichzelf. Zij zijn nog niet in staat logisch en abstract te denken. Peuters zijn erg nieuwsgierig en willen de wereld verkennen. De peutertijd kenmerkt zich door het uitproberen van alles wat zij eerder ervaren en ontdekt hebben. Schoolkinderen ontwikkelen in toenemende mate hun abstracte denk- en onderscheidingsvermogen. Zij herkennen oorzaak en gevolg en zijn steeds beter in staat logisch te redeneren. De praktijk; de pedagogisch medewerker biedt spel en spelmateriaal aan dat past bij de ontwikkeling van het kind. Zij zorgt voor een omgeving die uitdaagt en stimuleert. Het kind krijgt de vrijheid om te spelen en te leren in een eigen tempo. De pedagogisch medewerker dringt geen activiteiten op; het prettig en plezierig bezig zijn staat voorop. Zij is zich bewust van de invloed die haar gedrag op kinderen heeft. De kindercentra, zowel binnen als buiten, zijn zo ingericht en uitgerust dat kinderen er zich optimaal kunnen ontwikkelen. Taalontwikkeling: Ook taal ontwikkelt zich spelenderwijs. Een kind leert al gauw dat alles om zich heen een naam heeft, zoals voorwerpen, personen, situaties of gevoelens. Het kind wordt omringd door taal. Iedere stap vooruit in deze ontwikkeling vergroot de mogelijkheid om beter te communiceren met anderen. Baby’s ontwikkelen hun taalgevoel via de interactie met de ouders. De baby ontvangt de taal en reageert door het maken van geluidjes. De eerste woordjes worden voorafgegaan door een periode van brabbelen. Door veel te herhalen ontstaat herkenning, gevolgd door het actieve gebruik van de woorden. Op deze manier treedt het kind steeds meer in contact met de omgeving. Peuters zijn vaak in staat hele verhalen te vertellen bij het spelen. Op deze manier oefenen ze hun taal. Langzamerhand krijgen ze het aardig onder de knie: ze begrijpen veel van wat er tegen hen gezegd wordt en zijn steeds beter in staat zichzelf uit te drukken.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 13 van 23
Schoolkinderen zijn niet alleen bezig hun woordenschat aan te vullen, zij leren nu ook te denken in begrippen. Zo worden zij steeds beter in staat gesteld hun communicatie meer inhoud te geven. Dit stimuleert hen om met anderen in contact te treden. De praktijk; de pedagogisch medewerker heeft hier een voorbeeldfunctie. Zij is zich bewust van haar verbale en non-verbale gedrag en stimuleert de taalontwikkeling door veel te benoemen en te verwoorden. Bovendien wordt er veel met de kinderen gepraat en worden de kinderen gestimuleerd zelf te praten. Wanneer bijzondere omstandigheden, zoals anderstaligheid of achterstand in taalontwikkeling, nadere aandacht vereisen, weet de pedagogisch medewerker hier op professionele wijze op in te spelen. 3.2
Lichamelijke ontwikkeling
De lichamelijke ontwikkeling kenmerkt zich door twee kernontwikkelingen; de motorische ontwikkeling en de zintuiglijke ontwikkeling. De motorische ontwikkeling verloopt in bepaalde fasen en met grote sprongen. De grove motoriek breidt zich uit en de bewegingen worden steeds verfijnder. Bij de lichamelijke ontwikkeling horen ook de zintuigen. Een baby heeft de neiging allerlei dingen in zijn mond te stoppen terwijl een ouder kind dingen bekijkt en bevoelt. Bij baby’s staat de lichamelijke ontwikkeling voorop, deze verloopt gewoonlijk in een vaste volgorde: liggen, draaien, zitten, kruipen, staan en uiteindelijk lopen. De motorische ontwikkeling ontwikkelt zich evenredig aan de lichamelijke groei. De spierkracht neemt enorm toe. De zintuigen worden steeds meer gebruikt om de wereld te ontdekken. De peuter leert zijn lichaam steeds beter te beheersen. De fijne motoriek verbetert. Het schoolkind heeft een sterke drang tot bewegen en heeft daarom ruimte nodig. Het krijgt in e e toenemende mate de controle over zijn motoriek, waarbij de grove motoriek rond het 7 of 8 jaar volledig is ontwikkeld. De ontwikkeling van de fijne motoriek is een voortschrijdend proces. De praktijk; de pedagogisch medewerker geeft de kinderen de gelegenheid hun motoriek te ontwikkelen door hen in eerste instantie zelf te laten ontdekken. Ze stimuleert door het kind dingen na te laten doen, door herhaling en door aanmoedigen. Afwisseling van activiteiten en het bieden van nieuwe uitdagingen zijn daarin belangrijke aspecten. De pedagogisch medewerker is bekend met de lichamelijke ontwikkeling van kinderen en weet in te schatten waar een kind aan toe is. Een veilige omgeving staat daarbij voorop. De speelruimten zijn ingericht op basis van leeftijd en mogelijkheden. 3.3
