Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar
Reactie op concept Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar, in samenhang met de Pedagogisch kaders 0-4 jaar en Diversiteit Door: Elly Singer 1.Inleiding Bij het lezen van het Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar kwam bij mij de vraag op: wat is het verschil tussen een algemeen pedagogisch en ontwikkelingspsychologisch verhaal over kinderen van 413 jaar en een Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar? Deze vraag leidde tot andere vragen en een reactie op het concept Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar. Ik begon met de vraag: Wat was de betekenis van vrije tijd na school, toen moeders nog thuis waren? Bso staat naast gezin, school, buurt/straat, clubs. Toen probeerde ik een omschrijving te maken van de bso-identiteit. Dat deed ik door het leven van kinderen zonder bso te vergelijken met kinderen met bso. Wat doet een kind van 4-13 jaar in zijn of haar vrije tijd na school, als het niet naar de bso gaat of hoeft? EIGEN KEUZE en zelf geregeld: 1. alleen spelen thuis of buiten; toezicht op afstand (afhankelijk van leeftijd geen ouder en dezelfde ruimte) 2. spelen bij jezelf gekozen vriendje(s) (toezicht op afstand) 3. spelen in een groepje op straat of in het zwembad (toezicht op afstand) 4. samen met je ouders iets gezelligs doen en kletsen over de dag en wat je bezig houdt 5. club of sportvereniging 6. in eigen omgeving met je eigen spulletjes om je heen; of die van je ouders PLICHT: 1. kamer opruimen of klusjes in huis 2. huiswerk doen 3. helpen van je ouders met werk (boerderij, tuin, koken en bakken, boodschappen doen)
Wat leren kinderen in hun vrije tijd, anders dan de leerkansen die de school en het gezinsleven bieden? 1. opgaan in zelfgekozen activiteiten, eigen talenten ontwikkelen 2. je terug trekken en ontspannen 3. risico’s inschatten en jezelf redden 4. kindercultuur en –spelletjes (overdracht van de ene op de andere leeftijdsgroep) 5. vriendschap sluiten en onderhouden 6. verantwoordelijkheid dragen door te werken en helpen 7. de wereld kennen door te spelen en mee te werken met volwassenen Doordat ouders de toezicht op afstand niet kunnen vervullen in verband met werk, en doordat straat en buurt vaak te onveilig zijn geworden is bso nodig. Maar wat betekent het als de vrije tijd van kinderen wordt geïnstitutionaliseerd? In het onderzoek naar de doelen van bso ‘Chillen, skaten, gamen; Opvattingen over kwalitatief goede buitenschoolse opvang in Nederland’ is al een heel mooie aanzet gegeven over wat de specifieke taken van bso zouden moeten zijn. In pedagogische kaders moeten daarbij achterliggende vragen worden behandeld. Bijvoorbeeld de volgende vragen: 1. Hoe ligt de verhouding tussen vrije keuzes van het kind en de instelling? a. Wat zijn de gevolgen voor vrijheid van het kind om met zijn/haar vrienden te spelen; eigen activiteiten te kiezen; recht om zichterug te trekken en alleen te zijn? 2. Hoe ligt de verhouding tussen vrijheid en experimenteren (inclusief risico’s nemen) en de verantwoordelijkheid en juridische aansprakelijkheid voor de veiligheid van het kind van de instelling? 3. Welke gevolgen heeft de bso voor overdracht van spelen van oudere kinderen op jongere kinderen? a. Biedt bso extra kansen nu de straat onveilig is geworden? b. Is bso zo op begeleiding van volwassenen en spelaanbod gericht, dat de kindercultuur nog verder verloren gaat? 4. Welke gevolgen heeft bso voor het lid worden van clubs buiten schooltijd? a. Kun je naar een club tijdens de bso-tijd? 5. Welke gevolgen heeft bso voor werk en het leren verantwoordelijkheid te dragen door kinderen? a. Biedt bso extra mogelijkheden, bijvoorbeeld door te leren voor jongere kinderen te zorgen? Of raken kinderen eraan gewend om altijd vermaakt te worden door volwassenen? 