Inhoudsopgave: Pedagogisch beleidsplan kdv De Tuimelaar Inleiding Bij het formuleren van ons pedagogisch beleid, hebben we rekening gehouden met de landelijke en lokale (beleids-) ontwikkelingen en kaders. De belangrijkste ontwikkelingen en kaders daarbij zijn landelijk: de Wet OKE (2010), Pilots Startgroepen (2011) en het Regeerakkoord Rutte II ‘Bruggen Bouwen’(2012). Lokaal zijn de belangrijkste kaders: de nota ‘Onderwijsachterstanden 2011 - 2014’, de nota ‘Visie op het jonge kind’ (maart 2010) en de vervolgnota ‘Praktijk’. De kern van de genoemde ontwikkelingen en kaders beschrijven we hieronder.
1. De context van het ontwikkelde pedagogische beleid. 1.1. Waarom een nieuw beleidsplan? 1.2. Landelijke ontwikkelingen . Maatschappelijke ontwikkelingen . Wet en regelgeving en VVE beleid 1.3. Gemeentelijke ontwikkelingen in Eindhoven . Aanbod VVE voor alle kinderen - Eisen voor certificering - Jaarlijkse evaluatie 1.4 Ontwikkelingen in de afgelopen 2,5 jaar binnen De Tuimelaar . Scholing Uk & Puk: en taalniveau .Van verticaal naar horizontaal -Ambitieniveau (wet vanaf 2016)
2.
Visie op opvoeding en ontwikkeling Inleiding . Pedagogische visie . Visie op het stimuleren van ontwikkeling . Overlap en samenhang 2.1. Pedagogische visie: 2.1.1. M Walraven: Bieden van emotionele veiligheid, Ontwikkeling van persoonlijke competenties, Ontwikkeling van sociale competenties, Overbrengen van normen en waarden) 2.1.2. Thomas Gordon: - Praten met kinderen -Anders kijken naar gedrag 2.2. Visie op het stimuleren van ontwikkeling 2.2.1. Reggio Emilia: De omgeving als 2e pedagoog, Kinderen uiten zich in 100 talen: 2.2.2. Ontwikkelingsgericht werken volgens Lev Vygotsky : Spel als leidende activiteit Betekenisvolle situaties Brede bedoelingen
1
2.2.3. Emmy Pikler Aanraking Ruimte 2.3.
Recente ontwikkelingen VVE Ontwikkelingsgericht en opbrengstbewust handelen
2.4.
Waar staan we nu en in welke richting willen we ons ontwikkelen?
3. 3.1.
Vertaling van de visie naar de praktijk. Pedagogische benadering: -Gordon en Walraven (GGD veldinstrument observatie pedagogische kwaliteit) Stimuleren van ontwikkeling: Educatief handelen: - aanbod van activiteiten: - De Tuimeldeuntjes - De begeleidende rol van de pmer - Inrichting ruimtes - planning: - dagindeling - dagritmekaarten - jaarplanning, themaplanning
3.2.
4. Werkwijze: organisatorische vormgeving - groepsindeling - horizontaal - Stamgroepen (en samenvoegen, ruilen, extra opvang) - open deuren beleid - kind-leidster ratio - ondersteuning pm en achterwacht - aantal dagdelen - beleid 4 ogen principe en meldcode kindermishandeling 5. Volgen van ontwikkeling - Kennismaken en wennen - gesprekscyclus - Overdracht - Dagelijkse observaties - Welbevinden en betrokkenheid - Kijk!
6. Begeleiding van kinderen die extra zorg nodig hebben - VVE - kinderen met een andere taal - kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong - kinderen met ontwikkelingsproblemen
2
7. Ouders - ouderpopulatie - visie: ouderparticipatie en ouderbetrokkenheid - soorten ouderactiviteiten: informeren - Oudercommissie 8. Samenwerking andere organisaties 9. Veiligheid en gezondheid Veiligheid . Risico-inventarisatie Veiligheid . Omgaan met ongevallen . Brandpreventie Gezondheid . Risico-inventarisatie gezondheid . Persoonlijke hygiëne . Eten en drinken . zindelijk worden . zieke kinderen 10. Kwaliteitszorg . Opleidingsniveau . permanente scholing . Video Interactie begeleiding - Intern: eigen processen, oudertevredenheid - extern: GGD, onderwijsinspectie
3
11.
De context van het ontwikkelde pedagogische beleid.
1.1
Waarom een nieuw beleidsplan?
Inleiding Sinds het tot stand komen van de vorige versie van het pedagogisch beleidsplan zijn er op allerlei terreinen ontwikkelingen geweest. Die ontwikkelingen waren aanleiding om uitgangspunten opnieuw te wegen en te concretiseren. OCGH heeft ons ondersteunt met subsidiegelden vanuit Sardes om dit nieuwe pedagogisch beleidsplan conform de huidige wetgeving, met daarin verweven de bestaande visie van De Tuimelaar, op te stellen.. In dit pedagogisch beleidsplan worden die actuele uitgangspunten en concretiseringen beschreven. Ook wordt de richting aangegeven waarin De Tuimelaar zich verder wil ontwikkelen. 1.2
Landelijke ontwikkelingen
Maatschappelijke ontwikkelingen. De positie van het gezin in onze samenleving is in de afgelopen jaren sterk veranderd. Partners werken een steeds groter deel van de week. Daarmee is de rol van kinderopvang als onderdeel van de opvoedingssituatie gegroeid. Daarnaast is het besef gegroeid dat het voor ieder individu belangrijk is, om zich te kunnen ontplooien. Dit is ook een maatschappelijk belang. Wetenschappelijk onderzoek maakt duidelijk, dat in de eerste vier levensjaren de basis kan worden gelegd voor de verdere ontwikkeling. Dit samen maakt, dat er in de kinderopvang naast opvang en verzorging, steeds meer aandacht is gekomen voor het op een methodische manier stimuleren van ontwikkeling. Wijzigingen in Wet en regelgeving, o.a. kwaliteitskader KO (Kinderopvang), VVE beleid (voor- en vroegschoolse educatie) en de wet OKE
1.3
Gemeentelijke ontwikkelingen in Eindhoven
Aanbod VVE voor alle kinderen. In de gemeente Eindhoven worden voor kinderopvangorganisaties aanvullende eisen gesteld aan de uitvoering van VVE. Deze zijn afgeleid van “Bestuursafspraken G37 – Rijk”. Zo beperkt Eindhoven zich niet tot het bestrijden van achterstanden, maar wil ze dat alle kinderen in de voorschool een passend ontwikkelingsaanbod krijgen. Volgens het rijksbeleid mogen kinderen vanaf 2,5 jaar deelnemen aan het VVE-programma; in Eindhoven is dat met drie maanden vervroegd. In Eindhoven kunnen alle kinderen vanaf twee jaar en drie maanden in de voorschool van de kinderopvangorganisatie 5,5 uur per week een VVE programma aangeboden krijgen. Kinderen die risico lopen op een taalachterstand kunnen zelfs gratis extra uren aan een VVE-programma deelnemen (in totaal 11 uren per week). Het consultatiebureau van ZuidZorg beoordeelt of een kind een indicatie voor de extra uren VVE krijgt. Eisen voor certificering Het taalniveau van de kinderopvangmedewerkers. Een kinderopvangorganisatie die in 2014 het VVE-certificaat wil halen, dient te voldoen aan de eis dat minstens de helft van de pedagogisch medewerkers een mondelinge taalvaardigheid en leesvaardigheid heeft op het niveau 3F. Deze eis wordt de komende jaren verder aangescherpt. Zo moet in 2015 90% van de pedagogisch medewerkers van
4
een instelling een taalniveau hebben van minimaal 3F. Dit stelt (scholings)eisen aan het personeel van de kinderopvangorganisaties. De organisatie van de voorschool De kinderen met en zonder taalachterstand zitten bij elkaar in een 'horizontale' groep (met kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd). Er zijn goede samenwerkingsafspraken tussen de kinderopvangorganisatie en de basisschool en er wordt gezamenlijk jaarlijks een VVE-verbeterplan opgesteld. De pedagogisch medewerkers in de voorschool worden ondersteund door een HBO-opgeleide medewerker van de vroegschool (groep 12 van de basisschool). De kinderopvang draagt de kinderen 'warm' over aan de basisschool. Dit betekent dat de kinderopvangorganisatie de basisschool informeert over de ontwikkeling die het kind heeft doorgemaakt in de voorschoolse periode. Brede spreiding Om de VVE – aanpak voor alle kinderen bereikbaar te maken is gekozen voor een spreiding van VVE-locaties over de hele stad. De samenwerking tussen voor – en vroegschoolse instellingen is van belang voor een goede doorgaande lijn voor kinderen van 0 – 6 jaar. Elke voorschoolse voorziening moet samenwerkingsafspraken maken met een vroegschool. De vorming van Integrale Kind Centra wordt gestimuleerd. Invoering van een kindvolgsysteem. Om de ontwikkeling van kinderen te kunnen volgen is afgesproken dat op alle VVElocaties gewerkt gaat worden met een kindvolgsysteem. Er is gekozen voor Kijk!
Jaarlijkse evaluatie Ieder jaar stelt de gemeente Eindhoven samen met de partners (basisscholen en kinderopvangorganisaties) de eisen voor het komende jaar vast. Een kinderopvangorganisatie die aan deze eisen voldoet is VVE-gecertificeerd. 1.4 Ontwikkelingen in de afgelopen 2,5 jaar binnen De Tuimelaar Scholing VVE programma Uk & Puk en taal Bijna alle pedagogisch medewerkers van De Tuimelaar hebben de training gevolgd van Uk & Puk. En zijn daarin gecertificeerd. De training kan gezien worden als een verdieping van het methodisch werken. Het leidt tot bewustwording van de aanpak en het handelen. De training heeft ook geleid tot het concreter maken en herformuleren van uitgangspunten. Daarnaast zijn de medewerkers van de peutergroepen getoetst op hun taalniveau en diegene die daarin onvoldoende kwalificeerden zijn bijgeschoold tot het gewenst niveau. Voor1 medewerker loopt nog een traject om vrijstelling te krijgen vanwege medische achtergrond lukt het niet niveau 3F voor leesvaardigheid te krijgen, terwijl zij in de praktijk uitstekend functioneert. Van verticaal naar horizontaal Om voor alle kinderen een aanbod te realiseren dat past bij hun ontwikkeling is in 2013 de overstap gemaakt voor het werken in horizontale groepen. (Zie hiervoor verder H4) Ambitieniveau Voldoen aan de gewijzigde wet vanaf 2016
5
2.
Visie op opvoeding en ontwikkeling
Inleiding De pedagogische visie en de visie op het stimuleren van ontwikkeling van kinderen op De TUimelaar hebben overlap en samenhang door de vier pedagogische doelen van Marianne Riksen-Walraven, de opvoedingsprincipes van Thomas Gordon, de uitgangspunten van Reggio Emilia en de kijk op ontwikkeling van kinderen en de rol van spel hierbij van Lev Vygotsky . In dit hoofdstuk over visie zijn tevens enkele recente inhoudelijke – en beleidsmatige ontwikkelingen meegenomen. 2.1 Pedagogische visie De pedagogische doelstelling van de TUimelaar is kinderen binnen een sfeer van geborgenheid, veiligheid en respect een optimale kans te bieden zich te ontwikkelen. De Tuimelaar vindt het belangrijk dat kinderen zich ontwikkelen samen met andere kinderen binnen een stabiele groep in een omgeving die uitnodigt en op verschillende manieren kansen biedt. De groepsleiding zorgt voor continuïteit en bouwt een positieve relatie op met ieder kind afzonderlijk door een sensitieve en responsieve houding. Veiligheid vormt de basis en spel is het middel om de van nature aanwezige verwondering, nieuwsgierigheid en leergierigheid te stimuleren. Dit bevordert de ontwikkeling op alle gebieden. 2.1.1 De vier pedagogische doelen van Marianne Riksen-Walraven Emotionele veiligheid De Tuimelaar wil zoveel mogelijk tegemoet komen aan de basisbehoeften van elk kind. De pedagogisch medewerkers bieden de kinderen een sfeer van geborgenheid zodat de kinderen zich veilig en op hun gemak voelen. Kinderen ontwikkelen een gevoel van veiligheid als hun sociale en materiële omgeving hen voldoende houvast en steun biedt. Om emotionele veiligheid te kunnen bieden zijn de volgende zaken van belang: De pedagogisch medewerkers ondersteunen het kind sensitief, tonen respect en waardering en geven de kinderen zoveel mogelijk positieve aandacht. De pedagogisch medewerkers handelen consequent en voorspelbaar. De omgang (aanwezigheid) met bekende leeftijdgenootjes in een vaste groep is gewaarborgd. In een vertrouwde groep kunnen kinderen gevoelens van verbondenheid en sociale verantwoordelijkheid ontwikkelen De inrichting van de groepsruimte is vertrouwd en er zijn herkenbare hoeken. De pedagogisch medewerkers hanteren een vast en voorspelbaar dagschema. Ontwikkelen van persoonlijke competentie Met persoonlijke competentie worden persoonskenmerken bedoeld zoals: veerkracht, zelfstandigheid, zelfvertrouwen, flexibiliteit en creativiteit. Kinderen die zich veilig voelen zullen hun wereld verder gaan verkennen. Ze gaan op zoek naar nieuwe ervaringen en de grenzen van het eigen kunnen. Bij jonge kinderen zijn exploratie en spel de belangrijkste middelen om hun persoonlijke competenties te ontwikkelen en om greep te krijgen op hun omgeving. Door exploratie ontdekt het kind nieuwe handelingsmogelijkheden die vervolgens in spel worden geoefend, uitgebouwd, gevarieerd en geperfectioneerd. De omgeving moet voldoende stimulerend maar ook geordend zijn, zodat kinderen keuzes kunnen maken, naar die keuzes kunnen handelen en hun mogelijkheden leren kennen. Hierbij spelen zowel de pedagogisch medewerkers als het materiaal en de ruimte een belangrijke rol.
6
Als voorwaarden voor persoonlijke competentie zijn de volgende zaken van belang: De pedagogisch medewerkers stimuleren de kinderen elkaars handelen en spel te respecteren. De pedagogisch medewerkers geven ruimte voor veel eigen initiatief van het kind, lokken spel uit, nodigen kinderen uit tot spelhandelingen en begeleiden spel. In haar ondersteunende rol moet de pedagogisch medewerker de kinderen helpen met het opbouwen van kennis, vaardigheden en betekenis. De ruimte, de hoeken en het materiaal zijn voldoende uitdagend waardoor kinderen ongestoord kunnen spelen. Vooral jonge kinderen moeten gelegenheid en uitdaging krijgen voor motorisch spel. Ontwikkelen van sociale competenties Met sociale competenties wordt bedoeld de kennis en vaardigheden op het vlak van samenspelen, anderen helpen, op de beurt wachten, conflicten voorkomen en oplossen, en rekening houden met elkaar. Kinderen ontwikkelen deze vaardigheden in de interacties met de pedagogisch medewerkers en de andere kinderen. De pedagogisch medewerkers spelen een belangrijke rol omdat zij de interacties tussen kinderen kunnen versterken of verbeteren, bijvoorbeeld door ondersteuning bij het oplossen van conflicten. Als voorwaarden voor sociale competenties zijn de volgende zaken van belang: De pedagogisch medewerkers zorgen voor goede relaties tussen kinderen onderling en bevorderen de kwaliteit van hun uitwisselingen en van hun spel. De pedagogisch medewerkers beschikken over de vaardigheid om interacties tussen kinderen in goede banen te leiden Overbrengen van waarden en normen. Waarden en normen gaan over de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Kinderen moeten de kans krijgen om zich de waarden en normen, de ‘cultuur’, eigen te maken van de samenleving waarvan zij deel uit maken. Het gedrag van de groepsleiding speelt een belangrijke rol bij de morele ontwikkeling van kinderen. Dit uit zich in voorbeeldgedrag zoals het respectvol omgaan met elkaar. Ook dragen bepaalde rituelen, thema’s, activiteiten en materialen bij aan het overbrengen van culturele waarden en normen. Als voorwaarden voor het overbrengen van waarden en normen zijn de volgende zaken van belang: De kinderen hebben contact met kinderen van verschillende sociale- en culturele achtergronden. De pedagogisch medewerkers hebben inzicht in eigen handelen, zijn zich voldoende bewust van eigen waarden en normen en de rol die zij spelen bij het overdragen van eigen waarden naar de kinderen toe. De ruimte/hoeken vormen een afspiegeling van de sociale- en culturele leefwereld van de kinderen en dragen bij aan het socialisatieproces van de kinderen. 2.1.2 Thomas Gordon: Van contact naar verbinding Thomas Gordon vindt dat je kinderen met respect moet benaderen. Zijn methode is er vooral op gericht om de communicatie te verbeteren: iedereen luistert naar elkaar, iedereen wordt gerespecteerd en gehoord. Er ligt een duidelijke regierol bij de opvoeder. Zo is hij er een voorstander van kinderen zelf hun conflicten te leren oplossen. Een ander aspect van de opvattingen van Gordon is het ‘actief luisteren’. Je neemt goed waar wat er gebeurt, je verwoordt het probleem zonder oordeel. Een voorbeeld daarvan is: “je bent verdrietig hè, dat mama weg gaat?” Zo laat je merken dat je het kind begrijpt en voelt het kind zich geaccepteerd. Soms besef je je als opvoeder dat een probleem bij jezelf ligt en niet bij het kind. Bijvoorbeeld omdat je moe of gespannen bent. Hiervoor gebruikt Gordon de ‘Ik-
7
boodschap’. Een voorbeeld: een paar kinderen willen dat je een verhaaltje voorleest, maar jij hebt hoofdpijn. In plaats van: “Nee, nu niet” ,zeg je: ”Ik heb pijn in mijn hoofd en daarom wil ik nu even niet voorlezen.” Op die manier leg je duidelijk aan de kinderen uit waarom iets nu niet kan of mag en kunnen ze dat accepteren. Met als gevolg: Meer zelfvertrouwen bij opvoeder en kind Meer begrip en geduld voor elkaar Een betere sfeer Minder conflicten Betere oplossingen voor conflicten Meer verantwoordelijkheidsgevoel bij het kind Positievere gevoelens Een aantal kenmerkende elementen uit de Gordonmethode zijn voor de Tuimelaar leidend in de omgang met kinderen. Praten met kinderen door middel van: Actief luisteren Met actief luisteren wordt bedoeld dat je luistert met een doel en je bewust bent van dat doel. Doelen kunnen zijn: informatie krijgen, de ander begrijpen, de intentie van de ander ontdekken, een probleem oplossen, enzovoort. Open vragen stellen. Door middel van open vragen te stellen stimuleer je het contact met een kind en zijn zelfstandigheid om zelf na te denken Ik-boodschap Naast gesprekjes die de relatie ondersteunen, heb je contact met kinderen met een opvoedkundig doel. Je wilt bijvoorbeeld dat iedereen aan tafel komt zitten voor het eten of je wilt niet dat ze met modderlaarzen binnenkomen. De ik-boodschap betekent praten vanuit jezelf: je deelt jouw mening, jouw gevoel met anderen. Kenmerkend hierbij is dat je je eerlijk en precies uit: je bent respectvol en duidelijk. Dat hoor je niet alleen aan de woorden maar zeker ook aan de manier waarop je het zegt. Ik-taal en baby’s Ook bij baby’s is het van belang om de ik-taal te spreken. Zorgvuldig en respectvol uitdrukken wat je voelt, denkt en ziet gebeuren aan lichaamstaal bij de baby zorgt ervoor dat jezelf en de baby rustiger worden. Het maakt je voorspelbaar voor de baby en dat wekt vertrouwen. De baby gaat zich gekend voelen. Anders kijken naar gedrag Gedrag of oordeel Het benoemen van feitelijk gedrag voorkomt een onjuiste interpretatie van gedrag. Door nauwkeuriger en preciezer te communiceren voorkom je misverstanden en de daaruit voortvloeiende eventuele conflicten. Wie heeft een probleem? Gedrag van kinderen kun je acceptabel vinden of onacceptabel. Het geeft veel rust als je ‘lastig’ gedag van kinderen (maar ook van volwassenen) in deelt in: ‘Wie heeft er hier een probleem?’ Door dit onderscheid goed te maken kun je zien wie ‘eigenaar’ is van een probleem. De pedagogisch medewerker merkt dan dat ze niet alle problemen op haar schouders hoeft te nemen. Door gevoelens te benoemen (actief luisteren), te ondersteunen en te coachen leert ze kinderen steeds meer om hun eigen problemen op te lossen.
