P309941
ORDE VAN DEN PRINCE vlaams-nederlands genootschap voor taal en cultuur 2 WOORD VOORAF 3 IK HOU VAN ALLE ZES • 5 VERSLAG VAN HET SYMPOSIUM OVER DE BRUSSELSE RAND 9 WELK BELEID IS NODIG IN DE VLAAMSE RAND? • 14 BENELUX: VAN AFSCHAFFEN TOT UITBREIDEN 16 OPEN FORUM: MEER OF MINDER BENELUX? • 18 WAT IS DE IDENTITEIT VAN NEDERLAND? 22 NIEUWS UIT DE GEWESTEN • 24 KUNST OOK EEN TAAL • 26 POËZIE ONDER DE LOEP GENOMEN 27 DE BOEKENPRINCE • 28 LEDEN IN DE KIJKER
nieuwsbrief 26/3 De Vlaamse Rand rond Brussel Verzendadres: secretariaat Orde van den Prince, Gounodstraat 2A, bus 31, 2018 Antwerpen, tel. 03/ 257 05 55
26ste jaargang / nummer 3 / januari-februari 2007 / verschijnt tweemaandelijks / afgiftekantoor: Antwerpen X
Woord vooraf Van de Benelux tot de Brusselse Rand Allereerst wensen we ieder van u en allen die u dierbaar zijn, het allerbeste toe voor 2007. Dat het opnieuw een jaar vol kansen en uitdagingen zal worden, staat vast. Hopelijk worden er ook heel wat van onze goede voornemens voor het nieuwe jaar bewaarheid.
NIEUWSBRIEF tweemaandelijks ledenblad van de Orde van den Prince Hoofdredactie: Jooris Van Hulle Eindredactie: Guido Theunissen Redactieleden: Cas Goossens Rob Kemperink Godfried Lannoo Amedé Lefever (webstek) Wim van Heugten Wim Wijnands Toon Hagen (presidium) Werkten mee aan dit nummer: Marc Platel, Kraainem Fernand Vanhemelrijck, Sint-Genesius-Rode/Beersel Frank Vandenbroucke, Brussel Roger Vanhoutte, Gazet van Antwerpen Jan Hendrickx, Gazet van Antwerpen Herman Suykerbuyk, Noorderkempen Hardy Beekelaar, Nijmegen Geertrui Seys, Westkwartier Anne-Mie Adriaensens, Antwerpen-’t Wit Lavendel Jan Rosier, Lier Kees de Bliek, Hulst Renaat Ramon, Houtland
Vorig jaar formuleerde de president op deze plaats het goede voornemen om de Orde meer zichtbaar te maken, ook en vooral in de buitenwereld. Hoewel dat niet altijd eenvoudig is, mogen we achteraf bekeken met voldoening vaststellen dat dit inderdaad is gelukt. En zelfs verschillende keren, want het afgelopen jaar organiseerde de Orde niet alleen een geslaagde Algemene Ledendag, voor het eerst in Duitsland (Kleef), maar ook twee druk bijgewoonde symposia. Het eerste op 11 november was gewijd aan de toekomst van het Benelux-verdrag, dat over enkele jaren afloopt en aan een grondige herziening toe is. De Orde nam het voortouw om deze problematiek nu al naar voren te schuiven en de buitenwereld op die manier warm te maken voor dit belangrijke thema. U leest in dit nummer meer over dit symposium in het Antwerpse Provinciehuis en de belangrijkste besluiten die er werden geformuleerd. Nog een heikel punt is de Vlaamse Rand rond Brussel en meer bepaald de positie van de Vlamingen in deze politiek gevoelige regio. Die positie lijkt op verschillende vlakken bedreigd, al mogen we zeker niet in doemdenken vervallen. In dit nummer leest u, na een inleidend artikel om de problematiek te schetsen, welke thema’s er op het symposium in Dilbeek tijdens de verschillende themarondes aan bod kwamen en welke daarvan de maatschappelijke implicaties kunnen zijn. Daarnaast treft u in dit nummer de integrale versie aan van de slottoespraak van minister Frank Vandenbroucke. Hij lichtte daarin zijn plannen toe om het Nederlands in de Rand te versterken, onder meer door een doelbewust onderwijsbeleid. Het spreekt vanzelf dat het belang van deze thematiek in dit verkiezingsjaar moeilijk kan worden overschat. Beide symposia bewijzen hoe de Orde wel degelijk een concrete rol kan spelen in het maatschappelijk debat, zonder daarom expliciet stelling te hoeven innemen. Op die manier komt zij ten volle tegemoet aan het ABZ-beleid dat de president begin vorig jaar heeft uiteengezet: de Orde profileren als een Actief, Bewust en Zichtbaar genootschap, dat zijn verantwoordelijkheid niet uit de weg gaat. Wij durven de hoop uitspreken dat die trend ook dit jaar zal worden voortgezet. De redactie Frank Meysman, president van de Orde van den Prince, tijdens zijn slottoespraak op het symposium over de Benelux na 2010 in Antwerpen.
Kaftontwerp: Studio Lannoo, Tielt Lay-out: X-oc, Borgerhout Druk: Van de Velde, Antwerpen Verantwoordelijke uitgever: Paul Peeters Gilles de Pélichylei 97 B - 2970 Schilde BELGIE Secretariaat Orde van den Prince Gounodstraat 2 A, bus 31 B - 2018 Antwerpen Tel.: 03/257.05.55 - Fax: 03/257.05.54 Geopend: maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag van 9 tot 15.30 uur en woensdag van 9 tot 13 uur E-post:
[email protected] Webstek: http://www.ovdp.net
2
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
Ik hou van alle zes Het is de titel van een intussen al wat vergeten liedje van de Vlaamse zangeres Micha Marah. Ze maakte het liedje om “de Zes” (met hoofdletter!) zogenoemde faciliteitengemeenten bij een ruimer Vlaams publiek bekend te maken. Dat is voor een belangstellende niet-Vlaming een meer dan vreemde toestand, die men waarschijnlijk alleen maar kan vinden in het land der Belgen, waar de Franssprekende Maas en de Nederlandstalige Schelde vloeien.
D
e “Zes” van Micha Marah zijn zes Vlaamse gemeenten rond de Belgische hoofdstad Brussel, waar de plaatselijke, feitelijk Franssprekende meerderheid in haar omgang met het lokale bestuur gebruik kan maken van wat hier wordt omschreven als “taalfaciliteiten”. In die zes gemeenten is de wettelijke bestuurstaal dus het Nederlands, zoals in de rest van Vlaanderen, maar de Franstalige inwoners kunnen er met hun kinderen wel terecht in een Franstalige lagere gemeenteschool; ze mogen op het gemeentehuis Frans spreken; ze kunnen vragen dat ze hun bestuursdocumenten in het Frans krijgen; ze ontvangen de gemeentelijke aankondigingen niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Frans enz. In die “Zes” van Micha Marah, zes gemeenten binnen de grenzen van het wettelijk eentalige en Nederlandstalige Vlaanderen, worden de Franssprekende inwoners, zou je toch zeggen, met de nodige égards “faciliteiten” aangereikt om hun het leven gemakkelijker te maken. Maar het begrip “faciliteiten” is zwaar beladen in het toch al erg verscheiden Belgische Vlaams-Franstalige woordgebruik.
Franstalige hoofdstad Dat faciliteitenverhaal begint in de eerste helft van de jaren ‘60 van de vorige eeuw. Vlamingen en Franstaligen maakten toen weer eens felle ruzie over de tot op vandaag nog altijd niet definitief beantwoorde vraag hoe men het Belgische huishouden wat leefbaarder zou kunnen maken. De toen al onontwarbare knoop was – en meer dan een halve eeuw later is dat eigenlijk nog altijd zo – de hoofdstad Brussel: een van oudsher Nederlandstalige plaats, oorspronkelijk Broecsele genoemd, die geleidelijk meer en meer verfranst is. In 1910 begon er voor het eerst in de geschiedenis meer dan 50% van de inwoners Frans te spreken.
hoofdstad niet eens zijn eigen moedertaal mogen spreken: ondergetekende weet uit ervaring welke pijnlijke culturele en sociale botsingen dat met zich kan brengen. “Brussel”, dat in dit verhaal staat voor de verzameling van de 19 Brusselse gemeenten die samen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vormen – het derde gewest van België, naast het gewest Vlaanderen en het gewest Wallonië – Brussel is altijd al een stevige Vlaamse steen des aanstoots geweest. De hoofdstad werd in de rest van Vlaanderen stilaan meer en meer als een versmachtende culturele bedreiging ervaren.
“Stop de olievlek” Als men op de Belgische administratieve landkaart kijkt, merkt men dat het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest op Vlaams en dus Nederlandstalig grondgebied ligt. Niet ten onrechte spreekt men van “de Vlaamse gordel rond Brussel”. Voor een stad waar het Nederlands niet de algemene omgangstaal is, waar de grote meerderheid van de inwoners alles spreekt behalve de taal van Vondel of Gezelle, is dat geografische isolement een handicap, die de Franstaligen graag zouden doorbreken. Door bijvoorbeeld minstens Sint-Genesius-
Rode, één van de beroemde zes faciliteitengemeenten van Micha Marah, bij Brussel te voegen. Op die manier zou Brussel via een corridor verbonden worden met Wallonië en niet langer binnen Vlaanderen liggen, maar een schiereiland van het Franssprekende gewest vormen, een Franstalige uitloper op Vlaams grondgebied. Maar daarmee maken we een wel erg grote sprong in de Belgische geschiedenis. Met de invoering, in het begin van de jaren ’60 van de vorige eeuw, van de taalfaciliteiten voor Franstaligen in zes Vlaamse gemeenten rond Brussel – zes gemeenten waar toen al minstens 30 % van de bevolking via de tienjaarlijkse, maar intussen afgeschafte talentelling had laten weten Franssprekend te zijn – dacht men voor de zoveelste keer de Belgische versie van het ei van Columbus gevonden te hebben. Brussel zou eens en voorgoed binnen de grenzen van de verzameling van de 19 Brusselse gemeenten blijven, dacht men, en Vlaanderen mocht hopen dat de culturele Brusselse “olievlek” zich niet verder zou uitbreiden: de Vlamingen mochten verwachten dat de Franstalige nieuwkomers in die Vlaamse gemeenten rond Brussel zich zouden aanpassen aan hun nieuwe Vlaamse leefom-
De Rand bestaat uit de 19 Vlaamse gemeenten die aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest grenzen en/of aan een van de faciliteitengemeenten. Op Tervuren na behoren ze allemaal tot het bestuurlijke arrondissement Halle-Vilvoorde. Zes ervan zijn faciliteitengemeenten: Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem.
Nu is de stad Brussel, die helemaal omgeven is door eentalig Vlaams, dus Nederlandssprekend gebied, voor 80 tot 90 % Franssprekend: een feitelijk Franstalige stad, die volgens de wet nochtans tweetalig zou moeten zijn. De Vlamingen wilden immers als volwaardige Belgen terechtkunnen in die Belgische hoofdstad, die ook hun hoofdstad moest zijn; ze wilden er de taal van de meerderheid der Belgen, het Nederlands, kunnen spreken zonder het risico te lopen om door moedwillige, vaak slecht Frans sprekende winkelverkoopsters of bedienden als een zielenpoot te worden uitgelachen en weggestuurd. In zijn eigen
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
3
geving. De “taalfaciliteiten” waren er immers als een geste om de anderstalige nieuwkomers in die Vlaamse gemeenten de nodige tijd te gunnen om aan de situatie te wennen.
Begoocheling Het werd een pijnlijk ontwaken.Waar ze ook gaan of komen, de Franssprekenden hebben niet de gewoonte om “zich aan te passen”. Zij vinden het integendeel vanzelfsprekend dat de anderen zich aan hen aanpassen en dus ook Frans spreken. Vlamingen – en eigenlijk ook Nederlanders – hebben dan weer de slechte gewoonte wat al te graag te laten horen dat ze een woordje Frans spreken. Waarom dan zouden die nieuwe, maar anderstalige buren een inspanning doen om zich aan te passen aan hun nieuwe Vlaamse leefomgeving? Komt daar nog bij dat Brussel de voorbije jaren letterlijk overspoeld wordt door een blijkbaar niet meer te stoppen Europese en internationale invasie. Een zeer welstellende, zeer goed verdienende groep bevolkt er de centra van de NAVO en de Europese Gemeenschap. Deze rijke nieuwkomers hebben al snel de weg gevonden naar de toch nog altijd wat groenere en dus rustiger Vlaamse omgeving van Brussel, waar het goed wonen is. Officieel is dat, zoals gezegd, het Nederlandstalige deel van dit vreemde Belgenland, waar de inwoners in het Nederlands bestuurd worden, maar daar trekken die nieuwkomers zich weinig van aan. Ofwel is Brussel voor hen maar een tussen-
stap in hun carrière en verhuizen ze na korte tijd naar een ander land, ofwel blijven ze hier toch langer of voor altijd wonen, maar hebben ze meer dan voldoende sociale, culturele en vooral economische ademruimte binnen hun eigen culturele, sociale, taalkundige of nationale leefomgeving. Doorgaans hebben ze nooit Nederlands geleerd, kennen ze wel Frans – want Frans is toch nog altijd een wereldtaal, lezen ze hier in Le Soir en La Libre Belgique – en volgen ze het Belgische tv-nieuws op RTBF. Ze nemen geen kennis van de Nederlandstalige media en interpreteren dus alles volgens hun Franstalige bronnen. Vlaamse standpunten kennen ze dus doorgaans, een beetje karikaturaal gesteld, alleen maar als “flamingantisch extremisme”. Het resultaat is dat Vlaanderen zich vandaag niet alleen meer zorgen dient te maken over die zes faciliteitengemeenten, maar over dertig of meer Vlaamse gemeenten rond de Belgische hoofdstad, waar de nieuwkomers zich vestigen, waar ze onbewust een proces van sociaal-economische en culturele economische verdringing op gang brengen dat de autochtone Nederlandstalige bewoners in de verdrukking brengt. Met alle mogelijke sociale, culturele en andere nadelige gevolgen van dien.
Belgisch Dit is inderdaad een exclusief Belgisch verhaal. Een verhaal dat men alleen maar kan begrijpen als men inderdaad wil proberen het te begrijpen. Feit is dat een en ander door de jaren heen geleid heeft tot een kluwen, dat tot op vandaag
Daar is B-H-V weer 30 jaar politieke heibel over Franstaligen in de Rand
V
oor de Vlaamse politici is het een uitgemaakte zaak: na de verkiezingen van 2007 moeten er onderhandelingen volgen over nieuwe stappen in de staatshervorming. Inhoudelijk staat de overheveling van enkele economische, fiscale en sociale hefbomen centraal. Maar het dossier met de grootste symboolwaarde wordt ongetwijfeld de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, kortweg B-H-V. Sociaal-economisch is B-H-V een opmerkelijke constructie. Halle-Vilvoorde is het rijkste arrondissement van België. Gemeenten als Tervuren, Wezembeek-Oppem en Kraainem prijken steevast bovenaan op het lijstje van de rijkste tien gemeenten in België. In Brussel ligt dan weer de armste gemeente: Sint-Joostten-Node. B-H-V is een unicum, omdat het de enige kieskring is die zich uitstrekt over twee verschillende taalgebieden. Hij omvat de 19 gemeenten van het tweetalige gebied Brussel en 35 gemeenten uit Vlaams-Brabant. De Franstalige partijen kunnen op die manier
4
stemmen ronselen bij taalgenoten in Vlaanderen. Tegelijk kunnen Vlamingen in Brussel voor kandidaten uit Halle-Vilvoorde stemmen. De politieke heibel gaat precies over de positie van de Franstaligen in de Rand. Dit jaar zal het precies dertig jaar geleden zijn dat het Egmontpact werd gesloten. Dat voorzag in een constructie, waarbij de Franstaligen uit de Rand dankzij een inschrijvingsrecht hun domicilie zouden kunnen kiezen in een van de 19 Brusselse gemeenten. Daar zouden ze dan hun administratieve verplichtingen kunnen vervullen en vooral hun stemrecht uitoefenen. Een jaar later viel de regering-Tindemans en sneuvelde meteen ook het Egmontpact. De Vlamingen vonden de toegevingen aan de Franstaligen in de Rand uiteindelijk onaanvaardbaar. Het inschrijvingsrecht dook in 2005 opnieuw op tijdens de onderhandelingen over de splitsing van B-H-V. Maandenlange onderhandelingen leverden uiteindelijk niets op en de splitsing werd nog maar eens in de ijskast gestopt. Uiterlijk in 2007 moet er een oplossing zijn, besliste het Arbitragehof. Volgens dit
Als men op de Belgische administratieve landkaart kijkt, merkt men dat het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest op Vlaams en dus Nederlandstalig grondgebied ligt. Niet ten onrechte spreekt men dan ook van de Vlaamse gordel rond Brussel. overeind blijft, omdat het onontwarbaar is. Tenzij Vlaanderen en de Vlamingen alsnog het beruchte Minderhedenakkoord zouden ondergaan en terugkeren naar de lang vervlogen tijd van toen, toen Vlaanderen inderdaad nog “aan de rand van Brussel” lag… Marc Platel • voormalig radiojournalist (specialiteit binnenlandse politiek) • voormalig hoofdredacteur van Het Belang van Limburg • woonachtig in Kraainem, één van de zes
hof is de tweetalige kieskring in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Na het spaak lopen van de onderhandelingen in 2005 triomfeerden de Franstalige politici. “De Franstaligen hebben geen enkele reden om gelukkig te zijn. Denken ze nu echt dat ze in 2007 zo sterk aan de onderhandelingstafel zullen verschijven”, vroeg SP.A-voorzitter Johan Vande Lanotte zich af. “De Franstaligen hebben gekozen voor de rijke Franstalige bourgeois die in de Rand de gewone Vlaming verdringen. Zij waren belangrijker dan de sukkelaars in Brussel.” We zullen zien of dit jaar een uitkomst brengt. Meer informatie over het taalgebruik in de faciliteitengemeenten is te vinden in de volgende recente studies van Rudi Janssens, als socioloog verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel: • Taalgebruik in de faciliteitengemeenten, in: Koppen, J., Distelmans, B. en Janssens, R., Taalfaciliteiten in de Rand. Ontwikkelingslijnen, conflictgebieden en taalpraktijk, Brussel, VUBPRESS, 2002 • Taalgebruik in de Brusselse gemeenten, in: Witte, E., Alen, A., Dumont, H., Vandernoot, P. en De Groof, R. (red.), De Brusselse negentien gemeenten en het Brussels model, Larcier, 2003
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
Het Rand-symposium van de Orde van den Prince Dilbeek, 18 november 2006 Het gewest Brabant-West organiseerde op 18 november 2006 in het Ontmoetingscentrum Westrand in Dilbeek een symposium over “Het Nederlandstalige karakter van de Rand rond Brussel met zijn maatschappelijke implicaties”. De 330 aanwezigen kregen die dag de unieke kans om met leden van de Orde en andere belangstellenden van gedachten te wisselen over verschillende aspecten van de problematiek van de Vlaamse Rand rond Brussel. Daarmee wilden de organisatoren bijdragen tot de groei van een open en verdraagzame leefgemeenschap, die het Nederlandstalige karakter van de Rand respecteert. Er werden vijf subthema’s behandeld: 1. Economie, mobiliteit en huisvesting 2. Gezondheidszorg 3. Onderwijs 4. Jongerenbeleid en cultuur 5. Media
D
e problematiek van de Rand is een oud zeer, waar reeds vele colloquia, studies en publicaties aan werden gewijd. Het blijft een actueel probleem, dat niet weg te branden is uit de politieke actualiteit. Het is een gebied dat onder druk staat van een expansieve hoofdstad, wat leidt tot taalpolitieke spanningen. Er wordt ook op gewezen dat de groeiende invloed van Euro-Brussel de ontwrichting van de lokale gemeenschappen bevordert. Anderzijds is de Vlaamse Rand ook een welvarende streek met een sterke economische bedrijvigheid, waar de werkloosheid zeer laag is. De jongste maanden gingen er van Franstalige kant weer stemmen op om een deel van de Rand bij Brussel aan te hechten. Het is een steeds weerkerend probleem, waarmee de Vlaamse politici worden afgedreigd. Tegenover een homogeen Franstalig front staat doorgaans “een Vlaams heir”, in verspreide slagorde. Men ligt in Vlaanderen niet wakker van het probleem. De Rand is voor de meeste Vlamingen een “ver-van-mijn-bedshow”. Men komt er in september vrijblijvend gordelen en daarna gaat men opnieuw over tot de orde van de dag.
