INHOUDSOPGAVE PEDAGOGISCH BELEIDSPLAN INLEIDING / PEDAGOGISCH DOEL ............................................................ 17 DE STAMGROEP ...................................................................................................................................17 OMVANG EN LEEFTIJDSOPBOUW VAN DE STAMGROEPEN / AFWIJKING BEROEPSKRACHTRATIO ....18 VISIE OP ONTWIKKELING VAN HET KIND .............................................................................................18 WAAROM EEN VERTICALE GROEP (0-4 JAAR)? ....................................................................................19 BROERTJES EN ZUSJES ..........................................................................................................................20 VASTE BRENG EN HAALTIJDEN .............................................................................................................20 DAGINDELING.......................................................................................................................................20 VOEDING EN TRAKTATIES ....................................................................................................................22 SOCIALE EN PERSOONLIJKE COMPETENTIES ................................................... 23 LICHAMELIJKE ONTWIKKELING ............................................................................................................23 COGNITIEVE ONTWIKKELING ...............................................................................................................24 TAAL ONTWIKKELING ...........................................................................................................................24 ZINTUIGELIJKE ONTWIKKELING ............................................................................................................25 EMOTIONELE ONTWIKKELING .............................................................................................................25 MOTORISCHE ONTWIKKELING .............................................................................................................26 ONTWIKKELING VAN DE ZELFREDZAAMHEID ......................................................................................27 SOCIALE VEILIGHEID ........................................................................ 28 GEBORGENHEID/VERTROUWEN ..........................................................................................................28 HET HUILBELEID ...................................................................................................................................28 VEILIGHEID EN GEZONDHEID BINNEN HET KINDERDAGVERBLIJF ................................ 29 VEILIGHEID EN GEZONDHEID (RISICOANALYSE) ..................................................................................29 VEILIGHEID ...........................................................................................................................................29 HYGIËNE ...............................................................................................................................................29 BELEID BIJ ZIEKTE .................................................................................................................................30 PROTOCOL INBAKEREN ........................................................................................................................31 UV-BELEID ............................................................................................................................................32 OVERDRACHT VAN NORMEN EN WAARDEN .................................................. 32 NORMEN EN WAARDEN.......................................................................................................................32 CONTACTEN KINDEREN ........................................................................................................................33 HET GROEPSGEBEUREN .......................................................................................................................33 SPEELGOED EN SPELEN ........................................................................................................................34 STRAFFEN EN BELONEN .......................................................................................................................35 OPVALLEND GEDRAG / ZORGWEKKEND GEDRAG ...............................................................................36 THEMA MAANDEN ...............................................................................................................................38 BIJZONDERE ACTIVITEITEN...................................................................................................................38 ZINDELIJKHEID ......................................................................................................................................39 AFSCHEID NEMEN ................................................................................................................................41 OVERGANG BASISSCHOOL ...................................................................................................................42 NAWOORD ...........................................................................................................................................42
PEDAGOGISCH BELEIDSPLAN
INLEIDING / PEDAGOGISCH DOEL Voor u ligt het pedagogisch beleidsplan van Kinderdagverblijf Bunderbos. Kinderdagverblijf Bunderbos heeft als doel: kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar kwalitatief goede en verantwoorde opvang te bieden, waarbij respect voor en de ontwikkeling van het kind centraal staat. Deze verantwoordelijkheid vraagt om een duidelijke visie ten aanzien van opvang, ontwikkeling en opvoeding van kinderen. Dit pedagogisch beleidsplan is als het ware vanuit onze visie beschreven. Onze visie is dat we kinderen een gezellige leefruimte willen bieden met liefde, geborgenheid en veiligheid, zodat een kind zich prettig voelt op ons kinderdagverblijf en waarin kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen en ontplooien op zijn/haar eigen tempo. Het beleidsplan vormt een leidraad voor de werkwijze van de pedagogisch medewerkers van Kinderdagverblijf Bunderbos. Het pedagogisch beleidsplan blijft steeds in ontwikkeling en wordt door ons regelmatig geëvalueerd en bijgesteld. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de oudercommissie van Kinderopvang Bunderbos. In dit pedagogisch beleidsplan is o.a. te lezen hoe wij de opvoedingsdoelen terug laten komen in de dagelijkse praktijk. Onze 4 basisdoelen zijn: - Het bieden van emotionele veiligheid; - Het stimuleren van en gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van persoonlijke competenties; - Het stimuleren van en gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van sociale competenties; - Het eigen maken van waarden en normen.
Laatst gewijzigd: juni 2015
17
DE STAMGROEP Iedere pedagogisch medewerker werkt op een vaste stamgroep. Dit betekent dat de kinderen aan vaste pedagogisch medewerkers toegewezen zijn. Toch zijn er situaties waarbij het zo kan zijn dat de vaste groepspedagogisch medewerker niet aanwezig is. Bijvoorbeeld tijdens: Buitenspelen/wandelen; Uitjes, bijvoorbeeld naar de dierentuin; Bij ziekte van een pedagogisch medewerker; Activiteiten zoals de leesweken, carnaval e.d.; Vakantie van een pedagogisch medewerker. Op elke groep hebben wij drie vaste pedagogisch medewerkers. Gezien de kleinschaligheid van onze organisatie zijn alle pedagogisch medewerkers bij vakantie of ziekte van collega’s inzetbaar op andere groepen.
OMVANG EN LEEFTIJDSOPBOUW VAN DE STAMGROEPEN / AFWIJKING BEROEPSKRACHTRATIO De leeftijd van de kinderen kan onderverdeeld worden in 3 leeftijdsgroepen. Dit zijn de baby’s, dreumesen en peuters. Op het kinderdagverblijf hebben we 2 groepen: Teigetje: 0 t/m 4 jaar max. 12 kinderen met 2 pedagogisch medewerkers Iejoor: 0 t/m 4 jaar max. 12 kinderen met 2 pedagogisch medewerkers Voor het aantal kinderen per pedagogisch medewerker en de groepsgrootte bij het KDV gelden de volgende regels: één pedagogisch medewerker per 6 (aanwezige) kinderen, de groep bestaat uit maximaal 12 kinderen. Alle groepen worden begeleid door vaste gediplomeerde pedagogisch medewerkers. Wat betreft het inroosteren van pedagogisch medewerkers geldt een werkwijze waarbij wordt afgeweken van de beroepskracht-kind-ratio. Wij wijken per dag maximaal 3 uur af van de beroepskrachtratio en wel een half uur in de ochtend, 2 uur in de middag (pauze personeel) en een half uur aan het einde van de dag. Omdat wij maximaal 3 uur afwijken van de beroepskrachtratio, voldoen wij aan de regels die vanuit de overheid gesteld zijn. VISIE OP ONTWIKKELING VAN HET KIND Het is de bedoeling dat ieder kind zich goed kan ontwikkelen op zijn eigen manier en in zijn eigen tempo. Daarnaast vinden wij het belangrijk om ons steeds goed in het kind te verplaatsen en het kind serieus te nemen. Kinderen denken immers op een andere manier. De pedagogisch medewerkers kunnen dat onderscheiden en vinden snel een manier om iets op te lossen. Bij baby’s staat in het eerste levensjaar de ontwikkeling, veiligheid en warmte centraal. Wij vinden het zeer belangrijk dat er een gevoel van vertrouwen en veiligheid aanwezig is en dat de pedagogisch medewerkers in kunnen springen op de signalen die de baby’s geven bij kou, honger, pijn etc. Het communiceren van een baby gaat non-verbaal. Dit gebeurt door middel van zijn lichaamstaal. Een baby kan, als hij iets wel of niet prettig vindt, dit aangeven door te huilen, lachen, kraaien en mopperen. Daarbij denken wij dan aan een vieze luier, is moe, heeft het koud, zoekt warmte, heeft honger, voelt zich niet lekker, wil graag aandacht enzovoort. Hoe beter we de baby kennen, hoe beter we hierop in kunnen springen. Daarom is het nodig alle informatie over het kind van de ouders te krijgen. Door op vele geluiden liefdevol te reageren, bouw je een gevoel van vertrouwen en veiligheid op. Bij baby’s met een allergie wordt er overlegd met de ouders wat te doen. In het begin is dat alleen nog de speciale voeding die wordt gebruikt bijvoorbeeld bij spugen, buikkrampen etc. Ook kan het belangrijk zijn om bijvoorbeeld ander water te gebruiken. Bij de wenochtend wordt dit goed opgeschreven en rekening mee gehouden.
Laatst gewijzigd: juni 2015
18
Bij dreumesen staat het verkennen en het ontdekken van eigen mogelijkheden centraal. Voor deze kinderen is het dus heel belangrijk dat pedagogisch medewerkers de kinderen de ruimte geven om te kunnen onderzoeken en hen natuurlijk ook hierin te stimuleren. Daarbij denken we aan een kind dat zijn eerste stapjes is gaan zetten. Bij dit ontdekken moet er ook gelet worden op de veiligheid van het kind. Bij het klimmen op attributen is het belangrijk dat de pedagogisch medewerkers de kinderen goed in de gaten houden en beschermen. Wordt het te onveilig en blijven de kinderen het steeds weer proberen dan zal de pedagogisch medewerker ze uit de situatie moeten halen. De box is dan op dat moment de veilige haven. Naast de non-verbale communicatie gaat de dreumes zijn eigen mogelijkheden van verbale communicatie ontdekken. Hij gaat ontdekken dat je niet alleen door iets aan te wijzen dingen duidelijk kan maken, maar ook door klanken samen te voegen. Zo krijg je bijvoorbeeld een woord: “mama” of “bal” etc. Een dreumes kan zich nog moeilijk inleven in een ander en daarom is het nog wel eens moeilijk te begrijpen voor een kind dat je bijvoorbeeld een ander kind niet mag slaan of iets mag afpakken. Hij is met zichzelf bezig en reageert vanuit zijn eigen behoeften. Bij kinderen van deze leeftijd is afleiden het meest gebruikte middel om een gedrag te doorbreken. Daarbij wel te benoemen, dat het gedrag ook niet mag. Daarnaast vinden de meeste kinderen nadoen erg leuk om te doen. Bijvoorbeeld: een kind klapt in zijn handen en de ander doet het na. Peuters gaan al een beetje ontdekken dat ze echt iemand zijn. Ze gaan een eigen wil creëren, maar ze zien ook wel in dat je dingen samen kunt gaan doen. Het communiceren, gaat al een stuk beter, en je ziet dan ook dat ze nieuwsgierig worden en van veel dingen naar het “waarom” gaan vragen. Bijvoorbeeld: Waarom doe je dat?, Waarom moet ik naar bed?, maar waarom dan?, etc. Het is bij deze leeftijd ook belangrijk om duidelijkheid te bieden en te luisteren naar het kind. Niet alleen het luisteren naar wat ze te zeggen hebben, maar ook wat het kind ermee bedoelt. Daarmee leert het kind zijn eigen ideeën onder woorden te brengen. Het kind gaat werken aan een stukje zelfstandigheid. Ze willen steeds meer dingen zelf doen, zoals zelf eten, zelf het trapje oplopen bij de verschoontafel, enz. Peuters zijn soms snel afgeleidt. Je ziet dan dat kinderen ergens heen willen lopen, maar onderweg zien ze toch iets anders liggen en ineens is hun aandacht ergens anders. Door hun nieuwsgierigheid en het willen leren, kunnen we ook gerichte activiteiten met de peuters ondernemen. Te denken valt aan vader-/moederdag, uitstapjes etc. Doordat ze begrijpen wat de bedoeling is, gaan ze meedoen aan bijvoorbeeld het verstoppen van cadeaus. Maar ook het vertellen wat ze hebben meegemaakt wordt steeds leuker.
WAAROM EEN VERTICALE GROEP (0-4 JAAR)? Kinderen krijgen de ruimte om hun eigen ontwikkeling door te maken. Ze hoeven niet op een bepaalde leeftijd iets te presteren om door te kunnen naar de volgende groep; Kinderen blijven vier jaar bij elkaar en bij dezelfde pedagogisch medewerkers in de groep. Dat geeft veiligheid en de pedagogisch medewerkers krijgen daardoor een betere band met de kinderen; Oudere peuters kunnen helpen met de verzorging van jonge kinderen; De kleintjes kunnen zich in hun ontwikkeling optrekken aan de oudere kinderen; Omdat er vaak kinderen slapen, heb je een kleinere groep; De hiërarchie in een groep kinderen is door het leeftijdsverschil duidelijker. Kinderen hoeven minder tegen elkaar op te boksen en er is minder rivaliteit. Daardoor zijn er minder conflicten; Je kijkt meer naar het kind als individu en vergelijkt niet voortdurend met leeftijdsgenootjes. Daardoor kun je meer uitgaan van de behoeften van ieder individueel kind; Met het instellen van verticale groepen kun je vaak de indeling van de groepen efficiënter plannen en de bezettinggraad verhogen.
