Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar
Verslag discussiebijeenkomst: ‘Pedagogische vraagstukken rond jongens en meisjes in de buitenschoolse opvang’, 21 januari 2010 Verslag door: Liesbeth Schreuder (Nederlands Jeugdinstituut) en Elly Singer (Universiteit van Utrecht) Aanwezig: 22 pedagogisch medewerkers, locatiemanagers en pedagogen uit Korein, Stichting Kinderopvang Hoorn, Triodus, Kinderrijk, Eigen-en-Wijzer, Kidsfirst Kinderopvang, Stichting De Toverhoed, Ludens, Hogeschool InHolland. Doel van de discussie Nagaan of er verschillen in gedrag zijn en hoe kinderen zelf bezig zijn met jongens of meisje zijn. En hoe we met verschillen in gedrag tussen jongens en meisjes en hun ideeën over mannelijke en vrouwelijke identiteit moeten omgaan. Daarvoor hebben we de volgende vragen behandeld: 1. Welke vraagstukken spelen in de BSO? 2. Hoe begeleiden we jongens en meisjes het beste? 3. Pedagogische doelen 1. Welke vraagstukken spelen in de BSO? De vraagstukken bleken zeer divers en verschillend. - Jongens komen minder tot hun recht dan meisjes in de groep. Het gaat er dan om dat in de groep meer activiteiten worden aangeboden die meisjes interessant vinden. En dat jongens eerder negatief worden aangesproken op luidruchtig gedrag. Dit punt werd niet door iedereen herkend. - Vrouwelijke pedagogisch medewerkers hebben onvoldoende aansluiting met de jongens. Ze doen ook andere dingen met de kinderen dan mannen (minder stoeien, minder buiten, minder meespelen). Dit geldt niet voor iedereen. Sommigen herkennen dit niet. De aanwezige mannen waren van mening dat ze op dezelfde manier van de kinderen omgaan dan hun vrouwelijke collega’s. - Lastig groepsgedrag van jongens is soms moeilijk te hanteren (zoals elkaar versterken in brutaal zijn en niet meedoen). Jongens hebben soms meer respect voor mannen dan voor vrouwen. Dit bleek vooral samen te hangen met een culturele – niet westerse - achtergrond van de jongens en met verbindingen van (Marokkaanse) jongens met jongens in de buurt hetgeen leidde tot agressief gedrag door een jongensgang. - Lastig groepsgedrag van meisjes is eveneens soms moeilijk te hanteren (zoals meisjes die normbepalend zijn en anderen uitsluiten, roddelen). Typische meidengroepen en jongensgroepen werden in verband gebracht met de behoefte van de kinderen aan een duidelijke sekse identiteit.
1
-
-
-
Hoe kunnen pedagogisch medewerkers enerzijds kinderen de ruimte kunnen geven om te experimenteren met stereotiepe beelden van jongen- of meisje zijn; en anderzijds hen willen opvoeden tot mensen die goed kunnen samenwerken en –leven met beide seksen. En niet meedoen aan het versterken van stereotiep jongens- en meisjesgedrag. Hoe kunnen pedagogisch medewerkers omgaan met een kind dat wordt uitgesloten door een meisjes- of jongensgroep omdat ze niet voldoen aan hun beelden van echt meisje of echte jongen. De maatschappij wordt steeds meer gericht op meisjes en vrouwen.