Inleidende toespraak In zijn inleidende toespraak gaf Luc Deconinck, voorzitter van de v.z.w. De Rand, toelichting bij de problematiek. De Rand werd opgericht in 1996 door een decreet van de regering-Van den Brande. De Vlaamse regering en de provincie Vlaams-Brabant waren partners en de missie bestond erin het Nederlandstalige karakter van de Vlaamse Rand te “ondersteunen, uitstralen en bevorderen”. De spreker behandelde twee thema’s:
kent van het Vlaams Gewest. De werkloosheid schommelt in Halle-Vilvoorde rond de 6 % (47,8 % anderstaligen). In Brussel is dat 22 %. 2. De uitdagingen in de Rand Een van de grootste uitdagingen in de Vlaamse Rand is de grote migratie en het daarmee gepaard gaande verdringingseffect. Als illustratie schetste de spreker de situatie van 2003. Migratiesaldo voor 2003 naar de Rand Buitenlanders • vanuit Brussel + 1047 • vanuit buitenland + 427 Belgen vanuit Brussel + 3534 Belgen naar Vlaanderen - 1895 Belgen naar Wallonië - 940 Deze evolutie leidt tot een “ontvlaamsing” of “ontnederlandsing”, zoals aangetoond in een studie van Gunter Desmet. In de communicatie met Kind en Gezin gebruikt in Halle-Vilvoorde 58,7 % van de mensen het Nederlands en 41,3 % niet het Nederlands. Van dat laatste percentage gebruikt 25 % noch het Nederlands noch het Frans. Het betreft hier kinderen geboren in 2004. In deze percentages is het grote aandeel van de faciliteitengemeenten
opvallend. In de basisscholen van de Rand (19) is een op de drie kinderen anderstalig (9788 op 31.609). Ter vergelijking: in Antwerpen praten bijna 6 op de 10 kinderen thuis geen Nederlands. Uit de verkiezingsuitslagen blijkt dat het aantal Franstalige stemmen in de Rand blijft stijgen. De splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde blijft uiterst belangrijk. Volgens Deconinck zijn enkele voorwaarden nodig voor een succesvol Rand-beleid. In de eerste plaats is een absolute federale loyaliteit noodzakelijk die respect opbrengt voor de deelstaten en de grenzen. Men moet ook hier het principe van niet-inmenging huldigen, wat niet gebeurt (cf. het Franstalige strijdblad Carrefour, dat massaal verspreid wordt in de Rand). Verder zijn de splitsing van de kieskring BHV en van het gerechtelijk arrondissement nodig. De Franstalige basisscholen in de faciliteitengemeenten moeten door de Vlaamse gemeenschap worden geïnspecteerd. Brussel moet uitgroeien tot een echte tweetalige hoofdstad. Daarbij stelt de spreker vragen bij de resultaten van het Franstalige onderwijs. Tenslotte pleit Deconinck voor meer ambitie, vaste wil en gedrevenheid bij de Vlamingen. Met een verwijzing naar Prof. Castells (Berkeley) breekt hij een lans voor een positieve en begeesterende “projectidentiteit”, in tegenstelling tot een “defensieve identiteit”. Verschillende nijpende problemen werden behandeld in themaronden.
Themaronde Economie, Mobiliteit en Huisvesting De Rand is een aantrekkelijk en welvarend gebied, maar toch zijn de problemen niet te onderschatten. Huisvesting wordt onbetaalbaar, het verkeer loopt vast, de luchthaven is een economische groeipool, maar veroorzaakt ook
De administratieve grenzen van de provincie Vlaams-Brabant
1. Situering en belang van de regio Vlaams-Brabant telt 1.044.000 inwoners (Brussel telt er 1.018.000). Halle-Vilvoorde bestaat uit 35 gemeenten met 576.000 inwoners. Dat is 55% van Vlaams-Brabant en 9,5 % van het Vlaams Gewest. De Rand omvat 19 gemeenten, die grenzen aan Brussel Hoofdstad of aan de faciliteitengemeenten. Er wonen 392.391 mensen, wat 6,5 % bete-
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
5
hinder. Het verstedelijkingsproces werkt de verfransing nog in de hand. Moet Vlaanderen, dat bevoegd is voor ruimtelijke ordening, hier geen specifieke maatregelen treffen? Jan Van Doren en de samenwerking tussen Brussel en de Rand De themaronde werd geopend door Jan Van Doren, adjunct-directeur Voka-Vlaams Economisch Verbond Kenniscentrum, met een aantal boodschappen. Hij wees erop dat Brussel een economische troefkaart is voor de Vlaamse Rand. De hoofdstad is de vijfde Europese zakenstad en de vijftiende wereldstad (rangschikking internationale centrumfunctie) en er zijn 1800 buitenlandse ondernemingen gevestigd, die 230.000 jobs aanbieden. Verder is de stad interessant voor het zakentoerisme en als hoofdstad van de EU. De stad heeft toekomst als EU-beslissingscentrum en dienstencentrum en wegens haar centrale ligging in de Europese “banaan”. Het is opmerkelijk dat een deel van de economische activiteit verschuift van Brussel naar de Rand. Daardoor kent de Rand (Vlaamse en Waalse) de sterkste economische groei. De werkgelegenheid groeit er fors. Er bestaat tevens een sterke pendelbeweging vanuit de Vlaamse Rand naar Brussel. Volgens de spreker heeft Brussel geen toekomst buiten de Vlaamse ruit Brussel, Gent, Antwerpen, Leuven. Dat gebied is het enige Vlaamse stedelijke netwerk op internationaal topniveau en het is te vergelijken met de Randstad Holland, het Ruhrgebied, Greater London, Ile-de-France en Noord-Italië. Brussel heeft geen toekomst buiten de Vlaamse ruit, waarin Zaventem een internationale poort betekent. De economische toekomst van de Vlaamse Rand ligt in de dienstensector en de bedrijven. De dienstenintensiteit en werkgelegenheid in die sector in Halle-Vilvoorde zijn bijna het tweevoud van het Belgische gemiddelde. Met 70 % boven het landelijke gemiddelde heeft deze regio veruit de hoogste intensiteit. Voorbeelden zijn distributiecentra, zoals Colruyt, koerierdiensten, zoals DHL, TNT en UPS, bagageafhandeling en catering, zoals Aviapartners, en informaticabedrijven, zoals Cap Gemini en Dolmen. De tewerkstelling in de publieke sector daarentegen is relatief het kleinst in de publieke diensten en bedraagt amper 60 % van het landelijke gemiddelde. De industriële tewerkstelling is relatief het kleinst, na Leuven en Oostende. Er moet worden geïnvesteerd in de Vlaamse Rand en samengewerkt met Brussel. De Vlaamse Rand is immers, na Antwerpen, de belangrijkste economische groeipool van Vlaanderen. Samen met Brussel is het gebied zelfs belangrijker dan het Antwerpse bekken. Volgens de spreker is het Vlaamse stedelijke gebied rond Brussel ruim en biedt het veel
6
opportuniteiten voor economische activiteiten. Hij pleit voor het complementair inzetten van het GEN, het Gewestelijk Netwerk (NMBS), en het Brussel-Brabant-Netwerk (vervoersmaatschappij De Lijn) voor de ontsluiting van het grootstedelijk gebied. Zaventem is zowel een Vlaams als een Brussels dossier en de ring ten zuiden van Brussel moet worden gesloten. De mobiliteit naar de Vlaamse Rand moet worden bevorderd. Daarom moet de kennis van het Nederlands bij de Brusselaars worden gestimuleerd en dient er te worden geïnvesteerd in meertaligheid. De samenwerking tussen Vlaanderen en Brussel moet institutioneel worden versterkt. Herman Baeyens over de Groene Gordel en de Ruimtelijke Ordening in de Rand De spreker schetst de oorsprong van het “Groene Gordel”-concept. Hij wijst op de verschillende betekenissen van “de groene gordel” en wijdt daarna uit over de oorsprong van het “Groene Gordel”-concept in de ruimtelijke ordening. Hij wijst op het Plan Alpha (1958), met een groene gordel buiten de grote ring rond Brussel. Daarachter zouden er zich satellietsteden bevinden om de groei van Brussel op een geordende wijze op te vangen. Een belangrijk moment was de publicatie in 1964 door Mens en Ruimte van De Brusselse Randgemeenten. Daarin werd vooropgesteld dat ongeordende verkavelingen leidden tot een massale verfransing van de Vlaamse Rand. De bewustwording van dit pijnlijk maatschappelijk probleem bij de politici leidde in 1967 tot het Eerste Gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse, met het concept van een “Groene Gordel” zonder satellietsteden. Deze evolutie mondde uit in de vastlegging van het Gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse bij Koninklijk Besluit in 1977. Daarin werd resoluut geopteerd voor een duidelijk “Groene Gordel”-beleid, wat een selectief buitengebiedbeleid en een beperking van de bouwlagen impliceerde. De beperking van de bouwlagen zette immers een rem op de verstedelijking en dus ook op de verfransing. Deze politiek van ruimtelijke ordening stoelde op een breed maatschappelijk draagvlak. De sociale beweging stond er achter, want zij opteerde voor werk in eigen streek en voor een decongestie van Brussel. De Vlaamse Beweging steunde het project, omdat daardoor de olievlek (verfransing) kon worden ingedijkt. Ook de prille milieubeweging was enthousiast, want zij zag het gewestplan als een eerste aanzet tot een groenstrategie voor Vlaanderen. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) van 1997 betekende een trendbreuk. Op dat ogenblik deed het begrip “Vlaams Stedelijk Gebied rond Brussel” (VSGB) zijn intrede. Dit betekende dat grote gebieden in
de Rand als stedelijk gebied erkend werden, wat onder meer impliceerde dat daar duidelijk geopteerd werd voor meerdere bouwlagen, zodat het verstedelijkingsproces en dus ook het verfransingsproces nog versneld werden. Het RSV deed een storm van reacties opsteken in de Vlaamse Rand. Het Vlaams parlement eiste het behoud van de “Groene gordel”, maar het “Vlaams Stedelijk Gebied rond Brussel” bleef verwarring zaaien. Het was dan ook volledig in tegenstrijd met het algemeen beleid in de Vlaamse Rand. Welke uitwegen uit die impasse ziet de spreker? Het focusrapport Vlaams Stedelijk Gebied rond Brussel, in een concentrische kring rond Brussel, moet principieel worden verworpen. Als enige uitweg ziet hij een afbakening van het “Groene Gordel”-gebied of desnoods een beperking van het VSGB tot Zennestad Noord (Vilvoorde-Zaventem, met het STARTproject) en eventueel Zennestad Zuid (Drogenbos-Halle).
Rapport door de voorzitter Vlaanderen moet investeren in het economische weefsel van de Rand. Dienst- en kennisbedrijven vormen er een belangrijke troef in een tijdperk van globalisering. Er zijn arbeidskrachten nodig uit Brussel, waar de werkloosheidsgraad zeer hoog is, zodat daar de studie van het Nederlands moet worden bevorderd. Het verkeer rond Brussel staat dikwijls stil, zodat maatregelen zich opdringen. Er wordt gepleit voor samenwerking tussen het GEN (NMBS) en het Brussel-Brabant-Netwerk (De Lijn), die zich complementair moeten inzetten voor een ontsluiting van het grootstedelijke gebied en dat niet alleen met sterverbindingen naar de hoofdstad. De grote ring ten zuiden van Brussel moet op een milieuvriendelijke wijze worden gesloten. Indien Brussel meer geld vraagt, kan Vlaanderen alleen voorwaardelijk over de brug komen en moet er in Brussel een en ander veranderen. De verstedelijking (hoogbouw en verdichting van de bebouwing) in de Vlaamse Rand leidt onvermijdelijk tot verfransing. Daarom moet uiterst voorzichtig worden omgesprongen met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Het Vlaamse stedelijke gebied in concentrische cirkels rond Brussel moet worden afgewezen. De hoofdstad mag haar problemen niet exporteren naar de Rand. Een “Groene Gordel”-beleid blijft noodzakelijk. Er moet ook meer orde worden geschapen in de onoverzichtelijke structuren van de sociale huisvesting.
Themaronde Gezondheidszorg De gezondheidszorg in de Rand kampt met een aantal problemen die reeds herhaaldelijk zijn aangekaart of aan de kaak gesteld, maar
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
waarvoor nog steeds geen valabele oplossingen gevonden zijn. Tot in den treure werd reeds aangeklaagd dat zieken, bejaarden, kinderen en gewonden naar ziekenhuizen worden gevoerd door Nederlands-onkundig personeel. Men neemt ook de Vlaamse plannen om een efficiënte eerste lijn uit te bouwen, met de huisarts als coördinator van een eerstelijnszorgteam, niet ernstig. Men zweert bij een centralistisch ziekenhuisbeleid, de oprichting van Franstalige megaziekenhuizen, maar men weigert de gevolgen te dragen van het financiële failliet. Vlaanderen betaalt via de financiële transfers de kosten en heeft dan geen geld meer over om een eerste lijn uit te bouwen. Voor de discussie werd een filmpje afgedraaid dat werd opgenomen met een verborgen camera. Daaruit blijkt dat de Vlamingen in de Brusselse ziekenhuizen het recht ontzegd wordt om in hun eigen taal behandeld te worden. De mistoestanden in de Brusselse ziekenhuizen waarvan de Nederlandstalige patiënt het slachtoffer is, zijn niet te tellen. Het intimideren en pesten van Nederlandstalige artsen is ook een feit. Het is een oude klacht, maar er verandert weinig. Vlaamse artsen en specialisten moeten letterlijk en figuurlijk hun plaats opeisen in de Brusselse ziekenhuizen. Op 15 november is men gestart met een “zorgnet”. Men biedt de patiënten een gezondheidszorg van hoge kwaliteit aan in hun eigen taal. Alle Nederlandstalige zorgverstrekkers uit de Rand en Brussel kunnen aan dit project meewerken. Er wordt aan de kaak gesteld dat vragen van volksvertegenwoordigers over deze gezondheidsproblemen niet of zeer laat en dan nog onvolledig of niet ter zake beantwoord worden door de huidige federale minister. Een groot probleem in de zuidelijke Rand bestaat erin dat er geen degelijke MUG (Medische Urgentie Groep)-dienst bestaat die bemand is met een arts. Er is alleen een PIT, een Paramedisch Interventie Team. Vlaanderen kiest voor een gezondheidszorg waarbij de patiënt, de eerstelijnszorg, de huisarts en de thuiszorg centraal staan. Franstalig België kiest voor het ziekenhuiscentrisme. De spoedgevallen zijn de eerste lijn. Er wordt aangeklaagd dat er geen investeringen gebeuren in de huisartsengeneeskunde in de Rand en in een degelijke wachtdienst van Nederlandstalige huisartsen. De huisarts in de Rand is een bedreigde soort door de oprukkende verbrusseling, waardoor er voor huisartsen nog weinig plaats is. Zij zijn vervangen door anonieme specialisten, welig tierende poliklinieken, gezondheidscentra en ondoorzichtige ziekenhuizen, met soms een beperkt aanbod. Men geeft het voorbeeld van Zaventem, waar er momenteel twee artsen minder zijn dan in 1981, ondanks het fors gestegen aantal inwoners. Met moeite kun-
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
Een blik op de deelnemers aan het druk bijgewoonde symposium in het Ontmoetingscentrum Westrand in Dilbeek. nen de wachtdiensten worden verzorgd, zodat men op zoek moet gaan naar een externe arts van wacht. Mogelijke oproepen worden veelal afgeleid naar onder meer SOS Médecins, een vrijwillige Franstalige wachtdienst die 44 gemeenten bezoekt en zich dus niet beperkt tot de negentien Brusselse gemeenten. Volgens een panellid zijn zij tot niets verplicht en bieden zij geen zekerheid qua opleiding, ervaring, tarieven en accreditatie van de artsen. Sedert 1 oktober is men gestart met een huisartsenwachtpost aan de Rand van Brussel, naast de spoedgevallendienst van de UCL, de Université Catholique de Louvain. Deze wachtpost biedt echter geen vaste arts, geen dossier en geen zekerheid van enige praktijkervaring of bijscholing. De huisarts heeft het in de Rand dus niet gemakkelijk en er zijn dringend impulsen nodig om zijn centrale rol in de gezondheidszorg te kunnen blijven spelen. De besluiten luiden als volgt: de volledige en wettelijke opsplitsing van de gezondheidszorg dringt zich op. De organisatie van de gezondheidszorg behoort toe aan de gemeenschappen en niet aan de gewesten en dat geldt ook voor de medische urgentie. Dat betekent tevens een appel aan het opnemen van Vlaamse eindverantwoordelijkheid. Men pleit voor een coherent en geïntegreerd beleid met eigen klemtonen, eigen budgetten. Men wenst te responsabiliseren met het oog op een efficiënt en rationeel beheer. Men is ook voorstander van een eigen “kenniscentrum” en “contingentering”.