8
2.2
Visie op het stimuleren van ontwikkeling
Onze visie op het stimuleren van ontwikkeling is geïnspireerd door opvattingen uit Reggio Emilia, Ontwikkelingsgericht werken en Emmy Pikler. Naast die opvattingen proberen we enkele recente ontwikkelingen een plek te geven. 2.2.1.Reggio Emilia De opvatting van Loris Malaguzzi, de inspirator van Reggio Emilia, gaat er van uit dat kinderen de wereld willen onderzoeken en ontdekken. De pedagogisch medewerkers observeren wat kinderen bezig houdt en hoe kinderen zich daarbij ontwikkelen. De omgeving als tweede pedagoog De omgeving waarin kinderen verblijven moet kinderen kansen bieden om allerlei ervaringen op te doen: met dieren en planten, met technische materialen, met boeken, met eten klaarmaken, met verzorgen, met verf en klei, enz..Reggio Emilia ziet de omgeving als een ‘pedagoog’. Kinderen uiten zich in honderd talen De ervaringen die kinderen daarin op doen, uiten ze op vele verschillende manieren. Hun ‘honderd talen’ moeten door de pedagogisch medewerkers ‘verstaan’ worden. De pedagogische medewerkers verdiepen zich in de eigen manier waarop kinderen zich uiten. Er zijn allerlei materialen beschikbaar, die de kinderen kunnen verkennen en die ze kunnen gaan gebruiken om hun ideeën vorm te geven. Op die manier leren kinderen zichzelf beter kennen en wordt hun creativiteit ontwikkeld. 2.2.2 Lev Vygotsky, ontwikkelingsgericht werken Spel als leidende activiteit Lev Vygotsky ziet het spel van kinderen als de ‘leidende activiteit’ waarmee ze de wereld om hen heen onderzoeken. Kinderen zoeken naar hun plek in die wereld. Ze willen er bij horen en ze willen doen zoals de grote mensen doen. Dat spel wordt steeds echter. Al doende ontwikkelen kinderen hun mogelijkheden. Betekenisvolle situaties Situaties die kinderen prikkelen om op onderzoek uit te gaan en initiatief te nemen noemt Vygotsky ‘betekenisvolle situaties’. Als kinderen daarmee aan de slag gaan, biedt dat kansen om te leren ontdekken, problemen op te lossen, samen te werken, nieuwsgierig te zijn en te redeneren. Dat worden ‘brede ontwikkelingsdoelen’ genoemd. Brede bedoelingen Naast de vaardigheden in het verkennen van de wereld doen kinderen tijdens hun spel ook veel specifieke kennis en vaardigheden op, zoals het begrip van woorden, kennis van hoeveelheden, rekenbegrippen, enz. Vygotsky zoekt naar een balans tussen het ingaan op situaties die voor kinderen betekenisvol zijn, en de bedoelingen die een opvoeder belangrijk vindt. Volwassenen moeten volgens Vygotsky de kinderen helpen in het overgangsgebied waarin kinderen net niet meer kunnen wat ze willen kunnen en willen doen. Dat gebied is de zone van de naaste ontwikkeling. 2.2.3. Emmy Pikler
9
Emmy Pikler heeft zich vooral bezig gehouden met baby’s, dreumesen en peuters. Een jong kind is in haar visie voortdurend actief en behendig, op een manier die past bij de ontwikkeling van dat moment. Het gaat in de loop van de ontwikkeling steeds complexere taken uitvoeren. Ze vroeg zich af op welke manier dat de eigen ontwikkelkracht van kinderen kan worden aangesproken. Hieronder enkele belangrijke uitgangspunten. Aanraking: Tijdens verzorgende momenten worden baby’s en dreumesen aangeraakt. In een zorgvuldige aanraking, leren kinderen zichzelf kennen, hun eigen gevoelens, hun kracht, hun bewegingsmogelijkheden en hun grenzen. Ze ervaren hoe de afstemming met een volwassene verloopt. In dat contact wordt de basis gelegd voor het verstaan van lichaamstaal, interactie en samenwerking. Ruimte Dreumesen en peuters moeten vooral de ruimte krijgen om zich in hun eigen tempo motorisch te ontwikkelen. Emmy Pikler benadrukt, dat het niet van belang is hoe vlug het kind zich bepaalde vaardigheden eigen maakt, maar dat het de gelegenheid krijgt om zich die vaardigheden zelf te veroveren. Als een kind in zijn eigen tempo een beweging mag oefenen, heeft dat als voordeel dat het die beweging pas dan zal gaan uitvoeren als het er aan toe is en zich er voldoende zeker in voelt. Dat heeft tot gevolg, dat het die beweging ook beter zal kunnen uitvoeren. 2.3.
Recente ontwikkelingen
Voor – en vroegschoolse educatie (VVE): Het beleid op het gebied van voor – en vroegschoolse educatie (VVE) is er op gericht om kinderen die het risico lopen om door omstandigheden in hun ontwikkeling te stagneren, betere kansen te bieden. De uitwerking van een aanpak in VVE – programma’s kan gebruikt worden voor álle kinderen. Wij gebruiken daarom het door ons gekozen VVE programma Uk & Puk voor alle kinderen in ons kinderdagverblijf. Zo profiteren zij allen mee en bieden wij allen optimale ontwikkelingskansen. Kinderen met en zonder VVE indicatie zitten bij de Tuimelaar bij elkaar in de groep en doorlopen hetzelfde programma. Dit zorgt voor een natuurlijke integratie zoals die ook in de eigen woonomgeving plaatsvind en daarnaast is het organisatorisch ook niet anders mogelijk. De Tuimelaar heeft slechts een klein percentage VVE indicatie kinderen (in maart 2015, 8 van de 59 peuters), die verdeeld over de week aanwezig zijn. Hiermee is geen aparte groep te vormen, en ook verkiezen wij dat niet. De kinderen horen bij de rest van de groep en vallen niet op door een apart programma en/of benadering. Elk kind maakt onderdeel uit van de groep, en daarnaast is en blijft elk kind uniek en wordt hij/zij natuurlijk ook individueel en op maat benaderd. Om de integratie te bevorderen en de ontwikkeling te stimuleren werken we wel zoveel mogelijk met kleine groepjes waarbij we selecteren wie we bij elkaar zetten: bijvoorbeeld een talig kind bij een nog minder talig kind, een Nederlands sprekend kind bij een nog niet Nederlands sprekend kind, een sociaal vaardig kind bij een minder sociaal vaardig kind enz. Hiermee houden we ook waar mogelijk, rekening mee tijdens vrij spel of rollenspel. De Tuimelaar beschouwt het werken met VVE als een leidraad om het methodisch werken te verbeteren. Het raakt alle aspecten van het pedagogisch handelen: van verzorgen tot taalontwikkeling, van spelbegeleiding tot rekenen, van de inrichting van de ruimte tot planning. Telkens gaat het om de vraag of de aanpak de kinderen – met al hun verschillende achtergronden - kansen geeft en uitnodigt, om zichzelf op alle gebieden te ontwikkelen. Met behulp van het VVE – programma ‘Uk & Puk’ wordt de brede ontwikkeling van kinderen aangesproken: de sociale – en emotionele ontwikkeling, de taalontwikkeling, de senso – motorische ontwikkeling en de cognitieve ontwikkeling (inclusief rekenen)
10
Ontwikkelingsgericht en opbrengstbewust handelen Lange tijd heeft het accent in de kinderopvang gelegen op verzorgen en ontmoeten. Sinds enkele jaren is daar het bewust stimuleren van ontwikkeling bijgekomen. Spel is daarbij steeds de leidende activiteit. Thema’s zijn de rijke context die kinderen uitnodigen tot hun vorm van spel. De pedagogisch medewerkers observeren het spel van de kinderen, ze volgen de ontwikkeling en stemmen hun begeleiding en hun aanbod af op de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. 2.4. Waar staan we nu en in welke richting willen we ons ontwikkelen? Waar staan we nu? Het werken met de thema’s van Uk & Puk is verankerd in de jaarplanning. Het inrichten van hoeken die uitnodigen tot spel is daarvan een vast onderdeel. In elke groep worden dagelijks thema – activiteiten aangeboden, en het spel van kinderen wordt gestimuleerd en begeleid. In welke richting willen we ons ontwikkelen? De Thema-activiteiten uit Uk & Puk willen we nog meer ‘op maat’ maken voor de verschillende kinderen. Met de aanpak van Uk & Puk als basis, willen we meer met eigen thema’s gaan werken (richting ontwikkelingsgericht werken). Daarbij is de ontwikkeling van het informele leren naar het formele leren een belangrijke leidraad. Speciale aandacht zal besteed worden aan ‘21st century skills’, zoals: de executieve functies, het leren ontdekken, de zelfsturing, het leren vormgeven, het leren reflecteren. Om de ontwikkeling van kinderen te kunnen volgen, is de Tuimelaar vanaf schooljaar 20152016 gestart met het digitaal kindvolgsysteem KIJK, waarmee voor de zomervakantie al op papier gestart was. Alle medewerkers volgen daarvoor 5 trainingsavonden van september 2015 tot en met januari 2016 bij BCO. In het verleden werd op de Tuimellaar gewerkt met WIS (welbevinden in situaties). Dit was echter geen volwaardig VVE geaccordeerd volgsysteem.
11
3 Vertaling van de visie naar de praktijk 3.1.
Pedagogische benadering: Hoe hierbij de visie in de praktijk om te zetten m.b.t. pedagogische visie van Thomas Gordon staat al omschreven in hoofdstuk 2.1. Hoe de pedagogische praktijk en de kennis en vaardigheden van pedagogisch medewerkers per pedagogisch doel van Marianne Riksen-Walraven eruit moet zien beschrijven we volgens het GGD “veldinstrument observatie pedagogische kwaliteit”. Tussen haakjes staat de doelgroep in leeftijd aangeduid. Onderstaande streven wij zoveel mogelijk na. Dit veldinstrument is in januari 2015 verspreid in de kinderopvang en zal dit jaar veelvuldig besproken worden in teamoverleg. Gestart wordt met het delen van de betreffende informatie en het observeren, inventariseren en acties uitzetten waar aandachtspunten zijn. Om die reden is het ook opgenomen in het pedagogisch beleid. Uitvoering pedagogisch beleidsplan De houder draagt zorg voor uitvoering van het pedagogisch beleidsplan De beroepskrachten weten wat de vier pedagogische basisdoelen inhouden. Ze weten in grote lijnen wat hierover in het pedagogisch beleid staat. De beroepskrachten bespreken hun ervaringen met de leidinggevende; de leidinggevende vertaalt het naar verbeteringen in het beleidsplan. De beroepskrachten handelen volgens de uitgangspunten en werkinstructies in het pedagogisch beleidsplan. Zij weten waarom ze zo handelen en wat de bedoeling ervan is in relatie tot de vier pedagogische basisdoelen De beroepskrachten bespreken hun handelen (aanpak, effect op de kinderen) op vaste momenten met het team en de leidinggevende. Werkinstructies en afspraken staan geagendeerd bij teamoverleg en werkbegeleiding. Het pedagogisch beleidsplan wordt als houvast en naslagwerk gebruikt. EMOTIONELE VEILIGHEID De beroepskrachten communiceren met de kinderen Begroeten (0-4) Elk kind wordt individueel begroet bij binnenkomst; beroepskrachten doen dit op een enthousiaste en persoonlijke manier. Kennen/ herkennen (0-4) De beroepskrachten kennen ieder kind in de groep; ze kennen hen bij naam en weten persoonlijke bijzonderheden (bv karakter, slaapritueel, allergieën). In het contact met het kind wordt die kennis gebruikt Respectvol contact (0-4) De beroepskrachten hebben korte gesprekjes met kinderen waarbij beiden bijdragen aan de voortgang en inhoud van het gesprek (dialoog). Zij sluiten meestal op passende wijze aan op de situatie en/of de vraag van een kind. Er is verbaal en non-verbaal contact. Respectvol contact (1-4) De beroepskrachten gedragen zich sensitief en responsief naar de kinderen. Zij laten actief merken dat zij het kind begrijpen en reageren daar adequaat op. Aansluiten (0-4) De beroepskrachten verwoorden in veel situaties hun gedrag. Zij passen hun lichaamshouding aan (op ooghoogte praten, door de knieën gaan als zij bij spelsituaties meekijken) en praten met taal (zinsbouw, woordkeuze) die past bij de leeftijdsgroep. Respectvolle intimiteit (0-4) De beroepskrachten hebben vanzelfsprekend en gepast lichamelijk contact met kinderen. Zij hebben een professionele werkhouding in situaties die vragen om c.q. horen bij lichamelijk contact (troosten, op schoot nemen, aanhalen). Bij iedere vorm van fysieke intimiteit laat de beroepskracht zich leiden door de reactie van het kind. Afsluiten/ overgang opvang – thuis (0-4) Het moment van vertrek (van kind of beroepskracht) verloopt rustig en goed georganiseerd. De beroepskrachten hebben een duidelijke taakverdeling. De beroepskrachten nemen van ieder afzonderlijk kind afscheid met een persoonlijke opmerking of groet. Het vertrekmoment wordt gebruikt om samen met het kind terug te kijken op positieve en negatieve gebeurtenissen. De beroepskrachten helpen het kind om de opvangdag af te sluiten. De beroepskrachten nemen afscheid van de groep als zijzelf vertrekken. Sensitieve responsiviteit (0-1) De beroepskrachten reageren op signalen van de baby door zelf ook geluidjes te maken, aan te raken en emoties te laten zien. Zij lokken dit contact ook uit bij baby’s (sensitief-responsief). Er zijn gedragsregels voor het omgaan met (overmatig) huilen.
12
Aandacht (0-1) Tijdens contactmomenten zijn de beroepskrachten meer dan de helft van de tijd gericht op de baby. Handelingen sluiten aan op de interactie met de baby. Kennis baby-ontwikkeling (0-1) De beroepskrachten weten wat baby’s aankunnen, leuk vinden, enthousiast maakt en sluiten daar in hun contact op aan. Er is aandacht voor het individueel tempo en vermogen van de baby. Verbinding opvang – thuis (0-1) De beroepskrachten weten op welke wijze zij kunnen aansluiten op bioritme en afspraken voor individuele baby’s. Er is informatie over iedere baby bekend bij de beroepskrachten. Binnen de groepsroutine houden de beroepskrachten rekening met de eigenheid van ieder kind en zijn thuisgewoontes (knuffel, muziekje, drinktempo, favoriet speeltje). EMOTIONELE VEILIGHEID De beroepskrachten hebben een vertrouwde relatie met de kinderen Contact/affectie (0-4) De beroepskrachten laten merken dat ze de kinderen accepteren zoals ze zijn; ze geven complimentjes, maken grapjes, knuffelen, hebben oogcontact en treden bemoedigend op als een kind dat nodig heeft. Individuele aandacht (0-4) De beroepskrachten reageren (meestal) op een warme en ondersteunende manier op kinderen. Zij gaan op een ongedwongen manier om met de kinderen. De beroepskrachten sluiten (meestal) op een passende wijze aan op de interesse en emotie die individuele kinderen aangeven. Kinderen delen hun ervaringen en emoties graag met (één van) de beroepskrachten Steun krijgen (0-4) De meeste kinderen laten zich enthousiast maken en motiveren door de beroepskrachten; zij reageren op initiatieven van de beroepskracht. De meeste kinderen zijn rustig en ontspannen in het contact met de beroepskrachten. De kinderen schakelen de beroepskrachten in als ze hulp of steun nodig hebben. Extra steun (0-4) De beroepskrachten bieden op eigen initiatief en passende wijze steun aan kinderen die vanwege fysieke, sociale of gedragsmatige beperkingen/stoornissen extra kwetsbaar zijn. Vaste verzorger (0-1) De beroepskrachten voeren (zoveel mogelijk) de verzorgingstaken per baby uit volgens vast rooster. In contact (0-1) De beroepskrachten wisselen rust en actie op een gepaste manier af voor iedere baby, waarbij zij steeds met hem in contact blijven c.q. zicht houden. EMOTIONELE VEILIGHEID Er heerst een ontspannen, open sfeer in de groep Structuur en flexibiliteit (0-4) Er is een dagschema met dagelijkse routines en activiteiten in een herkenbare en vertrouwde volgorde. Het biedt houvast voor kinderen. Het laat ruimte voor enige flexibiliteit voor onvoorziene situaties of uitloop van geplande activiteiten. Energie en sfeer (0-4) Er is een aangename sfeer in de groep. De meeste kinderen tonen in hun gedrag dat ze zich op hun gemak voelen. Kinderen laten hun emoties zien, zowel in positieve zin (blij, tevreden, nieuwsgierig, enthousiast) als in negatieve zin (boos, verdrietig). De emoties zijn passend bij de situatie. Welbevinden (0-4) Het welbevinden van de kinderen is redelijk tot goed. De meeste kinderen zijn ontspannen en bezig met hun spel. De meeste kinderen genieten van de dingen die gebeuren en die zijzelf kunnen; ze tonen blijdschap, plezier en trots. Emotie/ empathie (1-4) Kinderen reageren op elkaars emoties. Zij delen elkaars blijheid als er iets leuk is, boosheid bij onrecht, verdriet bij pijn. Gevoel van veiligheid (0-1) De baby’s staan in contact met de groep op een manier en vanaf een plaats die veiligheid biedt en past bij hun interesse en bevattingsvermogen. Sfeer (0-1) De sfeer is ontspannen. De baby’s zijn hoorbaar en zichtbaar ‘bezig’: geluidjes, kirren, met handje ergens op slaan, kruipen. EMOTIONELE VEILIGHEID Kinderen hebben vaste beroepskrachten en bekende leeftijdsgenootjes om zich heen Vertrouwde gezichten-kinderen (1-4) Kinderen hebben op hun opvangdag altijd (een aantal) vaste/vertrouwde andere kinderen in de groep. De wisselingen worden zorgvuldig begeleid. Een enkele keer worden hele kleine groepen (enkele uren) samengevoegd. Vertrouwde gezichten-medewerkers (1-4) Er is sprake van max. 3 vaste beroepskrachten die de groep begeleiden. Overgangen (eventueel navragen) (0-4) De overgang naar een nieuwe groep of nieuwe beroepskrachten verloopt geleidelijk; kinderen worden hierop voorbereid (bv bezoekje vooraf aan nieuwe groep, kennismaken met beroepskracht van nieuwe groep).
