Pastorale zorg in crisisomstandigheden
De pastor en de crisis
J.G.J. (Hans) Lippens MCPM Masterthesis
Master of Crisis and Public Order Management Instituut Fysieke Veiligheid IFV Politieacademie Maart 2014
Voorwoord Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn studie Management of Crisis and Public Order Management van het Instituut Fysieke Veiligheid te Arnhem en de Politieacademie te Apeldoorn. Deze scriptie is er gekomen dankzij de hulp en ondersteuning van mensen in mijn omgeving. Een paar mensen wil ik graag uitdrukkelijk noemen. Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider ing. Nancy Oberijé, onderzoeker aan het Instituut Fysieke Veiligheid, bedanken voor haar begeleiding. Dankzij haar inbreng en haar opbouwende kritiek is de scriptie geworden tot wat het nu is. Ik bedank mijn vrouw Gemma voor haar steun en begrip. Mijn familie en vrienden verdienen dank, omdat men begreep dat ik vanwege de studie en scriptie iets minder tijd voor hen had dan gebruikelijk. Ik ben alle geïnterviewde personen dankbaar voor hun medewerking en openhartigheid. De gesprekken die ik met hen heb mogen voeren waren leerzaam, maar ook zeer inspirerend. Tot slot zijn er heel veel mensen geweest met wie ik gesproken en gediscussieerd heb over het onderwerp. Anderen hebben de concepten van deze thesis gelezen en van opbouwende kritiek en commentaar voorzien. Ik ben hen allen veel dank verschuldigd. Voor eventuele vragen en opmerkingen naar aanleiding van deze scriptie kunt u mailen naar
[email protected] Oud Ade, maart 2014 Hans Lippens
Foto op de voorpagina: gedenkmonument op het RK kerkhof van de St. Vincentiuskerk te Volendam
2
Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................ 2 Samenvatting ................................................................................................ 4 Hoofdstuk 1: Inleiding................................................................................... 8 1.1 Aanleiding ........................................................................................ 8 1.2 Centrale begrippen ............................................................................ 9 1.3 Vraagstelling..................................................................................... 9 1.4 Relevantie ........................................................................................ 9 1.5 Leeswijzer .......................................................................................10 Hoofdstuk 2: Theoretisch kader................................................................... 11 2.1 Inleiding..........................................................................................11 2.2 Nazorg bij een ramp of crisis..............................................................11 2.3 Menselijke reacties na een schokkende gebeurtenis ..............................13 2.4 (Rouw) Verwerking en verwerkingsproblematiek ..................................14 2.5 Coping ............................................................................................15 2.6 Zingeving en zingevingsvragen, duiding ..............................................18 2.7 Rituelen ..........................................................................................19 2.8 Rituelen na rampen ..........................................................................20 2.9 Secularisatie en het veiligheidsdomein: een kritische blik ......................22 2.10 Het aandeel van de kerken en de geestelijke verzorging bij een ramp of crisis ...............................................................................................23 2.11 Samenvatting en Model .....................................................................27 Hoofdstuk 3 Methodische verantwoording................................................. 29 3.1 Inleiding..........................................................................................29 3.2 Literatuuronderzoek..........................................................................29 3.3 Empirisch onderzoek .........................................................................29 3.4 Analysetechnieken ............................................................................31 3.5 Betrouwbaarheid en geldigheid ..........................................................31 Hoofdstuk 4 Empirie .................................................................................. 33 4.1 Inleiding..........................................................................................33 4.2 Drie casusssen .................................................................................33 4.3 Ervaringen van de geïnterviewden met crises.......................................40 4.4 Het handelingsrepertoire van de pastor ten tijde van een crisis ..............41 4.5 Voorbereiding en toerusting vanuit het eigen kerkgenootschap ..............48 4.6 Hoe ervaren pastores de toerusting; is men klaar voor de crisis?............49 4.7 Hoe burgemeesters de rol van de pastor tijdens de crisis ervaren ...........51 4.8 Gezamenlijke bevindingen .................................................................52 4.9 Samenvatting ..................................................................................52 Hoofdstuk 5 Conclusies en discussie ......................................................... 55 5.1 Inleiding..........................................................................................55 5.2 Bevindingen.....................................................................................55 5.3 Conclusie.........................................................................................61 5.4 Beperkingen van het onderzoek .........................................................63 5.5 Discussie en suggesties voor vervolgonderzoek ....................................63 Literatuurlijst .............................................................................................. 68
3
Samenvatting Het belang van een geestelijk verzorger- in deze thesis verder pastor genoemd- tijdens een ramp of crisis is onduidelijk, soms omstreden en vaak onderbelicht. Het doel van dit verkennend onderzoek is om meer wetenschappelijke kennis te vergaren over de invloed van pastorale zorg tijdens een crisis. Naar wat de kerk of een individuele pastor kan betekenen voor een gemeenschap is eerder onderzoek gedaan. Waar geen of weinig onderzoek naar gedaan is, is de vraag of een pastor is opgeleid of toegerust voor de taak tijdens een crisis. De onderzoeksvraag in deze thesis is: “In hoeverre is een pastor toegerust om pastorale zorg te kunnen verlenen tijdens een crisis?” In deze thesis is verwoord wat pastores doen bij een ramp of crisis die een ernstige emotionele ontwrichtende werking heeft op een bevolkingsgroep of plaatselijke gemeenschap. Het handelingsrepertoire van de pastor is geanalyseerd en daarbij is gekeken in hoeverre de pastor toegerust is voor de geestelijke begeleiding van mensen bij dergelijke ongewone gebeurtenissen en wat de eigen opvattingen van de pastores hieromtrent zijn. Met behulp van bestudering van literatuur en casuïstiek is het antwoord gezocht op de onderzoeksvraag. In totaal zijn vijftien mensen geïnterviewd. Het gaat daarbij om tien geïnterviewde pastores, drie burgemeesters en drie personen die met toerusting, media, herdenken en uitvaarten hebben te maken, van wie er één ook pastor is. Uit literatuurstudie blijkt dat direct na een ramp, een crisis of ernstig incident de nazorg start voor getroffenen. Deze nazorg richt zich op schade of problemen op lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk terrein. Naast de psychosociale hulp kan aanvullende pastorale zorg geboden worden. De pastor kan passende nazorg bieden aan mensen die zijn blootgesteld aan een schokkende gebeurtenis en de doorlopende gevolgen daarvan. Nazorg door pastores bij rampen en crises bestaat uit het bieden van sociale steun en het invullen van de essentiële elementen, waaronder een gevoel van veiligheid en hoop. Het gaat om sensitieve, spirituele en emotionele zorg, aansluitend op iemands veerkracht en behoeften. Behoeften kunnen variëren op grond van cultuur, religieuze tradities en geloofsverbondenheid. Op die momenten dat mensen hun houvast en systeem van zingeving kwijt zijn, kan een pastor veiligheid bieden door aanwezig te zijn, aandachtig te luisteren, het aanhoren van feiten en het aandacht geven aan gedachten en gevoelens. Om deze nazorg te kunnen bieden is kennis van begrippen als coping, verwerking, zingeving en zingevingsvragen tijdens rampen en crises benodigd. Het aandeel en de rol die de kerken en pastores tijdens of na een ramp of crises kunnen hebben, is in de volgende drie specifieke kerntaken te noemen: noodhulp, zingeving en verbinden. Het bieden van noodhulp houdt in dat naast de overige hulpverleningsdiensten, de aanwezige pastores steun en assistentie bieden aan alle betrokkenen: gewonden en hun dierbaren, hulpverleners en omstanders. De pastor is er voor iedereen. In eerste instantie richt de noodhulp zich op basisbehoeften van getroffenen, zoals verzorging, bescherming, voedsel, water of onderdak. Daarnaast kan noodhulp bestaan uit het inschakelen van mensen om te helpen en het aanbieden van diaconale of charitatieve hulp. Op het gebied van zingeving is in de nazorg voor de pastor een kerntaak weggelegd die anderen niet zomaar kunnen overnemen. Pastores zijn expert in het uitvoeren van en het
4
adviseren over rituelen en herdenken. Hoewel zingevingsvragen doorgaans in een latere fase aan de orde komen, zijn ze al in de acute fase van de ramp impliciet aanwezig. De geestelijk verzorger kan rituelen of symbolische handelingen verrichten rondom stervenden of overledenen of samen met mensen te zoeken naar een spirituele manier om het verlies of de angst draaglijker te maken, op een wijze die niet noodzakelijkerwijs is gebonden aan stroming of groep. Verbinden is de derde specifieke kerntaak van de pastor. Heling vindt plaats vanuit intermenselijke relaties. Dat maakt het verbinden van mensen onderling, binnen en tussen groepen en gemeenschappen essentieel. Van belang is dat interculturaliteit een plaats krijgt. Dit vereist dat een geestelijk verzorger de werkzaamheden na een ramp verricht vanuit een interculturele insteek. Dat laat onveranderd dat getroffenen door hun ‘eigen’ geestelijk verzorgers kunnen worden ondersteund. Vormen van verbinden zijn pastoraal huisbezoek, het bijeenbrengen van lotgenoten of het organiseren van herdenkingsdiensten. Pastores beschikken over een groot netwerk, contacten met andere kerkgenootschappen en vertegenwoordigers van religies. Er zijn binnen de geestelijke verzorging verschillende werkwijzen gericht op coping mogelijk. Omdat religie net als coping gekoppeld is aan betekenis, kan religie een logische aanvulling zijn op copingprocessen. Een onderscheid is te maken in religieuze en niet-religieuze copingstrategieën. Hoe meer religie is geïntegreerd met persoonlijke oriëntaties, hoe voornamer de rol die religie speelt in het copingproces. Voor nietgelovigen liggen religieuze strategieën op het eerste gezicht minder voor de hand. Dit levert het onderstaande model op
Noodhulp
Toegeruste pastorale zorgverlening
Zingeving
Werkwijzen gericht op coping
Completering van de nazorg aan getroffenen van een crisis
Verbinden
Figuur 1 handelingsrepertoire
In het hoofdstuk empirie zijn de uitkomsten van de interviews aan de hand van het bovenstaand model beschreven. Toegeruste pastorale zorgverlening Pastores zijn goed opgeleid voor hun pastorale taak in normale omstandigheden. In hun opleiding is ruimschoots aandacht besteed aan theologie, filosofie, gesprekstechnieken, pastorale vorming, rouwverwerking, ritueel handelen en spiritualiteit. In de theologische universitaire en hbo- basisopleidingen wordt aan pastoraat tijdens een ramp of crisis geen aandacht besteed. Pastores voelen zich niet of onvoldoende speciaal toegerust voor grootschalige incidenten of rampen, terwijl ze ondanks dit gemis aan toerusting niet zullen aarzelen om in actie te komen als op hen een beroep wordt gedaan. Pastores zijn bereid de kennis over de rampenbestrijding te vergroten. Ook aan het delen van kennis en het elkaar op de hoogte brengen van nieuwe inzichten is behoefte.
5
Pastores zijn niet voorbereid op de massale media-aandacht tijdens een crisis. Speciale brochures en protocollen gericht op crises, zijn vrijwel onbekend, behoudens bij die pastores die in lokaal verband aan een dergelijk protocol hebben meegewerkt. Toerustingmateriaal komt niet altijd op de werkvloer terecht, terwijl het wel voor de kerkgenootschappen beschikbaar is. Het verspreiden binnen de eigen organisatie is een verantwoordelijkheid van het kerkgenootschap. Vanwege de geringe incidentfrequentie en de focus op de dagelijkse werkzaamheden, verslapt de aandacht voor dit materiaal. Handelingsrepertoire In het geval dat pastores in de responsfase van een crisis worden betrokken, zullen zij in aanvang intuïtief hun reguliere pastorale handelingsrepertoire toepassen. Dit is het handelingsrepertoire dat men gewend is en waar men goed in is. Het betekent het bieden van pastorale noodhulp: het opvangen van mensen, orde trachten te herstellen, steun bieden, luisteren en het kanaliseren van emoties. Praktisch gezien kan noodhulp bestaan uit het openstellen van de kerkgebouwen en het uitvoeren van rituelen. Op het gebied van zingeving kunnen pastores een rol vervullen die verschilt van alle andere hulpverleners. Voorwaarde is dat kerken bewuster de verbindende maar vooral spirituele rol oppakken, meer dan dat ze nu doen. Andere hulpverleners handelen in en mens tot mens relatie. Als de kerken en de pastores ook handelen vanuit ‘horizontaal’ perspectief, maken ze het verschil niet, terwijl ze als enige de legitimiteit bezitten om de spirituele en dus ‘verticale’ benadering naast de ‘horizontale’ benadering toe te passen. Deze benadering vraagt een hoge pastorale prudentie. Op het gebied van verbinden weten pastores dankzij een goed netwerk goed hoe ze moeten handelen in een heterogene en multiculturele omgeving en contact te zoeken met de andere kerkgenootschappen. Pastores zijn opgeleid om de pastorale zorg gericht op verwerking en rouwbegeleiding te kunnen verrichten. Wel is na het empirisch onderzoek vastgesteld dat pastores weinig kennis hebben van wat grootschalige drama’s veroorzaken aan verdriet en rouw op een termijn van vijf tot vijftien jaar. Completering van de nazorg De pastorale zorg vult de reguliere hulpverlening aan. Op het gebied van zingeving, rituelen, herdenken, verwerking en religieuze coping kan de pastor een meerwaarde bieden die niet voorhanden is bij de andere hulpverleners. De geïnterviewde pastores die een crisis of ramp hebben meegemaakt, zeggen dat na verloop van tijd als het leven zijn normale loop weer herneemt, zij nog jarenlang de begeleiding van getroffenen of nabestaanden voortzetten, terwijl de andere hulpverleners niet meer actief zijn. Dit leidt tot de beantwoording van de onderzoeksvraag:
Pastores zijn op grond van hun opleiding goed toegerust om pastorale zorg te verlenen bij kleinschalige incidenten. Om van meerwaarde te zijn bij grootschalige crises is aan de reeds verworven pastorale kennis en intuïtie aanvullende toerusting nodig en dienen hulpmaterialen voor hen beschikbaar te zijn. Overige bevindingen In de interviews met de pastores, burgemeesters en de mensen die de pastores volgen is een aantal punten genoemd die niet aan de onderzoeksvragen te koppelen zijn, maar die wellicht aanleiding geven om nader onderzoek naar te doen. Veel bezoekers van de moskee beheersen de Nederlandse taal onvoldoende en kunnen daardoor berichten in (lokale) krant, op radio of TV niet volgen. In een uurtje na het vrijdagmiddaggebed worden deze mensen bijgepraat over de actualiteit.
6
Daarnaast komen mensen met vragen over allerlei praktische zaken naar de moskee. Daar zijn vrijwilligers om hen te helpen. Dit betekent dat de overheid dit netwerk kan gebruiken om in geval van crisis deze bevolkingsgroep te bereiken en eventueel te mobiliseren. Gemeenten en veiligheidsregio’s weten te weinig wat de kerken ten tijde van een ramp kunnen doen. Er is weinig afstemming en in planvorming is de rol en de mogelijkheden van kerken niet of nauwelijks opgenomen. Voor de overheid is dit te begrijpen: de diversiteit in religies is zo groot dat onhelder is wie de gesprekspartner moet zijn om afspraken te maken. Niet overal is een pastoraal team of een lokale raad van kerken gevormd of bekend bij de overheid. De vraag is of pastores tijdens de responsfase van een crisis net als andere hulpverleners dienen te worden gealarmeerd om getroffenen bij te staan. In de ogen van de geïnterviewde pastores, de burgemeesters en de geïnterviewde niet-pastores is het nog steeds niet te begrijpen dat in crisisplannen, lokale rampenplannen en bij gemeenten en veiligheidsregio’s de bereikbaarheid van kerken niet standaard is opgenomen, een enkele uitzondering daargelaten. Punt van discussie is of in een toenemend geseculariseerde heterogene maatschappij de inzet van geestelijk verzorgers legitiem is, met name in die gebieden waarin sprake is van non-religiositeit. Vervolgonderzoek is noodzakelijk om hier met gezag iets over te kunnen zeggen. De overige suggesties voor vervolgonderzoek zijn het betrekken van pastores bij de crisisbeheersing en hen te scholen in de structuur van de rampenbestrijding, het waarborgen van de nazorg aan de beroepsgroep door de eigen kerkelijke organisatie en het ontwerpen van een netwerk of ‘paarse kolom’ binnen de structuur van de veiligheidsregio. Hierin kunnen pastores en overheden kennis delen en samen op zoek gaan naar nieuwe vormen van rituelen en herdenken.
7
Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1
Aanleiding
In 2003 vroeg het Tweede Kamerlid Van der Staaij (SGP) toenmalig minister Remkes of hij kon waarborgen dat in rampenplannen standaard aandacht uitgaat naar de rol van de geestelijke verzorging. Minister Remkes beloofde na te gaan hoe ‘het levensbeschouwelijke element’ zich laat verankeren in de nazorg. Hij wees erop dat dit punt moet worden opgenomen met gemeenten en lokale organisaties. Wanneer zich een crisis of ramp voordoet die in ons land de bevolking of een bevolkingsgroep zwaar treft, komen de overheid, de veiligheidsregio en media in actie en multidisciplinaire hulp wordt verleend. Psychologische en psychosociale hulpverlening wordt conform vastgestelde protocollen georganiseerd en uitgevoerd. Vanwege onder andere de secularisering van de samenleving, komt pastorale zorg niet prominent in de planvorming voor, maar wordt in een aantal processen onder een subtitel wel genoemd; soms is echter een –niet altijd actuele- telefoonlijst het enige dat in een dergelijk plan te vinden is. Toch is er een grote rituele dynamiek in onze cultuur. Die algemene interesse in riten en symbolen blijkt volgens Post, Nugteren en Zondag (2002, p. 13) vooral rond de levensriten, de ‘riten de passage’, crisisriten en dodenriten. Het straatbeeld vult zich na een ramp of groot ongeval steeds vaker en sneller met rituelen, die soms volgens Post et al. (2002, p. 13) zelfs in een algemene therapeutische context worden aanbevolen als element in het verwerkingsproces. Met zorg en aandacht organiseert men een stille tocht en een herdenkingsdienst, treft men voorbereidingen voor een blijvend monument en worden kaarsen en bloemen, brieven en knuffelbeesten neergelegd op plaatsen die met het verlies in verband worden gebracht. Vaak worden deze spontane uitingen van betrokkenheid niet door de reguliere hulpverlening georganiseerd, maar komt dit tot stand door particulier initiatief. Soms sluiten vertegenwoordigers van de overheid zich daar bij aan, maar soms wordt er ook voor gekozen om dat nadrukkelijk niet te doen, bijvoorbeeld in het geval van de dood van een omstreden of crimineel persoon. Ongeacht de religieuze achtergrond is in geval van crises of rampen bij de getroffenen in meer of mindere mate sprake van zingevingsvraagstukken. Waarom overkomt het mij, wat is de bedoeling hiervan? Pastorale zorg aan getroffenen van een ramp of crisis is ondanks de terugdringing van religie uit het publieke domein toch een terugkerend thema bij het bestrijden en verwerken van die crisis. In die pastorale zorgverlening is ontegenzeggelijk een rol weggelegd voor de pastor. Het belang van een pastor tijdens een ramp of crisis is onduidelijk, soms omstreden en vaak onderbelicht. Toch wordt in ernstige crisissituaties in lokale gemeenschappen door bevolking en media de plaatselijke pastor waargenomen die wellicht vanuit een intuïtief handelen voor de mensen uit die gemeenschap zichtbaar en beschikbaar is, ongeacht of de mensen uit die gemeenschap nu gelovig zijn of niet. De aanwezigheid en meelevendheid van deze pastor wordt in de regel zeer gewaardeerd door de getroffenen. De kerk of het bijbehorende bijeenkomstgebouw is een plaats waar ook maanden later na de crisis nog dagelijkse opvang voor getroffenen wordt georganiseerd. Op de vraag van het Kamerlid Van der Staaij (SGP) kan inmiddels al wel worden geantwoord dat in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en individuele kerkgenootschappen brochures en richtlijnen (Rampenspirit, 2005, 2011) zijn uitgegeven. Ook is in de afgelopen jaren meer aandacht gekomen om de rol van pastores in de planvorming op te nemen en zijn partijen in gesprek om elkaar beter te leren vinden op het moment dat een crisis zich voordoet. Naar deze ontwikkelingen is in dit onderzoek gekeken.
8
Vanuit het vermoeden dat de pastorale zorg bij crises een belangrijke stempel kan drukken op de begeleiding en nazorg voor de getroffenen, is onderzoek gedaan naar de toerusting die pastores vanuit hun kerkgenootschap krijgen en ervaren om met succes hulp te kunnen verlenen tijdens een crisis.
1.2 In • • • •
Centrale begrippen
deze thesis staan de volgende begrippen centraal: Pastores Crisis Nazorg Zingeving
1.3
Vraagstelling
Wat doen geestelijk verzorgers bij een ramp of crisis die een ernstige emotionele ontwrichtende werking heeft op een bevolkingsgroep of plaatselijke gemeenschap? Wat is het handelingsrepertoire van de pastoor, dominee, imam, pandit, of andersgenaamde geestelijk verzorger, hierna ‘pastor’ genoemd? In hoeverre is de pastor toegerust voor de geestelijke begeleiding van mensen bij dergelijke ongewone gebeurtenissen? Het bovenstaande heeft geleid tot de volgende onderzoeksvraag: “In hoeverre is een pastor toegerust om pastorale zorg te kunnen verlenen tijdens een crisis?” Aan de hand van de onderzoeksvraag kunnen de volgende deelvragen worden geformuleerd: Theoretische deelvragen • Wat is verwerkingsproblematiek, coping, duiding en zingeving? • Wat zijn zingevingvraagstukken tijdens rampen en crises? • Wat zijn rituelen na rampen en crises? • Wat is de rol van de pastores ten tijde van een crisis? • Wat is hun aandeel in het geheel van de bestrijding en beheersing? Empirische deelvragen • Wat is het handelingsrepertoire van een pastor ten tijde van een crisis? • Op welke wijze acteren pastores in een heterogene, multi- of non-religieuze omgeving tijdens een crisis? • Hoe worden pastores hiervoor voorbereid en toegerust vanuit hun eigen kerkgenootschap? • Hoe ervaren pastores de toerusting; is men klaar voor de crisis? • Hoe ervaren burgemeesters de rol van de pastor tijdens de crisis?
1.4
Relevantie
Door dit onderzoek wordt geprobeerd om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop pastorale zorg van invloed is of kan zijn op de uitkomst van de bestrijding van een crisis. Binnen de fysieke veiligheid en crisisbeheersing is het bieden van pastorale zorg in de acute fase van een crisis weinig tot niet onderzocht, terwijl wel veel momenten zijn geweest waarop de pastorale zorg bij crisis aan de orde is geweest en de media heeft gehaald. Over de toerusting voor deze zware taak van pastores en hoe zij die toerusting ervaren in de acute fase van een crisis, is echter nog niet veel bekend. Dit onderzoek kan mogelijk een aanzet zijn om te komen tot een breder academisch onderzoek naar de rol en invloed van de pastorale hulpverlening bij crises en rampen.
9
Bovendien kan dit onderzoek een bijdrage leveren aan het voorbereiden van pastores op hun eventuele taak tijdens crises, waardoor mogelijk de nazorg aan getroffenen wordt gecompleteerd.
1.5
Leeswijzer
In dit eerste hoofdstuk is de aanleiding voor dit onderzoek geformuleerd evenals de onderzoeksvraag en de daarbij behorende deelvragen. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de theorie achter de begrippen nazorg, verwerking en verwerkingsstoornissen, zingevingsvraagstukken en pastorale zorg tijdens crisisomstandigheden. Hoofdstuk 3 bevat de methodische verantwoording van dit onderzoek. In hoofdstuk 4 worden drie casussen uitgewerkt en vervolgens de uitkomsten van de interviews besproken. Hoofdstuk 5 bevat de conclusies en onderwerpen voor discussie. Aan het einde van dit hoofdstuk zijn suggesties voor vervolgonderzoek geformuleerd.
10
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader 2.1
Inleiding
Het formuleren van theoretische uitgangspunten is een belangrijke basis om een antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag van deze thesis. Deze theoretische uitgangspunten zijn het resultaat van wetenschappelijk onderzoek dat eerder is gedaan en van publicaties die zijn verschenen. Met de inzichten die hiermee zijn verkregen, kunnen de vijf theoretische deelvragen als verwoord in paragraaf 1.3 worden beantwoord. In dit hoofdstuk wordt de nazorg van een ramp of crisis besproken. Daarna wordt ingegaan op verwerking na een schokkende gebeurtenis, begrippen als coping, verwerking, zingeving en zingevingsvragen tijdens rampen en crises. De reden waarom nu juist deze begrippen worden besproken ligt in het feit dat deze begrippen basis zijn voor pastoraal handelen. Rituelen in het algemeen en rituelen na rampen en crises worden behandeld en vervolgens wordt vanuit de literatuur en publicaties de veronderstelde rol van geestelijk verzorgers tijdens crises en rampen besproken alsmede hun aandeel in het geheel van de bestrijding en beheersing van deze ramp of crisis. In de daarop volgende paragraaf worden de uitgangspunten en het model weergegeven, die als basis dienen voor het empirisch deel van deze thesis. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting.
2.2
Nazorg bij een ramp of crisis
Nazorg aan diegenen die getroffen zijn, richt zich op schade of problemen op lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk terrein. Volgens Dückers en Rooze (2011, p. 14) kan bij getroffenen worden gedacht aan direct getroffenen, nabestaanden, verwanten, andere dierbaren en degenen die beroepsmatig betrokken zijn bij de ramp of crisis, bijvoorbeeld reddingswerkers, hulpverleners, autoriteiten en leidinggevenden bij de crisisbeheersing. Om de gevolgen te bestrijden heeft de getroffene baat bij sociale steun van mensen in de nabije omgeving, zoals partner, familie, vrienden en collega’s, maar ook van professionele hulp-, zorg- en dienstverleners. Essentiële elementen van hulpverlening aan getroffenen zijn volgens Dückers en Rooze (2011, p. 20) het bevorderen van een gevoel van veiligheid, kalmte, een gevoel van zelfen groepseffectiviteit, verbondenheid met anderen, en hoop. Voor de nazorg aan getroffenen geldt: sluit aan op de veerkracht en de behoefte van getroffenen. 2.2.1 Nazorg en veerkracht Volgens Dückers en Rooze (2011, p. 17) geldt dat nazorg aan getroffenen moet aansluiten op de veerkracht van de getroffenen: een ruime meerderheid van de getroffenen komt de gevolgen van een ramp of crisis op eigen kracht te boven. Voor circa een kwart van de getroffenen geldt dat niet. Verschillen in herstelvermogen vragen om een benadering op maat waarbij aanwezige persoonlijke en sociale bronnen worden benut en ondersteund. Nazorg dient volgens de auteurs aan te sluiten op de behoefte van de getroffene. Een kwart van de getroffenen lijdt nog jarenlang lichamelijk en/of psychisch onder de gevolgen van een ramp of crisis. Zij hebben baat bij passende hulpverlening en een ondersteunende context die laat zien behoeften te herkennen en te erkennen. In zijn boek Veerkrachtige crisisbeheersing baseert Van Duin (2011, p. 47) zich op de strategieën van Wildavsky (1988) om met onveiligheid om te gaan: anticipation of resilience (veerkracht). Onveiligheid en risico’s zoveel als mogelijk voorkomen (anticipation) of deze accepteren en proberen ermee te leven (resilience). Van Duin (2011, pp. 48-49) verwijst naar het boek van Comfort, Boin en Demchack (2008) waarin naar een verdieping van het begrip ‘veerkracht’ wordt gezocht. In dit boek komt men tot de volgende werkdefinitie: “veerkracht is de capaciteit van een sociaal systeem (gezin, organisatie, gemeenschap) om zich aan te passen aan en te herstellen van niet-
11
alledaagse, bijzondere verstoringen die het sociale systeem waarneemt en treft.” De definitie geeft aan dat het zowel elementen van aanwezige kracht (potentie) als het reageren op bevat. Ook zitten er elementen van aanpassing en herstel in. Daarmee wordt het begrip dus iets ruimer dan de definitie waarmee Wildavsky werkte. Van Duin (2011, p. 49) verwijst vervolgens naar een publicatie van De Bruijne, Boin en Van Eeten (2010) waarin de auteurs drie varianten van veerkracht onderscheiden: emotional, ecological en engineering resilience. Met name het emotional resilience is in het kader van deze verkennende studie relevant. Emotional resilience is sterk gericht op het aanwezige vermogen in een individu of organisatie. In de gedachtevorming rond de aanpak van het posttraumatisch stresssyndroom is dit volgens Van Duin een actueel en relevant thema. Hij stelt dat ook binnen de psychiatrie veerkracht –het individuele herstelvermogen- als een cruciale factor wordt gezien die maakt dat de meeste personen zelf en met hulp van naasten (familie, vrienden collega’s) na een schokkende gebeurtenis weer herstellen. 2.2.2 De Responsfase In de literatuur is ook de term ‘nafase’ gevonden. Nafase suggereert dat een objectief moment kan worden benoemd waarop de acute fase – de fase waarin de ramp zich voltrekt – eindigt en de fase ‘na’ de ramp begint. Dat objectief moment is er niet. Vervolgens dringt de vraag zich op wanneer de nafase eindigt en er weer sprake is van een normale situatie. In de ‘Leidraad Nafase’ (2005, p. 10) leiden de auteurs Van Duin en Zannoni het begrip nafase als bovenstaand in en definiëren de nafase als volgt: “De nafase betreft al die processen die zich na een calamiteit of crisis kunnen manifesteren”. De auteurs noemen zestien thema’s (2005, p. 12) die ondanks het eigen karakter van de nafase van iedere ramp te identificeren zijn en in de fase na een ramp aandacht behoeven.