Themaronde Onderwijs De taalproblematiek is niet alleen een louter Brussels gegeven. Steeds meer Vlaams-Bra-
bantse scholen worden geconfronteerd met leerlingen die het Nederlands niet meer als moedertaal hebben en zelfs de taal nauwelijks machtig zijn. Uit onderzoek blijkt dat deze groep steeds groter en ook meer verscheiden wordt. Naast de traditioneel sociaal sterke groep van de Franstaligen treft men nu ook meer en meer sociaal zwakkere nieuwe Vlamingen aan in de scholen van de Rand. Een beleid dat rekening houdt met deze diversiteit, lijkt een echte noodzaak. Maar volstaat deze diversiteit wel? Draagt ons onderwijs wel voldoende uit dat taal en cultuur geen neutrale gegevens zijn, maar een rol spelen in eenieders integratie in de samenleving? Beseffen leerlingen, leerkrachten, directies en ouders voldoende dat taalachterstand en sociale achterstand hand in hand gaan? En waarom zou dat bewustzijn van het belang van de taal en cultuur moeten eindigen samen met het leerplichtonderwijs? Daarom doopte de werkgroep Onderwijs zich om tot een werkgroep Vorming en Bewustmaking. Niet de klachten over de vele talen die men hoort aan de schoolpoort, brengt ons samen, maar wel het strategisch denken over de vraag hoe we bij jong en oud kunnen uitdragen waarom Vlaams-Brabant Nederlandstalig en landelijk is. Tijdens de themaronde werd de nadruk gelegd op de grote diversiteit van de actoren in de onderwijskwestie binnen de Rand. Het is absoluut noodzakelijk het probleem wetenschappelijk en systematisch aan te pakken, waarbij rekening moet worden gehouden met grote evoluties, zoals internationalisering en suburbanisering. Vandaar dat men een beroep moet kunnen doen op cijfergegevens die de situatie kunnen objectiveren
7
en gebaseerd is op belonen en verleiden, veeleer dan op bestraffing en principes.
Themaronde Jongerenbeleid en Cultuur
President Frank Meysman stelde in zijn afsluitende toespraak openhartig de vraag hoe er meer interesse en begrip zou kunnen groeien in Vlaanderen voor de problematiek van de Rand rond Brussel.
en het fenomeen zijn betekenis kunnen geven. Op basis van die gegevens kan worden vastgesteld dat zowel de uitstroom van Brussel naar de Rand als de uitstroom van de Rand naar de rest van Vlaanderen voornamelijk jonge gezinnen betreft, wat per hypothese ook een grote invloed zal hebben op de schoolbevolking. Daarnaast blijken de bovenvermelde deelpublieken ook elk een eigen schoolkeuze te hebben, wat een eenduidig beleid allesbehalve vanzelfsprekend maakt. Het is duidelijk dat de Brusselse ervaring buitengewoon nuttig kan zijn voor een beter begrip van de situatie in de Rand en ertoe kan bijdragen dat we bepaalde valkuilen leren vermijden. In dat verband gaat men ermee akkoord dat niet elk middel geschikt is. Met geldmiddelen en meer lestijden alleen komt men er niet. Men moet in de eerste plaats een project hebben. Het komt erop aan het belang van iedereen, dus zowel Nederlandstaligen als anderstaligen, na te streven en alle actoren in het debat rond het taalbeleid te betrekken. Het volstaat niet dat de directie een visie hieromtrent heeft. Die visie moet ook gedragen worden door de leerlingen zelf, de ouders en andere personeelsleden. Een integratiebeleid is een absolute noodzaak, maar de betrokkenen moeten wel meewillen, zo niet is de efficiëntie van de geleverde inspanningen hoogst twijfelachtig. Men opteert het best voor het aanlokkelijk voorstellen van talenkennis. Het aantrekkelijk maken van het Nederlands in de Rand is een absolute prioriteit, waarbij moet worden gekozen voor een strategie die verder gaat dan loutere symptoombestrijding
8
Heeft de Rand de infrastructuur, middelen, verenigingen en programma’s voor een volwaardig eigentijds cultuurprogramma? Onder welke omstandigheden, met welke steun, met welke fundamentele moeilijkheden moeten onze jongeren hun eigen identiteit bewaren en tegelijkertijd openstaan voor andere cultuurgemeenschappen? Tijdens de themaronde werden aanbevelingen naar het beleid geformuleerd inzake meer kennis en meer actie. Er werd gepleit voor het verrichten van meer onderzoek naar onze eigen identiteit, maar ook naar de geschiedenis, cultuur en economie van andere culturen en hun impact op onze eigen cultuur. Vandaar dat er nood is aan een denktank in de Rand, nood aan middelen voor onderzoek. Men pleit ook voor meer kennisoverdracht via scholen, media en culturele centra. In het kader van deze actie wijst men op de noodzaak om de actoren met betrekking tot cultuur voor jongeren, zoals culturele centra en jeugdcentra, beter te positioneren. Culturele centra, gemeenschapscentra en gemeentelijke jeugddiensten moeten worden versterkt met de missie van een adviesbedrijf naar jongerenverenigingen. Er moeten competentiecentra komen voor programmering, creativiteit, interculturele activiteiten en de positionering van verenigingen en activiteiten. Er werd voorts gepleit voor een infrastructuur voor nicheactiviteiten en voor administratieve ondersteuning. Wat de specifieke acties betreft, moet men als doelgroep nemen de jongeren aangesloten bij verenigingen uit de Rand, zowel Vlaamse als anderstalige. Er werd gepleit voor culturele actoren, liefst gedeeltelijk verbonden met de Rand. De ondersteuning dient te gebeuren via cultuurcentra en gemeenschapscentra in de Rand en via de v.z.w. De Rand.
Themaronde Media Het panel bestond uit journalisten die actief zijn in verschillende gemeenten van de Rand en concentreerde zich op een aantal Randspecifieke media, zoals Ring-TV, de Randkrant en de gemeenschapskranten. Ring-TV ging op 1 maart 1995 van start vanuit Vilvoorde in het voormalige VTM-gebouw. Dagelijks heeft Ring-TV zo’n 100.000 tot 120.000 kijkers, wat iets minder is dan de andere regionale zenders. De opdracht van deze zender is niet eenvoudig, omdat hij geconfronteerd wordt met een heterogeen gebied, dat bestaat uit subregio’s die weinig met elkaar te maken hebben. Er bestaat geen “wij-gevoel”
in deze regio, zodat bij de programmering rekening moet worden gehouden met deze grote verscheidenheid. Het is de bedoeling om alle inwoners van de regio, dus ook de anderstaligen, te bereiken. De Randkrant brengt gevarieerd nieuws over het leven in de Rand en beschikt over voldoende onafhankelijkheid. Enkele artikelen worden in andere talen kort samengevat, omdat het doelpubliek alle inwoners van de Rand zijn. Het doel is de sociale cohesie van de bevolking te ontwikkelen en de integratie te bevorderen. Vraag is wat men daarmee bedoelt. Streeft men naar een minimale (bv. kennis van de wetten) of een maximale integratie op langere termijn? Men opteert in de Randkrant niet voor betogende artikels, maar voor informatieve bijdragen. De gemeenschapskranten van hun kant zijn zeer plaatselijk en bieden dan ook lokale informatie, vooral over het verenigingsleven en lokale activiteiten. Ze moeten een tegengewicht vormen tegen het Franstalige nieuws en moeten de filosofie van de Rand bij de mensen brengen. De doelstellingen van de besproken media zijn dus zeer divers en omvatten informatieverspreiding, gemeenschapsvorming, entertainment en cultuur. Tijdens de bespreking werd ook aandacht besteed aan de financiële middelen van de media en aan de vorm waarin ze opereren. Men is permanent bekommerd om een verbetering van het aanbod. Zo zal het weekoverzicht op Ring-TV binnenkort een mogelijke ondertiteling in het Frans of Engels krijgen. In principe bestaat er geen bezwaar tegen een redactionele samenwerking van Ring-TV met andere media, zoals TV-Brussel, ROBTV (regio Leuven) of Studio Brussel. Maar in de praktijk is dat niet evident wegens het verschil in karakter van de media en omdat de regio talrijke gemeenten kent die aan bod willen komen. Tussen de journalisten van de Randkrant en de gemeenschapskranten bestaat er een informele samenwerking. De journalisten in de Rand die gewonnen zijn voor samenwerking met elkaar en met andere media, zoals TV-Brussel, en met crossmediale verbanden met andere platformen, zoals internet en radio, en een verhoogde interactiviteit met de toehoorders en lezers, zien het ook als een van hun hoofdopdrachten om Vlaanderen en het Nederlands voor anderen aantrekkelijk te maken. Nadien volgde nog de toespraak van minister Frank Vandenbroucke, de Vlaamse minister die bevoegd is voor de Rand. De integrale tekst van zijn toespraak leest u op de volgende pagina’s in dit nummer. Fernand Vanhemelrijck lid van de afdeling Sint-Genesius-Rode/Beersel
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
Welk beleid is nodig in de Vlaamse Rand? Uitgangspunten en beschouwingen van minister Frank Vandenbroucke Graag wil ik u danken voor de uitnodiging om hier te komen spreken over het Nederlandstalig karakter van de Rand, als minister bevoegd voor de Vlaamse Rand. Ik vind het vooral bijzonder te mogen spreken voor een vereniging, waarvan de leden als missie hebben (en ik citeer uw website) “zich in te zetten voor de bevordering en de uitstraling van de Nederlandse taal”. Ik zal u kort uiteenzetten hoe het leren, kennen, gebruiken en promoten van het Nederlands een hoeksteen vormt van mijn beleid in de Vlaamse Rand. Maar het Nederlands is niet louter een hoeksteen van mijn Rand-beleid; het is meer en meer een centraal aandachtspunt aan het worden in mijn onderwijsbeleid. In deze zin liggen mijn Rand-beleid en mijn onderwijsbeleid eigenlijk in elkaars verlengde.
D
e boodschap die ik u wil brengen, sluit daarom merkwaardig goed aan bij de afsluitende bedenkingen van uw president, Frank Meysman. Hij stelde openhartig de vraag hoe er meer interesse en begrip zou kunnen groeien in Vlaanderen voor de problematiek van de Rand rond Brussel – dat probleem van het “draagvlak” in de rest van Vlaanderen is inderdaad reëel – en hij suggereerde meteen dat er meer begrip zou zijn voor de Rand, indien we het over “ontnederlandsing” zouden hebben in plaats van “verfransing”. Ik ben het daar volmondig mee eens. Want “ontnederlandsing” is iets wat onderwijsmensen zowel in De Panne, in Antwerpen, in Mechelen als in Vilvoorde en de Rand rond Brussel kennen. In dezelfde geest wil ik oppikken wat Frank Judo in zijn verslag over de themagroep “Onderwijs” daarnet vertelde: de aanwezigheid van anderstaligen is zeker opmerkelijker in de Vlaamse scholen in de Rand dan elders in Vlaams-Brabant, maar ook elders in Vlaams-Brabant worden scholen met deze uitdaging geconfronteerd. Dat we de Rand definiëren als een “zone rond Brussel”, werkt misschien zelfs contraproductief, want het beperkt het gezichtsveld vanuit de Rand en is niet noodzakelijk bevorderlijk voor het draagvlak vanuit Vlaanderen. Ik roep iedereen op om daarover grondig na te denken.
welzijnsvoorzieningen die geen gelijke tred kunnen houden met deze toename, steeds langer wordende files en druk op de groene ruimte. Deze uitdagingen op het vlak van leefbaarheid zijn echter niet uniek voor Brussel en haar randgebied. Het grote verschil met andere stedelijke gebieden is de specifieke taalproblematiek en hoe deze politiek vertaald werd en wordt. Door het tweetalige karakter van de hoofdstad, het bestaan van de faciliteitengemeenten en de historisch gegroeide aanwezigheid van Franstalige Belgen staat ook de positie van het Nederlands onder druk. De bescherming van het Nederlands is, onder de
noemer “het bestendigen en versterken van het Vlaams karakter”, dan ook een kerntaak van de minister van de Rand. Het is trouwens de combinatie van de verstedelijkingsdruk en de specifieke taalproblematiek die de Vlaamse Rand bijzonder maakt en ook geleid heeft tot een “Rand-beleid”. Het is om dezelfde redenen ook niet toevallig dat de titel van uw Rand-symposium luidt “Het Nederlandstalig karakter van de Rand rond Brussel met zijn maatschappelijke implicaties”.
START-concept Vermits u me vroeg mijn toespraak toe te spitsen op het taalbeleid, zal ik het niet hebben over andere dimensies van het Rand-beleid, of beter van het beleid dat deze regering voert in de Rand, Halle-Vilvoorde en Vlaams-Brabant. Ik wil echter onderlijnen dat ik het volmondig eens ben met de besluiten die Dirk Heremans daarnet voorlegde over het belang van het economische beleid. Binnen deze regering heb ik sterk geijverd voor het tot stand komen van “START” en toen het START-concept er was, heb ik op de tafel geklopt om er ook Frank Vandenbroucke
Brussel Voor alle duidelijkheid, de Vlaamse Regering definieert de Vlaamse Rand inderdaad als “de 19 gemeenten die grenzen aan Brussel of aan één van de faciliteitengemeenten rond Brussel”. Uit deze definitie blijkt dadelijk wat deze randgemeenten bindt, met name de nabijheid van Brussel. En natuurlijk weegt deze nabijheid van Brussel zwaar door in al de randgemeenten. Ze heeft positieve gevolgen, want voor tal van functies zijn de bewoners van de Rand op de stad gericht: ze gaan er werken, winkelen, zich ontspannen, ze kunnen er terecht voor hun gespecialiseerde medische zorg of profiteren van het cultuuraanbod. Deze nabijheid zorgt, zoals bij elke grootstad, anderzijds ook voor verstedelijkingsdruk op de aangrenzende gemeenten, met als gevolg: stijgende grond- en woningprijzen, toename van de bevolking door verhuisbewegingen,
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
9
snel en voldoende budgettaire middelen voor vrij te maken. Zo ver zijn we vandaag, met 50 tot 60 miljoen euro die vanaf nu jaarlijks beschikbaar is voor een omvangrijk investeringsprogramma ter ondersteuning van de sociaal-economische dynamiek van onze regio. Kort samengevat, komt START neer op: 1) investeren in (propere) ruimte voor bedrijven (nieuwe bedrijfsterreinen, maar ook het opkuisen van verloederde terreinen); 2) investeren in leefbare mobiliteit (niet alleen stervormig gericht op Brussel, zoals Dirk Heremans terecht aanstipte); 3) investeren in talenten van mensen (wat je inderdaad moet doen als je kiest voor een kenniseconomie). START overstijgt niet alleen de Rand en Vlaams-Brabant, want START is in mijn ogen van landelijk belang, maar men kan zich geen adequaat beleid voor de Rand inbeelden zonder START. Het taalbeleid is dus niet de enige dimensie van onze actie in deze regio. Maar het leren, kennen, gebruiken en promoten van het Nederlands is wel een hoeksteen van mijn politiek in de Vlaamse Rand. In de eerste plaats bestaat daarvoor een staatkundige reden, met belangrijke juridische en institutionele consequenties: we moeten de inwoners van de Rand klaar en duidelijk zeggen dat ze behoren tot een gemeenschap waar Nederlands de officiële taal is. Maar los van formele instituties zorgt taal ook voor samenlevingsopbouw. Wie een gemeenschappelijke taal gebruikt, voelt zich verbonden met de gemeenschap waar hij woont. Dit betekent ook dat wanneer deze gemeenschappelijke taal minder en minder gesproken wordt, mensen zich niet meer thuis voelen in deze gemeenschap. Als het Nederlands onder druk komt, volgt vervreemding voor de autochtone Vlaamse bevolking. Omgekeerd zullen anderstaligen en nieuwkomers zich veel beter kunnen integreren als zij de taal kennen van de gemeenschap waartoe zij behoren. Zij hebben hier met andere woorden belang bij.