13
Invalkrachten (0-4) Er zijn vaste invallers aanwezig/beschikbaar. Continuïteit groepsritme (0-4) Alle aanwezige beroepskrachten (vast en inval) kennen het dagprogramma, de (meeste) kinderen en de werkwijze op de groep. Zij bieden dit aan op een voor de kinderen bekende wijze. Continuïteit groepssamenstelling (0-4) Kinderen worden niet meer dan 1x per jaar overgeplaatst naar een andere groep. Vertrouwde contacten (0-1) Voor de baby’s zijn er altijd vertrouwde gezichten van beroepskrachten en leeftijdsgenootjes in de groep aanwezig. EMOTIONELE VEILIGHEID Er is informatieoverdracht en – uitwisseling tussen ouders en Beroepskrachten Brengen/halen (0-4) De beroepskrachten verwelkomen zowel de ouders als het kind op persoonlijke wijze. Ouders mogen hun kind(eren) in de groepsruimte brengen en ophalen. Ouders krijgen de gelegenheid om groepsgenootjes aan te spreken en te zien waar het kind die dag mee bezig is geweest. Mogelijkheid informatieoverdracht (1-4) Beroepskrachten nemen (desgewenst) actief informatie in ontvangst bij het brengen, en dragen actief informatie over bij het ophalen. Ouders krijgen antwoord op hun vragen. Ouders worden zoveel mogelijk door een vaste beroepskracht/mentor aangesproken. Afstemmen (0-1) De beroepskrachten spreken de ouders actief aan over de actuele (fysieke) situatie van de baby: tandjes, slaappatroon, poept niet, luieruitslag, e.d. Zij bieden informatie en vragen ouders ook om tips en advies. PERSOONLIJKE COMPETENTIE De beroepskrachten ondersteunen en stimuleren de ontwikkeling van (individuele) kinderen Dagprogramma (0-4) De beroepskrachten hebben een herkenbare dagindeling met programmaonderdelen, waarbij ruimte gemaakt kan worden voor nieuwe/leuke/spannende situaties die kansen bieden voor gesprek en leermomenten. Initiatief (0-4) De beroepskrachten sluiten aan bij het ontwikkelingstempo en –niveau van een kind. Ze bieden spelmateriaal en activiteiten aan die uitdagend en spannend zijn, zonder het kind te overvragen of te onderschatten. Beroepskrachten verwoorden het ontdekkingsproces. Doelgericht aanbod (0-4) De beroepskrachten organiseren en benutten het dagprogramma voor uitdaging, stimulans, avontuur en plezier voor kinderen. Kinderen krijgen de kans om zichzelf en elkaars kunnen te ontdekken. De beroepskrachten plannen ‘speelwerkactiviteiten’ met een doel (bijv fantasie- en rollenspel, tellen & meten, ontdekken) Er is aandacht voor en overleg over kwaliteit en niveau van spel. Verrijken (0-4) De beroepskrachten geven passende steun bij het ontdekken en verrijken van spelmogelijkheden. Zij verwoorden wat er gebeurt en bieden nieuwe kansen voor vervolgspel. Zij maken soms even deel uit van de spelsituatie, waarbij de regie bij de kinderen blijft. Steun bieden (0-4) De beroepskrachten helpen het kind bij contacten met andere kinderen als dit nodig is of de situatie onveilig wordt. Zij geven op een passende manier steun zodat het kind de betreffende situatie weer zelf aan kan. Zij helpen het kind ook om zelf tot een oplossing te komen. Kennis babyfase (0-1) De beroepskrachten weten hoe de ontwikkeling in de babyfase gestimuleerd wordt. Beroepskrachten prikkelen de zintuigelijke manier van ontwikkelen van baby’s door spelmateriaalkeuze en de manier van aanbieden. PERSOONLIJKE COMPETENTIE Er is wederzijdse interactie tussen beroepskrachten en individuele kinderen Autonomie (0-4) De beroepskrachten geven de kinderen passende uitleg, aanwijzingen en correcties. Zij geven het kind daarbij autonomie om zelf te kiezen of mee te denken. Aandacht (0-4) De beroepskrachten tonen hun betrokkenheid door met aandacht naar individuele kinderen te luisteren en aan te sluiten op de inhoud en reikwijdte van wat een kind vertelt. Zij houden intussen contact met de rest van de groep, zonder dat de persoonlijke gerichtheid op het kind hieronder lijdt. Voorspelbaarheid (0-4) De beroepskrachten geven duidelijke informatie over start, verloop en einde van een activiteit; de situatie is voor kinderen inzichtelijk. Zelfredzaamheid (1-4) Kinderen krijgen ruimte voor zelfsturing, maar de beroepskracht is voor kinderen beschikbaar als hulp en ‘controlepunt’ voor wat kan en mag. Kinderen gedragen zich redelijk zelfstandig en zelfverantwoordelijk bij het aangaan en uitvoeren van activiteiten
14
Responsief (0-4) De beroepskrachten herkennen de signalen van individuele kinderen, kunnen deze correct interpreteren en sluiten hier tijdig en op een gepaste manier op aan. Het kind voelt zich gezien en begrepen. Wederkerigheid (0-4) De beroepskrachten en de kinderen waarderen elkaars aanwezigheid door samen te praten, naar elkaar te luisteren, plezier te maken, ervaringen te delen. Ieders inbreng draagt bij aan de wederzijdse relatie en interactie. Rustmomenten (0-4) Het schema voor rusten en/of slapen is geschikt voor de meeste kinderen. Indien nodig – en mogelijk- worden er individuele aanpassingen gemaakt. Contact maken (0-1) De beroepskrachten gebruiken de verzorgingsmomenten voor interactie met het kind. Het kind ervaart persoonlijke warmte, geborgenheid, plezier, humor, aandacht. Respectvolle interactie (0-1) De beroepskrachten gaan op een gepaste manier om met de afhankelijkheid van baby’s. Zij benoemen hun handelingen (nu ga ik je optillen en naar je bedje brengen) en stemmen hun omgang of op de reactie van de baby. PERSOONLIJKE COMPETENTIE Kinderen hebben de mogelijkheid om (leer)ervaringen op te doen dankzij de groep, spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting Dagprogramma (0-4) Het programma bestaat uit vrij spel en gestructureerde activiteiten. De activiteiten zijn gevarieerd en stimuleren diverse ontwikkelingsgebieden. Kinderen hebben er plezier en zin in; zij voelen zich uitgedaagd (exploratie). Ieder kind krijgt leer- /ervaringskansen. Speelmaatjes (0-4) Er is een balans in leeftijd en gender tussen de kinderen in de groep. Ieder kind heeft tenminste 2 kinderen van zijn eigen ontwikkelingsniveau. Er is gelegenheid voor spel met gelijkgestemden (leeftijd, interesse, maatjes) in kleine groepjes van 2 of meer kinderen. Passend aanbod (0-4) De activiteiten passen in algemene zin bij de interesse en het ontwikkelingsniveau van de kinderen. Er is aanpassing of verandering van aanbod mogelijk voor één of enkele kinderen. Eventuele resultaatdoelen zijn gekoppeld aan individuele kinderen. Inhoud en niveau van activiteiten zijn ‘kindvolgend’. Taalverrijking (0-4) In het dagprogramma zijn altijd activiteiten opgenomen die gericht zijn op en/of aanzetten tot taalverrijking (voorlezen, taalspelletjes, liedjes, rijm, verwoorden van ervaringen). Spelbetrokkenheid (0-4) De meeste kinderen zijn het grootste deel van de tijd bezig met een bepaalde activiteit. Momenten van betrokkenheid (aandacht en concentratie) wisselen af met rondlopen of kortdurend en oppervlakkig spel. Kinderen zijn trots op wat zij hebben gedaan of gemaakt. Zelfredzaamheid (1-4) Het spelmateriaal is zichtbaar en bereikbaar voor kinderen. Zij moeten aan de beroepskracht vragen of zij met bepaalde spelmaterialen mogen spelen; ander materiaal mogen zij zelf pakken. De kinderen kennen de afspraken hierover. Zichtbaarheid resultaat (1-4) De meeste tentoongestelde werkjes of versieringen in de ruimte zijn door de kinderen zelf gemaakt. Er is verband tussen (een deel van) de werkjes of rapportages in de groepsruimte, en thema-activiteiten. Rituelen (0-4) De beroepskrachten zorgen voor gewoontevorming in de groep door het consequent hanteren van rituelen binnen de hele groep of tussen (bepaalde) kinderen. Kinderen kennen elkaars gedrag, imiteren elkaar en bouwen dit –met hulp- verder uit naar nieuwe ervaringen. Privacy (1-4) De beroepskrachten maken het mogelijk dat kinderen privacy zoeken of creëren, in een rustig deel van de groepsruimte. Of: er is een vaste plek gereserveerd waar kinderen alleen of in een groepje ongestoord kunnen spelen. Buitenactiviteiten (0-4) Kinderen gaan dagelijks een (vast) deel van de tijd naar buiten. In de buitenruimte is spelmateriaal aanwezig; kinderen worden aangezet tot individueel en gezamenlijk spel. De beroepskrachten maken gebruik van de omgeving om de leefwereld van kinderen te verbreden, in aansluiting op interesse of thematisch programma (park, winkel, boerderij, werkplaats, station). Stimulerend contact (0-1) De beroepskrachten zetten zich actief in om baby’s reacties te ontlokken, om plezier te maken, om routines op te bouwen (liedje of spel bij drinken of slapen), om nieuwsgierigheid te creëren. Verbinding (0-1) In de verticale groep nemen baby’s deel aan groepsmomenten; in de horizontale groep zorgt de beroepskracht voor verbinding met andere baby’s en leeftijdsgroepen. Inrichting ruimte (0-1) De inrichting van (een deel van) de ruimte sluit aan op de behoefte van baby’s (bv Pikler). SOCIALE COMPETENTIE De beroepskrachten ondersteunen de kinderen in hun onderlinge Interactie
15
Ontdekken en (her)kennen (0-4) Kinderen krijgen informatie en hulp om contact met groepsgenootjes te maken en te onderhouden. De beroepskrachten stimuleren de interactie tussen kinderen met dezelfde interesse of talent, in gesprekken en tijdens spel. Maatjes en vriendjes krijgen eigen spel-/contactgelegenheid. De beroepskrachten moedigen aan tot dialoog en uitwisseling tussen kinderen. Begeleiden en feedback (0-4) De beroepskrachten begeleiden ook de positieve interacties tussen kinderen. Zij helpen de kinderen actief om sociale vaardigheden met leeftijds- en/of groepsgenootjes te ontwikkelen (bv. leren delen, naar elkaar luisteren, wachten, helpen). Zij benoemen en belonen het als kinderen een (bijna) conflict zelf hebben opgelost. Samen spelen samen leren (1-4) De beroepskrachten zetten gerichte activiteiten en materialen in om kinderen te laten samenspelen. Op passende wijze (zonder verstoren) wijzen zij kinderen op elkaars mogelijkheden. De groep als geheel wordt benut voor gezamenlijke ervaringen (rituelen, groepsgesprek, imitatie). Aanmoedigen onderling contact (0-4) De beroepskrachten moedigen interactie tussen leeftijds- en/of groepsgenootjes aan. Zij helpen de kinderen om contact met elkaar te maken. Zij bieden spel aan dat aanzet tot overleg, afstemmen, elkaar helpen, emoties delen. Empathie (0-4) De beroepskrachten benutten emotievolle (spannende, verdrietige en blije) momenten om kinderen te leren om emoties te delen en te verwoorden. Kinderen leren elkaars emoties kennen en herkennen. Dit wordt gestimuleerd door de situatie of emotie samen te verwerken in gesprekjes, spelvorm en boekjes. Regie voeren (0-4) De beroepskrachten grijpen adequaat in bij negatieve interacties tussen kinderen. Zij helpen om de betreffende situatie stop te zetten of op te lossen. Kinderen krijgen de kans voor ‘hoor en wederhoor’. De beroepskrachten leggen doorgaans uit waarom er wordt ingegrepen en geven aan wat wèl de bedoeling is. eren en oefenen (1-4) De beroepskrachten oefenen spelenderwijs in conflicten aangaan en oplossen door spelvormen, groepsgesprekken n.a.v. gebeurtenissen of verhalen; aanleren van behulpzame rituelen en gebruiken van de groep. In contact (0-1) De beroepskrachten betrekken groepsgenootjes bij de baby’s, en andersom. SOCIALE COMPETENTIE De kinderen zijn deel van de groep Deel van een geheel (0-4) De beroepskrachten dragen uit en leven voor, dat de inbreng van alle kinderen –en henzelf- ertoe doet in de groep. Zij leren kinderen om elkaar te accepteren en te respecteren. Eigenheid (0-4) De beroepskrachten sluiten aan op de persoonlijke eigenheid van kinderen. Zij benoemen en waarderen individuele talenten, kwaliteiten en eigenaardigheden. Zij activeren de betrokkenheid en deelname van alle kinderen aan het groepsgebeuren op een wijze die recht doet aan het individuele kind. Kinderen worden gestimuleerd om sociale contacten met elkaar aan te gaan. Leren samenspelen (1-4) De beroepskrachten laten veel initiatief voor samenspel over aan de kinderen, maar grijpen in als kinderen niet mee mogen of kunnen doen. Zij helpen kinderen om er weer samen uit te komen. Stimulerend contact (0-4) De beroepskrachten moedigen gesprekjes tussen henzelf en de kinderen, en tussen kinderen onderling aan, door zowel luisteren als praten. Beroepskracht en kind dragen beiden bij aan de inhoud en voortgang van het gesprek. Als er iets gebeurt, is dit aanleiding voor een gesprek met individuele kinderen, in een klein groepje of met de hele groep. Positieve sfeer (0-4) De beroepskrachten zetten zich in voor een positieve sfeer door zorg voor de inrichting en aankleding van ruimte en activiteiten. Zij maken grapjes, zijn behulpzaam en hebben aandacht en zorg voor alle kinderen. Kinderen worden aangesproken op hun medeverantwoordelijkheid voor een positieve sfeer en omgang met elkaar Participatie (1-4) De beroepskrachten betrekken de kinderen actief bij verzorgende en organisatorische taken zoals opruimen en dingen klaarzetten. De beroepskrachten geven de kinderen positieve feedback en waardering als zij zich actief betrokken en verantwoordelijk tonen. Aansluiten op ontwikkelingsfases (0-1) De beroepskrachten weten hoe baby’s zich sociaal ontwikkelen en geven gepaste ondersteuning. Bijv. jonge baby’s wijzen op andere kinderen, activiteiten van andere kinderen verwoorden, bij oudere baby’s ook ontmoetingsgelegenheden creëren.
OVERDRACHT VAN NORMEN EN WAARDEN Afspraken, regels en omgangsvormen zijn herkenbaar aanwezig en worden toegepast
16
Afspraken en regels (0-4) In het beleidsplan staan aanwijzingen voor afspraken, regels en omgangsvormen. Beroepskrachten handelen hiernaar, met ruimte voor eigen inzicht. Zij passen deze in de meeste situaties consequent toe. Eenduidig handelen (0-4) Beroepskrachten hanteren de afspraken, regels en omgangsvormen op eenduidige en consequente wijze. Daarbij blijven zij rekening houden met de situatie; hun optreden sluit aan bij gedrag en behoefte van individuele kinderen. Uitleg en instructie (1-4) De beroepskrachten begeleiden (nieuwe) kinderen actief bij het leren kennen en omgaan met de afspraken in de groep. Zij leggen uit wat er van het kind verwacht wordt. Zij geven aan welk gedrag bij welke situatie hoort in termen van ‘wat er wèl mag’. Grenzen en afspraken (1-4) De beroepskrachten leggen uit waarom afspraken, regels en omgangsvormen belangrijk zijn. Het is voor kinderen duidelijk wat de consequenties zijn als zij de afspraken negeren of overtreden. Ruimte voor verschillen (0-4) Beroepskrachten laten respect zien voor ieder kind; er is geen sprake van discriminatie of uitsluiten. Kinderen mogen zijn wie zij zijn. Kinderen krijgen uitleg en begeleiding om met elkaars verschillen om te gaan. Afstemmen en uitwisselen (0-4) De beroepskrachten informeren (nieuwe) ouders over omgangsregels en afspraken in de groep. Reacties en adviezen van ouders (uit persoonlijk gesprek, heen&weerschriftje, interview, enquête, ideeënbus) worden verbonden met het handelen in de opvang Aansluiten en overnemen (0-1) De beroepskrachten vragen actief bij ouders na (tijdens wenperiode, brengen en halen) wat omgangskenmerken zijn voor iedere baby. Er wordt rekening gehouden met rituelen, attributen (knuffel, speentje) en tempo/ handelingen tijdens verzorgingsmomenten. Op de groep is omgangsinformatie over de baby’s aanwezig.
OVERDRACHT VAN NORMEN EN WAARDEN Oefenen van gedeelde verantwoordelijkheid en respectvol samenzijn Kindcontact (1-4) De beroepskrachten geven steun bij het leren omgaan met elkaar (verschillen in leeftijd, karakter, cultuur, talent) en met elkaars emoties (empathie). Zij organiseren groepsactiviteiten om kennismaken en groepsvorming te stimuleren. Verbondenheid met anderen (1-4) Kinderen reageren positief op andere kinderen. Er is belangstelling en nieuwsgierigheid naar wat andere kinderen doen en kunnen. Kinderen hebben plezier met elkaar, zonder anderen stelselmatig uit te sluiten. Er is ruimte en begrip voor kinderen die ‘anders-zijn’ of er ‘anders uitzien’. Rituelen en voorspelbaarheid (0-4) De beroepskrachten bouwen het dagprogramma op met vaste rituelen en bekende afspraken. Kinderen weten wat er gaat gebeuren en wat van hen wordt verwacht. Inbreng, meebeslissen, meedoen (1-4) De beroepskrachten geven ruimte aan kinderen om bij (sommige) activiteiten aan te geven waar hun voorkeur naar uitgaat. Zij krijgen taken en inbreng om programmaonderdelen uit te voeren. Ieder kind krijgt naar eigen vermogen de kans om hierin te delen. Structuur (1-4) In de ruimte is op specifieke plaatsen informatie aanwezig (pictogram, woord, slogan, lijstje) waardoor kinderen weten welke afspraken of regels op die plaatsen en in de gehele ruimte gelden. De ruimte is voor kinderen hun eigen en vertrouwde omgeving. Zij gedragen zich over het algemeen naar de afspraken en voelen zich verantwoordelijk voor de gang van zaken (bv opruimen, dingen op vaste plaatsen zetten). Sociale oefenplaats (1-4) Kinderen worden aangesproken op hun omgang met elkaar en de beroepskrachten bij het aangaan en uitvoeren van activiteiten. Kinderen worden aangezet tot sociaal gedrag (bv elkaar helpen, op je beurt wachten, anderen laten uitpraten). Sociaal babygedrag (0-1) De beroepskrachten stimuleren contact van baby’s met oudere kinderen. Baby’s worden bij elkaar gezet zodat zij onderling (oog)contact kunnen maken en op elkaar kunnen reageren. Beroepskrachten benoemen wat er gebeurt in het contact tussen baby en anderen. Oudere kinderen leren hoe zij met baby’s kunnen omgaan en krijgen taakjes tijdens verzorgingsmomenten. OVERDRACHT VAN NORMEN EN WAARDEN Beroepskrachten vervullen een voorbeeldfunctie in spreken en handelen Professionele werkhouding (0-4) De beroepskrachten zijn zich bewust van hun professionele voorbeeldrol (modeling). Zij gedragen zich volgens de waarden en normen die in het pedagogisch beleid. Zij proberen naar beste kunnen hiernaar te handelen en spreken elkaar hierop aan. Gelijkwaardigheid (0-4) De beroepskrachten gaan op eenzelfde respectvolle manier om met alle kinderen, ouders en collega’s. persoonlijke voorkeuren zijn niet merkbaar op de werkvloer. Acceptatie en respect wordt actief uitgedragen.
17
Voorbeeldfunctie (0-4) De beroepskrachten geven kinderen het goede voorbeeld van sociale vaardigheden in de omgang met andere kinderen; ze zijn vriendelijk, luisteren, leven mee, troosten en helpen, werken samen. Ze zijn (meestal) consequent in wat ze uitdragen en hoe ze zelf handelen. Nabijheid/ruimte laten (0-4) De interacties tussen beroepskrachten en kind sluiten aan op de behoeften. Kinderen leren om contact met elkaar te maken en om elkaars gedragssignalen te lezen (nabijheid versus ruimte geven). De interacties zijn vriendelijk en hartelijk. Fatsoensnormen (0-4) De beroepskrachten treden op een professionele manier op in de omgang met andere volwassenen, zoals collega’s en ouders. Zij gaan respectvol met collega’s en ouders om, zijn vriendelijk, luisteren en tonen begrip en betrokkenheid. Zij zijn zich bewust van hun uitstraling als mede-opvoeder en vertrouwenspersoon en maken dit zichtbaar in hun lichaamshouding, taalgebruik en omgangsvormen. Gezonde leefstijl (0-4) De beroepskrachten geven het goede voorbeeld met betrekking tot een gezonde leefstijl (gezond eten en drinken, actief bewegen, niet roken/snoepen) in het bijzijn van kinderen en ouders. Zij zijn zich bewust van het belang van de kwaliteit van licht, lucht en geluid voor de –geestelijke en fysieke- gezondheid van kinderen, en gedragen zich daar naar. Respectvol contact (0-1) De beroepskrachten laten zich door de reacties van de baby leiden bij het uitvoeren van verzorgingsmomenten. Zij verwoorden wat er gebeurt, zowel bij het betreffende kind als in de omgeving (geluiden, ander kind dat komt kijken).
3.2.
Stimuleren van de ontwikkeling: Educatief handelen
Aanbod van activiteiten: Thematisch werken Het hele jaar door staan er thema – onderwerpen centraal. Het doel daarvan is, om kinderen ervaringen te laten opdoen en om ze de kans te geven hun ervaringen uit te spelen en daarmee te verdiepen. Bij de baby’s en dreumesen gaat het vooral om het eerste, ervaringen opdoen. Een aantal thema’s zijn afkomstig uit ‘Uk &Puk’, en een aantal thema’s maken we zelf. Vaste elementen In de thema’s zitten steeds een aantal vaste elementen. - Een prentenboek indien mogelijk ook in dvd vorm: dat maakt de spel - context van het thema zichtbaar voor de kinderen, en biedt mogelijkheden waarin het speelverhaal zich kan ontwikkelen. - Het thema – prentenboek wordt meerdere keren voorgelezen, zowel in de grote groep, als in kleine groepjes.(zie verder ‘interactief voorlezen’). - Thema – spullen: waar mogelijk ‘echte spullen’ die kinderen uitnodigen tot manipuleren, en het spelen van rolgebonden handelingen en rollenspel. - Voorbeeldspel: themaspullen worden door pedagogisch medewerkers in de vorm van voorbeeldspel geïntroduceerd in de grote groep. Het gaat dan om vragen zoals: Wat valt er met deze spullen te doen? Wat valt er aan te ontdekken? Hoe worden ze ‘in het echt’ gebruikt? - Spelactiviteiten: de peuters krijgen volop de gelegenheid om met de spullen uit de themahoek te spelen. De baby’s worden meer ondersteunt door thema gerelateerd spelmateriaal aan te bieden indien mogelijk. De pedagogisch medewerker observeert, toont belangstelling, verwoordt wat er gebeurt en biedt spelbegeleiding. - Ontdekactiviteiten: kinderen verkennen de wereld door te handelen en te ervaren. In elk thema zitten activiteiten waarbij kinderen onder begeleiding van de pedagogisch medewerker gestimuleerd worden om ervaringen op te doen, met zand, water, takjes, vergrootglazen, dozen, enz. - Knutselactiviteiten: deze zijn vooral bedoeld om kinderen te laten experimenteren met verf, plaksel, klei, enz. en om hen de mogelijkheden daarvan te laten verkennen. Het maken van een ‘product’ is daaraan ondergeschikt. - Bewegings- en muziekactiviteiten*: hierbij gaat het om bewegingsliedjes, spelletjes waarbij kinderen begrippen ervaren, enz. Grote – en kleine groep Dagelijks worden er activiteiten georganiseerd in de grote groep en in kleine
18
groepen, of met individuele kinderen. Bij de samenstelling van de kleine groepen wordt steeds meer rekening gehouden met de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. Het aanbod van thema-activiteiten in Uk & Puk is voor 3 leeftijdsgroepen uitgewerkt: baby’s, dreumesen en peuters. Afhankelijk van het ontwikkelingsniveau van de kinderen worden de activiteiten per leeftijdsgroep aangepast. De spelontwikkeling van de kinderen vormt bij die aanpassing het belangrijkste richtsnoer. Kinderen die behoefte hebben aan meer uitdaging/ kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong. Er zijn kinderen die op één of meer ontwikkelingsgebieden meer uitdaging nodig hebben. In het thema-aanbod wordt daar rekening mee gehouden. Kansen grijpen en kansen creëren Naast het vooraf geplande aanbod van activiteiten probeert het team op de Tuimelaar op basis van voortdurende observaties in te spelen op de kinderen. Waar zijn de kinderen op dat moment mee bezig? Biedt dat kansen om die activiteit intenser of groter te maken? Dagelijks terugkomende activiteiten zoals eten, handen wassen, naar buiten gaan worden indien mogelijk samen gedaan: zelf leren je brood te smeren, zelf tafel dekken, zelf het gezicht schoon maken, enz. Uitstapjes Echte ervaringen zijn de basis voor betekenisvolle thema – activiteiten. Een uitstapje naar een plek die een belangrijke rol speelt in het thema, kan een onderdeel zijn van het thema-aanbod. Een groepspop / Puk Het programma ‘Uk &Puk’ werkt met een hand pop, waarin kinderen hun eigen emoties en ervaringen kunnen herkennen. Als Puk gebruikt wordt door de pedagogisch medewerkers, stelt Puk allerlei nieuwsgierige vragen en doet daarbij een beroep op de kinderen om met hem mee te denken en op onderzoek uit te gaan. Puk geeft – via de pedagogisch medewerker ook uiting aan eigen emoties en maakt daarmee voor de kinderen hun eigen emoties herkenbaar. Kinderen kunnen Puk gebruiken als ze even troost nodig hebben.
De Tuimeldeuntjes* In het aanbod van De Tuimelaar nemen de Tuimeldeuntjes een speciale plek in. Via muziek, beweging en taal worden alle ontwikkelingsgebieden aangesproken en gestimuleerd. Woorden worden aan den lijve ervaren. Het samen zingen, luisteren, bewegen en improviseren geeft plezier en stimuleert alle ontwikkelingsgebieden. Bij de Tuimelaar is hiervoor minimaal een medewerker speciaal geschoold. Zij bedenkt de muziek- en beweegactiviteiten voor alle groepen, en adviseert en ondersteunt de collega’s zodanig dat deze zelfstandig Tuimeldeuntjes kunnen uitvoeren. De Tuimeldeuntjes sluiten waar mogelijk aan bij het lopende thema en worden uitgevoerd in de eigen groep, in het Theater en in de buitenruimte, afhankelijk van het weer, het thema, het tijdstip en het aantal kinderen. De begeleidende rol van de pedagogisch medewerker. De rol van de pedagogisch medewerker is op de aller eerste plaats het bieden van veiligheid en respect voor de eigenheid van alle kinderen. Dat is de basis waarop kinderen zichzelf kunnen ontwikkelen, zichzelf leren kennen en vertrouwen en plezier krijgen in hun ontwikkeling. Daarnaast is het wezenlijk dat de pedagogisch medewerkster de kinderen uitnodigt tot nieuwsgierigheid en onderzoeken, en ruimte geeft om te ontdekken. In de benadering naar kinderen accepteert de pedagogisch medewerkster de gevoelens van kinderen en geeft daar woorden aan. Ze nodigt kinderen uit om zich te uiten. Door voorbeeldgedrag en uitnodigende vragen biedt ze kinderen manieren aan, om met hun gevoelens om te gaan. De pedagogisch medewerker staat stil bij de interactie tussen kinderen. Daar geeft ze woorden aan en ze stimuleert kinderen om samen problemen op te lossen.
