Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar
Deel II Pedagogische doelen / Theorie
Wat willen we bereiken? Een omgeving die bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen
In opdracht van: Bureau Kwaliteit Kinderopvang / BKK Utrecht Geschreven door: Marianne Boogaard en Ruben Fukkink, Kohnstamm Instituut Amsterdam Josette Hoex en Liesbeth Schreuder, Nederlands Jeugdinstituut Utrecht Versie mei 2010
Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
1
Inhoudsopgave
Deel II
Pedagogische doelen / theorie
7. De vier pedagogische basisdoelen Fysieke en emotionele veiligheid Persoonlijke competentie Sociale competentie Overdracht van waarden en normen
pag. 3
8. Pedagogische kwaliteit van de buitenschoolse opvang Voldoen aan de eigen doelen Verwachtingen van direct betrokkenen Concretisering Wat buitenschoolse opvang niet is Wat buitenschoolse opvang wel is Proceskwaliteit en structurele kwaliteit
8
9. De (meer)waarde van de buitenschoolse opvang Invloed van de buitenschoolse opvang Waarde of meerwaarde De pedagogische opdracht van de buitenschoolse opvang
11
Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
2
Deel II
Pedagogische doelen
Wat willen we bereiken op de buitenschoolse opvang? Een goede en veilige omgeving voor een gezonde ontwikkeling van schoolkinderen!
7.
De vier pedagogische basisdoelen
Goede kinderopvang draagt bij aan een gezonde ontwikkeling van kinderen. Nu is de buitenschoolse opvang voor kinderen niet de enige plek waar zij zich ontwikkelen. Kinderen brengen veel meer tijd door thuis en op school. Toch wil ook de buitenschoolse opvang kinderen goede kansen bieden om zich te ontwikkelen gedurende de tijd die zij er doorbrengen. Dat kan als de opvang voldoet aan tenminste vier voorwaarden, de vier pedagogische basisdoelen voor de kinderopvang die inmiddels zijn opgenomen in het pedagogisch beleid van zo ongeveer alle kindercentra in Nederland. En ook al zijn die doelen in eerste instantie, door professor Riksen-Walraven geformuleerd voor de opvang van kinderen van 0 tot 4 jaar, ze zijn evenzeer van toepassing voor de leeftijdgroep van de buitenschoolse opvang.
De vier pedagogische basisdoelen zijn: •
Het bieden van fysieke en emotionele veiligheid
•
Het bevorderen van persoonlijke competenties van kinderen
•
Het bevorderen van de sociale competentie van kinderen
•
Socialisatie en de overdracht van waarden en normen.
Bron: Riksen-Walraven 2000 / Wet kinderopvang 2005
De vier pedagogische doelen samen beschrijven welke kwaliteiten volgens onderzoekers nodig zijn om die goede, verantwoorde opvang voor (jonge) kinderen te kunnen bieden. We bespreken hieronder voor elk doel wat dat betekent voor de opdracht van de buitenschoolse opvang. Fysieke en emotionele veiligheid Het eerste pedagogische basisdoel dat we willen bereiken is dat kinderen zich zowel fysiek als emotioneel veilig kunnen voelen op de buitenschoolse opvang. Voor een optimale ontwikkeling van kinderen is dat veilige gevoel een van de belangrijkste voorwaarden. • Dat de buitenschoolse opvang verantwoordelijk is voor de lichamelijke (fysieke) veiligheid van de kinderen is duidelijk. Het houdt in dat de buitenschoolse opvang zorgt dat binnen- en buitenruimtes en speelmaterialen veilig en schoon zijn, dat er gezonde voeding en voldoende beweging worden geboden voor alle kinderen. Het betekent dat er regels en afspraken zijn gericht op hygiëne en op het voorkomen van onverantwoorde risico’s. Pedagogisch medewerkers zien toe op de veiligheid van de kinderen: op straat wanneer zij vanuit school naar de buitenschoolse opvang gaan (of andersom), en tijdens het spelen met materialen en met elkaar. Pedagogisch medewerkers weten bovendien wat zij moeten doen wanneer een kind zich ziek voelt of als het is gevallen. • Naast de fysieke veiligheid is ook de emotionele veiligheid belangrijk: kinderen moeten zich veilig voelen op de buitenschoolse opvang zowel bij de pedagogisch medewerkers als bij de andere kinderen. Een veilige emotionele basis is immers een belangrijke voorwaarde voor kinderen om Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
3
zich goed te kunnen ontwikkelen. Ze moeten zich ‘als zichzelf’ geaccepteerd en gewaardeerd kunnen voelen door de pedagogisch medewerkers en door de andere kinderen. Het bereiken van dit pedagogische doel –fysieke en emotionele veiligheid als basisvoorwaarde voor ontwikkeling- doet een beroep op: • Organisatorische aspecten zoals groepssamenstelling, regelmaat in het dagritme (structuur), en duidelijkheid over regels en afspraken. • Goede pedagogische en interactievaardigheden van de pedagogisch medewerkers. Zij moeten goed kunnen kijken en luisteren naar kinderen. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij oog moeten hebben voor pesten en buitensluiten van kinderen, en dat zij dit soort negatief groepsgedrag moeten kunnen ombuigen. • Goede samenwerking met de omgeving, vooral die met de ouders en de school. Een goede doorgaande lijn en afstemming tussen de pedagogische aanpak thuis, op school en op de buitenschoolse opvang, bevordert de duidelijkheid voor het kind. Die duidelijkheid draagt vervolgens bij aan het gevoel van emotionele veiligheid van kinderen.1 Wanneer ouders vertrouwen hebben in de kwaliteit van de geboden opvang, stralen zij bovendien dat vertrouwen vanzelf uit naar hun kinderen, en ook dat bevordert hun gevoel van veiligheid.