Wat met anderstaligen? Ik weet dat sommige mensen “het belang van de anderstaligen” een bijna naïef uitgangspunt vinden, omdat volgens deze mensen anderstaligen, versta Franstaligen, gewoon weigeren om Nederlands te spreken. Ik ga natuurlijk niet ontkennen dat dit in een aantal gevallen zo is. Op anderstaligen die pertinent weigeren om Nederlands te spreken, hebben we buiten een aantal strikt omschreven contexten al bij al weinig vat. We moeten uiteraard het been stijf houden dat zij in de contacten met de overheid – in de brede zin – het Nederlands gebruiken als zij niet in een faciliteitengemeente wonen. En in de faciliteitengemeenten moeten we streng toezien op de toepassing van de omzendbrieven-Peeters. Maar voor het overige
10
kunnen we die mensen niet dwingen het Nederlands in hun dagelijks leven te gebruiken. De Belgische grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stellen duidelijk dat – buiten een aantal duidelijk omschreven uitzonderingen – iedereen vrij is de taal te spreken die hij wil. Maar er is toch een groeiende groep van anderstaligen die vooral kansen missen, omdat ze geen Nederlands kennen, in Vlaanderen en ook in de Vlaamse Rand. We merken dat heel duidelijk in de werkloosheidscijfers. In deze regio was in 2004 38 % van de werkzoekenden anderstalig. Bovendien gaat laaggeschooldheid vaak gepaard met anderstaligheid. Maar liefst 60 % van de groep laaggeschoolde werkzoekenden was hier anderstalig! Ook bij leefloontrekkers is het aantal anderstaligen groot. De migratie vanuit Brussel heeft deels ook een ander sociaal karakter gekregen. In het onderwijs doen we gelijkaardige vaststellingen met betrekking tot taal. Kinderen uit gezinnen die sociaal-economisch zwak staan, doen het over het algemeen minder goed in het onderwijs. Een zwakke sociaal-economische achtergrond wordt als “handicap” in een onderwijsloopbaan enorm versterkt door taalachterstand. Naarmate de schoolloopbaan vordert van kleuter naar lager en van lager naar secundair, wordt taalachterstand steeds belangrijker als verklarende factor voor ongelijkheid in de leerresultaten. Dat is in heel Vlaanderen zo en dat is een van de redenen waarom Nederlands een centrale rol gaat spelen in mijn onderwijsbeleid. En dat is in de Rand ook aan de orde: er zijn steeds meer scholen met grote concentraties anderstaligen. Zo kennen de Vilvoordse basisscholen gemiddeld 44 %
anderstalige leerlingen. En Vilvoorde is in deze geen uitzondering. Daar zijn heel wat kinderen bij uit zwakkere sociale groepen, voor wie deze taalkloof een zware handicap is. Uit deze voorbeelden blijkt duidelijk dat het al dan niet Nederlands kennen niet enkel belangrijk is voor het “Nederlandstalige karakter” van de Rand, maar dat het wel degelijk ook maatschappelijke implicaties heeft. Niet alleen voor de samenlevingsopbouw, niet alleen voor het contact tussen de autochtone Nederlandstalige bevolking en de anderstaligen, niet alleen voor de communicatie tussen overheid en bevolking, maar ook voor de ontplooiingskansen van de anderstalige zelf.
Nederlands leren Daarmee is nog niet gezegd dat al deze anderstaligen uit zwakkere sociale groepen er vandaag al van overtuigd zijn dat zij en hun kinderen het best Nederlands zouden leren. Dat is zeker nog niet zo. Maar er is tenminste een basis aanwezig om hen te overtuigen; er bestaat een rationeel argument: ze hebben er belang bij. En het gaat dan inderdaad niet – om het met een cliché te zeggen – over de rijke Franstalige Belg die sinds jaren in zijn villa in een faciliteitengemeente woont en enkel contact heeft met gelijkgezinden. Er blijkt overigens ook in de praktijk wel een zekere dynamiek te bestaan, die mogelijk wijst op een zekere bewustwording: niet alleen het aantal anderstalige leerlingen die zich inschrijven in het Nederlandstalig onderwijs groeit elk jaar, ook het aantal cursisten voor de cursussen “Nederlands als tweede taal” stijgt opmerkelijk. In dat laatste geval gaat het onder meer om zogenaamde “nieuwkomers”, waar we
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
ook – en terecht – bepaalde verplichtingen aan opleggen, maar er lijkt toch een bredere beweging op gang te komen. We mogen het aanbod om Nederlands te leren, niet beperken tot een eenmalig aanbod voor nieuwkomers. Het integratiebeleid dat we nodig hebben, moet verder gaan dan het klassieke “onthaalbeleid”, waarbij alleen nieuwkomers aangesproken worden. Alle anderstaligen in de Rand dienen op verschillende momenten aangesproken en gemotiveerd te worden om Nederlands te leren. De overheid moet op verschillende scharniermomenten in het leven van een inwoner kansen bieden om Nederlands te leren, hem aanmoedigen om Nederlands te leren, hem in contact brengen met het aanbod en desnoods ook een beetje “aanklampen”. Eigenlijk zou dat het geval moeten zijn telkens wanneer een anderstalige inwoner in contact komt met de overheid, hetzij uit verplichting, hetzij omdat hij hulp nodig heeft. Niet alleen de nieuwe immigrant van buiten de Europese Unie, maar ook allochtonen van de derde generatie die de taal nog niet kennen, of werknemers van internationale instellingen, of Franstalige Belgen. Steeds opnieuw. In het beleid dat ik voer in de Vlaamse Rand vanuit mijn eigen bevoegdheden Onderwijs en Werk, probeer ik deze filosofie consequent om te zetten in concrete beleidsdaden. De Vlaamse regering heeft hiervoor heel wat extra middelen vrijgemaakt. Ook de collega-ministers uit de Vlaamse regering proberen deze lijn te volgen.
Het scharniermoment onderwijs Een van de belangrijkste scharniermomenten waarbij inwoners in contact komen met de overheid, is het volgen van onderwijs. En gezien het grote aantal anderstalige leerlingen in de Nederlandstalige scholen in de Rand, doe ik hier een extra inspanning. De basisscholen in de 19 gemeenten krijgen sinds dit jaar bijkomende ondersteuning om anderstalige kinderen goed te integreren. Concreet gaat het om de volgende projecten: 1) “Eerstelijnsondersteuning”: 91 extra voltijdse jobs om Nederlands aan te leren in de basisscholen Sinds dit jaar kunnen de (Nederlandstalige) scholen in de 19 gemeenten van de Rand extra leerkrachten in dienst nemen die de kinderen helpen Nederlands te leren en te gebruiken. Doel van deze extra lestijden is de integratie van de anderstalige leerlingen te bevorderen, hun taalachterstand weg te werken en taalvaardigheid te kweken. Het gaat in totaal om 2184 extra lestijden (dit zijn lesuren per week per onderwijzer), wat overeenstemt met 91 voltijdse jobs.
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
2) “Tweedelijnsondersteuning”: van de schoolteams in het basisonderwijs om deze opdracht beter aan te kunnen Naast de extra lesuren taalvaardigheid ondersteunen we de Nederlandstalige basisscholen in de Vlaamse Rand voor hun taalonderwijs ook vanuit de tweede lijn, op maat van iedere school. Na een analyse van de situatie in de school zal het schoolteam intensief begeleid worden om in die school op de beste manier taalvaardigheid aan te leren. Dat kan gaan van lesmaterialen, over ervaringsuitwisseling tot intensieve oudercontacten. Dit ondersteuningsbeleid taalvaardigheid is geïnspireerd op het voorrangsbeleid in Brussel, waarover men in Brussel tevreden is. Frank Judo heeft daarnet in zijn verslag over het onderwijsbeleid twee opmerkingen gemaakt, waarmee ik het volmondig eens ben. Hij vroeg zich af waarom dit beleid zich niet verder uitstrekt in Vlaams-Brabant. Ik ben het ermee eens dat ook elders – niet alleen in Vlaams-Brabant overigens – scholen te maken hebben met ontnederlandsing. En ik vind dat ook daar steun nodig is. Ik heb me echter voorgenomen om deze beweging in principe pas te maken wanneer ik een ander project op punt stel: de nieuwe financiering van het Vlaamse leerplichtonderwijs. Dat is een van de meest ambitieuze, maar ook complexe projecten van deze regeerperiode. Onze bedoeling is de lat werkelijk gelijk te leggen wat de financiering of subsidiëring van de scholen betreft, dat wil zeggen geen rekening meer houden met de verschillen tussen de netten, maar wel rekening houden met de kenmerken van de scholen (zoals de omvang) en de sociaal-culturele kenmerken van de leerlingen. Sommige leerlingen komen immers uit gezinnen die veel verder afstaan van de wereld van de school dan andere leerlingen en die hebben dus meer ondersteuning nodig. Taal is daarbij een cruciale indicator. Wat we nu doen in de Rand, zou in de toekomst dus aansluiting moeten vinden bij een veel bredere benadering. Frank Judo maakte nog een tweede bedenking: budgettaire middelen volstaan niet; het gaat ook om de aanpak. Ik kan dat niet genoeg beamen. In ongeveer elke toespraak voor een onderwijspubliek herhaal ik deze mantra: “Extra centen zijn slechts een randvoorwaarde; de aanpak en de schoolcultuur zijn cruciaal.” Ik kom daar straks nog op terug.
Het scharniermoment werk Een tweede belangrijk scharniermoment waarop inwoners in contact komen met de overheid, is in geval van arbeidsbemiddeling en werkloosheid. Ik wees er in mijn inleiding al op: gebrek aan kennis van het Nederlands is een heel belangrijke reden voor het niet-vinden van een job. Ook op het vlak van werk moet het
aanleren van het Nederlands dus een prioriteit worden voor anderstaligen. De VDAB ontwikkelt al enkele jaren een specifiek aanbod voor anderstalige werkzoekenden. Dit taalonderricht spitst zich voornamelijk toe op de specifieke vaktechnische termen en wordt vaak in het bedrijf, op de werkvloer zelf gegeven. In het kader van het START-project werd de bestaande ploeg “Nederlands op de werkvloer” voor de regio Halle-Vilvoorde reeds uitgebreid van 6 naar 8 personen. Sinds dit jaar zijn nog 4 extra instructeurs Nederlands aangeworven. Een verdubbeling dus, die aan een sterke behoefte beantwoordt. U kent ongetwijfeld mijn opvatting over het arbeidsmarktbeleid: dat moet – zoals het beleid in het onderwijs – “warm en sterk” zijn. “Warm”, omdat werkzoekenden recht hebben op begeleiding, ondersteuning en hulp. “Sterk”, omdat we moeten eisen dat men inspanningen doet om de geboden kansen aan te nemen. Bijvoorbeeld: als een werkzoekende door de VDAB een opleiding Nederlands krijgt aangeboden om zijn arbeidsmarktpositie te verbeteren, dan is dat een passende opleiding die men niet mag weigeren. Weigert men deze opleiding toch, dan wordt dat overgemaakt aan de RVA en moet er een sanctie volgen.
Het scharniermoment wonen Een ander scharniermoment in het leven van de inwoners is het huren of kopen van een woning. Degenen die niet terechtkunnen op de private woningmarkt, komen terecht bij de overheid. Ook hier doet zich een uitgelezen kans voor om anderstaligen te stimuleren om Nederlands te leren. Ik verwijs hier naar het recente sociale huurbesluit van de Vlaamse regering. Wanneer de overheid een sociale woning verhuurt, is het belangrijk dat huurder en overheid elkaar begrijpen. Dat betekent in de eerste plaats een gemeenschappelijke taal. Huurders die de taal niet kennen, begrijpen ook de instructies niet met betrekking tot brandveiligheid of het huisvuil, ze kunnen niet participeren aan de algemene bewonersvergaderingen en kunnen geen klachten formuleren. Zij kunnen ook niet communiceren met de andere bewoners, wat leidt tot onbegrip en de integratie verhindert. Daarom heeft de regering, op initiatief van de minister van Huisvesting, een nieuw sociaal huurbesluit goedgekeurd. Voor Nederlandsonkundige anderstaligen wordt het huren van een sociale woning afhankelijk gemaakt van de wil tot het volgen van een cursus Nederlands, die gratis ter beschikking wordt gesteld. Voor de goede verstaander is het duidelijk dat deze voorwaarde niet als uitsluitingscriterium mag en kan worden gebruikt. Wie geen Nederlands
11
kent, wordt immers geen sociale woning onthouden. Er wordt na het volgen van de cursus ook geen examen afgenomen. De kandidaathuurder engageert zich tot het bijwonen van de lessen. Enkel wie dat engagement niet nakomt, kan achteraf een sanctie krijgen. De weerstand van de Franstalige politiek tegen deze zeer redelijke aanpak is gedoemd om een achterhoedegevecht te zijn. Opmerkelijk is overigens dat enkele vooraanstaande Franstalige intellectuelen onze aanpak van de taalkwestie in de sociale huursector publiekelijk verdedigen. Specifiek voor de Vlaamse Rand bestaat er overigens nog een ander instrument, Vlabinvest. Vlabinvest is een investeringsfonds, met als voornaamste doel gezinnen en individuen met een klein tot middelgroot inkomen te helpen, zodat ze in hun buurt kunnen blijven wonen. Aan deze gezinnen worden huur- of koopwoningen aangeboden en ook gronden via een erfpachtformule. Om in aanmerking te komen voor een dergelijke woning of grond, moeten de aanvragers uiteraard voldoen aan een aantal voorwaarden, zoals een beperkt inkomen en geen bezit van andere onroerende goederen. Maar wat Vlabinvest uniek maakt, is dat de kandidaat-kopers of -huurders een aantoonbare band met de streek moeten hebben. Dat is geen criterium dat specifiek gericht is op taal, maar het spreekt vanzelf dat het spreken van de officiële taal van de streek een belangrijke troef is om de band met de streek te onderbouwen. De regering heeft beslist om 25 miljoen euro extra toe te kennen aan Vlabinvest, naar rata van 4,5 miljoen bijkomend budget per jaar. Dat is reeds gebeurd in 2005. Intussen is ook het werkingsgebied van Vlabinvest uitgebreid tot heel Halle-Vilvoorde. En de kwestie van het “voorkooprecht”, een nuttig bijkomend instrument voor ons beleid, wordt geregeld via de integratie van Vlabinvest in de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen.
Inspanningen van de overheid Onderwijs, werk en wonen zijn drie voorbeelden van scharniermomenten waarop inwoners in contact komen of kunnen komen met de overheid. Drie uitgelezen momenten waarop de overheid anderstalige inwoners kan aanspreken en stimuleren om Nederlands te leren. Drie uitgelezen momenten waarop wij als beleidsmakers instrumenten ter beschikking kunnen stellen om de kennis van het Nederlands bij anderstaligen te bevorderen. Drie uitgelezen momenten waarop we de kansen van anderstaligen vergroten om deel te nemen aan de samenleving en hun eigen situatie te verbeteren. Drie uitgelezen momenten waarop de maatschappelijke implicaties van het al dan niet Nederlandstalig zijn het
12
duidelijkst zijn en de gevolgen verstrekkend. Het zijn ook drie momenten waarbij we als overheid greep kunnen proberen te krijgen op de ontwikkelingen en de implicaties in deze of gene richting kunnen proberen te sturen. Het is dus essentieel dat we als overheid inspanningen leveren om anderstaligen op die momenten aan te spreken. En ik denk dat uit de voorbeelden blijkt dat we die inspanningen ook leveren. Wil dat zeggen dat we op onze lauweren mogen gaan rusten? Uiteraard niet. Er zijn ook doelgroepen die niet in aanraking komen met de overheid op één van deze scharniermomenten. Ik denk dan aan allochtonen die geen nieuwkomers zijn en dus niet verplicht zijn taallessen Nederlands te volgen, maar ook Franstalige Belgen en Europese ambtenaren of medewerkers van internationale instellingen. Ook deze anderstaligen moeten we voortdurend motiveren om Nederlands te leren. En niet alleen om Nederlands te leren, maar ook om het te gebruiken. Daarom heb ik 500.000 euro voorzien voor het voeren van een taalpromotiebeleid.
Taalpromotie Daarvoor heb ik aan de v.z.w. De Rand een opdracht “Promotie Nederlandse taal” gegeven sinds dit jaar. Deze opdracht omvat twee doelstellingen. De eerste is het promoten van en informeren over alle mogelijke cursussen Nederlands (opleidingen NT2 of Nederlands Tweede Taal). Voorwaarde is natuurlijk dat er voldoende cursussen zijn. De voorbije jaren heeft de Vlaamse regering enorm geïnvesteerd in cursussen Nederlands voor anderstaligen. Het aanbod is gevoelig uitgebreid en om de toestroom te verbeteren, werden in Vilvoorde en Halle antennes opgericht van het Huis van het Nederlands in Leuven. Het Huis van het Nederlands werkt dan ook mee aan de taalpromotie. We weten dat dit werkt, want een gelijkaardig initiatief in Brussel heeft het aantal deelnemers aan de cursussen Nederlands gevoelig verhoogd. Bij het begin van het schooljaar is met de middelen voor taalpromotie de jaarlijkse campagne van de provincie Vlaams-Brabant voor het promoten van het aanbod taallessen Nederlands gevoelig uitgebreid: er werd voor het eerst gebruikgemaakt van een 0800nummer waar de cursisten terecht konden; er werd een brochure bus aan bus verspreid in het hele arrondissement Halle-Vilvoorde (en de gemeente Tervuren) en de website van het Huis van het Nederlands werd klantvriendelijker gemaakt. Het aantal inschrijvingen is weerom gestegen. In CBE Halle is de deelname aan deze cursussen in 2006 toegenomen met 12,5 % tegenover 2004. In CBE Machelen bedraagt de toename 18,5 % tegenover 2004.