Als we deze punten vergelijken met de beschrijvingen in de notitie, dan concluderen we: - Dat in de notitie te veel nadruk ligt op verschillen in gedrag. Uitgangspunt moet zijn dat we recht willen doen aan behoeften van alle kinderen. Bij vertaling daarvan in verschillende behoeften van jongens en meisjes loert het gevaar van versterken van stereotiep gedrag en doen we geen recht aan het individu. - Dat een benadering waarin we focussen op de vrouwelijke groepsleiding die in het algemeen meer herkenning voelt en aansluiting heeft met meisjes, zinvol is. Dit punt wordt overigens door veel aanwezigen heftig ontkend. Als het het geval is, dan is bewustwording hiervan al een deel van de oplossing. Meer mannen in de buitenschoolse opvang is niet per se de oplossing. De vraag is of mannelijke groepsleiding zich meer verbonden voelt met de jongens dan met de meisjes. Volgens de aanwezige mannelijke pedagogisch medewerkers is dat niet het geval. - Dat groepsgedrag van jongens en meisjes (in feite subgroepen in de groep) beiden lastig kunnen zijn. Dit speelt vooral bij jongens en meisjes van 8 jaar en ouder. Dit groepsgedrag dat zich tegen de pedagogisch medewerkers of tegen groepsgenoten kan keren, vergt een groepsdynamische aanpak, dat wil zeggen gericht op het functioneren van de gehele groep, met aandacht voor identiteitsvorming en culturele achtergronden van man-vrouwbeelden. 2. Hoe begeleiden we jongens en meisjes het beste in de BSO? Uit onderzoek blijkt dat kinderen erg bezig zijn met jongen- of meisje zijn, en dat typisch jongensgedrag en meisjesgedrag sterker wordt in homogene groepen. Kinderen versterken elkaars gedrag. We zien dat kinderen vanaf 3 jaar een sterke voorkeur ontwikkelen voor spelen en vriendschap sluiten met kinderen van de eigen sekse. De eerste subgroepen die kinderen vormen zijn gebaseerd op sekse; maar kinderen blijven ook in gemengde groepen spelen. Kinderen weten ook al vroeg dat ze een jongen of een meisje zijn en verlangen ernaar om dat te zijn. Ze zoeken en construeren met elkaar beelden van wat bij jongens en wat bij meisjes hoort. Jongens en meisjes hebben daarbij rolmodellen nodig, mannen en vrouwen of andere kinderen die hen laten zien hoe ze een jongen of een meisje kunnen zijn. Dat hoeven natuurlijk geen stereotiepe mannen of vrouwen te zijn. Als jongens verschillen in gedrag bij mannen zien, maakt dat voor hen ook gemakkelijker om het gedrag te kiezen dat bij hen past. Jongens en meisjes hebben minder toegang tot mannelijke rolmodellen, omdat zij buitenshuis vooral onder de hoede van vrouwen staan. Voor jongens kan dat een probleem zijn bij het construeren van een mannelijke identiteit. Hun beelden worden gevormd door rolmodellen, stereotiepen en verwachtingen die de omgeving van jongens en meisjes heeft. Kinderen nemen die beelden heel gemakkelijk over, juist omdat ze hun identiteit nog aan het vormen zijn. Hun individuele competenties of hun feitelijke gedrag zijn minder verschillend dan wordt gedacht. Meisjes en jongens gedragen zich vaak ‘meidig’ en ‘jongensachtig’ in specifieke situaties, terwijl ze in andere situaties nauwelijks verschillen vertonen. De verschillen tussen de meisjes onderling zijn vaak groter dan de verschillen tussen jongens en meisjes. Het zelfde geldt voor de verschillen tussen jongens onderling. Bovendien veranderen de beelden over wat hoort bij
2