A B C D E F G H
Thema’s Coördinatie en organisatie Schade en financiële voorzieningen (Her)huisvesting, herstel en wederopbouw Milieu Belangenvereniging en zelforganisatie slachtoffers Geneeskundige opvang en verzorging Psychosociale opvang en verzorging Informatievoorziening
I J K
Thema’s Externe voorlichting Bevolkingsonderzoek en – monitoring Uitvaart
L M
Herdenken (Evaluatie)onderzoek en leren
N O P
Strafrechtelijk onderzoek Verantwoording afleggen Grensoverschrijdende samenwerking
Tabel 1: zestien thema’s in de nafase
De auteurs stellen dat het grensvlak van de acute fase en de nafase niet bijzonder scherp is, maar wel dat het een feit is dat de basis van de nafase wordt gelegd in de acute fase: • In de acute fase wordt getracht de effecten van een ramp zoveel mogelijk te beperken. Het succes hiervan is bepalend voor de nafase; • In de acute fase worden tal van activiteiten gestart die niet per definitie hun waarde verliezen wanneer de acute fase eindigt. Veel van de getroffen maatregelen zullen langere tijd moeten doorlopen. Wellicht is gelet op het bovenstaande het beter -omdat de overgang tussen de acute fase en nafase er niet is- te spreken over de responsfase. In de Leidraad nafase (2005, p. 14) wordt vervolgens een aantal thema’s genoemd waarop publieke of private partners of maatschappelijke instanties een rol kunnen hebben. Voor het partnerschap van de levensbeschouwelijke organisaties worden de thema’s ‘Uitvaart’, ‘Herdenkingsdienst’ en ‘Psychosociale hulpverlening’ genoemd.
12
2.3
Menselijke reacties na een schokkende gebeurtenis
Rampen en crises komen onverwachts en met vergaande gevolgen. Ze overvallen mensen, veroorzaken angst en confronteren met leed, afschuw, hulpeloosheid, wanhoop, verdriet en rouw. Bezittingen raken verloren of beschadigd, evenals de vertrouwde veiligheid in de buurt, het sociale netwerk, de alledaagse routine. Ondanks forse verschillen in aard en context wordt de periode na de acute fase van een ramp of crisis getypeerd door psychologische en sociale problemen. Dit worden normale reacties genoemd. Sijm (2007, p. 12) noemt de volgende kenmerkende factoren voor een persoon die een extreme gebeurtenis doormaakt. Zij baseert zich op het onderzoek van Kleber en Brom (1992) en noemt de volgende aandachtspunten: • Machteloosheid: geen invloed hebben op de gebeurtenis zelf en de ontwikkeling ervan; • Acute verstoring van het bestaan: in één klap wordt de vanzelfsprekende voortzetting van het bestaan vernietigd. Beelden die men van zichzelf en de omgeving heeft, kloppen niet meer; • Extreem ongemak: een uiterst onbehaaglijk gevoel door het schokkende gebeuren, er is een streep gehaald door het normale dagelijkse leven, de veilige en beschutte wereld bestaat niet meer. Volgens Dückers en Rooze (2011, p. 14) zijn normale menselijke reacties na een ramp of schokkende gebeurtenis: Algemene reacties: • Gebrek aan hoop over de toekomst; • Gebrek aan verbondenheid of betrokkenheid met anderen; • Concentratieproblemen en besluiteloosheid; • Verstorende dromen, herinneringen en flashbacks; • Onrustig en schrikkerig, in voortdurende staat van alertheid; • Problemen op school of werk; • Excessief roken, alcohol- en drugsgebruik. Lichamelijke reacties • Maagklachten, gebrekkige eetlust; • Slaapproblemen en uitputting; • Hartkloppingen, ademhalingsproblemen; • Hevige hoofdpijn en zweten; • Moeilijk aan te zetten tot beweging; • Verslechtering van chronische medische problemen. Psychologische en sociale reacties • Gevoelens van nervositeit, hulpeloosheid, angst of verdriet; • Gevoelens van schok, verdoofdheid, onverschilligheid en onvermogen tot ervaren van liefde of plezier; • Snel verdrietig, boos of geïrriteerd, woede-uitbarstingen; • Vermijden van mensen, plaatsen en zaken gerelateerd aan de gebeurtenis; • Zelfverwijt of negatief zelf- of wereldbeeld; • Gebrek aan vertrouwen in anderen, conflictueus, controledrift; • Teruggetrokken, gevoel afgewezen of verlaten te zijn; • Verlies van intimiteit of onthechting.
13
2.4
(Rouw) Verwerking en verwerkingsproblematiek
Rouw en verdriet zijn volgens Sijm (2007, p. 17) normale en gezonde reacties op een overweldigend verlies. Volgens de auteur is duidelijk dat verwerking langer duurt dan de betrokkene zelf inschat. Sijm (2007, p. 18) verwijst naar het onderzoek van Van den Bout en Kleber (1994) waarin een aantal aanwijzingen wordt opgesomd die erop kunnen wijzen dat het proces van verwerking geslaagd is: • Pijnlijke gevoelens die naar boven komen bij herinnering, zijn goed te verdragen; • Men is niet meer voortdurend bezig met de gebeurtenis en hoeft de herinnering eraan ook niet meer te vermijden; • Men kan het hele verhaal tot in details vertellen; • Contacten met anderen zijn min of meer gelijk als voorheen; • De dagelijkse activiteiten worden weer als vanouds verricht; • De lichamelijke reacties op de schokkende gebeurtenis zijn onder controle. Over rouwverwerking is veel gepubliceerd. Een theorie waar veelvuldig naar verwezen wordt, is die van de psycholoog J.W. Worden (2009, pp. 39-53). Hij heeft vier taken beschreven die mensen doorlopen wanneer er sprake is van rouw. Deze taken, eigenlijk fasen, zijn niet opvolgend en kunnen door elkaar lopen. Taak 1: het aanvaarden of erkennen van de realiteit van het verlies. Het gaat er hier om dat de realiteit ten volle doordringt dat het verlies er is en dat zich dat niet zal herstellen. Het is niet omkeerbaar. Worden (2009, p. 39) beschrijft hier het voorbeeld dat mensen op straat rondlopen en trachten een glimp van iemand op te vangen die hen doet herinneren aan hun verloren persoon. Zij moeten dan telkens weer realiseren dat dit niet de persoon is die is verloren. Een verwerkingsprobleem is volgens Worden (2009, p. 40) ontkenning. Mensen kunnen geheel ontkennen dat het verlies er is en dat ze dus in het geheel niet aan de eerste rouwtaak toe zijn. Taak 2: het doorleven van de pijn en het verdriet. Het is belangrijk deze pijn en dit verdriet te herkennen en te voelen, het kan zelfs fysiek gevoeld worden of leiden tot afwijkend gedrag. Volgens Worden (2009, p. 44) voelt niet iedereen dezelfde intensiteit van de pijn, maar volgens hem is het onmogelijk om geen pijn te voelen bij het verlies van een geliefde. Taak 3: het aanpassen aan een nieuw leven zonder hetgeen of degene die gemist wordt, het leven na het verlies. Er zijn volgens Worden (2009, p. 46) drie soorten aanpassingen. Ten eerste: hoe iemand zich aanpast na het verlies aan de externe omgeving; ten tweede: hoe het verlies van invloed is op de eigenwaarde en ten derde: hoe het verlies van invloed is op iemands overtuigingen, veronderstellingen en waarden. Dit vraagt veel aanpassing en misschien zelfs nieuwe vaardigheden. Taak 4: het verlies emotioneel een plaats geven; het oppakken van de draad van het leven. Dit is volgens Worden (p. 50) een blijvende verbinding houden met degene die men verloren heeft (of hetgeen verloren is) in de opbouw van een nieuw leven. De persoon krijgt wel een andere plaats, namelijk als herinnering. Volgens Worden is het is erg moeilijk te zeggen wanneer het verlies definitief verwerkt is. De ene persoon heeft nu eenmaal meer tijd nodig dan de ander en de aard van het verlies speelt tevens een grote rol. Bij sommige mensen gaat de pijn nooit over terwijl het dagelijks leven wel weer goed opgepakt is. Het is normaal om af en toe nog verdriet te hebben om het verlies, zelfs jaren na het verlies.
14
Bij verwerkingsstoornissen blijft de getroffene volgens Sijm (2007, p. 18) echter vastzitten in een bepaalde fase. Van den Bout en Kleber (1994, pp. 70-71) schatten in dat 10 tot 25 procent van de getroffenen te maken krijgt met verwerkingsstoornissen. Deze hebben volgens de auteurs altijd te maken met het gegeven dat de betrokkenen teveel of tekort door de gebeurtenis in beslag worden genomen. Dit uit zich in het worden overspoeld door de gebeurtenissen dan wel het uit de weg gaan van alles wat aan het verlies herinnert. Er zijn volgens Van den Bout en Kleber (1994, pp. 72-73) twee verwerkingsstoornissen na een verlies: • Verlengde of chronische rouw. Het rouwen is langdurig en hevig, terwijl de intensiteit ook na zeer lange tijd niet afneemt; • Afwezige of verlate rouw. Het gaat dan om een onderreactie van de rouwende. Soms hebben mensen het motief om ‘flink te zijn’ en ontkennen het verlies en de rouw. Voor veel slachtoffers van rampen is het volgens Ruff (2006, p. 17) kenmerkend dat men de neiging heeft zich terug te trekken uit het dagelijks leven. Hierdoor dreigt men in een isolement te geraken. Het verdriet en de pijn kan volgens de auteur daardoor niet met anderen worden gedeeld. Een slachtoffer kan erg onzeker zijn en zijn wereld kan klein worden. Voor een slachtoffer kan het leven een ramp zijn geworden: het slachtoffer kan volgens de auteur niet anders dan vanuit de rampzalige situatie denken, praten en handelen. Vaak vindt hij niet zelf de kracht om uit dit isolement te komen. Een klinische depressie kan ook de vorm zijn waarin zich volgens Bout en Kleber (1994, pp. 81-84) een stoornis aandient. Evenzo wordt het fenomeen van de post traumatische stressstoornis (PTSS) genoemd, waarin sprake is van herbeleving, vermijding en afstomping en een verhoogde prikkelbaarheid. Voorts noemen de auteurs nog de dissociatieve stoornissen. De betrokkene vergeet dingen uit het verleden, vermijdt gevoelens en is in hoge mate onverschillig. Post et al.(2002, p. 51) noemen als kenmerken van een niet-effectieve verwerking het sociaal isolement, misbruik van alcohol en drugs, een psychiatrische levensgeschiedenis en een weinig flexibele en rigide gedragsstijl.
2.5
Coping
2.5.1 Omschrijving en definitie Coping, ook wel verwerking, is de manier waarop iemand omgaat met problemen en gebeurtenissen, hevige gedachten of gevoelens. Anders gezegd is coping de psychosociale aanpassing na een ernstig voorval. Het begrip coping wordt door Lazarus en Launier (1984, p. 141) als volgt omschreven: “Coping refers to cognitive and behavioural efforts to master, reduce or tolerate the internal and/or external demands that are created by the stressful transaction” . Volgens Dückers en Rooze (2011, p. 33) is coping de cognitieve en gedragsmatige inspanning die een persoon levert om het hoofd te bieden aan eisen die door anderen, de situatie of zichzelf aan hem worden gesteld, en waarvan hij inschat dat deze zijn vermogens op de proef stellen, of misschien zelfs te boven gaan. Deze inspanning is erop gericht de stressvolle situatie te beheersen, op te heffen, te reduceren of te tolereren. Post et al. (2002, p.50) baseren de door hen gebruikte omschrijving van coping op de stroming in de psychologie die het onderscheid maakt tussen afweer en coping. Deze stroming stelt dat coping de tegenpool vormt van afweer; coping is flexibel, doelgericht en realistisch, terwijl afweer rigide en dwangmatig kan zijn. Aanhangers van deze stroming stellen dat coping een stabiliserende factor is die mensen helpt zich in perioden van stress psychosociaal aan te passen. Volgens de auteurs omvat het cognitieve en gedragsmatige inspanningen om stressvolle omstandigheden en de daarmee verbonden spanning te beperken of te elimineren.
15
Zij baseren zich op onderzoek van Holahan, Moos & Schaeffer (1996) en werken in hun studie vervolgens de copingstijlen uit die ook in deze verkennende studie nader worden omschreven in paragraaf 2.5.2 Uiteraard zijn er vele omschrijvingen van coping en copingstijlen. Naar dit fenomeen zijn vele studies gedaan en vele boeken zijn hierover geschreven. In dit verkennend onderzoek worden al deze omschrijvingen niet besproken omdat dit de reikwijdte van dit onderzoek overstijgt. Post et al. (2002, p.50) verwijzen naar het onderzoek van Hamburg en Adams (1974). Deze onderzoekers formuleren vier criteria voor effectieve verwerking. In de eerste plaats moet onrust binnen de perken blijven; iemand moet er niet aan onderdoor gaan. Ten tweede moet iemand het gevoel houden waardevol te zijn. De zelfwaardering moet intact blijven of hersteld worden. Als derde noemen de auteurs het herstel van relaties met mensen die belangrijk voor hen zijn. Een vierde criterium is uitzicht op herstel of verbetering van fysieke en mentale functies. De auteurs stellen dat bedacht moet worden dat verwerking niet betekent dat men geen leed meer heeft. Pijn na een ernstig negatief voorval zal er altijd zijn. Een geslaagde verwerking betekent dat men met deze pijn kan leven en dat het lijden niet het laatste woord heeft in iemands leven. Leed blijft bestaan en vormt een integraal onderdeel van het bestaan. In het Tijdschrift voor Psychiatrie 31 (1989) schrijven Jaspers, Van Asma & Van den Bosch dat coping in het kwetsbaarheid-stressmodel van psychiatrische stoornissen als mediërend concept wordt opgevat. Of de interactie van kwetsbaarheid- en stressfactoren zal leiden tot psychopathologie is afhankelijk van de wijze waarop de persoon met deze factoren omgaat. Psychopathologie wordt in deze visie beschouwd als het (eind)product van verhoogde kwetsbaarheid, verhoogde stress en ineffectieve coping. Effectief copinggedrag daarentegen zou, zelfs in geval van verhoogde stress en verhoogde kwetsbaarheid, psychopathologie kunnen voorkomen of opheffen. 2.5.2 Copingstijlen Post et al. (2002, pp. 51-52) verwijzen naar het onderzoek van Lazarus en Folkman (1984, pp. 150-154). Deze onderzoekers maken een belangrijk onderscheid tussen probleem- en emotiegerichte stijlen. De probleemgerichte stijl is erop gericht de omstandigheden die spanningen geven centraal te stellen. Het probleem dient te worden opgelost of de negatieve effecten van het probleem dienen te worden beperkt. Volgens deze onderzoekers is het instrumenteel handelen kenmerkend voor deze stijl. Voor een positief effect op de betrokkene hoeft dat handelen niet eens succesvol te zijn, het volstaat al als iemand al iets aan zijn probleem probeert te doen. Door iets aan de stressvolle omstandigheden te veranderen geeft deze stijl mensen het besef de situatie te beheersen en er niet door te worden overheerst. Een emotiegerichte stijl is erop gericht om het voorval te laten wat het is, maar men probeert zo goed mogelijk met de emotionele gevolgen van de gebeurtenis om te gaan. Expressie van gevoelens, fantasie en betekenisgeving hebben een belangrijke rol. Met name bij problemen waar de oorzaak niet helder is of wanneer men niet in staat is om iets aan de problemen te doen, blijkt een emotiegerichte aanpak effectiever en heilzamer te zijn dan de probleemgerichte stijl. 2.5.3 Religieuze copingstrategieën Volgens Dückers en Rooze (2011, pp. 35-36) kunnen religieuze copingstrategieën ‘functioneel’ of ‘relationeel’ van aard zijn en ‘positief ’ of ‘negatief ’. Zij zeggen het volgende over deze strategieën: Functionele strategieën. Functionele strategieën kunnen worden ingezet omwille van conservatie en transformatie:
16
•
•
‘Conservatie’ komt erop neer dat bestaande of nieuwe bronnen van betekenisgeving worden ingezet ter bescherming van bestaande (religieuze) waarden. In tijden van crisis vallen mensen eerst terug op hun bestaande bronnen van betekenisgeving. Zij proberen om te gaan met de problematiek en er betekenis aan te geven. In de praktijk gaat dit gepaard met een intensiever gebruik van bestaande bronnen. Gelovigen gaan bijvoorbeeld meer bidden en vaker naar religieuze samenkomsten. Voor het merendeel van de mensen is dit een adequate copingstrategie. Van ‘transformatie’ is sprake indien bestaande of nieuwe bronnen – via een veelal moeizaam proces – worden aangewend om onhoudbare (religieuze) waarden te veranderen of te vervangen. Zodra bestaande mogelijkheden falen, moeten mensen hun waardesystemen transformeren om nog zin en betekenis te kunnen verlenen aan wat hen overkomt. Ook niet-religieuze mensen kunnen zich in de confrontatie met een ramp wenden tot een niet nader aan te duiden God (wat in de praktijk overigens nauwelijks voorkomt), of steun vinden in humanistische beginselen.
Relationele strategieën Relationele strategieën gaan volgens Dücker en Rooze (2011, p.36) over de relatie tussen mens en God. Op basis van twee dimensies – God of individu is verantwoordelijk, en houding is passief dan wel actief – zijn vier relationele strategieën denkbaar, uitgewerkt in onderstaand model:
God passief
God actief
Individu passief ontvankelijk (receptive): het individu stelt zich open voor gebeurtenissen die zich aan de menselijke controle onttrekken; er wordt op vertrouwd dat het op de een of andere manier goed zal komen
Individu actief zelfsturend (self-directing): het individu neemt de verantwoordelijkheid voor het vinden van een oplossing in eigen hand; God heeft daartoe de middelen en vaardigheden verschaft
afwachtend (deferring): het vinden van een oplossing wordt actief en bewust overgelaten aan God
samenwerkend (collaborative): het vinden van een oplossing door geven en nemen is een gedeelde verantwoordelijkheid van mens en God
Tabel 2: Relationele strategieën
Positieve strategieën Positieve strategieën dragen bij aan het gevoel van een spirituele relatie met het transcendente, een stabiele relatie met God, het besef dat het leven een diepere betekenis heeft en een spirituele band met anderen (wat samenhangt met posttraumatische groei in combinatie met een toename in zelfredzaamheid). Dat kan door positieve religieuze herwaardering (‘Gods plan’ of ‘leren van de zin van het leven’), het zoeken van spirituele steun of het vinden van steun bij een religieus instituut of leden van een geloofsgemeenschap. Positieve strategieën dragen bij aan een betere mate van aanpassing. Negatieve strategieën Negatieve strategieën laten een minder stabiele relatie met God of de zin van het bestaan zien, een wereldbeeld van minder vertrouwen, en een religieuze worsteling in de zoektocht naar betekenis. Gedacht kan worden aan spirituele twijfel of de angst voor goddelijke bestraffing, demonen of Gods toorn. Hier is doorgaans sprake van een moeizame aanpassing en verwerking. Volgens Dückers en Rooze (2011, p. 34) liggen religieuze strategieën voor niet-gelovigen niet of minder voor de hand, tenzij deze mensen worden geconfronteerd met de noodzaak om hun waarden te transformeren. In dat geval kan het religieuze perspectief voor hen zinvol zijn.
17
2.5.4 Rituelen en coping Op rituelen en rituelen bij rampen wordt in paragraaf 2.6 nader ingegaan. In dit gedeelte wordt ingegaan op de vraag in hoeverre rituelen invloed hebben op coping. Volgens Post et al. (2002, p. 240) wordt zelden nader onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van individuele of collectieve rituelen na een ramp. Rituelen kunnen volgens hen een zinvolle bijdrage leveren aan het verwerken van leed en verlies van een ramp, maar van rituelen moet niet verwacht worden dat het een algeheel geneesmiddel is. Bovendien heeft men volgens Post et al. (p. 240) het effect van een rite niet in de hand. Verwerking van het leed bij een ramp blijkt voor een belangrijk deel samen te hangen met verzoening met de blindheid van het bestaan en met het toeval. Dit vraagt volgens de auteurs overgave. Het louter instrumenteel inzetten van riten doet die grondhouding die een voorwaarde is voor het effect van een ritueel teniet. Tenslotte stippen Post et al. (p. 240) aan dat de factor machteloosheid een van de kernpunten van een trauma is. Wanneer een ritueel bewust wordt uitgevoerd komt een zekere beheersing van die machteloosheid terug, maar wanneer het beheersingsmodel te dominant wordt ten opzichte van het verzoeningsmodel wordt het procesmatige karakter van verwerking tekortgedaan. Zij bepleiten een zekere terughoudendheid ten aanzien van het instrumenteel inzetten van rituelen na een ramp.
2.6
Zingeving en zingevingsvragen, duiding
Zingevingsvragen zijn vragen over de zin, de betekenis en het doel van het leven, over oorsprong en de betekenis ervan (www.vumc.nl, 2014). Uitleg en duiding van deze vragen kunnen hulp bieden aan mensen bij verwerking van een verlies, maar ook helpen om belangrijke stappen in het leven te maken. Zingevingsvragen bij crises of rampen zijn dan ook vragen over de betekenis of het doel van deze crisis of de ramp. Zingevingsvragen bij rampen zijn bijvoorbeeld: • Wat is de zin van hetgeen me nu overkomt, het lijden, het verdriet? • Waarom overkomt het mij of ons? • Waarom ben ik aan de ramp ontsnapt en de ander niet? • Heeft God dit gewild? • Is het een straf (van God)? • Is het een aanwijzing? • Is er leven na de dood? • Wat is de zin van het leven? • Wat heeft deze onverdiende dood voor zin? Levensbeschouwing speelt een belangrijke rol in het zoeken naar een antwoord op dit soort vragen, maar dit hoeft natuurlijk niet altijd zo te zijn. De website van het VUmc (www.vumc.nl, 2014) geeft bij de cursus “Omgaan met zingevingsvraagstukken” een heldere definitie van het begrip ‘Levensbeschouwing’: “Een levensbeschouwing is een collectief geheel van opvattingen, waarden, normen en gebruiken met behulp waarvan een mens zijn eigen leven richting en zin geeft.” Volgens deze site valt in dit kader te denken aan humanisme, socialisme, christelijk geloof, islamitisch geloof etcetera. Met de in zijn leven opgedane kennis, waarden, opvattingen kan een mens zin en richting aan het leven en geven en dit alles helpt te bepalen wie hij is, wat hij kan, bij wie hij hoort en wat de bedoeling is van zijn leven en hoe hij hoopt dat te bereiken. Een pastor of geestelijk verzorger kan mensen begeleiden bij deze zingevingsvragen en duiding aanbrengen. Zingeving kan volgens Dückers en Rooze (2011, p. 36) een positieve religieuze herwaardering in zich hebben. Dat wordt uitgedrukt in termen als ‘Gods plan’ of verwijst naar het leren van de diepere zin van het leven. Een negatieve religieuze herwaardering uit zich in termen als ‘goddelijke bestraffing’, het lijden dat wordt toegeschreven aan de duivel, de beperking van Gods macht enzovoort.
18
Zingeving kan ook gaan over religieuze hoop: het bestaan in het hiernamaals en het vertrouwen dat de verloren persoon daar voortleeft. Volgens Dückers en Rooze (2011, p. 31) geldt dat de gevonden antwoorden op zingevingsvragen minder belangrijk zijn dan de zingevingsvraag laten stellen en het proces dat daarbij hoort. Naar de mening van de auteurs is het cruciaal om het eigen verhaal van de hulpvrager niet te onderbreken, op de juiste momenten te zwijgen, om niet de verkeerde dingen te zeggen of het verhaal ongewenst te beïnvloeden. Soms zijn rituelen een beter antwoord op zingevingsvragen dan woorden.
2.7
Rituelen
Rondom rampen en crises worden in ons land en daarbuiten uitingen van verdriet waargenomen, de straat vult zich met mensen die een stille tocht lopen, bloemen leggen en zich op allerlei wijzen uiten (Van Eijnatten & Van Lieburg, 2006). Ook op het internet zijn diverse sites ingericht om medeleven te tonen, de emoties kwijt te kunnen of zomaar iets te schrijven. Wat zijn rituelen en vooral rituelen na rampen of ten tijde van een crisis? In deze paragraaf zal kort uiteengezet worden wat over rituelen en rituelen tijdens crises in de literatuur bekend is. Ook hier geldt dat er zoveel over geschreven is, dat het de reikwijdte van deze verkennende studie ver overstijgt om alles te verwoorden. Beknopt zullen rituelen worden benoemd in relatie tot rampen. 2.7.1 Omschrijving en definitie Een werkdefinitie van ritueel wordt door Post et al. (2002, p. 39) verwijzend naar Grimes (2000) omschreven. Een ritueel is een al dan niet religieuze symboolhandeling met een min of meer vast herkenbaar en herhaalbaar patroon of verloop. Kortweg: geordend symboolhandelen of handelen met bijzondere vormgeving. De auteurs stellen dat ritueel een sterke collectieve dimensie kent, het handelen wordt gedragen door een groep, een gemeenschap en die gemeenschap wordt weer door ritueel handelen bijeengehouden. Het kent ook een sterk emotionele dimensie, het handelen grijpt diep in, wordt serieus genomen, wordt hoog geacht en diep beleefd. Holsappel-Brons (2010, pp. 42-43) beschrijft het ritueel eveneens als een vorm van handelen. De vraag is op welke manier ritueel zich onderscheidt van ‘gewoon’ handelen. Zij verwijst naar onderzoekers, waaronder Grimes (2000) en Lukken (1999), die het onderscheid tussen gewone handelingen en ritueel in kaart hebben proberen te brengen door ‘kwaliteiten’ of ‘dimensies’ van het ritueel te beschrijven. De meest genoemde daarvan zijn formalisering, herhaling en symbolisering. Met formaliseren wordt bedoeld dat handelingen als het ware tot enkele wezenlijke elementen worden teruggebracht. De handeling wordt beperkt gehouden, maar wel op een manier dat er veel wordt opgeroepen. Daarmee wordt de handeling eenvoudig herkenbaar en drager van een bredere achtergrond. Het aspect van herhaling is volgens Lukken (1999) het meest fundamentele aspect van het ritueel. Met herhaling wordt dan niet gedoeld op continue repetitie, maar op een ‘regelmatige uitvoering’, bijvoorbeeld elke dag of zondag of bij een bijzondere gebeurtenis. Hiermee hangt samen dat rituelen ook wel worden gezien als patroonmatig, voorgegeven en gestandaardiseerd. Lukken noemt ook de symbolische dimensie die rituelen onderscheiden van gewoonten of routinehandelingen die puur functioneel zijn. Die tegenstelling tussen functioneel en symbolisch wordt vaak gezien als een fundamenteel kenmerk van het ritueel. Effect in materiële zin zou nauwelijks een rol spelen: de symbolische handeling komt in zichzelf tot haar doel. Ze verwijst naar een andere werkelijkheid. Volgens Lukken is dit een “grensoverschrijdende brugfunctie”. 2.7.2 Rituele functies, dimensies en repertoire Post et al. (2002, p. 40) noemen de klassieke lijst van rituele functies of dimensies: • De ontlastende functie: door bemiddeling en oriëntatie. Door rituelen worden verbanden aangereikt en kan positie worden gegeven ten opzichte van verleden en toekomst;
19
• • •
• • • •
De kanaliserende functie: rituelen helpen gevoelens en emoties te kanaliseren; De ethische functie: het is geen vrijblijvend spel, maar dringt diep door, het is de gevierde diepere werkelijkheid; De bezwerende functie: deze wordt als zeer belangrijk geacht. Rituelen laten de mensen greep krijgen en houden op het toeval, het onheil. Het lijkt volgens de auteurs alsof deze functie een toenemende rol speelt in de hedendaagse ritualiteit. Bij het omschrijven van rituelen na rampen wordt hierop teruggekomen; De expressieve functie: rituelen bieden de mogelijkheid gevoelens, maar ook overtuigingen te uiten; De verdichtingsfunctie: een gelaagde en complexe werkelijkheid wordt ineen geduwd; De sociale functie: een ritueel is verbonden met een groep of gemeenschap en dit verleent de groep ook eigenheid en identiteit; De recreatieve functie: het is een pauze, is tijd van een andere orde, handelen van een andere orde. Het doorbreekt het handelen en de tredmolen van alledag.
Post et al. (2002, p. 41, p. 219) beschrijven basale genres of repertoires van rituelen: Bidden, de kalender- of jaarrituelen, de overgangs- of levensrituelen (rites de passage), bedevaart, de crisisrituelen en de alledaagse rituelen. Bell (1997, p. 94) voegt de volgende riten eraan toe: • rites of exchange and communion (offerriten); • rites of affliction and healing (beschermende en kwaadafwerende rituelen) • feast and festival (feest en vasten) • civic ritual: politiek ritueel. Het omvat allerlei rituelen en verbonden aan hoven en naties waar macht en hiërarchie in het spel zijn. Volgens Holsappel-Brons (pp. 43-44) laten deze kwaliteiten of dimensies zich echter vooral toepassen op de traditionele rituele repertoires en hebben weinig aandacht voor de totstandkoming van nieuwe, individuele rituelen, terwijl in de huidige cultuur juist “rituele creativiteit” bespeurd kan worden: er ontstaan nieuwe vormen van seculiere, algemeen religieuze en christelijke rituelen, vooral ten aanzien van initiatie, huwelijk, vergeving en verzoening, ziekte en dood. Evenzo valt te denken aan het opkomend repertoire van rituelen na rampen, een groeiend aantal ‘ritueelbegeleiders’, de bloei van de bedevaartscultuur en zich ontwikkelende rituelen in de huiselijke cultuur.