Maar de taalpromotie blijft daartoe niet beperkt. De missie van de taalpromotie is dat het Nederlands de belangrijkste contacttaal wordt of blijft in de Rand en dat meer inwoners vertrouwd worden met beide landstalen, waardoor een betere communicatie mogelijk is. Daarom heeft de v.z.w. De Rand nog een tweede doelstelling meegekregen inzake taalpromotie, met name het promoten en bevorderen van het gebruik van het Nederlands in de Rand. De vereniging heeft daarvoor een actieplan uitgewerkt. Dat actieplan is tot stand gekomen in goede samenwerking met het Huis van het Nederlands Vlaams-Brabant en met de provincie Vlaams-Brabant, die al een aantal initiatieven op dit vlak neemt. Een goede samenwerking leidt tot de meest effectieve en efficiënte inzet van de beschikbare middelen.
Concrete projecten In het verlengde van de strategie van de scharniermomenten en de promotie van de taallessen hebben we ons voor dit actieplan afgevraagd op welke momenten anderstaligen nog in contact komen met het Nederlands, wanneer ze participeren aan de samenleving, wanneer ze met andere woorden het Nederlands kunnen gebruiken. Dit actieplan heeft al geleid tot een aantal zeer concrete projecten. Enkele voorbeelden: Vorig jaar liep er een experiment tijdens enkele speelpleinwerkingen in de Rand, “Taalspeler” genaamd. Dit project biedt begeleiding aan speelpleinwerkingen die veel anderstalige kinderen bereiken. De monitoren krijgen technieken aangeleerd om aan taalstimulering Nederlands te doen bij deze kinderen. Dankzij de extra middelen voor taalpromotie is het pilootproject van vorig jaar uitgebreid naar de meeste speelpleinen in de Rand. Sinds eind oktober loopt de actie “Oefen hier je Nederlands” bij meer dan 100 winkeliers. Anderstaligen in de Rand kunnen hun Nederlands oefenen terwijl ze winkelen (zie kaderstukje). De provincie Vlaams-Brabant had met de hulp van de v.z.w. De Rand in het verleden al gelijkaardige acties opgezet, maar met de extra middelen voor taalpromotie is deze actie enorm gepromoot. Alle cursisten Nederlands hebben een boekje met pictogrammen en de bijbehorende Nederlandse woorden gekregen. Er hangen voor de betrokken anderstaligen die Nederlands spreken in de winkel, ook leuke prijzen aan vast… De eerste reacties zijn laaiend enthousiast.
Andere acties voor taalpromotie Daarnaast heb ik door de administratie een nieuwe onthaalbrochure laten uitwerken, onder de titel “Welkom in Vlaanderen”. Het is
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
Oefen hier je Nederlands De provincie Vlaams-Brabant heeft, samen met de v.z.w. De Rand, een opmerkelijk initiatief gelanceerd om het gebruik van het Nederlands aan te moedigen. Oefen hier je Nederlands loopt in zeventien gemeenten rond Brussel. Peter Biondi, provinciaal bestuurssecretaris: “Wij promoten al jaren dat anderstaligen Nederlands moeten leren. Maar dat is natuurlijk niet genoeg. Je moet die kennis ook kunnen oefenen en net dat is de bedoeling van dit winkelinitiatief: ervaring opdoen. Daarom is het ook belangrijk dat de winkeliers Nederlands blijven praten tegen de anderstalige klanten en niet meteen naar hun taal overschakelen.” Apotheker Frank Van Maele in Asse spreekt zoveel mogelijk Nederlands met zijn klanten: “Ik vind het een schitterend initiatief om via de winkeliers het Nederlands te promoten. Ook ik voel dat vooral Afrikanen hun best doen om Nederlands te praten. Anderen, zoals een Duitse klant, weigeren dat.” Ook Iris Du Bois, die even verderop een kledingzaak uitbaat, doet mee: “Ik praat zoveel mogelijk Nederlands in mijn winkel. Tot ik voel dat de verkoop zal afspringen op het taalverschil. Maar we mogen niet te gauw opgeven, anders verfranst onze gemeente nog sneller dan vandaag. Vijf jaar geleden sprak een op de tien klanten Frans. Vandaag is dat een op de vier.” Nederlands praten in de winkels kan de buitenlander een mooie bonus opleveren: een stempel op zijn taalkaart. Na vier stempels gaat die in een pot, waaruit driemaal per jaar zowel een winnende klant als een winnende winkelier wordt getrokken. De winnaars krijgen van Vlaanderen Vakantieland een cheque voor een luxeweekend ter waarde van 250 euro. Meer informatie over deze actie is te vinden op www.oefenhierjenederlands.be.
een brochure in meerdere talen, gericht op anderstalige mensen die in de Vlaamse Rand komen wonen, waarin we Vlaanderen voorstellen. Velen beseffen immers niet eens dat ze in Vlaanderen komen wonen. Ze denken vaak dat ze in een deelgemeente van Brussel terechtgekomen zijn en weten niet dat het Nederlands de officiële taal is. Hier wordt ook een nieuwe website aan gekoppeld. Ik doe ook een inspanning voor de verenigingen die het Nederlands stimuleren. Als minister van de Rand geef ik subsidies aan ver-
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
enigingen en initiatieven in de Vlaamse Rand die het gemeenschapsleven stimuleren of de Vlaamse aanwezigheid uitdragen door middel van manifestaties en dergelijke. Heel wat van deze verenigingen en initiatieven hebben als doelstelling het Nederlandstalige karakter van de Rand te versterken. Om dat laatste te stimuleren, wil ik graag extra ondersteuning geven door middel van projectsubsidies. Ik heb heel wat bijkomende middelen voorzien voor projecten met betrekking tot taalverwerving en taalbevordering. Ik denk aan verenigingen die taalstages organiseren of sportclubs die willen werken aan de integratiebevordering van anderstaligen.
Nederlands centraal aandachtspunt Vooraleer ik afsluit, kom ik even terug op mijn algemeen onderwijsbeleid. Vandaag gaat er heel wat aandacht naar meertaligheid. De Europese Unie vindt dat elke Europese jongere twee vreemde talen zou moeten leren. Ook in de Vlaamse pers gaat zeer veel aandacht naar meertaligheid. Zowat een jaar geleden heb ik een werkgroep van experts gevraagd om een reeks van knelpunten te bestuderen in ons talenbeleid en oplossingen voor te stellen. Ik ben daarbij uitdrukkelijker verder gegaan dan de uitdaging om moderne vreemde talen beter te leren. Volgens mij – en de experts zijn me daarin bijgetreden – is het onmogelijk om een ambitieus vreemdetalenbeleid gestalte te geven in de scholen, als we ook de lat inzake de kennis van het Nederlands niet hoger leggen. Voor die noodzakelijke band tussen vaardigheid in vreemde talen en goede beheersing van de instructietaal van de klas – en dat is bij ons het Nederlands – pleiten en onderwijskundige en zeker in Vlaanderen taalpolitieke argumenten. Ik zal ze hier niet herhalen: u vindt ze terug in de Talenbeleidsnota en in een toespraak die ik daarover heb gehouden op 28 september 2006 (www.vandenbroucke.com).
schoolcultuur is essentieel om deze ambities waar te maken. De aspiraties van leerlingen moeten hoog gehouden worden, de lat moet voldoende hoog gelegd worden… Kansen bieden op middelmatig onderwijs is niet wat ik nastreef met mijn gelijkekansenbeleid in het onderwijs. Kansen op middelmatigheid zijn immers geen gelijke kansen.
Terug naar de Rand We hebben veel te lang gedacht dat wie in de Rand kwam wonen, wel automatisch Nederlands zou kennen na verloop van tijd. Maar zoiets komt niet vanzelf, gezien de specifieke situatie van de regio. We zijn dan ook tot het besef gekomen dat, als we willen dat anderstaligen de behoefte voelen om Nederlands te leren, we dat moeten stimuleren. Een eerste voorwaarde is het op voldoende grote schaal aanbieden van cursussen. Een tweede voorwaarde is dat we van taal een “insluitingsmechanisme” maken, vanuit de vaststelling dat een betere kennis van de taal kansen biedt voor wie kansen te kort komt. Ten derde moeten we het gebruik van de taal voortdurend promoten. We kunnen niet de betrachting hebben om alle inwoners van de Rand Nederlandstalig te maken. We mogen, kunnen en moeten wel de betrachting hebben om zoveel mogelijk inwoners Nederlandskundig te maken. Dan creëren we de basis voor gemeenschapsvorming en kunnen we – zonder iemand tot iets onhaalbaars te verplichten en in de geest van het motto van de Orde van den Prince – “in tolerantia” samenleven. Frank Vandenbroucke vice-minister-president Vlaamse regering Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming
Wij zullen dus meer dan vroeger de klemtoon leggen op het feit dat elke school een taalbeleid moet hebben met betrekking tot het Nederlands, dat elke leerkracht met taal moet bezig zijn, ook de leerkracht wiskunde of de leerkracht bouw, dat de opleidingen van leraren meer aandacht moeten besteden aan de ontwikkeling van hun talige competenties, dat taalkennis ook in het BSO als belangrijk moet worden ingeschat, dat de kennis van het Nederlands systematisch getoetst moet worden doorheen de schoolcarrière van kinderen, van het begin tot het einde… Dat wordt een heel belangrijk punt in mijn beleid, nauw verweven met mijn visie op “gelijke kansen” in het onderwijs. Ik kom nog even terug op wat ik eerder al aanstipte, aansluitend bij een opmerking van Frank Judo: de “aanpak”, de
13
Benelux: van afschaffen tot uitbreiden Heeft de Benelux nog een toekomst? Het “Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie”, zoals het officieel heet, eindigt op 1 november 2010. Ten laatste in 2009 dient beslist te worden over een eventuele verlenging of opzegging van het verdrag. Dat betekent dat de politieke besluitvorming al in 2008 moet klaar zijn. In theorie zijn er veel mogelijkheden. Ofwel wordt de Benelux als achterhaalde constructie afgeschaft; of het verdrag wordt gewoon verlengd; of het wordt aangepast tot helemaal gewijzigd of het wordt zelfs uitgebreid.
I
n Antwerpen had op zaterdag 11 november een flink bijgewoond symposium plaats over de toekomst van de Benelux, waarbij alle opties werden besproken. De organisator was de Orde van den Prince, wellicht een van de meest geschikte actoren om dat te doen. Ze is immers pluralistisch samengesteld en staat dus boven de politiek. Uiteraard sluit dat aan bij de Benelux-samenwerking. Het debat blijft open.
Aanbevelingen De Vlaamse overheid, departement Internationaal Vlaanderen, gaf een opdracht aan onderzoekers van de KU Leuven en UNU-CRIS (United Nations University) om de Vlaamse positie te onderzoeken en beleidsaanbevelingen te doen. De groep stond onder leiding van Prof.
Dr. Jan Wouters, Internationaal Recht KU Leuven, en Prof. Dr. Luk Van Langenhove, UNU. Er kwamen vele aanbevelingen, zoals: de Benelux moet een flexibel instrument worden, met een plaats voor de regionale en lokale overheden; een toespitsing op de kerntaken, als daar zijn: economische integratie, grensoverschrijdende samenwerking en verdere afspraken over veiligheid; een Benelux-plus, waarbij ook wordt samengewerkt met regio’s buiten de Beneluxgrenzen; een andere politieke en diplomatieke rol van de secretaris-generaal en zijn diensten; een betere communicatie; geen voortzetting van het verdrag, maar een herziening; een afgeslankte organisatie enz. De Vlaamse regering nam de meeste aanbevelingen over, behalve één: de onderzoeksgroep
stelde voor het politieke overleg sterker te maken door een Hoge Raad voor de Benelux op te richten, enigszins naar analogie met de Raad van regeringsleiders in de EU. Daar voelt men in Vlaanderen niet veel voor. In zo’n Raad komen er acht premiers of minister-presidenten. De regeringsleiders van Brussel, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap krijgen wel een heel zwaar gewicht, wat een ramp zou kunnen zijn voor de Nederlandstaligen.
Alles bij het oude Een gewone voortzetting van het bestaande verdrag is – zeker in Vlaanderen – voor bijna niemand een optie. Prof. Jan De Groof, Europacollege en Universiteit Tilburg, die voorzitter was van het symposium, noemt het verdrag terecht achterhaald. De Europese eenwording heeft de pioniersrol van de Benelux overgenomen en de Belgische staatshervorming heeft de bevoegdheidsverdeling grondig gewijzigd. België was in 1958, toen het Benelux-verdrag werd ondertekend, een unitaire staat. De Benelux bleef vooral werken als een verband van drie sta-
Symposiumvoorzitter Jan De Groof (tweede van links), samen met de auteurs van het rapport aan de Vlaamse regering: Philippe de Lombaerde (UNUCRIS, uiterst links), Jan Wouters (KU Leuven, tweede van rechts) en Maarten Vidal (uiterst rechts).
14
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
Een ruimtelijk grotere Benelux leeft eveneens. In dat geval zouden niet alleen de drie landen, met hun regio’s, in een nieuw Benelux-verdrag worden gevat, maar ook regio’s buiten de klassieke Benelux-grenzen. Men denkt dan vooral aan de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noord-Rijnland-Westfalen en Noord-Frankrijk (Nord-Pas de Calais). Evident is dat niet. Er zijn zeker juridische moeilijkheden te verwachten, want die regio’s hebben niet het verdragsrecht dat bijvoorbeeld Vlaanderen wel heeft. In de Benelux-plus-idee leeft ook de samenwerking met andere subregionale groeperingen als de Baltische Assemblee, de Noordse Raad en de Visegrad-groep (EU-landen van CentraalEuropa).
Twee suggesties Het symposium in de centrale vergaderzaal van het Antwerpse Provinciehuis werd druk bijgewoond. ten. De gewesten en gemeenschappen zijn nog steeds niet formeel vertegenwoordigd in het zelden bijeenkomende Comité van Ministers, wat eigenlijk onbegrijpelijk is. Daarenboven zijn naast de Benelux andere Vlaams-Nederlandse samenwerkingsverbanden ontstaan, zoals de Taalunie en het Cultureel Verdrag. Een gewone voortzetting van het bestaande zou gewoon een teken van onmacht en desinteresse zijn.
Schaf het maar af Aangezien heel de constructie achterhaald is en heel wat organen van die Benelux niet of nauwelijks werken, schaf je die Benelux niet beter af? Daarna zou men kunnen vaststellen of men wel iets mist en wat men mist. Weinigen vragen de radicale afschaffing, maar zij die kritisch staan tegenover een hernieuwde Benelux, hebben soms sterke argumenten. De Leuvense econoom Prof. Theo Peeters benadrukt dat er eigenlijk geen kosten-batenanalyse is gemaakt. De Benelux is wel degelijk een voortrekker geweest, maar de doelstellingen zijn achterhaald, vooral omdat de EU ze op een ruimer vlak heeft overgenomen. De economische doelstellingen – eengemaakte markt van personen, goederen en diensten; een douane-unie sinds 1944 – zijn overgenomen door de EU. Er zijn ook twijfels of de drie landen economisch wel zo homogeen zijn. De missie zou dus moeten worden herbekeken. Prof. Peeters zei als conclusie: “Het pleidooi voor een nieuwe Benelux is geen brug te ver, maar een brug te laat.”
kelijk. Groot enthousiasme is niet overal waar te nemen. Nogal vaak wordt gepleit voor een flexibele, maar veel doorzichtiger organisatie. Mensen die zich vooral verdienstelijk hebben gemaakt op het vlak van de culturele samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland, stellen vast dat de Benelux in het verleden geen meerwaarde heeft betekend op het culturele vlak. Prof. Annick Schramme, Universiteit Antwerpen, zei op het symposium dat het Vlaams-Nederlands perspectief te weinig aan bod komt in de voorstellen. Vlaanderen en Nederland hebben sinds 1990 negen verdragen en achttien andere akkoorden gesloten. Die samenwerking is een realiteit. De vraag wordt gesteld of een algemeen Vlaams-Nederlands samenwerkingsverdrag de Benelux niet voor een groot deel kan vervangen.
De komende jaren zullen beslissend zijn voor wat een Benelux Unie moet worden. Symposiumvoorzitter Prof. Jan De Groof maakte alvast twee belangrijke suggesties. Hij stelt vast dat een groot deel van de immigratie gebeurt via gezinshereniging. Hij vindt dat er nood is aan een gemeenschappelijke benadering, want de regelgeving in Nederland, België en Luxemburg is nu wel zeer verschillend. Eén beleid op Benelux-vlak kan dat oplossen. “Maak het simpel, kijk naar Nederland”, zei Jan De Groof. Een tweede suggestie is het mededingingsrecht en het mededingingsbeleid rechtsuniform maken. Eén beleid dus en één beroepsinstantie, namelijk het bestaande Benelux-gerechtshof. Als men die zaken al eens kon harmoniseren, dan zou de Benelux net als vroeger weer een voortrekkersrol kunnen spelen. Roger Van Houtte Gazet van Antwerpen 14 november 2006
Repliek op het rapport werd gegeven door een vijftal professoren (van links naar rechts): Monica Claes (Tilburg), Annick Schramme (Antwerpen), Theo Peeters (Leuven), Johan Erauw (Gent) en Koen De Feyter (Antwerpen).
Aanpassing of verruiming? Een grondige aanpassing van het Benelux-verdrag is de meest gehoorde oplossing. In feite gaat het dan om een nieuw akkoord, aangepast aan de noden van vandaag. Dat is ook de mening van de Vlaamse regering. Voor een nieuw verdrag is de politieke wil wel noodza-
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
15
Open Forum: meer of minder Benelux? Weinig ruimte Het Beneluxverdrag – officieel het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie – werd ondertekend in ’s Gravenhage op 3 februari 1958. 2007 wordt het jaar waarin de verdragsluitende partijen, België, Nederland en Luxemburg, onderhandelen over een nieuw Beneluxverdrag.