jongens en meisjes snel. Neem voetballen en cosmetica. Tegenwoordig zijn er veel meisjes die even graag voetballen als jongens; en cosmetica voor mannen is momenteel heel gewoon. Jongens hebben ook evenveel plezier in verkleden en rollenspel als meisjes, al kiezen ze andere rollen. De omgang met jongens en meisjes wordt bepaald door normen en waarden. Dat zijn maatschappelijke normen en waarden en ook de normen en waarden die in de BSO heersen. De invloed van pedagogisch medewerkers is enerzijds beperkt – omdat zij de kinderen niet zo vaak zien – en anderzijds juist groot omdat het één van de weinige plekken is waar kinderen in hun vrije tijd in een gemengde groep zitten. Bewustzijn van hun sekse-identiteit betekent niet dat kinderen niet graag met elkaar spelen. Zeker bij spelletjes en feestjes met de hele groep spelen jongens en meisjes prettig samen en dat is een verrijkende ervaring. Sowieso lijkt er minder scheiding van de seksen te zijn dan pakweg 10 jaar geleden. Dat is te merken op verjaardagsfeestjes van de kinderen. Wel geven seksegenoten in de groep veiligheid. Meisje/jongen alleen in de groep kan zich opgelaten voelen. Je ziet ook altijd dat de meisjes en de jongens bij elkaar gaan zitten bij eten en drinken, gymnastiek of trefbal. Culturele achtergronden Ten slotte speelt de cultuur thuis en in de buurt hierbij een grote rol. Sommige (allochtone) jongens leren thuis of op straat dat een echte man geen leiding van een vrouw accepteert. Jongens op de BSO kunnen deel uitmaken van een dominant agressieve jongensgroep in de buurt. In zo’n geval kan het goed zijn om samen met de buurtschool en andere jeugdwerkers op buurtniveau naar een oplossing te zoeken. Contacten met ouders zijn ook zeer belangrijk. Pedagogische doelen Pedagogisch doel: gemengd spelen bevorderen? De vraag is in hoeverre de pedagogisch medewerker het gemengd samenspelen moet aansturen. Daarover verschillen de meningen. Er is een groep die vindt dat jongens en meisjes zelf mogen kiezen met wie ze spelen in hun vrije tijd. En als dat vooral met seksegenoten is, dan is dat prima. In die gevallen zijn jongens en meisjes meestal gescheiden aan het spelen. Het blijkt dat ze dat het prettigst vinden. Meisjes hebben bijvoorbeeld last van het gestoei van de jongens. Dit kun je ondersteunen door een jongens- en een meisjeshoek/kamer in te richten – naast algemene hoeken/ruimtes. In deze benadering is niet leidend wat de volwassene wil bereiken, maar wat de kinderen zelf aangeven. Een andere groep wil wel sturen zodat jongens en meisjes de ervaring opdoen dat ze ook prettig met elkaar kunnen spelen. Ook willen ze zo voorkomen dat jongens die juist wel graag met de meisjes spelen, dat niet meer durven (of omgekeerd). Je kunt daarbij verschil maken tussen de verschillende situaties. Bij groepsrituelen (kindervergaderingen, verjaardag vieren) stuur je op meedoen van allen. Sturen kan ook in je aanbod: als je zorgt voor activiteiten die de jongens en de meisjes in de groep beiden leuk vinden, dan zullen ze zich mengen. Een gevarieerd aanbod is belangrijk. De ervaring is dat als er broertjes en zusjes inde groep zitten, de menging van de andere kinderen tijdens spel ook gemakkelijker gaat. Echter als het vervelende of geforceerde situaties worden, dan moet je niet rigide zijn. Een BSO geeft als voorbeeld dat tegenstribbelende jongens niet mee hoeven te doen met verjaardag vieren, maar dan op andere wijze iets leuks moeten doen voor het jarige kind. Kortom gemengd spelen wordt bevorderd als de kinderen merken dat ze er niet om uitgelachen worden en als pedagogisch medewerker mis je kansen voor de sociale ontwikkeling van kinderen als je gemengd spelen niet bevordert.