6. Welke gevolgen heeft de bso door de hechte samenwerking met de school? a. Wordt huiswerk een integraal onderdeel? b. Stoppen we er niet te veel educatieve inhoud in? Of te weinig? 7. Welke gevolgen heeft het om verplicht tijd door te brengen in een groep? a. Weer rekening houden met anderen en een groepsdruk? b. Pesten hoort bij groepen, en kinderen kunnen zich niet onttrekken aan vervelende kinderen omdat ze erheen moeten. 8. Welke gevolgen heeft bso voor vraagstukken rond diversiteit? a. Het anders-zijn en het risico van pesten en gepest worden b. Identiteitsvorming vindt grotendeels plaats door vrije keuze van vrienden en je afzonderen in een klein (meisjes) of groter (jongens) clubje vrienden c. Erkenning van en respect voor eigen culturele achtergrond in de bso
d. Integratie van kinderen met ‘afwijkend’ gedrag in de groep en acceptatie door de pedagogisch medewerkers en andere kinderen e. Omgaan met kinderen die risicozoekend zijn; grenzen willen doorbreken of met ‘typisch jongensgedrag’? f. Met wie wordt gepraat als pedagogisch medewerkers problemen hebben met een kind? Altijd met de ouders (wordt alles gemeld?); altijd met het kind; of met collega’s; wat komt in een dossier; wat wordt ook besproken met de school? Deze vragen kunnen dan nader worden uitgewerkt naar leeftijdsgroepen en pedagogische middelen.
2.Theorie over opvoeden in de sociale context van kinderopvang en bso = Pedagogische kaders Het doel van het schrijven van pedagogische kaders is het leveren van een theoretisch fundament voor professioneel opvoeden in de sociale context van de kinderopvang, gebaseerd op wetenschappelijke inzichten uit de pedagogiek, ontwikkelingspsychologie, sociale psychologie en praktijkkennis. Pedagogische aders moeten handvatten geven voor de praktijk. Ze maken bestaande methodes en werkvormen toegankelijk. Professioneel opvoeden in de sociale context van kinderopvang met een bepaalde leeftijdsgroep roept specifieke opvoedingsvraagstukken op die verschillen van gezin, school en clubs of verenigingen. De pedagogische kaders maken de eigen identiteit van diverse vormen van kinderopvang duidelijk: pedagogische principes, doelen en werkwijzen. Alle pedagogische kaders zijn gebaseerd op: o Wet kinderopvang en de vier doelgebieden die daarin genoemd worden + rol ouders o VN-rechten van het kind o Pedagogische principes Maar de uitwerkingen verschillen door verschil in functie (plaats naast andere instituties waarin kinderen opgroeien) en verschillen in leeftijden van de kinderen waarmee gewerkt wordt.
3. Aansluiting bij Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar Hoofdvraagstukken in dit kader zijn verheldering van de rol van de pedagogisch medewerker in de (deels vervangende) zorg en opvoeding van heel jonge kinderen in groepen. Pedagogisch medewerkers hebben deels dezelfde taak als ouders, deels hebben ze andere taken en is de uitvoering verschillend.
Ouders
Pedagogisch medewerkers
Sterke emotionele band
Warme persoonlijke relatie
Levenslang
Kortdurend
Een of enkele kinderen
Groep kinderen
Broers en zusjes; familie
Geen familie
Thuisomgeving die is ingericht voor volwassenen en kinderen
Speciaal voor kinderen ingerichte omgeving
Geen pedagogische opleiding
Professionele pedagogische opleiding
Gezin en informele taakverdeling
Professionele organisatie met formele arbeidsvoorwaarden
De tweede hoofdvraag betreft hoe het spelend informele holistische leren van jonge kinderen gestalte kan krijgen binnen een professionele instelling. De derde hoofdvraag betreft hoe van jonge kinderen in een groep kan worden samengewerkt op en manier dat niet alleen gekeken wordt naar hoe pm-ers moeten omgaan met ‘kinderen moeten omgaan die haar aandacht moeten delen met veel anderen’ maar ook gekeken wordt naar hoe jonge kinderen met elkaar kunnen leren en plezier beleven.