Sociaal/emotionele ontwikkeling
De sociaal/emotionele ontwikkeling betreft de omgang van het kind met andere mensen. Het gedrag van de één wordt gestimuleerd door gedrag van de ander. De band die hierbij ontstaat is van belang voor een goede ontwikkeling. De mate waarin het kind gevoelens van veiligheid en vertrouwdheid ervaart, zijn bepalend voor de verdere sociale ontwikkeling. Baby’s maken contact met anderen door middel van lichaamstaal en geluid. Direct vanaf de geboorte heeft het huilen al een betekenis. Kort daarop krijgt ook het lachen waarde en wordt er met handjes en voetjes gecommuniceerd. De belangstelling voor de omgeving neemt toe naarmate het kind beter in staat is zelf contact te maken. Eenkennigheid houdt direct verband met de hechting van het kind; dit is van groot belang voor een goede emotionele ontwikkeling. Een baby moet emoties voelen en ervaren, om die later te herkennen en te uiten. Peuters kunnen zich nog niet zo goed inleven in de ander en zijn daardoor niet echt in staat rekening te houden met andere mensen. Doordat het kind eigen gevoelens en behoeften moeilijk onder woorden kan brengen, kunnen peuters emotioneel reageren. Ook is er sprake van een ontluikend ‘IK’- besef, wat zich onder meer vertaalt in het verzetten tegen de opvoeders en de wil om alles alleen te doen. Peuters zien nog weinig verschil tussen werkelijkheid en fantasie. Fantasiespel geeft echter wel de mogelijkheid te experimenteren
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 14 van 23
met emoties. De oudste peuters beginnen steeds meer met andere kinderen te spelen. Daarnaast leren zij emoties steeds beter te onderscheiden en te nuanceren. Schoolkinderen richten zich steeds meer op leeftijdgenootjes en ontwikkelen de behoefte om ergens bij te horen. Het (her)kennen van de eigen emoties en die van anderen maakt dat het inzicht in menselijke relaties en gevoelens toeneemt. Dit geldt met name voor de oudere schoolkinderen. Met name de ontluikende puberteit is van grote invloed op de sociaalemotionele ontwikkeling. De dagindeling kent een afwisseling tussen gezamenlijke en individuele momenten. Tijdens gezamenlijke momenten als eten, drinken en georganiseerde activiteiten wordt er een beroep gedaan op sociale vaardigheden als: rekening houden met elkaar, op je beurt wachten, aangeven wat je (niet) wilt of vindt, enz. Daarnaast kan het vooral ook gezellig zijn. Samen lachen, zingen en vertellen wat je hebt meegemaakt! De aard van speelmateriaal is van grote invloed op de sfeer in de groep. Groot, gekleurd speelgoed dat uitnodigt tot actie wisselen we af met materiaal dat rust en aandacht vraagt. Wanneer de groep bijvoorbeeld erg druk is, kan dit indirect beïnvloed worden door een andere activiteit aan te bieden. Bij de inrichting van onze kindercentra proberen we steeds een goed evenwicht te bewaren tussen verschillende aspecten met betrekking tot de behoeften van kinderen. Zoals bijvoorbeeld: plekken voor rustig en druk spel (bijv. gang, speelzaal of buiten) en hoeken waar kinderen in een kleine groep kunnen spelen. Aan de andere kant bieden we kinderen ook de gelegenheid om zowel in, als net even buiten het directe zicht van de groepsleiding te spelen. Een overzichtelijke en veilige inrichting biedt geborgenheid, maar ook de mogelijkheid hiermee te experimenteren! De praktijk; de pedagogisch medewerker neemt ieder kind en diens gevoelens serieus, waarbij ze zich verplaatst in de belevingswereld van het kind. Belangrijk hierbij is dat de ze emoties benoemt en dat zij met het kind een zodanige band opbouwt waardoor het zich veilig voelt in het uiten van emoties. In het kindercentrum is ruimte voor het ontdekken en ontwikkelen van sociaal gedrag. Wel worden er voor de omgang met elkaar afspraken en regels gehanteerd. In de groepssituatie gelden soms andere regels, normen en waarden dan in de thuissituatie. Het is belangrijk dat kinderen dit ervaren; omgang met anderen dan de ouders draagt bij aan een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling.