19
Inrichting ruimtes (groep, buiten, gangen) De groepsruimten De groepsruimten zijn op de eerste plaats gezellig en uitnodigend ingericht. Er zijn verschillende speelhoeken gemaakt, bijvoorbeeld een huishoek, een hoek om te bouwen en een boekenhoek en een voel – en crea hoek. Tijdens elk thema is er tenminste één hoek speciaal ingericht met materiaal dat in dat thema past en waarmee op verschillende niveaus thema-spel gespeeld kan worden: manipulerend spel, losse rolgebonden handelingen, rollenspel. De gangen De gangen dienen op de eerste plaats als open toegangsroute naar de groepsruimten. Bij de babygroepen kunnen de kinderen echter ook los van weersomstandigheden lekker bewegen: rennen, klimmen, glijden, springen en rollen met o.a. Wesco gymmatten. Enkele wanden worden gebruikt om resultaten van activiteiten van kinderen ten toon te stellen en om door middel van foto’s zichtbaar te maken wat er in de groepen is gebeurd. Waar mogelijk en zonder de toegang te belemmeren worden de gangen ook ingezet om de thema’s zichtbaar te maken. Bijvoorbeeld met verkeersborden en looproute bij thema’s die met verkeer te maken hebben, aanplakken van posters met thema aanduiding en activiteiten. De buitenruimte De buitenruimte is ingericht met verschillende elementen: gras, tegels, een zandbak, een plek met bomen en wat struiken en een ‘bloemen – en groententuin’. Er zijn buiten – kranen, klimtoestellen en picknicktafels. In de buitenberging zijn scheppen, zandbakmateriaal, kruiwagens, karren, fietsen balanceermateriaal, touw, doeken, lint, buizen, ballen, enz beschikbaar. Op deze manier is er voor de peuters gelegenheid tot allerlei verschillende bewegings – en ontdekactiviteiten. Het materiaal dat in de buitenruimte wordt neergelegd, wordt regelmatig aangepast aan de behoeften van de kinderen, de weersomstandigheden, en soms ook aan het thema. In de bloemen – en groententuin kunnen kinderen onder leiding van een pedagogisch medewerker ervaringen opdoen met de levende natuur, met zaaien, groeien, verzorgen en oogsten. Het theater (oude peutergroep de Freggels) Het theater is een ruimte waar kinderen zich vrij kunnen bewegen, snoezelen, dansen en muziek maken. Naast Tuimeldeuntjes in de eigen groep vinden die sinds schooljaar 2015-2016 ook plaats in het theater. Het geeft de kinderen nog meer het gevoel iets speciaals te doen als de Tuimeldeuntjes plaatsvinden buiten de eigen groep. Alle benodigde muziek- en beweeg materialen zijn daarvoor verplaatst naar het theater. Het Atelier Voor de nabije toekomst wordt het oude directie kantoor geschikt gemaakt als klein atelier voor creativiteit. Het atelier is dan een ruimte waarin per thema verschillende materialen beschikbaar zijn, waarmee kinderen kunnen experimenteren en vormgeven. Bijvoorbeeld zand, water, verf, papier, karton, klei, takjes, enz. Nu wordt dit in de eigen groep, buiten of in het kunstatelier van de inpandige school DOE gedaan Planning: Jaarplanning Per ‘schooljaar’ wordt er een jaar - themaplanning gemaakt. Dat gebeurt door een groep met vertegenwoordigers van alle groepen: het Tuimelaaroverleg. Er wordt gebruik gemaakt van thema’s uit Uk & Puk, en eigen gemaakte thema’s. Dit laatste omdat de Tuimelaar ook rekening moet houden met thema’s bij de samenwerkende basisschool, (sinds dit schooljaar basisschool de Boog) en wensen van de ouders, de seizoenen, verschillende feestdagen en gebeurtenissen. De thema’s moeten voor de kinderen betekenisvol zijn, waardoor de betrokkenheid vergroot wordt. 20
Themaplanning De themaverantwoordelijken (vertegenwoordigers uit baby- en peutergroep) maken ook een eerste opzet van elk thema. Het gaat dan met name over de dingen die ‘Tuimelaar breed’ geregeld moeten worden zoals informatie aan ouders, vve pakketjes opmaken voor de VVE indicatiekinderen en welke activiteiten er in de groepen uitgevoerd kunnen worden. Dit gebeurt dus in samenwerking met elkaar, om zo eenduidig werken in de groepen te bevorderen. Groepsplanning Per groep wordt de themaplanning verder uitgewerkt voor de situatie in de eigen groep. Zo kan men inspelen op de individuele behoeftes van de kinderen. Een thema duurt ongeveer 5 tot 6 weken. Voor die periode wordt per groep een planning gemaakt, om zo veel mogelijk alle kinderen de kans te geven om mee te doen met de verschillende thema – activiteiten (inclusief de grote – en kleine groepsactiviteiten). Er wordt afgesproken wie welke praktische voorbereidingen uit voert, zoals het inrichten van de themahoeken. Dagplanning Per dag stemmen de pedagogisch medewerkers – waar mogelijk – af, wie welke activiteiten met welke kinderen uit voert
Dagindeling De dagindeling wordt bepaald door de behoefte van kinderen om te eten en te slapen. Daarbij komen een aantal rituelen die vaste momenten van de dag markeren. Bij afscheid nemen, samen fruit eten na de middagslaap, voorlezen of zingen voor of na het eten komen elke dag dezelfde rituelen terug. Gezamenlijke momenten bieden gezelligheid en rust. Voor het kind is de sfeer op dat moment belangrijker dan het doel van het samenzijn. Bij gezamenlijke momenten houden pedagogisch werkers rekening met wat kinderen aankunnen. Bijvoorbeeld bij het bepalen van de tijdsduur van de lunch wordt rekening gehouden met hoelang kinderen in staat zijn om op een stoeltje te blijven zitten. Bij de lunch eet iedereen samen, pedagogisch werkers en kinderen. Met 'pedagogisch meeeten' geven pedagogisch werkers het voorbeeld voor het omgaan met eten en met regels aan tafel. Pedagogisch werkers dragen door hun eigen voorbeeld normen en waarden over rond het eten. Bovendien draagt pedagogisch mee-eten ook bij aan de sfeer in de groep. De algemene dagindeling staat beschreven in p&p3 ‘dagindeling TUimelaar’. Binnen deze dagindeling is rekening gehouden met de behoeften van het kind (bv. eten, slapen), afwisseling, rust en actieve momenten, georganiseerd en vrij spel, om zodoende alle belangrijke facetten in de ontwikkeling van een kind aan bod te laten komen. Ook voor de oudste kinderen op de TUimelaar wordt een rustmoment ingebouwd tussen 13.00 uur en 14.30 uur. Kinderen mogen dan met de knuffel en eventueel een boekje op de stretcher rusten. Deze dagindeling geeft een richting aan het werken met een groep kinderen. Dit wil niet zeggen dat er altijd strikt aan vastgehouden wordt. Soms worden de tijden wat verlegd doordat kinderen bv. lang slapen of doordat je bv. een uitstapje gaat ondernemen met de groep als er weinig kinderen zijn. Die flexibiliteit in het omgaan met zo'n dagindeling moet er daarom kunnen zijn. De breng- en haaltijden zijn meer vastgelegde tijdstippen op een dag. Ze zijn bedoeld om rust in de groep te brengen, zodat bv. niet continu de aandacht verdeeld moet worden over reeds aanwezige kinderen, binnenkomende kinderen en hun ouders. Het iets later brengen of eerder ophalen van een kind is mogelijk Afspraak is echter wel dat ouders dat even laten weten. Regelmaat voor een kind wordt ook geboden door het een vast aantal dagdelen te laten komen. Met ouders wordt vooraf afgesproken hoeveel en welke dagdelen het kind geplaatst wordt. Hierdoor wordt het kind voldoende mogelijkheden geboden het kinderdagverblijf en de pedagogisch werkers te leren kennen en vertrouwd genoeg met de groep kinderen te raken.
21
Anderzijds kan de groepsleiding op die manier het kind voldoende leren kennen om het een goede begeleiding te kunnen bieden. De dagdelen dat een kind op de TUimelaar komt worden vastgelegd. Een steeds wisselende groepssamenstelling biedt onvoldoende regelmaat aan kinderen. Daarnaast is het praktisch moeilijk uitvoerbaar om er flexibel mee om te kunnen gaan. Voor de volledigheid verwijzen we hier naar de regels die zijn vastgelegd in het huisreglement (form.2B). Dagritmekaarten Om het verloop van de dag voor de peuters zichtbaar te maken wordt gebruikgemaakt van dagritmekaarten. Dat zijn afbeeldingen met de vaste momenten per dag. Aan de hand van die kaarten kunnen kinderen zien wat er achtereenvolgens gaat gebeuren. Dat geeft structuur en dat helpt kinderen om zich bewust te worden van de volgorde van gebeurtenissen..
22
4. Werkwijze: organisatorische vormgeving Groepsindeling De Tuimelaar heeft sinds schooljaar 2015-2106 5 groepen in de volgende samenstelling: Naam groep
Soort groep
Maximale
Leeftijdsopbouw
2e stamgroepruimte
omvang Pebbels
horizontaal
10
0-2jr 3mnd
Teigetjes
Teigetjes
horizontaal
15, hanteren12
0-2jr 3mnd
Knorretjes
Knorretjes
horizontaal
15, hanteren12
0-2jr 3mnd
Teigetjes
Koekies
horizontaal
16
2jr 3mnd-4 jaar
Stampers
Stampers
horizontaal
16
2jr 3mnd -4 jaar
Koekies
Horizontaal Binnen de TUimelaar kennen we sinds juni 2013 alleen nog een horizontale groepsindeling. De belangrijkste reden voor het werken in horizontale is gelegen in de evenwichtige benadering die de groepsleiding kan bieden aan kinderen die qua ontwikkeling in dezelfde fase verkeren. Kinderen van dezelfde leeftijd hebben ook veelal meer gemeenschappelijke belangstelling, wat bevorderlijk is voor het onderlinge contact en samenspel. Na 27 maanden vindt de overgang plaats naar de peutergroep. Wij proberen de overgang voor kinderen en ouders zo goed mogelijk te laten verlopen en om kinderen zoveel mogelijk naar dezelfde groep door te laten stromen, zodat het afscheid van vriendjes niet van lange duur hoeft te zijn. In de gangen, buiten, in het theater kunnen de kinderen elkaar ook nog steeds blijven ontmoeten. Ook voorziet het open deuren beleid in deze behoefte.
Stamgroep (samenvoegen, ruilen, extra opvang) De kinderen zijn geplaatst in een basis stamgroep. Zij kunnen met deze groep ook in een 2e stamgroepruimte opgevangen worden, als er te weinig kinderen voor interactie in de eigen groep aanwezig zijn. Dit kan zijn als er minder dan 5 kinderen in een peutergroep aanwezig zijn of als er minder dan 4 kinderen in een babygroep aanwezig zijn en er voldoende plaatsingsmogelijkheden in de 2e stamgroepruimte zijn. Daarbij is het te hanteren maximum in de babygroepen 12 en in de peutergroepen 16. Ouders worden hierover ingelicht tijdens het intake gesprek en aan de hand van het te tekenen toestemmingsformulier. Ook kunnen kinderen opgevangen worden in de 2e stamgroepruimte als extra opvang (zoals incidenteel of bij ruilen) in de eigen groep niet mogelijk is. Bij ouders is vooraf bekend in welke groep ze dan opgevangen kunnen worden en tekenen zij voor akkoord op formulier 10 a of b. Ouders kunnen rond de 15e van de maand, in de hal van het kinderdagverblijf intekenen voor ruil- en/of extra opvang aanvragen voor de daarop volgende maand. Een speciaal daarmee belaste medewerker accordeert deze verzoeken indien mogelijk en stelt formulieren voor ruilen of extra opvang op, welke ter ondertekening aan de ouders worden aangeboden. De ouders zien ook op de intekenlijst terug of hun aanvraag wel of niet gehonoreerd is. Wekelijks stelt de medewerker de lijsten bij, indien er extra aanvragen gehonoreerd kunnen worden. Ouders mogen een gemist contractueel dagdeel, m.u.v. nationale feestdagen, ruilen binnen een termijn van een kalendermaand. Dit indien het mogelijk is binnen de kaders van de wet kinderopvang (maximum aantal kinderen op de groep) en niet zorgt voor extra personele kosten t.o.v. de aanwezige vaste kinderen van dat dagdeel (kind-leidster ratio). Extra opvang aanvragen hebben voorrang op ruilaanvragen. Ouders hebben geen recht op restitutie, als een gemist dagdeel niet geruild kan worden. Het betreft hier een gratis service, indien mogelijk
23
Open deuren beleid De kinderen verlaten de groep ook bij uitstapjes, bij buitenspelen, bij spelen in de gang, bij groeps-overstijgende activiteiten of als ze op “bezoek” willen in een andere groep (bijvoorbeeld bij een broertje, zusje of vriendje). De omgeving is op zo'n wijze ingericht dat kinderen gestimuleerd worden om op ontdekking uit te gaan, alleen of samen met andere kinderen. Binnen de TUimelaar wordt een open-deuren-beleid gehanteerd. Het idee van de eigen groepsruimte wordt dan losgelaten. Het kind komt op meerdere plaatsen in het dagverblijf met de eigen groepsruimte als veilige plek. Pedagogisch werkers schatten in en overleggen met elkaar wanneer het mogelijk is de deuren open te zetten. Kinderen kunnen dan zelf op ontdekking gaan en hun eigen grenzen verleggen. Ze kunnen zelf keuzes maken over waar ze gaan spelen. In iedere groep vinden ze weer ander spelmateriaal en iedere groep biedt weer andere uitdagingen. In iedere ruimte is het toezicht van groepsleiding aanwezig. Op het moment dat de deuren open staan is iedere pedagogisch werker voor ieder kind in haar ruimte verantwoordelijk. Wanneer de deuren open staan zal het speelgoed met kleine onderdelen hoog worden weggezet, zodat kleine kinderen niet in aanraking komen met voor hen gevaarlijk speelgoed. Pedagogisch werkers proberen wel te voorkomen dat kinderen met speelgoed “aan de wandel” gaan, om zoveel mogelijk puzzels en serviesjes, e.d. compleet te houden. Tussen de peuter- en de babygroepen is ook nog een extra deur in de gang, waardoor het open deurenbeleid in de groepen veelal betrekking heeft op dezelfde leeftijdscategorie
Pedagogisch medewerker /kind-ratio (PKR) Het minimale aantal pedagogisch medewerkers in relatie tot het aantal aanwezige kinderen is bij wet vastgelegd. Om dit te controleren wordt gebruik gemaakt van de rekentool van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, terug te vinden op www.1ratio.nl. Voor dagopvang gelden de volgende regels: - één leidster per vier aanwezige kinderen tot 1 jaar; - één leidster per vijf aanwezige kinderen van 1 tot 2 jaar; - één leidster per 8 aanwezige kinderen van 2 tot 4 jaar; Bij kinderen van verschillende leeftijden in één groep moet een gemiddelde berekend worden voor de vaststelling van het aantal kinderen per leidster . Leidend hierbij is de berekening volgens 1ratio.nl. GGD gebruikt deze rekentool tijdens de toetsing van de handhaving van de kwaliteit sinds 2013.
Ondersteuning pm en achterwacht De medewerkers worden in hun werkzaamheden ondersteund door de manager en de stagiaires. Er wordt stap voor stap toegewerkt naar het vergroten van de zelfstandigheid van stagiaires, Zij staan boventallig op de groepen. De interne begeleider kinderopvang Eindhoven kan ook om assistentie gevraagd worden m.b.t. het pedagogisch handelen. Daarnaast ondersteunt de back office van Spring Kinderopvang (financiën, personeelszaken, facilitaire zaken, pr, administratie, planning, kwaliteit, pedagogiek, salarisadministratie). Ook wordt een beroep gedaan op extra services vanuit de TU zoals het verzorgen van de was, het brengen en halen van de post, de schoonmaak van de locatie, grof tuinonderhoud, technische dienst bij defecten aan het gebouw, en een servicedesk bij ICT problemen. In incidentele gevallen en op ons verzoek helpt de conciërge van de inpandige basisschool DOE bij tillen of een klein defect buiten de openingstijden van de groep. Achterwachtregeling Aangezien er altijd meerdere Pedagogisch Medewerkers aanwezig zijn in de Tuimelaar is er geen achterwachtregeling beschreven. Overigens kan in geval van een calamiteit altijd een direct beroep gedaan worden op de medewerkers van het Security Center van de TU/e. Daarnaast is de manager en/of het bestuur altijd telefonisch bereikbaar.
24
Dagdelen Minimale afname van 2 dagdelen opvang geldt voor alle kinderen. VVE geïndiceerde kinderen dienen minimaal 11 uur opvang af te nemen. Een standaard ochtend dagdeel is van 8 tot 13 uur (5 uur), een standaard middagdagdeel is van 13 tot 18.30 uur (5,5 uur).
Beleid 4-ogen principe en meldcode kindermishandeling Inleiding Commissie Gunning Naar aanleiding van de Amsterdamse zedenzaak in 2010 werd door de Commissie Gunning een onderzoek uitgevoerd naar de veiligheid in de kinderopvang. Om dergelijke situaties in de toekomst sneller te signaleren of te voorkomen, gaf de Commissie Gunning in haar rapport een groot aantal aanbevelingen om de kinderopvang veiliger te maken. Naar aanleiding van dit rapport heeft de minister een kwaliteitsagenda opgesteld, met daarin een aantal maatregelen om de kwaliteit van de opvang te verbeteren. Vierogenprincipe De belangrijkste aanbeveling van de Commissie Gunning is het vierogenprincipe: er zijn altijd twee volwassenen aanwezig die de kinderen kunnen zien of horen. In de wijziging in de Ministeriële Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen, gepubliceerd op 30 oktober 2012, is bepaald dat kinderopvangondernemers vanaf 1 juli 2013 verplicht zijn de opvang volgens het vierogen principe te organiseren. BOinK en Brancheorganisatie Kinderopvang brachten in maart 2012 een brochure uit met ervaringen van oudercommissies en opvang over het implementeren van het vierogenprincipe. Screening personeel Ook screening van personeel wordt genoemd in het rapport van de Commissie Gunning. De Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) die werknemers in de kinderopvang nu verplicht moeten aanvragen, is de 'controle aan de poort' die aangeeft dat er geen strafrechtelijke belemmering is voor het werken in de kinderopvang. De overheid heeft zich dit jaar ingespannen om de informatie die wordt gecontroleerd in verband met het afgeven van een VOG, betrouwbaarder te maken. Delicten die relevant zijn, en alle delicten die in het buitenland zijn gepleegd, worden toegevoegd aan het dossier in Nederland en vice versa. Daarnaast wordt personeel in de kinderopvang continu gescreend vanaf 1 maart 2013. Met ingang van 2016 moet er een register zijn waarin strafbare feiten van medewerkers worden verzameld. Totdat dit register beschikbaar is, worden de computersystemen van gemeenten, UWV en Kamers van Koophandel aan elkaar gekoppeld. Zodra personeelsleden die in de kinderopvang werken in aanraking komen met justitie vanwege een strafbaar feit, bekijkt de Dienst Justis of het vergrijp van invloed is op het uitoefenen van de functie. Als dit zo is, ondernemen de gemeente en GGD verdere stappen. Meldcode Kindermishandeling Een andere belangrijke aanbeveling van de Commissie Gunning is het eerder signaleren van seksueel misbruik en een betere samenwerking tussen instanties. Daarnaast gaat de Wet meldcode kindermishandeling per juli 2013 in. Toetsing van de maatregelen aan de huidige situatie. In de overtuiging dat uitwassen nooit helemaal te voorkomen zijn en risico’s nooit helemaal kunnen worden geëlimineerd, hebben we de plicht er zorg voor te dragen dat we de veiligheid van de aan ons toevertrouwde kinderen, maximaal willen laten zijn. Hieronder een overzicht van de huidige praktijk in relatie tot de aangekondigde maatregelen. Dit wordt gevolgd door een opsomming van nader te nemen maatregelen binnen de Tuimelaar.
25
Vierogenprincipe Het vierogenprincipe is gericht op het veiliger maken van de kinderopvang. Het houdt in dat altijd een volwassene moet kunnen meekijken of meeluisteren met een beroepskracht. Een beroepskracht mag nog steeds alleen op de groep staan. Zolang maar op elk moment een andere volwassene de mogelijkheid heeft om mee te kijken of te luisteren. De opvang moet zodanig zijn georganiseerd dat vooraf invulling wordt gegeven aan het vierogen- principe, rekening houdend met momenten waarop een beroepskracht (mogelijk) alleen staat op de groep. Wat doen we al: o Het gebouw is zeer transparant. De meeste groepen zijn steeds per twee aan elkaar geschakeld (duo groep). De groepen zijn rechtsreeks, of via een verschoonruimte met elkaar verbonden. Ook als de deuren gesloten zijn, bestaat de mogelijkheid van doorkijk omdat de deuren een glaspanelen hebben en er daarnaast ook raampartijen zijn. Alleen de groep de Pebbels is uitgerust met een camera, die beeld en geluid rechtstreeks doorgeeft aan een (mobiele) monitor in de groepsruimte van de Teigetjes. De camera maakt geen opnames en is niet met internet verbonden. Alle deuren van de slaapkamers hebben een raam. De slaapkamers waarop vanuit de groep niet direct zicht is, zijn uitgerust met een camera die beeld en geluid rechtstreeks doorgeeft aan een (mobiele) monitor in de groepsruimte. De camera maakt geen opnames. . o We passen de regels omtrent de BKR (beroepskracht kind ratio), volgens het Convenant Kwaliteit, toe. o Toepassen van het convenant betekent dat er normaliter 2 pedagogisch medewerkers per groep per dag worden ingezet. Op de groepen die half bezet zijn wordt gewerkt door 1 pedagogisch medewerker met als opmerking dat over 2 groepen (duogroep) minimaal 2 pedagogisch medewerkers ingeroosterd zijn. o Als het daarbij mogelijk is groepen samen te voegen zal dit worden gedaan met in acht name van plaatsing in de 2e stamgroepruimte. o Op de momenten dat er 1 pedagogisch medewerker aanwezig is op de groep (begin en einde van de dag) komen er ook voortdurend ouders binnen. Het onvoorspelbare karakter van de haal en brengsituaties (je weet niet exact wanneer een ouder binnen- of langsloopt en hoeveel tegelijk etc.) verkleint het risico dat iemand zich onbespied of niet gecontroleerd zou kunnen voelen. o Tijdens de pauze is er minimaal 1 pedagogisch medewerker op de groep aanwezig. Het vierogenprincipe wordt gewaarborgd doordat op de buurgroep eveneens een pedagogisch medewerker aanwezig is. Mocht het voorkomen dat er bij een extreem lage bezetting tijdens de pauze slechts 1 medewerker per duo groep aanwezig is (er ook maar 1 van de 2 groepen geopend is), zijn er babyfoons aanwezig waarmee pauzerende collega’s mee kunnen luisteren. o Een pedagogisch medewerker gaat niet alleen met kinderen op stap buiten de Tuimelaar. o De manager, het bestuur komen onregelmatig, onaangekondigd op de groepen. o De inzet van stagiaires vergroot de aanwezigheid van ogen en oren. Hoewel de Tuimelaar nastreeft altijd stageplekken aan te bieden kan het echter voorkomen dat er gedurende specifieke periodes of dagen (al dan niet van tijdelijke aard), geen stagiaires aanwezig zijn. Genomen maatregelen: o We spreken af dat als er op één of beide buurgroepen van dezelfde opvangsoort alleen wordt gewerkt de tussendeur, indien mogelijk, altijd open staat. o Daar waar alleen wordt gewerkt zonder directe buurgroep van dezelfde opvangsoort is de groep uitgerust met een camera die op afstand (via de monitor)
26
o
kan worden bestuurd. Zo kan de ruimte worden gescand en eventueel worden ingezoomd. De camera heeft tevens een babyfoonfunctie. Daar waar alleen wordt gewerkt tijdens pauzemomenten, omdat de directe buurgroep niet geopend is, luisteren de pauzerende collega’s mee via een babyfoon.