Laatst gewijzigd: juni 2015
19
BROERTJES EN ZUSJES Vanuit pedagogisch oogpunt plaatsen we broertjes en zusjes liever niet op dezelfde groep. De meeste kinderen komen gemiddeld twee dagen, en zijn dus nog vijf dagen samen thuis. Beiden kindjes bouwen buiten elkaar om eigen vriendjes en vriendinnetjes op. Uit ervaring blijkt dat de meeste broertjes en zusjes erg op elkaar gesteld zijn. Soms zo erg dat de oudste voor zijn/haar broertje/zusje wil zorgen en daardoor zelf minder aan het spelen toekomt, of dat het kleintje graag met de grotere broer/zus wil mee spelen en niet iemand van zijn leeftijd opzoekt. Aan het einde van de dag wanneer de groepen samen gaan is het ook groot feest wanneer de broertjes en zusjes samen gaan, dit is altijd een leuk moment. Wanneer blijkt dat het om bepaalde reden de kindjes niet afzonderlijk in een groep kunnen bijv. een tweeling, dan wordt hier zeker naar gekeken. Het gaat er tenslotte om dat de kinderen het goed naar hun zin hebben!
VASTE BRENG EN HAALTIJDEN Voor de structuur en de continuïteit van de groep is het van belang dat er vaste breng en haaltijden zijn. De pedagogisch medewerkers krijgen daardoor de gelegenheid om intensief met de groep bezig te zijn en worden niet afgeleid. Ook voor de kinderen is er zo rust en duidelijkheid. 07.00 – 9.00 uur 12.30 – 13.15 uur 16.30 – 19.00 uur
brengen brengen en halen halen
We gaan er van uit dat de kinderen door de ouder worden gehaald. Is dit niet het geval dan moet dit aan de pedagogisch medewerker worden door gegeven. Als dit niet vooraf doorgeven wordt dan zal de pedagogisch medewerker eerst met de ouder bellen of het kind wel met de betreffende persoon mee gegeven mag worden.
DAGINDELING Er zijn een aantal vaste momenten die het ritme van de dag bepalen, zoals: fruit eten, brood eten, het geven van de fles, verschoning en activiteiten. De kinderen kunnen vanaf 7.00 tot 9.00 uur gebracht worden. Alles staat speelklaar voor de kinderen. Er is gelegenheid voor de ouders om vragen te stellen en om even over het kind te praten. Als alle kinderen aanwezig zijn, gaat de toegangsdeur op slot en gaan we om 9.15 uur gezamenlijk aan tafel. Er worden dan gezellige liedjes gezongen. De kinderen krijgen een koekje met wat drinken. Bij het liedjes zingen mogen alle kinderen om beurt zelf een liedje noemen die zij graag willen zingen. Doordat de kinderen zelf een liedje mogen bedenken wordt hun communicatie gestimuleerd. Zo komen ook de verlegen en stillere kinderen aanbod. Ze vergroten hun zelfvertrouwen doordat ze leren in een groep kinderen te praten en moeten zo voor zichzelf leren denken en onthouden. We proberen ook de baby´s erbij te zetten in een wipstoel, zodat wij ze een gevoel geven dat ze er ook bij horen. Vanaf 09.30 uur kunnen de jongste kinderen en de kinderen die daar behoefte aan hebben even naar bed. Voor de oudere kinderen is er gelegenheid voor vrij spel. Ook is er tijd voor een activiteit zoals knutselen, peutergym, kleuren, buitenspelen etc. Met het buitenspelen kunnen de kinderen even hun energie kwijt door lekker te rennen, fietsen en glijden. Wanneer het regent dan blijven wij met de kinderen binnen spelen. De kinderen die slapen worden vaak rond 11.00 uur weer wakker. We gaan dan om 11.15 uur gezamenlijk aan tafel om brood te eten. Soms helpen de grotere kinderen mee met het dekken van de tafel. De jongste baby’s worden in een wipstoel bij de tafel aangeschoven, de baby’s die kunnen zitten gaan in de kinderstoel. De pedagogisch medewerker smeert het brood van de kinderen en snijdt het in stukjes. Als alle broodjes gesmeerd zijn wordt er gezamenlijk nog een brood- eet liedje gezongen. Zo Laatst gewijzigd: juni 2015
20
vallen de kinderen niet gelijk aan op hun brood en leren ze wachten op elkaar. De kinderen die dat kunnen mogen met een vorkje eten, dit stimuleert hun zelfredzaamheid en fijne motoriek. Alle kinderen van 1 jaar of ouder poetsen zelf de tandjes na de broodmaaltijd. De pedagogisch medewerker zal het eerst samen met het kind doen en daarna mag het kind het zelf doen. Na het brood eten is de eerste verschoonronde. De kinderen die een luier dragen worden verschoond en de kinderen die zindelijk zijn mogen plassen. Natuurlijk is er tussentijds altijd gelegenheid om te plassen en wordt een kind met een luier tussendoor altijd verschoond als het een volle of vieze luier heeft. Om 12.00 uur gaan de andere kinderen die daar behoefte aan hebben even slapen. Vanaf 12.30 tot 13.15 uur kunnen de kinderen die een halve dag zijn gehaald worden en de kinderen die alleen de middag komen, gebracht worden. De gesloten toegangsdeur zal weer even worden geopend en om 13.30 uur weer worden gesloten. De pedagogisch medewerkers schrijven ondertussen een stukje in de Krabbel Kinderdagverblijfboeken van de kinderen. Dit gebeurt maximaal twee keer per week voor elk kind. Als er bijzonderheden zijn wordt dit uiteraard extra beschreven. Tussen 13.00 en 14.30 uur hebben de kinderen die niet slapen of weer wakker zijn, de gelegenheid om individueel of met een groep bezig zijn met o.a. een spelletje of een activiteit. Er is voor hen tussen door ook wat drinken als ze daar behoefte aan hebben. Als alle kinderen weer wakker zijn, gaan we gezamenlijk om 14.30 uur aan tafel om fruit te eten en wat te drinken. Tussen 15.00 en 16.00 uur is er tijd voor vrij spel met individuele aandacht, zoals een boekje voorlezen of een puzzeltje maken. Om 16.00 uur gaan we nog even gezamenlijk aan tafel en dan krijgen de kinderen wat sap met een koekje. Alle kinderen worden klaargemaakt om naar huis te gaan. Ze worden allemaal nog een keer verschoond of gaan plassen op de wc. Vanaf 16.30 tot 19.00 uur kunnen de kinderen gehaald worden. Er is dan gelegenheid om samen met de ouders de dag van het kind te bespreken. Omdat ons kinderdagverblijf tot 19.00 uur geopend is, zijn er ook kinderen die warm blijven eten. Voor alle leeftijden hebben we vaste tijden wanneer zij het warme eten krijgen; Met de allerkleinsten (tot ca. 1,5 jaar) wordt er tussen 17.00u-17.30u gegeten; Met de kinderen van ca. 1,5 tot 3 jaar na 17.30 uur, maar dan alleen in het geval dat de kinderen pas laat opgehaald kunnen worden en dat is vanaf 18.00 uur; Met de kinderen ouder dan 3 jaar wordt er na 18.00 uur gegeten. Een vaste dagindeling is belangrijk voor de kinderen, dit geeft duidelijkheid.
Laatst gewijzigd: juni 2015
21
VOEDING EN TRAKTATIES Bij Bunderbos zijn alle pedagogisch medewerkers bekend met alles wat te maken heeft met gezonde en ongezonde voeding. Wij hanteren dan ook op ons kinderdagverblijf een richtlijn dat een kind geen snoep krijgt en ook geen snoep van thuis mag meenemen. Toch gebeurt het steeds vaker dat bij een verjaardag van de kinderen de traktatie voor het merendeel uit snoep bestaat. Wij denken dat een snoepje of iets zoets geen kwaad kan maar aangezien er op de meeste groepen 12 kinderen per dag zitten en er dus veel verjaardagen in een week kunnen zijn, dat zoveel zoetigheid niet nodig is. Wij willen vragen hier meer rekening mee te houden en in plaats van zoet iets hartigs te trakteren. Mocht er toch op zoet of snoep getrakteerd worden zullen de pedagogisch medewerkers hier één snoepje van uitnemen die de kinderen dan mogen opeten en de rest van de traktatie mag dan in het mandje voor mee naar huis. Dit omdat het anders ook zielig is voor de jarige om niet te mogen trakteren die dag. Alle groepen gaan om 9.15 uur aan tafel voor een koekje en er wordt aanmaaklimonade gedronken. Kinderen die geen aanmaaklimonade mogen, krijgen roosvicee of diksap. Tijdens de broodmaaltijd mogen den kinderen op hun eerste broodje iets hartigs kiezen; smeerkaas of smeerworst. Op een 2e boterham mag eventueel zoetigheid. Ze kunnen dan kiezen uit o.a. Jam, appelstroop, pindakaas, vruchtenhagel of chocopasta. Zijn er kinderen die nog een 3e boterham willen, dan mag dat, maar we bieden de kinderen maximaal 1 boterham met chocolade aan. Daarnaast willen we er voor zorgen dat als een kind 3 broodjes eet, er op alle broodjes ander beleg wordt gedaan. Bij het eten krijgen ze een beker halfvolle melk. De grotere kinderen drinken uit een tuit/ of beker, we proberen zo snel mogelijk over te gaan op een beker. Bij de peuters dringen we iets meer aan op het leegeten van het bord en het leeg drinken van hun beker dan bij de dreumesen en de baby’s. Peuters proberen soms uit wat ze anders kunnen doen dan de rest van de groep. Als het kind vaker weigert dan overleggen we dit met de ouders. We vinden het van belang dat het kind voldoende eet en drinkt. Na het brood eten krijgen de kinderen een beker melk en mogen zij nog kiezen voor een rijstewafel of cracker. De baby’s hebben hun eigen voedingsschema, gelijk aan dat van thuis. Daarbij kijken we wel naar de behoefte van het kind zelf. Sommige kinderen hebben een eigen potje met fruit mee en anderen krijgen van ons vers gemalen fruit. De flesvoeding moet door de ouders zelf meegegeven worden. Op die manier is er de garantie dat het kind de eigen vertrouwde voeding krijgt. We leren de kinderen zoveel mogelijk zelf te eten. De kinderen krijgen op ons kinderdagverblijf als tussendoortje een biscuittje, een rijstwafel of een cracker. Natuurlijk eten de kinderen ook elke dag fruit op ons dagverblijf. De kleine kinderen krijgen dit gemalen. We doen dit met een staafmixer. De grote kinderen krijgen het op een bord in stukjes, die dan rond zal gaan. Wat wij aanbieden zijn: appel, banaan, kiwi en peer. Als de tijd weer aanbreekt, krijgen de kinderen soms druiven, aardbeien of meloen. Daarnaast krijgen de kinderen die geen flesvoeding meer krijgen, halfvolle melk. Bij het eten van een koekje of fruit krijgen de kinderen (dik)sap of roosvicee. De flesvoedingen en eventuele potjes om op te warmen worden door de ouders zelf meegenomen. Als er ouders zijn die graag willen dat een kind iets krijgt wat wij niet aanbieden, dan wordt dit door de ouders zelf meegenomen. We proberen de kinderen die ongeveer op dezelfde leeftijd zitten volgens hetzelfde ritme te laten deelnemen aan de maaltijd zodat ze gezellig met de anderen mee kunnen eten. Bij warm weer of als een kind ertussendoor behoefte aan heeft wordt er extra sap of water gegeven. Zo nu en dan wordt er een extraatje aangeboden, bijvoorbeeld een krentenbol met kerst, een waterijsje met warm weer etc. Er wordt rekening gehouden met specifieke wensen bijvoorbeeld allergieën. Richtlijnen gezamenlijk eten Bij het eten gaan we altijd aan tafel zitten. We letten op de tafelmanieren, als de kinderen smakken of proppen, dan wordt daar iets van gezegd. Als een kind niet wil eten maken we daar over het algemeen niet zo’n probleem van. We stimuleren wel of ze dan niet iets willen proeven. Het wordt wel altijd aangeboden. Eten/drinken ze dan nog niet, dan dwingen we ze niet. De kinderen mogen niet van tafel als we nog niet klaar zijn. De kinderen eten zowel met de hand als met de vork.