2.8
Rituelen na rampen
Ruff (2006, p. 18) beschrijft dat op momenten van groot verdriet een mens de wanhoop nabij kan zijn. Daar waar woorden tekort schieten, kunnen rituelen en symbolen helpen het emotionele evenwicht te hervinden. Juist mensen die dramatische gebeurtenissen hebben meegemaakt, maken volgens de auteur gebruik van rituelen en symbolen. Er kan worden gebeden, er kunnen kaarsen worden aangestoken. In sommige culturen maakt ook zingen deel uit van de rouwverwerking. Deze uitdrukkingsvormen komen volgens de auteur in kerkgebouwen goed tot hun recht. Tijdens of na een crisis of ramp is een veelheid van genres waarneembaar. Post et al. (2002, p. 42) stellen dat het eerst het crisisritueel is waarmee een schok, een crisis, wordt gemarkeerd en benaderd. Maar rituelen na rampen hebben volgens hen vrijwel met alle genres van doen. De auteurs onderscheiden openbare, publieke en private, meer besloten rituele repertoires. Bij een ramp of crisis wordt voornamelijk ingezet op de openbare, publieke riten als massale stille tochten, grote herdenkingsdiensten en dergelijke. Het publieke komt hoofdzakelijk tot uiting via de rol van de media. Een ramp kent ook een uitgebreid en meer besloten ritueel repertoire, zoals de dodenriten van individuele slachtoffers en de huiselijk herdenkingsriten van directe nabestaanden. De auteurs spreken van een dubbeltraject: publieke herdenkingsriten naast meer besloten familiale en persoonlijke riten. De media heeft in toenemende mate belangstelling voor dit besloten rituele handelen. Een voorbeeld hiervan zijn de uitzendingen van Kruispunt
20
(RKK, 2001 e.v.), waar de pastoor van Volendam direct na de Nieuwjaarsbrand, maar ook zoveel jaren daarna wordt gevolgd. De casus en het ritueel krijgt daarmee gemakkelijk een gezicht. Van Eijnatten en Van Lieburg (2006, p. 368) stellen dat de al dan niet ontkerkelijkte Nederlander naar innerlijkheid, spiritualiteit en naar godsdienstig geluk shopt. De auteurs beschrijven dat ondanks de massale ontkerkelijking massaal behoefte bestaat aan religieus gekleurde rituelen en dat dit blijkt uit de massale stille tochten na uitingen van zinloos geweld of bijeenkomsten na rampen. Ook hier is volgens de auteurs de ‘postmoderne’ religiemix een veel voorkomend verschijnsel. Zij noemen dat de kaarsen die op de plaats van het incident worden neergelegd, de teddyberen en de bloemen een bijna religieuze betekenis krijgen. De auteurs stellen dat in de mengvormen van ritueel gedrag grenzen tussen bijvoorbeeld schoonheid en religie, of tussen commercie en geloof vervagen en dat media een belangrijke bijdrage hierin leveren. Rampritueel zien Post et al. (2002, pp. 195-196) als een specifieke vorm van overgangsritueel en meer in het bijzonder als een dodenrite. Bij een rampritueel komen de elders vaak minder aangezette aspecten overgang en afscheid, het onverdiende en plotselinge van de dood naar voren. Het biedt perspectief om het dodenritueel als een handelingsstructuur te zien waarin drie soorten van oriëntaties een rol spelen. Er is volgens de auteurs eerst een waardenoriëntatie. Er zijn steeds, vaak onuitgesproken, voorgegeven ideeën over het ritueel handelen. Hier zijn ‘waarden’ in het spel. Bepaalde dingen moeten, bepaalde dingen kunnen niet. De waarden die het ritueel handelen bepalen in vormgeving en uitvoering zijn volop in beweging. De auteurs verwijzen naar Grimes (2000) die in zijn studie naar actuele ‘rites de passage’ beschrijft hoe de moderne dodenriten minder emotioneel en persoonlijk worden en meer professioneel, en hoe daarmee andere waardepatronen aan het licht komen. Ten tweede is er volgens de auteurs de doeloriëntatie. Deze oriëntatie relativeert bijvoorbeeld het begrafenisritueel. Er is nu mensen steeds ouder worden, een hele reeks van momenten van afscheid en overgang die ook vaak ritueel gemarkeerd worden. Als derde wordt vervolgens door Post et al. de gevoelsoriëntatie genoemd. Juist bij plotseling en onverdiend sterven is er grote behoefte aan gevoelsoriënterend ritueel. Op zo”n moment worden kaders en voorschriften als zeer storend ervaren. Vervolgens signaleren de auteurs sinds de Bijlmerramp (1992) vier vaste bestanddelen in het Nederlandse rampritueel, te weten: stille tocht, collectieve rouwdienst, een monument en de jaarlijkse herdenking. Daarbij zijn variabelen zichtbaar per geval. Het is ook afhankelijk wie de regie heeft in de weken na de ramp. Is dat de burgemeester, de nabestaanden, de pastores, de lokale overheid, de ‘schuldig verklaarde instanties’ of de media. Post et al. (2002, p. 234) noemen losse variabele factoren die van invloed zijn op de ramprituelen: • Het afbakenen van de rampplek; • Het ontstaan van spontane gedachtenisplekken (licht, kaarsen, bloemen, briefjes, kaarten, tekeningen en knuffeldieren) • De samenstelling van de stoet bij de stille tocht; • Het noemen van de namen van de slachtoffers tijdens de collectieve rouwdienst, het fenomeen dat de namen een plaats krijgen in het ritueel; • Het afwisselend gebruik van de eerste en tweede taal; • De betrokkenheid van veel grotere kringen: van ver gekomen deelnemers, klokgelui en minuut stilte elders in het land; • Het monument en de rituelen daaromheen op de plek van de ramp zelf. Post et al. (2002, pp. 237-238) stellen dat bij het spelen van het rituele spel een sleutelrol is weggelegd voor voorgangers en rituele experts. Dit is overigens wel plaatsgebonden, de experts en voorgangers worden zelden van ‘buiten’ ingehuurd.
21
Er is volgens de auteurs in tegenstelling tot de expertise die is opgedaan bij voorgaande rampen nauwelijks sprake van continuering van de rol van rituele experts of voorgangers die zich opwierpen bij de vorige ramp. En zo worden rituelen opnieuw verzonnen en in eigen kring opnieuw gevormd. De kerken met hun rituele experts en voorgangers blijken vaak een prominente rol te vervullen, maar ook dit is plaatsgebonden. Niet de officiële vertegenwoordigers van het kerkgenootschap hebben de leiding, maar lokale nauw betrokken pastores. Dückers en Rooze (2011, pp. 48-49) spreken over vier hoofdvormen om invulling te geven aan religie en levensovertuiging binnen het publieke domein: • ‘mono’, gericht op één stroming of duidelijke groep. (voorbeeld: Volendam) • ‘multi’, meerdere stromingen of groepen en geen noodzaak tot verbinding. (voorbeeld: Bijlmermeer) • ‘inter’ meerdere stromingen of groepen waarbinnen tevens wordt beoogd de stromingen of groepen te verbinden. Er kan sprake zijn van risico’s die het wenselijk maken verschillen te overbruggen en vooroordelen weg te nemen. (voorbeeld: geestelijken die afstand nemen van motieven van daders van een terroristische aanslag). • ‘neutraal’, geen onderscheid maken tussen groepen of stromingen. Beoogd wordt om het risico op een fout op het vlak van religie of levensovertuiging – of het ontbreken daarvan – te beperken. Daarnaast kan het al dan niet benoemen van een groep tot spanningen leiden. Zowel in het geval van ‘multi’ als ‘inter’ kan het volgens Dückers en Rooze (2011, p. 49) van fijngevoeligheid getuigen om bijvoorbeeld een dienst te houden waarbij verschillende denominaties zijn betrokken. In de door Slachtofferhulp Nederland uitgebrachte brochure ’Kramp na de ramp” (2010, p. 65) beschrijft Leferink dat rondom het rampritueel een zekere kramp heeft toegeslagen: Slachtofferhulp vraagt zich af voor wie dit eigenlijk allemaal gedaan wordt en of de getroffenen dit allemaal werkelijk willen. De constatering is dat ramprituelen door alle massaliteit en mediageweld aan inflatie onderhevig lijken te zijn. De auteur concludeert (p. 66) dat de behoeften en belangen van getroffenen als maatstaf moeten gelden en dat het belangrijk is om bij het organiseren en vormgeven van de rituelen aan te sluiten bij de getroffenen en zo mogelijk de regie aan hen te laten.
2.9
Secularisatie en het veiligheidsdomein: een kritische blik
2.9.1 Secularisatie en ontwikkeling van religie Nederland ondergaat een proces van ontkerkelijking ofwel secularisering. Volgens ArtsHonselaar (2012, p. 129) blijkt dit uit de groei van het aantal Nederlanders dat zich bij geen enkel kerkgenootschap heeft aangesloten. De auteur baseert zich zowel op de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek als op die van het Sociaal en Cultureel Planbureau. De ontwikkeling van het geestelijk leven in Nederland kan worden gezien als een proces van sedimentatie. Arts-Honselaar (2012, p. 161) bedoelt hiermee dat het oude en nieuwe in religiositeit elkaar niet uitsluiten, maar juist nieuwe religievormen aan de oude vormen worden toegevoegd. Deze parallel kan worden doorgetrokken naar uitingen van rituelen (zie ook paragraaf 2.8). Het lidmaatschap van de kerken mag dan zijn afgenomen, volgens Arts-Honselaar (2012, p. 163) geldt dit veel minder voor de religieuze belangstelling. De auteur stelt dat “religie als gestalte van het hogere niet verdwijnt maar een proces van differentiatie ondergaat”. In de loop van de twintigste eeuw is de religieuze en levensbeschouwelijke diversiteit in Nederland fors toegenomen en zijn met name de niet-christelijke tradities toegenomen (islam, Aziatische religieuze tradities). De auteur stelt dat Nederland steeds meer burgers kent die ongelovig zijn of door ontkerkelijking geen verbintenis meer hebben met de traditionele religies, maar die wel belangstelling hebben voor vormen van spiritualiteit.
22
2.9.2 Kerken en de rol in het veiligheidsdomein Naar de rol van de kerken in het veiligheidsdomein is eerder onderzoek gedaan. Kleijer (2009, p. 33) komt in zijn onderzoek naar de samenwerking van de Protestantse kerk en een veiligheidsregio tot de conclusie dat kerken (en in dit geval de Protestantse Kerk) een rol hebben in het veiligheidsdomein, maar dat de kerken zich hier niet expliciet op voorbereiden en voornamelijk terugvallen op veerkracht ten tijde van crises en rampen. Zonder aanpassing aan de mogelijk nieuwe rollen of wensen in het veiligheidsdomein blijft de Protestantse Kerk (en in het verlengde hiervan wellicht alle kerken) door haar omgeving gezien worden als een zogeheten ‘emergent group’ en zullen er nauwelijks contacten ontstaan met de veiligheidsregio. Een ‘emergent group’ is volgens Kleijer (2009, p. 6) een nieuwe of aangepaste organisatie die spontaan ontstaat als gevolg van het feit dat er behoefte is aan een bepaalde dienst of activiteit. Een dergelijke nieuwe organisatie vult het gat in dat niet wordt afgedekt door de reguliere organisaties. Kleijer (2009, p. 6) baseert zich in deze omschrijving op Van Duin (1992). Kleijer (2009, p. 31) verwijst naar het onderzoek van de toenmalige achtste opleiding Master of Crisis and Disaster Management (MCDM-8). In dit onderzoek (2008, p. 397) wordt de conclusie getrokken dat kerken een georganiseerde groep vrijwilligers onder leiding van een religieus leider zijn en daarom als een ‘emergent group’ moeten worden beschouwd. De onderbouwing is op basis van de theorie van Drabek en McEntire (2003) die concluderen dat het aanhangen van een bepaalde religie als een bindende factor wordt gezien van een ‘emergent group’. In zijn studie haalt Kleijer (2006, p. 33) eveneens de theorie van Drabek en McEntire (2003, p. 107) aan die stelt dat autoriteiten niet altijd positief tegenover ‘emergent groups’ staan, omdat “de aanwezigheid van deze groepen (in de ogen van die autoriteiten) suggereert dat de officiële reguliere organisaties hun werk niet voldoende doen”. Daarbij hebben, volgens Kleijer, de meeste operationele diensten het 'command en control model' tijdens de repressieve fase omarmd. Binnen dit model bestaat eigenlijk geen plek voor ‘emergent groups’. Het betekent dat indien kerken een plaats willen krijgen in het veiligheidsdomein en daarmee willen ontstijgen aan de benaming van ‘emergent group’, zowel de crisisbeheersingsorganisatie als de kerken zich daar goed op moeten voorbereiden en weten wat er in geval van crises van elkaar kan worden verwacht.
2.10 Het aandeel van de kerken en de geestelijke verzorging bij een ramp of crisis Volgens Ruff (2006, p. 17) bezitten de kerken gebouwen die snel voor crisisopvang kunnen worden ingericht. In deze gebouwen zijn in de regel verschillende ruimtes en over het algemeen goede sanitaire voorzieningen beschikbaar. Daarnaast zijn volgens de auteur deze gebouwen goed bereikbaar en ook voor minder validen goed toegankelijk. Kerken beschikken over een groot netwerk van pastores en hulpverleners met verschillende achtergronden. Zij kunnen volgens Ruff (2006, p. 17) tijdens een crisis of ramp mensen, vaak vrijwilligers, mobiliseren. Volgens de auteur is het uitgangspunt - de mens in nood bijstaan - voor de kerken reden laagdrempelige hulp te geven. De getroffen mens mag in eerste instantie niet als patiënt worden benaderd en behandeld. Hij is een mens in nood, zijn mens-zijn is aangetast. Daarom moet hij volgens de auteur als mens worden ontmoet. Daarnaast zijn pastores opgeleid en ervaren in het begeleiden en uitvoeren van rituelen, herdenkingen, het duiden en het omgaan met zingevingsvraagstukken. Vier basale functies van pastoraat zijn volgens Heitink (1998, pp. 131-147) het helen, bijstaan, begeleiden en verzoenen. Sijm (2007, p. 29) werkt dit verder uit en stelt dat bijstaan van mensen nodig is bij crisisverwerking. Een getroffene zal pastorale bijstand nodig hebben om troost en bemoediging te ervaren in een situatie van machteloosheid. De helende functie van pastoraat is volgens Sijm (2007, p. 29) het integreren van het verlies in de persoonlijke geschiedenis van mensen. Mensen hebben al hun krachten nodig om hun levenssituatie weer aan te kunnen. Het begeleiden is volgens de auteur die
23
zich op Heitink (1998) baseert, de leiding die van een pastorale relatie kan uitgaan, waardoor mensen zich gesteund weten om weer op grond van hun levensovertuiging keuzes te maken en beslissingen te nemen. De functie van verzoening kan zich richten op die mensen die door de ramp of crisis met schuldgevoelens kampen. Evenzo kan verzoening worden aangewend voor mensen die vol woede zijn over de ramp in relatie tot het falen van de samenleving. Sijm (2007, p. 34) betoogt dat een pastor direct na een ramp of crisis dient te proberen om structuur te scheppen in de chaos, want de structuur is verwoest. Mensen zijn namelijk hun houvast en systeem van zingeving kwijt. De pastor kan veiligheid bieden door aandachtig naar hen luisteren, het aanhoren van feiten, maar ook gedachten en gevoelens, door er gewoon te zijn. Voorts dient individueel of in groepsverband ruimte te worden gegeven om het gesprek te voeren over wat er is gebeurd. Dückers en Rooze (2011, pp. 39-40) stellen dat in een aantal gevallen de afstemming heel precies moet zijn, in het bijzonder met rituelen rondom de dood. Ten aanzien van zingeving is het essentieel dat wordt gecommuniceerd in de taal waarmee de getroffenen vertrouwd zijn. De geestelijk verzorger moet inzicht hebben in hun cultuur en kunnen communiceren op een manier die past bij hun cultuur. Dit vergt competenties waarover niet iedereen beschikt. In die gevallen kan men verwijzen naar een collega. In de acute fase moet de geestelijk verzorger er in principe voor iedereen kunnen en willen zijn. Deze brede beschikbaarheid houdt niet in dat de geestelijk verzorger los moet komen van eigen geloofs- of levensovertuiging. Volgens Dückers en Rooze (2011, p. 17) omvat de geestelijke verzorging bij een ramp of crisis drie aspecten. Allereerst de professionele begeleiding van en hulpverlening aan getroffenen bij hun zingeving en spiritualiteit, vanuit en op basis van geloofs- en levensovertuiging. Ten tweede gaat het om professionele advisering inzake ethische en/of levensbeschouwelijke aspecten in zorgverlening en beleidsvorming in de context van een ramp of crisis. Ten derde kennen geestelijk verzorgers een traditionele, vaak jarenlange verbondenheid met mensen in nood. Ze opereren vanuit gemeenschappen of beroepsmatig vanuit organisaties. Tijdens een ramp of crisis kunnen ze verantwoordelijk zijn voor de coördinatie van inzetbare vrijwilligers. Dückers en Rooze (2011, p. 24) omschrijven een algemene en specifieke rol van de geestelijke verzorging tijdens een ramp of crises. De algemene rol is het bieden van passende nazorg door een geestelijk verzorger aan mensen die zijn blootgesteld aan een schokkende gebeurtenis en de gevolgen daarvan. Deze nazorg bestaat uit het bieden van sociale steun en het invullen van de essentiële elementen, waaronder een gevoel van veiligheid en hoop. Het gaat om sensitieve, spirituele en emotionele zorg, aansluitend op iemands veerkracht en behoeften. Behoeften kunnen variëren op grond van cultuur, religieuze tradities en geloofsverbondenheid. 2.10.1 Drie specifieke kerntaken bij de bestrijding en beheersing van crises Dückers en Rooze (2011, pp. 24-26) onderscheiden in de context van een ramp of crisis drie specifieke kerntaken voor geestelijk verzorgers: noodhulp, zingeving en verbinden. Zij baseren zich op de eerdere publicatie van Ruff (2006). Noodhulp Noodhulp is volgens Dückers en Rooze (2011, p. 24) gebonden aan de acute fase van een ramp of crisis en geldt voor alle hulpverleners die ter plaatse zijn. Aanwezige geestelijk verzorgers kunnen steun en assistentie bieden aan alle getroffenen, maar ook aan hulpverleners en omstanders. De geestelijk verzorger is er voor iedereen. Noodhulp richt zich volgens de auteurs op basisbehoeften van getroffenen, zoals opvang in een veilige ruimte, verzorging, bescherming, voedsel, drinken of onderdak.
24
Na de fase van noodhulp kunnen geestelijk verzorgers zich weer zo snel mogelijk richten op hun functie als rustpunt en hun kerntaken op het vlak van zingeving en verbinding. Naast algemene basishulp kan de geestelijk verzorger van dienst zijn bij het verrichten van afscheidsrituelen en traditionele handelingen rondom overledenen en gewonden. Noodhulp kent ook nog een andere insteek. In kerkelijke kringen wordt dit diaconaat of ook wel charitas genoemd. Volgens Ruff (2006, p. 18) geven kerken niet alleen geestelijke maar ook materiële hulp; een taak die de diaconie (of andere kerkelijke charitatieve instellingen) op zich nemen. De diaconie kan zorgen voor een inzameling van gelden om slachtoffers te ondersteunen. Diaconale gelden kunnen worden gebruikt voor de leniging van de financiële en andere materiële noden van het individuele slachtoffer of voor het inzetten van kerkelijke werkers. Bovendien heeft de diaconie diaconale consulenten die slachtoffers kunnen helpen, bijvoorbeeld bij het onder controle krijgen en houden van de financiële situatie. Zingeving Dückers en Rooze (2011, p. 24) stellen dat in de nazorg voor de geestelijk verzorger op het vlak van zingeving een kerntaak weggelegd die anderen niet zomaar kunnen overnemen. Volgens de auteurs zijn zingevingsvragen in de acute fase van de ramp impliciet aanwezig, maar komen in een later stadium pas aan de orde. Mensen zoeken betekenis in de gebeurtenissen die hen overkomen. Dit helpt volgens de auteurs mogelijk bij het herstel van controle, bij acceptatie en bij het ordenen en de ervaring een plek geven in het leven. Volgens de auteurs kan de geestelijk verzorger dit proces faciliteren door rituelen of symbolische handelingen te verrichten, bijvoorbeeld rondom stervenden of overledenen. Ook kunnen geestelijk verzorgers zoeken naar een spirituele wijze om het verlies of de angst voor mensen draaglijker te maken. Dit kan op velerlei manieren en hoeft niet aan een stroming of groep gebonden te zijn. Ruff (2006, p. 17) benoemt net als Dückers en Rooze dat kerken bij uitstek ervaring hebben met zingevingsvragen. Zij hebben mensen in dienst die getraind zijn in het omgaan met deze vragen. Predikanten, priesters, pastoraal werkers en andere kerkelijke werkers kunnen pastorale en psychosociale zorg verlenen. Dit betekent in geen geval dat de kerk zich het alleenrecht voorbehoudt op deze existentiële vragen. Verbinden Verbinden is een specifieke kerntaak van de geestelijk verzorger. Volgens Dückers en Rooze (2011, p. 24) vindt heling plaats vanuit intermenselijke relaties. Dat maakt het verbinden van mensen onderling, binnen en tussen groepen en gemeenschappen essentieel. In het licht van verbinden is het tevens van belang dat interculturaliteit een plaats krijgt. Bij een ramp of crisis kunnen immers mensen met uiteenlopende achtergronden en culturen betrokken zijn. Dit vereist dat een geestelijk verzorger de werkzaamheden na een ramp verricht vanuit een interculturele insteek. Dat laat onveranderd dat getroffenen zo snel als mogelijk is door hun ‘eigen’ geestelijk verzorgers kunnen worden ondersteund. Volgens Ruff (2006, p. 19) hebben de kerken in de loop van de tijd een netwerk opgebouwd, waarvan zij geregeld gebruik maken. Het interne netwerk betreft de vrijwilligers, pastorale werkers en andere kerkelijke hulpverleners. Het externe netwerk betreft volgens de auteur de interkerkelijke contacten. Als voorbeeld hiervan worden benoemd: het oecumenisch samenwerkingsverband, de Raad van Kerken in Nederland. De kerk heeft ook externe contacten met bijvoorbeeld het algemeen maatschappelijk werk, Riagg en sociale diensten van gemeenten. Een andere vorm van verbinden is volgens Ruff (2006, pp. 17-18) het huisbezoek. Voor veel slachtoffers van rampen is volgens de auteur het kenmerkend dat men de neiging heeft zich terug te trekken uit het dagelijks leven. Vaak vindt de getroffene niet zelf de kracht om uit dit isolement te komen. Daarom zal volgens Ruff de kerk naar de getroffene toe moeten gaan en zien hoe ontregeld diens leven is geraakt. Het kan dan
25
volgens de auteur gaan om schulden te voorkomen doordat betalingen te vaak zijn uitgesteld, boodschappen die niet worden gedaan, het huishouden dat in het slop geraakt enzovoort. Volgens de auteur kan door de pastorale huisbezoeken het leven een andere wending krijgen en weer als zinvol(ler) worden ervaren. Ruff (2006, p. 18) stelt dat wanneer slachtoffers met elkaar in contact komen, een mogelijk isolement kan worden doorbroken. Slachtoffers komen dan tot het besef dat zij niet de enige zijn die allerlei problemen ervaren. Wanneer lotgenoten bij elkaar worden gebracht, kunnen ze volgens Ruff zich wellicht in de verhalen van anderen herkennen. Ook kunnen ze dingen bij zichzelf ontdekken waarvan ze zich nog niet eerder bewust waren. Voor het eerst kan er met elkaar gelachen en gehuild worden. Dit kan volgens de auteur bevrijdend werken. De kerken kunnen ook bij het herdenken volgens Ruff (2006, p. 19) een rol spelen. Samen herdenken is een verbindende functie. Het is volgens de auteur een belangrijk onderdeel van het rouwproces. Vanwege het feit dat mensen massaal deelnemen, geeft dit de slachtoffers het gevoel er niet alleen voor te staan. De pijn en het verdriet worden mede gedragen. Maar net zo belangrijk is het volgens Ruff dat de nabestaanden of direct betrokkenen hun geliefde herdenken op andere momenten, vaak in kleinschaligheid en in huiselijke kring. Bij deze gelegenheden kan de aanwezigheid van een geestelijk verzorger gewenst zijn. Samen met familie of vrienden zo'n bijeenkomst voorbereiden, bevordert volgens de auteur de verwerking van de rouw. De begraafplaats is een plek waar nabestaanden naar toe gaan om met hun geliefde te zijn. Het is niet ongebruikelijk dat nabestaanden een geestelijk verzorger vragen hen naar het graf te begeleiden en daar een gebed uit te spreken. In de zondagse kerkdiensten kunnen slachtoffers worden herdacht in de voorbeden. Ook kan in de kapel een kaars worden aangestoken ter nagedachtenis van hen. Met deze drie bovengenoemde specifieke kerntaken is het aandeel van de pastorale zorg bij de bestrijding en beheersing van een crisis geduid. 2.10.2 Werkwijzen binnen de geestelijke verzorging gericht op coping Er zijn binnen de geestelijke verzorging verschillende werkwijzen mogelijk. Volgens Dückers en Rooze (2011, pp. 32-34) kan sprake zijn van ‘laten’ of ‘maken’. Het verschil tussen beiden zit in het zwaartepunt en de plaats van het initiatief: liggen die geheel of overwegend bij de getroffene of bij de geestelijk verzorger? Laten betekent dat het met name de getroffene is die in het contact de doelen, de aard en de duur van de relatie bepaalt. De geestelijk verzorger biedt hooguit een richting aan als mogelijk perspectief of als alternatief, maar werkt niet aan het doorzetten van eigen doelen. Maken betekent dat het overwegend de geestelijk verzorger is die doelen, duur, aard en uitkomst van de relatie bepaalt. De geestelijk verzorger is sturend aanwezig en neemt het voortouw. Maken kent verschillende gradaties. Het kan gaan om het toevoegen van focus aan gesprekken met getroffenen door bewust onderwerpen aan te dragen, bijvoorbeeld om de aandacht te verleggen. Maar maken gaat verder zodra gericht wordt ingezet op het activeren van copingstrategieën of wanneer wordt geadviseerd elders professionele hulp te zoeken. De geestelijk verzorger verbindt zich volgens Dückers en Rooze (2011, p. 33) met de getroffene. De relatie tussen hen is bepalend voor de mate waarin de geestelijk verzorger latend of makend aanwezig kan en mag zijn. De omgang met levensvragen is een persoonlijk proces dat zich niet zomaar laat bewerken. Of de werkwijze nu latend of makend is, trefwoorden zoals aandacht, zorg, relatiegerichtheid, aansluiten en afstemmen blijven van toepassing. Omdat religie net als coping gekoppeld is aan betekenis, vormt religie volgens Dückers en Rooze (2011, p. 33) een logische aanvulling op copingprocessen.
26
Een onderscheid is te maken in religieuze en niet-religieuze copingstrategieën. Hoe meer religie is geïntegreerd met persoonlijke oriëntaties, hoe voornamer de rol die religie speelt in het copingproces. Een voorbeeld van een meer makende benadering gericht op coping is volgens Dückers en Rooze (2011, p. 34) ‘kortdurend pastoraat’. Kortdurend pastoraat gaat uit van een beperkt aantal contactmomenten en is directiever van aard. Het bestaat volgens de auteurs uit: • •
• •
een verkennend gesprek om zicht te krijgen op individuele noden; selectie van een ‘interventie’ gericht op activering van religieuze copingstrategieën, bijvoorbeeld het inbrengen van een religieuze of levensbeschouwelijke tekst, afbeelding of muziekstuk, of het verdiepen van thema’s uit het eerdere gesprek, zoals de eigen kwetsbaarheid; een tweede gesprek waarin de ‘interventie’ wordt toegepast; een evaluatiegesprek om te zien of er een verandering is opgetreden. Zo niet, dan vormt dat voor een geestelijk verzorger geen reden om de ander los te laten.
Op de langere termijn geldt volgens Sijm (2007, p.35) dat de pastor ten opzichte van andere hulpverleners een blijvende figuur is in de gemeenschap, terwijl de andere hulpverleners weer teruggeroepen worden naar de eigen organisatie of een andere werkomgeving. Pastorale hulpverlening is laagdrempelig, terwijl andere hulpverlening verwacht dat de cliënt naar hen toekomt of een afspraak maakt. Dit is voor veel mensen een drempel. Al met al stelt de auteur dat in de praktijk de geestelijke nazorg “op de schouders van de pastores komt te liggen”.
2.11 Samenvatting en Model In dit hoofdstuk zijn theoretische uitgangspunten geformuleerd die een belangrijke basis zijn om een antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag van deze thesis. Met de inzichten die hiermee zijn verkregen, kunnen de vijf deelvragen worden beantwoord. De uitkomsten van alle inzichten in de voorgaande paragrafen worden in deze paragraaf samengevoegd tot één model. Het model zal de input leveren voor het empirisch deel van het onderzoek. Alvorens te komen tot een werkbaar model is het goed om de uitgangspunten vanuit de literatuur kort samen te vatten. De literatuur geeft een goede doorkijk hoe mensen die geconfronteerd worden met schokkende gebeurtenissen, rampen of crises al dan niet met gerichte hulp de draad van het leven weer kunnen oppakken. Om dit als hulpverlener goed te kunnen doen is het noodzakelijk om relevante begrippen te kennen en te weten hoe een aantal mechanismen vanuit dit begrippenkader werkt. Essentieel is het inzicht te hebben in het feit dat tijdens de crisis of direct daarna de nazorg al nodig is. Het objectieve moment waar de acute fase van de ramp of crisis eindigt en de nafase begint, is er niet. Daarom is in deze thesis de term ‘responsfase’ gebruikt. Daarnaast is het belangrijk om kennis te hebben van verwerkingsfasen na een schokkende gebeurtenis, de veerkracht die mensen vertonen, het begrip coping en de stijlen en strategieën die kunnen worden aangewend om het verwerkingsproces in gang te zetten dan wel te stimuleren of te ondersteunen. Rituelen zijn door de geschiedenis heen aangewend en veranderen in onze tijd soms van betekenis, maar verdwijnen niet. Integendeel, er is een nieuw en ander soort ramprituelen in opkomst. Het aandeel en de rol die de kerken en pastores tijdens of na een ramp of crises kunnen hebben is beschreven. Drie specifieke kerntaken zijn hierin te noemen: noodhulp, zingeving en verbinden. Uit de literatuur blijkt dat pastores expert zijn in het uitvoeren van en het adviseren over rituelen en herdenken. Ook beschikken pastores over een groot netwerk.