Screening personeel o Een nieuwe werknemer of stagiaire start niet eerder dan nadat de VOG is overhandigd. o Vanaf 1 maart 2013 is sprake van continue screening. In de periode juli – september zal in dit kader voor alle medewerkers van de Tuimelaar een nieuwe VOG worden aangevraagd. Nader te nemen maatregelen: o Antecedentenonderzoek bij werving en selectie, o.a. door altijd contact op te nemen met referenten. o In het sollicitatiegesprek wordt de beroepscode en meldcode besproken. Een nieuwe medewerker ondertekent een verklaring dat hij/zij de beroepscode en meldcode kent en zich hier aan conformeert.
Meldcode Kindermishandeling o Het protocol Kindermishandeling wordt jaarlijks met de pedagogisch medewerkers besproken. Nader te nemen maatregelen: geen We kunnen gebruik maken van medewerkers van het CJG om ook door hen een avond over de Meldcode Kindermishandeling te laten verzorgen. Het bieden van een veilige omgeving gaat verder dan de aanwezigheid van 2 volwassenen die de kinderen kunnen zien of horen. Wat doen we nog meer? We maken gebruik van een vaste poule invallers. Ook zij worden gescreend en dienen een VOG te overleggen. We hebben sterk ingezet op het verbeteren van de open (communicatie)cultuur. Hierbij staat de beroepscode centraal. Er wordt van medewerkers verwacht dat men elkaar aanspreekt op houding en gedrag. De Tuimelaar heeft een vertrouwenspersoon waar de medewerkers bij terecht kunnen indien zij dit wensen. De Tuimelaar is niet zondermeer voor iedereen toegankelijk. Er wordt gewerkt met een jaarlijks te wijzigen toegangscode. Aandachtspunt hierbij blijft het mee naar binnen lopen door derden. De toegangsdeur/westvleugel en de speelplaats achterzijde wordt bewaakt met camera’s van de TU/e. Er worden continue opnames gemaakt die na een week automatisch worden gewist. Binnen deze tijd zijn beelden te bekijken door de medewerkers van Security. Hiertoe kunnen wij een gedetailleerd omschreven verzoek indienen. Aandachtspunt algemeen: toezicht en transparantie vs. privacy medewerkers en kinderen.
27
5. Volgen van de ontwikkeling Kennismaken en wennen Inleiding Aanbieders en afnemers van kinderopvang hebben samen landelijke kwaliteitseisen opgesteld voor de kinderopvang in Nederland. Brancheorganisatie Kinderopvang en BOink, belangenvereniging voor Ouders in de Kinderopvang, hebben die kwaliteitseisen vastgelegd in een convenant: Convenant Kwaliteit Kinderopvang. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelde tot 2012 aan de hand van dit convenant haar beleidsregels vast. Het ministerie heeft alle, in het convenant afgesproken eisen vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur en een ministeriële regeling, welke naast de Wet Kinderopvang het wettelijk kader vormt voor de eisen in de kinderopvang. Het convenant regelt zaken als: aantal kinderen per pedagogisch medewerker, huisvesting, omvang van de groep, medezeggenschap, veiligheid, gezondheid en informatie aan ouders. Eén van de gemeenschappelijke kwaliteitseisen betreft het pedagogisch beleidsplan. Als onderdeel van het pedagogisch beleidsplan dient het wenbeleid te worden opgenomen. Doel Het realiseren van een soepele overgang voor het kind dat instroomt op het kinderdagverblijf of voor het kind dat doorstroomt van baby- naar peutergroep. Werkwijze In het Convenant wordt onderscheid gemaakt tussen extern en intern wennen. Extern wennen Het extern wenbeleid beschrijft hoe wordt omgegaan met het wennen van kinderen die nieuw instromen op het kinderdagverblijf. Pedagogisch medewerker /kind-ratio (PKR) Het minimale aantal pedagogisch medewerkers in relatie tot het aantal aanwezige kinderen dient in geval van extern wennen te kloppen. Om dit te controleren wordt gebruik gemaakt van de rekentool van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, terug te vinden op www.1ratio.nl. Opmerking: Tijdens het kennismakingsgesprek worden afspraken gemaakt voor het wennen. De afspraken worden schriftelijk vastgelegd. Voorafgaand aan het kennismakingsgesprek bepalen pedagogisch medewerkers wie de eerstverantwoordelijke wordt van het nieuwe kind. Deze pedagogisch medewerker voert het kennismakingsgesprek en, indien mogelijk, alle volgende gesprekken met de ouders en kan fungeren als het eerste aanspreekpunt. Tijdens het kennismakingsgesprek worden ouders, naast organisatorische en praktische informatie, afspraken en regels, geïnformeerd over het wenbeleid. Pedagogisch medewerkers maken dan afspraken met ouders over het wennen. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd door middel van het Formulier “Afspraken wennen nieuwe kinderen” (zie bijlage). Het extern wennen vindt plaats gedurende maximaal 3 uur, eventueel opgesplitst in 2 wenmomenten. De keuze om 1 of 2 maal te komen wennen is aan de ouders, waarbij de pedagogisch medewerker een inschatting maakt en de ouders hierin adviseert. Wanneer de ouders het kind komen brengen voor de eerste wendag hebben de pedagogisch medewerkers uitgebreid contact met de ouders over de bijzonderheden van het kind. Het is echter niet de bedoeling dat ouders tijdens het wennen op de groep aanwezig blijven. Op deze manier kunnen pedagogisch medewerkers beter een inschatting maken van het kind en hoe het reageert zonder de aanwezigheid van een ouder. Het kind krijgt zo ook de gelegenheid het vertrouwen op te bouwen in de pedagogisch medewerkers. Ook wanneer de 28
ouders het kind weer komen halen vindt er uitgebreid contact plaats, waarbij de pedagogisch medewerkers de ouders informeren over het wenproces. Dit geldt ook voor een eventuele tweede wendag. Intern wennen Het intern wenbeleid beschrijft hoe omgegaan wordt met kinderen die doorstromen naar een andere groep binnen het kinderdagverblijf. Pedagogisch medewerker /kind-ratio (PKR) Bij het intern wennen van kinderen kan de PKR op groepsniveau tijdens het wennen tijdelijk worden losgelaten. De PKR moet terug te voeren zijn naar de geldende PKR op betreffende groepen. Wanneer de PKR op de peutergroep wordt overschreden vanwege een kind dat komt wennen, kan de plaats van dit kind in de babygroep niet opgevuld worden door een ander kind. Indien dit niet het geval is mag de plaats bij de babygroep door een ander kind worden ingevuld. Voorbereiding kind en ouders De eerstverantwoordelijke voert informele gesprekjes met ouders, vanaf het moment dat het kind 1 jaar wordt, en gaat ouders voorbereiden op wijzigingen in voeding, oefenen met drinken uit beker, meer zelfstandigheid, zelf trapje op, het schriftje wordt minder geschreven, etc. De eerstverantwoordelijke bespreekt dit in het team om ook intern hieraan te gaan werken. Er wordt binnen de Tuimelaar naar gestreefd het kind vanaf 1,5 jaar met de pot mee te laten eten. Ook wordt er vanaf deze leeftijd naar gestreefd om kinderen uit een beker te laten drinken. Meer informatie hierover is te lezen in het voedingsbeleid van de Tuimelaar. Na 2 jaar zal de eerstverantwoordelijke ouders actief (informeel) gaan informeren over de overgang naar de peutergroep en de veranderingen die daarmee gepaard gaan, zoals een grotere groep, ander materiaal, etc. Op dit moment zal de eerstverantwoordelijke in het team bespreekbaar maken in hoeverre het kind hier op voorbereid is of nog moet worden. Het streven is om in de twee weken voorafgaand aan het wennen, met het kind regelmatig op bezoek te gaan bij de peutergroep. Wenafspraken Een maand voordat het kind over gaat naar de peutergroep worden er oefenafspraken gemaakt door de eerstverantwoordelijke, na overleg met de pedagogisch medewerkers van de peutergroepen. Tijdens dit overleg wordt nadrukkelijk stil gestaan bij: de achtergronden van het kind, de basisgegevens (het welbevinden) en de ontwikkelingslijnen. Voor sommige kinderen kan het niet wenselijk zijn om vooraf te wennen, omdat dit teveel onduidelijkheid bij het kind kan veroorzaken. Pm-ers zullen ouders hierin adviseren. Na controle van de PKR op kantoor kunnen de wenafspraken met ouders en de peutergroep gecommuniceerd worden. Tevens draagt de eerstverantwoordelijke één maand vóór de overgang zorg voor een juiste informatieoverdracht naar de pedagogisch medewerkers van de peutergroep middels het formulier “Overgangsverslag” (zie bijlage). Naast de formele wenafspraken zullen de pm-ers van de babygroep, in de periode voorafgaand aan de overgang, wat vaker met het kind bij de peutergroep binnen lopen. Met ouders wordt besproken op welke manier zij afscheid willen nemen en wanneer (laatste dag). De pedagogisch medewerkers van de peutergroepen zijn nu in de gelegenheid voorbereidingen te treffen op de komst van het nieuwe kind, zoals bepalen wie de nieuwe eerstverantwoordelijke wordt voor het kind (en de ouders), mandje, kapstok, foto’s, bedje reserveren, etc. De praktijk van het wennen Een kind kan twee keer op de peutergroep gaan wennen: o Het eerste wen-moment vindt plaats van 9.30 uur tot 13.00 uur. o Het tweede wen-moment vindt plaats van 9.30 uur tot 15.30 uur.
29
In alle gevallen zijn de pedagogisch medewerkers van de peutergroep alert op het welzijn van het kind en indien wenselijk kan het kind op een later moment naar de peutergroep komen of eerder of later terug naar de babygroep. De pedagogisch medewerkers van de peutergroepen laten de ouders na beide wen-momenten uitgebreid weten hoe het wennen is verlopen.. De eerste dag Ouders brengen het kind nu voor het eerst naar de peutergroep. De pm-er van de babygroep zorgt dat de spulletjes van het kind al op de peutergroep aanwezig zijn voordat het kind komt. De pm-ers van de peutergroep zullen, zolang nodig, extra aandacht schenken aan het nieuwe kind om het gevoel van thuis voelen en vertrouwd voelen met de nieuwe situatie te bevorderen. Ook in de overdracht aan ouders wordt hiermee rekening gehouden. De kindgegevens Uiterlijk op de dag van de overgang naar de peutergroep worden de kindgegevens overgedragen aan de peutergroep. De kindgegevens bevatten minimaal: o Stamkaart met de meest recente gegevens (kindgegevens, oudergegevens, plaatsing). o Verslagen van oudergesprekken. o Gegevens t.a.v. welbevinden en ontwikkeling d.m.v. toekennen van nieuwe inlogcodes aan het kind in kindvolgsysteem Kijk door de beheerder. o Toestemmingsformulier voor het maken van foto’s en filmopnames, voor het samenvoegen naar de 2e stamgroep en voor deelname aan activiteiten buiten het kinderdagverblijf. o Formulieren met bijzonderheden zoals medicatie o Volledig ingevuld inschrijfformulier met o.a. gegevens over vaccinatie, bijzonderheden .
Gesprekscyclus met ouders Een onderdeel van het wenbeleid is het oudergesprek (o.a. doel en frequentie). Als basis voor het oudergesprek wordt gebruik gemaakt van de observaties van de pedagogisch medewerkers, die gedaan zijn aan de hand van kind-volg-systeem Kijk. Omdat we meer beeld willen krijgen van het niveau van de verschillende ontwikkelingsgebieden van het kind en dit op een heldere manier over willen brengen naar de ouders en de basisschool (na akkoord ouders), gebruiken we vanaf schooljaar 2015-2016 observatieen registratiesysteem ‘Kijk! 0-4 jaar’. Hiermee maken we een optimale aansluiting met het basisonderwijs en kunnen zij van daaruit verder werken aan een optimale ontwikkeling van het kind. Frequentie Er worden de volgende gesprekken met ouders gevoerd: Baby’s/dreumes tot 27 maanden: start Kennismakingsgesprek Na 3 maanden Evaluatie gesprek 1 jaar en 3 maanden Oudergesprek 2 jaar en 3 maanden Oudergesprek Peuters van 27 tot 48 maanden Na 3 maanden Evaluatie gesprek 2 jaar 9 maanden Oudergesprek 3 jaar en 9 maanden Oudergesprek 4 jaar Evaluatie gesprek Kennismakingsgesprek Doel: Het informeren van ouders over praktische zaken, zoals: plaatsing, facturatie, opzegtermijn, maar ook voedingsbeleid, beleid bij ziekte, medicatie, VVE, klachtenregeling.
30
Verder vindt er een eerste afstemming plaats tussen team en ouders op het gebied van verzorging van het kind. Zie ook nadere uitleg in hoofdstuk 7 onderdeel “ouders informeren” Evaluatie Doel: Het realiseren van een optimale samenwerking met ouders, waarbij open communicatie voorop staat. In dit gesprek wordt er met name gesproken over het welbevinden van het kind in de groep. De pm-er deelt haar ervaringen met het kind met de ouders en vice versa. Verder wordt gesproken over het contact tussen pm-ers en ouders. Hoe wordt dit ervaren? Zijn er vanuit ouders vragen t.a.v. de werkwijze? Dit gesprek is van informele aard. Bij het 4-jarige kind wordt bij zorg of indicatie de actuele stand met betrekking tot de ontwikkeling van het kind n.a.v. het kind volgsysteem besproken. Bij kinderen zonder extra zorg/indicatie noteert men de ontwikkelingslijnen in Kijk voor het laatst bij een leeftijd van 3 jaar en 9 maanden i.v.m. een tijdige overdracht naar de basisschool. Bij een kind met zorg gebeurd dat nog een keer vlak voordat het kind 4 jaar wordt, zodat de overdracht eventueel bijgesteld kan worden. Oudergesprek Doel: Ouders informeren over het welbevinden en de ontwikkeling van het kind. Door middel van het kind-volg-systeem volgen de pm-ers de ontwikkeling van het kind. De ontwikkelingslijnen worden in ieder geval voor de oudergesprekken ingevuld. Tijdens het eerste jaar (2015-2016) zal dit gefaseerd gebeuren, in ieder geval de spraak- en taalontwikkeling en de sociaal emotionele ontwikkeling (m.b.t. omgang met zichzelf en omgang met anderen). Afhankelijk van de kennis en kunde van de pedagogisch medewerkers wordt dit uitgebreid met de sociaal emotionele ontwikkelingslijn (m.b.t. zelfredzaamheid en spelontwikkeling vanaf 2 jaar) en rekenontwikkeling (ontluikende gecijferdheid vanaf 2 jaar) en het invullen van dezelfde lijnen voor de evaluatiegesprekken. Verder wordt er door pedagogisch medewerkers met ouders vooruit gekeken naar aanstaande veranderingen (voeding, overgang naar peutergroep/ basisschool). Tijdens het oudergesprek van 2 jaar en 3 maanden worden ouders geadviseerd om hun kind aan te melden op verschillende basisscholen op of voor de leeftijd van 2, 5 jaar en wordt extra uitleg over VVE gegeven. Ook worden bij ieder oudergesprek de kind-gegevens nagelopen.
Overdracht Overdracht van gegevens naar derden vindt altijd plaats in overleg met en na akkoord van de ouders. Dit geldt ook voor de standaard overdracht naar basisscholen conform het algemene overdrachtsformulier gemeente Eindhoven.
(Dagelijkse) observaties Vanaf schooljaar 2015-2016 werkt de Tuimelaar met kindvolgsysteem Kijk. Voor de werkwijze zie hieronder bij “Kijk”. Op de Tuimelaar zullen de observaties gefaseerd ingevoerd worden (zie ook hierboven bij “Oudergesprek”
Welbevinden en betrokkenheid Hierbij volgen wij de visie van Lev Vygotsky, welke aansluit bij het kindvolgsysteem Kijk, waarin door observaties het welbevinden en de betrokkenheid gemeten wordt.
Kijk Kijk! is een instrument voor het in kaart brengen van de ontwikkeling van kinderen en het ontwerpen van een daarop afgestemd ontwikkelingsgericht activiteitenaanbod. Kijk! is een observatieinstrument waarmee het ontwikkelingsverloop van jonge kinderen op diverse ontwikkelingsgebieden over langere tijd kan worden geobserveerd en geregistreerd.Met Kijk! bepaalt de pedagogisch medewerker of leerkracht op basis van professionele observatie, per ontwikkelingsaspect van het kind, in welke fase het kind zich bevindt. Het Kijk! registratiemodel wordt meestal twee keer per jaar ingevuld. In de tussenliggende periodes observeert de pedagogisch medewerker of leerkracht de kinderen tijdens door de 31
kinderen zelf gekozen activiteiten en de door de leidster georganiseerde activiteiten. Gegevens worden per ontwikkelingsgebied en leerlijn verzameld en genoteerd. Twee keer per jaar worden de gegevens per kind digitaal verwerkt. Kijk heeft een aantal gebruiksmogelijkheden. Het kan gebruikt worden als 1. Ontwikkelingsvolgsysteem: zicht hebben en houden op het ontwikkelingsverloop van het kind. 2. Instrument ten behoeve van de signalering op individueel niveau: is er sprake van een ontwikkelingsachterstand of ontwikkelingsverloop? 3. Instrument voor signalering op groepsniveau. 4. Basis bij het kiezen van geschikte vervolgactiviteiten op pedagogisch, didactisch en organisatorisch vlak. 5. Hulpmiddel bij het voeren van gesprekken over kinderen met collega's, ouders en instanties die beroepshalve bij de begeleiding van kinderen zijn betrokken. De observatiegegevens van Kijk! zijn zowel op individueel als groepsniveau te analyseren. De analyses kunnen aanleiding zijn om het activiteitenaanbod naar zowel individuele kinderen als de groep kritisch te bekijken en zonodig aan te passen.
32
6. Begeleiden van kinderen die extra zorg nodig hebben 6.1. VVE Kinderen met een VVE indicatie kunnen bij de Tuimelaar opvang afnemen. De locatie is VVE gecertificeerd, waardoor de gemeente extra bijdraagt in de kosten van de opvang, naast de mogelijke kinderopvangtoeslag. Informatie voor uw specifieke situatie kunt u opvragen bij de planning. De Tuimelaar heeft sinds dit schooljaar een samenwerkingsverband met basisschool de Boog, maar werkt ook samen met alle voorkomende basisscholen. Met de Boog is een samenwerkingsovereenkomst waarbij jaarlijks verbeterdoelen worden afgesproken om zo de doorgaande lijn van voorschool naar vroegschool te bevorderen. Nadere uitleg over VVE staat vermeld in hoofdstuk 1.2 6.2. Kinderen (en ouders) met een andere taal Gedragscode voertaal Zoals al te lezen is in Hoofdstuk 7 bij “ouderpopulatie” bevindt kinderdagverblijf De Tuimelaar zich in een Internationale omgeving vanwege de ligging op de TU campus. Een groot gedeelte van de ouders is werkzaam op de campus en dat brengt naast hoogopgeleide ouders ook ouders met een diverse herkomst met zich mee. Alle kinderen en ouders zijn welkom op de TUimelaar. Verschillen beschouwen wij als een verrijking van de groep. Pedagogisch werkers stellen zich open voor andere culturen en zijn zich bewust van de diversiteit in de samenleving. Een inventarisatie van de kindpopulatie eind 2014 leverde de navolgende gegevens van het totaal van 126 kinderen van ons kinderdagverblijf op: 13 nationaliteiten; 97 x NL, 5 x Italie, 5 x China, 3 x Turkije, 3 x India, 2 x Amerika, 2 Zwitserland, 2 x Iran, 2 x Portugal, 2 x Duitsland,1 x Hongarije, 1 x Vietnam, 1 x Frankrijk. Bij 95 kinderen is de 1e voertaal Nederlands en bij 31 kinderen is dit Engels ook al hebben zij en/of hun ouders een andere nationaliteit. Dit mede vanwege het voor een afgebakende periode van aanwezigheid in Nederland (expats), maar ook vanwege de cultuur en binnenkort ook geldende Engelse voertaal op de TU. Meertalige opvoeding geldt voor meer dan een derde van de kinderen. Het is belangrijk om de aanpak van de taalontwikkeling van een tweetalig kind af te stemmen met de ouders. Bij twee- of meertaligheid wordt er in principe Nederlands met het kind gesproken op het kinderdagverblijf. Dat is de voertaal met de kinderen. Tijdens de wenperiode is het echter handig voor de pedagogisch medewerkers om van de ouders eigen woorden te leren, zoals plassen, eten, goed, lief, enz.. Bij de Tuimelaar is dit echter vaak Engels en zijn de medewerkers bekend met deze woorden. Als het in deze periode een onveilig gevoel wegneemt en extra geruststellend is voor kinderen om een moment in hun eigen taal te worden aangesproken doen we dat. Ook kunnen we kort schakelen naar het Engels als er sociale of fysieke onveilige situaties ontstaan die het welbevinden of de veiligheid van kinderen in gevaar brengt. De groepsleiding spreekt met de kinderen Algemeen Beschaafd Nederlands om de taalontwikkeling te optimaliseren. Daarbij zijn visuele middelen als dagritme kaarten, foto’s en andere afbeeldingen ondersteunend. De communicatie tussen pedagogisch werkers en kinderen is een belangrijk aspect bij de ontwikkeling van taal, ook wanneer kinderen nog niet kunnen praten Verder wordt de taalontwikkeling gestimuleerd door het voorlezen van boekjes en het zingen van liedjes en verdiepende muzikale educatie met onze unieke TUimeldeuntjes. De voertaal met ouders is Nederlands of Engels zowel mondeling als schriftelijk. Momenteel zijn we in het kader van het locatieplan VVE de themabladen vanuit de VVE methode Uk en
33
Puk aan het vertalen in het Engels en zoeken we naar nog meer Engelstalig ondersteunend materiaal. Dit om de ouderbetrokkenheid te vergroten. Anderstalige ouders wordt geadviseerd hun kind in hun eigen voertaal te benaderen als zijzelf de Nederlandse taal onvoldoende beheersen, om zo te voorkomen dat de kinderen incorrect Nederlands aanleren. Stimulering van de ontwikkeling gebeurt evenwel toch als zij in hun voertaal thema gerelateerde activiteiten uitvoeren die op het kinderdagverblijf gedaan worden. Als zij thema gerelateerde boekjes bekijken met hun kinderen zal dit een herkenning opleveren en worden de woorden die op het dagverblijf benoemd zijn door kinderen al vaak herhaald.