Laatst gewijzigd: juni 2015
22
SOCIALE EN PERSOONLIJKE COMPETENTIES De ontwikkeling verloopt voor elk individueel kind verschillend. De één ontwikkelt zich snel, de ander iets langzamer. De één ontwikkelt zich gestaag, de ander met sprongen. Om goed aan te kunnen sluiten op het ontwikkelingsniveau van een kind moet de pedagogisch medewerker goed in de gaten houden op welk niveau een kind functioneert. Hiertoe moet zij observeren en eventuele achterstanden of voorsprongen signaleren, zodat zij hierop in kan spelen. Er zijn een aantal ontwikkelingsgebieden die we beschrijven: De lichamelijke ontwikkeling; De cognitieve ontwikkeling (en het omgevingsbewustzijn); De taalontwikkeling; De zintuiglijke ontwikkeling; De sociaal-emotionele ontwikkeling; De motorische ontwikkeling; De ontwikkeling van zelfstandigheid (ook zindelijkheid). LICHAMELIJKE ONTWIKKELING De lichamelijke ontwikkeling gaat in de 1e periode van zijn leven snel. Deze ontwikkeling begint al vanaf de geboorte. Baby’s en peuters hebben veel behoefte aan lichamelijk contact. Bij baby’s is het hele lichaam gevoelig voor aanraking. Dit is belangrijk omdat dit aanraken de manier is waarop de baby’s contact maken met de wereld. De baby zal bijvoorbeeld genieten van knuffelen. Natuurlijk is dit bij ieder kind weer verschillend. Het ene kind kan uren op schoot zitten, terwijl het andere kind liever gaat spelen. Kinderen gebruiken lichamelijk contact om veel dingen duidelijk te maken. Als een dreumes iets wil hebben uit de kast waar het niet bij kan, zal hij ernaar (kunnen) wijzen, maar hij kan ook je vinger of hand vastpakken om je mee te nemen naar de kast. Als pedagogisch medewerker kunnen we de hand van een kind vastpakken om naar buiten te gaan om bijvoorbeeld te gaan wandelen. Dit geeft dan een gevoel van veiligheid. Ook een kind aanraken door bijvoorbeeld ze een aai of knuffel te geven als ze iets goeds hebben gedaan of laten voelen dat we dicht bij ze zijn is erg belangrijk. Dit zijn allemaal vormen van communiceren. Zo kunnen we non-verbaal veel dingen duidelijk maken. Pedagogisch medewerkers en (grotere) kinderen stimuleren de kinderen om zich verder te ontwikkelen. Een kind wordt bijvoorbeeld gestimuleerd in de ontwikkeling van het kruipen wanneer we het kind naar een speeltje laten toe kruipen of het speeltje net iets buiten zijn bereik neer leggen zodat het gestimuleerd word toch er bij te kunnen komen. Kinderen ontdekken graag de wereld om zich heen. Baby’s doen dit nog vooral door alles in hun mond te stoppen. Dit is voor hen hun tast orgaan. Zo ontdekt hij de eigenschap van verschillend materiaal; een beer voelt en proeft zacht aan, een bal hard, een blokje ruw etc. Een dreumes gaat op kruiptocht en verkend zo zijn wereld en een peuter zal zijn wereld gaan verkennen door klimmen, klauteren, rennen en uitproberen. Ze zijn de hele dag bezig met hun lichamelijke ontwikkeling. Als pedagogisch medewerker geef je hierbij de grenzen aan zodat het wel een veilige situatie is. In de peuterfase leert het kind ook zijn eigen lichaamsdelen kennen en benoemen. De peuter zal ook zijn geslachtorganen ontdekken en dat van andere kinderen. Als een kind met vragen komt over seksualiteit, willen we met het kind best over het onderwerp praten en zo proberen erachter te komen wat het kind al wel en niet weet. We kunnen ons antwoord aansluiten op het niveau van het kind. Als het te ingewikkeld wordt voor een kind, bedenkt het vaak zelf een theorie die hij of zij wel geloofwaardig vindt. Als kinderen klein zijn, hoeven ze ook niet tot in detail te weten hoe het menselijke lichaam werkt. We gaan de vragen niet uit de weg. Denk hierbij aan een peuter die vraagt waar de baby’s vandaan komen. Als pedagogisch medewerker kunnen we dan vertellen dat mama een plekje in de buik heeft waar een baby in past. Ook het “ontdekken” van elkaar als de luier uit is bij een verschoning of het plassen op het toilet. Als een baby wordt verschoond, kijken de peuters graag even mee. Ook als een peuter moet plassen kijken de niet-zindelijke kinderen graag mee. De peuters hebben vaak nog geen schaamtegevoel ontwikkeld en ze vinden het ook wel gezellig. Laatst gewijzigd: juni 2015
23
COGNITIEVE ONTWIKKELING Cognitieve ontwikkeling is de ontwikkeling van het denken. Bij de cognitieve ontwikkeling gaat het om het kunnen onderscheiden en het herkennen van voorwerpen en eigenschappen en het kunnen leggen van verbanden tussen gebeurtenissen. Later leren kinderen ook rangschikken naar verschillende kenmerken zoals: grootte, kleur en vorm. Door dingen vast te pakken, te bekijken en te manipuleren komen ze steeds meer achter de aard van dingen. Door ervaringen die het kind spelenderwijs opdoet vormt het zich mentale beelden van de werkelijkheid. Het kind wordt zich bewust van zijn omgeving. Het kind doet kennis op van de wereld om hem heen door middel van waarnemingen, voorstellingen en herinneringen. Baby’s doen hoofdzakelijk kennis op, op grond van waarnemingen. Zo ontdekt hij door honderden herhalingen dat objecten hun eigen visuele, smaak- en tastkenmerken hebben. Hierdoor wordt de baby zich bewust van zijn omgeving. Voorbeelden van het stimuleren van de cognitieve ontwikkeling op de babygroep: De pedagogisch medewerkers benoemen en benadrukken de voorwerpen in de groep (de omgeving van het kind). Bij oudere baby’s vraagt de pedagogisch medewerker: “Waar is de bal?” of “Waar is de klok?” waarbij de baby gestimuleerd wordt deze voorwerpen in de ruimte op te zoeken; De pedagogisch medewerkers spelen “kiekeboe-spelletjes” met een baby, waardoor een baby leert dat een voorwerp blijft bestaan ook al ziet hij het even niet. Een dreumes heeft een grote onderzoekingsdrang. Hij ontdekt de wereld vanuit een ander oogpunt, omdat hij intussen heeft leren kruipen en/of lopen. Naast het kunnen onderscheiden en herkennen van voorwerpen en eigenschappen gaat een dreumes ook steeds meer verbanden leggen tussen gebeurtenissen. Spel en spelmaterialen zijn goede hulpmiddelen om ervaring op te doen. Voorbeelden van het stimuleren van de cognitieve ontwikkeling: De pedagogisch medewerkers vertelt de dreumesen dat een jas aan de kapstok hoort. Gaandeweg leert de dreumes de relatie tussen zijn jas en de kapstok; De pedagogisch medewerker leest een boekje voor over de boerderij en laat de dreumesen de verschillende dieren benoemen en het erbij behorende geluid maken. De cognitieve mogelijkheden van de peuter worden steeds groter. Het kind leert verbanden te leggen tussen gebeurtenissen. Het leert bijvoorbeeld dat het speelgoed moet zoeken op de plaats waar hij er het laatst mee heeft gespeeld of waar hij het speelgoed het laatst heeft gezien. Peuters kunnen beelden vormen in hun hoofd, beoordelen, indelen (honden en katten zijn dieren, kopjes en borden zijn vaatwerk) en dingen op een rij zetten (blokken op grootte rangschikken). Hun geheugen is al goed ontwikkeld en ze kunnen beter met abstracte begrippen overweg, zoals: groot-klein, meer-minder, hetzelfde-anders en kort-lang. Voorbeelden van het stimuleren van de cognitieve ontwikkeling: De pedagogisch medewerker biedt bijvoorbeeld een peuter een puzzel aan en gaat deze samen met het kind maken. Hierbij wijst ze de peuter op: de kleuren, de vormen en de plaatjes die er op staan. Daarnaast wijst ze de peuter op de volgorde hoe een puzzel het gemakkelijkst gemaakt kan worden (eerst de hoekjes, dan de randjes); De pedagogisch medewerker leert kinderen begrippen aan als: op, onder, naast, achter, in. Deze begrippen kun je oefenen door de peuter kleine opdrachten te geven zoals: “Leg je knuffel maar in je mandje”. Of bijvoorbeeld: leg dat maar op tafel. TAAL ONTWIKKELING Volwassenen spelen een belangrijke rol in de taalontwikkeling van kinderen, door bijvoorbeeld samen met kinderen te praten en naar hun te luisteren en aan te moedigen. Een kind leert praten door mensen in zijn omgeving na te doen. De taalontwikkeling en de cognitieve ontwikkeling zijn nauw met elkaar verweven. Taal is een middel om gedachten en gevoelens onder woorden te brengen, waardoor kinderen de blik op de wereld kunnen vergroten.