3.4
Seksuele ontwikkeling
Seksualiteit bij kinderen betreft het ontdekken van het eigen lichaam en de daarbij behorende gevoelens. Dat ontdekken begint al bij de geboorte. Baby’s vinden het vaak erg prettig aangeraakt te worden. Een baby leert op die manier al vroeg dat het aanraken van zijn lichaam fijn kan zijn en dat anderen dat gevoel kunnen geven. Een kind bouwt zo een positieve (lichamelijke) zelfwaardering op. Langzamerhand ontdekken baby’s dat je jezelf ook kunt aanraken. Via de zintuigen leert de baby zijn eigen lichaam kennen. Vanaf de peuterleeftijd worden kinderen zich pas echt bewust van zichzelf en hun eigen lichaam. Zij beginnen dan ook grote interesse te tonen voor hun eigen lichaam, maar ook voor dat van anderen. Tevens ontwikkelen zij hun eigen sekse-rolgedrag. In deze leeftijdsfase wordt een begin gemaakt met het ontwikkelen van het besef van wat wel en niet mag. De sociale normen en waarden gaan steeds meer een rol spelen bij de ontwikkeling van het kind. Bij schoolkinderen gaat het verkennen van het eigen en andermans lichaam en de bijbehorende gevoelens door, soms buiten het gezichtsveld van volwassenen. Inmiddels weten zij heel goed wat in het openbaar wel en niet kan. Kinderen leven hun nieuwsgierigheid uit in spelletjes: doktertje, vader-en-moedertje, baby’tje krijgen. De waarom-fase treedt in.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 15 van 23
Kinderen tonen belangstelling voor het voortplantingsverhaal en kunnen daar vragen over stellen. Bij de oudere schoolkinderen (6-13 jaar) ontwikkelt zich de sekse-identiteit. Het verschil tussen meisjes en jongens wordt steeds belangrijker. Verliefdheden gaan tevens een rol spelen. Vooral bij de tien- tot dertienjarigen zijn er grote verschillen waar te nemen. Sommige kinderen vinden volwassen seksualiteit heel interessant; andere kinderen zijn juist heel erg preuts. Ook lichamelijk zijn er grote verschillen: sommige kinderen zijn lichamelijk en geestelijk al een tijdje in de puberteit, anderen lijken qua voorkomen nog echt kinderen. De seksuele ontwikkeling verloopt onbewust. Kinderen hebben een natuurlijke nieuwsgierigheid en ontdekken spelenderwijs. Aan de hand van voornamelijk zintuiglijke ervaringen leren zij hun lichaam kennen. De sfeer waarin die ervaringen worden opgedaan en de manier waarop de leiding hiermee omgaat is erg belangrijk. Het bepaalt hoe een kind zich op dit gebied voelt, gedraagt en ontwikkelt. De praktijk; de pedagogisch medewerker creëert een open sfeer, waarin het kind grenzen krijgt aangereikt en zich veilig voelt. Bijvoorbeeld: je luistert wanneer een ander aangeeft niet verder te willen spelen en de kleding blijft aan. De pedagogisch medewerker laat kinderen in hun waarde en hanteert een respectvolle houding. Tegelijkertijd verwacht ze van de kinderen dat zij zich respectvol opstellen naar elkaar. Op vragen over het (eigen) lichaam of seksualiteit volgt een eerlijk antwoord. Dit antwoord is over het algemeen kort en duidelijk, waarbij de medewerker zich bewust is van de lading rond het onderwerp. Bij schoolkinderen wordt bij het beantwoorden van vragen nagegaan wat het kind al weet over seksualiteit, alvorens antwoord te geven.