6.3. Kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong Deze kinderen worden extra uitgedaagd, en activiteiten aangeboden in de “naaste zone van ontwikkeling. In de activiteitenplanning is rekening gehouden met kinderen die minder of juist meer uitdaging nodig hebben. 6.4. Kinderen met ontwikkelingsproblemen Signaleren van problemen Het is belangrijk dat pedagogisch werkers alert zijn op veranderingen in het gedrag van kinderen. Dit kan om iets kleins zijn, bijvoorbeeld niet meer willen slapen tussen de middag. Het kan te maken hebben met veranderingen thuis. Of het kan zijn dat er in de ontwikkeling van het kind een achterstand of voorstand dreigt. Het kind of de behoefte van het kind staan centraal bij het omgaan met problemen. - Als pedagogisch werkers vermoeden dat er iets aan de hand is, wordt eerst het kind geobserveerd om het probleem met de manager en de ouders te kunnen bespreken. Overleg met collega's tijdens het werken of in de groepsbespreking met de manager kan een bepaald beeld wat je van een kind hebt, versterken of juist veranderen. Regelmatig observeren op verschillende momenten kan daarbij helpen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van kindvolgsysteem Kijk en eventueel het “veldinstrument observatie pedagogische kwaliteit” (zie 3.1). Om een probleem beter in kaart te kunnen brengen kan er een vervolgobservatie vanuit het kindvolgsysteem Kijk gemaakt worden. Bij het observeren van een kind in interactie met de groepsleiding of met anderen kinderen kan ook gebruik worden gemaakt van Video Interactie Begeleiding. Binnen de TUimelaar is een medewerker opgeleid om op micro-niveau videobeelden te analyseren samen met de pedagogisch medewerker. In principe worden alle gesignaleerde problemen met de ouders besproken. Pedagogisch werkers waken ervoor om problemen te noemen zonder dat zij deze concreet kunnen omschrijven. In eerste instantie zal een gesprek met een ouder verkennend zijn. Zien de ouders ook hetzelfde gedrag thuis? Hoe kijken ouders er tegenaan? - Pedagogisch werkers hebben een taak om hun bezorgdheid met ouders te delen. Het bespreekbaar maken kan al een geruststellend effect hebben op ouders. In samenwerking met ouders en eventueel andere instanties kan het dagverblijf meewerken aan een oplossing van het probleem. Het dagverblijf is echter beperkt in de mogelijkheid om speciale behandeling of ondersteuning te bieden aan individuele kinderen. - Wanneer pedagogisch werkers van mening zijn dat de ontwikkeling van een kind niet goed verloopt, is het nodig een oudergesprek te voeren om te bespreken wat groepsleiding heeft gesignaleerd en om ouders te adviseren om mogelijk externe hulp in te schakelen. Wanneer ouders hier niet mee instemmen kan de pedagogisch werker voor zichzelf hulp inschakelen, hulp die zij nodig heeft om het kind goed te kunnen begeleiden, bijvoorbeeld via de IB-er voor de Eindhovense kinderopvang (Peggy Arts) of de zorg coördinator van het consultatiebureau of de IB-er van de
34
-
samenwerkende basisschool. De verantwoordelijkheid voor het inschakelen van externe hulp ligt bij de ouders. Groepsleiding kan signaleren en adviseren. Bij vermoedens van een bedreigde thuissituatie moeten pedagogisch werkers eerst zorgvuldig geobserveerd hebben alvorens zij hierover oordelen. Zijn er duidelijke aanwijzingen dan treedt één van de protocollen 2.1.7 t/m 2.1.9 in werking (meldcode kindermishandeling).
6.5. Externe hulp Ouders hebben de mogelijkheid een VTO-team in te schakelen. Dit team richt zich op de vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsstoornissen. Zij zijn gespecialiseerd om in gelijksoortige situaties via gesprekken met ouders en eventueel groepsleiding en door gerichte observaties snel duidelijkheid te krijgen of de bezorgdheid terecht is. Indien er verdere stappen genomen moeten worden kunnen zij de begeleiding aan de ouders en het kind op gang brengen. Naast het VTO-team kunnen ouders in eerste instantie natuurlijk ook terecht voor advies bij het consultatiebureau en de GGD. Grenzen aan opvangmogelijkheden Het uitgangspunt van de TUimelaar is de "gewone opvoeding" Indien een kind door problematiek in de ontwikkeling of pedagogische situatie voor een langere periode heel veel individuele hulp nodig heeft en als dit ten koste gaat van de groep of van het kind zelf, zal in goed overleg met de ouders naar een oplossing van het probleem gezocht worden. Het bestuur heeft besloten (13-7-1998) dat indien er tijdelijk meer groepsformatie nodig is i.v.m. een bijzondere situatie van een kind (b.v. ontwikkelingsproblemen) er per situatie bekeken wordt in hoeverre het haalbaar is om extra formatie in te zetten. Er wordt ook een relatie gelegd met zorgbudgetten, waardoor ouders zelf extra zorg in kunnen kopen en dit voor de meerkosten kunnen gebruiken. Het kan zijn dat een kind niet op zijn plaats blijkt te zijn op het kinderdagverblijf. In sommige gevallen kan het betekenen, dat het kind niet langer op de TUimelaar kan verblijven (zie ook: p&p2 protocol probleemkind op de groep). Als er een plan is ontwikkeld om het probleem aan te pakken en dit blijkt onvoldoende te werken, kan de directie besluiten (al dan niet in samenspraak met het bestuur) om over te gaan tot beëindiging van de plaatsing. Het management is dan zowel betrokken geweest bij het ontwikkelen en uitwerken van het stappenplan om het probleem aan te pakken, de gesprekken met de ouders als met het besluit om de plaatsing te beëindigen. Zie ook de algemene voorwaarden. Fase 1 Signaleren - dit gebeurt door individuele groepsleiding - het wordt ingebracht door één of meerdere groepsleiding op de groepsbespreking Hoe handelen? - op de groepsbespreking wordt het probleem besproken en naar de oorzaak gezocht - mogelijke oplossingen of handelswijzen worden besproken - het uitgangspunt van de TUimelaar is dat de ouders in een vroeg stadium eerlijk geïnformeerd worden over zaken die hun kind betreffen; hier hebben ouders als eerstverantwoordelijken recht op - De groepsleiding spreekt niet over problemen, maar maakt duidelijk aan de ouders dat zij zich zorgen maken over het kind Volgende stappen
35
-
wie informeert de ouders? hoe worden de ouders geïnformeerd en erbij betrokken? (contactschrift tot 1 jaar, breng- en haalgesprekjes, oudergesprek) wat wordt gedaan met betrekking tot het kind? (aanpak, tijdelijke inzet extra personeel, manager erbij betrekken, extra verdiepende observatie) oppassen met uitspraken “het gaat echt goed” als er af en toe maar een kleine verbetering is goede overdracht op papier en in de Kijkregistratie m.b.t. informatie aan ouders en consequente signalen overlegmomenten: duogroepsbespreking + overdracht, gesprekken met de ouders bij brengen en halen, via schrift, oudergesprek, gesprek met de manager erbij en/of overleg met derden via de ouders (VTO, Consultatiebureau, GGD, huisarts, enz.).
Fase 2 Indien na een maand de situatie niet duidelijk verbeterd is komen vervolgstappen: - groepsbespreking met de manager - afspraak maken met beide ouders/verzorgers binnen 14 dagen - gesprekspunten opstellen - afspreken wie aanspreekpunt is voor ouders en wie de gesprekken voert Gesprek met ouders - het gesprek wordt gevoerd door één of twee personen, waaronder eventueel de manager. - bij dit gesprek moet rekening gehouden worden met mogelijke reacties van ouders: ontkennen (thuis helemaal niet) de oorzaak bij de groepsleiding leggen Hierop zijn naast actief luisteren twee reacties van belang: de groepsleiding “maakt zich zorgen” om het kind (doet dus geen uitspraak als deskundige) de groepsleiding heeft een “verantwoordelijkheid t.a.v. de hele groep kinderen niet voor één kind - duidelijk moet worden dat we handelen in het belang van het betreffende kind, maar ook in het belang van de andere kinderen in de groep - hoe er tot nu toe mee omgegaan is en wat de TUimelaar heeft geïnvesteerd - er wordt een termijn genoemd waarin het gedrag duidelijk moet verbeteren. De TUimelaar heeft een signalerende en adviserende taak. Ouders kan geadviseerd worden externe hulp in te schakelen. - er worden afspraken gemaakt over het vervolg - er wordt duidelijk gemaakt dat opvang op de TUimelaar alleen geschikt is voor kinderen die onder de “gewone zorg” vallen en dat wij onvoldoende personele mogelijkheden hebben om dit kind op de juiste manier langdurig te begeleiden - er wordt een verslag gemaakt van het gesprek met de ouders met de belangrijkste gesprekspunten en de reactie van de ouders (vermeld de datum en wie erbij aanwezig waren en op wiens verzoek dit gesprek heeft plaatsgevonden en onderteken allen.
36
7. Ouders Ouderpopulatie De ouderpopulatie van de Tuimelaar bestaat voor een grot deel uit tweeverdieners, hoog opgeleid, waarvan bij meer dan 50% van de kinderen 1 van de ouders werkzaam is op de TU, 30 % is werkzaam op de Fontys of andere op de TU campus aanwezige bedrijven en de kleinste groep op bedrijven in de nabije omgeving van de TU campus.. Hieronder zijn veel nationaliteiten vertegenwoordigd waarbij de voertaal met de ouders met ons als partner in de opvoeding Nederlands en Engels is. Hierdoor is de schriftelijke communicatie naast het Nederlands ook in het Engels. Een gedeelte van de ouders is voor een afgebakende periode in Nederland woonachtig.
Visie: ouderparticipatie en ouderbetrokkenheid De ouder is de primaire opvoeder. Op het kinderdagverblijf is er eveneens sprake van opvoeding. Het kinderdagverblijf is een partner in verzorging en opvoeding. In overleg met de ouders wordt de thuissituatie aangevuld. Er vindt een wisselwerking plaats tussen pedagogisch werkers en ouder(s) over het `hoe` en `wanneer` van de ontwikkeling van hun kind. De manier van opvoeding verschilt echter onder meer door de deelname aan een groep en de aanwezigheid van `professionele opvoeders` (de pedagogisch werkers). Ouders komen in een omgeving waarin zij met andere ouders en met pedagogisch werkers ervaringen uit kunnen wisselen. Ouders worden bij de Tuimelaar geïnformeerd tijdens de oudergesprekken over hun kind, per mail over Tuimelaar brede zaken en via de website en een App over thema activiteiten en andere info over de Tuimelaar. In samenspraak met de Oudercommisie introduceren we dit schooljaar het informeren van de ouders via een App (www.klasbord.nl), waarbij de groepen maximaal 5 maal per week een foto en/of bericht plaatsen m.b.t. de kinderen, activiteiten en tips voor thuis. Rekening houdend met de ouderpopulatie (de functies die onze ouders vervullen brengen met zich mee dat dat zij weinig tijd tot hun beschikking hebben en dat kinderen meerdere dagen tot een hele week opvang afnemen en bijna allen in bezit van mobiel en/of i-pad/p.c.) is dit een praktische, voor de ouders niet tijdrovende, en in het basisonderwijs al positief beproefde methode. Ook aan de vele anderstalige ouders wordt zo met korte berichten en foto’s meer tegemoet gekomen. In de hal en in de groepen blijft men natuurlijk ook info aantreffen over thema’s, activiteiten en de Oudercommissie. Ook gaan we bij de start van elke thema een ouderbrief met tips meegeven, welke de ouders thuis in een plakboek kunnen plakken, waarna zij wekelijks een op het kinderdagverblijf gemaakt knutselwerkje meekrijgen. Dit kunnen zij samen met eventueel thuis gemaakte werkjes daaraan toevoegen. Dit betrekt de ouders thuis meer bij het thema en zorgt na afloop van de opvangperiode voor een creatief naslagwerk van hun kind. De nabijheid van het werk van de meeste ouders creëert ook mogelijkheden voor activiteiten met ouders gedurende korte momenten in de dag. Op het einde van schooljaar 2014-2015 heeft een zomerfeest plaatsgevonden op het einde van de middag. Deze werd boven verwachting goed bezocht en is voor herhaling vatbaar. Mogelijk een dergelijke namiddag ook in december organiseren (niet in laatste week voor kerstvakantie i.v.m. veel nevenactiviteiten op werk en scholen). Ook kan een info uurtje bij de start van de dag, met koffie/thee een optie zijn. Nieuw dit jaar is de samenwerking met basisschool de Boog. Met hen hebben wij o.a. afstemming over thema;s, activiteiten en ouderbetrokkenheid. Zij hebben geregeld uitstapjes met ouders naar het Wasven (natuur). Hierbij kunnen wij ouders uitnodigen. Deze opties zullen we samen met het de teams en de oudercommissie nader uitwerken. Op het einde van dit schooljaar zullen wij dit evalueren met de oudercommissie en eventueel tussentijds indien nodig.
37
soorten ouderactiviteiten: informeren A. Informatie bij kennismaking Na de aanmelding en plaatsing wordt er een kennismakingsgesprek gepland. Er wordt een map samengesteld met informatie voor de ouders (form.19 ‘Informatiemap voor ouders’) aangevuld met informatie bij de Tuimelaar die op de locatie blijft, maar tijdens dit gesprek gecontroleerd en/of aangevuld wordt. De inhoud van deze map is: -
-
Bewaarkaart met contactgegevens en praktische uitleg en verwijzingen naar de website m.b.t. o.a. de klachtenregeling, algemene voorwaarden vanuit de brancheorganisatie kinderopvang, pedagogisch beleid, inspectieverslagen en vindplaats van documenten op de locatie zelf Huisreglement Tarievenlijst met tevens een overzicht van sluitingsdagen en vakantieperiodes Formulier 21 J “evaluatie 2 maanden”, waarbij verzocht wordt dit binnen 3 maanden na de start ingevuld te retourneren Brochure van de Klachtencommissie Kinderopvang, zie voor informatie hoofdstuk 3.5 Klachtenregeling (per 1 januari 2016 wordt dit de geschillencommissie kinderopvang) Ouderinfoblad eerstkomende thema t.b.v. plakboek thuis Ouderinfo en code app www.klasbord.nl Algemene info brochure VVE (is i.o. gemeente Eindhoven 2015-2016)
En de aanvullingen die gecontroleerd, nog ingevuld en / of extra toegelicht worden -
-
Ingevulde inschrijfformulier en stamkaart, controle op juistheid en volledigheid Toestemmingsformulier, deze wordt met groepsleiding samen ingevuld en blijft achter op de groep Formulier bijlage 1 “wennen nieuwe kinderen”, waarmee wenafspraken gemaakt en vastgelegd worden overige formulieren, (formulier 10A “aanvraag ruilen dagdeel”, 10B “aanvraag extra opvang”, formulier 15 “overeenkomst gebruik geneesmiddelen” en evt formulieren m.b.t. bijzonderheden, worden nader toegelicht een contactschrift bij baby s tot 1 jaar, gebruik wordt nader toegelicht invullijst ruilen/ extra opvang, nadere toelichting werkwijze Eventueel nogmaals aanbod contract, indien dit nog niet ondertekend is, laten ondertekenen, anders kan niet worden gestart met de opvang Voor meer informatie over het kennismakingsgesprek kennismakingsgesprek” en hoofdstuk onderdeel wennen
zie
P&P4
“Procedure
B. Informatie tijdens TUimelaarperiode Over de dagelijkse gang van zaken worden ouders geïnformeerd door middel van haal en breng gesprekjes, het contactschrift bij baby s tot 1 jaar, oudergesprekken, ouderavonden, Tuimelbabbel en tussentijdse nieuwsbrief/mail. Sinds schooljaar 2015-2016 ook via www.klasbord.nl. Ouders kunnen een inlogcode hiervoor aanvragen, waarmee zij korte berichtjes en foto’s (max 5 per week) van de groep kunnen bekijken via hun eigen p.c., tablet of mobiel. Jaarlijks worden de inhoud van de groep in deze app geschoond, en wordt er een nieuwe inlogcode per groep aangemaakt (privacy).
38
De contacten met ouders De opvang van kinderen in het kinderdagverblijf kan worden gezien als voortzetting van, maar ook als aanvulling op de opvoeding die het kind thuis gewend is. Door het kind iets vertrouwds van thuis aan te bieden, zal het zich eerder veilig gaan voelen (wat een basis is voor zijn verdere ontwikkeling). Bijv. de knuffel mee naar de TUimelaar, een boekje lezen voor het slapen of de speen mee naar bed. Het kind wordt op de TUimelaar wel anders benaderd dan het thuis gewend is, omdat het bv. bij ons met meerdere kinderen moet spelen en de aandacht moet delen, met meerdere volwassenen in aanraking komt en er waarschijnlijk meer en ander speelgoed aanwezig is. Soms is het noodzakelijk een kind anders te benaderen dan thuis, zodat het dingen bij kan leren en zich verder kan ontwikkelen bv. het leren drinken uit een beker, het leren eten van brood, taalspelletjes doen in het Nederlands als het kind van buitenlandse afkomst is. Dit alles als aanvulling op de opvoeding van thuis. In beide situaties speelt het contact met de ouders een wezenlijke rol. Door informatie te ontvangen van de ouders over bv. hoe een baby het liefst zijn fles drinkt, kun je als pedagogisch werker daarop inspelen, er rekening mee houden en het kind begeleiden, zodat het zich op zijn gemak gaat voelen bij ons. De basis voor het contact wordt al gelegd in de wenperiode. Daarna blijft het belangrijk te weten van de ouders of het kind bv. een druk weekend heeft gehad of slecht gegeten heeft. Informatie die zorgt dat je het gedrag van een kind beter begrijpt, zodat je er als pedagogisch werker rekening mee kunt houden. Het is de taak van de pedagogisch werker om zorg te dragen voor een goed contact met de ouders. Van de ene kant houdt dit in dat zij nadrukkelijk vraagt om informatie. Van de andere kant is het belangrijk dat zij informatie verstrekt over hoe het kind zijn dag hier heeft doorgebracht, over dingen die opgevallen zijn, over het reilen en zeilen in de groep. Zij overlegt met de ouder over bv. een andere aanpak van het kind. Dat kan er nl. voor zorgen dat het contact open en ontspannen kan verlopen en de ouder zich op zijn gemak voelt, vertrouwen krijgt in de pedagogisch werkers en het gevoel krijgt dat het kind bij ons in goede handen is. Omdat pedagogisch werkers met de ouders dagelijks over de kinderen praten bij het brengen en ophalen van de kinderen, wordt er vanzelf invloed van ouders op het interne pedagogische beleid uitgeoefend. Ouders hebben ook contact met andere ouders en zien andere kinderen. Hun gesprekken gaan vaak over de kinderen en de opvoeding. Deze dagelijkse wisselwerking is voor ouders en pedagogisch werkers van belang. Op ouderavonden worden pedagogische onderwerpen besproken die tot nieuw of gewijzigd pedagogisch beleid kunnen voeren. Formeel is de invloed van ouders op het pedagogisch beleid geregeld middels de oudercommissie. Wensen en ideeën van ouders zijn welkom. Iedere wens of idee zal serieus bezien worden. Het contact met de ouders en overdracht van informatie, vindt op verschillende manieren plaats: - gesprekjes bij halen en brengen - het contactschrift tot 1 jaar - oudergesprekken - ouderavonden / of ochtend - Schriftelijk (Tuimelbabbel, nieuwsbrieven / mailings,) - Nieuwe media (App www.klasbord.nl ) - Memobord oudercommissie en overige memoborden Gesprekjes bij brengen en halen Tijdens de gesprekjes bij het brengen en halen van het kind komen de dagelijkse dingen aan bod. Het is voor groepsleiding prettig te weten als een kind slecht geslapen heeft, dat het bij opa en oma gelogeerd heeft, dat het ziek is geweest, dat het voorlopig geen melk mag gebruiken of door wie het opgehaald wordt, enz. Voor de ouder is het prettig te weten of het kind geslapen heeft, of het goed gegeten heeft, dat het op zijn hoofd gevallen is, dat het zo lekker gespeeld heeft of dat het de eerste stapjes heeft gezet. Ook al vraagt de ouder om
39
welke reden dan ook niet nadrukkelijk om informatie daarover, de taak van de groepsleiding is deze dingen toch te melden. Bij het brengen van het kind wordt de ouder uitgenodigd nog even samen iets met het kind te doen. Soms wordt er koffie geschonken, zodat de ouders de kans krijgen iets van de gebeurtenissen in de groep mee te maken en wat makkelijker dingen te kunnen vertellen of vragen. Soms lopen die "gesprekjes van alledag" uit op meer specifieke opvoedingsvragen. "Wat doen jullie eraan als een kind bijt?". "Hoe maak ik mijn kind zindelijk?" "Hoe komt het dat mijn kind zo erg droomt?" "Hoe laat je een kind wennen aan brood?" en " Mijn kind wil niet eten, wat nu?" Door op dat moment te vertellen hoe we die dingen bij ons aanpakken of door het geven van tips, kun je de ouder wellicht op weg helpen. Het contactschrift voor kinderen tot 1 jaar Door middel van een schrift kunnen pedagogisch medewerkers meer zicht krijgen op hoe het thuis gaat met het kind. Ouders krijgen meer informatie over wat het kind op het kinderdagverblijf doet. Het contactschrift is bedoeld als een aanvulling op de haal- en brengcontacten, de oudergesprekken en info via de app (www.klasbord.nl) . Terugschrijven aan ouders maakt dat de ouders zich serieus genomen voelen. Vooral in een babygroep waar verzorging een belangrijke rol speelt en het kind zich in snel tempo ontwikkelt, is een contactschrift een goed middel om met ouders te communiceren over de opvoeding. Het is belangrijk dat ouders overdrachtsinformatie krijgen over hoeveel heeft het kind gegeten en geslapen. Maar ouders willen ook lezen wat het kind heeft gedaan. Met wie speelt het kind? Heeft het iets nieuws ontdekt? Het contactschrift is een dagboek van het 1e jaar van het kind dat door ouders en pedagogisch werker wordt bijgehouden. Elke baby heeft zijn eigen contactschrift, waarin door ouders en groepsleiding geschreven wordt o.a. over gebeurtenissen, veranderingen in eet- en slaapgewoontes en wat het kind gegeten en gedronken heeft. In de eerste levensmaanden van het kind is deze informatie bij overdracht van de ene verzorger naar de andere "van uur tot uur" van belang. Hoe lang geslapen, hoeveel cc gedronken wel/niet gepoept. Daarom worden schriften van kinderen tot 1 jaar dagelijks geschreven door de pedagogisch werkers. In de loop van het jaar wordt er minder over praktische zaken geschreven, maar komt het gedrag van het kind meer aan bod. Bij kinderen vanaf 1 jaar plannen de medewerkers en ouders vice versa een extra gesprek inden er zorg is, naast de reguliere informatie die men al krijgt. De medewerkers noteren nog steeds informatie over de eet- slaap en toilet- momenten, maar dan op een groepslijst. U kunt dit inzien. Het doelgericht noteren van informatie in verband met een bepaalde zorg over de ontwikkeling van het kind blijven de medewerkers doen, maar dan steeds duidelijker met behulp van kindvolgsysteem Kijk en de verdiepingsmodules die daarin verwerkt zijn. Vanwege de tijdsinzet benodigd voor het invullen van Kijk en de in gebruik name van de app www.klasbord.nl, waardoor de ouderbetrokkenheid vergroot kan worden, is er samen met de oudercommissie voor gekozen het contactschrift vanaf 1 jaar te laten vervallen. Oudergesprekken Er zijn bij de TUimelaar een aantal vaste gespreksmomenten met ouders. Op alle groepen vindt er een eerste evaluatiegesprek met name over het welbevinden plaats binnen 3 maanden na de start. Dit gebeurd ook binnen 3 maanden na de overgang naar de peutergroep. Hierbij vullen de ouders vooraf het formulier 21J ‘Evaluatie 2 mnd’ in. Daarna vindt er ook nog een evaluatiegesprek plaats als het kind afscheid neemt van de opvang, met 48 maanden of eerder. Hierbij vullen de ouders vooraf het formulier 22 Eindlijst in. Ouders mogen evaluatieformulieren ook bij de manager inleveren als zij dit prettiger vinden, de voorkeur gaat echter uit naar het rechtsreeks bespreken van eventuele verbeterpunten. Oudergesprekken met de nadruk op de ontwikkeling van het kind vinden plaats als het kind ca. 15 maanden, 27 maanden, 33 maanden en 45 maanden oud is. Het oudergesprek voor de overgang van baby- naar peutergroep als het kind 27 maanden oud is, is tevens een overgangsgesprek, waarvan een kennismaking met de nieuwe groepsleiding onderdeel uitmaakt. Leidraad voor het oudergesprek is de observatie vanuit kindvolgsysteem Kijk.