H
et Beneluxverdrag omvat 100 artikelen, een overgangsovereenkomst en lange lijsten met goederen- en tariefposten. Het artikel 99 stelt dat het verdrag een duurtijd heeft van vijftig jaar. Vermits de ratificatie pas in 1960 is beëindigd, loopt het in 2010 ten einde. Indien België die verdragsrelatie met Nederland en Luxemburg wil verder zetten of wijzigen, moet de onderhandeling in 2008 beëindigd zijn, om dan nog tot 2010 de tijd te hebben voor de ratificatie. Het jaar 2007 heeft dus een kardinale waarde voor het beëindigen van de politieke onderhandelingen tussen de drie staten.
Drie opties Drie opties liggen op tafel. Eén: men zou het verdrag kunnen opheffen. De essentiële bepalingen in verband met een economische of monetaire unie werden immers voorbijgestoken door datgene wat zich sedert 1958 binnen de Europese Unie, voor binnen Euroland, heeft voorgedaan. Optie twee is de onderhandeling van een volledig nieuw verdrag. Het verdrag van 1958 spreekt immers niet over een politieke samenwerking die nu, zowel binnen een verbrede EU als binnen een uitdeinende NAVO, voor de drie landen belangrijk is.
haar regeerakkoord schreef, noteerde ze dat “Vlaanderen zal streven naar een grotere regionale betrokkenheid bij de verderzetting van deze Benelux-samenwerking.” Er werd toen ook opdracht gegeven aan twee universiteiten om de problematiek helemaal uit te knobbelen. Daarna zou men zien. In nogal wat Vlaamse kringen en werkgroepen werd intussen over het dossier gesproken en geschreven. Hier zat de gedachte voor dat “België” een grotelijks gepasseerd station was en dat die vervaldatum van 2010 een gelegenheid kon zijn om het niet meer actuele Beneluxverdrag geheel of ten dele op te heffen en een veelomvattend Vlaams-Nederlands samenwerkingsverdrag te negotiëren. Maar toen in het begin van de winter 2005-2006 de Vlaamse regering die Vlaams-Nederlandse bilaterale samenwerking onder de loep nam, zat ze met een advies van haar buitenlandadministratie om zo’n heelomvattend Vlaams-Nederlands verdrag maar in de koelkast te laten. Sedertdien was er heel wat ambtelijk contact tussen de drie Beneluxstaten en lijkt het nu dat: a. het binnen-Belgisch overleg voor het einde van het jaar 2006 binnen het interministerieel comité voor buitenlands beleid tot een einde zou moeten komen; b. 2007 het jaar zal worden van de tussenstatelijke politieke onderhandeling. Logisch dat de Vlaamse regering besloot dat
ze nu, in oktober 2006, haar politieke optie bekend zal maken. Voor die optie beschikt Vlaanderen over opvallend weinig ruimte. Want wat blijkt uit de ambtelijke contacten? Dat Nederland noch Luxemburg enige neiging hebben om in de Belgische complexiteit betrokken te geraken. Ook de Benelux-administratie verkiest rust boven verandering. Men zal het bestaande verdrag niet opheffen, niet vervangen door iets nieuws, maar het vervolledigen met een geactualiseerd protocol. Voor Vlaanderen wordt dat geen vendelzwaaien, maar een oefening in realpolitiek. Jan Hendrickx voormalig ambassadeur Gazet van Antwerpen, 4 oktober 2006
Tenslotte blijft er de derde optie om zo weinig mogelijk te veranderen, dus het bestaande verdrag te laten doorlopen en er een protocol bij te voegen, waarmee men de doorlopende verdragstekst in feite “actualiseert”. Toen België nog unitair was, onderhandelde slechts één (Belgische) regering het Beneluxverdrag, eerst over de douane-unie, ondertekend in Londen op 5 september 1944, en later over het hier nu besproken Beneluxverdrag van 1958. In 2006 zijn er een rits Belgische regeringen die hierover, of over delen ervan, hun zegje kunnen doen: de federale regering, de Vlaamse, de Waalse, die van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van de Franse gemeenschap en van de Duitse gemeenschap. De staat “België” kan maar met Nederland en Luxemburg onderhandelen, nadat er eerst een binnen-Belgische consensus tot stand is gekomen. Dat is niet eenvoudig.
Zoeken naar consensus Toen de nieuwe Vlaamse regering in 2004
16
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
Meer Benelux Het Benelux-verdrag loopt op 1 november 2010 ten einde. Over de vraag “wat nadien?” had onlangs in Antwerpen een gespreksdag plaats. De vraag of de Benelux vandaag nog nodig is, ligt voor de hand. Het antwoord, zeker voor de twee grote spelers België en Nederland, zou kunnen zijn dat economische samenwerking meer dan ooit noodzakelijk is. In de havendelta, met Antwerpen en Rotterdam, kan een grens nog steeds voor veel hinder zorgen, wat samenwerking noodzaakt. Hetzelfde geldt voor het veiligheidsbeleid, concreet gemaakt in het in 2004 afgesloten verdrag inzake grensoverschrijdend politioneel optreden.
O
p een ogenblik dat het nieuwe culturele verdrag van 1995 ook “welzijn” tot doelstelling kreeg, moet bijvoorbeeld het grensarbeidersvraagstuk kunnen rekenen op meer dan een afsprakenregeling tussen de Benelux-landen op sociaal en fiscaal gebied. De bestaande praktijk om tot afspraken te komen tussen Nederland, België en Frankrijk, onder meer met Frans-Vlaanderen, moet om redenen van rechtszekerheid kunnen steunen op een Benelux-verdrag. De conclusie mag zonder overmoed zijn: na 2010 is er nood aan meer Benelux. Dit betekent niet dat alles op de oude leest geschoeid kan blijven. Een eerste vraag die moet worden beantwoord, is: wie zullen de Benelux-medespelers zijn? 70 procent van de bestaande Benelux-bevoegdheden behoren in België tot de bevoegdheid van Vlaamse regering en parlement. De toekomstige Benelux zal dus gevormd worden door Nederland, België, Vlaanderen, Wallonië en Luxemburg. Er moet wel gesnoeid worden in hetgeen nu onder de Benelux-koepel aanwezig is. Er zijn opdrachten die niet specifiek genoeg zijn en de bestaande Benelux enkel zouden bezwa-
ren. Als men ervan uitgaat dat de Benelux meer is dan de Benelux Economische Unie, waarmee het in 1944 allemaal begonnen is, moet aandacht worden besteed aan de Lage Landen-idee, gemeenlijk gebruikt voor de vele samenwerkingsverbanden tussen Vlaanderen en Nederland. Er is de NTU, de Nederlandse Taalunie, het nieuwe culturele akkoord van 1995, de afspraak van de Nederlandse en Vlaamse regering, eveneens uit 1995 om op een terrein waar ze beiden bevoegd zijn – milieu, mobiliteit, infrastructuur, onderwijs en andere – tot samenwerking te komen. Er is reden om al deze ad hoc samenwerkingsvormen te bundelen tot één globaal verdrag tussen Vlaanderen en Nederland. Met een associatiemogelijkheid van Wallonië, als dat gewenst wordt. Een operatie waarbij de Benelux van destijds wordt afgeslankt, waarbij tussen Vlaanderen en Nederland één algemeen verdrag wordt afgesloten, kan winst opleveren in verschillende richtingen. Het gaat wel te verstaan om twee verdragen, maar ze zullen in elkaars verlengde liggen.
Het bijeenbrengen van de verschillende invalshoeken van samenwerking, op één plaats, met één secretaris-generaal te Brussel: dat is pas het begin van de politieke samenwerking. Vlaanderen zou een kans verkijken als het dat project niet zou willen aanbieden aan de toekomstige Benelux-partners over de taal- en rijksgrens heen. Herman Suykerbuyk gewezen lid van de Interparlementaire Beneluxraad lid van de afdeling Noorderkempen
Het Benelux-secretariaat kan dienstig zijn voor al deze contacten, kan kostenbesparend werken, kan tegelijk aan die samenwerking een meer prominente uitstraling geven. Het is geweten dat de Vlaamse administratie liefst het secretariaat van het cultureel akkoord, de Taalunie haar apart zitje wil laten behouden. Diegenen die terreinwerk doen in de sfeer van de Vlaams-Nederlandse samenwerking, zouden niet wat opgetogen zijn als de Brusselse Regentschapsstraat, waar het Benelux-secretariaat gevestigd is, onderdak zou kunnen bieden aan de gezamenlijkheid van beleidsvorming door de nieuwe Beneluxpartners. Verscheidenheid zal een vooruitgang zijn; prioriteiten als taal en cultuur zullen over een steviger instrumentarium beschikken. De Nederlandse taal verdient ook langs die weg de nodige uitstraling, noodzakelijk in het verfranste Brussel en het naar het Engels verlangende Europa. Meer politieke samenwerking in en door de Benelux wordt bij herhaling bepleit. Die politieke samenwerking bestaat vandaag niet.
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
17
Wat is de identiteit van Nederland? Na de Tweede Wereldoorlog is het nationalisme in de ban gedaan. Begrijpelijk, want had dat niet geleid tot het fascisme, het nationaal-socialisme, racisme en andere kwalijke denkbeelden en praktijken? Maar nu, zoveel jaren later, is de vraag weer aan de orde gekomen: wat is onze nationale identiteit? De discussie daarover is zeker sinds 2000 in Nederland hoogst actueel. Vele factoren hebben aan dit vraagstuk bijgedragen. Globalisering, europeanisering, de komst van vele “allochtonen”, zelfs de secularisering hebben de mensen van een houvast beroofd. Dat maakt ze onzeker. Is dit alleen maar nostalgie, een verlangen naar iets dat voorgoed voorbij is? De Nederlandse taal en cultuur zijn historisch gegroeid, ten goede en ten kwade, en ze blijven dus vatbaar voor verandering. Dat moeten we accepteren, maar bezinning op de wording van die cultuur in de grote lijnen van het historisch perspectief blijft wel een zinvolle zaak voor het genootschap.
I
n Vrij Nederland van 12 maart 2005 schreef een auteur: “Er zijn er – en het zijn er sinds enkele jaren steeds meer – die geloven in Nederland, geloven in Nederlanderschap, geloven in een vaderlandse identiteit en menen dat onze cultuur en geschiedenis
zo goed mogelijk omschreven en onderscheiden moet worden.” Dat is, denk ik, waar en daarom is het zinvol voor een historicus en Orde-lid aandacht te besteden aan de Nederlandse identiteit en dus aan de Nederlandse geschiedenis. Want wat we vandaag zijn, zijn we gisteren geworden.
De pragmatische of opportunistische houding van gedogen en tolereren kreeg door de geschriften van Erasmus, Coornhert en anderen een ideële basis.
Een actueel thema Herman Pleij, hoogleraar letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, heeft over die identiteit behartigenswaardige opmerkingen gemaakt, vooral in relatie tot de Zuidelijke Nederlanden. Pleij zegt dat de huidige Nederlanders en Belgen weinig en in elk geval te weinig weten van hun eigen geschiedenis en de kern ervan. Vooral de noordelijke schatplichtigheid aan het Zuiden (= Vlaanderen en Brabant) voor wat de kernen van het zelfbeeld betreft, blijkt moeilijk te verteren, zo merkt hij op, zowel voor de Nederlanders als voor vele Vlamingen. Nederlanders beroepen zich graag op nuchterheid, pragmatisch optreden, soberheid en vooral tolerantie, en men zet zich dan graag af tegen de als zuidelijk getypeerde gezwollenheid, pontificaal optreden en de hang naar potverteren. Nederlanders noemen zich dan calvinistisch en typeren Vlamingen en Brabanders als Bourgondisch en typisch katholiek. Maar, zo zegt Pleij dan, dat calvinisme van het Noorden komt juist voort uit de laatmiddeleeuwse stadscultuur van Vlaanderen en Brabant. En heel die constellatie van Hollandse nuchterheid, schraapzucht en overlegkunst is geboren in de Vlaamse en Brabantse steden van de late middeleeuwen. Pleij verbindt dus zeer nauw de cultuur van Noord en Zuid in de Nederlanden met elkaar in hun historische ontwikkeling.
Van “vaderlandsliefde” tot bewustzijn van eigen geschiedenis Hoelang is de identiteit van Nederland een discussiepunt, een vraagstuk? Sinds het einde van de 18de eeuw is er veel over geschreven, en niet alleen geschreven. Er is in de 19de eeuw ook veel over geschilderd. Vijfentwintig jaar geleden is er een prachtige tentoonstelling geweest in het Amsterdamse Rijksmuseum: Het Vaderlandsch Gevoel. Allemaal schilderstukken uit de 19de eeuw die vaderlandsliefde probeerden op te wekken. Waaruit ontstond in de 18de eeuw die belangstelling voor het vaderlands gevoel? In veel opzichten is het ontstaan van het nationalisme eind 18de, begin 19de eeuw een reactie op het internationalisme, het vooruitgangsgeloof en het rationalisme van de Verlichting, die de gelijkheid van alle mensen propageerde alsof er geen verschil zou zijn in aanleg en talenten. Ook is het een reactie op het streven naar de beheersing van de hele wereld door Napoleon, die alle staatkundige, juridische, economische structuren enz. ondersteboven had gegooid ten behoeve van zijn wijze van gelijkschakeling
18
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
van de mensheid. Na de val van Napoleon ging men ook in Nederland, net als in de rest van Europa, op zoek naar de eigen identiteit, aanvankelijk in het Koninkrijk der Nederlanden, het door de mogendheden opgelegde verbond van Noord en Zuid (het huidige België en Luxemburg). Toen dat verbond in 1830 uiteenviel, leefden het vaderlands gevoel en de vaderlandsliefde des te sterker op in de vorm van een verheerlijking van het eigen verleden. In Nederland werd de lof gezongen van het verleden vanaf de zogenaamd vrijheidslievende Bataven (liefst Batavieren genoemd) tot en met de gulden gloed van de Gouden Eeuw. Daarna zette verval de toon. Dit opgeschroefde nationalisme raakte in Nederland tegen het einde van de 19de eeuw uitgedoofd. Historici bleven zich zo nu en dan met het probleem van de identiteit bezighouden. In 1934 schreef de befaamde Johan Huizinga, de auteur van Herfsttij der Middeleeuwen, het essay Nederlands Geestesmerk, waarin hij zijn overtuiging verdedigde dat de Nederlandse volksaard ondanks alle verscheidenheid en verdeeldheid één stempel draagt en dat de Nederlandse natie een historisch product is van vier tot vijf eeuwen groei en ontwikkeling. En dus steeds in ontwikkeling blijft. Met Huizinga begint de periode dat er kritisch gekeken wordt naar de nationale identiteit. Het gaat niet meer om de bevordering van de liefde voor of de trots op het vaderland, maar om het kritisch wegen van die Nederlandse identiteit. Hij constateerde dat de Nederlandse samenleving steeds in essentie een burgerlijke samenleving was en is, met alle voor- en ook nadelen van dien. De Nederlanden hebben nooit een koning gekend tot 1806, dus nooit een werkelijke hofcultuur. De adel had sinds de middeleeuwen slechts een beperkte rol in de landgewesten, de minst welvarende delen van de Nederlanden. In die burgerlijke samenleving vormen lompheid in het sociale verkeer, onwellevendheid en krenterigheid de slechtere kanten. Herman Tjeenk Willink, vice-president van de Raad van State, stelde in een artikel in NRC Handelsblad van 29 oktober 2005 dat het voor elk land noodzakelijk is de eigen identiteit te onderkennen om in het groeiende Europa te kunnen integreren. Hij constateerde dat de Nederlandse identiteit wordt bepaald door de gemeenschappelijke taal, de gemeenschappelijke instituties (instellingen, wetten, inclusief de grondwet enz.), symbolen en tradities, die alle op hun beurt weer worden verklaard door de eigen geschiedenis. Dat heeft twee consequenties. De eerste is dat we dan ook een besef moeten hebben van onze eigen Nederlandse geschiedenis om goed te begrijpen waaruit die
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
identiteit bestaat. De tweede consequentie is dat die Nederlandse identiteit nog steeds onderhevig is aan verandering, als ze historisch gegroeid is. Immers er is geen reden te verzinnen waarom die historische groei nu gestaakt zou zijn of zou moeten zijn. Geschiedenis is een voortdurend proces. Na Huizinga is de discussie enkele decennia stil komen te liggen. In de jaren ‘40 stond het hele nationalisme in het verdomhoekje bij de intelligentsia. Nationalisme veroorzaakte toch maar alleen oorlogen en andere ellende. Sinds Paul Scheffer in 2001 het integratievraagstuk omschreef als een multicultureel drama en sinds de crisis teweeggebracht door Pim Fortuyn met het gooien van knuppels in het vaderlandse hoenderhok, is de roep om bezinning op en versterking van de nationale identiteit steeds sterker geworden. Schrijvers en historici als Jan Bank, Geert Mak, Hans Blom, Ed Jonker, Piet de Rooy, de Amerikaan James Kennedy en vele anderen hebben er hun licht op laten schijnen. Langzamerhand wordt de moderne beeldvorming van de Nederlandse identiteit steeds duidelijker. Dit beeld verschilt in wezen weinig van wat Huizinga in de jaren ‘30 schetste of baseert zich op Huizinga.
Geschiedenis van Nederland en identiteit Wat leert de geschiedenis ons over de identiteit van Nederland? Daarvoor is het nodig in grote lijnen te schetsen hoe Nederland Nederland geworden is. Die wording is in drie fasen te onderscheiden. Allereerst is er de ontwikkeling tot ca. het jaar 1000. De Lage Landen zijn dan onderdeel van een Europese ontwikkeling, zonder veel eigen kenmerken. De tweede fase van de geschiedenis van de Lage Landen loopt van ca. 1000 tot ca. 1800. In die periode ontstaan veel wezenlijke kenmerken van de Nederlandse aard en helaas ook de scheiding binnen het Nederlandstalige cultuurgebied. En tenslotte als derde fase is er de periode van 1800 tot heden: het ontstaan van het moderne Nederland, dat wil zeggen alleen het Noorden, want het Zuiden zoekt als België en in België zijn eigen weg.