4. Reactie op Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar Het Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar is in wording en er is een uitnodiging tot discussiebijdragen waar ik graag gebruik van maak. Ik reageer op het concept Pedagogisch kader vanuit bovenstaande verwachtingen. Algemeen: Goed geschreven, prettig leesbaar. Het geeft een algemeen overzicht van gangbare pedagogische en ontwikkelingspsychologische inzichten voor opvoeders van kinderen van 4- 13 jaar. Met name de boxen zijn verhelderend en toegespitst op de bso. Maar het eerste concept behoeft mijns inziens nadere uitwerking en toespitsing op: o Opvoeden in de sociale context van bso o Verschillen in opvoedende taak van pedagogisch medewerker die samenhangen met de leeftijd van de kinderen en sociale en culturele achtergronden. o De actieve rol van kinderen in hun eigen ontwikkeling in relatie met familie, (culturele) identificatiegroepen, peer groep cultuur, in vriendschappen en alleen met zichzelf. We zullen dit verduidelijken door middel van voorbeelden en commentaar bij de diverse hoofdstukken. Inleiding op het Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar: Hier missen we het volgende: Bij de maatschappelijke context (p.5): - Verheldering van de positie en functie van bso naast gezin, school, clubs (‘echt’ vrije tijd) en de pedagogische taak van pedagogisch medewerkers. - Pedagogische principes uit Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar worden niet genoemd. In de tekst mist vooral de principes met betrekking tot de actieve rol van het kind; diversiteit. - Bij Rechten van het Kind ontbreken rechten die te maken hebben met diversiteit; recht op respect voor culturele identiteit; gelijke rechten kinderen met beperkingen. -
Doordenking van de rol van de ouders in de bso.
Veiligheid en welbevinden: Terecht wordt ingegaan op hechting, sensitieve responsiviteit, fysieke veiligheid, emotionele veiligheid en welbevinden. Maar de tekst is te algemeen. De auteurs stellen dat pedagogisch medewerkers kinderen moeten kunnen begrijpen, ieder individueel kind. Maar ze bieden in dit hoofdstuk en de volgende hoofdstukken te weinig handvatten om dat te doen.
Bijvoorbeeld pedagogisch medewerkers bij 0-4 jarigen zijn vervangende hechtingsfiguren. Zijn pedagogisch medewerkers in de bso dat ook? Zo niet, wat dan wel? Wat moeten we ons voorstellen bij sensitieve responsiviteit van pedagogisch medewerkers in de bso? 0-4 jarigen uiten hun emoties veelal direct in gedrag dat een sensitieve pedagogisch medewerker kan begrijpen en waarop ze kan reageren. Als jonge kinderen onzeker of bang zijn, zoeken ze de nabijheid van de (vervangende) hechtingsfiguur. Oudere kinderen doen dat steeds minder. Ze gaan emotionele signalen verbergen, omdat ze dat iets voor hun ouders vinden; omdat ze loyaal met hun vrienden willen zijn; omdat ze bang zijn dat andere kinderen hun zullen pakken als ze iets verklappen; omdat ze van geheimen houden; omdat ze met andere dingen tijdens de bso-tijd bezig zijn. Dus: wat houdt sensitieve responsiviteit in voor pedagogisch medewerkers die werken met 4-7-jarigen; 7-9 jarigen; 9-13-jarigen? Dat moet verhelderd worden. Het gevoel van veiligheid wordt in de tekst ook bijna uitsluitend gekoppeld aan beschermend gedrag van de pedagogisch medewerker. Dit is juist als het jonge kinderen betreft. Maar bij oudere kinderen gaan zelfvertrouwen en vertrouwen in eigen identiteit een steeds grotere rol spelen bij het gevoel van veiligheid. Ontdekken dat je risico’s aandurft en reële risico’s nemen, zijn bijvoorbeeld belangrijke manieren om veiligheid en zelfvertrouwen te voelen. Het morele en cognitieve aspect speelt bij oudere kinderen ook een grote rol in hun gevoel van veiligheid. Kinderen kunnen tobben over het milieu