40
Tijdens het oudergesprek wordt ook altijd de stamkaart gecontroleerd en indien nodig aangepast. Na afloop van het gesprek maakt de pedagogisch medewerker een verslag conform de methode Kijk en/of aan de hand van form.21K ‘Verslag WA’ en bespreekt dit in het duogroepsoverleg. Mogelijke verbeteringen worden dan besproken en deze worden indien nodig doorgeleid aan de manager. Indien vervolgobservatie nodig blijkt wordt gebruik gemaakt van de verdiepingsmodule in Kijk. Door de groepsleiding worden er afspraken gemaakt met (indien mogelijk) beide ouders. Het doel van de oudergesprekken is het bespreken van het welbevinden en de ontwikkeling van het kind op de TUimelaar en met de ouders te komen tot eventuele verbeteringen . Ook wordt er in de oudergesprekken specifiek gevraagd naar opmerkingen of klachten van ouders. Vaak komt het er door de drukte in de groepen en door de aanwezigheid van andere ouders niet van om dieper en persoonlijker in te gaan op specifieke vragen of problemen die ouders hebben. Ook kan er een apart gesprek georganiseerd worden als er zorgen zijn ontstaan omtrent het welbevinden of de ontwikkeling van een kind. Dit laatste gebeurt echter wel in nauw overleg met de andere pedagogisch werkers van de groep en de manager. Soms is het zo dat ouders geen problemen zien of geen verdere hulp op prijs stellen. Wat de pedagogisch werker dan kan doen is hulp voor zichzelf vragen, hulp bij het opvoeden van dat kind, bijvoorbeeld via de Interne begeleider Kinderopvang in Eindhoven. De ouders hebben echter wel het recht om daarvan op de hoogte te zijn. Behalve in het geval het noodzakelijk geacht wordt een vertrouwensarts in te schakelen. In dat geval treedt protocol 2.1.7 ‘vermoedens van kindermishandeling/ seksueel misbruik’ in werking. Ouderavonden De oudercommissie van de TUimelaar organiseert minimaal één ouderavond (of ander moment) per jaar, waarop met zoveel mogelijk ouders en pedagogisch werkers samen een bepaald thema of aandachtspunt besproken wordt. N.a.v. vragen vanuit ouders of pedagogisch werkers wordt vaak een bepaald thema uitgewerkt. De ouderavonden op zich bevatten een schat aan informatie. Ouders hebben dan meestal de tijd om met elkaar te praten over hoe hun kind thuis is en hoe zij dingen oplossen. Wat heel belangrijk is: ze komen erachter dat hun kind niet de enige is die zo doet. Daarnaast kunnen we van onze kant ook wat uitgebreider ingaan op hoe wij met de kinderen omgaan, waarom we dat op die manier doen en tegen welke zaken we dan aanlopen. Een ouderavond kan ok plaatsvinden op een ochtend (-deel) of in de namiddag en een sociaal karakter hebben. Juist hierbij wisselen ouders onderling behulpzame en leerzame informatie uit als collega’s in opvoeden.. Schriftelijk Informatie aan de ouders wordt niet alleen mondeling maar ook schriftelijk doorgegeven. Dit gebeurt via de volgende media: Informatiemap voor ouders Elke ouder die zijn kind plaatst krijgt een informatiemap voor ouders tijdens het kennismakingsgesprek (zie 7.a). Hiermee wordt alvast een globaal beeld van het kinderdagverblijf gegeven, ter voorbereiding van de plaatsing van hun kind. De Tuimelnieuwsbrieven en/of mailings Deze wordt gemiddeld eens per maand gemaild. Hierin wordt actuele informatie m.b.t. de locatie verschaft. De TUimelbabbel Deze verschijnt eens per jaar. Hierin worden zaken vanuit het bestuur, oudercommissie, groepsleiding, bestuur, e.a. beschreven.
41
Nieuwe media www.klasbord.nl app Hierop versturen de groepen maximaal 5 berichten per week (foto’s en/of tips). Hierin wordt actuele informatie en foto’s op de app geplaatst m.b.t. de groepen, zoals informatie over het thema en activiteiten, verjaardagen, afscheid, nieuwe kinderen, medewerkers. Memo bord Oudercommissie De Oudercommissie heeft een eigen memobord in de hal bij de entree. De Oudercommissie. vertegenwoordigt de ouders en adviseert De Tuimelaar in overleg met de manager over allerlei zaken zoals het pedagogisch beleid. De notulen van de laatste vergadering hangt steeds op het memobord van de oudercommissie. Overige memoborden over thema’s en ruilingen Hierop vindt men informatie over de thema’s en andere zaken zoals mogelijke plaatsen voor extra opvang of ruilingen
42
8. Samenwerking met andere organisaties De Tuimelaar werkt samen met basisscholen waar 4-jarige kinderen heengaan (en speciaal met De Boog- aparte samenwerkingsovereenkomst, en DOE – onder 1 dak), met de Gemeente, de TU, de Fontys, de GGD, de Zuidzorg, de IB-er van de Gemeente, Summa, Korein KSS, BCO onderwijsadvies, PSKE (Platform Eindhovense Kinderopvang), diverse leveranciers, Spring Kinderopvang. Dit alles om voor een kwalitatieve opvang te kunnen zorgen.
9 Veiligheid en gezondheid Veiligheid Veiligheidsmanagement Doel De organisatie schept voorwaarden om een zo veilig mogelijke opvang en omgeving te bewerkstelligen en stimuleert dat medewerkers en kinderen zich daarbinnen veilig gedragen. Werkwijze 1. Inventarisatie De manager zorgt er voor dat het gebouw jaarlijks op fysieke veiligheid en brandveiligheid gescreend wordt. Het waarnemen en registreren van ongevallen en risico’s en het aanpassen en uitvoeren van het actieplan worden beschouwd als regelmatig terugkerende stappen. 2. Signalering Tussentijds optredende en gesignaleerde gebreken aan gebouw en inventaris worden door pedagogisch werkers beschreven deze middels het daarvoor bestemde formulier. (form. 39A Signaleringsformulier) dit wordt ingeleverd bij de manager. 3. Registratie Pedagogisch medewerkers registreren ongevallen op de daarvoor bestemde formulieren (form. 39 Incidentenrapportage). Pedagogisch werkers beschrijven gevaarlijke situaties tevens middels dit formulier. 4. Huisregels De manager maakt afspraken met het team en de oudercommissie over veiligheid, legt ze vast in de huisregels in de RI&E, de informatiemap voor ouders m.b.t. regels voor ouders (form. 19) en de informatiemap voor personeel en (form. 40) evalueert ze jaarlijks. 5. Actieplan De manager maakt op basis van de risico’s die in kaart gebracht zijn middels de methode Veiligheidsmanagement; methode voor kinderdagverblijven een Plan van Aanpak (PvA). In het PvA wordt vermeld in welke volgorde de maatregelen zullen plaats vinden en wie ze zullen uitvoeren. 6. Ontruimingsplan en EHBO Het ontruimingsplan staat beschreven in het BedrijfsNoodPlan (BNP). Op iedere groep hangt beknopte informatie over de ontruimingsprocedure. De manager draagt zorg voor een ontruimingsoefening minimaal eens per jaar met medewerkers en kinderen. 7. Veiligheidsverslag
43
De manager maakt een verslag op basis van de informatie uit de inventarisatie en de gekozen oplossingen en maatregelen naar aanleiding van het ongevallen dossier. De manager stuurt een exemplaar naar de oudercommissie, PVT en personeel en op verzoek naar de GGD inspectie en evalueert het verslag jaarlijks.
Brandpreventie De Tuimelaar zorgt dat alle medewerkers jaarlijks bijgeschoold worden m.b.t. BHV en EHBO in samenspraak met de TU.. Hierbij worden jaarlijks 2 onaangekondigde oefeningen gehouden. Hierbij wordt een evaluatie ingevuld, waarmee men leerpunten mee kan nemen voor een volgende keer. Oefeningen worden in samenspraak met DOE gedaan. Op hen kan kan ook een beroep gedaan worden mocht er een werkelijke calamiteit zijn. Ook de security van de TU is direct ter plaatse mocht het nodig zijn. Het pand wordt door de brandweer van de TU en de Brandweer Eindhoven gecheckt op brandveiligheid.
Gezondheid Gezondheidsmanagement Doel De organisatie schept voorwaarden om op een gestructureerde manier de gezondheid in de kinderopvang te waarborgen, door gezondheidsrisico’s terug te brengen naar een aanvaardbaar niveau en een gedragsverandering te bewerkstelligen door bewustwording van de risico’s. Werkwijze De manager zorgt ervoor dat jaarlijks en inventarisatie gemaakt wordt van gezondheidsrisico’s die kunnen ontstaan door ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen. Het waarnemen en registreren van gezondheidsrisico’s en het aanpassen en uitvoeren van het actieplan worden beschouwd als regelmatig terugkerende stappen. Registratie Pedagogisch werkers inventariseren de inschatting van een kans dat een kind aan een bepaald risico wordt blootgesteld door het invullen van inventarisatielijsten uit Gezondheidsmanagement; een methode voor kinderdagverblijven. Deze zijn gebaseerd op de vragen: welke gezondheidsrisico’s lopen de kinderen, met welk mogelijk gevolg en is er actie gewenst? Actieplan De manager maakt op basis van de inventarisatielijsten een Plan van Aanpak (PvA). In het PvA wordt aangegeven wat er gedaan wordt om de kans op risicovolle situaties te verkleinen, wie verantwoordelijk is voor de actie en binnen welke termijn de maatregel uitgevoerd moet zijn. Gezondheidsverslag De manager maakt een verslag over wat er gedaan is, welke risico’s geïnventariseerd zijn en welke acties daar uit voortgekomen zijn. De leidinggevende evalueert de acties uit het PvA en checkt of de genomen maatregelen het gewenste resultaat opgeleverd hebben. De manager stuurt een exemplaar naar de oudercommissie, PVT en personeel en op verzoek naar de toezichthouder van de GGD. De manager evalueert het verslag jaarlijks
Persoonlijke hygiëne
44
Een slechte lichamelijke verzorging vermindert het persoonlijk welzijn van een kind en belemmert het maken van contact. Het is belangrijk om niet te snel te oordelen; ieder moet stilstaan bij de maatstaf die hij zelf legt voor het schoon/ niet schoon zijn. Die kan totaal niet overeenkomen met die van de ouders. Wordt een kind echt slecht verzorgd, dan is dit een punt van overleg in de groepsbespreking. Afgesproken wordt of en zo ja, wat ermee gedaan kan worden. Er zal in ieder geval een gesprek met de ouders moeten volgen. Zonodig en zo mogelijk (per situatie bekeken) wordt het kind bij ons even gewassen, schone kleren aangegeven. De grootste verantwoordelijkheid daarvoor blijft echter bij de ouders liggen, vandaar dat het ook bij kleinere zaken blijft, zoals boven vermeld. Medewerkers dragen zelf ook zorg voor goede persoonlijke hygiëne (zie ook P&P6 Werkinstructie hygiënecode).
Eten en drinken Het voedingsaanbod bij de TUimelaar is samengesteld op basis van het advies van GGD en het Voedingscentrum. Voeding voor kinderen van 0 tot 1 jaar Premium melk tot 6 maanden Opvolg melk tot 12 maanden en water naar behoefte Fruithap 1 x per dag beginnend met één soort fruit (afhankelijk van het seizoen: appel,
peer, banaan of meloen) Tarwe brood (dieet-)Margarine met weinig verzadigd vet (<17 gr.) Eventueel beleg: magere smeerkaas *, appelstroop, jam Tussendoortjes wanneer ouders dit aangeven : rijstwafels, soepstengels, biscuit, lange vingers, beschuit
Tot 6 maanden wordt er geen voeding met gluten, zoals brood, koekjes of pap op basis van tarwe gegeven. Tot 1 jaar wordt er geen honing gebruikt, omdat deze besmet kan zijn met bacteriën. *Voor smeerkaas geldt niet meer dan 2 keer per week een boterham met magere smeerkaas i.v.m. het hoge zoutgehalte. Smeer(lever-)worst gebruiken we niet i.v.m. het hoge vitamine A gehalte. Voeding voor kinderen van 1 tot 4 jaar
Melk halfvol, min. 1 bekertje per dag, water naar behoefte Yoghurt mager, min. 1 bekertje per dag Kinder- of vruchtenthee, wanneer ouders dit aangeven Stukjes fruit 2 x per dag: appel, peer, banaan, kiwi en afhankelijk van het seizoen: meloen, mandarijn, pitloze druiven, aardbeien Volkoren brood (dieet-)Margarine met weinig verzadigd vet (< 17 gr.) Beleg “gezond” +/-1 boterham: jonge kaas, boterhamworst, kipfilet, magere smeerkaas*. Niet meer dan 1 à 2 plakjes kaas of worst. Beleg “overig”: jam, appelstroop, vruchtenhagel, groentespread.
*voor smeerkaas geldt niet meer dan 2 boterhammen per week met smeerkaas. Dit i.v.m. het hoge zoutgehalte in smeerkaas. Smeer(lever-)worst gebruiken we niet i.v.m. het hoge vitamine A gehalte.
45
We laten kinderen zo snel mogelijk uit een beker drinken, vanaf 9 maanden kunnen kinderen dit al spelenderwijs leren. Een zuigfles of tuitbeker belemmert de kauw- en spraakontwikkeling en werkt tandbederf in de hand. We laten kinderen brood altijd van een bordje eten. Bij fruit eten worden ook bordjes gebruikt of kinderen mogen één stukje fruit per keer in de hand nemen. Bij brood verwijderen we de korstjes niet, tenzij de kinderen net wennen aan het brood eten. Ook de kinderen die niet van korstjes houden, willen we vanaf 1,5 jaar stimuleren alles op te eten. Kinderen eten op de TUimelaar eerst (minimaal) twee stukjes brood (één snee) met hartig beleg en daarna brood met zoet (uitzonderingen daargelaten). Kinderen mogen vanaf 3 jaar de boterhammen zelf smeren (uitzonderingen daargelaten). Bij de peutergroepen en de verticale groepen mogen kinderen zowel de hartige als de zoete boterham zelf smeren. Kinderen mogen zelf bepalen hoeveel ze willen eten. (in overleg met ouders) Tijdens het eten drinken de kinderen melk. Kinderen kunnen zelf bepalen wanneer ze deze drinken en het hoeft niet voor de boterham op te zijn. (naar eigen inzicht) Voor het eten (lunch of fruit eten) wassen alle kinderen de handen, of worden gepoetst met behulp van een washandje. Na het eten wordt bij kinderen het gezicht en de handen gepoetst door middel van een washandje. Wanneer kinderen zelf kunnen poetsen krijgen ze een eigen washandje. Er wordt één washandje per kind gebruikt. Vanuit hygiënisch oogpunt eten kinderen niet met de pyjama aan. Het eten wordt op de TUimelaar gezien als gezamenlijke, gezellige activiteit. We dringen geen eten op aan kinderen, maar leren kinderen wel bepaalde waarden en normen met betrekking tot netjes eten. Wanneer een kind iets niet meer lust is het klaar met eten, maar blijft aan tafel tot de anderen ook klaar zijn. We bieden kinderen één keer per dag yoghurt aan. Bij de peutergroepen is dit ’s morgens, bij de overige groepen ’s middags. Wanneer kinderen geen yoghurt lusten mogen ze dixsap drinken. Wanneer ouders willen trakteren wanneer hun kind jarig is, adviseren we hen om een gezonde traktatie mee te brengen. Voedselhygiëne KDV De TUimelaar werkt volgens de Hygiënecode voor de voedingsverzorging in woonunit, kinderdagverblijven, dienstencentra en bij uitbrengmaaltijden. Voor het beheersen van de voedselhygiëne zijn de volgende zaken van belang: 1.
Vastleggen van de verantwoordelijkheden * Het gehele uitvoerend personeel is verantwoordelijk voor het beheersen van de voedselveiligheid. Zij werken volgens het beheersplan voor kinderdagverblijven (zie figuur 2.1.6A Beheersplan, de toelichting daarop (zie verder in dit hoofdstuk) en de instructies zoals beschreven in de hygiënecode (p&p6A-T ‘Werkinstructie hygiënecode’). * De leverancier is verantwoordelijk voor de door hun geleverde producten tot aan het moment van afleveren. Zij werken volgens de branche-hygiënecode of volgens een eigen HACCP-plan (Hazard Analysis Critical Control Point). * De ouders zijn verantwoordelijk voor de voeding die ze meebrengen (zie hiervoor p&p6M ‘Meebrengen van babyvoeding’). * De manager van de TUimelaar is verantwoordelijk voor het hygiënebeleid. Deze heeft tot taak ervoor te zorgen dat de hygiëneafspraken worden ingevoerd en begeleid. Bij de Tuimelaar heeft de manager dit gedelegeerd naar een aandachtsfunctionaris
46
hygiene en veiligheid, de manager blijft eindverantwoordelijk. De hulpmiddelen voor allen zijn de werkinstructies (p&p6A-T ‘Werkinstructie hygiënecode’ en het schoonmaakschema van de TUimelaar. 2.
Meten en registreren Om er zeker van te zijn dat alle processen aan de gestelde eisen voldoen, moet er regelmatig worden gecontroleerd en geregistreerd. Dit is van belang om aan de ouders en de Keuringsdienst van Waren te kunnen aantonen dat het voedsel dat de kinderen gebruiken ook veilig is. Het registratieformulier (form.26 ‘Maandregistratielijst’) wordt éénmaal per maand op een vaste dag ingevuld. Als er bij de controle afwijkingen van de norm worden geconstateerd, moet dit worden geregistreerd. Er moet dan worden bekeken op welke manier er verbeteringen in het proces kunnen worden aangebracht. De te nemen maatregelen staan beschreven in Figuur 2.1.6A Beheersplan verderop in dit document. De registratieformulieren worden door de aandachtsfunctionaris hygiene en veiligheid bewaard. Deze kan vervolgens zien waar verbeteringen nodig zijn en dit met de pedagogisch werkers bespreken. Zij overlegt dit met de manager. Een audit kan uitgevoerd worden door de verantwoordelijk functionaris of door de GGD met een minimum van één keer per jaar, aanbevolen worden twee keer per jaar.
3.
Inrichting van de keuken Er worden wettelijke eisen gesteld aan de bouw en inrichting van ruimten waarin voedsel wordt bereid. De TUimelaar voldoet aan de eisen gesteld in de Hygiënecode.
Zindelijk worden Wij stimuleren de zindelijkheid van kinderen en stemmen daarbij af met de ouders.