Het bieden van fysieke en emotionele veiligheid houdt in: −
veilige en schone binnen- en buitenruimtes
−
verantwoord (omgaan met) speelmaterialen
−
gezonde voeding
−
voldoende buitenlucht en beweging
−
veilig gedrag in het verkeer
−
pedagogisch medewerkers weten wat zij moeten doen bij ziekte en/of ongevallen (en doen dat ook)
−
kinderen weten zich gezien, geaccepteerd en gerespecteerd door pedagogisch medewerkers
−
kinderen kennen de pedagogisch medewerkers en de kinderen in hun groep
−
er zijn dagelijkse routines en duidelijke afspraken
−
er is een goed contact met ouders
−
ouders hebben vertrouwen in de kwaliteit van de bso (zijn goed geïnformeerd)
Persoonlijke competenties Het tweede pedagogische basisdoel dat we willen bereiken is het bevorderen van de ontwikkeling van persoonlijke competenties van kinderen. In het model van Riksen-Walraven gaat het dan zowel om de ontwikkeling van de persoonlijkheid van kinderen, als om hun intellectuele, lichamelijke en creatieve ontwikkeling. In de buitenschoolse opvang gaat het om vrije tijd van kinderen en dus niet om doelgericht of schools leren. Maar dat betekent natuurlijk niet dat kinderen wanneer zij op de buitenschoolse opvang zijn, níet bezig zijn zich te ontwikkelen. Het is alleen wel van belang dat de ontwikkelingsmogelijkheden die geboden worden, passen binnen de context van vrijetijdsbesteding. Kinderen moeten op de buitenschoolse opvang eerst en vooral hun eigen keuzes kunnen maken voor wat zij gaan doen en met wie. In 2007 is onderzoek gedaan naar de opvattingen van ouders, kinderen, pedagogisch medewerkers, pedagogen en onderzoekers in Nederland over de pedagogische kwaliteiten
N
Voor kinderen is het overigens ook leerzaam om te merken dat op verschillende plekken, andere regels kunnen gelden. Dat sluit echter meer aan bij het uitgangspunt ‘socialisatie’. Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
4
waaraan buitenschoolse opvang zou moeten voldoen.2 Alle bevraagden in dat onderzoek waren het erover eens dat kinderen op de buitenschoolse opvang vooral zélf hun keuze moeten kunnen bepalen voor hoe en waarin zij zich willen ontwikkelen. Wie wil mag in principe elke dag voetballen, in de huishoek, knutselen, hutten bouwen of kletsen op de bank. Dat is anders dan op de basisschool. Daar is een onderwijsprogramma met kerndoelen dat doorgewerkt moet worden. Tegelijk is het juist die vrijheid in de buitenschoolse opvang die iets unieks bijdraagt aan de persoonlijkheidsontwikkeling van kinderen als het gaat om zelfstandigheid, zelfvertrouwen, flexibiliteit, keuzes maken, problemen aanpakken, en je aanpassen aan omstandigheden.
Outside the School As important as schooling is to middle childhood, it is not the only context beyond the family that influences children. Especially important is the tme spent in nem kinds of activities with friends and one’s peer group. On weekday afternoons and evenings, on weekend and holidays, elementary-school-age-children are likely to be found among other children their own ages, engaged in activities of their own choosing. Some of these settings have an adult or two present, but in many cases, adults are not on the scene. Participation in these peer groups provides a kind of preparation for adult life that is quite different from that organized by adults in classrooms or at home. (…) Bron: Lightfoot, Cole & Cole (2010), p455
Een tweede punt waarover alle ondervraagden het eens waren, was dat het belangrijk is dat de buitenschoolse opvang beschikt over een, voor kinderen uitdagend aanbod aan activiteiten en materialen. Het elke dag voetballen moet namelijk wel een echte keuze zijn en niet voortkomen uit een gebrek aan andere mogelijkheden. Om de persoonlijke competenties van kinderen te kunnen bevorderen, beschikt de buitenschoolse opvang over goed ingerichte binnen- en buitenruimtes en een diversiteit aan speelmaterialen. Ook de dagindeling speelt een rol. In een ideale situatie is er in het programma van de buitenschoolse opvang altijd ruimte voor een breed scala aan activiteiten. Dat kunnen activiteiten zijn die kinderen op eigen initiatief ondernemen, en dat kan via een georganiseerd programma waaraan zij kunnen deelnemen, bijvoorbeeld door zich in te schrijven voor een reeks workshops, muzieklessen of sport. Via dit soort activiteiten kunnen kinderen zich verder ontwikkelen op de gebieden waar hun interesses en talenten liggen. Wanneer de buitenschoolse opvang daarbij kan samenwerken met sportclubs, muziekschool en/of andere (buurt)instellingen, vergroot zij haar mogelijkheden om een voor kinderen uitdagend aanbod te organiseren. Al deze factoren samen bevorderen de mogelijkheden voor kinderen om tot de beoogde ‘spontane’ ontwikkeling komen. Maar ook voor dit tweede pedagogische doel zijn de pedagogisch medewerkers zeker van essentieel belang. Zij hebben, als het goed is, oog voor de interesses en behoeften van elk individueel kind en weten tegelijk het groepsproces en de activiteiten zo te organiseren dat iedereen aan bod komt. Zij kunnen een kind af en toe op nieuwe ideeën brengen, iets aanbieden waaraan het zelf misschien nog niet had gedacht, en waarvan het dan vervolgens kan uitzoeken: is dit iets voor mij, of is het leuk voor een keertje maar niet echt mijn ding? Eigenlijk zoals ook ouders dat doen. Natuurlijk spelen daarin de eigen interesses en talenten van de opvoeders (ouders en pedagogisch medewerkers) mee, naast hun inzicht in wat het kind boeit. Over de dingen die zijzelf goed kunnen of graag doen, zullen zij
O
Boogaard,, Fukkink en Felix (2008).
Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
5
enthousiaster en beter geïnformeerd het kind de weg te wijzen. Volwassenen kunnen kinderen laten zien waar er interessante dingen ‘te halen’ zijn. Dat kan gaan om theater- en museumbezoek, samen koken, gezelschapsspellen, maatschappelijke betrokkenheid via buurtactiviteiten, een bejaarde buurvrouw helpen of op werkbezoek bij de Turkse bakkerij verderop. In dit opzicht speelt ook ‘de zone van de naaste ontwikkeling’ (Vygotsky) een belangrijke rol: kinderen zijn vaak intrinsiek gemotiveerd om nieuwe dingen te leren, maar komen verder wanneer iemand hen af en toe een zetje ‘over de drempel’ geeft. Sociale competentie Het derde pedagogische doel in de buitenschoolse opvang is dat kinderen hun sociale competentie kunnen ontwikkelen. Juist de buitenschoolse opvang kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Kinderen komen er in contact met andere kinderen, met de pedagogisch medewerkers en/of de begeleiders van specifieke activiteiten. Ook in dat contact gaat het opnieuw steeds om de eigen keuzes van kinderen: met wie wil ik spelen, wát gaan we doen, wat doe ik wanneer mijn vriend(in) iets anders wil doen dan ik, hoe sluit ik me aan bij een groepje waar ik nog niet echt bij hoor? Er worden op de opvang duidelijk andere sociale vaardigheden gevraagd dan op school, waar het in veel situaties de leerkracht is die bepaalt wie er met elkaar gaan samenwerken aan een opdracht. Om ervoor te zorgen dat kinderen hun sociale competenties inderdaad kunnen ontwikkelen, is het wel belangrijk dat zij terechtkomen in een groep waar voldoende potentiële vriend(innet)jes aanwezig zijn. Bovendien moet er voldoende tijd en ruimte zijn om op eigen initiatief met andere kinderen te spelen. En ook moeten de pedagogisch medewerkers de activiteiten die de kinderen ondernemen, adequaat begeleiden. Soms is de inbreng van de pedagogisch medewerker nodig, bijvoorbeeld als een ruzie uit de hand loopt, als er sprake is van pestgedrag of als het een kind écht niet lukt om vrienden te maken of samen met anderen te spelen. Soms is het nodig een goed voorbeeld te geven om hen ook op dit vlak verder te helpen. Heel vaak zullen kinderen hun sociale relaties zelf heel goed regelen en leren ze al doende wat wel en niet werkt. Dan hebben ze er genoeg aan wanneer ze de ruimte krijgen om ‘te experimenteren’: door ruzie te maken en deze zelf weer op te lossen, door hun neus te stoten als ze te bazig of te verlegen zijn, door plezier te ervaren in het écht samen spelen.