en de toekomst van de wereld, ze kunnen met vragen zitten waar ze geen antwoord op hebben; ze kunnen bang zijn voor echtscheiding; ze kunnen worstelen met schuldgevoelens omdat ze iets fout hebben gedaan. Met andere woorden, de eenzijdige nadruk op de pedagogisch medewerker die veiligheid geeft en beschermt, doet geen recht aan de manier waarop deze leeftijd een gevoel van veiligheid in zichzelf met anderen creëren. En dan komt de vraag: waar begint de taak van de pedagogisch medewerker in de bso en waar houdt die op? Autonomie en participatie In dit hoofdstuk wordt wel ingegaan op het dilemma beschermen versus loslaten. Maar in te algemene termen. Specifieke vragen die bij de bso-context horen worden niet gesteld: - bij risico’s nemen: hoe zit het met de wettelijke aansprakelijkheid bij ongelukken? - Welke rol spelen ouders bij het begrenzen van de autonomie van kinderen? Denk aan het ontdekken van geslachtsdelen, iets wat vrij normaal is bij kinderen vanaf 9 jaar. Autonomie heeft ook te maken met identiteitsontwikkeling, een heel belangrijke ontwikkelingstaak van 4 – 13-jarigen. Kinderen ontwikkelen zich door zich te identificeren met belangrijke anderen, een (culturele of subculturele) groep. Ze uiten dat door kleding, taal en andere uiterlijke kenmerken om zich te onderscheiden. Ze maken groepen door binnen- en buitensluiting. Discriminatie en pesten op grond van er-niet-bij-horen hoort bij deze leeftijd (en helaas niet alleen bij deze leeftijd). Hoe gaan pedagogisch medewerkers hiermee om? Participatie heeft niet alleen te maken met naar het kind luisteren, maar ook met verantwoordelijkheid geven. Verantwoordelijkheid voor zichzelf, voor elkaar en voor de groep. Dat laatste veronderstelt een visie op de rol van de groep in de bso. Moeten kinderen in de bso een wij-gevoel hebben in de groep zoals in de kinderopvang 0-4 jaar en zoals in schoolklassen? Hier zou een relatie moeten worden
gelegd met pedagogische concepten zoals de Vreedzame School. In een pedagogisch kader moet naar mijn mening niet alles in detail worden uitgewerkt, maar de vragen moeten wel worden gesteld. Spelen en vrije tijd: Wat betekent vrije tijd voor kinderen, wat betekent het dat ze naar bso gaan in plaats van thuis en op straat te spelen in de tijd na school? Dit is een hoofdvraag in het hele Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar. Hij komt hier zijdelings aan de orde en in het deel over de Doelen bso. Welke belangrijke rechten van kinderen zijn gemoeid in hun ‘vrije tijd’? Welke belangrijke ontwikkelingstaken kunnen ze aan dankzij de vrije tijd? Wij denken dat hierover veel verschil van mening over kan bestaan, samenhangend met verschillen in waarden en normen van ouders. Ook zal het verschil maken of kinderen één middagje komen of vijf dagen per week. Ontwikkelingstaken van kinderen in hun ‘vrije tijd’ na school zijn: - alleen kunnen zijn, opgaan in hobby’s, muziek, fantasieën; rusten - gezellig samen met je ouders -
terugtrekken met 1 of enkele vrienden die je zelf hebt gekozen in een team of club samen met anderen sporten of een hobby uitoefenen huiswerk doen taken verrichten in het huishouden of voor het werk van je ouders
Welke van deze ontwikkelingstaken kunnen wel of niet in de bso vorm krijgen? Leren en ontwikkelen: In dit hoofdstuk wordt uitgebreid beschreven hoe kinderen zich ontwikkelen van 3- 13 jaar op diverse gebieden. Dit is belangrijke achtergrondinformatie voor pedagogisch medewerkers. Maar wat ontbreekt is wederom de specifieke vertaling naar de bso. Welk leren en ontwikkelen vindt plaats in de bso? Is bijvoorbeeld het stimuleren van de taalontwikkeling door kinderen in kleine groepjes te laten werken (p. 27) een taak van de bso? Hoe verhoudt deze beschrijving van de cognitieve, emotionele, sociale, morele en lichamelijke ontwikkeling zich tot de leerdoelen van de bso? Wat mist is: HOE leren kinderen in de leeftijd van 4- 13 jaar en wat betekent dat voor de bso? Daar wordt niet expliciet op ingegaan. Belangrijk zijn (belangrijker dan bij jongere kinderen): - identificatie met groepen, sterren, belangrijke personen - kijken en gericht uitproberen