Eerste periode: van prehistorie tot ca. 1000 Vijfduizend jaar geleden waren de Lage Landen niet meer dan het aanslibsel van een aantal grote rivieren: Rijn, Maas, Schelde, IJzer en Eems. Er zwierven jagers, vissers en later landbouwers rond. Met de komst van de Romeinen, in de 1ste eeuw vóór onze jaartelling,
Johan Huizinga, auteur van Herfsttij der Middeleeuwen. kwamen er enkele veranderingen, namelijk de eerste aanzetten tot stadsvorming (Maastricht, Tongeren, Nijmegen, Utrecht) en de komst van het schrift, maar na de ondergang van het Romeinse Rijk (ca. 400 na Chr.) komt er een terugval. Daarop groeit er geleidelijk in West-Europa een tweede rijk, dat van de Franken. Ook hun rijk in deze contreien komt op en vergaat in de nadagen van het bewind der Karolingers, de opvolgers van Karel de Grote. Tijdens het bewind der Franken komt het christendom naar de Lage Landen en dat handhaaft zich, aanvankelijk maar moeizaam, in de enkele kloosters die in de moerassige delta gesticht worden. Veel karakteristieks, kenmerkend voor specifiek de Lage Landen en afwijkend van het Europese patroon, is er in het eerste millennium van onze jaartelling niet te ontdekken.
Tweede periode: van 1000 tot 1800 Na het jaar 1000 komt er langzamerhand een kentering. De eerste literatuur in de volkstaal verschijnt, de eerste steden verrijzen hier in de Lage Landen en de eerste polders worden er op het water gewonnen. Waar gebeurt dat allemaal? Eerst en vooral in Vlaanderen, Brabant en een deel van het huidige Limburg. Daar in het zuiden ontstaat een Nederlandse cultuur. Er komt een burgerij op in de steden die vooral handel drijft en nijverheid beoefent, maar die ook belang stelt, naarmate de welvaart toeneemt, in enige intellectuele en culturele ontwikkeling. De groei van handel, nijverheid, welvaart, scholing, literatuur en kunst gaan hand in hand. Door hun economisch succes verwerven de burgers stapje voor stapje ook politieke macht ten koste van de uit de Karolingische tijd stammende edellieden en
19
Dat is de strijd tegen de machtspretenties van de Spaanse Habsburgers als opvolgers van de Bourgondische hertogen. De eigenmachtige en eigenzinnige Nederlanders lieten zich hun zelfbestuur niet ontnemen. Om die vrijheid tot zelfbestuur brak de opstand uit, meer dan omwille van de godsdienst.
In 1934 schreef historicus Johan Huizinga, bekend van zijn Herfsttij der Middeleeuwen, een essay waarin hij zijn overtuiging verdedigde dat de Nederlandse volksaard ondanks alle verscheidenheid en verdeeldheid één stempel draagt. landsheren. En op het platteland verliest de adel aan belang, omdat de boeren land gaan inpolderen en zelf sloten en dijken graven. Ze roepen hun eigen waterschappen in het leven, een polderbestuur, waarin de boeren, de ingelanden, zelf de verantwoordelijkheid op zich nemen voor het waterbeheer. Ze kiezen een dijkgraaf als leider van de polder. Daaruit en uit de samenwerking van de burgers in de steden tegenover de graaf of hertog ontstaan de eerste, prille vormen van lokale en regionale democratie. Het poldermodel is wel een modern begrip, maar geen recente uitvinding. Het stamt al uit de middeleeuwen. Kenmerkend voor die groeiende Nederlandse cultuur zijn niet alleen taal, literatuur, architectuur en vooral schilderkunst, maar ook de toenemende politieke macht van de burgers in de steden en het groeiende zelfbestuur van de boeren op het platteland. In feite druist deze Nederlandse ontwikkeling in tegen de algemeen Europese, waarin de adel, graven, hertogen, koningen en keizer steeds meer macht in eigen handen namen of dat althans met meer of minder succes probeerden. Een vergelijkbare stadsontwikkeling als in de Nederlanden is er hooguit in Italië, maar daar kwam in elke stadsstaat de macht bij meestal één enkele familie te liggen, die zich tot potentaten ontwikkelde. De Nederlandse ontwikkeling – overigens ook niet zonder vallen en opstaan – mogen we uniek noemen. Deze ontwikkeling van zelfsturende en besturende burgers en boeren wordt in de 15de eeuw doorkruist door de Bourgondische hertogen, die door een combinatie van huwelijken, erfenissen, veroveringen en vooral veel geluk een staatseenheid probeerden te verwezenlijken. Deze pogingen liepen stuk in de Tachtigjarige Oorlog, de Nederlandse opstand tegen Spanje.
20
Zo bezien was het calvinisme niet de godsdienst die het Nederlandse volkskarakter bepaalde, maar eerder andersom: het denkende deel van de Nederlandse natie (Vlaanderen en Brabant in eerste instantie) herkende in het calvinisme het eigenmachtige individualisme of particularisme dat de natie zelf al eerder kenmerkte. Het eerst immers vond het calvinisme ingang in het welvarende Vlaanderen en Brabant, waar ook de intellectuele ontwikkeling en de kritische zin het verst gevorderd waren. Toen de Spaanse troepen Vlaanderen, met inbegrip van Gent, Brugge en Antwerpen, in 1585 veroverd hadden, vluchtten de ontwikkelde en gefortuneerde protestanten naar vooral de Hollandse steden. Zij namen hun religie, hun nijverheid en hun handel mee, maar ook hun vrijheidsdrang en hun aanspraken op zelfbestuur. Sinds de komst van zovele Vlamingen en Brabanders naar het Noorden beginnen de welvaart en de grote cultuur van het Noorden pas echt tot ontwikkeling te komen, de Gouden Eeuw van vooral Holland en in het kielzog van dat gewest de overige noordelijke gewesten.
Nederland: een burgerlijke samenleving Deze handeldrijvende burgerij was vanouds om economische motieven zeer verdraagzaam en stond open voor nieuwe ideeën, voor vreemdelingen en andere culturen. Joden, hugenoten, Duitsers stroomden in groten getale Nederland binnen. Verdraagzaamheid was vanzelfsprekend; er waren werkkrachten nodig en wie handel wil drijven, moet zijn klanten niet tegen zich in het harnas jagen. Deze pragmatische of opportunistische houding van gedogen en tolereren krijgt door de geschriften van Erasmus, Coornhert en anderen een ideële basis. Verdraagzaamheid groeit uit tot een principe, dat verhindert dat de fanatieke calvinisten het in Nederland voor het zeggen krijgen. Libertatis ergo, en niet in de eerste plaats religionis ergo. Het ging in de Tachtigjarige Oorlog om de vrijheid, niet om religiedwang. Katholieken en protestantse dissenters behielden hun gewetensvrijheid, en ook een mate van vrijheid voor de uitoefening van hun godsdienst, mits er maar voor betaald werd en mits er niet te ostentatief mee naar buiten werd getreden.
Ook de vrijheid van drukpers was opvallend groot in Holland en de overige noordelijke gewesten. Ook al werden andersdenkenden achtergesteld, vervolgd werden ze zelden of nooit. Zolang je publiekelijk maar geen aanstoot gaf, was de Nederlandse Republiek een ideale vrijplaats voor iedereen in Europa die in eigen land vervolgd werd. Die vrijheid en verdraagzaamheid kwamen in deze mate in Europa niet of nauwelijks voor. De keerzijde van deze medaille zag het Zuiden. In Vlaanderen en Brabant en in de overige zuidelijke gewesten daalde de welvaart, duldde de Spaanse contrareformatie geen protestanten of andere afvalligen en heerste er overwegend een autoritair regime. De wegen van Noord en Zuid begonnen daarom in de 17de eeuw definitief uiteen te lopen, ondanks alle taalverwantschap. En terwijl in de grote Europese buurstaten de vorsten hun absolute macht probeerden te vestigen, lukte het de Oranje-stadhouders niet – hoe graag Frederik Hendrik, Willem II en Willem III het ook wilden – om monarchale macht in de Republiek te verwerven. Zij bleven dienaar van de Staten-Generaal. Die bleven soeverein. De kooplieden-regenten lieten zich hun burgerlijke macht niet ontnemen, maar verwerden wel steeds meer tot een gesloten regentenkliek. Dat wreekte zich uiteindelijk in de 18de eeuw. Toen in de Engelse koloniën in Noord-Amerika in 1775 de opstand van de kolonisten uitbrak tegen de “tiran” George III, op grond van de leuze “All men are created equal” en andere verlichtingsleuzen, sloeg ook in Nederland de vlam in de pan. In 1780 namen de burgers en de boeren het niet meer dat de regentenkliek en de stadhouder de dienst uitmaakten. Naar Amerikaans voorbeeld en zich baserend op het natuurrecht (de “democratische rechten”) en op het historisch recht, grepen de verlichte patriotten de macht in Holland, Utrecht, Groningen en Overijssel en in vele steden in de overige gewesten. De patriottenbeweging in de Republiek werd door Pruisische en Engelse interventie in 1787 de kop ingedrukt. Na het uitbreken van de Franse Revolutie in 1789 onder de leuze “Vrijheid, gelijkheid en broederschap”, kwam de val van het stadhouderschap en de verkalkte regentenoligarchie steeds dichterbij. In 1794 was het zover. De Franse legers trokken het land binnen en in enkele maanden tijd waren de oude regenten uit het zadel gewipt en vervangen door verlichte patriotten.
Derde periode: van 1800 tot heden Met deze “Fluwelen Revolutie” zonder bloedvergieten begint de derde periode. Een schril
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
contrast met Frankrijk, waar in de revolutionaire terreur duizenden werden geguillotineerd. De nieuwe Bataafse Republiek bracht met veel elan binnenlandse hervormingen, althans op papier, tot stand, maar in de praktijk veranderde er maar moeizaam iets bij gebrek aan bestuurlijke ervaring van deze homines novi, gebrek aan geld en de steeds hogere bedragen die Frankrijk vorderde uit dank voor de bevrijding van 1795 en ter voortzetting van de oorlog tegen het perfide Albion. Uiteindelijk is de balans van de Bataafse tijd toch positief. De grondwet van 1798 was essentieel voor de wording van het moderne Nederland. De Bataafs-Franse tijd (1794-1814) bracht eenheid van recht en rechtspraak, vastlegging van de rechten van de mens en de burger in een grondwet, eenheid van bestuur op lokaal, regionaal en nationaal niveau. Een nationale schoolwet en een dito belastingwet gaven in beginsel aan iedereen recht op onderwijs en een rechtszekere verdeling van de financiële lasten door de overheid, nu de staatseenheid er gekomen was.
verzuiling creëerden. En die verzuiling maakte het mogelijk om van daaruit in de Nederlandse samenleving te functioneren. Hetzelfde gold voor de gereformeerden onder leiding van Abraham Kuyper. Daarop volgde een andere categorie: de arbeidersklasse, die in haar eigen socialistische zuil onder leiding van Troelstra in Nederland integreerde. Steeds was er een duidelijke leider die de integratie in die burgerlijk-liberale samenleving wilde realiseren. Ook de buitengewesten – de oostelijke provincies en Brabant en Limburg – schikten zich moeiteloos in het liberale Nederland. Limburg deed dat het laatst. In 1917 volgde daarop de “pacificatie”, waarbij liberalen en socialisten het algemeen kiesrecht kregen en de confessionelen (katholieken en protestanten) de financiering van het bijzonder onderwijs. De wettelijke emancipatie was daarmee voltooid en binnen enkele decennia de sociale emancipatie bereikt, dus de integratie in de samenleving. De enige sociale categorie die zonder een duidelijke zuilvorming haar emancipatie bereikt heeft, vormen de Nederlandse vrouwen.
Hiermee begint bij uitstek de eeuw van de burgerij. In de 19de eeuw komt het liberalisme aan de macht, de ultieme emancipatie van de burgerij. De middenklassen, althans het mannelijke deel ervan, zetten de toon in de samenleving. Bijna overal in Europa vergde dat nieuwe revoluties of oorlogen, in 1820, 1830, 1848 en 1870, behalve in Engeland en (Noord)-Nederland na 1830. In Engeland bleven revoluties uit dankzij het parlementaire stelsel, dat vanuit de 18de eeuw tot ontwikkeling was gekomen. In het Koninkrijk der Nederlanden, sinds 1814, probeerden koning Willem I en koning Willem II het liberalisme tegen te houden, maar dat kostte Willem I in 1830 de in 1814 ingezette hereniging met het Zuiden, het verlies van België dus. Toen Willem II het verbond van katholieken en liberalen in 1848 zag aankomen als een herhaling van het monsterverbond van 1830, zwichtte de koning en gaf Thorbecke de kans een grondwetsherziening tot stand te brengen die de burgerij alle inspraak gaf in de regering en de koning voornamelijk tot symbool maakte van de nationale eenheid.
Slotbeschouwing
Thorbecke bouwde voort op de grondwet van 1798, die indertijd grotendeels op papier was blijven steken, maar hij bouwde ook voort op het zelfbewustzijn van de burgerij die al eeuwen in Nederland bestond. De betekenis van de grondwet van Thorbecke bestaat hierin dat die tot op vandaag als kader van onze samenleving is kunnen blijven fungeren. De grondwet sloot aan bij de Nederlandse identiteit. Ze maakte de emancipatie mogelijk van de katholieken die via Schaepman hun eigen
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
Wie de geschiedenis van eeuwen in de Lage Landen overziet, constateert dat de rivierendelta van een paar duizend jaar geleden in het noordelijke gedeelte geleidelijk aan geboetseerd is tot de Nederlandse samenleving van nu door overleg, gestage werklust, compromissen in de toonzetting van dominee en koopman, wars van extreem gedrag en altijd bereid tot plooien en schikken. Want Nederland is en blijft een land van minderheden, religieus en politiek. Geen politieke partij en geen kerkgenootschap heeft ooit de overhand. Aan Vlaanderen en Brabant heeft het Noorden tot en door de Tachtigjarige Oorlog veel te danken gehad. De tragische scheiding sindsdien kon in de 19de eeuw niet geheeld worden, onder andere door het onbegrip van Willem I voor de politieke wensen van de zuiderlingen. In Nederland werden 150 jaar geleden de katholieken aangezien voor extreem fanatieke ultramontanen, die als zoeaven de paus gewapenderhand steunden tegen de Italiaanse eenheidsbeweging. We zouden ze nu waarschijnlijk fundamentalisten en terroristen noemen. Honderd jaar geleden werden de socialisten beschouwd als anarchisten en revolutionairen, die de samenleving wilden omverwerpen. Ook de communisten werden geleidelijk ingepast in de Nederlandse samenleving. Door overleg en compromissen raakten al deze groepen geïntegreerd.
Thorbecke bouwde voort op de grondwet van 1798, die indertijd grotendeels op papier was blijven steken, maar hij bouwde ook voort op het zelfbewustzijn van de burgerij die al eeuwen in Nederland bestond. christelijke allochtonen op te nemen in die samenleving. De geschiedenis biedt nooit pasklare oplossingen, maar als historicus vraagt men zich af of Nederland, dat nu al twee eeuwen lang een land is van samenwerkende minderheden, ook nu in staat zal zijn binnen het kader van compromissen, verdraagzaamheid en begrip voor elkaar dit multiculturele drama op te lossen. Geheel in de geest van de Nederlandse geschiedenis, van de Nederlandse identiteit, die nooit zomaar een gegeven is, maar die door elke generatie op een eigen wijze in praktijk moet worden gebracht. Enige kennis van en inzicht in de geschiedenis van ons land kan daarbij van nut zijn. Hardy Beekelaar emeritus hoofddocent Nieuwe Geschiedenis Katholieke Universiteit Nijmegen voorzitter van de afdeling Nijmegen
Om met een actueel thema te eindigen. De Nederlandse samenleving staat, net als de rest van Europa, voor de taak hoe vooral niet-
21
Nieuws uit de gewesten Verslag van het gewest West-Vlaanderen “West-Vlaanderen leeft” is de slogan van de provinciale overheid. Datzelfde kan worden gezegd over het gelijknamige Prince-gewest: 2006 is goed geweest. Uit het evaluatierapport over de werking van de afdelingen in ons gewest blijkt dat “algemeen gesteld kan worden dat alle afdelingen in het voorbije jaar een goede tot zeer goede werking hebben gehad”. We leren ook dat de afdeling ’t Zwin een aanwezigheid van 74 % haalde, wat een meer dan eervolle vermelding verdient in deze Nieuwsbrief.
E
r is de werking binnen de diverse afdelingen, waar creativiteit heel vaak troef is. Getuige daarvan de gewestdag in Izegem, een organisatie van de afdeling Roeselare-Izegem-Tielt, waar naast de culturele inbreng ook heel wat plaats was voor culinaire en vriendschappelijke momenten. Stefaan Decorte van de afdeling Houtland organiseerde trouwens dit jaar een enquête in verband met de belangstelling en aanwezigheid van onze leden op de gewestdag. Een samenvatting van de resultaten is terug te vinden op de webstek van de Orde. Daaruit blijkt dat wie een gewestdag meemaakt, die ook als positief ervaart: hoe vaker men aanwezig is op een gewestdag, hoe positiever men die beoordeelt.