De bso voegt iets toe aan de sociale ontwikkeling Een interview met een vader over de rol van de buitenschoolse opvang in de opvoeding van zijn kinderen leverde het volgende citaat op over de sociale ontwikkeling van zijn dochter Eline (13) en zoon Koen (10): “We hebben de school van onze kinderen gekozen vanwege de aandacht die er is voor sociale ontwikkeling. Het is bijzonder om te merken dat ook de bso daar iets aan toevoegt. Ze leren er functioneren in een groep, kunnen experimenteren met ruziemaken en het weer goed maken, en met samen spelen. Als ze niet naar de bso zouden gaan, zouden ze veel meer alleen thuis spelen. Dat is een groot verschil. Op de bso gaat het om vrije tijd en recreatie, maar wel met een pedagogisch sausje natuurlijk. Daar is het functioneren in een groep toch anders dan op school waar het vaak de leerkracht is die de leiding neemt, ook bij het indelen van de groepjes. Op de bso is de spreiding in leeftijden in een groep veel groter. Daardoor leren kinderen ook om met jongere of oudere kinderen om te gaan en rekening te houden met elkaar. De oudere kinderen krijgen meer verantwoordelijkheid en speciale taken. Dat geeft hen de kans vaardigheden te leren zoals leiding geven en het voortouw nemen in de groep. Daarvoor is op school weinig gelegenheid, op de bso juist wel.“ Bron: De wereld van het jonge kind (mei, 2010)
Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
6
Overdracht van waarden en normen Het vierde pedagogische basisdoel dat we willen bereiken is de socialisatie van kinderen en de overdracht van waarden en normen. Het is belangrijk om ook daarvoor beleid te formuleren. Inmiddels zijn er steeds meer centra voor buitenschoolse opvang die vormen van kinderparticipatie toepassen, bijvoorbeeld voor het maken van afspraken over het omgaan met computers en televisie, over de inrichting van de ruimtes en over het programma voor de zomervakantie. Kinderen leren nadenken voordat een besluit wordt genomen, ze leren om verantwoordelijkheid te krijgen en te dragen. Afspraken die eenmaal zijn gemaakt, kun je niet zomaar weer naast je neerleggen. Regels die je samen bedenkt gelden voor iedereen, ook voor jezelf. De groepsruimte gezellig en netjes houden is een zaak en taak voor iedereen. En als grotere of sterkste is het heel normaal dat je een kleiner kind helpt. Of dat je een verdrietig kind troost als er iets mis gaat. De wijze waarop pedagogisch medewerkers de kinderen begeleiden in het omgaan met regels en afspraken speelt een grote rol. Informeren over een afspraak betekent ook uitleggen waarom die afspraak belangrijk is. En afspraken maken heeft alleen zin als iedereen er zich aan houdt. De pedagogisch medewerker moet de regels kennen en bewaken. Het is ook heel belangrijk dat de groepsleiding de regels consequent en op de juiste manier voorleeft. Niet schreeuwen in de groepsruimte, niet rondrennen met een schroevendraaier in de hand, niet opstaan als je in de kring zit; het zijn afspraken waar ook de groepsleiding zich –zoveel mogelijk- aan moet houden. Een goede samenwerking en afstemming tussen al diegenen die betrokken zijn bij de opvoeding van het kind (ouders, school/leerkrachten, pedagogische medewerkers en begeleiders van specifieke activiteiten) heeft positieve effecten op de ontwikkeling van kinderen. Regels en afspraken die een kind steeds opnieuw tegenkomt in verschillende leefsituaties, zal hij sneller en beter navolgen. Zeker als de volwassenen op school, thuis en op de opvang dezelfde gedragingen voorleven, is het leereffect voor een kind groot. Bovendien vergroot het zijn gevoel van emotionele veiligheid. Hij herkent de afspraken en weet wat er van hem wordt verwacht. De mate en manieren van samenwerking en afstemming tussen de verschillende betrokken is daarom een belangrijk aandachtspunt, –ook- in het belang van kinderen. Natuurlijk heeft de buitenschoolse opvang niet altijd helemaal zelf in de hand in hoeverre in dit opzicht een doorgaande lijn kan worden aangebracht. Maar zij kan de taak op zich nemen om hierover het gesprek aan te gaan met school en met ouders. Wat vinden jullie belangrijke regels tijdens het eten? Wat is de maximale tijd achter de pc voor een 8-jarige? Hoe denken jullie over aparte activiteiten voor jongens en meisjes? En moeten we in de zomer wel met z’n allen naar een pretpark? Juist omdat de buitenschoolse opvang het belang van het kind centraal zet, kan zij als medeopvoeder deze vragen op tafel leggen. Om een goede en gezonde opvoedomgeving voor kinderen te maken, zijn immers meerdere partijen nodig.
De buitenschoolse opvang wil bereiken: -
dat kinderen zich veilig kunnen voelen op de buitenschoolse opvang omdat veiligheid een basisvoorwaarde is voor hun verdere ontwikkeling,
-
dat kinderen zich zowel persoonlijk als sociaal kunnen ontwikkelen op de buitenschoolse opvang omdat kinderen het recht hebben zich te ontwikkelen, altijd en overal en
-
dat kinderen opgevoed worden tot zelfstandige en democratisch denkende burgers met waarden en normen die kloppen met die van de maatschappij waarin zij opgroeien.
Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
7
8.