-
norm overschrijdend gedrag (ervaren van schuldgevoel, kijken of er straf komt, kijken of je een geheim kunt houden, kijken hoeveel durf en lef je hebt, meelopen) pesten en gepest worden als harde leerschool in omgaan met macht en erbij horen en hiërarchie in mensengroepen. Internet (roept nieuwe vragen op!) Peer group en peer culture spelen (staat goed beschreven in het concept; even belangrijk als bij jonge kinderen) vriendschap (je kunnen afzonderen) , hulpgedrag en conflicten (leren van normen en empathie) verhalen en praten met volwassenen en leeftijdsgenoten beeldend werken
-
suffen en uitrusten om indrukken te verwerken
-
Goed dat expliciet aandacht wordt besteed aan de seksuele ontwikkeling. Maar jammer dat daaraan geen opvoedingsvragen worden gekoppeld met betrekking tot de rol van bso. De kindertelefoon heeft veel vragen over seksualiteit: heeft bso een voorlichtende rol? Machtsmisbruik en seksueel gedrag tussen oudere kinderen komt ook voor: hoe gaat de bso daarmee om? Hoe geef je ruimte aan seksuele nieuwsgierigheid maar behoedt je kinderen voor de pornosites op internet? Bij probleemgedrag wordt te veel de nadruk gelegd op het individuele kind met ‘lastig gedrag’. Experimenteren met agressie hoort bij deze leeftijd. Kinderen moeten ook leren dat dit absoluut niet mag. In hun aanpak moeten pedagogisch medewerkers inzicht hebben in het normale ‘kwaad’ dat bij kinderen hoort en hoe je dat kunt aanpakken. Er wordt ook geen verbinding gelegd met pedagogische principes en waarden en normen, zoals De Vreedzame School. Omgaan met lastig gedrag heeft direct te maken met leren leven met diversiteit, met democratische waarden en emotionele zelfregulering. Bij probleemgedrag hoort ook de samenwerking met de ouders en de school; en wat wordt vastgelegd in het kinddossier. Deel II Pedagogische doelen Hier zou moeten worden teruggekomen op de specifieke taak van bso. Het onderzoek van Boogaard, Fukkink en Felix biedt uitstekende aanknopingspunten. Jammer dat daarmee niet meer is gedaan. De vier taakgebieden in de Wet Kinderopvang moeten worden geconcretiseerd naar de bso. Op zichzelf zeggen deze doelen niets over waar de kinderopvang op gericht moet zijn. Alleen dat er op die gebieden iets moet gebeuren. Door het concretiseren worden ook verschillende opvattingen in waarden en normen duidelijk en (sub)culturele verschillen.
5. Aansluiting bij Pedagogisch Kader Samen Verschillend, diversiteit in de kinderopvang 0-13 jaar ‘Samen Verschillend’ is een verdieping van het Landelijk Pedagogisch Kader kindercentra 0-4 jaar en 4-13 jaar. In het project ligt de focus op de context van de samenleving die wordt weerspiegeld op alle niveaus in de kinderopvang. Het creëren van gezamenlijkheid én het omgaan met diversiteit staan centraal. Door opvang en opvoeding in de kinderopvang komen kinderen al heel jong in contact met mensen buiten hun familiekring met deels andere waarden, normen en gewoontes. Hoe kunnen kinderopvangorganisaties een veilig en welkom klimaat combineren met het omgaan met verschillen? Deze verschillen zijn er op velerlei gebied, zoals cultuur, sociaal milieu, familieachtergrond, opvoedingsstijl, sekse, taal, fysieke en geestelijke gezondheid of beperkingen.
Het Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar wordt ontwikkeld in opdracht van Bureau Kwaliteit Kinderopvang / BKK te Utrecht door het Kohnstamm Instituut en het Nederlands Jeugdinstituut.