Laatst gewijzigd: juni 2015
24
ZINTUIGELIJKE ONTWIKKELING Door de zintuigen leert een kind zijn omgeving verkennen. Er zijn 5 zintuigen: Gezichtsvermogen; Gehoor; Tastzin; Reuk; Smaak. Deze zintuigen ontwikkelen zich doorgaans vanzelf. Wel kunnen we de kinderen helpen deze zintuigen verder te stimuleren. Door kinderen een variatie aan speelgoed aan te bieden stimuleer je dit. Bijvoorbeeld: Al het speelgoed wat een baby pakt en voelt brengt het naar zijn mond om het te verkennen. Een ouder kind kun je kennis laten maken met hard of zachte materialen, warm of koud, zoet of zuur hoog of laag etc. Ook met muziek zijn er vele leuke spelletjes zoals peutergym. EMOTIONELE ONTWIKKELING Ieder kind heeft vanaf de geboorte al gevoelens. Al kunnen ze dat nog niet zo kenbaar maken. Hierbij valt te denken aan: honger, vieze luier, alleen zijn etc. Ook al is het soms moeilijk te peilen wat er bij een baby aan de hand is, er is meestal een reden voor. Het is een soort signaal. We proberen hier, als pedagogisch medewerkers, op in te gaan en niet te doen alsof er niets aan de hand is. Overleg met de ouders kan helpen. Zij kennen hun baby immers het beste. Een kind mag tenslotte bang, verdrietig of soms boos zijn. Om de kinderen te leren omgaan met emoties, kun je er samen een oplossing voor zoeken. Bijvoorbeeld als een kind huilt omdat het gevallen is en een wondje heeft er dan samen een pleister op doen. Of als een kind boos is vragen waarom het boos is. Als een kind verdrietig is omdat papa of mama weggaat, kun je uitleggen dat papa of mama straks weer terugkomt. Als je een kind uitlegt dat het best even verdrietig mag zijn als hun papa of mama weggaat dan hebben ze het gevoel begrepen te worden. Zo leren de kinderen om te gaan met hun gevoelens en emoties. Ze leren dat emoties er ook bij horen. Zo zijn er ook positieve emoties bij kinderen. We staan er soms versteld van hoe peuters soms reageren. Gelukkig komt dit natuurlijk ook voor en is de ene dag de andere niet. Hoe gaan we om met een kind dat een dierbare verliest? 1. Vertel kinderen en jongeren zoveel mogelijk over de feiten en omstandigheden van het overlijden. Ook als die omstandigheden dramatisch zijn. Ga ervan uit dat de fantasie van kinderen veel erger is dan de werkelijkheid; 2. Pas de wijze waarop je kinderen informeert aan op de leeftijd en het begrippenkader van kinderen; 3. Zorg dat de naam van de overledene nog regelmatig genoemd wordt. Stop dierbare spullen die aan hem of haar herinneren niet weg; 4. Geef aandacht aan het rouwende kind op het moment dat hij/zij het nodig heeft. Breek een telefoongesprek af, zet de stofzuiger uit, stel de reparatie even uit en ook die computer kan wachten; 5. Vraag niet aan het kind om zijn gevoelens uit te stellen, te doen of ze er niet zijn of te veranderen; 6. Let op signalen van kinderen. Ga ervan uit dat kinderen bezig zijn met het verlies al laten ze dat niet altijd merken. Ga in op signalen of begin er zelf over. Vraag regelmatig hoe het gaat ook al lijkt er geen aanleiding voor te zijn; 7. Wat je zegt is minder belangrijk dan hoe je het zegt en wat je doet. Dikwijls is 100% aanwezigheid op het moment dat het nodig is al voldoende; 8. Zorg dat kinderen altijd bij je terecht kunnen, wat hun gedrag ook moge zijn. Soms zijn de reacties veel heftiger dan je zou verwachten. Veroordeel het gedrag niet maar bied kinderen de veiligheid om hun verdriet ook op andere manier te uiten; 9. Schrik niet van bizarre spelletjes die kinderen kunnen spelen met de dood als thema. Het is hun manier om grip proberen te krijgen op het verlies; 10. Verbied kinderen niet met anderen te praten over wat ze meemaken. Ook al gaat het over gezinszaken, het is belangrijk dat een kind zich ook buiten het gezin kan uiten. Laatst gewijzigd: juni 2015
25
MOTORISCHE ONTWIKKELING Op motorisch gebied gebeurt er ook veel bij de kinderen. Een jonge baby ontdekt al snel dat hij zijn handjes en voetjes kan bewegen. Als ze dit bewuster door hebben, dan ontdekken ze dat ze daar een spelletje van kunnen maken, bijvoorbeeld met hun handjes of voetjes tegen een babygym slaan, zodat dit speeltje gaat bewegen. Weer wat later kan de baby iets gaan vastpakken en als de baby rond een half jaar is, probeert het te gaan draaien en weer later te gaan zitten. In eerste instantie gebeurt dit alles vanuit een innerlijke drang, maar de pedagogisch medewerkers kunnen hier wel bij helpen en stimuleren, door bijvoorbeeld een speeltje zo te leggen dat ze daar heen rollen of door een bal te rollen net voordat ze erheen kunnen kruipen om deze te pakken of door een loopkar te geven, zodat het kindje het idee heeft dat ze zelf loopt. De motorische ontwikkeling kan per kind heel verschillend verlopen. Zo zie je dat het ene kind al met 8 maanden zit en de ander met 11 maanden; of het ene kind loopt al met de 1 e verjaardag en de andere na 15 maanden. Uiteindelijk gaan alle kinderen draaien, zitten en lopen. Ieder kind doet dit op zijn eigen manier en op zijn eigen tempo. We proberen zoveel mogelijk verschillende dingen aan te bieden, zodat we de kinderen kunnen stimuleren bij de grove motoriek: Hieronder wordt verstaan het buiten fietsen, rennen, klimmen en klauteren op de glijbaan. Ook de fijne motoriek stimuleren we, zoals puzzelen, kleien, plakken, knippen, kleuren maar ook het zandtaartjes maken in de zandbak. Wij vinden het belangrijk dat ieder kind op zijn eigen niveau bezig is met de motorische ontwikkeling en dat het kind er plezier aan mag beleven. Wij denken dat als het kind het op zijn eigen tempo mag doen, dat het hier dan veel meer van kan genieten. De sociale ontwikkeling begint al meteen vanaf de geboorte. Als een baby geboren wordt, komt het al snel in contact met de vader en moeder. Het kind herkent de ouder al snel. Wanneer een baby een wat beter zicht gaat krijgen, zal het al heel sociaal zijn naar andere mensen toe. De baby begint vaak te lachen. Wanneer een kind 9-12 maanden oud is gaat het kind zich hechten aan vertrouwde mensen. Dit is heel belangrijk voor het kind. Het zal niet meer zo gemakkelijk lachen naar een vreemde of zomaar opgetild willen worden. Deze fase heet eenkennigheidfase. In deze fase is een baby op zoek naar veiligheid. Het kind zal dit zoeken in de meest vertrouwde persoon. Door deze veiligheid durft een kind zich ook beter te hechten aan die persoon. Natuurlijk heeft het ene kind deze gevoelens sterker dan het andere kind. Soms zal een kind meer voorkeur hebben voor de ene pedagogisch medewerker dan voor de andere. Op dat moment geeft die ene pedagogisch medewerker het gevoel waar het kind zich prettig bij voelt. We proberen hier dan ook op in te springen, zodat een kind zich snel weer zeker voelt. Deze pedagogisch medewerker zal het kind dan stimuleren om zelf te gaan spelen. Nu wordt er wel gezegd dat kinderen tot 4 jaar naast elkaar spelen, maar toch merken we op ons kinderdagverblijf dat een kind toch al snel leert om samen te spelen. De baby’s kijken naar elkaar en hebben in de gaten dat er gezelligheid is van meerdere kinderen. Soms zie je zelfs dat ze elkaars handje pakken en naar elkaar lachen. Bij dreumesen is het nog wel naast elkaar spelen, maar ze houden alles in de gaten. Ze zoeken elkaar veel op en doen elkaar na. Ze kunnen dan nog wel geen echte verbale communicatie met elkaar hebben, maar door non-verbale communicatie begrijpen ze elkaar heel goed. Een peuter gaat al snel steeds meer naar de verbale communicatie toe. Een peuter kan zich nog niet goed in een ander inleven. De peuter denkt nog vrij veel aan zichzelf. Daardoor ontstaan er dan kleine onderlinge conflicten, bijvoorbeeld als de ene peuter de ander slaat. De pedagogisch medewerker zal hier op inspringen en er wordt duidelijk gemaakt dat dit niet kan, bijvoorbeeld door te zeggen: “Kom eens Pietje, nu heb je Keesje geslagen en nu heeft Keesje verdriet en moet huilen. Dit vindt Keesje niet leuk. Zullen we Keesje een kusje gaan brengen?” Hiermee proberen wij duidelijk te maken dat een kind Laatst gewijzigd: juni 2015
26
rekening moet houden met een ander kind. Gelukkig kan een peuter al vrij snel duidelijk maken dat het iets niet leuk vindt. Hierdoor leren ze vriendjes maken en je hoort dan ook vaak ‘s morgens op ons kinderdagverblijf dat ze vragen of een ander kindje er ook is. Ook leren ze dat ze voorzichtig moeten zijn naar kleine kinderen toe. Als een baby door de groep kruipt, willen ze graag met dit baby’tje spelen. Vaak zijn ze zo enthousiast dat ze niet door hebben dat het kind niet kan staan. Ze willen het kind dan graag optillen. Als pedagogisch medewerker zeg je dan dat zij dit nog niet kunnen. Op ons kinderdagverblijf hebben we onder andere verticale groepen met kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar. Het is dan ook heel leuk om te zien dat de wat grotere peuters gaan zorgen voor de kleine baby’s’. Ze gaan de baby’s een speeltje brengen of de speen geven. Deze behulpzaamheid hoort bij de sociale ontwikkeling. Behalve het zorgen voor de kleine baby’s, vinden sommige peuters het ook prachtig om de pedagogisch medewerker te helpen met iets weg te brengen, de was in de machine te stoppen, de vloer te vegen of op te ruimen. De band tussen pedagogisch medewerker en kind wordt hierdoor ook versterkt. Het kind imiteert het gedrag van de pedagogisch medewerker en leert dingen van haar. Daaruit ontstaat een emotionele band. Ook zie je al snel dat kinderen onderling dingen gaan delen. Dit wordt door de pedagogisch medewerker dan ook wel gestimuleerd, maar soms mogen kinderen ook best even iets voor zichzelf hebben om mee te spelen. Ze hoeven natuurlijk niet alles te delen. De kinderen spelen dat ze eten klaar maken in de pannetjes en geven elkaar te eten of ze spelen dat ze allemaal een stukje fruit van het bord nemen en zo gaat het bord de hele kring rond.
ONTWIKKELING VAN DE ZELFREDZAAMHEID Een kind is in eerste instantie nog niet zelfredzaam en moet met alles geholpen worden. Maar wordt het kind ouder dan kunnen we het steeds meer leren en motiveren. Een baby kan bijvoorbeeld geleerd worden om zijn fles zelf vast te houden of zelf zijn liga op te eten. We stimuleren de oudere kinderen om de pedagogisch medewerker te helpen, met een vorkje hun brood te eten, helpen opruimen, zelf hun jas aan te doen of juist de schoenen uit te doen. Dit wordt mede gestimuleerd door de aanwezigheid van leeftijdsgenoten die bijvoorbeeld een bepaalde handeling al wel onder de knie hebben. Kinderen die de handeling doorkrijgen vergroten zo ook hun zelfvertrouwen: “kijk eens wat ik al kan”.
Laatst gewijzigd: juni 2015
27
SOCIALE VEILIGHEID GEBORGENHEID/VERTROUWEN Geborgenheid hoort bij veiligheid. Veiligheid is erg belangrijk voor een kind. Als een kind zich veilig en geborgen voelt dan kan een kind zich pas goed ontwikkelen en echt zichzelf zijn. Wanneer je jezelf veilig voelt, dan durf je jezelf te laten horen, je durft meer te ondernemen en je durft meer uit te proberen. Je weet dat er mensen zijn die je willen helpen en voor je klaarstaan. Er wordt voor je gezorgd en je wordt gewaardeerd zoals je bent. Door eerlijk te zijn tegen de kinderen voelen ze ook dat wij betrouwbaar zijn. Wij, als pedagogisch medewerkers proberen in te leven hoe we zelf benaderd zouden willen worden. We proberen een kind te stimuleren in de ontwikkeling en in zelfstandigheid. Maar ieder kind is anders en zal dit dan ook op zijn eigen tempo doen. Hier hebben wij natuurlijk alle respect voor. Een kind zal zich niet ontwikkelen via boekjes, maar hier kun je wel een leidraad uithalen. Toch kun je je hier nooit helemaal aan vasthouden. Ieder kind is uniek en ontwikkeld zich in zijn eigen tempo. Als je maar vaak naar een kind luistert of kijkt, kun je er al een heleboel uithalen wat ze bedoelen. Door hun gebaren en uitstraling kun je al best dingen begrijpen. Een positieve benadering naar kinderen zou natuurlijk het prettigst zijn. Zo proberen we de negatieve aandacht om te zetten in positieve aandacht. Ieder kind geniet natuurlijk van een beetje aandacht. Als de baby’s en dreumesen gaan slapen is het voor de peuters prettig om samen te lezen of te bouwen met duplo of houten blokken. Ieder kind zal moeten leren dat het niet altijd alle aandacht kan krijgen. Ook de wat onzekere kinderen moeten aan bod komen en de tijd krijgen om bijvoorbeeld wat te vertellen. De pedagogisch medewerkers zullen hierop in spelen. Ditzelfde geldt eigenlijk ook voor het stellen van grenzen. Ieder kind probeert uit hoever hij of zij kan gaan en dat hoort erbij. Voorbeeld: Bij een pedagogisch medewerker vragen om een autootje en deze pedagogisch medewerker zegt: “Nee, dat doen we straks, we gaan eerst opruimen en liedjes zingen”. Zo´n kind kan dat nog eens proberen bij een van de andere pedagogisch medewerkers. Het is dus van belang dat wij, als pedagogisch medewerkers, duidelijk op één lijn zitten. Dit geeft duidelijkheid en veiligheid. Een kind moet leren om met grenzen om te gaan en daar moet een pedagogisch medewerker bij helpen. HET HUILBELEID Het ene kind is het andere niet. De situatie of de oorzaak is per kind verschillend. Het kan gaan om afscheid nemen, pijn, ruzie, slapen, honger of ziekte. In alle situaties gaan de pedagogisch medewerkers hier liefdevol mee om. Het kind wordt op schoot genomen en getroost met zijn knuffels en/of speen of door gewoon even dichtbij te zijn. Soms is een speeltje of puzzel ook een goede oplossing als afleiding. Vooral bij de wat oudere kinderen helpt het om het dagprogramma uit te leggen, zodat ze weten wat er nog komt of wanneer ze naar huis gaan. De pedagogisch medewerkers horen ook het verschil in huilen, bijvoorbeeld hard huilen bij pijn, mopperend als ze ergens geen zin in hebben of als ze boos zijn omdat iets niet mag of kan. De pedagogisch medewerkers reageren dan ook verschillend per situatie. Bij het slapen gaan kunnen sommige kinderen ook erg verdrietig zijn. Het ene kind huilt heel lang voordat deze in slaap valt en de andere niet. Zijn eigen speen of knuffel kan dan troost geven. Wanneer een kind na 10 minuten nog huilt gaat de pedagogisch medewerker naar het kind toe en probeert zonder iets te zeggen het kind weer rustig neer te leggen en weer toe te stoppen. Als het kind blijft huilen blijven we dit steeds na 10 minuten herhalen, totdat het kind rustig in slaap valt. Blijft het kind echter huilen dan wordt het uit zijn bedje gehaald voor de rust van de anderen. Bij ruzie onderling wordt er gepraat over wat er gebeurd is en er wordt een oplossing voor gevonden. De wat jongere kinderen worden getroost en geholpen door het speeltje terug te geven of een ander speeltje te geven. Bij pijn door te zijn gevallen, wordt er liefdevol getroost, eventueel gekoeld en afhankelijk van de situatie een zalfje op gesmeerd. Ouders mogen altijd bellen hoe het gaat met hun kind als het kind moest huilen bij het afscheid nemen. Voor de ouders is dit vaak vervelender want het kind is meestal al lang aan het spelen!