Pedagogische kwaliteit
Hoe beoordeel je nu of de kwaliteit van de eigen buitenschoolse opvang tegemoet komt aan wat kinderen nodig hebben? Kinderen hebben een buitenschoolse opvang met goede kwaliteit nodig. Maar wat is goede kwaliteit? Het helpt om te bedenken wat de direct betrokkenen verwachten van een buitenschoolse opvang. Uit onderzoek blijkt dat ouders de sociale contacten, het vrij spelen en de uitbreiding van de leefwereld van hun kinderen roemen. Maar ook kinderen hebben een mening over kwaliteit. En scholen en pedagogen benadrukken weer andere aspecten. Alle verwachtingen samen bepalen het kwaliteitsniveau wat de buitenschoolse opvang moet hebben. Voldoen aan de eigen pedagogische doelen Realiseert de buitenschoolse opvang in voldoende mate de vier pedagogische doelen die bij de Wet Kinderopvang aangegeven staan? • Het bieden van een gevoel van veiligheid • Het bevorderen van persoonlijke competentie • Het bevorderen van sociale competentie • Het aanbieden van regels, normen en waarden (ook wel aangeduid met ‘socialisatie’). Met deze vraag in het achterhoofd kijken pedagogisch medewerkers naar de kwaliteit van de eigen buitenschoolse opvang. Bieden we de kinderen een gevoel van veiligheid? Hebben we een vertrouwensband met de kinderen? Weten we hoe de kinderen zich voelen en wat ze zelf vinden van ‘hun buitenschoolse opvang’? Dragen we bij aan de groei van de competentie en vaardigheden van de kinderen, stimuleren we hun vrijetijdsbesteding? Bij persoonlijke competentie hoort de opvoeding tot zelfstandigheid, zoals het (leren) maken van keuzes. En bevorderen we ook de sociale ontwikkeling? Tot slot de laatste doelstelling: vertellen we de kinderen waarom iets wel of niet goed is? Betrekken we hen bij het opstellen van de omgangsregels en het bespreken daarvan? Is er niet alleen sprake van opvang maar ook van opvoeding? Verwachtingen van direct betrokkenen Je kunt je afvragen of deze algemene pedagogische doelen uit de Wet Kinderopvang kloppen met wat direct betrokkene, zoals ouders, professionals en kinderen zelf ervan vinden. In een onderzoek onder 574 volwassenen (pedagogisch medewerkers, ouders en andere deskundigen) en vier kinderpanels vroegen Boogaard, Fukkink en Felix in 2008 naar hun opvattingen over de pedagogische kwaliteit van de buitenschoolse opvang. Hieronder staan enkele uitkomsten uit deze studie.
Enkele belangrijke doelstellingen van de buitenschoolse opvang volgens deskundigen: •
Ontspanning bieden en recreatie aan kinderen
•
Kinderen in een deel van de tijd laten kiezen wat zij gaan doen en met wie
•
Uitdaging bieden in activiteiten, inrichting en materialen
•
De sociale ontwikkeling van kinderen stimuleren
•
Waarden en normen overdragen.
Bron: Boogaard, Fukkink & Felix (2008). Chillen, skaten, gamen
Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
8
Concretisering De doelen die door deskundigen worden genoemd (zie kader) sluiten redelijk aan bij de doelen die in de Wet Kinderopvang genoemd worden, maar leggen meer de focus op wat in de vrije tijd van de kinderen aangeboden moet worden. De buitenschoolse opvang kan in het pedagogisch beleidsplan deze doelstellingen op nemen als concretisering van de algemene pedagogische doelen. De doelstelling van de buitenschoolse opvang, maar vooral de precieze vertaling hiervan naar de dagelijkse praktijk, is nog lang niet uitgekristalliseerd. Dat kan ook niet, want de buitenschoolse opvang is relatief nieuw en heeft nog niet zoveel aandacht gekregen, niet alleen in Nederland maar ook in het buitenland. Pedagogische kwaliteit is in ieder geval een breed begrip. Dat komt doordat we heel veel zaken belangrijk vinden bij pedagogische kwaliteit. Dè pedagogische kwaliteit bestaat, zo bezien, eigenlijk niet: er zijn meer pedagogische kwaliteiten. Wat buitenschoolse opvang niet is Opvallend is dat veel mensen aangeven wat de buitenschoolse opvang niet moet zijn. • De buitenschoolse opvang is géén school, wordt bijvoorbeeld gezegd (‘Let op dat er geen juffen en meesters staan’). Hiermee wordt bedoeld dat de opvang na school geen schools programma moet aanbieden met bijvoorbeeld rekenen en lezen. • Kinderen moeten niet teveel “moeten” en hebben recht op niks doen in hun vrije tijd, zo vinden velen. Maar dit betekent niet dat de buitenschoolse opvang alleen maar een plek is waar de kinderen worden opgevangen en waar ze de in middag lekker niets doen alsof de buitenschoolse opvang een soort ‘hangplek’ is. • De buitenschoolse opvang is ook geen ‘kinderdagverblijf voor grote kinderen’, geven veel mensen aan. Er zijn wel overeenkomsten in de algemene doelstellingen, maar dezelfde pedagogische doelen vragen bij een oudere leeftijdsgroep om een heel andere invulling. Op de buitenschoolse opvang is een gevarieerder aanbod met aandacht voor sport en spel, rekening houdend met de verschillende leeftijdsgroepen en de verschillende belangstelling van jongens en meisjes. De buitenschoolse opvang is dus geen hangplek, geen verlengstuk van school en ook geen voortzetting van de dagopvang voor jonge kinderen, zo is de gedeelde mening. Wat buitenschoolse opvang wel is De buitenschoolse opvang moet kinderen uitdagen, stimuleren en hun talenten ontwikkelen, maar kinderen moeten zelf eigen keuzes maken. De buitenschoolse opvang ‘moet’ nog veel meer: • wel stimuleren maar zonder dwingende programma’s op te leggen; • wel leren maar niet wat op school wordt aangeboden; • wel kinderen uitdagen zich te ontwikkelen maar zonder dat zij passief worden vermaakt. Het gaat dus telkens om een evenwicht, een goede verhouding te vinden tussen twee uitersten. Een sleutelwoord bij de pedagogische kwaliteit van de buitenschoolse opvang is dan ook balans.