Zieke kinderen Ziekte en ongevallen Vaccinaties Ondanks dat in Nederland meer dan 95% van de kinderen deelneemt aan het Rijksvaccinatieprogramma komen er soms gevallen of epidemieën voor van bijvoorbeeld kinkhoest en mazelen. Als een dergelijk ziektegeval zich voordoet op de Tuimelaar is het belangrijk om te weten of de andere kinderen in de groep beschermd zijn tegen die ziekte. Soms is het dan nodig niet beschermde kinderen alsnog met spoed te vaccineren. Daarnaast kan het gebeuren dat een kind op de Tuimelaar een forse verwonding krijgt waarbij er een risico is op tetanus. Niet gevaccineerde kinderen krijgen dan in principe op de Spoedeisende Hulp Afdeling (SEH) een behandeling met antistoffen tegen tetanus. Om deze redenen is het voor de Tuimelaar belangrijk te weten of kinderen zijn ingeënt. Bij het kennismakingsgesprek met de ouders wordt gecontroleerd of de ouders dit op het inschrijfformulier hebben ingevuld. Ouders wordt gevraagd aanvullingen / wijzigingen hierin door te geven aan de groepsleiding. Daarna worden deze gegevens nogmaals gecontroleerd tijdens het oudergesprek (overgangsgesprek) bij de overgang van de baby- naar de peutergroep. In Nederland is deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma niet wettelijk verplicht. Er zijn ouders die bijvoorbeeld vanwege hun levensbeschouwing besluiten om hun kinderen niet te laten vaccineren. Dit is vooral een risico voor het ongevaccineerde kind zelf: dit is niet beschermd als het met de veroorzakers van de betreffende ziekten in aanraking komt. De kans dat een niet gevaccineerd kind andere kinderen met een ziekte uit het
47
Rijksvaccinatieprogramma besmet, is uiterst klein. De meeste ziekten uit het Rijksvaccinatieprogramma komen in Nederland nog zelden voor, bovendien zullen de meeste andere kinderen uit de groep wel gevaccineerd zijn en dus geen risico lopen. Het is vanuit medisch oogpunt niet nodig om ongevaccineerde kinderen toelating tot de Tuimelaar te weigeren. (Ook kinderen die wel aan het Rijksvaccinatieprogramma deelnemen, hebben pas op de leeftijd van 4 maanden hun basisserie DKTP-Hib + Pneu voltooid, terwijl ze de eerste BMR pas met 14 maanden krijgen.) Het is belangrijk dat van elk kind bekend is of het wel of niet gevaccineerd is en alle vaccinaties conform planning gehad heeft. Een ziek kind De Tuimelaar is niet berekend op de opvang van zieke kinderen. Ziekte is echter een rekbaar begrip waardoor soms discussies ontstaan of een kind met ziekteverschijnselen wel naar de Tuimelaar mag of thuis moet blijven. Bij de beslissing hierover zijn twee aspecten bepalend: namelijk het welbevinden van het zieke kind zelf en de gezondheid van de andere kinderen van de groep. Welbevinden van het zieke kind Een kind dat hoge koorts heeft, regelmatig overgeeft of pijn lijdt, zal zich niet prettig voelen in een groep. Het heeft behoefte aan rust, verzorging en extra aandacht en kan het beste in een huiselijke omgeving worden opgevangen. Daarentegen kan een kind met lichte ziekteverschijnselen zoals een snotneus of huiduitslag meestal wel meedoen in de groep. Het ongemak dat het van deze verschijnselen heeft hoeft op de Tuimelaar niet erger te zijn dan thuis. In twijfelgevallen is het zinvol om het kind gericht te observeren: Speelt en gedraagt het kind zich zoals je van hem of haar gewend bent? Praat het kind zoals je gewend bent? Reageert het op wat je zegt of doet? Voelt het warm aan? Huilt het vaker of langer dan anders? Heeft het regelmatig een natte luier? Gaat het naar de wc en wat is het resultaat? Wil het steeds liggen of slaapt het meer dan anders? Klaagt het kind over pijn? Niet elke gedragsverandering wordt door ziekte veroorzaakt en het is ook niet de bedoeling dat je als beroepskracht een diagnose gaat stellen. Het gaat erom dat je kunt beslissen of het kind op de groep kan blijven, of je de ouders moet waarschuwen, of dat je misschien zelfs direct een arts moet inschakelen. Gezondheid van de andere kinderen Bij enkele besmettelijke ziekten die ernstig kunnen verlopen mag het zieke kind niet naar de Tuimelaar komen, omdat dan het risico voor de andere kinderen en beroepskrachten om ook besmet te worden te groot is. Dit tijdelijk niet toelaten van zieke kinderen vanwege het besmettingsrisico voor anderen wordt 'wering' genoemd. Wering is alleen zinvol als besmetting van de andere kinderen nog niet heeft plaatsgevonden en niet op een andere manier te voorkomen is. Het weren van deze kinderen gebeurt altijd in overleg met de GGD door de manager. Wanneer moeten de ouders worden gewaarschuwd? Als een kind zich duidelijk niet lekker voelt en/of men twijfelt of het wel op de groep kan blijven, overleg met de leidinggevende en neem dan altijd contact op met de ouders. Het is belangrijk dat ouders geïnformeerd worden over eventuele ziekte van hun kind, ook als je van mening bent dat het kind nog niet dermate ziek is dat het opgehaald moet worden. Soms krijgt men van de ouder informatie die het gedrag van het kind kan verklaren, bijvoorbeeld
48
dat het kind de vorige avond laat is gaan slapen. Als men van mening is dat het kind opgehaald moet worden, bespreek met de ouder waarom men dit vindt en maak afspraken over het tijdstip waarop het kind gehaald wordt en wat men tot die tijd doet. Het kan met name voor werkende ouders lastig zijn om hun kind onverwacht te moeten ophalen. Daarom is het belangrijk dat zij vooraf goed op de hoogte zijn gesteld van de regels die de TUimelaar heeft over de toelating van zieke kinderen. Ook in geval van ongevallen of bijtincidenten wordt er contact opgenomen met de ouders. Bij twijfel dient dit overlegd te worden met de leidinggevende. Wanneer wordt er een arts ingeschakeld? Bij ziekte van een kind is de ouder degene die de huisarts inschakelt. Alleen als er acuut gevaar dreigt, schakelt men vanuit de Tuimelaar direct een arts in door 2222 te bellen en te vragen om een ambulance. Voorbeelden van dergelijke gevallen zijn: een kind dat het plotseling benauwd krijgt; een kind dat bewusteloos raakt of niet meer op aanspreken reageert; een kind met plotselinge hoge koorts; een kind dat plotseling ernstig ziek lijkt; ongevallen. Afspraken met ouders over het beleid bij ziekte Om te voorkomen dat een (acute) ziekte van het kind leidt tot conflicten tussen ouders en de Tuimelaar is het belangrijk dat duidelijke afspraken zijn gemaakt over het beleid bij ziekte. Dit onderwerp wordt besproken met ouders bij de plaatsing van het kind. Tevens kan met ouders besproken worden in welke gevallen de Tuimelaar contact opneemt met de GGD. Voor het doorgeven van persoonsgegevens van het kind aan de GGD is toestemming van de ouders vereist. Afspraken over het beleid bij ziekte van het kind 1. De procedure ten aanzien van het afmelden van een ziek kind door de ouders. Ouders worden verzocht om voor 9.00 uur eventuele ziekte van hun kind te melden en het kind af te melden voor betreffende dag(en) bij de pedagogisch medewerker. 2. De redenen voor de TUimelaar om een ziek kind te laten ophalen. Een kind is te ziek om aan het dagprogramma deel te nemen. De verzorging van een ziek kind is te intensief binnen de groepsopvang. De gezondheid van anderen kinderen komt in gevaar (altijd eerst overleg GGD door leidinggevende). Een kind heeft (ernstige) pijn. Iedere andere situatie waarbij het welzijn/gezondheid van het individuele kind of de groep kinderen in gevaar is. Beleid bij besmettelijke ziekten 1. Ouders melden besmettelijke ziekten van hun kind bij de pedagogisch medewerker. 2. Pedagogisch medewerkers doen navraag of het een bevestigd geval (door een arts vastgesteld) betreft en adviseren eventueel ouders om naar de huisarts te gaan. Indien er een besmettelijke ziekte wordt vermoed op de Tuimelaar, worden ouders altijd geadviseerd om naar de huisarts te gaan zonder zelf uitspraak te doen over mogelijke ziekte. 2. Indien er sprake is van een bevestigd geval melden pedagogisch medewerkers door aan de leidinggevende. Indien ouders medewerking weigeren en er redenen zijn om aan te nemen dat er medische behandeling van het kind nodig is zal tevens de directie ingeschakeld worden. De directie kan besluiten, zolang niet duidelijk is welk risico er is voor het kind of voor andere kinderen/ volwassenen, het kind te weren.
49
3. De leidinggevende raadpleegt het document “Gezondheidsrisico’s in een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal” i.v.m. extra hygiënische maatregelen en informatie aan ouders en overlegt zo nodig met de GGD, afdeling infectieziektebestrijding. De GGD vraagt, met toestemming van de ouders, eventueel informatie op bij de huisarts. De leidinggevende informeert eventueel overige ouders. De GGD adviseert maatregelen afhankelijk van de ziekte: Ziek kind niet toelaten vanwege risico voor overige kinderen, dit wordt 'weren' genoemd. Ziek kind laten behandelen om verspreiding van de ziekte tegen te gaan. Ouders van andere kinderen informeren over de ziekte, zodat zij alert kunnen zijn op verschijnselen. Overige kinderen uit voorzorg medicijnen voor te schrijven of te laten vaccineren. Vaak zijn er geen bijzondere maatregelen noodzakelijk. Personen met een verhoogd risico Kinderen met chronische ziekten of een stoornis in de afweer Omdat in kinderdagverblijven regelmatig besmettelijke ziekten voorkomen, is het goed te weten of in de groep kinderen zijn die extra risico lopen om ernstig ziek te worden als zij een infectie oplopen. Dit kan het geval zijn bij bepaalde ernstige chronische ziektes of bij een stoornis in de afweer. Per kind worden dergelijke medische bijzonderheden vastgelegd op het inschrijfformulier. Ouders kunnen dan gewaarschuwd worden als er infectieziekten geconstateerd zijn die voor hun kind een bijzonder risico geven. Zij kunnen dan in overleg met de behandelend kinderarts eventueel voorzorgsmaatregelen nemen of hun kind tijdelijk thuis houden. Risico’s voor volwassenen Er zijn enkele infectieziekten die bij volwassenen een verhoogd risico geven. Bij zwangere vrouwen kan met name rodehond, waterpokken en de vijfde ziekte de kans op een miskraam of aangeboren afwijkingen bij het kind vergroten. Voor mannen kan de bof een gezondheidsrisico zijn. Ook mensen met een verminderde afweer kunnen een verhoogd risico hebben bij bepaalde ziekten. Voor deze ziektes geldt dat als je de infectie hebt doorgemaakt je er de rest van je leven tegen beschermd bent. Er is dan dus ook geen risico meer voor de zwangerschap. Als je ingeënt bent tegen rodehond is er een kans dat je niet (voldoende) antistoffen hebt. Als een verdenking van een van de genoemde ziektes zich voordoet op de Tuimelaar kan men met de GGD overleggen over het verdere beleid. De GGD zal nagaan of het daadwerkelijk om de betreffende ziekte gaat en zo nodig verdere maatregelen adviseren. Pedagogisch medewerkers die zwanger willen worden, kunnen eventueel, in overleg met de Arbo-arts of eigen huisarts, bloedonderzoek laten verrichten om vast te stellen of zij tegen bovengenoemde ziektes beschermd zijn. Wanneer schakel je de GGD in? Eén van de taken van de GGD is de bestrijding van infectieziekten. Artsen en verpleegkundigen van de GGD behandelen zelf meestal geen patiënten. Zij verrichten ‘bronen contactonderzoek’; zij onderzoeken bijvoorbeeld waar iemand de ziekte heeft opgelopen, wie nog meer besmet zijn en wat men kan doen om te voorkomen dat meer mensen ziek worden. Zo kan de GGD adviseren bij een geval van hepatitis A de andere kinderen van de groep en de pedagogisch medewerkers tegen deze ziekte te vaccineren. Daarnaast geeft de GGD voorlichting over de ziekte en adviezen over hygiënemaatregelen. Informatie Als men meer wil weten over een bepaalde infectieziekte kan men contact opnemen met de GGD, afdeling Infectieziekten.
50
Overleg en advies Als zich op de Tuimelaar een ziekte voordoet waarbij geadviseerd wordt ouders van de andere kinderen te waarschuwen of het zieke kind van de Tuimelaar te weren dan is het wenselijk om eerst te overleggen met de GGD. De GGD neemt dan met toestemming van de ouders contact op met de behandelend arts en bepaalt vervolgens of de maatregelen echt nodig zijn. Als de andere ouders geïnformeerd moeten worden, zorgt de GGD voor een informatiebrief. De brief wordt verspreid door het kinderdagverblijf. De leidinggevende is normaliter degene die contact opneemt met de GGD. Ook in geval van een bijtincident dient er, na het verrichten van EHBO (zie: “Gezondheidsrisico’s in een kindercentrum of peuterspeelzaal”) , in geval van een open wond waarbij bloed vrij komt, contact opgenomen te worden met de GGD (door leidinggevende) met de vraag of er aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Het advies van de GGD wordt vervolgens opgevolgd. Wettelijk verplichte melding van infectieziekten (Artikel 26 van de Wet publieke gezondheid) In het geval van het optreden van een infectieziekte dienen er maatregelen te worden getroffen om te voorkomen dat de infectieziekte zich verder verspreidt. Hoe eerder hierbij maatregelen worden genomen, des te kleiner is het eventuele gevolg. De Tuimelaar dient binnen een werkdag het optreden van een ongewoon aantal van de hieronder genoemde aandoeningen van vermoedelijk infectieuze aard, zowel wanneer het kinderen, als wanneer het personeel betreft, op basis van artikel 26 van de Wet publieke gezondheid, te melden bij de plaatselijke GGD: Acute maag- en darmaandoeningen; Geelzucht; Huidaandoeningen; Andere ernstige aandoeningen van vermoedelijk infectieuze aard. Denk hierbij bijvoorbeeld aan hersenvliesontsteking of meerdere gevallen van longontsteking in korte tijd. De Tuimelaar verzamelt, indien er een vermoeden is van één van de bovenstaande ziektebeelden, de volgende gegevens van de zieken: Volledige persoonsgegevens; Aard, ernst en verloop van de klachten; Datum eerste ziekteverschijnselen; Vermoeden van meerdere besmettingen; Eventueel bekende bron. Bepaal, in overleg met de arts infectieziektebestrijding van de plaatselijke GGD, welke maatregelen er moeten worden genomen. Acute situaties en noodgevallen Wanneer er gevaar voor de gezondheid ontstaat gaan pedagogisch medewerkers naar de EHBO van het Catharina ziekenhuis (zie ook Wanneer wordt er een arts ingeschakeld?). In het geval er geen vervoer beschikbaar is, kan het Security Center een taxi bestellen. Wanneer het slachtoffer een kind betreft mag deze op de achterbank op schoot worden vervoerd. Bij ernstige situaties waarbij haast geboden is, belt men 2222. Dit is het nummer van het Security Center in het hoofdgebouw op de universiteit. Zij zullen de hulpdiensten begeleiden naar de Tuimelaar, zodat deze niet onnodig lang hoeven te zoeken. De volgende zaken dienen gemeld te worden aan de medewerker van het Security Center: de naam van de melder, de plaats van het ongeval, beschrijving van het ongeval, vraag om een ambulance, leeftijd van het kind of de persoon,
51
aantal slachtoffers, toestand van het kind of de persoon, is er sprake van reanimatie of beademing. Er wordt uiteraard ook zo gauw mogelijk contact opgenomen met de ouders. Om de kans op wiegendood te verminderen heeft de Tuimelaar hier speciaal beleid voor opgesteld. Wiegendoodpreventie en overlijden. Dit is opgenomen in het kwaliteitshandboek met nr 2.1.5. Incidentenrapportage Bij ongevallen en incidenten dient er een incidentenrapportage ingevuld te worden. Hiervoor moeten de pedagogisch medewerkers gebruik maken van het formulier incidentenrapportage (form.39 'Incidentenrapportage'). De Arbowet stelt dit verplicht. Ingevulde formulieren moeten bij de manager worden ingeleverd. Deze formulieren worden door de manager nagekeken en besproken in het afgevaardigdenoverleg met personeel. Er wordt dan gekeken of het mogelijk is om maatregelen te nemen om het incident in het vervolg te voorkomen. Door dit steeds bij elk Tuimelaar afgevaardigdenoverleg te bespreken en eventuele acties te noteren op de actuele actielijst RI&E blijft dit een levend document voor alle betrokkenen en kan een RI&E de jaarlijkse nieuwe RI&E ook snel en adequaat gemaakt worden. Bij het veilgheidsen gezondheidsverslag wordt ook elk jaar een opsomming van alle incidenten van het afgelopen jaar benoemd. De formulieren worden één jaar bewaard, dit in verband met de controle door de GGD. Medicijnen Als het kind geneesmiddelen nodig heeft gedurende het verblijf op de Tuimelaar kunnen de ouders hun ‘zeggenschap’ over de toediening van de medicamenten overdragen aan de pedagogisch medewerkers. Doordat kinderen gedurende een langere aaneengesloten periode op de Tuimelaar verblijven is niet uit te sluiten dat medische handelingen moeten worden uitgevoerd. Dit kan enerzijds te maken hebben met (chronisch) zieke kinderen, of een gevolg zijn van een ongeluk (EHBO). Om de gezondheid van de kinderen te waarborgen is het van belang dat de geneesmiddelen op een juiste wijze verstrekt worden en medisch handelen op een verantwoorde wijze plaatsvindt. Op de Tuimelaar worden geen koorts-remmende en pijnstillende middelen toegediend aan kinderen, ook niet door ouders. Deze middelen onderdrukken symptomen, waardoor voor een arts niet meer goed te beoordelen is wat er aan de hand zou kunnen zijn met het kind. Medicijnen die passen binnen het normale verzorgingspatroon (zelfzorgmedicijnen), zoals bepaalde crèmes bij huiduitslag, homeopathische middelen of middelen i.v.m. tandjes die doorkomen mogen wel toegediend worden, evenals medicijnen die door een arts zijn voorgeschreven. Geneesmiddelenverstrekking op verzoek Kinderen krijgen soms geneesmiddelen voorgeschreven of zelfzorgmiddelen mee die zij een aantal malen per dag moeten gebruiken, dus ook gedurende de tijd dat zij op de Tuimelaar zijn. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld ‘pufjes’ voor astma, antibiotica of zetpillen bij toevallen. Ouders vragen de Tuimelaar of de pedagogisch medewerker deze middelen aan hun kind willen geven. Ouders dienen vooraf schriftelijk toestemming te geven. Meestal gaat het om middelen die, bij onjuist gebruik, tot schade van de gezondheid van het kind kunnen leiden. De pedagogisch medewerker legt de volgende zaken schriftelijk vast op formulier 15 ‘Overeenkomst gebruik geneesmiddelen’: Om welke geneesmiddelen het gaat; Hoe vaak het gegeven moet worden; In welke hoeveelheden; 52
Op welke manier de geneesmiddelen gebruikt moeten worden; De periode waarin de geneesmiddelen moeten worden verstrekt; De wijze van bewaren en opbergen; De wijze van controle op de vervaldatum.
Door het vastleggen van deze gegevens verduidelijken ouders wat zij van het kinderdagverblijf verwachten en het kinderdagverblijf weet op hun beurt precies wat zij moeten doen en waar zij verantwoordelijk voor zijn. Wanneer het gaat om het verstrekken van geneesmiddelen gedurende een lange periode moet regelmatig (afhankelijk van het ziektebeeld) met ouders overlegd worden over de ziekte en het daarbij behorende geneesmiddelgebruik op de Tuimelaar. Enkele praktische punten: Geneesmiddelen worden door pedagogisch medewerkers alleen in ontvangst genomen wanneer ze in de originele verpakking zitten en voorzien zijn van een bijsluiter en een houdbaarheidsdatum. Ouders dienen een nieuw geneesmiddel altijd eerst thuis te gebruiken. Pedagogisch medewerkers lezen voor gebruik de bijsluiter zorgvuldig door, zodat zij op de hoogte zijn van eventuele bijwerkingen van het geneesmiddel. Pedagogisch medewerkers noteren per keer op een aftekenlijst een paraaf wanneer het geneesmiddel aan het betreffende kind gegeven wordt. De pedagogisch medewerker controleert voor gebruik de uiterste gebruiksdatum voor toediening. Een medicijn waarvan de uiterste gebruiksdatum is verstreken, mag niet worden toegediend. Pedagogisch medewerkers bewaren het geneesmiddel volgens voorschrift. Medische handelingen In uitzonderlijke gevallen zullen ouders de Tuimelaar vragen medische handelingen te verrichten. Voorwaarde is dit na een gedegen instructie te laten verrichten. Te denken valt daarbij aan het geven van sondevoeding, het meten van de bloedsuikerspiegel bij suikerpatiënten door middel van een vingerprik. Normaal gesproken worden deze handelingen door de ouders uitgevoerd. Ouders dienen schriftelijk toestemming te geven voor deze medische handelingen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van formulier 15 ‘Overeenkomst gebruik geneesmiddelen’. Ook kan het nodig zijn een formulier 15B “Bekwaamheidsverklaring voor het uitvoeren van medische handelingen” in te vullen. De Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) regelt wie wat mag doen in de gezondheidszorg. De Wet BIG is bedoeld voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en geldt als zodanig niet voor personeel werkzaam in de kinderopvang. Dat neemt niet weg dat in deze wet een aantal waarborgen worden afgegeven voor een goede uitoefening van de beroepspraktijk, aan de hand waarvan ook een aantal regels te geven zijn voor de kinderopvang, als het gaat om in de Wet BIG genoemde medische handelingen. Bepaalde medische handelingen – de zogenaamde ‘voorbehouden handelingen’ – mogen alleen worden verricht door artsen. Anderen dan artsen mogen medische handelingen alleen verrichten in opdracht van een arts. Een voorbeeld van voorbehouden handeling is het toedienen van een injectie aan een kind met diabetes. Het meten van de bloedsuikerspiegel door middel van een vingerprik en het geven van pufjes zijn geen voorbehouden handelingen, maar hiervoor moet door de ouders ook schriftelijk toestemming worden gegeven. De betreffende arts moet zich ervan vergewissen dat degene die niet bevoegd is, wel de bekwaamheid bezit om die handelingen te verrichten.
53
De ouders of de Tuimelaar schakelt de Thuiszorg in als er geen bekwaam persoon op de Tuimelaar aanwezig is. Een kinderdagverblijf dat niet kan bewijzen, d.m.v. een bekwaamheidsverklaring, dat een pedagogisch medewerker voor een bepaalde handeling bekwaam is, mag de medische handelingen niet uitvoeren. Een pedagogisch medewerker die wel een bekwaamheidsverklaring heeft, maar zich niet bekwaam acht – bijvoorbeeld omdat zij deze handeling al langere tijd niet heeft verricht – zal deze handeling eveneens niet mogen uitvoeren. Verder zijn er nog eenvoudige handelingen. Hierbij gaat het om de ‘huis-, tuin- en keukenhandelingen’ zoals het verzorgen van schaafwondjes en verwijderen van pleisters, en het toedienen van medicijnen anders dan injecties. Dit zijn handelingen die door pedagogisch medewerkers uitgevoerd kunnen worden. Indien er naalden worden gebruikt: Steek gebruikte naalden niet terug in het beschermhoesje, maar deponeer deze direct na gebruik in de daarvoor bestemde UNgekeurde naaldcontainer. Zorg dat de container niet boven de vullijn wordt gevuld.
10 Kwaliteitszorg Opleidingsniveau en permanente scholing Bij de Tuimelaar zijn alle medewerkers minimaal gekwalificeerd als pedagogisch . medewerker. Daarnaast zijn medewerkers geschoold in EHBO, VVE Uk & Puk. Een gedeelte (medewerkers peutergroepen) voldoet ook aan het vereiste taalniveau (3F en 2F, zie ook hoofdstuk 1), en is BHV-er. Jaarlijks worden de medewerkers bijgeschoold, er is ook jaarlijks een scholingsplan VVE in samenspraak met de basisschool. In schooljaar 20152016 worden alle medewerkers geschoold in kindvolgsysteem Kijk. Video Interactie begeleiding Een medewerker van de Tuimelaar is ook geschoold in Video Interactie Begeleiding, waarmee zij het team kan ondersteunen om de interactie met kinderen te verbeteren. Intern: eigen processen, oudertevredenheid Het bestaande beleid wordt naar aanleiding van de praktijk geëvalueerd en bijgesteld waar nodig. Dit gebeurt in regulier overleg met de medewerkers, de Oudercommissie en het Bestuur en met behulp van tevredenheidsonderzoek (ouders, medewerkers) en kindvolgsysteem Kijk.
extern: GGD, onderwijsinspectie Extern wordt de Tuimelaar jaarlijks geïnspecteerd door de GGD en de Onderwijsinspectie. Materialen worden gecheckt door de Repcon (speeltoestellen) en Lutjepotje (buitenbedjes)
54