Laatst gewijzigd: juni 2015
28
VEILIGHEID EN GEZONDHEID BINNEN HET KINDERDAGVERBLIJF VEILIGHEID EN GEZONDHEID (RISICOANALYSE) Ieder jaar wordt er binnen ons kinderdagverblijf een risicoanalyse uitgevoerd door de pedagogisch medewerkers, waarbij vooral door de ogen en vanuit het gedrag van kinderen gekeken wordt. De analyse van het kinderdagverblijf is gebaseerd op twee vragen: Welke ongevallen zouden met de kinderen kunnen gebeuren? Hoe groot is daarbij de kans op ernstig letsel voor een kind? De uitkomsten van deze analyse zijn terug te vinden in de instructiemappen van de groepen. In deze analyse staat vermeldt hoe het is gesteld met de veiligheid en gezondheid binnen ons kinderdagverblijf. VEILIGHEID De voordeur van het kinderdagverblijf is i.v.m. de veiligheid van de kinderen overdag op slot. Zo kunnen er niet zomaar mensen in en uit lopen en blijft er beter overzicht voor de pedagogisch medewerkers wie het kinderdagverblijf binnenkomen. De deur zal gesloten worden na 09.00 uur als alle kinderen zijn gebracht en gaat alleen open op de haal en breng tijden van het kinderdagverblijf. Ouders, leveranciers etc. die voor een gesloten deur staan moeten eerst aanbellen. We gaan er van uit dat de kinderen door de ouder(s) worden gehaald. Is dit niet het geval dan moet dit aan de pedagogisch medewerkers door gegeven worden. Als dit niet vooraf doorgeven wordt dan zal de pedagogisch medewerker eerst met de ouder bellen of het kind wel mee gegeven mag worden. De veiligheid voor de kinderen staat voorop. Binnen ons kinderdagverblijf zijn er een aantal “huisregels” vastgesteld (zie “huisregels voor ouders op blz. 5). Deze moeten bescherming geven aan de kinderen en nagekomen worden door de pedagogisch medewerkers. De kinderen worden altijd in de gaten gehouden en nooit alleen gelaten. Ze verblijven in een voor hen bestemde groepsruimte. Deze is zo ingericht dat het uitnodigt om te kunnen spelen op een verantwoorde wijze. Dit betekent dat ze niet zonder toezicht in de keuken, badkamer, slaapkamer of gang mogen spelen. Alle deurklinken zijn 15 centimeter hoger geplaatst dan normaal, zodat de grotere kinderen er niet bij kunnen komen. Alle brandwerende toegangsdeuren zijn voorzien van deurdrangers, zodat deze altijd automatisch sluiten. Tevens zijn alle deuren voorzien van “vingersafes”, zodat er geen kindervingertjes tussen de deur bekneld kunnen komen te zitten. Wanneer de kinderen buiten spelen, gaan zij in groepjes zodat de pedagogisch medewerkers het overzicht houden. De speelruimte die omheind is door een hekwerk sluit direct aan op de groep en is vanuit iedere groep ook bereikbaar. Het buiten hekje zal afgesloten zijn zodat de kinderen deze niet zelf kunnen open maken. Wanneer kinderen op stoelen, banken of tafels staan moet de pedagogisch medewerker het kind duidelijk maken dat deze daar niet voor bedoeld zijn. Zij zal wel een alternatief aandragen, door bijvoorbeeld te zeggen dat het kind wel mag gaan zitten. De stopcontacten zijn afgedekt met veiligheidsdopjes en de snoeren zijn zo opgebonden of weg gewerkt dat de kinderen er niet bij kunnen. Kapot speelgoed wordt gerepareerd of weg gegooid.
HYGIËNE Hygiëne is erg belangrijk. Zo komt het schoonmaken van de groep dagelijks terug. De tafels en stoelen worden meerdere malen met een sopdoek afgenomen. Ook wordt er gezogen en gedweild. Op iedere groep is een schoonmaakrooster aanwezig waar alle werkzaamheden op staan, zoals wat, waar, wanneer en hoe vaak schoongemaakt moet worden. Het schoonhouden van het speelgoed hoort daar ook bij. De pedagogisch medewerkers houden dit zelf regelmatig bij. Ook in de verschoonruimte is hygiëne belangrijk. Kinderen moeten na het plassen en hun grote boodschap altijd hun handen wassen. Als de kinderen hun handen wassen zien de pedagogische medewerkers hierop toe. Ook de pedagogisch medewerkers zullen na iedere keer een luier verschonen en hun eigen toiletbezoek hun handen wassen met antibacteriële zeep. Voor het afdrogen van de Laatst gewijzigd: juni 2015
29
handen zijn er aparte handdoeken voor de kinderen en de pedagogisch medewerkers die regelmatig op de dag vervangen worden. Op de volgende momenten moeten de pedagogisch medewerkers de handen zorgvuldig met antibacteriële zeep wassen en daarna goed met water schoonspoelen: - Na het aanbrengen van zalf: - Vóór wondverzorging: - Na contact met vuile was of afval: - Na hoesten of niezen (dit geld ook voor de kinderen). Na iedere verschoning wordt de luier meteen weggegooid. Het aankleedkussen wordt na iedere verschoning van een kind schoongemaakt met het middel “desinfectie en sanitair reiniger”. (Als het verschoonkussen kapot is, wordt deze direct vervangen). Aan het einde van iedere dag wordt de verschoonruimte in zijn geheel schoongemaakt. Na het buiten spelen worden alle handjes van de kinderen schoongemaakt onder de kraan of met een washand. Ook na het eten worden alle mondjes en handjes schoongemaakt voor ze van tafel gaan. Dit gebeurt altijd met een aparte washand voor ieder kind. Na het brood eten poetsen de kinderen vanaf 1 jaar hun tandjes. De tandenborstels worden na gebruik schoongemaakt en droog geslagen. De tandenborstels staan in een speciale tandenborstelhouder en iedere tandenborstel is voorzien van de naam van het kind. We hebben voor het tandenpoetsen speciale peutertandpasta. De tandenborstels en peutertandpasta worden door het kinderdagverblijf aangeschaft. Op de slaapkamer worden iedere dag de bedjes opnieuw afgehaald en schone lakentjes opgelegd, zodat alle kinderen weer in een fris bed slapen. De slaapzakken (Elke groep heef zijn eigen slaapzak) worden één keer in de week gewassen en zo nodig vaker in de week als ze vies zijn. Er wordt iedere dag geventileerd op de groepen en op de slaapkamers door de ramen en deuren open te zetten. De ramen op iedere slaapkamer en op iedere groep zijn voorzien van ventilatie roosters. BELEID BIJ ZIEKTE Een kind dat ziek is, zal zich niet lekker voelen om op het kinderdagverblijf te verblijven. Ten eerste is een ziek kind graag bij één van de ouders in de buurt: lekker veilig en ongedwongen thuis in zijn vertrouwde omgeving. Op ons kinderdagverblijf is het dan voor een ziek kind soms te druk of teveel lawaai en niet de vertrouwde papa en mama in de buurt. Maar wanneer spreek je nu van een ziek kind? Het is altijd moeilijk in te schatten wanneer een kind ziek is. Een kind hoeft niet altijd koorts te hebben om ziek te zijn. Wij zijn van mening dat een ziek kind zich thuis met wat rust en aandacht zich het prettigst voelt. Als een pedagogisch medewerker denkt dat een kind ziek is en het opgehaald moet worden, dan wordt er altijd contact opgenomen met de ouders. In overleg wordt dan (aan de hand van de situatie van het kind) gekeken of een ouder eerder het kind komt ophalen. Wij zullen contact opnemen met de ouder als het kind boven de 38,5 graden koorts heeft of als wij denken dat het om een aantal andere redenen nodig is dat het kind opgehaald wordt. Soms heeft een kind lichte verhoging, bijvoorbeeld 38.3, maar als er verder niets aan de hand is, nemen wij toch even contact op met de ouders, zodat zij dan niet opeens te horen krijgen dat hun kind een lichte verhoging of koorts heeft wanneer zij hun kind ophalen. Wij zouden het ook erg op prijs stellen te horen van de ouders als een kind ziek is geweest op de dagen dat het thuis was. Dan kunnen wij een beetje rekening houden met het kind, want misschien is het daardoor nog wat hangerig, of wil het kind soms een keer extra slapen. Of als een kind bijvoorbeeld een prikje heeft gehad en daardoor wat verhoging heeft, weten wij dat dit minder erg is dan dat een kind een ontsteking of virus heeft opgelopen. Als er een virus heerst op ons kinderdagverblijf, wordt dit altijd kenbaar gemaakt aan de ouders door middel van een briefje op de deur. Wij hebben op ons kinderdagverblijf een handboek van alle kinderziektes die wij hanteren. Dit boek is geschreven door het Spectrum en GGD en is speciaal gemaakt voor scholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven. Laatst gewijzigd: juni 2015
30
Verder wat betreft het gebruik van medicijnen: Er zijn natuurlijk kinderen die soms een kuur moeten afmaken. Ze zijn dan al niet meer ziek en komen dus spelen op ons kinderdagverblijf, maar ze moeten nog wel een keer oogdruppels, een pilletje of een drankje hebben. Graag worden we dan goed op de hoogte gebracht door de ouders en de medicatie moet goed beschreven staan en voorzien zijn van naam. Indien het nodig is om medicijnen toe te dienen zal er een protocol voor “geneesmiddelenverstrekking” opgesteld worden, waarvoor de ouder moet tekenen. Wij gaan niet akkoord met een kind die ‘s morgens thuis al koorts had en dan bij ons op het kinderdagverblijf komt en de pedagogisch medewerkers moeten alsnog een zetpil geven, zodat de koorts beperkt blijft zonder enige reden hiervoor. Opmerking: Alle pedagogisch medewerkers beschikken over een erkend kinder-EHBO diploma en/of EHBO diploma of zijn daarvoor in opleiding. (zie voor aanvullende informatie over het ziektebeleid pagina 7 t/m 9)
PROTOCOL INBAKEREN Soms komt het voor dat wij op het kinderdagverblijf kinderen inbakeren. Dit doen wij alléén als ouders dit thuis ook doen en zij ons vragen dit ook te doen. Inbakeren helpt vaak bij baby´s die: Moeite hebben om zelf in slaap te vallen; Alleen maar hazenslaapjes doen; Overprikkeld zijn; Veel huilen zonder dat er een aanwijsbare oorzaak is gevonden; Onrustig/bewegelijk slapen waardoor ze zichzelf wakker maken. Het inbakeren is niet de oplossing maar een ondersteuning op weg naar de oplossing! Er zijn een aantal contra-indicaties voor inbakeren. Medisch redenen om een kind niet in te bakeren zijn: Koorts; (een verhoogde kans op een) dysplastische heupontwikkeling; Eerste 24 uur na een DKTP, HIB of andere vaccinaties; Ernstige luchtweginfectie en/of benauwdheid; Voorkeurshouding (scoliose) door een afwijking in de wervelkolom; Veel spugen. Bij vermoeden van bovenstaande zaken mag er NIET ingebakerd worden! Ouders zijn dan ook verplicht te melden als hun baby een vaccinatie heeft gehad of last heeft van bovenstaande contra-indicaties. Als er na overleg wordt besloten een kind in te bakeren, moeten ouders altijd toestemming geven door hiervoor een overeenkomst te ondertekenen. Ze geven hiermee aan de verantwoordelijkheid op zich te nemen en bekend te zijn met de contra-indicaties en meldingsplicht van de contra-indicaties. Bij voorkeur bakeren wij alleen in, in een meegegeven inbakerdoek van thuis.