3.5
Vroege voorschoolse educatie (VVE)
VVE programma UK & Puk voor kinderen van 0 tot 4 jaar is een onderdeel van het pedagogisch beleid van Welschap Kinderopvang. Daarom hebben we ervoor gekozen om alle pedagogisch medewerkers van de kinderdagverblijven te scholen in het VVE programma Uk & Puk. Uk & Puk richt zich op de brede ontwikkeling van jonge kinderen van 0 tot 4 jaar. Naast de taalontwikkeling is e bij Uk & Puk extra aandacht voor sociaal emotionele ontwikkeling, de motorische en zintuiglijke ontwikkeling en beginnende rekenprikkels. De pop Puk staat centraal. Op alle groepen hebben we Puk. Kinderen op het kinderdagverblijf ontwikkelen zich op een speelse manier met de pop PUK. Puk is het vriendje van de kinderen. Hij wordt overal bij betrokken. Hij Heeft een eigen mandje, staat op de presentielijst zit aan tafel en is soms ook ziek. Puk biedt troost en is een vriend waarbij de baby’s, dreumesen en peuters zich veilig voelen. Puk is de schakel tussen de pedagogisch medewerkers en de kinderen. Uk & Puk bestaat uit 10 thema’s: Welkom Puk Hatsjoe! Wat heb jij aan vandaag? Dit ben ik Reuzen en kabouters
Knuffels Hoera! Regen Eet smakelijk! Oef, wat warm
De thema ‘s worden in willekeurig volgorde aangeboden. Gemiddeld 4 tot 6 thema’s per jaar. Naast de thema s van Uk en Puk worden ook andere (kalender) activiteiten aangeboden. Ook daar in speelt Puk een belangrijke rol. Pedagogisch medewerkers kunnen per thema diverse activiteiten uitvoeren waarmee ze de ontwikkeling van kinderen stimuleren. De taal-, sociaal/emotioneel en motorische ontwikkeling komen in elk thema aanbod. Per thema worden activiteiten in kleine of grote groepen aangeboden of met het individuele kind. De activiteiten vinden vooral plaats binnen de bestaande situaties zo als tijdens de verzorging- en spelmomenten. De activiteiten bij de thema’s zijn zo beschreven dat baby’s, dreumesen en peuters op hun eigen manier kunne meedoen.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 16 van 23
4
HECHTING
Hechting of gehechtheid is de band die ontstaat tussen de baby en zijn voornaamste verzorgers; zijn ouders, grootouders en de leidsters van de kinderopvang. Een jong kind kan niet zonder volwassenen die hem verzorgen en tegen gevaar beschermen. Een goede band (veilige hechting) tussen kind en ouders maakt het voor een kind mogelijk de wereld vrij te verkennen, omdat het kan vertrouwen op iemand die voor hem klaarstaat wanneer dat nodig 3 is. Het proces rond hechting kent vier fasen : 1. De wereld voorspelbaar maken: In de eerste drie maanden van zijn leven is een kind volledig afhankelijk van een of meer volwassenen. De ouder of verzorger leert aanvoelen wat de baby nodig heeft. Als er goed op zijn signalen wordt gereageerd zal de baby zich veilig voelen. Zo wordt de wereld voorspelbaar: “als ik het signaal geef dat ik honger heb, dan krijg ik eten.” De baby gaat wennen aan de stem van de ouder, aan geuren en lichaamstaal. 2. Het kringetje wordt kleiner: de tweede fase (drie tot acht maanden) noemt men ‘hechting in wording’. Het kind stelt zich open voor de persoon die het veiligheid geeft en er ontstaat een wisselwerking. Het meest opvallende aspect in deze fase is de zogenaamde ‘eenkennigheidfase’ of ‘achtmaandse angst’. 3. Actief op ontdekking gaan: dit is de fase van de eigenlijke hechting. In deze fase (acht tot tien maanden) leert een kind actief meewerken om te krijgen wat hij wil of nodig heeft. 4. Vertrouwenspersoon als veilige haven: de vierde fase (18 maanden tot 3 jaar) is de fase waarin het kind zich steeds meer ontwikkelt tot een autonoom individu, waarbij het zich langzaam losmaakt van de vertrouwenspersoon. Het kind ontdekt dat het zelf iemand is, los van de vertrouwenspersoon. Ook al is die persoon even uit het zicht, het kind kan zich een innerlijk beeld van hem of haar vormen. De praktijk; de pedagogisch medewerker heeft een grote verantwoordelijkheid binnen het hechtingsproces. Belangrijk is dat zij als opvoeder gevoelig is voor de signalen die het kind geeft en daarop adequaat reageert. De pedagogisch medewerker ziet het hechtingsproces als iets dat zij helpt opbouwen. Het tempo en de intensiteit waarin zij dat doet, stemt zij af op ervaringen, verwachtingspatroon en temperament van het kind. Kinderen kunnen een goede band aangaan met verschillende personen en kunnen negatieve ervaringen compenseren door positieve. Er is geen sprake van een korte, allesbepalende periode, maar juist van het stap-voor-stap opbouwen van een hechting door volwassenen die willen kijken en luisteren naar signalen van kinderen en er gepast op reageren.