Een kwalitatief goede buitenschoolse opvang moet een balans vinden: tussen niets doen en een strak programma tussen structuur en vrijheid tussen gerichte cognitieve stimulering en het ontwikkelen van talenten tussen de behoeften van kinderen van 4 en 12 jaar en alle leeftijden daar tussenin
Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
9
Een ander woord is ruimte: een goede buitenschoolse opvang biedt kinderen ruimte en vrijheid. Het risico bestaat dat de vrije tijd van kinderen na school te strak wordt georganiseerd door volwassenen en als het ware wordt ‘dichtgetimmerd’. Belangrijk is dat kinderen de opvang echt ervaren als hun vrijetijdsbesteding, als een leuke tijd. Dit betekent dat je inzicht moet hebben in de voorkeuren en wensen van de verschillende kinderen. Ook moet een buitenschoolse opvang de kinderen inspraak geven in hoe het activiteitenprogramma eruit komt te zien. En het team moet inzicht hebben in de beleving van kinderen. Dit betekent uiteraard niet dat elke kinderwens altijd ingewilligd wordt (zie het kader hieronder). Belangrijk is verder dat kinderen – en zeker de oudere kinderen – behoefte hebben aan zelfstandigheid. De buitenschoolse opvang moet oudere kinderen meer zelfstandigheid bieden, meer verantwoordelijkheid geven en meer ruimte bieden, vindt Meijvogel, die als een van de eersten in Nederland schreef over de buitenschoolse opvang. Kinderen hoeven niet ‘vermaakt te worden’, maar moeten gemotiveerd worden om zelf keuzes te maken wat zij gaan doen.
Wat is de ideale buitenschoolse opvang? Dit vroegen enkele onderzoekers aan kinderen in de buitenschoolse opvang. “De buitenschoolse opvang moet ‘vet cool’ zijn”, antwoordden de kinderen. “In de ideale buitenschoolse opvang is een zwembad (met twee duikplanken), een manege, een voetbalveld en lasergames, een bioscoop met een gratis patatzaak, een Playstation en een X-box spelcomputer, een trampoline, eenwielers en nieuwe skates, meer uitstapjes, vaker feest en ijsjes en vooral ook zitzakken.” De kinderen hadden ook andere wensen die niet te maken hadden met duur speelmateriaal. De kinderen konden goed aangeven wat zij graag willen, wat zij goed vinden en wat nog beter kan.
Bron: Boogaard, Fukkink & Felix (2008). Chillen, skaten, gamen
Proceskwaliteit en structurele kwaliteit In wetenschappelijk onderzoek wordt pedagogische kwaliteit verdeeld in twee soorten: • proceskwaliteit • structurele kwaliteit De proceskwaliteit is alles wat een kind direct ervaart in de buitenschoolse opvang, zoals de interacties met andere kinderen en met de pedagogisch medewerkers. Ook de ruimtes op de buitenschoolse opvang, binnen en buiten, en de materialen om mee te spelen bepalen de proceskwaliteit. Ook kun je bij proceskwaliteit denken aan het welbevinden van de kinderen en hun betrokkenheid bij de activiteiten. Proceskwaliteit is, kort gezegd, wat je direct ziet als je op de groep bent en observeert.
Enkele belangrijke kenmerken van proceskwaliteit voor de buitenschoolse opvang •
Sociale leefomgeving: de pedagogisch medewerkers
•
Ondersteunende en warme groepsleiding
•
Goed kunnen omgaan met drukkere of juist stillere kinderen
Bron: Boogaard, Schreuder & Fukkink (2009). Meetinstrument pedagogische kwaliteiten buitenschoolse opvang.
De proceskwaliteit op de groepen wordt beïnvloed door de structurele kwaliteit. Een voorbeeld van een Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
10
structurele kwaliteitsfactor is het pedagogische beleid. Dit document beschrijft de pedagogische doelen van de organisatie, de pedagogische middelen en welke pedagogische middelen je inzet in bepaalde situaties. Kortom, het pedagogisch beleid stuurt – weliswaar ‘op afstand’ en indirect – wat er dagelijks op de groep gebeurt. Een ander bekend structureel kenmerk is de opleiding en pedagogische ondersteuning van de medewerkers. Scholing en nascholing moeten de pedagogisch medewerkers nieuwe competenties leren om zo de pedagogische kwaliteit te bevorderen. Het gaat bij structurele kwaliteit om randvoorwaarden voor (proces)kwaliteit die als het ware ‘achter de groep liggen’ en niet altijd direct zichtbaar zijn door rond te lopen op een buitenschoolse opvang. Er zijn meer structurele kenmerken, zoals de groepsgrootte, de continuïteit van de pedagogisch medewerkers (Zien de kinderen ‘vaste gezichten’?) en ook de stabiliteit van de groep.