27
Boven alles is tot steun zijn, luisteren en troost bieden essentieel. Deze basiskennis van het pastoraat heeft de beroepsbeoefenaar vanzelfsprekend geleerd in zijn opleiding. De toerusting bestaat eruit om specifieke kennis en vaardigheden te beheersen die tijdens schokkende gebeurtenissen, crises of rampen nodig zijn. Hiertoe zijn diverse brochures en handreikingen verschenen. Over de rol van pastores en hun meerwaarde tijdens rampen en crises is nog niet veel bekend en hierover is nog niet veel gepubliceerd. Wel is in de literatuur bekend dat de pastor ten opzichte van andere hulpverleners een blijvende figuur is in de gemeenschap en laagdrempelige geestelijke nazorg kan bieden. Op grond hiervan komt volgens de literatuur de langdurige geestelijke nazorg in de praktijk veelvuldig op de schouders van de pastor te liggen. Onderstaand conceptueel model geeft weer dat een goed opgeleide en toegeruste pastor de nazorg aan getroffenen kan aanvullen en completeren. Dit model bevat de drie specifieke kerntaken die volgens de literatuur essentieel zijn in de pastorale zorg bij een crisis. Noodhulp
Toegeruste pastorale zorgverlening
Zingeving
Werkwijzen gericht op coping
Completering van de nazorg aan getroffenen van een crisis
Verbinden Figuur 1:conceptueel model handelingsrepertoire
28
Hoofdstuk 3 3.1
Methodische verantwoording
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop het onderzoek is opgezet en uitgevoerd. Allereerst wordt een drietal casussen beschreven waarin de pastor al dan niet een rol heeft gespeeld. Deze drie casussen geven een beeld van een crisis waarin pastorale zorg tot uiting is gekomen, of juist niet. Een paragraaf behandelt het empirisch onderzoek. In een volgende paragraaf wordt stilgestaan bij de betrouwbaarheid en de validiteit van dit onderzoek.
3.2
Literatuuronderzoek
De theoretische deelvragen in dit verkennend onderzoek zijn beantwoord aan de hand van literatuuronderzoek. In dit literatuuronderzoek is gebruik gemaakt van de in de deelvragen te verklaren begrippen: verwerkingsproblematiek, zingeving, coping en rituelen als zoekterm. Gezocht is naar literatuur op het gebied van rituelen, spiritualiteit, religiegeschiedenis en ervaringen van pastores bij een ramp. In Nederland is niet veel literatuur voorhanden over pastorale zorg tijdens een crisis. Wel is een aantal artikelen en brochures met toegepaste wetenschap op dit gebied verschenen en uit deze bronnen is dan ook geput. Er zijn artikelen verzameld op internet met behulp van de zoekmachines Google, Google Scholar, Google Books en Mendeley. De eerder genoemde begrippen zijn als zoekterm gebruikt. In informatieve gesprekken met diverse personen is verwezen naar bronmateriaal, zowel Nederlandstalig als Engelstalig. Vanwege het feit dat het in dit verkennend onderzoek om een Nederlandse situatie gaat, is voornamelijk de Nederlandse literatuur geraadpleegd, behoudens in die situaties waarin in buitenlandse literatuur naar Nederland werd verwezen of een te verklaren begrip in het buitenland is beschreven en waarnaar in de Nederlandstalige literatuur is verwezen. Over rituelen na een ramp is pas na de Bijlmerramp (1992) meer bekend geworden. Vandaar dat slechts summier is gekeken naar de periode ervoor. De bestudering van de literatuur levert een theoretisch kader op dat als input dient voor de vraaggesprekken waarmee de empirische vragen zijn behandeld. De geraadpleegde literatuur is verantwoord in de literatuurlijst.
3.3
Empirisch onderzoek
In deze paragraaf wordt beschreven aan de hand van welke casuïstiek en vragen de verschillende onderwerpen zijn onderzocht. 3.3.1 Drie casussen Volgens Baarda, de Goede en Teunissen (2009, p. 114) is een casestudie geïndiceerd indien het gewenst is om een diepgaand beeld te schetsen van een situatie. Gegevens worden verzameld door middel van bestudering van bestaand materiaal, publicaties en het houden van interviews. Hiermee kan de onderzoekssituatie binnen een context worden geplaatst. Gekozen is voor de volgende drie casussen: • • •
De Nieuwjaarsbrand in Volendam (2001) De aanslag op Koninginnedag in Apeldoorn (2009) Schietincident Alphen aan den Rijn (2011)
De reden dat voor deze cases is gekozen, ligt in het feit dat nu juist in deze cases de rol van de pastor duidelijk tot uiting komt en daarbij in diverse rapportages goed beschreven is. Daarbij is Volendam een voorbeeld van een crisis in een hechte sociale en religieuze gemeenschap. Alphen aan den Rijn en Apeldoorn zijn voorbeelden van een niet- of interreligieuze gemeenschap.
29
In het plan van aanpak werd eerder de MKZ-crisis in Kootwijkerbroek als casus genoemd. Gebleken is dat deze casus nog zo gevoelig ligt, dat de pastor om persoonlijke redenen niet wil meewerken. Hierop is gekozen voor het Koninginnedagincident in Apeldoorn. De casuïstiek wordt beknopt beschreven en slechts de pastorale hulpverlening wordt uitgelicht. 3.3.2 De interviews van pastores Elk interview start met een introductie over de duur en de werkwijze, hierna wordt een algemene vraag gesteld over achtergrond en het kerkgenootschap van de geïnterviewde. Vervolgens worden vijf vragen gesteld over de ervaringen met crises en het handelingsrepertoire van de pastor tijdens crisisomstandigheden. Hierna worden drie vragen gesteld over de toerusting van de pastor tijdens crisisomstandigheden en hoe zij dit ervaren. 3.3.3 De interviews van burgemeesters Elk interview start met een introductie over de duur en de werkwijze, hierna wordt een algemene vraag gesteld over achtergrond van de geïnterviewde. De burgemeesters hebben ooit met een ramp, crisis of ernstig incident te maken gehad. Doel van het interview is duidelijkheid te verkrijgen hoe zij pastorale hulpverlening en de rol van pastores tijdens de ramp, crisis of het ernstige incident hebben ervaren. De vraagstelling is hierop aangepast. Een drietal burgemeesters is geïnterviewd en daarnaast is gesproken met een beleidsadviseur van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. 3.3.4 Interview met Teamleider uitvaartverzorging in bijzondere omstandigheden De teamleider van het Team Bijzondere Uitvaarten van Monuta is geïnterviewd. Dit team is nauw betrokken bij de uitvaartzorg ten tijde van een ramp, uitvaartzorg van hulpverleners van politie en brandweer. Tevens verzorgt het team uitvaarten van leden van de regering en Koninklijk Huis. De reden om de teamleider te interviewen is om vanuit de bijzondere positie van de uitvaartzorg te kijken naar pastorale zorg en herdenkingen in buitengewone omstandigheden. De vragen die aan deze teamleider zijn voorgelegd, zijn dezelfde als die aan pastores zijn gesteld. 3.3.5 Interview met beleidsmedewerker/onderzoeker Stichting Impact
De specialist bij Stichting Impact op het gebied van pastorale toerusting en rituelen is geïnterviewd. Deze stichting geeft o.a. brochures en richtlijnen uit ten behoeve van toerusting van pastores van diverse kerkgenootschappen en vervult een netwerkfunctie op het gebied van psychosociale nazorg voor religieuze en niet-religieuze instellingen. De stichting handelt in opdracht van de ministeries van V&J, VWS en op verzoek van de Raad van Kerken. Vanuit die positie is gevraagd te kijken naar de toerusting die pastores hebben ontvangen. De vragen die aan deze onderzoeker zijn voorgelegd, zijn die interviewvragen die op de toerusting van pastores betrekking hebben. 3.3.6 Interview met programmamaker/ Hoofd omroep RKK De programmamaker/ Hoofd omroep RKK heeft in de afgelopen jaren voor RKK veel programma’s gemaakt over maatschappelijke en religieuze onderwerpen, pastorale zorg, kloosterseries, Het Geloofsgesprek en is betrokken bij de totstandkoming van Roomskatholieke eucharistievieringen op televisie. Hij heeft de pastoor van Volendam in meerdere documentaires gevolgd. Doel van het interview is duidelijkheid te verkrijgen hoe hij pastorale hulpverlening en de rol van pastores tijdens rampen, crises of het ernstige incident heeft ervaren vanuit de positie van media. De vragen die aan deze programmamaker/ Hoofd omroep RKK zijn voorgelegd, zijn dezelfde als die aan pastores zijn gesteld.
30
3.3.7 De stellingen in het interviewprotocol In het interviewprotocol is een drietal stellingen opgenomen die aan de geïnterviewden zijn voorgelegd. Doel van deze stellingen was om een verscherping dan wel verduidelijking te verkrijgen in de opinie van de geïnterviewde persoon. Uiteindelijk zijn deze stellingen niet verder uitgewerkt, omdat ze bij nader inzien te weinig verband hielden met de onderzoeksvraag. De verkregen antwoorden op deze vragen zijn wel gebruikt als input voor de proposities voor eventueel vervolgonderzoek.
3.4
Analysetechnieken
Het onderzoek naar de pastorale zorg tijdens een crisis is een verkennend onderzoek. Met behulp van bestudering van literatuur en casuïstiek is het antwoord gezocht op de onderzoeksvraag. In totaal zijn vijftien mensen geïnterviewd. Het gaat daarbij om tien pastores, drie burgemeesters en drie personen die met toerusting, media, herdenken en uitvaarten hebben te maken, van wie er één ook pastor is. Tijdens de vraaggesprekken is gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews. Aan de geïnterviewden zijn per groepering dezelfde vragen gesteld, zodat de antwoorden onderling kunnen worden vergeleken. Alle interviews zijn opgenomen met behulp van een memorecorder. Het voordeel van het semigestructureerde gesprek is dat de ruimte aan de geïnterviewde is geboden om zoveel mogelijk informatie te verstrekken. De interviewvragen komen overeen met de deelvragen van de onderzoeksvraag en zijn daarom niet nader geoperationaliseerd. Na de gesprekken zijn de opgenomen geluidsbestanden enigszins samengevat uitgeschreven en vervolgens voorgelegd aan de geïnterviewden. Hiermee is vastgesteld of het gesprek goed in tekst is weergegeven. Hierna zijn tekstfragmenten genummerd en voorzien van labels (Baarda, de Goede en Theunissen, 2009, p. 318-329). Deze labeling heeft geleid tot een reductie van het materiaal. Dit gelabeld materiaal is vervolgens onderling vergeleken. Uit de labels zijn kernthema’s geformuleerd. Het gaat hierbij om thema’s die belangrijk zijn in relatie tot het onderzoek. Met behulp van deze labels en kernthema’s kunnen de empirische deelvragen worden beantwoord. Het leidt tot de conclusies en de beantwoording van de hoofdvraag. Omwille van de aan de geïnterviewde personen beloofde anonimisering, het geringe aantal respondenten en vertrouwelijkheid van de inhoud van de gesprekken, is in de tekst niet te achterhalen wie wat gezegd heeft, behoudens in die interviews waarin ik met toestemming van de respondenten hun naam noem. In de overige gevallen spreek ik over een pastor. Omkaderde citaten zijn in de tekst opgenomen zonder naamsvermelding. Daar waar een verwijzing naar een bepaalde pastor duidelijk wordt, is van tevoren met de respondent overlegd dat dit citaat zou kunnen worden gebruikt. Hiertegen had men geen bezwaar.
3.5
Betrouwbaarheid en geldigheid
Baarda et al. (2009, p. 196) stellen dat betrouwbaarheid een indicatie vormt van de mate waarin onderzoeksresultaten onafhankelijk zijn van toeval. Toeval is voor dit kwalitatieve onderzoek een belangrijk onderdeel. Het toeval ligt in het feit van de keuze van de situaties van de casestudie en de keuze van de te interviewen personen. Vanwege het feit dat rampen en crises zich niet dagelijks voordoen, is de keuze uit casuïstiek enigszins beperkt. Daarnaast kan sprake zijn van een vooringenomenheid van de onderzoeker. Om de eventueel ongewenste effecten van toeval te vermijden, is van tevoren een interviewprotocol geformuleerd en getoetst. Gesprekken zijn opgenomen en getranscribeerd.
31
Een logboek en veldnotities alsmede de interviewverslagen zijn bijgehouden en worden bewaard. De onderzoeksresultaten en conclusies zijn hiermee controleerbaar. Volgens Baarda et al. (2009, pp. 197-199) gaat het bij geldigheid in de kern om de juistheid van de onderzoeksbevindingen. De auteurs spreken bij kwalitatief onderzoek over inhoudelijke generalisatie en geven aan dat de uitkomsten van het onderzoek overdraagbaar zijn op vergelijkbare of overeenkomstige situaties die niet allen feitelijk zijn onderzocht. Gegeven het feit dat pastores van verschillende kerkgenootschappen met verschillende grootte zijn geïnterviewd, neemt de generaliseerbaarheid van de gegevens toe. Natuurlijk is het voor dit explorerend onderzoek niet mogelijk om alle religieuze stromingen in Nederland te benaderen voor interviews, daarbij is een aantal verzoeken om een interview te mogen afnemen niet gehonoreerd. De grootste religieuze stromingen en kerkgenootschappen zijn wel in het onderzoek opgenomen. Het interview met de burgemeesters die daadwerkelijk een crisis hebben meegemaakt en personen in de sfeer van toerusting dient ook mede om de antwoorden van de pastores te spiegelen en een tegenlicht te werpen op deze antwoorden. De geldigheid van de uitkomsten van het onderzoek wordt daarmee vergroot.
32
Hoofdstuk 4 4.1
Empirie
Inleiding
Om een antwoord op de hoofdvraag te kunnen geven, is een aantal casussen beschreven die een goed beeld geven van de pastorale zorg tijdens en na een eerdere crisis in Nederland. Vervolgens is met behulp van semigestructureerde interviews aan pastores, burgemeesters en personen die betrokken zijn bij toerusting van pastores of hen die pastores in hun werk observeren gevraagd hoe zij aankijken tegen deze thematiek. Hun inzichten leveren de input voor dit hoofdstuk. Waar mogelijk wordt de theorie direct gekoppeld aan uitkomsten van de interviews. In paragraaf 4.2 worden de drie casussen besproken en wordt een beeld geschetst van de ervaringen met pastorale zorg tijdens de genoemde rampen of ernstige incidenten. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op het handelingsrepertoire van de pastor ten tijde van de crisis en de wijze waarop zij denken te acteren in een heterogene, multi- of nonreligieuze omgeving tijdens een crisis. Vervolgens wordt in paragraaf 4.4 ingegaan op de wijze waarop pastores worden voorbereid en toegerust vanuit hun eigen kerkgenootschap. In paragraaf 4.5 wordt beschreven hoe pastores de toerusting ervaren en of men het gevoel heeft klaar te zijn voor de crisis. Paragraaf 4.6 beschrijft hoe burgemeesters en media de rol van de pastor tijdens de crisis ervaren. Tot slot wordt in paragraaf 4.7 een samenvatting gegeven wat de opbrengsten zijn van dit hoofdstuk.
4.2
Drie casusssen
4.2.1 De Nieuwjaarsbrand in Volendam, 1 januari 2001 (Commissie Onderzoek Cafébrand Nieuwjaarsnacht, 2001) In de nieuwjaarsnacht van 2001 breekt er brand uit in café ’t Hemeltje aan de Haven in Volendam. Café ’t Hemeltje is op de eerste verdieping gevestigd van een pand waarin zich nog twee cafés bevinden. Zoals elk jaar trekken veel jongeren naar de Dijk om daar oud en nieuw te vieren. Kort na twaalf uur stroomt ’t Hemeltje vol. Zo’n tachtig mensen hebben zich van tevoren aangemeld, om volgens Volendams gebruik een tafel te huren (Pastoor Berkhout, interview, 08-10-2013), maar de exploitant heeft rondom middernacht een kleine driehonderd mensen in de bar toegelaten. Mensen kunnen zich alleen schuifelend verplaatsen, overal staan en zitten mensen. De brand wordt veroorzaakt doordat iemand de verpakking van een pakketje sterretjes aansteekt. Er ontstaat een steekvlam. Dit ontsteekt de droge kerstversiering aan het plafond. Binnen zeer korte tijd woedt in de bar een korte en felle brand, waardoor de temperatuur tot wel 500 graden oploopt en de rookontwikkeling groot is. Iedereen probeert te vluchten. Mensen die via de beneden gelegen ‘Wir War Bar’ weg proberen te komen, lopen zich vast in de mensenmassa op de trap en in de bar zelf. Ook daar ontstaat paniek. De uitgang van de ‘Wir War Bar’ heeft naar binnen draaiende deuren, zodat ook daar een opstopping ontstaat. Een cafébezoeker gooit met barkrukken de ramen van de voorkant van de Wir War Bar in zodat men van daaruit kan ontsnappen. ’t Hemeltje heeft een nooduitgang met een panieksluiting, maar die is verkeerd gemonteerd en er zit een balk boven, zodat het enige tijd duurt voordat die open is en mensen via de betonnen buitentrap kunnen vluchten. Velen raken bewusteloos en twee bezoekers overlijden ter plaatse als gevolg van het gebrek aan zuurstof of in de verdrukking. Ongeveer 250 personen raken gewond. Vele jongeren hebben ernstige brandwonden en moeten in brandwondencentra in Nederland, België en Duitsland en overige ziekenhuizen worden behandeld. Jongeren raken voor het leven ernstig verminkt. In totaal overlijden als gevolg van het incident veertien jonge mensen, allen afkomstig uit Volendam.
33
De geestelijke verzorging (Pastoor J. Berkhout, interview 8 oktober 2013). Volendam is een dorp met ongeveer 25.000 inwoners. De overgrote meerderheid van de bevolking is van origine Rooms-katholiek. Volgens de toenmalige pastoor J. Berkhout is ook in Volendam de ontkerkelijking zeker aan de orde, maar is er van andere geloofsrichtingen vrijwel geen sprake. Volendam kende in de periode waarin de Nieuwjaarsbrand zich voordeed nog twee R.K.- parochies. In het nabijgelegen Edam is een protestantse kerk. Pastores van Edam en Volendam onderhielden volgens de pastoor destijds onderling contact, maar opereerden niet in een pastoraal team. Op nieuwjaarsmorgen krijgt de pastoor van de St. Vincentiusparochie het bericht van de koster dat zich die nacht een ernstig incident heeft voorgedaan. Er zou sprake zijn van doden en zwaargewonde jongeren. De pastoor doet veel moeite om te achterhalen wat er precies gebeurd is en wat hij moet doen. Zowel bij de 112-centrale als bij de politie krijgt hij geen informatie. Zijn doel is de getroffen families bij te staan en te bepalen wat er eventueel met avondwakes en uitvaarten moet worden geregeld. Ook zijn collega pastores hebben geen informatie of weten niet goed wat ze moeten doen in deze situatie. De pastoor krijgt uiteindelijk te horen dat veel kinderen zijn opgenomen in het AMC te Amsterdam. Hij gaat vervolgens naar dit ziekenhuis en treft daar een vader van een gewond kind aan in de hal. Deze neemt hem mee naar een afdeling waar veel ernstig verbrande kinderen verblijven, sommigen in coma of in slaap gehouden door medicatie. Op verzoek van ouders spreekt hij de kinderen aan en bidt van bed tot bed, hij troost ouders en dient op verzoek van enkele ouders aan hun kind de ‘Ziekenzalving’1 toe. Als blijkt dat ook in andere ziekenhuizen in Nederland en het buitenland Volendamse jongeren zijn opgenomen, wordt hij de volgende dag door ouders ook daar naartoe vervoerd om ook daar in samenwerking met ziekenhuispastores de jongeren en hun ouders tot steun te zijn. Hij bezoekt op de avond na de ramp de vrijwillige brandweer in de kazerne en hoort hun verhalen aan. In de dagen na de brand bereidt hij samen met de collega pastoor de veertien avondwakes en uitvaartdiensten voor en leidt deze, soms twee uitvaarten op één dag. De kerken zijn elke dag open, zodat mensen even binnen tot rust kunnen komen, kunnen bidden en een kaarsje kunnen opsteken als men dit wenst. Na de stille tocht spreekt hij tot de jongeren en hun families in het voetbalstadion van Volendam. Veel wordt hiervan op radio en televisie uitgezonden. De media hebben hem gezocht (niet andersom, volgens hem) en hij werkt onder andere voor het televisieprogramma Kruispunt (RKK) mee aan reportages over Volendam en de wijze waarop in dit dorp dit drama wordt beleefd. Zijn doelstelling is het bijzondere karakter van de Volendamse bevolking toe te lichten en te duiden hoe men in deze gemeenschap met zoiets verschrikkelijks omgaat. Dit veelvuldig optreden in de media wordt hem door enkele collega’s en publieke opinie niet altijd in dank afgenomen. Men verwijt hem zelfs mediageilheid en dit grijpt hem ook erg aan. In de jaren daarna begeleidt hij jongeren en ouders wier kinderen zijn omgekomen. In zijn boek “Pastoor van Volendam” beschrijft de pastoor gedetailleerd wat hem en Volendam is overkomen. De pastoor is nu met emeritaat en woont elders. De pastoor stelt dat hij ten tijde van de ramp niet is gealarmeerd of geïnformeerd door de politie of gemeente. Hij moest het de volgende ochtend horen, dit terwijl er dus zo vele kinderen en ouders van kinderen in nood bleken te zijn en hij geestelijke bijstand had kunnen verlenen of hulp had kunnen organiseren. Hij beschikte niet over een protocol, plan of checklist en heeft intuïtief gehandeld, overdonderd door de situatie. De gebeurtenissen hebben hem naar eigen zeggen overvallen en op gevoel is hij naar de getroffenen thuis en in het ziekenhuis gegaan en heeft media te woord gestaan, die hem vervolgens altijd weer zochten als de berichtgeving over de Nieuwjaarsbrand in Volendam ging.
1 Eén van de zeven sacramenten uit de Rooms-katholieke kerk. Dit sacrament (met bijbehorende rituelen) geeft troost, vrede en kracht. Het helpt de zieke om zijn toestand en lijden te verbinden met het lijden van Christus. De ziekenzalving wordt door een priester toegediend door zalving met olie op het voorhoofd en de handen. (bron: RKK.nl)
34
Bij het horen van de aangrijpende en soms gruwelijke verhalen is hem duidelijk geworden dat hij in de nacht van de brand in en nabij de eigen kerk veel had kunnen doen (de kerk openen, vrijwilligers instrueren, licht maken, het mortuarium laten inrichten, mensen opvangen en to steun zijn enz.) maar dit is hem dus niet gelukt: hij is niet gewekt. Om goed te kunnen werken, hadden volgens de pastoor de namen van slachtoffers en van de families aan hem moeten worden verstrekt, maar deze zijn hem door de 112-centrale en politie om privacyredenen niet gegeven. (De meldkamers van politie, brandweer en ambulancezorg, alsmede de politie kunnen en mogen om privacyredenen geen gegevens geven aan derden. Het delen van gegevens is strikt geprotocolleerd. Daarmee handelden de meldkamers correct en is het verklaarbaar waarom de pastoor zijn gewenste informatie niet van hen kreeg.) In zijn boek doet hij een oproep dat geestelijke verzorging in rampenplannen moet worden opgenomen en eveneens roept hij de eigen Rooms-katholieke kerk op om een betere toerusting te organiseren zodat pastores beter kunnen functioneren in bijzondere omstandigheden. 4.2.2 Koninginnedag Apeldoorn, 30 april 2009 “Een dag die zo feestelijk begon, is geëindigd in een drama.” (Jong, W. & Johannink, R., 2009). Dit zijn de woorden van burgemeester F. de Graaf tijdens de persconferentie na de aanslag op 30 april 2009. Op 30 april 2009 viert de vrijwel complete Koninklijke familie de jaarlijkse Koninginnedag in Apeldoorn. (Inspectie OOV, 2009). De halfopen bus met daarin de Koninklijke familie rijdt vanuit de stad richting Paleis Het Loo. Ruim 150.000 mensen zijn in de stad getuige van een open en gezellig feest en kunnen alle festiviteiten en de rondrit live volgen op de vele schermen die langs de route zijn aangebracht. De bedoeling is dat de Koninklijke familie op het bordes van Paleis Het Loo weer een ouderwets defilé afneemt, dat doet herinneren aan de tijden van Koningin Juliana. Even voor 12 uur rijdt de halfopen bus op de kruising Zwolseweg/Loolaan richting Paleis Het Loo. Op dat moment rijdt een zwarte Suzuki Swift door de afzettingen heen, raakt de toeschouwers en botst vervolgens met een harde klap tegen het monument De Naald. De dader was van plan een aanslag op de Koninklijke familie te plegen. Zowel de Koninklijke familie, de overige inzittenden in de bus, TV kijkend Nederland alsmede alle toeschouwers in Apeldoorn zien alle gebeurtenissen voor hun ogen gebeuren. De koningin en familie worden snel veilig weggeleid naar Paleis Het Loo. Vele toeschouwers en hulpverleners ontfermen zich over de slachtoffers. De burgemeester gelast onmiddellijk het feest af in het besef dat er iets vreselijks is gebeurd, al kan hij de gevolgen nog niet overzien. Ook hij heeft zittend naast de Koningin mensen op het kruispunt zien liggen. In een mum van tijd zijn alle 150.000 toeschouwers verdwenen en daalt er in de woorden van burgemeester De Graaf “een grauwsluier neer over de stad.” (F. de Graaf, interview, 9 oktober 2013) In een korte televisietoespraak spreekt de Koningin haar afschuw uit over de gebeurtenis, gevolgd door de minister-president. De week na het incident organiseert de gemeente Apeldoorn in theater Orpheus een herdenkingsbijeenkomst, waarbij een kleine afvaardiging van de Koninklijke familie aanwezig is. Volgens burgemeester De Graaf is het een mooie bijeenkomst geworden, waarbij het hem raakte dat het niet alleen een herdenking werd, maar ook een hereniging tussen getroffenen en hulpverleners die elkaar bij De Naald hadden leren kennen (Jong, W. & Johannink, R., 2009). De geestelijke verzorging (ds. R. Visser, interview 29 november 2013) Dominee Rob Visser, predikant van de Grote Kerk (Protestantse Kerk Nederland) aan de Loolaan, staat net als vele anderen langs de route om de optochten en de bus met de Koninklijke familie te zien. Hij vertelt de gebeurtenissen niet te hebben gezien die zich bij De Naald voordoen, maar wordt geattendeerd door een journaliste dat hij nodig is, omdat er zich een ernstig incident heeft voorgedaan. Hij begeeft zich naar het kruispunt
35
en op zijn weg treft hij een brandweerman aan die volledig van de kaart is. Hij besluit een gesprek te voeren met deze persoon, zittend op een bankje nabij het kruispunt. Ondertussen is de hulpverlening op gang gekomen. Volgens dominee Visser is zijn echtgenote, ouderenpastor, op dat moment bij een grote groep ouderen die de festiviteiten in de Grote Kerk op schermen bekijken. Deze ouderen zien de tragische gebeurtenissen en zijn erg van slag. Zijn echtgenote probeert de ouderen tot rust te brengen en bidt met hen. Volgens de dominee helpt hen dat en langzamerhand ontstaat een situatie dat deze ouderen weer naar huis kunnen gaan. Op het moment dat de koster de kerkdeuren wil openen om de ouderen uit te laten, lukt dat niet: er zijn honderden mensen voor de deuren die naar binnen willen. Op dat moment krijgt dominee Visser volgens zijn zeggen van zijn echtgenote bericht dat er mensen bij de kerk staan die naar binnen willen, voor troost, een kaars willen opsteken en even tot rust willen komen na alle consternatie. Hij spoedt zich naar zijn kerk, de deuren zijn inmiddels geopend en de mensen komen binnen. Mensen, gelovig of niet gelovig lopen in en uit de kerk, willen volgens dominee Visser rust, stilte, bidden, willen kaarsen opsteken of spreken met elkaar of met hem of zijn vrouw. In de woorden van dominee Visser wordt de kerk een soort bedevaartsoord. Dat duurt bijna 10 dagen lang. Gedurende de tien dagen die volgen na de Koninginnedag, zijn volgens dominee Visser zijn vrouw en hijzelf continue in touw. Van aflossing door collega’s is volgens hem nauwelijks sprake. Het wordt op vele dagen nachtwerk. Hij ervaart het als leven in een roes, de adrenaline houdt hen op de been. Een gebeds- of bezinningsdienst Bij de bezoekers van de kerk en de dominee leeft volgens dominee Visser in de namiddag van 30 april de behoefte om een gebeds- of bezinningsdienst te houden. Toen is naar zijn mening het misverstand ontstaan over de ‘herdenkingsdienst’. Hij overlegt naar eigen zeggen kort met de burgemeester over de wens of het gemeentebestuur daarbij kan zijn. De burgemeester zegt dat dit echt niet kan op 30 april en de dominee begrijpt dat. (Dit wordt door burgemeester De Graaf bevestigd in het interview van 9 oktober 2013). Het zal de volgende avond zijn en dat wordt door de burgemeester prima gevonden: hij zal proberen erbij te zijn. Dan gaat het ergens mis, het wordt volgens dominee Visser opeens GRIP 4 en ‘ergens’ wordt besloten dat er geen dienst zal zijn. Dominee Visser wordt gebeld door een RTL4 -journalist dat de dienst niet door kan gaan en hij begrijpt daar niets van. Vervolgens ontstaat volgens de geïnterviewde een ingewikkeldheid tussen de dominee en de burgerlijke gemeente over het al dan niet doorgaan van een dergelijke dienst. Tussen de burgemeester en de dominee, die elkaar volgens dominee Visser goed kennen, is op de middag van 30 april nagenoeg geen of indirect contact en dit is volgens hem de oorzaak van de verwarring. Volgens dominee Visser leeft de burgemeester in de veronderstelling dat de in zijn ogen herdenkingsdienst niet doorgaat en dat hij dat via de ambtenaren aan de dominee heeft kenbaar gemaakt. Dominee Visser weet naar eigen zeggen echter van niets en is hoogst verbaasd dat hij van journalisten hoort dat de burgerlijke gemeente een dienst in de kerk niet toelaat en dit via de media heeft gecommuniceerd. De pers duikt er volgens dominee Visser massaal op en het leidt zelfs tot een uitzending bij Pauw en Witteman. Hier legt de dominee uit dat een bezinningsdienst zal worden gehouden, maar dat dit natuurlijk geen officiële herdenkingsdienst kan zijn. Op de avond van 1 mei wordt een sobere dienst gehouden in aanwezigheid van 1500 mensen. De media-aandacht is volgens de dominee enorm. In de ogen van de dominee is het spontane karakter van het optreden van de kerk een factor die met argusogen door het beleidsteam van de gemeente Apeldoorn is waargenomen, al wist hij dat op dat moment niet. In zijn beleving heeft het crisisteam en het ambtenarenapparaat van de burgerlijke gemeente het beeld “dat de dominee maar wat doet”. Vanaf het begin neemt dominee Visser naar eigen zeggen de bewuste keuze om voor alle slachtoffers, maar ook voor de dader kaarsen te branden. Dat laatste komt hem naar eigen zeggen op veel kritiek te staan van leden uit de eigen kerkelijke gemeente en de
36
publieke opinie. Hij zegt voet bij stuk te hebben gehouden en houdt de kaars voor de dader net als die voor de slachtoffers dan ook brandend. Vanwege de discussie rond de kaarsen meent hij ten tijde van de periode na de aanslag, dat de houding van de burgerlijke gemeente naar de kerk toe zo stug is. Dit bleek volgens hem in de moeizame communicatie met de gemeente over wat in de kerk gebeurde en het gedoe over de kinderdienst. Pas veel later (enige weken nadien) blijkt na een gesprek met de burgemeester dat dit op een heel ander vlak ligt: de communicatie tussen kerk en gemeente was volstrekt onvoldoende waardoor bij de gemeente geen beeld was wat de kerk nu wel en niet deed. Volgens dominee Visser hadden ambtenaren en leden van het crisisteam bij de gemeente geen idee wat de kerk kon doen: het stond namelijk niet in het draaiboek. Er stond nagenoeg niets over de rol van de kerken in het rampenplan. De herdenking en de dienst voor kinderen Een week later wordt op 8 mei in het Theater Orpheus een herdenkingsdienst gehouden onder leiding van theologe Jacobine Geel. Zij is door de gemeente Apeldoorn gevraagd om de bijeenkomst te leiden. Bij de samenstelling van deze dienst worden de plaatselijke kerken niet of nauwelijks betrokken. Wel wordt deze bijeenkomst door aanwezige gewonde slachtoffers, nabestaanden van de overledenen, inwoners en genodigden als zeer waardevol ervaren. Een kleine afvaardiging van de Koninklijke familie is bij deze bijeenkomst aanwezig. De hierop volgende zaterdag is er een kerkdienst speciaal voor kinderen gepland. Deze dienst zal plaatshebben in de Grote kerk. Aan het einde van de dienst zullen ballonnen worden opgelaten. Opnieuw wordt volgens dominee Visser hij bij de gemeente ontboden om toe te lichten wat hij van plan is. Hij vertelt dat volgens het crisisteam teveel aandacht vanuit het land is gericht op de activiteiten in de kerk en dus kan die kinderdienst niet worden gehouden, want dit zal naar het oordeel van het crisisteam teveel teweegbrengen in het land. Duizenden zullen naar de kerk komen en dat zal een parkeerchaos veroorzaken en daarbij zal een dergelijke dienst een enorme impact hebben op kinderen. Het crisisteam ziet volgens dominee Visser deze dienst in verband met het welzijn van de kinderen niet zitten. Het crisisteam is naar zijn mening mede geadviseerd door psychosociale hulpverleners. Naar eigen zeggen kreeg hij de indruk dat het crisisteam geen idee had wat werkelijk de bedoeling was: “Ik zat in het crisisteam een kerkelijk verhaal te houden en kreeg door dat men me totaal niet begreep. Ik wist twee mensen in dat team te overtuigen om mee te doen. De twee vrouwen die wel wilden meedoen hadden tranen in de ogen na afloop. Maar eerst gingen ze proberen invloed uit te oefenen op de liturgie. Het woord ‘Tranen’ noemen mocht niet en sommige coupletten van een lied konden niet. Ja, ik moest ook nog een vergunning hebben om ballonnen op te laten en parkeren mogelijk te maken. Je hebt ze toch nodig. Ik heb ze kunnen overtuigen dat er geen duizenden mensen zouden komen en daarbij: de mensen hebben het gehád en het was de volgende zondag ook nog Moederdag. Op die zaterdag waren 250 mensen en wel zeker 20 hulpverleners in de kerk. Ze hebben niets hoeven doen en gingen onverrichterzake weg. Wel vonden ze het mooi, want sommigen bleven toch.”