3
Bronvermelding: Samenvatting uit: Kiddo mei 2002. Artikel Nadine Meeus (Kenmerk: WW 24-10-02 hechting 2)
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 17 van 23
5
ZELFSTANDIGHEID, ZELFREDZAAMHEID EN ZELFVERTROUWEN
5.1
Zelfstandigheid en zelfredzaamheid
Kinderen hebben van kleins af aan de natuurlijke neiging om de wereld om hen heen te verkennen, te ontdekken en eigen te maken. De ontwikkeling van de motoriek speelt hierbij een grote rol. Naarmate het kind zich gerichter kan bewegen, neemt het vermogen toe om iets te grijpen, om materialen te hanteren. Met het aanbreken van de peuterleeftijd blijkt hoe sterk de behoefte is om zelf de dingen te doen, zonder hulp van een volwassene. Een hartgrondig ‘Nee, ikke doen!’ is een veelgehoorde mededeling in deze fase. Met gedrag dat veel geduld en duidelijkheid vraagt, ontwikkelt het kind zijn eigen ‘ik’. Het jonge schoolkind is in staat om aandachtig naar anderen te kijken en anderen na te doen. In spel is imitatiegedrag te zien. Naarmate het kind ouder wordt en de omgeving steeds ingewikkelder, wordt er meer en meer een beroep gedaan op de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van het kind. Door de toename van het concentratie- en begripsvermogen kunnen er steeds betere afspraken gemaakt worden; het kind leert zich verantwoordelijk te gedragen. 5.2
Zelfvertrouwen
Het opdoen van vertrouwen in zichzelf is een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van een positief zelfbeeld. Kinderen met een positief zelfbeeld treden vol vertrouwen de wereld tegemoet en beschouwen een positief resultaat van eigen handelen ook als hun verdienste. Een kind dat niet in eigen kunnen gelooft, is vaak onzeker. Het is ervan overtuigd dat het weinig invloed heeft op de wereld om zich heen en dat het van anderen afhankelijk is. Naarmate het kind ouder wordt, ontstaat er een realistischer kijk op de eigen vaardigheden en vermogens en kan er ook gerelativeerd worden. De praktijk; het ontwikkelen van zelfvertrouwen hangt sterk samen met de positieve ervaringen die een kind van jongs af aan opdoet. De pedagogisch medewerkers van het kindercentrum spelen hierin een grote rol; een stimulerende en bemoedigende houding draagt bij aan het vertrouwen in een goede afloop van de initiatieven die het kind toont. Daarbij zijn een aantal factoren van een cruciaal belang: • stabiliteit; het bieden van een structureel veilige omgeving; • een sociale omgeving; een omgeving waarin kinderen op elkaar en op de medewerkers kunnen rekenen; • bevestiging; de kinderen de zekerheid bieden dat hun initiatieven herkend en gewaardeerd worden. De mate waarin de pedagogisch medewerkers ondersteuning bieden hangt samen met de leeftijd en de mogelijkheden van het kind.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 18 van 23
6
NORMEN EN WAARDEN
6.1
Algemeen
Bij de kindercentra vinden we het van belang de kinderen algemene omgangsvaardigheden bij te brengen. Dit doen we door collega’s onderling het goede voorbeeld te laten geven, zoals bijvoorbeeld: groeten bij binnenkomst en vertrek, naar elkaar luisteren en laten uitspreken, respectvol omgaan met elkaar en zorg dragen voor materialen en gebouw. Bij het overdragen van normen en waarden geven we uitleg over het waarom van iets. Waarom je niet met volle mond praat (onsmakelijk), waarom je in de groep niet mag schreeuwen (onrustig voor andere kinderen), of waarom je niet mag slaan (niemand mag een ander pijn doen). We spreken kinderen aan als ze zich bijvoorbeeld niet aan de afspraken houden of dingen tegen anderen zeggen die kwetsend zijn.