3
Pedagogisch doel: buitensluiten tegengaan (een positieve groep bevorderen) Buitensluiten van seksegenoten die niet hetzelfde gedrag als de subgroep vertonen, komt veel voor. Een meisjesgroep die bezig is met uiterlijk en populariteit, wil de meisjes die er minder mooi uitzien, verlegen of jongensachtig zijn, niet toelaten. Jongens die bezig zijn met stoer gedrag, willen onhandige of meisjesachtige jongens niet laten meedoen. De groep is het erover eens dat je dit buitensluiten bespreekbaar moet maken in de groep, zoals je ook ander pestgedrag behandelt. Sommigen handelen volgens een pestprotocol. Processen als populariteit, stoer gedrag en buitensluiten spelen bijna in elke groep. Subgroepjes ontstaan rond dergelijke beelden. In het uiterste geval kun je de activiteiten voor de subgroepen scheiden, zodat ze minder last van elkaar hebben. Pedagogisch doel: seksestereotiep gedrag niet versterken Een deel van de groep vindt het belangrijk om duidelijk de boodschap uit te dragen dat ieder kind vooral zichzelf mag zijn en dat er best verschillen mogen zijn tussen kinderen. Denken in seksestereotiep gedrag kan daarbij in de weg zitten. De kinderen zelf kunnen zich daarvan niet losmaken als hun omgeving dat niet ondersteunt. Daarom is een indeling in jongens- en meisjesgedrag of een jongens- en meisjeshoek niet verstandig. Daarbij denk je vooral aan stereotiep jongens- en meisjesgedrag. Wat is dat stereotiepe jongens- en meisjesgedrag? Het gaat om voetballen versus spelen met poppen. Dat staat voor flink zijn, sterk zijn, goed zijn in techniek en sport voor de jongens. En mooi zijn, verbaal zijn, kunnen samenwerken en goed zijn in verzorgen voor de meisjes. Ook al houd je er rekening mee in je aanbod, dan kun je het beter niet zo benoemen. Je kunt het ook over een sporthoek en een verkleedhoek hebben. Zo werp je geen onnodige drempels op voor kinderen om van die hoeken gebruik te maken. Een ander deel van de groep ziet in deze benadering een nadeel dat de vrouwelijke pedagogisch medewerker dan de behoeften van de “zich stereotiep gedragende” jongens over het hoofd kan zien. Uit onderzoek is bekend dat vrouwen stereotiep meisjesgedrag meer herkennen en ondersteunen en minder lastig vinden. Niet ingaan of negatief ingaan op stereotiep jongensgedrag kan leiden tot minder steun voor de identiteitsontwikkeling van de jongens. Een tweede nadeel van deze benadering vindt deze groep dat we onze volwassen normen (de onwenselijkheid van seksestereotiep gedrag) te sterk opleggen aan de kinderen en hen daarom geen vrijheid laten om zelf te exploreren wie ze zijn. En daarbij hoort seksespecifiek gedrag en elkaar opzoeken. Tot slot De discussie heeft laten zien dat er meerdere pedagogische kanten en perspectieven zitten aan het begeleiden van jongens en meisjes in de buitenschoolse opvang. Enerzijds erkenning van sekseidentiteitsvorming, anderzijds tegengaan van denken in en ondersteunen van stereotiep gedrag. Het pedagogische kader moet deze pedagogische discussie verhelderen en onderbouwen zodat de teams daarin hun benadering kunnen kiezen. ***********************************************************************************************
Enkele pedagogisch medewerkers en de pedagogisch beleidsmedewerker van de Stichting Kinderopvang Hoorn / SKH hebben de vragen in het discussiestuk beantwoord. Lees daarom op de volgende pagina verder!
4
Hoe kunnen de pedagogisch medewerkers het beste met jongens- en meisjesgedrag in de groep omgaan? 1. Hoe zie je of en zo ja welke groep dominant is in de gemengde groep en hoe ga je daarmee om? A Aan de verhouding jongens / meisjes. Als je in beeld heb gebracht welke kinderen elkaar goed kennen (ook welke kinderen elkaar privé kennen). Beiden kunnen dominant zijn: •
meisjes: Hun mening over de kinderen in de groep; wat gaan ze doen.
•
jongens: fysieke aanwezigheid/ luidruchtigheid.
B Als alle kinderen er zijn, een moment creëren om aan verschillende tafels iets te eten en te drinken. •
4-6: zij eten en drinken bij ons veelal gezamenlijk.
7-12: soms komen ze kort even eten en drinken halen. Soms gaan ze er uitgebreid voor zitten en volgen er gesprekken. Het dient een gezamenlijk doel. Iedereen hoort erbij. De kinderen krijgen ook verantwoordelijkheden door de taken die ze krijgen (kopjes opruimen, vegen e.d.) Ook worden er regelmatig kindervergaderingen gehouden. 7- in de vorm van gesprekjes/ 7+ aan de hand van een vaste indeling; regels; geld; vakantie; inrichting. Deze vergaderingen hebben een officieel karakter.