Zowel de burgemeester als de dominee stellen in de gehouden interviews vast dat de contacten tussen de kerken en de burgerlijke gemeente niet goed waren ten tijde van het incident en dat men te weinig van elkaar wist. In het rampenplan was niets opgenomen wat de kerk ten tijde van een crisis kon doen en wie bereikbaar was. Dit is nadien wel verbeterd. Beiden stellen vast dat in een crisis- of rampenplan de rol van de kerk moet worden vastgelegd en een bereikbaarheid moet zijn geregeld.
37
4.2.3 Het schietincident in Alphen aan den Rijn, 9 april 2011 (Inspectie IOOV, 2011) Op zaterdagochtend arriveert een gewapende jonge man bij winkelcentrum De Ridderhof, laadt zijn automatische wapens en begint op het nietsvermoedende winkelend publiek te schieten. Binnen enkele minuten worden vijf mensen gedood, raken achttien mensen ernstig gewond en vervolgens schiet de dader zichzelf dood bij de kassa van een supermarkt. De zesde persoon overlijdt onderweg naar het ziekenhuis. Op het moment dat de eerste politie-eenheden ter plaatse komen, is het leed al geschied en is de dader overleden. De zwaargewonden worden naar verschillende ziekenhuizen gebracht. Niet bekend is in de eerste uren of de dader alleen heeft gehandeld of dat er eventuele handlangers zijn. Politieonderzoek en forensisch onderzoek wordt opgestart. Zowel bezoekers van het winkelcentrum als het winkelpersoneel worden opgevangen in het naastgelegen multifunctioneel centrum ‘De Bron’. In dit gebouw is ook een kerkruimte die door zowel de Protestantse kerk als de Rooms-katholieke parochie wordt gebruikt. Het gebouw wordt aangewezen als opvanglocatie. De geestelijke verzorging (ds. H. Kamphuis, interview, 16 oktober 2013) Het domineesechtpaar is ten tijde van het schietincident nog maar net in Alphen aan den Rijn aan het werk. Van hun voorganger hebben ze te horen gekregen dat het multifunctioneel centrum ‘De Bron’ kan worden gebruikt als opvanglocatie bij een ernstig incident. Dit is volgens dominee Kamphuis hen medegedeeld naar aanleiding van een ander incident in Alphen aan den Rijn dat zich eerder dat jaar had voorgedaan (explosie in flatgebouw aan de Argostraat te Alphen aan den Rijn). Ten tijde van het schietincident is de kerk niet in gebruik en is het domineesechtpaar thuis in hun huis in Alphen aan den Rijn. Dominee Kamphuis beschrijft dat zij buiten op straat iemand hoort huilen en ze besluit eens poolshoogte te nemen. Daar hoort ze dat er wordt geschoten in het winkelcentrum. Haar man kijkt eerst op internet en ze besluiten dat ze naar De Bron moeten omdat ze weten dat dit een opvanglocatie is. Van eerdere incidenten (Apeldoorn, Enschede) weten ze dat het handig is daar dan ook aanwezig te zijn en hulp of een luisterend oor aan te bieden. Volgens dominee Kamphuis besluit haar echtgenoot direct op de fiets naar de kerk te rijden, maar komt niet voorbij de afzetting. Later lukt dat haar en haar echtgenoot wel om circa 13.30 uur. Voordien heeft het echtpaar contact gehad met het bestuur van ‘De Bron’ en worden vrijwilligers ingezet. Bij de afzettingen noemen ze dat ze predikanten zijn en mogen doorlopen. In De Bron was volgens de dominee sprake van ontreddering en paniek onder de mensen die het kerkcentrum waren binnengekomen. Ze noemt het een voordeel dat ze nieuw waren en konden aanschuiven. Voor de grote winkels is professionele opvang geregeld vanuit het bedrijf. Voor de kleine winkeliers is geen bedrijfsopvang. Aan hen kunnen de dominees opvang bieden. In de kerk treffen ze veel ontredderde mensen aan. Ze trachten de mensen wat op verhaal te laten komen en naar hen te luisteren en ze gerust te stellen. De geïnterviewde dominee vertelt dat winkelpersoneel zich naast de ernstige gebeurtenissen, de gewonden en doden ook zorgen maakt over de boodschappen, de openstaande kassa’s, draaiende machines enzovoort. Volgens de dominee proberen ze de mensen tot kalmte te brengen en in het hier en nu te houden met woorden als: “wat is er gebeurd, wat heb je gedaan”. De katholieke medegebruikers van ‘De Bron’ arriveren wat later en mengen zich ook onder de mensen om hulp en troost te bieden. Dominee Kamphuis zegt dat ze zeker in het begin heel veel emoties bij mensen heeft kunnen kanaliseren door het aanbieden van koffie en het luisteren naar ieders verhaal en ze zegt daar over: “Ik wil letterlijk een bakkie troost aanbieden”
38
Later horen ze van de mensen dat ze zo kalm bleven. Ze wijt dat aan een professionele houding en vindt dit belangrijk. Hun handelen is naar eigen zeggen intuïtief, maar beiden hebben een jarenlange ervaring en een goede opleiding genoten en begeleiding in het gemeentepastoraat als beginnend predikant gehad. Deze situatie is echter volslagen nieuw voor hen. De herkenbaarheid is volgens haar wel lastig: ze zijn voor hulpverleners en getroffenen niet herkenbaar als geestelijk verzorger. In een andere kerk ‘De Lichtkring’ wordt ook opvang aangeboden. Hier wordt koffie en thee aangeboden door de gemeente, wat men heeft geregeld in Avifauna, terwijl deze kerk dit volgens dominee Kamphuis zelf ook prima kan regelen door vrijwilligers. Dit is volgens haar bij de burgerlijke gemeente niet bekend. De volgende dag is het onmogelijk om in de kerk een dienst te houden, omdat de kerk als plaats delict is bestempeld. Kerkgangers worden net op tijd gewaarschuwd dat in een nabijgelegen kerk de dienst wordt gehouden. Deze dienst staat in teken van het drama. Voor de Rooms-katholieke kerkgangers kan volgens haar een vervangende kerkruimte niet worden gevonden, de Rooms-katholieke kerkdienst wordt afgelast en niet alle kerkgangers kunnen tijdig worden gewaarschuwd, zodat mensen onverrichterzake weer naar huis moeten terugkeren. Een week later kan de kerkzaal weer gebruikt worden en is het Palmpasen. Een bizarre samenloop volgens de dominee, want kinderen willen ondanks alles ook trots hun Palmpaasstok laten zien. Het vraagt heel wat van de predikanten om deze dienst te leiden en iets te duiden. Toch is dominee Kamphuis blij voor haar eigen gemeenteleden en overige belangstellenden dat dit kan. Herdenkingsbijeenkomst en herdenkingsdienst De plaatselijke kerken (en in het bijzonder de pastores van ‘De Bron’) worden naar het oordeel van dominee Kamphuis niet of nauwelijks betrokken bij de stille tocht die op zondagavond wordt gehouden bij de hoofdingang van ‘De Ridderhof’. De burgerlijke gemeente en hulpdiensten vragen volgens de dominee niet naar hun hulp. Er is wel rondom deze herdenkingsbijeenkomst pastorale hulp aangeboden. De burgemeester wil hier volgens haar niet aan (dit wordt bevestigd in het interview met burgemeester H.B. Eenhoorn op 16 oktober 2013). Wel wordt het gebouw ‘De Bron’ later gebruikt voor een ontmoeting tussen hulpverleners, de minister-president, de minister van justitie, de commissaris van de Koningin en de burgemeester. Pastores zijn dan wel aanwezig in het gebouw. Op zondagmorgen zijn de katholieke en protestantse besturen bij elkaar om te bekijken wat ze moeten doen. Contact wordt gezocht met collega’s en op zondagavond is al een rooster klaar voor de bereikbaarheid van pastores voor de eerstkomende weken. In de eerste dagen is er grote aanloop, nadien wordt dit minder. Mensen zoeken elkaar ook op in eigen kring of hebben geen behoefte om in het zalencentrum of de kerken bijeen te komen. Aanloop is er in het kerkgebouw uit alle lagen van de bevolking. Voordeel is dat ‘De Bron’ als zalencentrum en bibliotheek bekend staat. Hierdoor komen ook moslims binnen. Bezoekers realiseren dat ‘De Bron’ ook een kerk is als men eenmaal binnenstaat. Bij velen is dit niet eens bekend. De pastores willen volgens dominee Kamphuis meedoen in de officiële herdenking op woensdag 20 april in de daaropvolgende week. Ze geven aan niet het woord te willen voeren, maar hun kennis en kunde te willen inbrengen in de voorbereidingen. Dit wordt volgens haar door de burgemeester en gemeente niet gewenst: de burgemeester wil het strikt neutraal houden. Hierover zijn volgens dominee Kamphuis ook woorden gevallen tussen pastores en de burgerlijke gemeente. (In het interview op 16 oktober 2013 zegt de burgemeester dat hij heeft geleerd van het feit dat hij op een paar momenten de kerk over het hoofd heeft gezien als factor van opvang en hulp of bij de herdenking.)
39
Op vrijdagavond 15 april wordt door de lokale Raad van Kerken een eigen herdenkingsdienst gehouden. De geïnterviewde dominee ervaart dit als een grote gemiste kans, temeer dat Alphen aan den Rijn nog een echte kerkelijke gemeenschap is. De gemeentelijke officiële bijeenkomst had naar haar oordeel nooit in “Theater Het Castellum” moeten plaatsvinden en ze zegt hierover: “Herdenken doe je niet in het pluche, maar op ongemakkelijke stoeltjes.” Ze meent dat de herdenking in een sporthal had moeten plaatshebben. De betrokkenen hadden volgens haar het idee dat het in de herdenkingsbijeenkomst niet over hen ging. De dominees spreken met de pers, omdat zij vinden dat ze een eigen verhaal hebben. Daarbij vinden ze het van groot belang de mensen in het hier en nu te houden. De mensen die het betreft hebben de zingevingsvragen op dat moment niet. Die hebben het over: Wat Nu? De zingevingsvragen komen op dat moment tot haar verbazing van journalisten. De dominees proberen deze vragen van journalisten te beantwoorden.
4.3
Ervaringen van de geïnterviewden met crises
De geïnterviewde pastores is gevraagd of ze ervaring hebben met een ernstig incident, crisis of zelfs een ramp. Dit is voor elke geïnterviewde anders. In het dagelijks leven worden pastores veelal betrokken bij persoonlijke gebeurtenissen van families in hun parochie, gemeente of werkomgeving. Elke pastor heeft wel een ernstig incident meegemaakt in de eigen omgeving waar ze in de rol van geestelijk verzorger bij betrokken zijn geraakt. Soms zijn ze als pastor bewust gevraagd en soms werden ze bij toeval bij het incident betrokken. Pastores geven ook aan dat een relatief klein incident of een familietragedie een enorme impact kan hebben in een dorp of kleine gemeenschap. In een dergelijke situatie is naar hun mening zeker sprake van een miniramp. (Van Duin, Wijkhuis & Jong, (2013) spreken inmiddels over de term minicrisis.) Voor een beperkt aantal ondervraagde pastores is de crisis veel groter geweest dan men van tevoren kon overzien. Enkele pastores hebben een grootschalig incident meegemaakt en zijn naar hun zeggen dan ook in het incident gezogen. Ook hebben deze bijzondere situaties een grote indruk op henzelf gemaakt. Overigens geldt dit voor alle geïnterviewde pastores. Men kan tot in detail beschrijven hoe het incident is verlopen en hoe zij hierin hebben gehandeld. Ook valt volgens de pastores nog veel te verbeteren aan de eigen opvang door collega’s of het kerkgenootschap. In vrijwel alle gevallen waar zich een crisis voordeed, zijn de pastores naar eigen zeggen niet gealarmeerd toen de ramp of crisis zich afspeelde, maar werden ze vaak later op een andere wijze op de hoogte gesteld en zijn zelf actie gaan ondernemen. Hierbij stuitte men op weinig of geen medewerking van overheidsinstanties. Dit wordt door de geïnterviewde pastores als erg frustrerend ervaren. Ze werden door de in hun ogen soms weigerachtige houding van instanties niet in staat gesteld om hun werk naar behoren te kunnen doen. Een aantal gemeenten wist volgens de geïnterviewde pastores niet wat men met het hulpaanbod van deze pastores aanmoest en reageerde in eerste instantie afwijzend. In het lokale of regionale rampenplan stond de rol van de kerken niet of nauwelijks beschreven en daarom is ook niemand op de gedachte gekomen om de pastores in te schakelen. In een enkel geval is de pastor in het incident gezogen, omdat hij toevallig ter plaatse was bij het incident of hij het grootste gebouw van het dorp, de kerk, spontaan openstelde. Een enkele maal is het kerkgebouw als crisiscentrum ingericht of als opvanglocatie gebruikt voor hulpverleners of getroffenen. In die gevallen is wel een nauwe samenwerking ontstaan tussen burgerlijke gemeente, kerk en pastores.
40
Het moment waar pastores naar hun oordeel een wezenlijke bijdrage hadden kunnen leveren was tijdens de herdenkingsbijeenkomsten. In de door de burgerlijke gemeente georganiseerde bijeenkomsten zijn ze tot hun grote teleurstelling nauwelijks betrokken geweest. (zie ook de casuïstiek van Alphen aan den Rijn en Apeldoorn in paragraaf 4.2) De pastores die het overkwam, ervoeren het dat de gemeente geen raad wist met de diversiteit van de religies in de gemeente en bevreesd was dat als een bepaalde denominatie teveel zou worden betrokken, dit een conflict zou kunnen veroorzaken met andere denominaties. In hun ogen werd de strikt neutrale benadering van de inrichting van een herdenkingsdienst gedaan uit angst voor gedoe rond religie en non-religie. In de ogen van de pastores speelt dat na een ramp of crisis veel minder een rol dan de overheid denkt. Ook het argument van de scheiding tussen kerk en staat is hierbij naar hun zeggen gebruikt en soms misbruikt. De geïnterviewde burgemeesters hebben allen een incident, crisis of ramp meegemaakt. In deze crisis is bij allen ook sprake geweest van contact met pastores. De overige geïnterviewden zijn niet allen direct bij een crisis of ramp betrokken geweest, maar hebben wel een rol gespeeld in toerusting, verslaglegging of nazorg na de crisis. Zo is door het televisieprogramma ‘Kruispunt’ van omroep RKK tijdens en na de Nieuwjaarsramp in Volendam een beeld geschetst van de pastorale hulp die door de pastoor van Volendam werd geboden aan de slachtoffers en de families. Evenzo is door het Team Bijzondere Uitvaarten van Monuta onder leiding van de geïnterviewde teamleider de repatriëring en de ondersteuning bij de herdenking na het vliegtuigongeval in Tripoli verzorgd. Door de stichting Impact is naar aanleiding van rampen en crises een aantal brochures vervaardigd om pastores een handreiking te geven over wat men kan doen ten tijden van een crisis.
4.4
Het handelingsrepertoire van de pastor ten tijde van een crisis
De geïnterviewde pastores vinden allen dat pastorale zorg begint met aandacht, ‘nabij zijn’ en een luisterend oor bieden. Zij vinden dit ook handelingen die ze intuïtief doen. Ook in de crises die men heeft meegemaakt, is dit zo begonnen. De drie specifieke kerntaken die in de literatuur en in paragraaf 2.9.1 worden genoemd, te weten noodhulp, zingeving en verbinden, worden door hen allen onderschreven en (vaak intuïtief) toegepast. Wel gebruiken pastores hiervoor soms andere formuleringen die passen in de woordkeuze behorend bij hun gezindte. Een geïnterviewde imam verwoordt dit als volgt:
“Ik zal proberen te duiden in de groep, samen eten, samen slapen, geruststellen, uitleggen dat dingen overmacht zijn en dat de mensen tot rust moeten komen. Voor mij als imam speelt altijd het feit dat ik tot voorbeeld moet zijn”.
4.4.1 Het bieden van noodhulp Noodhulp is volgens de literatuur (verwoord in paragraaf 2.10.1) gebonden aan de acute fase van een ramp of crisis en geldt voor alle hulpverleners die ter plaatse zijn. Aanwezige geestelijk verzorgers kunnen steun en assistentie bieden aan alle betrokkenen: gewonden en hun dierbaren, hulpverleners en omstanders. De geestelijk verzorger is er voor iedereen. In eerste instantie richt de noodhulp zich op basisbehoeften van getroffenen, zoals verzorging, bescherming, voedsel, water of onderdak.
41
De geïnterviewde pastores vinden het belangrijk dat ze aanwezig kunnen zijn bij mensen die het om wat voor reden dan ook moeilijk hebben. Belangrijk vinden ze het dat de kerken, de moskee of de tempel in geval van een crisis kunnen worden gebruikt, dat mensen deze ruimten weten te vinden. Een geïnterviewde pastor verwoordde dit als volgt: “Paus Franciscus heeft de kerk beschreven als een veldhospitaal dat aan het front staat. De kerk wordt aan het front geconfronteerd met problemen. Die gaat niet eerst vragen wie je bent en of je wel goed katholiek bent, die moet problemen oplossen. Dit is een belangrijke functie van de kerk: noodhulp verlenen. ‘Kom binnen, ik verzorg je geestelijke wonden en doe dat vanuit mijn geloof’. En daarna komen pas de vragen. Ik vind dat een heel mooi beeld.” Van het grootste belang wordt het door alle pastores gevonden om rust, orde en stabiliteit te brengen in de chaos en ontreddering bij de mensen. Alle geïnterviewden proberen naar eigen zeggen “de mensen in het hier en nu te houden, hen nabij te zijn, soms niets te hoeven zeggen of met de mensen op te lopen”. Stilte zoeken en bidden met mensen wordt ook als een belangrijke hulpmogelijkheid ervaren. Alle pastores zeggen te beschikken over een groot netwerk en ze kunnen ook gemakkelijk veel vrijwilligers inschakelen voor allerlei hulp, te regelen zaken, vergaderingen, bereikbaarheid waarborgen en allerlei hand- en spandiensten. Zo wordt genoemd het zetten van koffie, thee, het verstrekken van voedsel, het bieden van vervoersmogelijkheden, maar ook het inrichten van een mortuarium of het bijstaan van families. Daarnaast worden vrijwilligers in geval van een uitvaart betrokken bij de samenstelling van liturgie voor de avondwake of uitvaart. Volgens de geïnterviewde pastores zijn de vrijwilligers erg gedreven om iets te kunnen doen of bijdragen, dus kan ook veel van hen gevraagd worden. De overige geïnterviewden (niet-pastores) spreken in dezelfde bewoordingen over de waargenomen handelingen van pastores. Veelal handelen de pastores naar hun oordeel intuïtief en dat is vaak goed. Daarbij denken de geïnterviewden dat pastores goed zijn opgeleid om gesprekken te kunnen voeren, groepen mensen te kunnen begeleiden en mensen bij te staan in nood. In rampomstandigheden is dit weliswaar anders dan in het dagelijkse pastoraat, maar dan gaat het vooral om de grote aantallen slachtoffers en het feit dat pastores als het ware door de massaliteit worden overspoeld. Dan komt de mediadruk er nog eens bij. En dat laatste is volgens de programmamaker/ Hoofd omroep RKK wel een punt van zorg en roept ook een spanningsveld op: “Je moet ook eerlijk onderkennen dat pastores die hiermee geconfronteerd worden ook de vaardigheid moeten hebben om in het publieke domein op te treden. Dat is niet iedereen gegeven. Toevallig is dat op drie momenten goed gegaan die ik van nabij heb meegemaakt. Pastores die dan benaderd worden, moeten dit ook echt van harte willen. Ja, dit is een echt onontgonnen terrein. Dat is treurig want als ergens de kerk zijn relevantie kan tonen, dan is het dáár in een inmiddels geseculariseerde wereld.”
4.4.2 Zingeving De in paragraaf 2.10.1 verwoorde literatuur omtrent zingeving, laat zien dat in de nazorg voor de geestelijk verzorger op het vlak van zingeving een kerntaak weggelegd is die anderen niet zomaar kunnen overnemen. Hoewel zingevingsvragen doorgaans in een latere fase aan de orde komen, zijn ze al in de acute fase van de ramp impliciet aanwezig. Mensen zoeken volgens de literatuur betekenis in de gebeurtenissen die hen overkomen. Dit helpt mogelijk bij het herstel van controle, bij aanvaarding en bij het ordenen en inpassen van de ervaring in het leven. Aan de geïnterviewden is gevraagd of ze zich in deze literatuur herkennen.