Laatst gewijzigd: juni 2015
31
UV-BELEID De huid van kinderen moet net als die van volwassenen in het voorjaar wennen aan de zon. Zo ontstaat er verdikking van de huid die de natuurlijke bescherming vormt tegen de zon. Op kinderdagverblijf Bunderbos houden we de volgende regels in acht: Houd de kinderen tussen 12.00 en 15.00 uur zoveel mogelijk uit de zon. De zonkracht is op dat moment het sterkst en daarom is het extra belangrijk om de kinderen hiertegen te beschermen; Gebruik een anti-zonnebrandmiddel met minimaal factor 20; Let op: Ook met een antizonnebrandmiddel met een hoge factor kan en mag een kind maximaal drie uur in de zon; Smeer gevoelige delen zoals neus, oren, oogleden, nek en witte randjes die onder kleding uitkomen extra goed in; Smeer de kinderen om de 2 uur in en daarnaast iedere keer als ze uit het water komen. Ook als het kind ingesmeerd is met een waterproof anti-zonnebrandmiddel. Een deel van het product gaat er door spelen, zweten en afdrogen weer af; Houd jonge kinderen onder de 6 maanden en kinderen die een te grote kans lopen verbrand te worden (bijv. witte huid, rood haar, sproeten) helemaal uit de zon; Laat de kinderen op zonnige dagen zoveel mogelijk in de schaduw. Of maak schaduw met een parasol of zonnescherm. Schaduw beperkt de blootstelling aan UV-straling maar neemt die niet helemaal weg. Dus ook in de schaduw moet de kinderen ingesmeerd zijn; Hoedjes of petten opzetten en ook in de badjes of onder de sproeier moeten de kinderen een Tshirt aan; De glijbaan kan door de zon erg heet worden, kinderen er dan vandaan houden. De stoep met heet weer nat houden i.v.m. hete stoeptegels, want de kinderen lopen dan vaak op blote voeten; Ook op een bewolkte zomerse dag is er UV-straling. Wolken houden die straling niet helemaal tegen. Smeer de kinderen dus ook goed in als het bewolkt is. Daarnaast zijn de speelplaatsen van ons kinderdagverblijf voorzien van meerdere parasols en is er een schaduw en zon kant zodat de kinderen niet de hele tijd in de zon hoeven spelen.
OVERDRACHT VAN NORMEN EN WAARDEN NORMEN EN WAARDEN Het is van belang om kinderen te helpen een bepaald gevoel van eigenwaarde te ontwikkelen. Vanuit een positief zelfbeeld en zelfvertrouwen durft een kind de wereld te gaan ontdekken. Pedagogisch medewerkers proberen het kind het gevoel te geven dat het onvoorwaardelijk wordt geaccepteerd. Hierbij is het van belang dat het kind begrijpt dat bepaald gedrag wordt afgekeurd en als ongewenst gedrag wordt beschouwd, maar dat het als persoon geaccepteerd blijft. Het kind wordt gewaardeerd en gerespecteerd. Ieder mens kent zijn eigen normen en waarden. In het kinderdagverblijf komen de kinderen in aanraking met andere waarden dan thuis, ook al wordt er in het kinderdagverblijf wel rekening gehouden met de achtergrond van het kind. Iedere opvoeder handelt vanuit een eigen waardepatroon en normenbesef. Accentverschillen mogen er zijn. Zo krijgen kinderen de gelegenheid om te leren om te gaan met normen en waarden in de samenleving, die anders zijn dan in het eigen gezin. Beleefdheid, solidariteit, eerlijkheid, respect voor andere mensen, voor dieren en voor de natuur, hulpvaardigheid, omgangsvormen als niet door elkaar praten of op je beurt wachten, verdraagzaamheid, respect voor andermans mening, je aan gemaakte afspraken houden, respect voor andere culturen zijn voorbeelden van dergelijke normen en waarden.
Laatst gewijzigd: juni 2015
32
CONTACTEN KINDEREN Voor de pedagogisch medewerkers is het opbouwen van contacten met de kinderen een belangrijke taak. Dit gebeurt al vanaf de eerste dag dat het kind op ons dagverblijf komt of het nu een baby is of al een dreumes of peuter. De kinderen worden met liefde ontvangen en er wordt voor gezorgd dat ze het naar hun zin zullen hebben. Om een goed contact op te bouwen, moet je er altijd voor het kind zijn, bij verdriet, maar ook bij vreugde. Dus samen afscheid nemen van papa en/of mama, troosten als het kind gevallen is en zich pijn heeft gedaan, maar ook belonen en prijzen als het kind iets goeds heeft gedaan. Hierdoor bied je vertrouwen in een kind en dit is belangrijk voor het contact. Een kind zal zich dan veilig gaan voelen en voelt zich serieus genomen. De kinderen krijgen de gelegenheid om goed te wennen, doordat ze iets persoonlijks, bijvoorbeeld een knuffel van thuis mee mogen nemen. Dit wordt dan naarmate het kind meer gewend is geraakt, weer een beetje afgewend door het nog alleen met verdriet en met slapen te gebruiken. De speen en knuffel leggen we dan in het mandje. Dit ook op het oog voor hygiëne of dat hun knuffel kapot gaat. Op iedere groep zijn vaste pedagogisch medewerkers, zodat een kind niet teveel wisseling van pedagogisch medewerkers heeft. Daarnaast is er nog regelmatig een stagiaire naast de vaste pedagogisch medewerkers. Er zijn uitsluitend stagiaires aanwezig die de opleiding doen die aansluit op de functie van pedagogisch medewerker. Op de groepen wordt er gewerkt met “mentorschap”. Dit houdt in dat ieder kind toegewezen wordt aan en mentor/pedagogisch medewerker. De mentor over het kindje zorgt voor knutselwerkzaamheden bij speciale gelegenheden (bv verjaardag papa/mama, ed.), maar legt ook 1 maal per jaar het 15 minutengesprek met u als ouder af en vult daarvoor een vragenlijst in met betrekking tot uw kind. De mentor vraagt en geeft extra informatie aan ouders.
HET GROEPSGEBEUREN Bij het groepsgebeuren kijken we naar zowel de kinderen als naar de pedagogisch medewerkers. Belangrijk voor het groepsgebeuren is de rust en de sfeer, die heel veel bepalen. Kinderopvang is de plek om kinderen te plaatsen in een sociale omgeving. Kinderen zien leeftijdsgenootjes maar ook kinderen die jonger of ouder zijn dan zij. Kinderen leren veel van andere kinderen. Ze kijken naar elkaar en imiteren elkaar. Ze worden uitgedaagd om nieuwe, en andere dingen te doen. Door met elkaar in een groepsruimte te zijn en een groep te vormen, zullen kinderen zich sociaal moeten aanpassen. In een groep gelden bepaalde regels, soms moet een kind op zijn beurt wachten. Een kind leert om samen of naast andere kinderen te spelen, een kind zal af en toe kleine conflictjes met andere kinderen krijgen en hiermee om leren te gaan. Kinderen eten en drinken samen, er worden verjaardagen of andere feesten gevierd maar ook wordt er deelgenomen aan gezamenlijke activiteiten: samen wandelen, samen zingen, samen knutselen, samen luisteren naar een verhaal. Hoe ouder het kind hoe groter het sociale aspect onderling is. Peuters doen meer samen met andere kinderen dan baby’s. De pedagogisch medewerker zal dit sociale proces volgen en indien nodig sturen. Bij baby’s en dreumesen bestaat het sociale aspect voor het grootste deel uit de sociale relatie tussen pedagogisch medewerker en kind. Een kind zal zich aan pedagogisch medewerkers hechten en vanuit deze sociale omgang en veiligheid zich verder ontwikkelen. Bij jonge baby’s kun je zien dat als ze naast een andere baby liggen dat ze naar elkaar lachen of elkaars handje willen pakken. Op de verticale groep zie je dat baby’s kunnen genieten wanneer er grotere kinderen om hen heen zijn. Ze zoeken dan contact door te kijken of geluiden te maken van blijdschap en dan zie je soms dat een peuter deze baby een speeltje gaat brengen of een kusje geeft als de baby verdriet heeft. Ook zie je dat andere kinderen soms mee gaan huilen als een baby huilt. De groep kan soms ook heel druk zijn. Als pedagogisch medewerker creëer je dan weer rust door met de kinderen een boekje te gaan lezen, te puzzelen, buitenspelen etc. Zo kunnen de kinderen hun energie op een andere manier kwijt en breng je tegelijkertijd de rust weer terug op de groep. Deze rustpunten zijn soms gewoon nodig. Ook de wat rustige kinderen komen dan even aan bod. In het dagritme zitten in ieder geval vier rust momenten ingebouwd. Dit zijn de momenten dat de kinderen aan tafel gaan om te eten en drinken. Laatst gewijzigd: juni 2015
33
Het kan natuurlijk ook zijn dat een pedagogisch medewerker met emoties zit. Wij proberen dan het goede voorbeeld te geven voor de kinderen. Emoties mag je uiten. Echter, we denken wel dat je hier niet teveel in moet opgaan. Toneelspelen als je je niet lekker voelt, werkt niet voor jezelf en niet voor het kind. De sfeer is dan weer bepalend voor de groep.
SPEELGOED EN SPELEN Een kind is bezig met ontdekken en waarnemen van alles wat hij tegen komt tijdens zijn spel. Ontdekken en ervaren hoe iets werkt. De pedagogisch medewerker biedt materiaal aan waarmee het kind ervaringen kan opdoen in bijvoorbeeld: voelen, ruiken, horen, proeven, door te vertellen aan de kinderen, boekjes voor te lezen, plaatjes kijken en vooral goed te luisteren. Het is belangrijk om in te spelen op dingen die het kind zelf aandraagt. Hierdoor voelt het kind zich begrepen, dat biedt veiligheid en geborgenheid. Spelen is een belangrijk onderdeel van het ontwikkelen. Al spelend ontwikkelt het kind zijn grove en fijne motoriek. Ook een baby is druk met spel zoals: voelen, proeven, ruiken en bewegen. Een baby ontdekt bijvoorbeeld zijn handen en voeten, dit is voor hen belangrijk en interessant. Het kind leert woordjes door: liedjes, plaatjes en door voor te lezen. Wanneer kinderen zich nog niet kunnen voortbewegen biedt de pedagogisch medewerker speelgoed aan door dit aan het kind te geven en zorgt zo voor voldoende afwisseling voor het kind. Als kinderen gaan “kruipen” kunnen zij zelf bepalen waarmee ze willen spelen. Het is belangrijk dat kinderen voorzichtig leren met elkaar en het speelgoed om te gaan. Hiermee bedoelen we; elkaar geen pijn doen of ruzie maken en er mag bijvoorbeeld niet met speelgoed worden gegooid. Niet het duurste en mooiste speelgoed is altijd het beste, maar het moet veilig zijn voor de kinderen. We proberen de kinderen zoveel mogelijk te betrekken bij het opruimen van speelgoed na het spelen. Zo leren zij dat opruimen er ook bij hoort. De kinderen hebben de mogelijkheid tot “vrij spelen” met het speelgoed dat in “open” kasten staat, kinderen kunnen hier zelf bij. Op de hogere planken staat speelgoed dat kinderen onder “begeleiding” mogen gebruiken. Bijvoorbeeld: lijm, boeken etc. Het kind gaat in zijn spel al veel zijn fantasie gebruiken. Spelen is een spontaan gebeuren. Als pedagogisch medewerker proberen we dan ook zoveel mogelijk het kind zijn eigen spel te laten spelen. Spelen is ontdekken en ook daarom is het belangrijk het kind zelf te laten spelen en niet al te veel te sturen (de pedagogisch medewerker probeert er wel op toe te zien dat kinderen spelen met datgene wat bij hun ontwikkeling past: dus vooral geen babygym voor een kind van twee.) Het kind kan hierdoor onzeker worden als je als volwassene alles voordoet of zegt hoe je iets moet doen. Juist het zelf ontdekken is leuk en interessant. Natuurlijk worden er ook knutselactiviteiten aangeboden. Het knutselen met verf, klei, papier, wasco of kleurpotloden is voor hen een leuke en leerzame bezigheid. Als kinderen niet mee willen doen worden zij niet gedwongen. Als het weer het toelaat is ook buitenspelen een leuke activiteit, kinderen kunnen zich hier naar keuze vermaken bijvoorbeeld met: fietsen, glijden van de glijbaan of spelen in de zandbak. Kinderen gebruiken speelgoed niet altijd voor dat doel waarvoor het bedoeld is, bijvoorbeeld puzzelstukjes worden “hamers” of auto´s worden “vliegende voorwerpen”. Om gevaarlijke situaties te voorkomen hebben wij een aantal huisregels opgesteld zoals: Niet lopen op de glijbaan; Zand hoort in de zandbak/niet mee gooien; Niet gooien met speelgoed; Wipstoel is voor de baby´s; Niet staan op de bank of stoelen.