•
2. Ga je gemengd spelen en samen optrekken aanmoedigen of laat je dat over aan de kinderen? We zijn van mening dat je dit niet expliciet moet benoemen. Waar je focus op zit, wordt vergroot, dus dan zou je de verschillen erg gaan benadrukken. We zouden indirect wel sturing geven om gezamenlijkheid te creëren door bijvoorbeeld een divers aanbod voor te bereiden. Als de kinderen komen met een verzoek voor een specifieke jongens- of meidenhoek, zullen we met ze in gesprek gaan, waardoor het helder wordt welke activiteiten ze bedoelen. Bedoelen de meiden bijvoorbeeld dat er een opmaakspiegel moet komen dan zullen we daar bijvoorbeeld een schmink/ verkleedhoek van maken. 3. Hoe houd je rekening met speelgoed of activiteiten die specifiek aantrekkelijk zijn voor jongens en voor meisjes. Welke activiteiten/materialen zijn dat? A Speelgoed wordt bij ons gekozen aan de hand van een speelgoedschijf. Deze vertegenwoordigt verschillende ontwikkelingsgebieden. Wat er gekozen wordt hangt af van de kinderen in de groep. Het hangt af van de groepssamenstelling en van de voorkeur van kinderen. We proberen de kinderen te betrekken bij de inkoop van materialen en speelgoed. We zouden de pm-ers adviseren wat neutrale materialen te kiezen (geen stereotype materialen). B Jongens hebben vaker voorkeur voor materialen: •
lichamelijke ontwikkeling of de grove motoriek. Ballen, fietsen, klimmen- klauteren maar ook zand, water, klei, verf
•
cognitieve ontwikkeling: computer, wii, kapla, duplo/ playmobiel, gezelschapsspellen. e.d.
5
Meiden hebben vaker voorkeur voor materialen: •
creatieve ontwikkeling;knutselen, tekenen, verkleden.
•
lichamelijke ontwikkeling: dansen, fietsen, rekstok, zand en water.
•
cognitieve ontwikkeling gezelschapsspellen, computer, wii, duplo/ playmobiel.
4. Hoe zorg je voor een groepssfeer waarin jongens en meisjes zich op hun gemak voelen? •
Afstemmen op de behoefte van de kinderen. Bijvoorbeeld druk spel mag, maar kan niet altijd binnen. Je kan dit bijvoorbeeld goed begeleiden door ruimte op te splitsen en door de rol van de pm-ers. Ook zij kunnen opsplitsen.
•
Afstemmen op taalgebruik. Met jongens bespreek je andere dingen dan met meisjes. Ook maak je vaak andere grapjes. Ook de wijze van benaderen c.q. begroeten kan anders zijn.
5. Hoe zorg je voor voldoende positief contact met de jongens in je groep? •
Door regelmatig activiteiten aan te bieden die jongens aantrekkelijk vinden.
•
Door mee te doen, meebewegen met het spel, veel interactie in het spel.
•
Door acceptatie dat jongens fysiek zijn ingesteld en vaak luidruchtiger zijn.
•
Door af te stemmen op hun taalgebruik, manier van doen, interesses.
6. Hoe voorkom je dat je vooral negatief met de jongens communiceert? •
Door acceptatie dat jongens fysiek zijn ingesteld en vaak luidruchtiger zijn.
•
Door bewust te zijn van je eigen voorkeur.
•
Dat je van te voren moet bedenken waarom je iets niet wil.
•
Als je iets niet wil; door alternatieven te geven.
7. Hoe voorkom je dat je te vroeg ingrijpt bij risico’s die jongens nemen? •
Door van te voren de omgeving af te tasten op gevaar. Het maken van inschattingen. Eventueel daaraan vooraf sturing te geven.
•
Besef hebben dat kinderen recht hebben op hun eigen bult.
•
Besef dat kinderen dat het een onderdeel van hun ontwikkeling is. Bewust worden van je eigen begrenzing en kracht. En je kom tegemoet de competitie behoefte van kinderen.
•
Door kinderen te begeleiden. Bijvoorbeeld door te vragen is het nog leuk, of wil je een time-out?
8. Hoe ga je om met ruzie, pesten of uitsluiting tussen jongens en meisjes? •
We hebben een pestprotocol dat handvatten geeft als er sprake is van pesten.