42
Wat de geïnterviewde pastores belangrijk vinden is dat mensen een luisterend oor vinden en worden uitgenodigd hun verhaal te vertellen. In die situatie merkt een pastor vanzelf wel, zeker in een crisissituatie, of er ook van hem of haar een verhaal wordt verwacht. Pastores antwoorden ook dat vertellen ook ordenen betekent. Soms is het verhaal zo groot dat het niet in een keer kan verteld worden. De geïnterviewde pastores zoeken naar zingevingsvragen en momenten waar de getroffene voor wat zingeving betreft onzekerheid voelt. Dat kan ook best in de eerste momenten na de ramp zijn, maar dan is het soms een enkele vraag. Vaak is dit naar hun zeggen toch later in het proces. Opvallend is dat door pastores die een crisis meemaakten wordt gesteld dat juist de vertegenwoordigers van de media de eerste zingevingsvragen stelden. Voor die vragen was men wel extra op zijn hoede: als pastor waren ze zich bewust van het feit dat de impact groter kon worden van hetgeen door hen gezegd werd. Sommigen ervaren hun rol als het zijn van een vraagbaak, als een symbool van geloof en vertrouwen. In crisissituaties is dat hetzelfde, ze moeten juist dan vertrouwen uitstralen. Dat moet wel overeenkomen met de eigen manier van leven. Integriteit is volgens hen erg belangrijk. Een pastor moet dan iemand zijn die het beste met de hulpvrager voor heeft. Iemand die er voor het slachtoffer is, ervoor opkomt en niet altijd de kool en de geit spaart: recht spreken en het goede in de mensen naar boven krijgen. Pastores vertellen dat wanneer ze aan mensen die zij niet kennen, uitleggen wie ze zijn, het gesprek bijna als vanzelf gaat. Ook niet gelovigen vragen soms gewoon of de pastor voor ze wil bidden. Ook vragen op het gebied van zingeving worden door mensen die zeggen niet gelovig zijn, aan pastores voorgelegd. Een pastor zei hierover het volgende: “Heeft God er iets mee te maken? Op dat soort vragen probeer ik dan toch wel antwoord te geven. Niet in de zin dat er bepaald wordt dat jij omvalt en de ander niet. Ja, ik probeer dan toch wel iets te zeggen.” Zingeving kan volgens de geïnterviewde pastores vanuit allerlei gezichtspunten plaatsvinden, maar juist bij een ramp is hier volgens hen de invalshoek van het geloof een buitengewone mogelijkheid, die bijvoorbeeld het RIAGG of Slachtofferhulp niet heeft. Een pastor gaf als antwoord dat de boodschap uiteraard niet is dat je als pastor zomaar een antwoord geeft op de ‘waaromvraag’. Maar een pastor kan met mensen praten over een God die juist in het lijden nabij kan zijn. Mensen hebben volgens hem juist in een dergelijke situatie een enorme behoefte aan mensen en ook aan God die hen niet alleen laat, maar mede-lijdt. Een andere pastor noemde een zingevingsvraag een ‘trage vraag’, een vraag waar geen antwoord afdoende is of wat een pastor kan formuleren. Een pastor kan alleen maar helpen dat iemand met de vraag leert omgaan en zelf provisorische antwoorden kan geven die tijdelijk helpen. De geïnterviewde christelijk georiënteerde pastores ervaren dat hun kerken te teruggetrokken zijn gaan acteren, een soort vrees hebben om een spirituele, en naar hun zeggen verticale verbinding te maken. De kerk is naar binnen gericht, zo wordt het door een aantal pastores ervaren. In de grote christelijke kerkgenootschappen in Nederland is men volgens de geïnterviewde christelijke pastores te druk met de interne organisatie en heeft men niet de ruimte om hier aandacht aan te besteden. De geïnterviewde pastores hebben kennis dat in de literatuur beschreven is dat het juist die taak is die de pastores kan onderscheiden van alle andere hulpverleners en men stemt hiermee ook in. De programmamaker/ Hoofd omroep RKK die in de afgelopen 15 jaar veel crises en gezinsdrama’s heeft gevolgd, verwoordde de rol die de kerk kan spelen op het spirituele vlak als volgt:
43
“In een onderzoek van 1997 bleek dat een derde van de kerken was voorzien van een rouwgroep. Ze hebben toen de mensen geïnterviewd die met die rouwgroepen te maken hebben gehad. Die waren allen zeer tevreden, behalve op een punt: ze hadden een beroep gedaan op de kerken omdat daar gesproken kon worden over God. Ze dachten: de gewone rouw vinden we wel bij de familie, of Slachtofferhulp. We komen naar de kerk om ook iets over God te horen. De kerken verbinden het lijden van mensen en rouw te weinig met God. De klacht was dat de rouwgroepen van de kerk het veel te horizontaal doen, zoals alle anderen dat doen en te weinig verticaal. En daar waren ze teleurgesteld over. Er is dus een ontvankelijkheid van mensen om erover te praten, maar niet in de eerste periode.” De programmamaker/ Hoofd omroep RKK meent dat de kerken bewuster de verbindende maar vooral spirituele rol moeten oppakken dan dat ze nu doen. Hij dicht op dat terrein de kerken legitimiteit toe die andere hulpverleners naar zijn oordeel niet hebben. Hij verwijst naar de Rooms-katholieke paus Franciscus die de kerk meer naar buiten wil laten treden, zonder oordeel en open van karakter. 4.4.3 Verbinden: het optreden in een heterogene, multi- of non-religieuze omgeving tijdens een crisis Verbinden is volgens de in paragraaf 2.10.1 aangehaalde literatuur de derde specifieke kerntaak van de geestelijk verzorger. Volgens Dückers en Rooze (2011, p. 24) vindt vanuit intermenselijke relaties heling plaats. Dat maakt het verbinden van mensen onderling, binnen en tussen groepen en gemeenschappen essentieel. De geestelijk verzorger dient in het licht van verbinden te zorgen dat interculturaliteit een plaats krijgt. Als een land of een gebied door een ramp of crisis wordt getroffen, kunnen daar mensen met uiteenlopende achtergronden en culturen bij betrokken zijn. Dit vereist dat een geestelijk verzorger de werkzaamheden na een ramp verricht vanuit een interculturele insteek. Dat laat onveranderd dat getroffenen door hun ‘eigen’ geestelijk verzorgers kunnen worden ondersteund. Pastores kennen elkaar redelijk tot zeer goed in lokaal verband. Dat wil niet zeggen dat volgens hen overal ook samenwerkende pastorale teams zijn. Wel zeggen pastores dat het voor hen niet uitmaakt aan wie men in de acute fase pastorale hulp verleent. De geïnterviewde pastores zeggen allen geen moeite te hebben om in een multireligieuze of multiculturele omgeving op te treden. Indien de hulpvragers dit wensen verwijzen zij door naar collega’s. De pastores geven allen aan dat ze met de collega’s een samenwerking of zelfs een pact zouden moeten vormen en op één lijn moeten zitten, want alleen opereren vindt men in het algemeen geen goede zaak. De geïnterviewde pastores maken een onderscheid tussen kleinschaligheid in dorpen en de meer anonimiteit in de grote stad. Daarbij zijn de pastores van mening dat interculturaliteit zeker ook een rol speelt. Pastores die in een grootstedelijk gebied werken, zeggen te zijn gewend aan allerlei vormen van religie en ook aan non-religie. De afstand tussen mensen is groter en pastores worden niet herkend. In de kleinschaliger gemeenten en dorpen is dit duidelijk anders. In de kleinere gemeenten heeft de kerk toch nog een bijzondere positie, wordt de pastor gemakkelijker herkend en is vaak bij de evenementen in een dorp zichtbaar betrokken. Mensen kennen elkaar en weten van elkaars geschiedenis. Pastores zeggen dat ze graag een houding aannemen die door iedereen wordt ervaren: dat men zich niet boven de partijen stelt, maar met elkaar verbondenheid laat zien en dat dan een homogene uitstraling krijgt. Niet dogmatisch, maar wel dat de kerk nog voelbaar is. Men vergelijkt het in de interviews met bijvoorbeeld het pastoraat in een ziekenhuis of verpleeghuis. Daar wordt het onderscheid ook niet gemaakt, maar zijn pastores vanuit diverse denominaties dienstbaar aan alle patiënten die pastorale hulp wensen.
44
Een pastor uit een plattelandsgemeente verwoordde het als volgt: “De heterogeniteit valt dus wel mee omdat mensen in de kerk een ambiance ervaren van rust. Die rust hebben we ook, we hebben de mogelijkheid om troost te bieden. Het staat los van dogma of mores van de kerk. Het geeft een pax aan, een vrede. De weerzin van mensen tegen de kerk valt bij rampen weg. Bij rampen zijn we één.” Een voorbeeld van een hechte gemeenschap is Volendam. In dit dorp was ten tijde van de Nieuwjaarsbrand het overgrote gedeelte van de inwoners Rooms-katholiek en autochtoon. De kerk was -ondanks de secularisatie die ook daar volop aan de orde waseen bekend instituut in het dorp. In de crisis was het voor de mensen niet moeilijk om de steun van de kerk te ervaren en te waarderen: men was er nog mee vertrouwd. In een grootstedelijk gebied kan dit ook aan de orde zijn. De islamitische gemeenschap is ondanks allerlei geloofsrichtingen binnen de islam een redelijk hechte en grote gemeenschap in Nederland. Volgens een imam is de secularisatie daar ook aan de orde, maar weet men in tijden van nood de weg naar de moskee en de geestelijke verzorging goed (terug)te vinden. Hij acht dit voor de christelijke kerken een groter probleem omdat de secularisatie in deze kerken al veel langer aan de gang is. Zeker in de responsfase na een crisis of ramp maken de geïnterviewde pastores geen enkel onderscheid tussen mensen die in nood zijn. Alle mensen die hulp behoeven, zijn in hun kerkelijke gebouwen welkom. Pastores begrijpen vanwege een naar hun zeggen goede opleiding en collegiale contacten goed wat de overeenkomsten en verschillen tussen de verscheidene geloofsrichtingen zijn en houden hiermee rekening. Toch heerst bij alle pastores de overtuiging dat tijdens een ramp of crisis de verschillen in geloofsovertuiging veel minder spelen als in het dagelijkse leven. Ook voor mensen die niet gelovig zijn of religie afwijzen, willen de geïnterviewde pastores dienstbaar zijn. De omgang met en hulp aan niet-gelovigen is in de ogen van de pastores in crisisomstandigheden namelijk niet veel anders als met gelovigen uit eigen kring. Het naar de mensen luisteren, nabij zijn en troosten geldt in hun optiek voor iedereen. Pastores die een crisis meemaakten noemen dat niet-gelovigen hun aandacht en nabijheid zeer waardeerden. Een geïnterviewde pastor vond het niet moeilijk om antwoorden te geven op vragen van mensen die religie afwijzen: “Als mensen daarover willen praten hoe ik daar over denk, zou ik willen zeggen:”Of je gelooft of niet gelooft, de verwarring is even groot. Je hebt alleen geen adres om je vragen aan te stellen”. Je krijgt niet de antwoorden als gelovige, maar je hebt wél het adres. Ik praat daar wel graag over door. Als je gelooft, heb je nog het voordeel dat je een God hebt om boos op te zijn. Dat klinkt misschien wat vreemd. Als je dat niet hebt, wat heb je dan? Wie zal je als je dat allemaal niet hebt dan troost geven? Het lot?” Pastores noemen veelvuldig het woord ‘verscheidenheid’. Verscheidenheid wil volgens hen zeggen: het bijzondere van elk mens proberen te ontdekken’, ongeacht afkomst en geloof. Op het moment dat een pastor iets voor mensen betekent, roept het herkenning op en van belang is hoe de pastor de rol als geestelijk verzorger en als mens vervult. Integriteit en attitude is belangrijk. Het delen met elkaar. Een pastor zei: “Op toppen van emoties ontmoet en vind je elkaar. Mensen moeten veilig zijn bij je en alles durven zeggen. Dan kun je als pastor daadwerkelijk iets voor mensen betekenen, ongeacht waar ze vandaan komen.”
45
4.4.4 Als professional zichtbaar en herkenbaar zijn in de fase van noodhulp en zingeving Pastores vinden dat ze de hulpverlening bij een ramp of crisis nooit voor de voeten willen lopen. Ieder heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. Ze willen ook dat de kerk niet op een dominante of prominente wijze in beeld is. Pastores willen doen waar ze naar eigen zeggen goed in zijn: nabij zijn, luisteren en bemoedigen. Als professional kunnen zij naar eigen zeggen emoties kanaliseren en zo ontstaat ook samenhang. Soms zijn pastores ook persoonlijk bij het incident betrokken en dan is het lastig om de persoonlijke emoties te scheiden van de professionele positie die men heeft in het dorp of de stad. De geïnterviewde pastores hebben wel de indruk dat als het er op aankomt van hen verwacht wordt dat ze als professional luisterend, meelevend, betrokken en verwijzend aanwezig zijn. Een geïnterviewde pastor vindt dat pastores zich wel bewust moeten blijven van de eigen stabiliteit in de hectiek en zei hierover: “Je moet goed blijven focussen. Als je de focus richt op verdriet, ga je mee in het verdriet en kun je onderuit gaan. Laat de focus niet alleen op verdriet zijn maar juist op nabijheid, dan is dat de basis waarop je staat. Als je met beide benen op de grond blijft, kun je veel hebben.” De fysieke herkenbaarheid De pastores vinden de herkenbaarheid, het feit dat mensen aan hen kunnen zien dat ze geestelijk verzorger zijn, wel een moeilijk punt. Voor de priesters die een priesterboordje dragen is de zorg om herkenbaarheid het minst: mensen herkennen hen als priester. Ook een pandit weet dat als hij een rode stip op het gelaat draagt, zijn geloofsgenoten hem onmiddellijk herkennen als hun geestelijk verzorger. Imams vinden ook dat zij voldoende herkenbaar zijn. Over het feit dat niet- of andersgelovigen hen als geestelijke zullen herkennen, heeft men twijfel. Andere pastores weten niet goed wat men aan een betere herkenbaarheid kan doen. Een kruisje op het revers van een colbertje wordt niet gemakkelijk opgemerkt. Naar aanleiding van een aantal rampen hebben pastores in een aantal gemeenten iets aan de herkenbaarheid gedaan. Zo zijn in Alphen aan den Rijn na het schietincident armbanden met een witte duif voor pastores vervaardigd en zijn ze daarmee herkenbaar. Elders zijn hesjes met bijvoorbeeld de tekst als ‘pastor’ in gebruik. Niet in elke gemeente of bij elk pastoraal team is dit echter het geval. Er is geen eensluidend advies vanuit de kerkgenootschappen of overheid, zodat in elke plaats een pastor niet of op verschillende wijzen herkenbaar is. 4.4.5 Ruimte en rituelen bieden voor iedereen De kerk is volgens de geïnterviewden direct na het incident nodig. Niemand anders doet volgens hen aan spiritualiteit of bezinning, ook psychologen of psychiaters niet. De kerk betrekt de mensen er bij. Er zijn zoveel mensen die willen bidden, een kaarsje aansteken of bij elkaar willen zijn. Mensen hebben behoefte aan rituelen. De geïnterviewde pastores vinden dat zij van meerwaarde kunnen zijn bij herdenkingen en rituelen rondom verlies en rouw, mits ze bij die herdenkingen worden betrokken. Wel vinden protestantse pastores dat hun kerk door de tijd heen rondom het ritueel wel duidelijk iets is krijtgeraakt, maar dat dit in deze tijd wel weer terugkomt. De geïnterviewde pastores zijn ervan overtuigd dat een ritueel iets spiritueelpsychologisch met mensen doet. In tijden van rampen en tegenspoed is het volgens hen belangrijk een ritueel te bieden: een herkenbaar ambtelijk persoon die luistert, een kerkruimte waar men bij elkaar komt, het verhaal deelt, een kaars opsteekt, een kerkruimte waar de stilte voelbaar is, waar iemand een Schriftgedeelte leest, waar iets opklinkt van troost en hoop. Dat is volgens hen een onvervangbare meerwaarde. Zeker de pastores die een ramp hebben meegemaakt, zijn hiervan overtuigd. Een pastor zei het volgende hierover: “Als rampen ontstaan heb je behoefte aan magie of aan elementen in de samenleving die de symboolwaarde kennen. De zucht van de koningin zei meer dan menige preken. Het haar afhangend, niet zo opgemaakt, wat naar beneden. Die dingen heeft de monarchie maar heeft de kerk óók. De rituelen en de ruimte, die heeft de kerk.” 46
Geïnterviewde pastores menen ook dat ze ruimte aan rouw en verdriet in de liturgie2 moeten geven om mensen in staat te stellen dit verlies te kunnen verwerken. Daarbij hoeft het volgens hen niet altijd te gaan zoals het volgens de kerkelijke voorschriften moet, zeker bij rampen niet. Soms is volgens hen een mooi boek beter dan de geijkte liturgie. Wel is er sturing nodig, maar het is vooral ruimte dat geboden moet worden. De pastores die een ramp meemaakten, vertelden dat ze na de ramp ook overweldigd werden door de hoeveelheid uitvaarten of bijeenkomsten die moesten worden verzorgd. De veelheid van uitvaarten na een ramp vraagt om creativiteit, maar ook voor elk slachtoffer een persoonlijke benadering. De tijd is daarvoor vaak te kort. Dan is het volgens de pastores een groot voordeel dat de kerken zoveel vrijwilligers op de been kunnen brengen om allerlei vormen van ondersteuning te bieden in de voorbereiding van uitvaartdiensten, wakes, stille tochten en bijeenkomsten. Een aantal geïnterviewde pastores had duidelijk moeite met de nieuwe ramprituelen die de laatste jaren zichtbaar zijn. Vooral massabijeenkomsten, groepsherdenkingen en stille tochten worden in toenemende mate door hen gezien als een lege huls, waarbij de persoonlijke betrokkenheid van individuele slachtoffers, nabestaanden en religie niet of weinig aan de orde komt. Het voelt aan alsof het wat ‘in elkaar is gedraaid’. Collectief en individu lopen naar hun mening door elkaar heen. Pastores ervaren dit alsof de omgeving met de individuele rouw op de loop gaat. Andere pastores zien hierin ook de hoge mate van mediatisering als oorzaak. Hierin bevestigen ze de in paragraaf 2.6 verwoorde opvattingen van Van Eijnatten en Van Lieburg (2006, p. 368). Deze auteurs noemen dat de kaarsen die op de plaats van het incident worden neergelegd, de teddyberen en bloemen een bijna religieuze betekenis krijgen. De auteurs stellen dat in de mengvormen van ritueel gedrag grenzen tussen bijvoorbeeld schoonheid en religie, of tussen commercie en geloof vervagen en dat media een belangrijke bijdrage hierin leveren. Volgens de geïnterviewde onderzoeker van de Stichting Impact kunnen pastores de overheid goed adviseren in het gebruik van rituelen in de openbare ruimte of bij bijeenkomsten die door de overheid worden georganiseerd. Pastores zijn volgens de onderzoeker gewend met ritueel handelen. Zeker als rituelen de functie hebben om gevoelens en gedachten uit te drukken of te kanaliseren, mensen te verbinden en het gebeurde te markeren. Volgens de onderzoeker zou elke veiligheidsregio verbinding moeten hebben met een kring van pastores. Daarnaast is volgens haar bij overheid en veiligheidsregio’s bewustwording nodig waarvoor geestelijk verzorgers in de crisisbeheersing zouden kunnen worden ingezet. Een aantal pastores spreekt in dit verband over de ‘paarse kolom’ in de crisisbeheersing: een bundeling van kerken en psychosociale nazorg. De onderzoeker van de Stichting Impact denkt dat een netwerkstructuur kan helpen: pastores die een crisis hebben meegemaakt, die hebben geadviseerd in herdenkingen of bijzondere rituelen hebben georganiseerd, moeten hun kennis kunnen delen met anderen. De Raad van Kerken zou hier samen met veiligheidsregio’s een rol in kunnen hebben. 4.4.6 Werkwijzen gericht op verwerking (coping) In de gesprekken met de pastores werd ingegaan hoe pastorale hulp kan bijdragen aan verwerking van hetgeen mensen is overkomen. Op het gebied van ‘helen’ en ‘verzoenen’ zeggen pastores dit op verschillende wijzen en tijdstippen bespreekbaar te maken. Zeker in de beginfase van een crisis of ramp is het haast niet mogelijk over verwerken of verzoenen te spreken. Daarvoor is de gebeurtenis en de ontreddering te groot. Pas in een later stadium kan er meer worden ingegaan op verwerking. De in de literatuur en in paragraaf 2.10.2 genoemde werkwijzen binnen de geestelijke verzorging gericht op coping herkennen de geïnterviewde pastores wel vanuit hun opleiding, maar alle pastores benoemen dit anders of passen deze theoretische benadering niet of niet geheel toe in 2
Liturgie: reeks van gebeden, handelingen en gezangen na elkaar waaruit een kerkdienst bestaat. (Bron: www.encyclo.nl)
47
hun dagelijks pastoraal handelen. Door soms jarenlange pastorale ervaring past men een in de eigen ogen goede in de tijd ontwikkelde werkwijze toe. Een aantal geïnterviewde pastores zegt dat de benadering van en de pastorale zorg voor getroffenen als vanzelf gaat. Op dat moment wordt volgens hen het onderscheid niet meer gemaakt in een makende of latende benadering, maar is empathie het belangrijkste om te begrijpen wat de hulpbehoefte van de getroffene kan zijn. Dit werd door een pastor als volgt verwoord: “Een bepaalde empathie is nodig. Als je twee kringetjes hebt, het kringetje van de pastorant en het kringetje van de pastor, dan ga ik in het kringetje van de pastorant staan, daar begin je mee en langzamerhand kom je terug in de kring van de pastor.” De geïnterviewde pastores die een crisis of ramp hebben meegemaakt, zeggen dat na verloop van tijd als het leven zijn normale loop weer herneemt, zij nog jarenlang de begeleiding van getroffenen of nabestaanden voortzetten, terwijl de andere hulpverleners niet meer actief zijn. Dit komt overeen met de opvattingen van Sijm (2007, p. 35) dat de pastor ten opzichte van andere hulpverleners een blijvende figuur is in de gemeenschap, terwijl de andere hulpverleners weer teruggeroepen worden naar de eigen organisatie of een andere werkomgeving.
4.5
Voorbereiding en toerusting vanuit het eigen kerkgenootschap
Vrijwel alle pastores vinden dat ze goed zijn opgeleid voor hun pastorale taak in normale omstandigheden. In hun opleiding is ruimschoots aandacht besteed aan theologie, filosofie, gesprekstechnieken, pastorale vorming, rouwverwerking en spiritualiteit. Ook als beginnend pastor heeft men vanuit het eigen kerkgenootschap een naar eigen zeggen goede begeleiding gehad. In omstandigheden van crisis en rampen is dit volgens allen totaal anders. Alle geïnterviewde pastores zeggen dat in hun theologische universitaire en hbobasisopleidingen aan rampen en pastoraat tijdens een ramp geen aandacht is besteed en dat ervaart men als een groot gemis. Een enkele pastor heeft kennis dat in de opleiding Geestelijk Verzorger (voor ziekenhuizen en instellingen) aandacht wordt besteed aan pastoraat in crisisomstandigheden. Geen van de geïnterviewde pastores heeft een dergelijke opleiding genoten. “Het verdriet van mensen bij een ramp maakt ook een pastor sprakeloos en het kan de pastor zelfs blokkeren in zijn pastoraal handelen”.
In de literatuur stelt Berkhout (2003, p. 163) al dat het belangrijk is pastores te trainen en daarnaast hen een zogeheten pastorale attitude te helpen ontwikkelen, waardoor een pastor ten tijde van een ramp ook pastoraal kan functioneren. Hij denkt aan het vinden van een spiritualiteit die de pastor helpt om, staande in sprakeloosheid, toch zinvol en betekenisvol nabij te kunnen zijn aan mensen. In de interviews wordt dit door hem en collega- pastores bevestigd. “Soms snap je er gewoon niks van. Dat is ook naar de mensen belangrijk om te zeggen in plaats van dat je komt met een massief woord: ‘Zo wil God het’ of ‘dat het allemaal zijn reden zal hebben’. In tijden van ramp en tegenspoed maken mensen het zo niet mee. Dat is niet de troost die nodig is.”
48
De geïnterviewde pastores weten in de meeste gevallen niet van het bestaan van speciale brochures en protocollen, behoudens zij die in lokaal verband aan een dergelijk protocol hebben meegewerkt. Dit zijn in de meeste gevallen de pastores die een crisis of ramp eerder hebben meegemaakt. Vanuit zijn ervaringen met het volgen van priesters tijdens incidenten meent de programmamaker/ Hoofd omroep RKK dat op langere termijn toerusting en begeleiding nodig is voor pastores. Naar zijn mening hebben pastores te weinig kennis van wat grootschalige drama’s veroorzaken aan verdriet en rouw op een termijn van vijf tot vijftien jaar en daar zou nog veel verbeterd kunnen worden. Pastores herkennen dit in de interviews. Hij zei hierover nog het volgende:
“Een priester zei: 10 jaar is als een dag. Maar na 10 jaar zeg je toch wat anders dan na een dag. En wat zeg je dan? De ouders van Volendam zeggen: de periodes dat het goed gaat duren steeds langer dan de periodes dat het niet goed gaat. En daar weten priesters niets van en daar zouden ze wel toerusting op moeten krijgen.” De onderzoeker van Stichting Impact die onder andere toerustingmateriaal voor pastores vervaardigt, erkent dat dit materiaal niet altijd op de werkvloer terecht komt. Brochures worden volgens haar geschreven in opdracht van bijvoorbeeld de landelijke Raad van Kerken of een ministerie. Dan is het weliswaar klaar en geleverd, maar dat wil niet zeggen dat elke individuele pastor hier ook kennis van neemt. Dat is een verantwoordelijkheid van het kerkgenootschap om het binnen de eigen organisatie te verspreiden. Ook het delen van kennis en het elkaar op de hoogte brengen van nieuwe inzichten wordt gemist. De wens van de onderzoeker is om bijvoorbeeld de Stichting Impact in een landelijk netwerk voor alle kerkgenootschappen als centraal punt voor kennisdoorgifte en toerusting te laten fungeren. De onderzoeker bevestigt dat de theologische universitaire en hbo- opleidingen in de basis geen aandacht besteden aan pastoraat tijdens crises en rampen. Dit zou naar haar oordeel erg wenselijk zijn. Om een praktische uitvoering hieraan te geven, zou de module uit de vervolgopleiding Geestelijk Verzorger al eerder in de basisopleiding gevolgd moeten kunnen worden.
4.6
Hoe ervaren pastores de toerusting; is men klaar voor de crisis?
Pastores voelen zich niet speciaal toegerust voor crisis- of rampenomstandigheden. Voor een groot aantal geïnterviewde pastores maakt dat ook niet uit op het eerste moment: ze voeren pastorale taken uit zoals ze dat gewend zijn. Alleen de schaalgrootte is naar hun mening anders. “Als eenvoudige dorpspastoor moet ik er dan zíjn voor mensen en geen grote woorden uitspreken. De grootheid of omvangrijkheid kan ik bij een ramp wel aan. Ik ben niet nerveus of bang. Ik zoek wel naar tools, naar woorden. Ik hoorde van Berkhout dat hij alleen maar ‘Wees Gegroetjes’ had. Is dat genoeg, voor jongeren? Een rustpunt zijn, dat is goed. Ik heb een onbevredigend gevoel dat ik niet goed geëquipeerd ben. Ik mis toch tools. Ik ben niet onzeker, zeker niet. Ben niet bang om uit te glijden, ik ben pastoraal vaardig genoeg om hier goed mee om te gaan.” De media-aandacht ervaren de pastores als een situatie waarop ze totaal niet zijn voorbereid. Geen van allen heeft een mediatraining gehad. De pastores die een crisis hebben meegemaakt, spreken zonder uitzondering over het feit dat ze overspoeld worden door media en in de hectiek toch redelijke afspraken hebben kunnen maken. Pastores die geconfronteerd werden met veel media hebben ook geprobeerd om hun eigen verhaal te vertellen. Zij vinden dat ze door de media zeer welwillend en respectvol
49
zijn behandeld. Ze meenden dat ze konden uitleggen wat ze voor de getroffenen konden doen en daarbij een beeld konden schetsen van de gemeenschap waar zich de crisis of de ramp had voorgedaan. Pastores ervoeren dat zij de media niet opzochten, maar de media hen. Ook op momenten na de crisis, bij een jaarlijkse herdenking of het moment, soms jaren later dat de ramp weer in de aandacht kwam, gebeurde dat. Een mediatraining wordt door een aantal pastores wenselijk geacht, al was het maar om te begrijpen hoe dit fenomeen werkt. Over het omgaan met sociale media bestaat veel onduidelijkheid. Een enkele pastor twittert of gebruikt een forum als Facebook. In geval van crisissituaties zijn weinig pastores van plan dit instrument te gebruiken, omdat men de tijd er niet voor denkt te hebben. Een predikant zei het volgende over het gebruik van e-mail en telefoon:
“Collega’s zeiden me: ik heb je een mail gestuurd. Je komt echter nergens aan toe, laat staan dat je de mail kijkt. Ik was blij dat ik de telefoon kon beantwoorden. Toen ik de pc aanzette, dacht ik dat dit ding stuk was: hij ratelde maar door. 800 mails kwamen in korte tijd door. Dat ging automatisch. Daar zaten mailtjes bij van collega’s. Ik vind: laten we afspreken mocht zich dit ooit weer voltrekken, ga dan niet mailen. Dat je dan antwoord krijgt, kun je niet verwachten. In de hectiek kun je dit nooit beantwoorden. In collegiaal verband moeten we dit niet doen. Bel dan. Ga bij geen gehoor er dan naartoe. Mensen gooien een mailtje de deur uit en denken, mooi, dan ben ik het kwijt. En jij zit er maar mee.”
De pastores die een crisis hebben meegemaakt, zeggen dat de begeleiding, ondersteuning en nazorg voor henzelf tijdens of na de crisis niet of zeer onvoldoende heeft plaatsgevonden. In de interviews is dit ook enige keren waargenomen: een aantal pastores raakte zichtbaar geëmotioneerd bij de herinnering aan het incident of ramp waar men bij betrokken was. Men ervaart dan dat pastor zijn een eenzaam vak is en het niet zo eenvoudig is om bij een collega hulp of steun te zoeken. In een enkel geval is door het kerkgenootschap wel ondersteuning aangeboden in de vorm van een collega die een deel van het dagelijks werk heeft overgenomen. Ook leeft de opvatting bij enkele pastores dat de eigen kerk of het kerkgenootschap niets heeft gedaan met de ervaringen die zijn opgedaan bij de crisis. Brochures en informatie die voorhanden zijn, worden aan de kerkgenootschappen aangeboden, maar landen niet of onvoldoende op de werkvloer of verdwijnen in een la. Vanwege de geringe incidentfrequentie en de dagelijkse werkzaamheden verslapt de aandacht voor dit materiaal. Een aantal geïnterviewde pastores zou graag een cursus of informatiemoment willen bijwonen om kennis over de rampenbestrijding te vergroten.
“Hoe opereer je, hoe sta ik in dat proces. Van collega’s hoor ik het ook. Pappen en nathouden is in eerste zin wel lekker, maar je komt er uiteindelijk niet mee, je moet een keer met de billen bloot. Daar wil je toch meer professionaliteit ontwikkelen. Als je nu zou zeggen, ik geef er een cursus over, dan zou ik me onmiddellijk inschrijven.” In alle gevallen vinden de geïnterviewde pastores dat ze moeten worden gealarmeerd op het moment dat de crisis zich voordoet. Ongeacht of men nu toerustingmateriaal heeft of niet, op dat moment willen ze worden ingezet om opvang te bieden en de hulpvragers te ondersteunen.