6.2
Stimuleren en corrigeren
Het begeleiden van kinderen houdt ook in dat we kinderen stimuleren bij gewenst gedrag en corrigeren op gedrag dat we afkeuren. Naarmate het kind groter is, ligt hierbij de nadruk op het aangaan van een gesprek en de reden waarom bepaald gedrag niet wenselijk is. En vooral: welke alternatieven zijn er te bedenken? Bij zeer jonge kinderen wordt de verbale boodschap vaak ondersteund met een handeling die erop gericht is het kind even uit de situatie te halen. Door bijvoorbeeld de stoel met het kind een stukje van de tafel te zetten of het kind aan de hand weg te leiden.
6.3
Materiaal en ruimte
Met betrekking tot de verschillende ruimtes zijn er verschillende afspraken. Buiten mag er gerend en geschreeuwd worden; in de groep is dat niet de bedoeling. Het soort speelgoed dat we aanbieden, hangt samen met de ruimte en het doel ervan. Grof motorisch spel als fietsen en ballen gebeurt – afhankelijk van de mogelijkheden van het gebouw– in de gang of buiten; blokken, auto’s en poppen horen in de daarvoor bestemde hoek. Speelgoed mag niet mee naar de slaapkamer; een knuffel natuurlijk wel. En het toilet: dat is geen plek om te spelen. We leren kinderen dat ze mede verantwoordelijk zijn voor het speelgoed en de ruimte. Dat betekent dat je speelgoed opbergt als je iets anders gaat doen, maar ook dat je er voorzichtig mee omgaat en geen dingen stukmaakt. Wanneer kinderen verven of knutselen, wordt er een schort voor de kleren gedaan en de tafel eventueel afgedekt. De kinderen worden gestimuleerd te helpen bij kleine klusjes (bijv. tafel dekken, afruimen). Gewelddadig spel keuren we af. Wanneer kinderen bijvoorbeeld ‘oorlogje’ willen spelen, wordt benoemd waarom dit niet leuk is en kijken we wat voor alternatieven er zijn. Bij de naschoolse opvang houden we hier ook rekening mee als het gaat om de aanschaf en het meebrengen van computerspelletjes.