•
‘Omgaan met elkaar’ en ook regels en afspraken is bij ons een vast onderwerp in de kindervergadering.
•
Kinderen zoveel mogelijk zelf hun ruzie laten oplossen, maar je moet aan de zijlijn wel mee kijken/luisteren. Jongens zijn niet zo verbaal ingesteld als meisjes. Conflicten tussen jongens en meisjes dien je daarom soms wel te begeleiden aangezien de een veel vaardiger is op verbaal gebied. Je zou kunnen helpen vertalen. Naar de jongen toe bijvoorbeeld: ’bedoel je dat…..?, Naar het meisje toe bijvoorbeeld: ‘Misschien kan je beter vragen of hij het zo heeft bedoeld’. Kortom niet alleen luisteren naar een mooie uitleg, maar ook de intentie of het gedrag achter de situatie zien. Veel meekijken dus.
6
9. Hoe zorgen ze ervoor dat meisjes voldoende ruimte krijgen (letterlijk en figuurlijk), bv bij het buitenspelen of bij de computer? Buitenspel m.b.t. de rol van de pm-er Door het verdelen van je aandacht: •
Soms om de beurt. Het ene moment kiezen voor spel waar de jongens behoefte aan hebben en de andere keer kiezen voor spel waar de meiden behoefte aan hebben. Voor beiden geldt dat je evengoed oog houden voor de andere groep door zo nu en dan even uit het spel te stappen.
• Door te kiezen voor spel wat ze samen leuk vinden. Buitenspel m.b.t. indeling van de ruimte Zowel binnen als buiten herkenbare plekken maken voor bepaald spel. Een afbakening geeft duidelijkheid. Buitenspel m.b.t. materiaal Soms sturing geven wie het eerst buitenmateriaal mag pakken. Kortom je houdt in de gaten wie altijd als eerste en als laatste materiaal kan pakken en zonodig geef je hieraan sturing. Computergebruik Op de ene locatie wordt meer gebruik gemaakt van de computer dan de andere locatie. Veelal wordt er wel een lijstje bijgehouden wie , wanneer mag. Pm-ers dienen alleen in de gaten te houden dat iedereen de kans krijgt om op tijd aan de beurt te mogen. De kinderen onthouden door de lijst redelijk wanneer hun tijd er op zit. 10. Moeten er speciale jongens en meisjeshoeken of-ruimtes komen? Bv een stoeihoek voor de jongens en een meisjeshoek met spiegel en opmaakspullen voor de meisjes? Mogen daar de meisjes, respectievelijk de jongens ook komen? Zie vraag 2 11.Wat doe je als er maar één jongen in een meisjesgroep is of omgekeerd? •
Je houdt hem/ haar extra in de gaten. Je kijkt of hij/zij aansluiting heeft en of hij/zij lekker in haar/zijn vel zit en of hij/zij zich vermaakt.
•
Je zorgt voor af en toe voor één op één contact.
•
Je biedt meer activiteiten aan die voor beiden geschikt zijn.
12. Hoe ga je om met seksespecifieke wensen van ouders? Bv meisjes moeten een hoofddoek, meisjes mogen geen vieze kleren krijgen, jongens mogen best slaande ruzie maken (daar worden ze sterk van), meisjes mogen niet meedoen met voetbal, jongens mogen niet met de poppen spelen, jongens en meisjes mogen niet samen gaan zwemmen. Door het beleid te verwoorden. We gaan hierbij uit van het belang van het kind maar gaan in gesprek met ouders hier wel respectvol mee om, door niet te oordelen. Zonodig kunnen in het belang van het kind wel onze verbazing laten zien. 13. Hoe ga je om met seksespecifiek gedrag van jongens en meisjes: meisjes ruimen al op voordat de jongens de kans hebben gehad, jongens willen niet afwassen, want dat is meisjeswerk. Jongens klimmen in een boom en willen niet dat de meisjes meedoen, “want dat kunnen ze niet”. Door te praten in termen van gezamenlijke verantwoordelijkheid. We leven hier met elkaar samen in een groep, dus zorgen we er samen weer voor dat het wordt opgeruimd.