50
4.7
Hoe burgemeesters de rol van de pastor tijdens de crisis ervaren
De geïnterviewde burgemeesters vinden dat pastores moeten doen waar ze goed in zijn. In hun optiek is pastorale zorg hun dagelijks werk, zij zijn aan familieomstandigheden gewend. Als personen ontvankelijk zijn voor pastorale zorg, moeten naar hun mening pastores in staat worden geacht om hier een troostende, helpende en activerende rol in te spelen. Vreugde en verdriet zijn twee factoren die in het werk van pastores voorkomen. Wanneer er een crisis of ramp gebeurt, moet de kerk volgens de burgemeesters direct in de nazorg een rol spelen. De nazorg start gelijk na de ramp en die nazorg moet de burgerlijke gemeente wel gaan organiseren. Een burgemeester zei over het betrekken van de kerken tijdens een crisis als volgt: “De gemeente zal het moeten faciliteren en het niet overlaten aan de individuele pastor die daar een antenne voor heeft en weet hoe hij daarmee om moet gaan, maar met de kerken afspreken wat de rol is. En dat is niet georganiseerd in dit land, terwijl ik heb ervaren dat de rol van de kerk voor een groot aantal mensen zeer wezenlijk is. Eerder de kerk inschakelen is dus belangrijk. Op het moment dat je het nazorgtraject ingaat en dat is eigenlijk direct, dan moet je daar de kerk bijhalen, je moet de inbreng regelen en de rol regelen en dat is afhankelijk van de vraag en de kerken moeten dit ook faciliteren” De burgemeester heeft het volgens de geïnterviewde burgemeesters en de beleidsadviseur van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters dan te druk, maar kan elementen van nazorg ook wegzetten bij bijvoorbeeld een wethouder of ambtenaren. Burgemeesters zien pastores als personen die verstand hebben van het omgaan met groepen. Zij erkennen dat pastores gewend zijn om groepen toe te spreken en goed met rituelen kunnen omgaan. Burgemeesters erkennen ook dat de kerken over veel hulpvaardige vrijwilligers beschikken die van alles kunnen regelen, soms veel sneller dan de overheid dit kan. De burgemeesters die een crisis hebben meegemaakt zijn allen van mening dat de rol van de kerken en geestelijke verzorging in het rampenplan dient te worden opgenomen. Zij dichten hier de veiligheidsregio’s de coördinerende rol toe, omdat de kerken vanwege de verscheidenheid en de problemen waarmee de kerken nu worstelen niet aan een dergelijke taak en activiteit toekomen. De geïnterviewde burgemeesters hebben zelf tijdens de ramp of incidenten die ze meemaakten niet of later aan de kerk gedacht. Ook zaten ze er over in of ze in verband met neutraliteit wel pastores moesten betrekken, wie ze van de pastores moesten hebben en of er geen gedoe zou komen als je een bepaalde pastor benadert en een ander niet. Burgemeesters zeggen dat het in een pluriforme samenleving lastig is om pastores in te schakelen bij openbare bijeenkomsten die de gemeente moet organiseren. Het risico bestaat volgens hen dat een denominatie wordt vergeten of dat er onderlinge conflicten ontstaan vanwege de onderlinge verschillen. Ze vinden dat de kerken zelf ook in actie moeten komen door op lokaal niveau één aanspreekpunt in te stellen namens alle kerken. Op deze wijze is het voor de gemeentelijke overheid veel gemakkelijker om contact te leggen. De kerken kunnen dan zelf bepalen welke pastores voor welke situatie dienen te worden ingeschakeld. Een burgemeester zei terugkijkend op de crisis die zijn gemeente trof en de lering die hij hieruit had getrokken:
51
“Veel mensen geloven niet, maar in zo’n situatie zijn er zoveel emoties en al die emoties komen bij elkaar. Iedereen snapt dat en ik heb geen onvertogen woord hierover gehoord dat geestelijken zich hier inmengden. Integendeel. Emotie verbroedert en brengt mensen bij elkaar. Je moet het echt organiseren door met elkaar en gemeente te gaan spreken en het gaan verbinden. Maar wie activeert dan de kerken, wie drukt op de knop? In de oefeningen was de kabinetchef al de noodverordeningen aan het schrijven, dan moet ook iets met de kerken gebeuren en dat moet je dus voorbereiden.” Terugkijkend ervaren ze het niet of laat inschakelen van kerken als een gemiste kans. Met de wetenschap van nu vinden ze het van groot belang dat de rol van kerken bij de gemeenten bekend wordt.
4.8
Gezamenlijke bevindingen
De pastores en burgemeesters die een crisis of ramp hebben meegemaakt, zeggen allen dat ze voor de crisis elkaar redelijk kenden en incidenteel contact hadden. Ook pastores die geen ramp of crisis hebben meegemaakt, maar wel bij kleinere incidenten betrokken waren, vinden het belangrijk goed contact te hebben met de burgemeester. Kennen en gekend worden is in hun optiek goed, zeker als het op een zeker moment opeens spannend wordt door een crisis of ramp. In de ogen van de geïnterviewde pastores, burgemeesters en de geïnterviewde nietpastores is het nog steeds niet te begrijpen dat in crisisplannen, lokale rampenplannen en bij gemeenten en veiligheidsregio’s de rol en bereikbaarheid van kerken niet is opgenomen, behoudens een enkele uitzondering. De geschiedenis kan zich dus elke dag weer herhalen. Er zijn enige regionale en lokale initiatieven om samen met de burgerlijke gemeente een protocol samen te stellen en dit ook te beoefenen. Maar dit is niet landelijk en niet uniform. De geïnterviewden hebben weet van diverse plaatsen en regio’s in Nederland waar dit wel goed werkt, maar betreuren het dat dit niet landelijk is geregeld. De rol van de kerken moet in rampenplannen en protocollen helder zijn beschreven. Alle geïnterviewden vinden dat de kerken of pastorale teams zelf ook hun bereikbaarheid beter moeten regelen om bereikbaar te kunnen zijn voor de overheid. Eén nummer dient in een bepaalde plaats of regio te worden gebeld door gemeente of alarmcentrale. Degene die de telefoon opneemt, dient ervoor te zorgen dat de pastorale hulp uit alle benodigde denominaties wordt ingeschakeld zoals men heeft afgesproken. Iemand moet dit initiatief wel nemen en de pastores zien niet gauw gebeuren dat de kerken dit initiatief zullen nemen, vanwege de grote verscheidenheid.
4.9
Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn de uitkomsten van de interviews verwoord. Allereerst zijn op basis van drie casussen interviews gehouden met de pastores die tijdens deze crises een rol hebben gespeeld. Hiermee kon een diepgaand beeld worden geschetst van de situatie die zich heeft voorgedaan in Volendam, Apeldoorn en Alphen aan den Rijn daar waar het de betrokkenheid van de kerk en de pastorale zorg aan mensen betreft. Uit deze interviews blijkt dat pastores naar hun mening in het incident zijn gezogen en gedurende de tijd dat de crisis zich heeft voorgedaan, vrijwel continue aan het werk zijn geweest. Deze drie pastores zijn niet door een meldkamer, de gemeente of met behulp van een protocol of rampenplan gealarmeerd. Ook bleken de kerken onderling geen afspraken te hebben hoe opgetreden zou moeten worden tijdens een crisis of ramp. Het gevolg is dat er in deze drie situaties op basis van intuïtie is gehandeld. De drie geïnterviewde pastores verwoordden dat ze allen goed waren opgeleid in pastoraal handelen en dat ze daarom de getroffenen goed konden ondersteunen. Alleen de ordegrootte van de ramp of crisis was vele malen meer dan zij ooit hadden meegemaakt.
52
De drie pastores benoemden de samenwerking met de burgerlijke gemeente moeizaam ten tijde van de ramp. Dit had naar hun mening vooral te maken met de onduidelijkheid die bij de burgerlijke gemeente leefde over wat de kerk en pastores voor hen konden betekenen. Op het gebied van herdenkingsbijeenkomsten is de kerk naar hun mening vrijwel niet om raad gevraagd en niet bij de uitvoering betrokken geweest. Vervolgens zijn pastores van allerlei kerkgenootschappen geïnterviewd, alsmede personen die pastores volgen of toerusten. Ook is een drietal burgemeesters geïnterviewd die een ramp of crisis hebben meegemaakt. In het dagelijks leven worden pastores naar eigen zeggen veelal betrokken bij persoonlijke gebeurtenissen van families in hun parochie, gemeente of werkomgeving. Elke pastor heeft wel een ernstig incident meegemaakt in de eigen omgeving waar ze in de rol van geestelijk verzorger bij betrokken zijn geraakt. Soms zijn ze als pastor bewust gevraagd en soms werden ze bij toeval bij het incident betrokken. Pastores geven ook aan dat een relatief klein incident of een familietragedie een enorme impact kan hebben in een dorp of kleine gemeenschap. In een dergelijke situatie is naar hun mening zeker sprake van een minicrisis. De geïnterviewde pastores vinden allen dat pastorale zorg begint met aandacht, ‘nabij zijn’ en een luisterend oor bieden. Zij vinden dit ook handelingen die ze intuïtief doen, gebaseerd op een goede basisopleiding. Ook in de crises die men heeft meegemaakt, is dit zo begonnen. De drie specifieke kerntaken die in de literatuur en in paragraaf 2.10.1 worden genoemd, te weten noodhulp, zingeving en verbinden, worden door hen allen herkend en toegepast. Wel gebruiken pastores hiervoor soms andere formuleringen die passen in de woordkeuze behorend bij hun gezindte. Dit geldt ook voor de werkwijzen gericht op verwerking. Elke pastor heeft daarvoor eigen bewoordingen. Op het gebied van noodhulp noemen pastores het kanaliseren van emoties, fysiek ruimte bieden in kerkgebouwen en de inzet van vrijwilligers voor allerhande taken. Zingeving kan volgens de geïnterviewde pastores vanuit allerlei gezichtspunten plaatsvinden, maar juist bij een ramp of crisis is hier volgens hen de invalshoek van het geloof een buitengewone mogelijkheid, die bijvoorbeeld het RIAGG of Slachtofferhulp niet heeft en de kerken wèl. De geïnterviewde burgemeesters en de personen die pastores volgen of toerusten dichten op dat terrein de pastores legitimiteit toe die andere hulpverleners naar hun oordeel niet hebben. Voorwaarde is wel dat de kerken bewuster de verbindende, maar vooral spirituele rol moeten oppakken dan ze nu doen. De geïnterviewde pastores zeggen allen geen moeite te hebben om in een multireligieuze of multiculturele omgeving op te treden. Indien de hulpvragers dit wensen verwijzen zij door naar collega’s. De geïnterviewde pastores zijn ervan overtuigd dat een ritueel iets spiritueelpsychologisch met mensen doet en waar iets van hoop en troost moet opklinken. In tijden van rampen en tegenspoed is het volgens hen belangrijk een ritueel te bieden en zij kunnen de overheid hierin adviseren. De geïnterviewde pastores die een crisis of ramp hebben meegemaakt, zeggen dat na verloop van tijd als het leven zijn normale loop weer herneemt, zij nog jarenlang de begeleiding van getroffenen of nabestaanden voortzetten, terwijl de andere hulpverleners niet meer actief zijn. Pastores vinden dat zij een goede basisopleiding hebben genoten en kunnen hiermee uit de voeten in de meeste gevallen. In grootschalig verband met de daarbij komende mediadruk voelen ze zich niet voldoende toegerust. In opleiding, bijscholing en mediatraining ervaart men kansen om dit te verbeteren. Pastores die een ernstig incident meemaakten ervoeren dat zij er alleen voor stonden en geen opvang uit de eigen kerkorganisatie mochten ervaren.
53
Burgemeesters vinden dat pastores het werk moeten doen waar ze goed in zijn: pastorale zorg verlenen aan getroffenen. Volgens hen begint de nazorg direct na het incident en daarom dienen pastores zo snel mogelijk te worden ingeschakeld. De geïnterviewde burgemeesters zijn allen van mening dat de rol van de kerken en geestelijke verzorging in het rampenplan dient te worden opgenomen. Ze vinden dat de kerken zelf ook in actie moeten komen door op lokaal niveau één aanspreekpunt in te stellen namens alle kerken. Op deze wijze is het voor de gemeentelijke overheid veel gemakkelijker om contact te leggen. Zij dichten hier de veiligheidsregio’s de coördinerende rol toe, omdat de kerken vanwege de verscheidenheid en de problemen waarmee de kerken nu worstelen niet aan een dergelijke taak en activiteit toekomen.
54
Hoofdstuk 5 5.1
Conclusies en discussie
Inleiding
In dit onderzoek is onderzocht wat pastores doen bij een ramp of crisis die een ernstige emotionele ontwrichtende werking heeft op een bevolkingsgroep of plaatselijke gemeenschap. Het handelingsrepertoire van de pastor is geanalyseerd en daarbij is gekeken in hoeverre de pastor is toegerust voor de geestelijke begeleiding van mensen bij dergelijke ongewone gebeurtenissen en wat de eigen opvattingen van de pastores hieromtrent zijn. Het belang van een pastor tijdens een ramp of crisis is onduidelijk, soms omstreden en vaak onderbelicht. Het doel van dit onderzoek is om meer wetenschappelijke kennis te vergaren over de invloed van pastorale zorg tijdens een crisis. In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het onderzoek beschreven. Aan de hand van de in de inleiding geformuleerde deelvragen zal in dit hoofdstuk een antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag van deze thesis. Deze onderzoeksvraag is: “In hoeverre is een pastor toegerust om pastorale zorg te kunnen verlenen tijdens een crisis?”
5.2
Bevindingen
Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag zullen eerst de vijf theoretische deelvragen en vervolgens de vijf empirische deelvragen worden beantwoord. Op deze manier wordt inzicht verkregen in de verschillende aspecten die verband houden met verlenen van pastorale zorg door pastores tijdens crisisomstandigheden. 5.2.1 Theoretische deelvragen Coping Coping, ook wel verwerking, is in de literatuur (Dückers & Rooze, 2011) beschreven als de manier waarop iemand omgaat met problemen en gebeurtenissen, hevige gedachten of gevoelens. Het is de psychosociale aanpassing na een ernstig voorval. In de literatuur (Post et al., 2002) werd vervolgens de nadere uitwerking hiervan aangetroffen: coping is de cognitieve en gedragsmatige inspanning die een persoon levert om het hoofd te bieden aan eisen die door anderen, de situatie of zichzelf aan hem worden gesteld, en waarvan hij inschat dat deze zijn vermogens op de proef stellen, of misschien zelfs te boven gaan. Deze inspanning is erop gericht de stressvolle situatie te beheersen, op te heffen, te reduceren of te tolereren. Verwerkingsproblematiek In de literatuur worden verschillende vormen van verwerkingsproblematiek omschreven. In de context van dit verkennend onderzoek wordt in de literatuur (Sijm, 2007) het feit genoemd dat de getroffenen van een ernstig voorval vastzitten in een bepaalde rouwfase. Verwerkingsproblematiek heeft volgens de literatuur (Van den Bout en Kleber, 1994) altijd te maken met het gegeven dat de betrokkenen teveel of tekort door de gebeurtenis in beslag worden genomen. Dit uit zich in het worden overspoeld door de gebeurtenissen dan wel het uit de weg gaan van alles wat aan het verlies herinnert. Genoemd worden verlengde of chronische rouw of juist afwezige of verlate rouw. Soms hebben mensen het motief om ‘flink te zijn’ en ontkennen het verlies en de rouw. Een slachtoffer kan volgens de literatuur (Ruff, 2006) erg onzeker zijn en zich terugtrekken in een isolement. Voor een slachtoffer kan het leven een ramp zijn geworden: het slachtoffer kan niet anders dan vanuit de rampzalige situatie denken, praten en
55
handelen. Vormen van verwerkingsstoornissen zijn een klinische depressie, het post traumatische stressstoornis (PTSS) en dissociatieve stoornissen. Dit uit zich volgens de literatuur (Post et al., 2002) zich onder andere in misbruik van alcohol en drugs, een psychiatrische levensgeschiedenis en een weinig flexibele en rigide gedragsstijl, het vermijden van gevoelens en een hoge mate van onverschilligheid. Zingeving, zingevingsvragen en duiding Met de in zijn leven opgedane kennis, waarden, opvattingen kan een mens zin en richting aan het leven geven en dit alles helpt te bepalen wie hij is, wat hij kan, bij wie hij hoort en wat de bedoeling is van zijn leven en hoe hij hoopt dat te bereiken. Zingeving kan volgens de literatuur (Dückers & Rooze, 2011) een positieve religieuze (her-)waardering in zich hebben. Dat wordt uitgedrukt in termen als ‘Gods plan’ of verwijst naar het leren van de diepere zin van het leven. Een negatieve religieuze herwaardering uit zich in termen als ‘goddelijke bestraffing’, het lijden dat wordt toegeschreven aan de duivel, de beperking van Gods macht enzovoort. Zingeving kan ook gaan over religieuze hoop: het bestaan in het hiernamaals en het vertrouwen dat de verloren persoon daar voortleeft. Zingevingsvragen zijn vragen over de zin, de betekenis en het doel van het leven, over oorsprong en de betekenis ervan. Uitleg en duiding van deze vragen kunnen hulp bieden aan mensen bij verwerking van een verlies, maar ook helpen om belangrijke stappen in het leven te maken. Zingevingsvragen bij crises of rampen zijn dan ook vragen over de betekenis of het doel van deze crisis of de ramp. Een pastor of geestelijk verzorger kan mensen begeleiden bij deze zingevingsvragen en duiding aanbrengen. Rituelen na rampen en crises Een ritueel is een al dan niet religieuze symboolhandeling met een min of meer vast herkenbaar en herhaalbaar patroon of verloop. Een ritueel kent volgens de literatuur (Post et al., 2002) een sterke collectieve dimensie: het handelen wordt gedragen door een groep, een gemeenschap en die gemeenschap wordt weer door ritueel handelen bijeengehouden. Het kent ook een sterk emotionele dimensie, het handelen grijpt diep in, wordt serieus genomen, wordt hoog geacht en diep beleefd. Tijdens of na een crisis of ramp is een veelheid van rituele genres waarneembaar. In de literatuur worden openbare, publieke en private, meer besloten rituele repertoires onderscheiden. Bij een ramp of crisis wordt voornamelijk ingezet op de openbare, publieke riten als het inrichten van een herdenkingsplaats, massale stille tochten of grote herdenkingsdiensten of -bijeenkomsten. Het publieke komt hoofdzakelijk tot uiting via de rol van de media. Bij het besloten ritueel repertoire, zoals de dodenriten van individuele slachtoffers en de huiselijk herdenkingsriten van directe nabestaanden, hebben de media in toenemende mate belangstelling. De casus en het ritueel krijgt daarmee gemakkelijk een gezicht. De literatuur (Van Eijnatten & Van Lieburg, 2006) benoemt de ‘postmoderne’ religiemix als een veel voorkomend verschijnsel: de kaarsen die op de plaats van het incident worden neergelegd, de teddyberen en bloemen die een bijna religieuze betekenis krijgen. In de mengvormen van ritueel gedrag vervagen grenzen tussen bijvoorbeeld schoonheid en religie, of tussen commercie en geloof. Media leveren een belangrijke bijdrage hierin. In de literatuur (Leferink, 2010) wordt gevonden dat rondom het rampritueel een zekere kramp heeft toegeslagen: de vraag is voor wie dit eigenlijk allemaal gedaan wordt en of de getroffenen dit allemaal werkelijk willen. Ramprituelen lijken door alle massaliteit en mediageweld aan inflatie onderhevig te zijn. Om dit te voorkomen geldt dat de behoeften en belangen van getroffenen als maatstaf moeten gelden en dat het belangrijk is om bij het organiseren en vormgeven van de rituelen aan te sluiten bij de getroffenen en zo mogelijk de regie aan hen te laten.
56
De rol van pastores ten tijde van een crisis Nazorg door pastores bij rampen en crises bestaat uit het bieden van sociale steun en het invullen van de essentiële elementen, waaronder een gevoel van veiligheid en hoop. Het gaat om sensitieve, spirituele en emotionele zorg, aansluitend op iemands veerkracht en behoeften. Behoeften kunnen variëren op grond van cultuur, religieuze tradities en geloofsverbondenheid. In de literatuur (Sijm, 2007) wordt gevonden dat een pastor direct na een ramp of crisis dient te proberen om structuur te scheppen in de chaos, want de structuur is verwoest. Mensen zijn namelijk hun houvast en systeem van zingeving kwijt. De pastor kan veiligheid bieden door aandachtig naar hen luisteren, het aanhoren van feiten, maar ook gedachten en gevoelens, door er gewoon te zijn. Er zijn binnen de geestelijke verzorging verschillende werkwijzen gericht op coping mogelijk. Omdat religie net als coping gekoppeld is aan betekenis, vormt religie volgens de literatuur (Dückers & Rooze, 2011) een logische aanvulling op copingprocessen. Een onderscheid is te maken in religieuze en niet-religieuze copingstrategieën. Hoe meer religie is geïntegreerd met persoonlijke oriëntaties, hoe voornamer de rol die religie speelt in het copingproces. Voor niet-gelovigen liggen religieuze strategieën op het eerste gezicht minder voor de hand. Het aandeel van pastores in het geheel van de bestrijding en beheersing van de crisis Het aandeel en de rol die de kerken en pastores tijdens of na een ramp of crises kunnen hebben, is in de literatuur gevonden. Drie specifieke kerntaken zijn te noemen: noodhulp, zingeving en verbinden. Bij het bieden van noodhulp gaat het volgens de literatuur (Dückers & Rooze, 2011) dat naast de hulpverleningsdiensten, de aanwezige pastores steun en assistentie bieden aan alle betrokkenen: gewonden en hun dierbaren, hulpverleners en omstanders. De pastor is er voor iedereen. In eerste instantie richt de noodhulp zich op basisbehoeften van getroffenen, zoals verzorging, bescherming, voedsel, water of onderdak. Daarnaast kan noodhulp bestaan uit het inschakelen van mensen om te helpen en diaconale of charitatieve hulp. Op het gebied van zingeving is in de nazorg voor de pastor een kerntaak weggelegd die anderen niet zomaar kunnen overnemen. Uit de literatuur (Holsappel-Brons, 2010 en Dückers & Rooze, 2011) blijkt dat pastores expert zijn in het uitvoeren van en het adviseren over rituelen en herdenken. Hoewel zingevingsvragen doorgaans in een latere fase aan de orde komen, zijn ze al in de acute fase van de ramp impliciet aanwezig. De geestelijk verzorger kan rituelen of symbolische handelingen verrichten rondom stervenden of overledenen of samen met mensen te zoeken naar een spirituele manier om het verlies of de angst draaglijker te maken, op een wijze die niet noodzakelijkerwijs is gebonden aan stroming of groep. Verbinden is volgens de literatuur (Dückers & Rooze, 2011) een specifieke kerntaak van de pastor. Heling vindt plaats vanuit intermenselijke relaties. Dat maakt het verbinden van mensen onderling, binnen en tussen groepen en gemeenschappen essentieel. Van belang is dat interculturaliteit een plaats krijgt. Dit vereist dat een geestelijk verzorger de werkzaamheden na een ramp verricht vanuit een interculturele insteek. Dat laat onveranderd dat getroffenen door hun ‘eigen’ geestelijk verzorgers kunnen worden ondersteund. In de literatuur is gevonden (Ruff, 2006) dat de kerken in de loop van de tijd een netwerk hebben opgebouwd, waarvan zij geregeld gebruik maken. Het interne netwerk betreft de vrijwilligers, pastorale werkers en andere kerkelijke hulpverleners. Het externe netwerk betreft volgens de auteur de interkerkelijke contacten. Vormen van verbinden zijn pastoraal huisbezoek, het bijeenbrengen van lotgenoten of het organiseren van herdenkingsdiensten.
57
In de literatuur is gevonden (Sijm, 2007) dat de pastor ten opzichte van andere hulpverleners een blijvende figuur is in de gemeenschap en laagdrempelige geestelijke nazorg kan bieden. Op grond hiervan komt de langdurige geestelijke nazorg in de praktijk veelvuldig op de schouders van de pastor te liggen. 5.2.2 Empirische deelvragen Tijdens de semigestructureerde interviews zijn de pastores bevraagd over het eigen handelen tijdens een ernstig incident of crisis. Vragen zijn tevens voorgelegd aan een onderzoeker, een programmamaker/ Hoofd omroep RKK, en specialist in bijzondere uitvaarten. Gesproken is met de coördinator crisisbeheersing van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Hierbij is het volgende beeld ontstaan over het handelen van pastores ten tijden van een crisis. Het handelingsrepertoire van pastores ten tijde van een crisis Met betrekking tot het handelingsrepertoire is vast te stellen dat de geïnterviewde pastores allen vinden dat pastorale zorg begint met aandacht, ‘nabij zijn’ en een luisterend oor bieden. Zij vinden dit ook handelingen die ze intuïtief doen, gebaseerd op een goede basisopleiding. Ook in de crises die een aantal van hen heeft meegemaakt, is dit zo begonnen. De drie specifieke kerntaken die in de literatuur worden genoemd, te weten noodhulp, zingeving en verbinden, worden door hen allen herkend en toegepast. In het licht van noodhulp vinden de geïnterviewde pastores het belangrijk dat ze rust, orde en stabiliteit kunnen brengen in de chaos en ontreddering bij de mensen. Alle geïnterviewden proberen de emoties te kanaliseren. Belangrijk vinden ze het dat de kerken, de moskee of de tempel in geval van een crisis kunnen worden gebruikt en dat mensen deze ruimten weten te vinden. Alle pastores zeggen te beschikken over een groot netwerk en ze kunnen ook gemakkelijk veel vrijwilligers inschakelen voor allerlei praktische hulp, te regelen zaken, vergaderingen, bereikbaarheid waarborgen en allerlei hand- en spandiensten. De geïnterviewde pastores zijn het eens over het feit dat zingevingsvraagstukken niet direct in de acute fase van een ramp worden gesteld en behoeven dan niet direct een uitgebreide beantwoording, maar in het proces van verwerking is dit in een later stadium steeds meer het geval. Een pastor dient naar hun mening altijd beschikbaar voor deze vragen te zijn. Zingeving kan volgens de geïnterviewde pastores vanuit allerlei gezichtspunten plaatsvinden, maar juist bij een ramp of crisis is hier volgens hen de invalshoek van het geloof een buitengewone mogelijkheid, die bijvoorbeeld het RIAGG of Slachtofferhulp niet heeft en de kerken wèl. Dit wordt bevestigd door de personen die pastores volgen of toerusten. Zij dichten op dat terrein de pastores legitimiteit toe die andere hulpverleners naar hun oordeel niet hebben. Voorwaarde in hun ogen is wel dat de kerken bewuster de verbindende, maar vooral spirituele rol moeten oppakken dan ze nu doen. Op het gebied van verbinding zeggen pastores dat ze elkaar redelijk tot zeer goed kennen in lokaal verband en het voor hen niet uitmaakt aan wie men in de acute fase pastorale hulp verleent. De pastores geven allen aan dat ze met de collega’s een samenwerking of zelfs een pact zouden moeten vormen en op één lijn moeten zitten, want alleen opereren vindt men in het algemeen geen goede zaak. De geïnterviewde pastores, zeker zij die een ramp of crisis hebben meegemaakt, zijn ervan overtuigd dat een ritueel iets spiritueel-psychologisch met mensen doet. In tijden van rampen en tegenspoed is het volgens hen belangrijk een ritueel te bieden. Zij menen hierin een meerwaarde te kunnen bieden.
58
De geïnterviewde pastores die een crisis of ramp hebben meegemaakt, zeggen dat na verloop van tijd als het leven zijn normale loop weer herneemt, zij nog jarenlang de begeleiding van getroffenen of nabestaanden voortzetten, terwijl de andere hulpverleners niet meer actief zijn. Het acteren in een heterogene, multi- of non-religieuze omgeving tijdens een crisis Uit de interviews blijkt dat pastores geen moeite hebben om in een multireligieuze of multiculturele omgeving op te treden. Pastores begrijpen vanwege een naar hun zeggen goede opleiding en collegiale contacten goed wat de overeenkomsten en verschillen tussen de verscheidene geloofsrichtingen zijn en houden hiermee rekening. Indien de hulpvragers dit wensen verwijzen zij door naar collega’s. Pastores die in een grootstedelijk gebied werken, zeggen te zijn gewend aan allerlei vormen van religie en ook aan non-religie. Pastores zeggen dat ze graag een houding aannemen die door iedereen wordt ervaren: dat men zich niet boven de partijen stelt, maar met elkaar verbondenheid laat zien en dat dan een homogene uitstraling krijgt. Bij alle pastores heerst de overtuiging dat tijdens een ramp of crisis de verschillen in geloofsovertuiging veel minder spelen als in het dagelijkse leven. De omgang met en hulp aan niet-gelovigen is in de ogen van de pastores in crisisomstandigheden niet veel anders als met gelovigen uit eigen kring. Het naar de mensen luisteren, nabij zijn en troosten geldt in hun optiek voor iedereen. Voorbereiding en toerusting vanuit het eigen kerkgenootschap Vrijwel alle pastores vinden dat ze goed zijn opgeleid voor hun pastorale taak in normale omstandigheden. In hun opleiding is ruimschoots aandacht besteed aan theologie, filosofie, gesprekstechnieken, pastorale vorming, rouwverwerking, ritueel handelen en spiritualiteit. Ook als beginnend pastor heeft men vanuit het eigen kerkgenootschap een naar eigen zeggen goede begeleiding gehad. In omstandigheden van crisis en rampen is dit volgens allen totaal anders. Alle geïnterviewde pastores zeggen dat in hun theologische universitaire en hbo- basisopleidingen aan rampen en pastoraat tijdens een ramp geen aandacht is besteed. De geïnterviewde pastores weten in de meeste gevallen niet van het bestaan van speciale brochures en protocollen, behoudens zij die in lokaal verband aan een dergelijk protocol hebben meegewerkt. Dit zijn in de meeste gevallen de pastores die een crisis of ramp eerder hebben meegemaakt. Toerustingmateriaal komt niet altijd op de werkvloer terecht. Brochures geschreven in opdracht van bijvoorbeeld de landelijke Raad van Kerken of een ministerie zijn weliswaar klaar en geleverd, maar dat wil niet zeggen dat elke individuele pastor hier ook kennis van neemt. Dat is een verantwoordelijkheid van het kerkgenootschap om het binnen de eigen organisatie te verspreiden. Vanwege de geringe incidentfrequentie en de dagelijkse werkzaamheden verslapt de aandacht voor dit materiaal. Pastores en geïnterviewde personen die de pastores volgen, menen dat pastores te weinig kennis hebben van wat grootschalige drama’s veroorzaken aan verdriet en rouw op een termijn van vijf tot vijftien jaar. Hier zou extra toerusting nodig zijn. Hoe de pastores de toerusting ervaren. Klaar voor de crisis? Pastores voelen zich niet speciaal toegerust voor crisis- of rampomstandigheden. Een aantal geïnterviewde pastores zou graag een cursus of informatiemoment willen bijwonen om kennis over de rampenbestrijding te vergroten. Ook het delen van kennis en het elkaar op de hoogte brengen van nieuwe inzichten wordt gemist. De media-aandacht ervaren de pastores als een situatie waarop ze totaal niet zijn voorbereid. Een mediatraining wordt door een aantal pastores wenselijk geacht, al was het maar om te begrijpen hoe dit fenomeen werkt. Enkele pastores zeggen dat de ondersteuning van de eigen kerkorganisatie wel verbetert op dit gebied, vanwege het feit dat een persdienst beschikbaar is voor contact met de media.