Laatst gewijzigd: juni 2015
34
STRAFFEN EN BELONEN Straffen is niet leuk, niet voor de kinderen en ook niet voor de pedagogisch medewerkers. Binnen het kinderdagverblijf zijn er regels waaraan men zich moet houden. Mochten kinderen zich hier niet aan houden dan worden ze hierop aangesproken. We proberen het kind zo verstandig mogelijk te straffen. Er moet daarbij op verschillende punten gelet worden: Straffen met een reden; De straf moet redelijk zijn; Laat het kind in zijn waarde; Blijf consequent, dit geeft het kind zekerheid; Elke straf kent een begin en een einde; De persoon die het kind straft moet het ook zelf positief afsluiten; Leg uit waarom je boos bent; Blijf rustig, maar laat duidelijk merken dat je boos bent; Geen lichamelijk geweld; Voor een bepaalde leeftijd is straffen niet mogelijk, corrigeren wel. Straffen doe je op verschillende manieren: Boos worden of bestraffend toespreken; Afzonderen van de groep: Eerst wordt het kind aangesproken en gewaarschuwd; Luisteren ze niet dan worden ze op een stoeltje of de bank gezet en kunnen ze erover nadenken; Na een paar min. (nooit te lang laten duren) praten we met het kind erover; De persoon die het kind heeft gestraft sluit het ook zelf positief af. Soms even een time –out: Eerst wordt het kind aangesproken en gewaarschuwd; Als dit niet werkt en het gaat vooral om de aandacht van de andere kinderen wordt het kind op een stoeltje in de tussenruimte gezet; Na een paar min. (nooit te lang laten duren) praten we met het kind erover; De persoon die het kind heeft gestraft sluit het ook positief af. Alleen maar straffen kan natuurlijk niet. Een beloning hoort er op zijn tijd ook bij. Positieve aandacht is belangrijk voor de opbouw van een positief zelfbeeld van het kind en gebeurt in de vorm van mondelinge en non verbale complimentjes. Gewenst gedrag wordt dus zo beloond. Belonen is ook veel dankbaarder werk dan straffen. Belonen is belangrijk voor het kind, het zelfvertrouwen wordt vergroot en het kind voelt zich veilig en vertrouwd. Bij belonen hoort het belonen wel in de juiste verhouding te staan tot het gedrag, maar is ook per kind verschillend. Een aai, een knuffel of een vriendelijke opmerking moet wel gemeend zijn, een kind voelt het aan of een opmerking wel of niet gemeend is. Een kind wordt niet met materiële zaken beloond.
Laatst gewijzigd: juni 2015
35
OPVALLEND GEDRAG / ZORGWEKKEND GEDRAG We hebben natuurlijk te maken met veel soorten gedrag. Het ene kind is rustig, de ander druk. We kunnen het gedrag onderscheiden als het gedrag opvallend wordt, bijvoorbeeld als het kind veel stiller is dan normaal. Het kan ook zorgwekkend gedrag zijn. Dit is dan een afwijkend gedrag, bijvoorbeeld in een fase van ontwikkeling blijven hangen, dus geen voortgang meer met praten of iets anders. Toch moeten we oppassen niet te snel een oordeel over een bepaald gedrag te geven. Het is ook niet gemakkelijk met een opvallend gedrag om te gaan. Ieder kind is anders en ze hebben dan ook een eigen aanpak nodig. We hebben op ons kinderdagverblijf een map waarin van ieder kind een stukje staat geschreven, zodat iedere pedagogisch medewerker goed op de hoogte kan zijn van een bepaald gedrag. Dit gaat soms nog om hele gewone dingen, maar ook deze zijn belangrijk als je een kind nog niet goed kent. Door een bepaald opvallend gedrag van een kind, kan de sfeer veranderen en bepalend zijn voor de groep. Soms kan dit ten koste gaan van andere kinderen, bijvoorbeeld een heel druk kind kan een ander kind ook druk maken. Om goed op de hoogte te blijven, merken we hoe belangrijk het is om goed overleg met elkaar te hebben en goed overleg met de ouders. We praten tenslotte over een kind van de ouders. Er wordt dan bijvoorbeeld ‘s morgens of ‘s avonds bij het halen of brengen met de ouder over hun kind gesproken. Daarom is het ook zo belangrijk om te weten hoe het met een kind thuis gaat. Gaat dit hetzelfde als bij Kinderdagverblijf Bunderbos of anders? Soms zit een ouder al met een bepaald gedrag van hun kind en door er met de pedagogisch medewerkers over te praten, kan dit al geruststellend werken. Door de ervaring van pedagogisch medewerkers met kinderen zijn soms dingen sneller herkenbaar en dit kun je dan de ouder vertellen. Het is dus ook heel belangrijk dat pedagogisch medewerkers op één lijn zitten en ze samen een aanpak voor het kind kunnen bedenken. We stellen daarmee ook grenzen wat wel en niet mag. Natuurlijk accepteren we daarbij het kind wel, maar niet zijn gedrag. Anders krijgt een kind al snel een bepaalde naam en dat zou niet eerlijk zijn, want het gedrag wordt op dat moment niet geaccepteerd. Daarom is het wel belangrijk dat er enkele regels zijn. De meeste regels die wij hanteren op het kinderdagverblijf, zijn ook meer voor de veiligheid. Als er toch een vermoeden is van zorgwekkend gedrag, dan wordt er eerst goed met het team over gesproken of dit gedrag ook bij andere pedagogisch medewerkers is opgevallen. Dan wordt dit bespreekbaar gemaakt met het management/directie en daarna met de ouders. Zo nodig wordt er een afspraak gemaakt om er de tijd voor te nemen, want het is niet makkelijk om een ouder te melden dat hun kind een zorgwekkend gedrag vertoond. Er wordt dan samen met de ouders gekeken welke stappen we kunnen ondernemen en wat wij voor deze ouder en hun kind kunnen doen. Wij hebben alleen de taak om dit te melden en te adviseren. Verder blijven de ouders zelf verantwoordelijk. Protocol signalering zorgkinderen De verantwoordelijkheid ligt bij de pedagogisch medewerker van het kind, zij is ook het aanspreekpunt. 1. De pedagogisch medewerker maakt zich zorgen over het kind Waar maak je je zorgen om? Het kind observeren en observaties vast leggen. Zorgen delen en bespreken met collega leidsters. Observatie in een(verkennend gesprek voorzichtig voorleggen aan de ouders. 2. Handelingen pedagogisch medewerker Inschakelen deskundige hulp; overleg Jeugdteam, CB arts of wijkverpleegkundige. Contact onderhouden met ouders Ontwikkelingen en contacten vastleggen in rapportage Opstellen plan van aanpak/stappenplan
Laatst gewijzigd: juni 2015
36
3. Plan van aanpak Observaties en informatie vastleggen Verzamelen gegevens over probleem/zorg - Jeugdteam Benaderen deskundigen betreffende voortgang/oplossing Overleggen met ouders Eventuele mogelijkheid doorverwijzing aangeven (Medisch kinderdagverblijf, peuterbehandelgroep, o.i.d.) i.s.m. Jeugdteam/pedagoge. Zij verwijzen door naar externe hulp instanties. 4. Nazorg Specifieke informatie doorgeven in overdracht naar basisonderwijs (grafieken, handelingsplan en peuterobservatielijsten) Zorg-documentatie aan ouder meegeven. Bij informatievraag zorginstelling : informatie doorgeven - CB zorgdocumentatie en observatieformulier Cito. ACTIVITEITEN Wij bieden alle kinderen een veilige en gezellige speelplek. We hebben voldoende ruimte en speelmaterialen om al deze kleintjes de gelegenheid te geven om spelenderwijs zichzelf en andere kinderen te ontdekken. Ook verschillende activiteiten horen hierbij. Ze worden op bepaalde momenten aangeboden. Enkele activiteiten zijn: puzzelen, tekenen, plakken, verven, kleien, peutergymen, buitenspelen etc. Kortom, er is keus genoeg voor het kind. Bij het aanbod van de activiteiten gaan we meestal uit van de seizoenen in het jaar, de bijzondere dagen in een jaar en thema’s die passen bij de wereld van het kind. Een voorbeeld van een winteractiviteit: het maken van een sjaal, wanten, trui, laarzen. Met bijvoorbeeld een verhaaltje over sneeuw en/of koude natte dagen leg je de kinderen uit wat de bedoeling is wat ze kunnen maken. Zo kunnen ze in dit geval 4x iets verschillends maken, 1 onderdeel verven, de volgende kun je ze laten kleuren met potloden en een ander kleurt met wasco en als laatste onderdeel laat je ze het beplakken. Tussen de seizoenenactiviteiten kunnen ze ook nog een knutselcadeautje maken voor hun papa of mama als ze jarig zijn. Zelfs de allerkleinsten, die nog niet bewust meedoen, maken iets voor hun ouders. De allerkleinsten zijn dan al in aanraking met verf of ander materiaal. Als je daar vroeg mee begint, staan ze er later niet zo vreemd tegenover. Ook lezen is een goede activiteit. Ze kunnen zelf boekjes bekijken en op hun eigen manier lezen. Door ons voorgelezen worden, vinden ze ook prachtig. Lezen is een goede stimulatie voor de taalontwikkeling van het kind. Bij een rustpunt in de ochtend en in de middag gaan we liedjes zingen. Wat is er nu leuker dan gezellig met elkaar zingen, te praten of te luisteren naar een verhaaltje onder het genot van een beker drinken en een koekje! Voor de jongste kinderen zijn er natuurlijk ook activiteiten, ze kunnen voelen aan speelgoed of het hard of zacht is, het speelgoed laten rollen of rammelen of bijv. tegen de babygym aanslaan zodat het beweegt. Baby’s observeren veel en worden gestimuleerd door de andere kinderen om zich heen. Een baby doet dit soms nog niet bewust, maar is toch aan het spelen. Alle activiteiten worden voor de kinderen gedaan met of zonder de pedagogisch medewerkers. Het belangrijkste is dat het kind plezier heeft in het uitvoeren van de activiteiten. De activiteiten zijn dan ook niet prestatiegericht, bijvoorbeeld als een kind propjes papier opplakt en ze later er weer afhaalt, dan mag dat. Voor het kind is het opdoen van de ervaring belangrijker dan het eindresultaat.
Laatst gewijzigd: juni 2015
37
THEMA MAANDEN Ieder jaar is er een activiteitencommissie. De activiteiten commissie verzorgt bijv. het eind zomerfeest en thema maanden. Iedere maand heeft een ander thema. Bijvoorbeeld; De brandweer, de boerderij, de markt, beroepen, de trein etc. Bij deze thema weken worden gezamenlijke uitjes geregeld naar bijvoorbeeld de boerderij, de brandweer of een ritje met de trein. Ook worden er bijpassende knutsel activiteiten verzonnen voor de kinderen.