Enkele belangrijke structurele kwaliteitskenmerken voor de buitenschoolse opvang • Voldoende pedagogisch medewerkers op de groep • ‘vaste gezichten’ op de groep, beschikbaarheid van speelgenootjes • pedagogisch beleid dat aansluit op de vier pedagogische doelen uit de wet kinderopvang • een teamsamenstelling waarin een mix aan competenties aanwezig is, rekening houdend met de brede leeftijdsgroep van kinderen met verschillende interesses • goede samenwerking tussen buitenschoolse opvang en de omgeving, zoals de basisscholen en diverse clubs • pedagogische ondersteuning en training van het personeel Bron: Boogaard, Fukkink & Felix (2008). Chillen, skaten, gamen
Er is overigens geen één-op-één relatie tussen de pedagogische doelen en de verschillende kwaliteitscriteria. Het is niet zo dat één bepaald onderdeel van de pedagogische kwaliteit (bijvoorbeeld: het programma) bijdraagt aan één pedagogisch doel (bijvoorbeeld: de bevordering van persoonlijke competentie). De diverse kwaliteitsaspecten dragen gezamenlijk en in onderlinge samenhang bij aan het realiseren van de pedagogische doelen en de pedagogische kwaliteit.
9. De (meer)waarde van de bso
Mening van twee ouders over de waarde van buitenschoolse opvang voor zijn dochter Peter, de vader van Fleur (4), is eigenlijk blij verrast over de positieve kanten van de buitenschoolse opvang. “Je begint als ouder met het idee: als wij beiden willen blijven werken, dan is de kinderopvang een must. Maar nu ik er wat langer rondloop, zie ik dat het ook op andere manieren heel verrijkend is, vooral omdat de kinderen op deze manier veel beter leren omgaan met andere kinderen en volwassenen. Het fijne is verder dat ze van de juffen op de buitenschoolse opvang meer persoonlijke aandacht krijgt dan op school. Ik zie nu dat ze op de buitenschoolse opvang eigenlijk meer zichzelf is, zoals ik haar van thuis ken, dan op school. Daar is ze nog steeds wat teruggetrokken en verlegen.” Ook Zara (6) gaat graag naar de buitenschoolse opvang volgens haar moeder en speelt er veel met andere kinderen. “Prettig van de buitenschoolse opvang is dat kinderen er de kans hebben om vrij te spelen met leeftijdgenootjes
Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
11
en met oudere kinderen. Dat is thuis minder, haar broertje is pas twee. Kinderen krijgen de ruimte om eigen dingen te doen. Voor Zara betekent naar de buitenschoolse opvang gaan: uitbreiding van haar ervaring. Ze maakt kennis met dingen die ze ergens anders niet zomaar meekrijgt: ze doet er computerspelletjes die wij niet eens zouden kunnen vinden.”
Bron: Boogaard, Fukkink & Felix (2008). Chillen, skaten, gamen
Invloed van de buitenschoolse opvang De invloed van de buitenschoolse opvang op de ontwikkeling van de kinderen moet worden bezien in een groter geheel met verschillende opgroeicontexten. Dit heet een ‘ecologisch perspectief’. Kinderen groeien op in een thuissituatie, binnen een familie, in een wijk, op een school, in de stad of op het platteland. En – steeds meer – maakt een centrum voor buitenschoolse opvang ook deel uit van die brede opgroeiomgeving. Naast de buitenschoolse opvang heeft een kind ook te maken met andere vrijetijdsbesteding, zoals sportclubs, scouting of de speeltuin. Kinderen in de basisschoolleeftijd hebben daardoor – zowel op één dag als in één week – te maken met heel verschillende personen en omgevingen. Dit bonte patroon van verschillende opvoedingscontexten, waarvan niet altijd bekend is of en hoe ze op elkaar aansluiten, is wel eens aangeduid met ‘lappendeken’ (of ‘patchwork’, in de Engelse literatuur). Buitenschoolse opvang is één van de lapjes in de, voor sommige kinderen heel bonte lappendeken van opgroeiomgevingen. Hoe belangrijk de invloed is die de opvang heeft op de ontwikkeling van een kind, wordt sterk bepaald door de hoeveelheid tijd die het kind aanwezig is. Voor een kind dat alleen op dinsdag- en vrijdagmiddag tot 17u op de opvang komt is de buitenschoolse opvang maar een klein lapje. De ervaringen die zo’n kind op de buitenschoolse opvang opdoet zijn waarschijnlijk niet van erg grote invloed. De buitenschoolse opvang is dan slechts een korte overbrugging tussen school en thuis. Het belangrijkste is dat hij zich prettig voelt en dat hij de tijd op een aangename manier doorkomt met wat leuke andere kinderen. Dat ligt anders voor een kind dat altijd 4 dagen per week tot 18u komt, waaronder de woensdag, en dat ook een groot deel van de schoolvakanties gebruik maakt van het aanbod. Voor zo’n kind is de buitenschoolse opvang een belangrijke en invloedrijke opgroeiomgeving. Hier maakt hij vrienden, hier kan hij zich verder ontwikkelingen dankzij nieuwe ervaringen. De invloed van de buitenschoolse opvang op de ontwikkeling van een kind wordt ook bepaald door het kind zelf. Wat zijn de –vroegere- levenservaringen van een kind? Wat is zijn karakter en ontwikkelingstempo? Hoe zit het met de ontwikkeling van zijn persoonlijke en sociale competentie? Dit