59
Over het omgaan met sociale media bestaat veel verschil tussen pastores. Een aantal pastores gebruikt sociale media als Facebook en Twitter. In geval van crisissituaties zijn weinig geïnterviewde pastores van plan dit instrument te gebruiken, omdat men de tijd er niet voor denkt te hebben en zij dit type communicatie ten tijde van een crisis vanuit de taak die dan bij hen ligt, niet zo gepast vindt. De pastores die een crisis hebben meegemaakt, zeggen dat de begeleiding, ondersteuning en nazorg voor henzelf tijdens of na de crisis niet of zeer onvoldoende heeft plaatsgevonden. Ook leeft de opvatting bij enkele pastores dat de eigen kerk of het kerkgenootschap niets heeft gedaan met de ervaringen die zijn opgedaan bij de crisis. Enkele pastores zien wel verbeteringen in het eigen kerkgenootschap. Door vorming van pastorale teams ontstaat automatisch ook de mogelijkheid om binnen dit team ervaringen te delen. Hoe burgemeesters de rol van de pastor ervaren tijdens de crisis Wanneer er een crisis of ramp gebeurt, moet de kerk volgens de burgemeesters direct in de nazorg een rol spelen. De geïnterviewde burgemeesters vinden dat pastores tijdens een crisis of ramp moeten doen waar ze goed in zijn: pastorale zorg verlenen. Zij zijn aan familieomstandigheden, vreugde en verdriet gewend. Zij erkennen dat pastores gewend zijn om groepen toe te spreken en goed met rituelen kunnen omgaan. Als personen ontvankelijk zijn voor pastorale zorg, moeten naar hun mening pastores in staat worden geacht om hier een troostende, helpende en activerende rol in te spelen. Burgemeesters erkennen ook dat de kerken over veel hulpvaardige vrijwilligers beschikken die van alles kunnen regelen, soms veel sneller dan de overheid dit kan. 5.2.3 Overige bevindingen In de interviews met de pastores, burgemeesters en de mensen die de pastores volgen is een aantal punten genoemd die niet aan de onderzoeksvragen te koppelen zijn, maar die wellicht aanleiding geven om nader onderzoek naar te doen. Directe alarmering om getroffenen bij te staan De geïnterviewde pastores en burgemeesters vinden het wenselijk dat tijdens de responsfase van een crisis pastores net als andere hulpverleners direct worden gealarmeerd om getroffenen bij te staan. In de ogen van de geïnterviewde pastores, de burgemeesters en de geïnterviewde niet-pastores is het nog steeds niet te begrijpen dat in crisisplannen, lokale rampenplannen en bij gemeenten en veiligheidsregio’s de rol en bereikbaarheid van kerken niet is opgenomen. De geschiedenis kan zich dus elke dag weer herhalen. Er zijn lokale initiatieven om samen met de burgerlijke gemeente een protocol samen te stellen en dit ook te beoefenen. Maar dit is niet landelijk en niet uniform. Alle geïnterviewden vinden dat de kerken of pastorale teams zelf ook hun bereikbaarheid beter moeten regelen om bereikbaar te kunnen zijn voor de overheid. Eén nummer dient in een bepaalde plaats of regio te worden gebeld door gemeente of alarmcentrale. Degene die de telefoon opneemt, dient ervoor te zorgen dat de pastorale hulp uit alle benodigde denominaties wordt ingeschakeld zoals men heeft afgesproken. Iemand moet dit initiatief wel nemen en de pastores zien niet gauw gebeuren dat de kerken dit initiatief zullen nemen vanwege de grote verscheidenheid. Burgemeesters dichten hier de veiligheidsregio’s de coördinerende rol toe, omdat de kerken vanwege de verscheidenheid en de problemen waarmee de kerken nu worstelen niet aan een dergelijke taak en activiteit toekomen.
60
Fysieke herkenbaarheid De herkenbaarheid van pastores in crisisomstandigheden, het feit dat mensen aan hen kunnen zien dat ze geestelijk verzorger zijn, is niet formeel geregeld. Religieuze kleding zal waarschijnlijk door geloofsgenoten worden herkend, maar dat geldt niet voor niet- of andersgelovigen. Er zijn lokale initiatieven om de herkenbaarheid te verbeteren, maar er is geen eensluidend advies vanuit de kerkgenootschappen of overheid. Rituelen en herdenkingen De geïnterviewden vinden dat pastores van meerwaarde kunnen zijn bij herdenkingen en rituelen rondom verlies en rouw, mits ze bij die herdenkingen worden betrokken. In de ogen van pastores die een ramp of crisis meemaakten, werd de strikt neutrale benadering bij de samenstelling van een herdenkingsdienst gedaan uit angst voor gedoe rond religie en non-religie. Volgens de pastores speelt dat na een ramp of crisis veel minder een rol dan de overheid denkt. Niet horizontaal maar verticaal In de interviews valt op dat zowel door pastores als niet-pastores gezegd wordt dat de kerken bewuster de verbindende maar vooral spirituele rol (‘verticaal’) moeten oppakken dan dat ze nu doen. Andere hulpverleners handelen in en mens tot mens relatie (‘horizontaal’). Als de kerken en de pastores ook handelen vanuit horizontaal perspectief, maken ze het verschil niet, terwijl ze als enige de legitimiteit bezitten om de verticale benadering toe te passen. Rollen afstemmen Gemeenten en veiligheidsregio’s weten te weinig wat de kerken ten tijde van een ramp kunnen doen. Dit sluit aan bij het onderzoek van Kleijer (2009). Er is weinig afstemming en in planvorming is de rol en de mogelijkheden van kerken niet of nauwelijks opgenomen. Voor de overheid is dit te begrijpen: de diversiteit in religies is zo groot dat onhelder is wie de gesprekspartner moet zijn om afspraken te maken. Niet overal is een pastoraal team of een lokale raad van kerken gevormd of bekend bij de overheid. Informatie en netwerk In de interviews met de vertegenwoordigers van de islamitische gemeenschap viel op dat de geestelijk leiders naast de geestelijke verzorging ook de mensen informeren over de actualiteit in stad en buurt. Veel bezoekers van de moskee beheersen de Nederlandse taal onvoldoende en kunnen daardoor berichten in (lokale) krant, op radio of TV niet volgen. In een uurtje na het vrijdagmiddaggebed worden deze mensen bijgepraat over de actualiteit. Daarnaast komen mensen met vragen over allerlei praktische zaken naar de moskee. Daar zijn vrijwilligers om hen te helpen. Dit betekent dat de overheid dit netwerk kan gebruiken om in geval van crisis deze bevolkingsgroep te bereiken en eventueel te mobiliseren.
5.3
Conclusie
In deze thesis is een antwoord gezocht op de volgende vraag: In hoeverre is een pastor toegerust om pastorale zorg te kunnen verlenen tijdens een crisis?” Om antwoord te geven op deze onderzoeksvraag wordt het model gebruikt dat eerder in het theoretisch kader is geformuleerd.
61
Noodhulp
Toegeruste pastorale zorgverlening
Zingeving
Werkwijzen gericht op coping
Completering van de nazorg aan getroffenen van een crisis
Verbinden
Figuur 2: model handelingsrepertoire
Toerusting om pastorale zorg te kunnen verlenen Pastores zijn goed opgeleid voor hun pastorale taak in normale omstandigheden. In de theologische universitaire en hbo- basisopleidingen wordt aan pastoraat tijdens een ramp of crisis geen aandacht besteed. Pastores voelen zich niet of onvoldoende speciaal toegerust voor grootschalige incidenten of rampen. Pastores zijn bereid een cursus of informatiemoment bij te wonen om kennis over de rampenbestrijding te vergroten. Ook het delen van kennis en het elkaar op de hoogte brengen van nieuwe inzichten wordt gemist. Pastores zijn niet voorbereid op de massale media-aandacht. Een mediatraining wordt door een aantal pastores wenselijk geacht. Speciale brochures en protocollen gericht op crises, zijn vrijwel onbekend, behoudens bij die pastores die in lokaal verband aan een dergelijk protocol hebben meegewerkt. Toerustingmateriaal komt niet altijd op de werkvloer terecht, terwijl het wel voor de kerkgenootschappen beschikbaar is. Het verspreiden binnen de eigen organisatie is een verantwoordelijkheid van het kerkgenootschap. Vanwege de geringe incidentfrequentie en de focus op de dagelijkse werkzaamheden, verslapt de aandacht voor dit materiaal. Het handelingsrepertoire In het geval dat pastores in de responsfase van een crisis worden betrokken, zullen zij in aanvang intuïtief hun reguliere pastorale handelingsrepertoire toepassen. Dit is het handelingsrepertoire dat men gewend is en waar men goed in is. Het betekent het bieden van pastorale noodhulp: het opvangen van mensen, orde trachten te herstellen, steun bieden, luisteren en het kanaliseren van emoties. Praktisch gezien kan noodhulp bestaan uit het openstellen van de kerkgebouwen en het uitvoeren van rituelen. Op het gebied van zingeving kunnen pastores een rol vervullen die verschilt van alle andere hulpverleners. Voorwaarde is dat kerken bewuster de verbindende maar vooral spirituele rol oppakken, meer dan dat ze nu doen. Andere hulpverleners handelen in een mens tot mens relatie. Als de kerken en de pastores ook handelen vanuit ‘horizontaal’ perspectief, maken ze het verschil niet, terwijl ze als enige de legitimiteit bezitten om de ‘verticale’ benadering naast de ‘horizontale’ benadering toe te passen. Op het gebied van verbinden weten pastores dankzij een goed netwerk goed hoe ze moeten handelen in een heterogene en multiculturele omgeving. Pastores zijn opgeleid om de pastorale zorg gericht op verwerking en rouwbegeleiding te kunnen verrichten. Wel is na het empirisch onderzoek vastgesteld dat pastores weinig kennis hebben van wat grootschalige drama’s veroorzaken aan verdriet en rouw op een termijn van vijf tot vijftien jaar.
62
Completering van de nazorg De pastorale zorg vult de reguliere hulpverlening aan. Op het gebied van zingeving, rituelen, herdenken, verwerking en religieuze coping kan de pastor een meerwaarde bieden die niet voorhanden is bij de andere hulpverleners. Dit leidt tot de beantwoording van de onderzoeksvraag:
Pastores zijn op grond van hun opleiding goed toegerust om pastorale zorg te verlenen bij kleinschalige incidenten. Om van meerwaarde te zijn bij grootschalige crises is aan de reeds verworven pastorale kennis en intuïtie aanvullende toerusting nodig en dienen hulpmaterialen voor hen beschikbaar te zijn.
5.4
Beperkingen van het onderzoek
Baarda et al. (2009, p. 196) stellen dat betrouwbaarheid een indicatie vormt van de mate waarin onderzoeksresultaten onafhankelijk zijn van toeval. Toeval is voor dit kwalitatieve onderzoek een belangrijk onderdeel. Het toeval ligt in het feit van de keuze van de situaties van de casestudie en de keuze van de te interviewen personen. De drie casussen zijn gebruikt om een diepgaand beeld van de situatie te verkrijgen. Door deze casussen als uitgangspunt te nemen, blijft de vraag of bij een andersoortig incident in het heden of de toekomst dezelfde fenomenen zichtbaar worden. Door veranderende externe factoren die van invloed zijn op de onderzochte fenomenen, is het mogelijk dat bij herhaling van het onderzoek in nieuwe casuïstiek de uitkomsten kunnen verschillen. Door gebruik te maken van het theoretisch kader als richtsnoer is geprobeerd dit probleem te ondervangen. Om de eventueel ongewenste effecten van toeval te vermijden is van tevoren een interviewprotocol geformuleerd en getoetst. De heterogene samenstelling van de groep die is geïnterviewd, maakt dat de interviews lastig met elkaar te vergelijken zijn. Pastores gebruiken daarbij allerlei formuleringen en bewoordingen die in de religieuze stroming die zij vertegenwoordigen gebruikelijk zijn, maar niet altijd uitwisselbaar zijn. Ook hier is gebruik gemaakt van het theoretisch kader om betekenis te geven aan de uitspraken van de geïnterviewden. Volgens Baarda et al. (2009, pp. 197-199) gaat het bij geldigheid in de kern om de juistheid van de onderzoeksbevindingen en het feit dat de uitkomsten van het onderzoek overdraagbaar zijn op vergelijkbare of overeenkomstige situaties die niet allen feitelijk zijn onderzocht. Gegeven het feit dat pastores van verschillende kerkgenootschappen met verschillende grootte zijn geïnterviewd, neemt de generaliseerbaarheid van de gegevens toe. In dit verkennend onderzoek is het niet mogelijk geweest om vertegenwoordigers van alle religieuze stromingen in grote en kleine plaatsen in Nederland te interviewen. Daarbij is een aantal verzoeken om een interview te mogen afnemen niet gehonoreerd. Gegeven het beperkte aantal geïnterviewde personen en de kerkelijke stroming die zij vertegenwoordigen, is het de vraag of zij representatief zijn voor alle religieuze stromingen en plaatsen in Nederland. Door de gehanteerde onderzoeksmethodiek kunnen de uitkomsten als indicatief worden beschouwd voor nieuwe casussen.
5.5
Discussie en suggesties voor vervolgonderzoek
Het theoretisch kader van deze verkennende studie heeft een aantal uitkomsten opgeleverd. Deze uitkomsten zijn meegenomen in het empirisch onderzoek. In het empirische deel van het onderzoek zijn de theoretische uitkomsten getoetst, om te zien of de theorie overeenkomt met de praktijk van de pastor tijdens een crisissituatie.
63
5.5.1 Vergelijking en discussie Met betrekking tot het theoretisch kader valt op dat alle geïnterviewden de hoofdlijn onderschrijven. Zij onderkennen dat een goed toegeruste pastor kennis heeft van rouwverwerking, methoden om verwerking mogelijk te maken, zingeving, noodhulp en verbinden. Indien het een grootschalig incident betreft, voelen pastores zich minder goed toegerust. Pastores en burgemeesters zien bij rampen graag een goed toegeruste pastor functioneren die de reguliere hulpverlening aanvult en op het gebied van zingevingsvragen een duidelijke meerwaarde heeft. Voor wat betreft de verschillen in theorie en praktijk geldt dus dat die verschillen niet groot zijn. In de literatuur (Arts-Honselaar, 2012) wordt gevonden dat Nederland steeds meer burgers kent die ongelovig zijn of door ontkerkelijking geen verbintenis meer hebben met de traditionele religies, maar die wel belangstelling hebben voor vormen van spiritualiteit. Kleijer (2009) zegt dat de meeste operationele diensten het 'command en control model' tijdens de repressieve fase omarmen en dat binnen dit model niet zo snel plek is voor ‘emergent groups’, zoals pastores of de kerken. In de empirie zeggen zowel pastores als burgemeesters dat een pastor een toegevoegde waarde heeft bij het bieden van noodhulp, herdenken, rituelen en spiritualiteit en betrokken moeten worden in de responsfase van een crisis of ramp. Wat echter een punt van discussie blijft, is waarom in een toenemend geseculariseerde heterogene maatschappij de inzet van geestelijk verzorgers legitiem is, met name in die gebieden waarin sprake is van non-religiositeit. De vraag rond de legitimiteit van het inzetten van pastores tijdens een crisis valt echter buiten de scoop van deze scriptie. Vervolgonderzoek is noodzakelijk om hier met gezag iets over te kunnen zeggen. 5.5.2 Suggesties voor vervolgonderzoek In deze paragraaf worden enige suggesties voor vervolgonderzoek gedaan aan de hand van geformuleerde proposities. Op het gebied van opleiding en toerusting blijkt uit de empirie dat pastores een theologische en pastorale basisopleiding hebben gevolgd op HBO- of universitair niveau. In deze opleidingen komt pastoraat tijdens rampen en crises niet aan de orde. In de vervolgopleiding voor Geestelijke Verzorger voor instellingen wordt hier wel aandacht aan besteed. Pastores voelen zich ondanks de in hun ogen goede opleiding niet voldoende toegerust voor grootschalige crises. Pastores weten inhoudelijk weinig van de structuur van de rampenbestrijding. Ook op het gebied van rouwverwerking op langere termijn bij grote groepen getroffenen van een crisis wordt kennis gemist. Informatiemateriaal wordt in opdracht van overheid en de landelijke Raad van Kerken vervaardigd, maar bereikt de pastorale werkvloer niet. Pastores weten vaak niet dat dit toerustingmateriaal bestaat. Dit leidt tot de volgende proposities: 1.
Het goed opleiden van pastores op het gebied van pastorale zorg in crisisomstandigheden leidt tot verbetering van de nazorg aan getroffenen ten tijde van een ramp of crisis.
2.
Landelijke en regionale overheden zijn verantwoordelijk voor het betrekken van pastores bij de crisisbeheersing. Zowel de veiligheidsregio’s als de regionale raden van kerken leveren hier een bijdrage aan.
64
In de literatuur (Berkhout, 2003) en de empirie blijkt dat kerken te weinig doen met de lessen van vorige crises en het delen van pastorale ervaringen die tijdens die crises zijn opgedaan. In de empirie wordt gepleit voor een netwerkstructuur waarin pastores, kerken en burgerlijke overheid participeren. Doel van dit netwerk is het delen van de kennis die eerder is opgedaan. Een organisatie als bijvoorbeeld de Stichting Impact kan dit netwerk onderhouden en de kennis die hieruit voortkomt publiceren. Hier is de volgende propositie uit te formuleren: 3.
Pastores, kerken en overheden delen kennis met behulp van een landelijk netwerk. Dit netwerk wordt beheerd en onderhouden door een organisatie die ook met de verkregen kennis toerustingmateriaal voor de doelgroep vervaardigt.
In het empirisch onderzoek valt op dat pastores die een ramp of crises meemaakten, zelf weinig tot geen nazorg van hun eigen kerkgenootschap hebben ontvangen. Een enkele maal is ondersteuning aangeboden om het dagelijkse werk te verlichten. Door het vormen van pastorale teams denkt een grote kerkorganisatie de opvang van pastores te verbeteren, maar dit geldt niet voor alle kerken. Pastores vinden ‘pastor zijn’ een eenzaam vak en dat blijkt in een periode van crisis of grote druk. Dit is een groot risico voor uitval van de pastores zelf, op korte en langere termijn. Het leidt tot de volgende propositie: 4.
In het geval dat de kerken deel willen uitmaken van de professionele hulpverleningsorganisatie zal de nazorg aan de eigen geestelijk verzorgers gewaarborgd moeten zijn.
Post et al. (2002, p. 237-238) stellen dat bij het spelen van het rituele spel een sleutelrol is weggelegd voor voorgangers en rituele experts. Op het gebied van rituelen is in deze thesis de verbinding tussen theorie en de praktijk gevonden dat pastores op het gebied van rituelen een grote kennis hebben en zij bij alle geloofsrichtingen gemakkelijk aansluiting weten te vinden vanwege het grote netwerk dat pastores hebben. Dit komt de samenstelling van een herdenkingsbijeenkomst na een ramp of crisis ten goede en maakt de bijeenkomst persoonlijker. De overheid die een strikt neutrale benadering toepast bij de samenstelling van een herdenkingsdienst, doet dit uit angst voor gedoe rond religie en non-religie. Volgens pastores speelt dat na een ramp of crisis veel minder een rol dan de overheid denkt. De overheid moet durven een pastor voor een herdenkingsbijeenkomst in te schakelen en samen te kijken naar nieuwe rituelen en andere vormen van herdenken. Interessant is te onderzoeken of het consequent betrekken van de lokale raad van kerken of een afgevaardigde pastor bij een herdenkingsbijeenkomst de inhoud en kwaliteit van deze dienst ten goede komt. Het bovenstaande levert de volgende propositie op: 5.
Pastores en gemeenten zullen samen op zoek moeten gaan naar nieuwe vormen van herdenken en nieuwe rituelen om in een pluriforme samenleving troost te bieden, emoties te kanaliseren en recht te doen aan getroffenen.
Zowel in theorie (Dückers & Rooze, 2011) en praktijk is gevonden dat in de nazorg voor de pastor op het vlak van zingeving een kerntaak is weggelegd die anderen niet zomaar kunnen overnemen. Andere hulpverleners handelen in en mens tot mens relatie. Als de kerken en de pastores ook alleen handelen vanuit dit ‘horizontaal’ perspectief, maken ze het verschil niet, terwijl ze als enige de legitimiteit bezitten om de verbindende en spirituele benadering toe te passen.
65
Dit leidt tot de volgende propositie: 6.
De kerken en pastores moeten naast het bieden van laagdrempelige hulp bewuster de verbindende en spirituele rol oppakken dan ze nu doen.
In het empirisch onderzoek is gebleken dat pastorale zorg niet of nauwelijks is omschreven of opgenomen in rampenplannen, draaiboeken of protocollen. Bij overheid en veiligheidsregio’s is bewustwording nodig waarvoor geestelijk verzorgers in de crisisbeheersing zouden kunnen worden ingezet. Mede door versnippering van het Nederlandse religieuze landschap is het voor de lokale overheid onmogelijk om alle denominaties te betrekken in de plannen. De veiligheidregio kan hier een coördinerende rol in vervullen. De kerken dienen hun krachten te bundelen in bijvoorbeeld een zogeheten ‘Paarse kolom’ en een aanspreekpunt te organiseren op lokaal of regionaal niveau. Dit leidt tot de volgende twee proposities: 7.
Elke veiligheidsregio dient verbinding te zoeken met lokale kringen van pastores dan wel een lokale of regionale raad van kerken en deze te betrekken bij de planvorming.
8.
De kerken, ritueelbegeleiders en uitvaartverzorgers dienen te participeren in een ‘paarse kolom’. Deze kolom maakt onderdeel uit van de veiligheidsregio, heeft een netwerkstructuur, deelt kennis en heeft een adviserend karakter in planvorming en bij calamiteiten.
In de theorie (Ruff, 2006) is de rol die pastores kunnen vervullen tijdens rampen en crises beschreven. Dückers en Rooze (2011) benoemen drie kerntaken: noodhulp, zingeving en verbinden. In het empirisch onderzoek onderschrijven de geïnterviewden deze theorie. Voorwaarde voor hen is wel dat ze bij ernstige incidenten worden gealarmeerd om deze taken op tijd uit te kunnen voeren. Dit is nu niet het geval, behoudens in enkele gemeenten of regio’s waar een protocol is ontworpen. Het alarmeren van pastores is alleen mogelijk indien de pastores op lokaal niveau de krachten bundelen en een overeenkomst sluiten dat bij een calamiteit naar één nummer wordt gebeld. Pastores regelen onderling hun beschikbaarheid en bereikbaarheid. Dit levert de volgende propositie op: 9.
Het is voor het slagen van de nazorg belangrijk dat pastores tijdens de acute fase onderdeel worden gemaakt van de hulpverlening.
In de empirie bleek dat pastores niet herkenbaar zijn als pastor op het moment dat op hen een beroep wordt gedaan. De herkenbaarheid van pastores in crisisomstandigheden, het feit dat mensen aan hen kunnen zien dat ze geestelijk verzorger zijn, is niet formeel geregeld. Religieuze kleding zal waarschijnlijk door geloofsgenoten worden herkend, maar dat geldt niet voor niet- of andersgelovigen. Op lokaal niveau wordt materiaal aangeschaft om de herkenbaarheid te vergroten, maar dit is niet op regionaal of landelijk niveau geregeld. Hierdoor ontstaat een diversiteit in uitingen en dit komt de herkenbaarheid niet ten goede. Laat de veiligheidsregio’s en de regionale raad van kerken hier afspraken over maken. De volgende propositie is hieruit af te leiden: 10.
De uniforme uitmonstering van pastores ten behoeve van de inzet en herkenbaarheid ten tijde van een crisis wordt op het niveau van de veiligheidsregio vastgesteld en opgenomen in de planvorming.
66
Tot slot In deze thesis is een relatief onbekend onderdeel van de crisisbeheersing bestudeerd. In dit verkennend onderzoek is gekeken naar de toerusting en het handelingsrepertoire van pastores tijdens een crisis en of deze zorg de hulpverlening aan getroffenen completeert. De meerwaarde van pastorale zorg tijdens crises is zowel theoretisch als empirisch aangetoond. Hiermee is niet gezegd dat pastorale zorg onontbeerlijk is voor het slagen van de crisisbeheersing en de zorg aan getroffenen, maar het helpt wel. Tijdens dit onderzoek zijn dilemma’s ontdekt en verwoord. De soms gespannen relatie tussen kerk en overheid is zichtbaar in deze postmoderne tijd. Onbekend maakt onbemind, zegt het spreekwoord en dit is duidelijk waarneembaar. Hieraan is veel te doen zodat kerk en overheid samen kunnen optreden in een crisissituatie. Bij een academisch vervolgonderzoek, bijvoorbeeld aan de hand van de geformuleerde proposities, is het dan ook interessant om te zien hoe de kerken kunnen worden betrokken in de crisisbeheersing en rampenbestrijding en de completering van nazorg aan getroffenen.
67
Literatuurlijst •
Arts-Honselaar, H. (2012). Geestelijk leven in de twintigste eeuw. In G. van den Brink (ed.), De Lage landen en het hogere: de betekenis van geestelijke beginselen in het moderne bestaan. (pp. 127-168). Amsterdam: University Press.
•
Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de & Teunissen, J. (2009). Basisboek Kwalitatief onderzoek: Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff
•
Bell, C.M. (1997). Ritual: Perspectives and dimensions. Oxford: University Press.
•
Berkhout, J. (2003). Pastoor van Volendam. Kampen: Kok
•
Commissie Onderzoek Cafébrand Nieuwjaarsnacht. (2001). Cafébrand Volendam: Eindrapport; Publieksversie. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
•
COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. (2005). Leidraad Nafase. Den Haag: COT
•
Dückers M.L.A., Rooze, M.W. (2011). Rampenspirit; zorg voor de geest. Amsterdam: Impact.
•
Duin. M.J, van; Veerkrachtige crisisbeheersing: nuchter over het bijzondere. (2011). Apeldoorn: Politieacademie en Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid.
•
Eijnatten, J. van & Lieburg, F. van. (2006). Nederlandse religiegeschiedenis. Hilversum: Uitgeverij Verloren.
•
Inspectie IOOV. (2009). Koninginnedag 2009. Een onderzoek door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid. Den Haag: Inspectie Openbare Orde en Veiligheid.
•
Inspectie IOOV. (2011). Schietincident in ‘De Ridderhof’, Alphen aan den Rijn. Den Haag: Inspectie Openbare Orde en Veiligheid.
•
Holsappel-Brons, J.C. (2010). Ruimte voor Stilte. Stiltecentra in Nederland als speelveld van traditie en vernieuwing. Groningen/Tilburg: Instituut voor Christelijk Cultureel erfgoed, Rijksuniversiteit Groningen & Instituut voor Liturgische en Rituele Studies, Universiteit van Tilburg.
•
Jaspers, J.P.C., Asma, van M.J.O. & Bosch, R.J. van den (1989). Coping en psychopathologie: een overzicht van theorie en onderzoek. Tijdschrift voor Psychiatrie 31(9), 588.
•
Jong, W. & Johannink, R. (2009). Koninginnedag 2009. Burgemeestersblad, 14 (10), 4-5.
•
Kleijer, W. (2009). De PKN in het veiligheidsdomein. (masterthese). MCDM-11, Nederlands Instuut Fysieke Veiligheid, Arnhem.
•
Lazarus, R.S. & Folkman, S. (1984). The Stress Concept in the Life Sciences: Stress, appraisal and coping. New York: Springer Publishing Company, Inc.
•
Leferink, S. & Sardemann, R. (2010). Kramp na de ramp – Een kritische beschouwing op de hulpverlening na rampen. Utrecht: Slachtofferhulp Nederland
68
•
Lukken, G. M. (1999). Rituelen in overvloed: een kritische bezinning op de plaats en de gestalte van het christelijke ritueel in onze cultuur. Kampen: Gooi & Sticht.
•
Post, P., Nugteren, A. & Zondag, H. (2002). Rituelen na rampen, verkenningen van een opkomend repertoire. Kampen: Gooi en Sticht
•
Ruff, O.J. (2006). De rol van de kerk bij een ramp. Utrecht: Kerk in actie.
•
Worden, J.W. (2009). Grief counseling and grief therapy: a handbook for the mental health practitioner. New York: Springer Publishing Company, Inc.
Internet •
Raad van kerken Alphen aan den Rijn. (2011). Pastorale zorg bij rampen. Geraadpleegd op 15 oktober 2013, van http://www.raadvankerkenalphenaandenrijn.nl/index.php?option=com_content&v iew=article&id=332:thema&catid=63:verslagen&Itemid=99
•
VuMC. (2013). Opleidingen. Omgaan met zingevingsvraagstukken. Geraadpleegd op 12 november 2013, van http://www.vumc.nl/onderwijs/opleidingenggzingeest/zorg-inhoud-alg/zingeving/,
•
Impact Kenniscentrum. (2002). Lezing pastoor Kreuwels voor de dekenale vergadering van Nijmegen op 21 november 2002. Geraadpleegd op 13 september 2013, van http://www.impact-kenniscentrum.nl/nl/doc/kennisbank/1000010839-1.doc
69