7
Door te praten in termen van dat iedereen aan ieder spel mag meedoen. Door aan kinderen duidelijk te maken waar en waarmee ze allemaal mogen spelen. Door gezamenlijke afspraken en regels met de kinderen te bespreken bijvoorbeeld in een kindervergadering.
Wat vinden jullie van de onderstaande stellingen? 1. Voor positief omgaan met jongens heeft de pedagogisch medewerker de volgende communicatievaardigheden nodig: humor, weinig omhaal van woorden, meer zelf laten experimenteren, en op directe manier corrigeren. Deze benadering is ook voor meisjes niet verkeerd. Overwegend klopt dit beeld wel voor de omgang met jongens. Hierbij zijn we voorstander van vragen stellen en daarop instructie geven. Voor meiden kan een directheid eerder rebelsheid uitlokken of juist andersom dat ze dichtslaan. Zij denken/praten soms wat meer in nuances, waadoor het net niet helder is wat je bedoelt, of ze gaan je verbeteren. Voor beiden geldt afstemmen op de persoon en vragen stellen waaruit instructie voorkomt. De toonzetting kan hierbij wel verschillend zijn. 2. Voor positieve groepssfeer in een gemengde groep moet de pedagogisch medewerker enerzijds gelegenheid geven voor samenspel van jongensgroepjes en meisjesgroepjes, maar anderzijds bewust ervoor zorgen dat jongens en meisjes regelmatig samenspelen en samenwerken. We zijn van mening dat je wel bewust moet sturen naar momenten van gezamenlijkheid. Samen behoren we tot deze groep en zijn we ook verantwoordelijk voor deze groep. Dit hoeft niet perse door samenspel, maar wel door gezamenlijke taken, gezamenlijke inspraak bij kindervergaderingen, gezamenlijke vieringen/doelen. Vieringen zien we overigens wel breed. Als kinderen die vieringen voortdurend verstoren zouden we er voor kiezen om daar een keuze in te geven. Bijvoorbeeld een verjaardag hoeft niet perse met zijn allen gevierd te worden. Kinderen kunnen op de BSO ook op een andere manier laten blijken dat ze hen een fijne verjaardag toewensen. Een aantal kinderen die bijvoorbeeld niet mee wilde doen werd gevraagd hoe zij iets voor de jarigen konden doen. Een van deze kinderen maakte een tekening en twee andere kinderen gingen voor de jarige een toneelstukje doen. 3. We moeten enerzijds meisjes- en jongensgedrag leren zien en leren waarderen. Anderzijds mogen we jongens en meisjes niet in stereotiepe hokjes duwen. Meisjes mogen ook jongensgedrag hebben en jongens mogen meisjesgedrag hebben. We mogen ook niet toestaan in de groep dat jongens en meisjes andere kinderen in seksespecifieke hokjes drukken. Mee eens. Als kinderen seksespecifieke opmerkingen maken kan je kiezen om daar op in te gaan of bijvoorbeeld aan de hand van een verhaal/ opmerking hierover te praten. 4. De verschillen tussen jongens en meisjes in de groep worden overdreven. Als je zorgt voor wilde en rustige activiteiten dan voldoe je vanzelf aan jongens en meisjeswensen. Hier zijn we het niet mee eens. Een ieder neemt zich zelf er in mee en het is een feit dat op de BSO voornamelijk vrouwen werken. Vrouwen herkennen zich vaker in meisjes en storen zich toch vaker aan druk gedrag van kinderen. Ook bieden ze vaker activiteiten aan waar jongen niet op af komen, met als gevolg dat ze van mening zijn dat jongen zich soms slecht kunnen vermaken of dat ze gaan klieren. Door hiervan bewust te zijn en door een professionele houding komen beiden sekses tot hun recht.
8
5. Welke literatuur, website of cursus is er voor BSO ter verdieping? Welke literatuur of cursus ter verdieping wil de werkgroep aanraden voor de BSO? Martine F Delfos: Luister je wel naar mij. Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf. Josette Hoex en Floortje Kunseler: Tis knap lastig! Omgaan met lastig gedrag in de buitenschoolse opvang (SWP).
9