heet een ‘ontwikkelings- of transactioneel perspectief’. Een omgeving kan heel gevarieerd en rijk aan ontwikkelingskansen zijn, maar als het kind niet in staat is om de mogelijkheden te benutten, is de invloed van die opgroeiomgeving minimaal. De invloed kan zelfs negatief zijn als het kind hierdoor te zeer gefrustreerd raakt. Waarde of meerwaarde Is de buitenschoolse opvang nou eigenlijk vooral slecht of goed voor kinderen? Geeft het iets extra’s aan een kinderleven, of is het toch vooral een dienst voor werkende ouders die ook leuk voor de kinderen moet zijn? Wat zijn de effecten van de buitenschoolse opvang op de kinderlijke ontwikkeling? En is dat effect voor ieder kind hetzelfde? Deze vragen zijn niet eenvoudig te beantwoorden. Naast de hiervoor al genoemde factoren van opgroeicontexten en de persoon van het kind, hangt het antwoord ook af van de kwaliteit van de buitenschoolse opvang. In Nederland is nog geen onderzoek verricht naar de invloed van de kwaliteit van de buitenschoolse Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
12
opvang op de kinderlijke ontwikkeling. Buitenlands onderzoek levert ondertussen wel enige inzichten op. Enkele buitenlandse studies laten zien dat de kwaliteit van de buitenschoolse opvang samenhangt met de kinderlijke ontwikkeling. Een positieve houding van de pedagogisch medewerkers en aandacht voor het gedrag van de kinderen (‘behavorial management’) hangen bijvoorbeeld samen met minder gedragsproblemen van kinderen. Een flexibel en rijk programma waarin er aandacht is voor de autonomie van het kind (ruimte voor eigen initiatief, eigen keuzes) hangt samen met een positieve sociale ontwikkeling. Ook een gunstige verhouding tussen het aantal kinderen en het aantal pedagogisch medewerkers hangt samen met een positieve sociale ontwikkeling van kinderen. In buitenlands onderzoek zijn ook kleine, positieve effecten gevonden van ‘after-school programs’ die werden gegeven na school of in de vakantieperiodes, meestal voor kinderen uit achterstandssituaties; deze programma’s zijn niet goed te vergelijken met de Nederlandse buitenschoolse opvang. Ook zijn er positieve effecten gevonden van naschoolse programma’s die gericht waren op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Kortom, buitenlands onderzoek laat zien dat kwaliteit van de buitenschoolse opvang samenhangt met een gunstige sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. De pedagogische opdracht van de buitenschoolse opvang In Nederland werkt ieder centrum voor buitenschoolse opvang aan de vier pedagogische doelen uit de Wet Kinderopvang. Die vier doelen kunnen aangevuld worden met doelen die een centrum zelf ook als belangrijk ziet. De manier waarop zij aan die doelen werkt staat ieder centrum vrij, zolang er een duidelijke verbinding gemaakt kan worden tussen doel (wat willen we bereiken) en uitvoering (zo pakken we het aan). Ieder centrum legt in het pedagogisch beleidsplan vast op welke manier de aanpak op de groep leidt tot het realiseren van de pedagogische doelen in haar beleidsplan. Zo bepaalt iedere buitenschoolse opvang haar eigen pedagogische opdracht: hier staan wij voor, dit mogen ouders en kinderen van ons verwachten. De pedagogische opdracht van de buitenschoolse opvang is niet als één vastomlijnde opdracht te benoemen. Daarvoor zijn de verschillen te groot. De ene buitenschoolse opvang profileert zich puur op ontspanning en opereert hierin alleen; de ander wil een doorgaande leerlijn vormen met onderwijs en welzijnswerk en werkt binnen een hecht samenwerkingsverband. De pedagogische opdracht varieert per buitenschoolse opvang, en het zijn de ouders die daaruit een keuze maken. Zo gezien is het de pedagogische opdracht van de buitenschoolse opvang om een aanbod te doen dat aansluit op de vraag van ouders, waarbij de invulling van het aanbod in het belang van kinderen is.
Ouders die gebruikmaken van de buitenschoolse opvang benoemen als positief effect: •
De goede invloed op de sociale ontwikkeling van kinderen. Gezinnen zijn kleiner, en meer naar binnen gericht en geïsoleerd van andere gezinnen dan vroeger. Kinderopvang (0-13 jaar) biedt aan kinderen de gelegenheid om samen met andere kinderen op te groeien, te leren delen, te leren om zich in een groep te handhaven, samen te spelen, verschillen te accepteren, vriendschappen aan te gaan, en een band op te bouwen met andere vertrouwde volwassenen dan alleen hun ouders.
•
Ouders hebben via kinderopvang meer contact met andere ouders en met professionele opvoeders. Daardoor staan zij minder alleen voor de opvoedingstaak. Eventuele problemen in de ontwikkeling of het gedrag van kinderen worden gedeeld en door meerdere volwassenen gezien.
Bron: Boogaard, Fukkink & Felix (2008). Chillen, skaten, gamen
Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar. Versie mei 2010. Ontwikkeld in opdracht van het BKK. Uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en het Kohnstamm Instituut.
13