6.4 Feesten Bij de kinderopvang nemen we een neutrale positie in t.o.v. religieuze feesten. Hoewel de groepssamenstelling overwegend autochtoon is, kent Nederland immers diverse culturen met uiteenlopende overtuigingen. Rond kerst is er bijvoorbeeld wel aandacht voor de boom met lichtjes, maar wordt er geen extra aandacht besteed aan de christelijke achtergrond van dit feest..Kinderen mogen hun verjaardag natuurlijk vieren, maar het moet niet. Ouders mogen hier zelf een keuze in maken.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 19 van 23
6.5
Kinderdagverblijf
Bij het dagverblijf is er veel aandacht voor basis omgangsvaardigheden, zoals op je beurt wachten, leren delen en voorzichtig omgaan met elkaar (niet slaan of bijten). We ondersteunen kinderen in de omgang met elkaar als dat nodig is: bij verdriet of conflicten helpen we hun gevoel te verwoorden en bieden we handvatten om hier mee om te gaan. Bij ruzie tussen kinderen hangt het moment waarop een pedagogisch medewerker bijspringt af van de leeftijd en mogelijkheden van het kind. Naarmate een kind ouder is, nemen we een meer terughoudende rol in: kinderen slagen er vaak goed in zelf een oplossing voor het probleem te vinden. Of om naar de medewerker toe te komen wanneer het niet lukt. Bij baby’s en dreumesen die in conflict zijn, komen we sneller in actie: de kinderen uit elkaar halen heeft vaak meer zin dan uitpraten. 6.6
Naschoolse opvang
De verschillen in ontwikkelingsniveau zijn erg groot bij de naschoolse opvang. Wat betreft het overbrengen van normen en waarden betekent dit dat we verwachten dat de grote kinderen rekening houden met de jongere en andersom. Bij het gebruik van de ruimte houdt dit in dat er duidelijke plekken zijn gecreëerd die aansluiten op verschillende behoeften. De oudere kinderen kunnen zich terug trekken; kleinere kinderen beschikken over een veilige en overzichtelijke ruimte waar ze niet onder de voet gelopen worden. Naast het eigen maken van ‘gewone’ omgangsvormen leent de naschoolse opvang zich bij uitstek voor het delen van gezamenlijke ervaringen. Samen met andere kinderen en/ of de groepsleiding praten over onderwerpen als vriendschap, rolpatronen of (zak)geld is vaak leuk en leerzaam. Het altijd met elkaar eens zijn hoeft niet: wel vragen we respect voor ieders mening. De groepsleiding stimuleert en als dit gewenst is, nuanceert ze de eigen mening van de kinderen. Pesten Wanneer er signalen zijn dat er kinderen worden gepest, is dit aanleiding voor een groepsgesprek. Hierbij laten we de kinderen nadenken over dit onderwerp en proberen we hen zich te laten verplaatsen in de ander. We vinden het belangrijk de sfeer voor ieder kind prettig te laten zijn. Dit doen we door in de groep een duidelijk standpunt tegen pesten in te nemen en kinderen aan te moedigen het te vertellen wanneer het zich voordoet.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 20 van 23
7
OPEN DEUREN BELEID
Stichting Welschap Kinderopvang verstaat onder ‘open deuren’ beleid: het op bepaalde tijden open zetten van de deuren van de groepen zodat kinderen hun eigen ontdekkingstocht kunnen maken. Het kind krijgt letterlijk de ruimte om te kiezen waar, wat en met wie het wil spelen. We kiezen voor een ‘open deuren’ beleid om aan de individuele behoefte van het kind tegemoet te komen. De nieuwsgierigheid wordt geprikkeld, het kind kan in eigen tempo en naar eigen belangstelling ontdekken. Het welbevinden van het kind wordt op deze manier bevorderd. Door deze werkwijze kan het kind op verschillende momenten van de dag een keuze maken uit diverse activiteiten. Veel is mogelijk, bijvoorbeeld; bewegen, lezen, bouwen, handenarbeid of een vorm van vrij spel. Het kind kan mogelijk zelfs kiezen om buiten te gaan spelen. Het kindercentrum is een plek waar het kind wordt uitgedaagd; er is altijd wel iets leuks te doen. Wanneer een kind in de eigen groep geen aansluiting vindt of wanneer er in de groep geen leeftijdsgenoot voor een kind aanwezig is, kan ‘open deuren’ beleid een oplossing bieden voor het betreffende kind. Daarnaast ervaart het kind dat er ook andere volwassenen zijn dan de vaste pedagogisch medewerkers. Overplaatsing van de ene naar de andere groep is hierdoor minder ingrijpend en wordt meer beleefd als een natuurlijk socialisatieproces. Bovendien leren de ouders zo ook de overige collega’s kennen. De praktijk; tijdens het open zetten van de deuren van de groepen verdelen de pedagogisch medewerkers zich over de verschillende ruimtes. In alle ruimtes is iemand aanwezig die toezicht op de kinderen houdt. Er worden activiteiten georganiseerd waar kinderen uit alle groepen deel aan kunnen nemen. Het voorbereiden en aanbieden wordt op deze manier efficiënter; van het geen wordt aangeboden, kunnen meer kinderen genieten.