BIJZONDERE ACTIVITEITEN Is er iemand jarig, dan is het natuurlijk groot feest. De jarige krijgt een feestmuts (die de pedagogisch medewerkers maken) en staat in het middelpunt van de belangstelling. Bij dit feestgebeuren horen natuurlijk ook de slingers en we zingen liedjes, bijvoorbeeld: Er is er één jarig; Het is feest; Lang zal hij/zij leven. De kinderen mogen dan trakteren, maar geen zoetigheid (zie “Voeding” pagina 16). Als ouders het leuk vinden, kunnen ze hun fototoestel meegeven en maken de pedagogisch medewerkers foto’s. De eerste verjaardag is natuurlijk best bijzonder. Het kind beseft dan nog niet alles, maar als ze twee jaar worden, wordt alles al een stuk spannender. Wanneer het wat rustiger is op de groepen, bijvoorbeeld in de vakantieperiode, dan proberen we met de kinderen een uitstapje te maken, zoals naar bijvoorbeeld het bos, speeltuin of dierentuin. Op warme zomerdagen zetten we regelmatig een zwembadje op. Ook een eindje wandelen naar de hertjes behoort tot de uitstapjes. Dan zijn kinderen er even lekker uit, waar ze veel van leren. Een voorbeeld van een dergelijk uitstapje is naar t’ Anker Maandelijks gaan wij met ongeveer 10 kinderen naar het verzorgingshuis ’t Anker. Van elke groep gaat er 1 pedagogische medewerker mee en als er stagiaires zijn, kunnen die ook mee. We lopen hand in hand naar het verzorgingshuis. We hebben elke keer een ander thema/activiteit, zoals: Zingen; Muziek maken; (Bewegings)spelletjes; Balspelletjes; Kleuren en dan de kleurplaten aan de opa’s en oma’s uitdelen. Deze combinatie van jong en oud is erg leuk. Voor de kinderen is het een erg leuk uitje, voor de ouderen is het ook goed voor de sociaal-emotionele en lichamelijke ontwikkeling. Er zijn namelijk ouderen die bijvoorbeeld nooit praten en als de kinderen er zijn ineens wel praten. Bij de activiteiten zijn de pedagogisch medewerkers er om de kinderen te betrekken en te motiveren en er zijn bij t’ Anker activiteitenbegeleiders die de ouderen stimuleren. Tevens worden er regelmatig themafeesten/dagen georganiseerd, zoals: Sinterklaas; Verkleedfeest; Boekenweek; Nationale Voorleesdagen; Kerst; Laatst gewijzigd: juni 2015
38
Bosweek.
Verder wordt er op alle groepen gewerkt met maand thema’s. Iedere maand heeft zo zijn eigen thema bijv. muziek, seizoenen of voelen. Op die dagen/maanden wordt er extra aandacht besteed aan die onderwerpen en wordt er meer over voorgelezen.
Een voorbeeld van een dergelijk thema is Muziek: Op Bunderbos doen we regelmatig muziekactiviteiten met de kinderen. Kinderen zijn van nature geboeid door muziek. Van jongs af aan reageren ze op verschillende klanken door er bijvoorbeeld naar te luisteren en/of te gaan bewegen. Met muziek kun je samen veel plezier maken wat een gevoel van veiligheid en geborgenheid kan geven. Ook bevordert muziek het geheugen en wordt spelenderwijs de taal-/spraakontwikkeling gestimuleerd. Elke morgen beginnen we dan ook met het zingen van liedjes. Om de beurt mogen de kinderen een liedje zeggen die zij graag willen zingen. Wekelijks worden er liedjes gezongen met gitaarbegeleiding. Vaak zitten we dan gezellig op de grond of op kussens en kunnen de kinderen luisteren en/of meezingen. Er zijn ook verschillende muziekinstrumentjes aanwezig, zodat er ook samen muziek gemaakt kan worden. Tenslotte doen we regelmatig dans- en bewegingsspelletjes voor de motorische ontwikkeling en hebben we een grote variatie aan CD's die we regelmatig opzetten en soms wat harder doen, zodat we samen kunnen dansen en de kinderen zich even lekker kunnen uitleven.
ZINDELIJKHEID Voor een peuter is het een hele stap; de vertrouwde luier verruilen voor het potje. Vooral de plas ophouden voordat de wc inzicht is, vergt vaak de nodige inspanning. Het zindelijk worden gaat niet vanzelf. Het kan soms maanden duren voordat een peuter tijdig aanvoelt dat zijn blaas vol is en hij zijn plas moet ophouden tot aan het potje. Met zindelijkheidstraining kun je dan ook beter pas beginnen als je peuter er zelf aan toe is en niet wanneer de ouder er aan toe is of genoeg heeft van het verschonen. Té vroeg starten werkt vaak averechts; een peuter raakt dan gefrustreerd omdat het steeds niet lukt of omdat zijn papa en mama boos worden op zijn ongelukjes, waardoor het zindelijk worden steeds langer duurt. Bij de ontlasting kan het er zelfs toe leiden dat de peuter het ophoud en dat kan heel pijnlijk zijn. Laat de peuter spelenderwijs kennis maken met het potje. Laat hem het potje eens bekijken en er even opzitten; eerst nog met zijn kleren aan en later zonder luier. Is hij er dan aangewend, zet de peuter er dan eens op als je vermoedt dat hij moet plassen; bijvoorbeeld een half uur nadat hij gedronken heeft. Als er een plasje komt kan de peuter een link gaan leggen tussen de aandrang op het potje. Het is belangrijk dat we het kind na een plas of grote boodschap goed prijzen, dit vergroot het zelfvertrouwen van de peuter en het vertrouwen in het potje. Laat de peuter niet té veel tijd doorbrengen op het potje want het is belangrijk dat hij er plezier in houd. Om zijn interesse te wekken kun je bijvoorbeeld ook een leuk (prenten) boek lezen over zindelijk worden. Is de peuter gewend aan het potje dan is het tijd voor de tweede fase…. De overstap naar de wc. Op ons kinderdagverblijf starten wij pas met de zindelijkheidstraining wanneer ouders thuis ook al zijn begonnen met oefenen. Een kind moet thuis minimaal overdag een week droog zijn voordat het op het kinderdagverblijf ook zonder luier mag komen. Thuis in zijn vertrouwde en rustige omgeving zal een peuter eerder merken dat hij moet plassen dan wanneer hij druk met andere kinderen speelt op het kinderdagverblijf. Na drie ongelukjes op de dag zal de pedagogisch medewerker een luier(broekje) bij het kind om doen. Dit omdat het niet goed is voor het zelfvertrouwen van het kind en omdat de pedagogisch medewerkers de andere kinderen van de groep niet de volledige aandacht kunnen geven.
Laatst gewijzigd: juni 2015
39
Het is gewenst dat de ouder wat extra ondergoed en broeken mee geeft voor het geval de peuter toch een ongelukje heeft. Op het kinderdagverblijf hebben wij zindelijkheidstrainingkaarten. Op deze kaart mag het kind dat bezig is met de zindelijkheid een stickertje plakken wanneer het op de wc heeft geplast of zijn grote boodschap heeft gedaan. Als de kaart vol is krijgt de peuter een klein cadeautje. In overleg met de ouders heeft het kind eventueel nog een luier aan als het gaat slapen.
Laatst gewijzigd: juni 2015
40
AFSCHEID NEMEN Afscheid nemen gebeurt eigenlijk een paar keer per dag op verschillende manieren. Als de ouder ‘s morgens hun kindje komen brengen wordt er afscheid genomen van elkaar. Afscheid nemen is eigenlijk nooit leuk. Dat betekent dat je iemand een poosje niet meer ziet. Het is dan ook belangrijk om hier, als pedagogisch medewerker, goed op in te springen. Door je in te leven in het kind en het kind te laten voelen dat je best even verdrietig mag zijn, maar het kind ook duidelijk maakt dat de ouders altijd terug komen. Je kunt dan bijvoorbeeld vertellen: ” Mama komt na het koekje eten je weer halen.” Dat betekent dat het kind ergens naar toe kan leven. Een pedagogisch medewerker zal samen met een kind gaan zwaaien. We hebben hiervoor een speciaal zwaairaam in de deur. Toch is dit, hoe moeilijk het soms ook is voor een kind (en ouder), een hele belangrijke stap. Wij vinden het belangrijk dat een ouder niet stiekem weggaat (zodat een kind niet gaat huilen), maar echt afscheid neemt. Het kind weet dan dat de ouder weg gaat en niet zomaar verdwijnt als hij even niet kijkt. Een pedagogisch medewerker zoekt daarna samen met het kind een speeltje uit dat het kind leuk vindt. Als het nog even behoefte heeft om op schoot te zitten kan dit natuurlijk ook. Daarnaast is er afscheid nemen van een kind dat gaat slapen. Een kind wordt dan klaargemaakt voor het naar bed gaan, ondertussen maakt de pedagogisch medewerker nog even gezellig een praatje met de kinderen. Er hangt op de slaapkamer een muziekdoosje die wordt aangedaan. Dan vertelt een pedagogisch medewerker dat ze even moeten gaan slapen en straks weer lekker kunnen spelen met de andere kinderen. Natuurlijk mag een kind zijn vertrouwde knuffel of speen mee naar bed nemen. Er is nog een moment van afscheid nemen en dat is als er een pedagogisch medewerker om 17.00 uur naar huis gaat. Ook de pedagogisch medewerker die dan weg gaat zegt gedag tegen de kinderen en zegt dat ze de volgende keer er weer is. Als laatste noemen we nog het afscheid als een kindje 4 wordt en naar de basisschool gaat of bijvoorbeeld gaat verhuizen en daardoor van het kinderdagverblijf afgaat. Het is dan een hele stap voor zo´n kind, want het gaat bv naar een “grote” school. Wij bereiden hiermee het kind voor door erover te praten en een boekje erover voor te lezen. Op de bewuste dag zal het kind een afscheidscadeautje krijgen en een klein aandenken van de andere kinderen. Ook mag het kind dan trakteren.
Laatst gewijzigd: juni 2015
41
OVERGANG BASISSCHOOL Voor je kind staat de wereld op zijn kop als hij naar school gaat. Hij is plotseling de jongste van de groep, moet zelfstandig opdrachtjes gaan doen en gaat bij andere klasgenootjes spelen. Ook voor de ouder verandert er veel. Er is ineens geen uitgebreide overdracht meer zoals je op het kinderdagverblijf was gewend. En de tijden van school zorgen voor een hoop regelwerk met het eigen werk van de ouder. Om er voor te zorgen dat het kind zich snel thuis voelt op de nieuwe school, is het belangrijk dat je hem goed voorbereidt. Als een kind niet goed weet wat er gaat gebeuren, wordt het kind onzeker en komt het niet direct toe aan leren. Alle nieuwe indrukken leiden hem af van bijvoorbeeld het namen rondje en de uitleg van de pedagogisch medewerker over het dag ritme en de regeltjes op de groep. Op het kinderdagverblijf bereiden we het kind voor door er samen met de kinderen over te praten en boekjes over het onderwerp voor te lezen. Ook de ouder speelt een belangrijke rol in de voorbereiding. Er zijn vaak wendagen zodat de peuter vooraf alvast kennis kan maken met de school en zijn nieuwe klas. Vaak mag er 1 ouder in de klas blijven zodat het kind zich wat prettiger voelt. Niet alle scholen zijn hier een voorstander van. Wanneer je met de voorbereiding kunt beginnen hangt voor een groot deel af van het kind. Begin er echter niet te vroeg mee want een peuter heeft nog geen goed tijdsbesef. En kunnen dus moeilijk bevatten wanneer het dan gaat gebeuren. Ook bij het naar school gaan hoort een stukje zelfstandigheid. Hij moet zichzelf bijvoorbeeld kunnen aankleden en zelf zijn drink beker kunnen openen. Ook verwachten scholen dat je kind zindelijk is en bij een grote boodschap dat ze zelf hun billen kunnen afvegen. Laat het kind van te voren nog niet kennis maken met moeilijke leerstof want daar is het kind vaak nog niet aan toe. Bijvoorbeeld voorwerpen van een verschillende omvang ordenen is aan een peuter nog niet besteed. De peuter met blokken laten spelen zodat hij met vormen in aanmerking komt is vaak beter en in plaats van rijm spelletjes kun je wel zijn woorden schat uitbereiden door veel boekjes voor te lezen. Of spelletjes met regels spelen zodat hij om leert gaan met winnen en verliezen. Doordat het kind zich breed leert ontwikkelen geeft hem dat meer zelfvertrouwen. Is de eerste schooldag eindelijk aangebroken, stel dan niet te hogen verwachtingen. Kinderen zijn vaak moe en huilerig als ze uit school komen en sommige peuters krijgen een tijdelijke terugval in hun ontwikkeling. Ze gaan bijvoorbeeld weer in hun broek plassen. Dit komt vaak vanzelf weer goed want de eerste weken is vaak zo intensief ook al zijn ze al gewend aan een kinderdagverblijf.
NAWOORD Wij hopen doormiddel van dit Algemeen & Pedagogisch beleidsplan voldoende inzicht te hebben gegeven in de gang van zaken bij Kinderdagverblijf Bunderbos. Wanneer er nog vragen / opmerkingen zijn met betrekking tot het Algemeen & Pedagogisch beleidsplan, dan kan dit gemaild worden naar:
[email protected].
Laatst gewijzigd: juni 2015
42