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 21 van 23
8
RELATIE MET DE OUDERS
Zoals eerder aangegeven in de visie van Stichting Welschap Kinderopvang, beschouwen we de ouders als eerste verantwoordelijken voor de opvoeding van hun kind. Dit komt tot uiting door bij de zorg voor het kind zo goed mogelijk aan te sluiten bij de opvoeders. Begrip en respect voor de denk- en handelswijze van de ouders staan hierbij centraal. Aangezien de opvang in groepsverband wordt georganiseerd, dient hierbij wel rekening gehouden te worden met de grenzen binnen de kinderopvang. We hechten veel waarde aan het contact met de ouders om tot een goede afstemming te komen. Dit krijgt vorm door voortdurend in overleg te blijven via een dagelijks contact tussen ouders en pedagogisch medewerkers, maar ook door gestructureerde overlegmomenten aan te bieden. Bijvoorbeeld wanneer de ouders en het kind kennismaken met de kinderopvang, als het kind overgaat naar een andere groep, of wanneer het afscheid neemt. Indien gewenst, is het altijd mogelijk dat ouders of pedagogisch medewerker het initiatief nemen tot een gesprek. Naast de individuele omgang met ouders organiseert de kinderopvang ook gezamenlijke contactmomenten, onder meer in de vorm van ouderavonden. Jaarlijks organiseren we een ouderavond waarin er een (actueel) thema centraal staat. Op deze manier hebben ouders de gelegenheid om zich te informeren en van gedachten te wisselen.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 22 van 23
9
OMGAAN MET ZORGEN EN PROBLEMEN
Wanneer een kind niet goed lijkt te functioneren binnen de kinderopvang, wordt eerst gekeken in hoeverre aan de noodzakelijke voorwaarden voor het welzijn van het kind is voldaan. Ondanks de goede voorwaarden kan het zijn dat ouders en/of leidsters zich zorgen maken over het gedrag of de ontwikkeling van een kind. Als het vermoeden bestaat dat de ontwikkeling of het gedrag van een kind verstoord is, zal het kind door de pedagogisch medewerkers geobserveerd worden om een duidelijk beeld te krijgen van het probleem. Met de leidinggevende van het kindercentrum wordt de situatie besproken, waarna eventuele stappen worden ondernomen. Problemen, van welke vorm of aard ook, worden altijd met de ouders besproken. Ouders en pedagogisch medewerkers kunnen de situatie gelijkwaardig benaderen en daarbij wederzijds ervaringen uitwisselen. Indien nodig wordt de leidinggevende hierbij betrokken. Het initiatief tot dit gesprek kan zowel door de ouders als de leidinggevende worden genomen. In overleg met de ouders wordt een eventueel vervolgtraject uitgezet. Hierbij heeft het locatieteam een adviserende rol en biedt zij ondersteuning bij het zoeken naar deskundige hulp. Er zal nooit buiten medeweten van de ouders met derden over een kind gesproken worden. Over een specifieke probleemsituatie kunnen wel inlichtingen bij derden worden ingewonnen, het betreffende kind zelf komt echter niet ter sprake. Stichting Welschap Kinderopvang neemt actief deel aan het ‘Netwerk 0 tot 4-jarigen.’ Hierin participeren diverse organisaties op het terrein van onderwijs, gezondheidszorg en welzijn. Het netwerk heeft als doel vroegtijdige ontwikkelingsproblemen te signaleren. Wanneer er uit de signalering van een probleemsituatie blijkt dat een kind een meer gerichte begeleiding en ondersteuning vereist, wordt in overleg met de ouders gekeken welke mogelijkheden het kindercentrum kan bieden. We proberen daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij de individuele behoeften van het kind.
Pedagogisch Beleidsplan KDV en NSO september 2011 © Welschap
Status: vastgesteld
Pagina 23 van 23