Verjonging Er valt duidelijk een verjonging te signaleren binnen het gewest. Dit jaar werd daar trouwens veel aandacht aan besteed. De afdeling Westkwartier slaagde er zelfs in twee nieuwe leden jonger dan 30 en een 40-jarige op te nemen. Maar ook de keuze van de nieuwe leden is goed doordacht en dat bevordert uiteraard de debatcultuur, die in ons gewest al langer vooropstaat. Bovendien wordt gewerkt aan
betere onderlinge contacten. Dit resulteert nu al in het feit dat steeds meer afdelingen een vergadering samen met een andere afdeling laten plaatsvinden. Jan Meirhaeghe van de afdeling ’t Zwin werd voor zijn jarenlange inzet voor de Neerlandistiek beloond met een groeiende belangstelling vanuit de afdelingen. Nieuwe initiatieven op dit vlak groeien naast het gewestinitiatief. Ook hier is er dus vooral positief nieuws te rapen.
Constructieve teksten Roeselare- Izegem-Tielt wil zijn inspanningen in verband met de ontwerpteksten rond de “Opdrachtverklaring van de Orde van den Prince” en de “Verklarende tekst bij de Keure”, die werden geschreven in 2001, graag ter beschikking stellen nu aan het profiel van een Prince-lid wordt gewerkt. Deze teksten worden zowel informatief als inhoudelijk telkens opnieuw als bijzonder waardevol beoordeeld. Kandidaat-leden krijgen in deze bijdragen op een bevattelijke en hedendaagse manier te zien en te horen waar de Orde van den Prince voor staat, wat haar doelstellingen zijn en hoe zij die wil realiseren. Ook de verwachtingen naar de
De afdelingen Houtland en Westkwartier zaten met heel wat kritische vragen over het gebruik van het liggend streepje in de nieuwe spelling. Mevrouw Kristien Verstraete werkte de beide afdelingen bij. Houtland bleek overigens heel sterk te zijn in spellen.
leden en afdelingen toe worden erin verwoord. Elk woord in deze teksten werd zeer zorgvuldig afgewogen en neergeschreven. Tot op vandaag komen deze teksten als sterk uitnodigend en toch niet vrijblijvend over. Bij het schrijven van deze opdrachtverklaring werd de normering gevolgd van de EFQM, dat is de European Foundation for Quality Management, zodat ook wat de uitstraling en herkenning betreft, de meest prestigieuze Europese maatstaf werd gevolgd. Wat wij tot slot van het voorbije jaar 2006 moeten bewaren, is de herinnering aan de vele Prince-leden die ons gewest verloren heeft. We willen hen niet vergeten. Geertrui Seys gewestcorrespondent West-Vlaanderen lid van de afdeling Westkwartier
Een parelduiker vreest den modder niet Op 9 december 2006 organiseerde de afdeling Lier een Neerlandistiek-namiddag rond Multatuli. Deze vond plaats in het AMVC Letterenhuis te Antwerpen. Na het onthaal met koffie werden de deelnemers vergast op een evocatie van een toespraak van Multatuli door Herman Verschelden van het Theater Malpertuis. Daarmee werd de toon gezet. De soms brutale en geniale ideeën van Multatuli, pseudoniem van Eduard Douwes Dekker, raakten de toehoorders. Dik van der Meulen, laureaat van de AKO Literatuurprijs voor zijn biografie over Multatuli, vervolgde met een historische schets van het leven van de beroemde auteur en zijn invloed op het Nederlandse denken en de politiek. Als intermezzo vergastten David de Groodt en Francine Ceulemans het publiek op een gitaarrecital. Dit intermezzo was noodzakelijk om het geweld van Multatuli even te temperen. Daarna vervolgde Herman Verschelden met een bloemlezing van een tiental ideeën van de schrijver. Tenslotte hield Philip Vermoortel, hoogleraar aan het VLEKHO in Brussel, een zeer gesmaakte toespraak over de invloed van Multatuli op de Vlaamse Beweging en de wisselwerking met het liberale denken en de politiek van die tijd. Deze Neerlandistiek-namiddag groeide aldus voor de aanwezigen uit tot een korte, maar buitengewoon leerrijke ervaring, die voor herhaling vatbaar is. Jan Rosier secretaris Neerlandistiek van de afdeling Lier
22
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
Verslag van het gewest Schelde-Mark De Gewestraad Schelde-Mark heeft het voorbije jaar herhaaldelijk van gedachten gewisseld over de verjonging, de vervrouwelijking en het naar buiten treden van de Orde. Ook de “amicitia” en “tolerantia” werden telkens opnieuw besproken. De afdelingen van het gewest zijn van oordeel dat men beter binnen de afdelingen jongeren opneemt dan specifieke jongerenafdelingen op te richten.
D
e afdeling Antwerpen-’t Wit Lavendel telt sinds haar oprichting in 1998 niet alleen heel wat jonge leden, maar slaagt erin om telkens opnieuw vrij jonge leden aan te trekken. Ook in de afdeling AntwerpenMetropool zet de verjonging zich langzaam, maar hopelijk zeker door: de voorbije vier jaar werden tien jongere leden aangenomen. Ook de andere afdelingen zouden inspanningen moeten doen om meer te verjongen. In alle afdelingen zijn er thans vrouwelijke leden. Die inhaalbeweging moet worden voortgezet, maar bij de beoordeling van een kandidaat-lid blijft de “kwaliteit” de voornaamste norm.
Plan van Aanpak en naar buiten treden Dit blijft de achillespees van de Orde. Het gewest Schelde-Mark is verheugd dat de Orde nu eindelijk naar buiten treedt. Stilaan zijn er tekenen van beterschap, zoals het Beneluxsymposium in Antwerpen, dat een uitstekende stap in de goede richting is. De belangrijkste initiatiefnemer van het hele symposium was Metropool-lid Richard Celis. Ook de medeleden Marc Bossuyt en Christine Wildiers-Dillen hebben de organisatie mee geschraagd. Enkel wanneer de Orde verder naar buiten treedt en haar (stilaan jongere) leden aldus voor concrete projecten kan motiveren, kan ze blijven gedijen. Halsstarrig vasthouden aan een verouderd concept van stilzwijgend observeren en gezellig tafelen, kan anno 2006-2007 niet meer worden verdedigd. Zowel het Benelux-symposium als het symposium over de Rand in Dilbeek waren van een zeer hoog niveau. Wij willen dan ook graag de organisatoren en de medewerkers van harte feliciteren. De interne communicatie binnen het gewest Schelde-Mark is gegroeid, onder meer door de onderlinge uitwisseling van programma’s en PrincEzine, maar ze kan toch nog worden verbeterd. Wij stellen vast dat de “amicitia” één enkele keer op de proef werd gesteld, maar algemeen genomen, is de sfeer binnen de afdelingen uitstekend. De Gewestraad Schelde-Mark heeft al vaak gediscussieerd over de “tolerantia” en de grenzen daarvan. Wij maken ons zorgen over de verdoken intolerantie, die naar onze mening ook leeft binnen onze afdelingen. Is men binnen iedere afdeling bereid om geïn-
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
tegreerde en waardevolle allochtonen (nieuwe Belgen) te aanvaarden? Wij vrezen van niet. De afdelingen van het gewest Schelde-Mark zullen volgend jaar dan ook verder debatteren over dit onderwerp.
Neerlandistiek Het symposium Neerlandistiek dat in de maand oktober in Kontich werd georganiseerd, werd door de secretarissen Neerlandistiek van het gewest Schelde-Mark als zeer positief ervaren. Na een hele tijd het terrein te hebben afgetast, staan de afdelingen van ons gewest klaar om met hun projecten van wal te steken, waarbij steun aan het Nederlands voor allochtonen een voorname rol zal spelen. Daarnaast zijn er leden die zich persoonlijk inzetten voor een betere kennis van het Nederlands bij allochtonen in diverse organisaties, zoals de Leeskaravaan, of in scholen waar Prince-leesouders tijdens de middagpauze zorgen voor de begeleiding van leessessies voor allochtone jongeren. De persoonlijke maatschappelijke dienstbaarheid van deze leden draagt bij tot het doel en het uitdragen van de Nederlandse taal en cultuur in onze snel veranderende maatschappij. De idealen van de Orde worden zo in praktijk omgezet. Het verstevigen van de banden tussen Noord en Zuid op het vlak van taal, cultuur en geschiedenis is een van de doelstellingen van de Orde. Vermeldenswaard in dat verband is een interessant project, waarbij Guido Marnef, doctor in de Wijsbegeerte & Letteren en lid van de afdeling Antwerpen-‘t Wit Lavendel, gedurende een jaar onderzoek zal doen aan het NIAS, het Netherlands Institute for Advanced Studies, in Wassenaar. Samen met zijn Nederlandse collega Henk van Nierop, hoogleraar Nieuwe Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, werkt hij aan een boek waarvan het verhaal zich afspeelt in de tijd van het historische boegbeeld van ons genootschap, Willem van Oranje. Het thema van dit gemeenschappelijke project is de Nederlandse Opstand, ook wel de Tachtigjarige Oorlog geheten, als burgeroorlog. De rector van het NIAS is een Vlaming, Prof. Wim Blockmans, lid van de afdeling Leiden. Een boeiend project, waar de voorzitters van ons gewest al met belangstelling naar uitkijken. Wie meer wil weten over het NIAS, kan een kijkje nemen op de webstek: http://www.nias.knaw.nl/en/.
De amicitia tussen de afdelingen van het gewest werd het afgelopen jaar onder meer aangewakkerd door middel van een gezamenlijke wandeling op de Kalmthoutse heide.
Het jaar 2006 is een goed jaar geweest voor het gewest Schelde-Mark. Niet minder dan 23 nieuwe leden werden geïnstalleerd. De afdeling Voorkempen vierde haar 30-jarige bestaan en de afdeling Zelandia jumeleerde met de afdeling Lier. De nieuwjaarsreceptie, waarvoor eind 2004 het initiatief werd genomen, kende tweemaal een groot succes: in januari 2005 en 2006. De organisatie voor de receptie van januari 2007 berust bij de afdeling Antwerpen-‘t Wit Lavendel, met medewerking van Antwerpen-Metropool en Antwerpen-Plantiniana. De nieuwjaarsreceptie vindt, zoals de twee vorige jaren, plaats in het Torengebouw van de KBC in Antwerpen. Hendrik Bogaert draagt voor uit het werk van Willem Elsschot, waarna de leden van Schelde-Mark en Schelde-Dommel opnieuw zullen verbroederen.
Amicitia primeert Wanneer we de programma’s van de verschillende afdelingen overlopen, valt op dat een zeer brede waaier van onderwerpen behandeld wordt, maar dat er uiteraard constant belangstelling bestaat voor de Nederlandse taal en cultuur. In 2006 was er veel interesse voor het manifest van de denkgroep In de Warande, dat zowel door Remi Vermeiren, voorzitter van de denkgroep, als door Jacques Stockx, lid van de denkgroep en lid van de afdeling AntwerpenPlantiniana, werd uitgelegd en verdedigd in een aantal afdelingen. De “amicitia” is en blijft een van de hoekstenen van de Orde. Om de vriendschappelijke sfeer te bevorderen, werden tal van uitstappen, wandelingen, borrels en etentjes thuis bij een van de leden ingericht. De foto bij dit verslag werd genomen tijdens de gemeenschappelijke wandeling van de afdelingen Noorderkempen en Bergen op Zoom op de Kalmthoutse Heide. Een nieuw jaar staat voor de deur: we hopen dat het mooi mag wezen, zowel voor de Orde als voor het gewest Schelde-Mark. Anne-mie Adriaensens gewestcorrespondent Schelde-Mark lid van de afdeling Antwerpen-’t Wit Lavendel Christiane Swinnen gewestpresident Schelde-Mark lid van de afdeling Voorkempen
23
Kunst ook een taal Katrien Caymax
Kunst charmeert bedrijven Een kunstenares die zich in de bedrijfswereld nestelt. Het lijkt vreemd, maar graficus Katrien Caymax uit Vorselaar, lid van de afdeling Kempen, beantwoordt volledig aan die omschrijving. Ze werkt vaak in opdracht van bedrijven en sloot zich onlangs aan bij VOKA, de Kempense Kamer van Koophandel. “Ik voel me geen bedrijfsleider. Het zakelijke aspect is mij vreemd en ik heb een hekel aan cijfers”, verklapt Katrien. Toch begon ze twintig jaar geleden met haar eigen firma. “Ik ben al meer dan dertig jaar professioneel kunstenares. Ik heb, in tegenstelling tot veel andere kunstenaars, nooit in het onderwijs gestaan. Omdat in België voor dit beroep weinig geregeld is, startte ik een vennootschap op.” De kunstenares heeft zich toch al goed in de bedrijfswereld genesteld. Ze voert veel opdrachten uit voor firma’s. “De waarde van het kunstwerk verhoogt het niveau en de uitstraling van een bedrijf. Bovendien is grafiek financieel heel toegankelijk”, verklaart zij. “De meest sprekende opdracht was een aandenken aan een pas gestorven bedrijfsleider voor de deelnemers aan een symposium. Dat werk kreeg de titel “In Memoriam” en is tijdens de laatste zonsverduistering gemaakt.” Katrien Caymax studeerde grafiek en schilderkunst in Hasselt en werkte na haar studies veel in het buitenland. Haar grafische oeuvre omvat meer dan 600 werken. Ze werkte eerst met de traditionele etstechniek, maar schakelde onlangs over op digitale grafiek. “Ik werk met een digitale pen op een tekenblad. Op het computerscherm zie ik meteen het resultaat. Voor een graficus is deze techniek de hemel op aarde.”
Katrien Caymax
24
Het Jakob Smitsmuseum in Mol stelde van 30 september tot en met 12 november 2006 grafische werken van Katrien Caymax tentoon. De inleiding bij de vernissage werd verzorgd door Peter Thoben, directeur conservator van het Museum Kempenland in Eindhoven en lid van de afdeling Eindhoven. Kunstcriticus Stefaan Siffer schreef over haar werk onder meer: “De werken van Katrien Caymax geven blijk van een bedrieglijke eenvoud. Die geeft de schilderijen en etsen op het eerste zicht een vertrouwd karakter… De kracht van haar werken schuilt in de eenvoud van verschillende gelaagdheden, die samen een kluwen vormen van verhalen, zonder woorden of scenario, van verbeelding en existentialistische zelfbevraging.” Meer informatie over het leven en werk van Katrien Caymax is te vinden op haar website: www.caymax.be.
Siciliaans testament Dat Rosita Steenbeek, destijds lid van de afdeling Rome, regelmatig in Italië verblijft, is andermaal te merken in haar kersverse roman Siciliaans testament. Daarin keert de Nederlandse Suzanne terug naar Sicilië, het thuisland van haar ex-geliefde Roberto. Deze oudere man heeft niet lang meer te leven en wil Suzanne graag nog één keer zien. Maar van alle weelde van vroeger en de Roberto die zij kende, is niet veel meer over. Van een ware womanizer is hij veranderd in een oude en verbitterde man. Waar Suzanne eerst liefde voor de Siciliaan voelde, voert nu medelijden de boventoon. Al snel trekt ze haar eigen plan, om zo aan de grillen van Roberto te ontkomen. Vroeger had ze slechts oog voor haar geliefde, zodat ze niet veel van het eiland zag. Nu ontdekt ze de schoonheden van Sicilië en raakt ze onder meer betrokken bij het feest van de beschermheilige Sant’Agatha. Rosita Steenbeek beschrijft dit alles in prachtige bewoordingen. Haar stijl is zo levendig, dat je je vaak zelf op het eiland waant. Bovendien schrikt ze er niet voor terug de nodige humor in haar verhaal te stoppen. De personages van Roberto’s schizofrene zoon en achterbakse butler zijn op zich al grappig. Sommige dialogen nodigen ook uit tot op zijn minst een glimlach, net als de absurde opvattingen van Enrico, de schizofrene zoon. Maar de sterkste facetten aan Siciliaans testament zijn toch het mooie taalgebruik en de rake sfeerbeschrijvingen. Die laten het landschap en de personages letterlijk tot bloei komen. Je leert het eiland kennen, maar ook de karakters. Ze blijven niet oppervlakkig en weten sympathie op te wekken, met name het hoofdpersonage Suzanne.
Siciliaans testament
Oleg Popov
Je leeft helemaal met haar mee als ze Roberto stilaan loslaat omdat hij geen schim meer is van haar oude geliefde. Siciliaans testament is mooi geschreven, wekt op een aangename manier emoties op en is op zijn tijd erg komisch. Rosita Steenbeek, Siciliaans testament, De Arbeiderspers, 256 blz., 18,95 euro, ISBN 90-295-6405-9
Oleg Popov: mijn leven als clown Hij is onlangs 76 jaar geworden en staat al meer dan 50 jaar in de piste: de levende legende Oleg Popov. Voor het eerst verscheen onlangs een autobiografie over het circusleven en het leven achter de schermen van deze beroemdste clown ter wereld. Het boek werd geschreven door de in Antwerpen wonende Nederlandse journalist Melle van der Velde, lid van de afdeling Antwerpen-Metropool, en verschijnt het eerst in het Nederlands. Zijn echtgenote, de grafisch ontwerpster Frie Soomers, verzorgde het ontwerp van de cover en de vormgeving van het boek. Van der Velde was zes jaar lang perschef van het Groot Russisch Staatscircus en van Oleg Popov tijdens hun tournee door Nederland, België en Duitsland. Nooit eerder vertelde Popov zo openhartig over zijn bewogen leven als in dit eerste boek dat over hem verschijnt. Vol spanning en humor spreekt hij uitvoerig over de sleutelmomenten in zijn leven: zijn jeugd in het communistische Rusland, zijn debuut als clown, zijn doorbraak in het buitenland, zijn Europese tournees, de dood van zijn geliefde eerste vrouw en het huwelijk met zijn tweede vrouw, Gabi. Het boek, dat in het “Jaar van het Circus” verscheen, is rijkelijk geïllustreerd met tientallen nooit eerder gepubliceerde foto’s. Het bevat unieke herinneringen over een leven met een lach en een traan: een bijzonder boek over een bijzondere clown. Oleg Popov, mijn leven als clown is een uitgave van Uitgeverij Lannoo in Tielt, 2006, 160 blz., 19,95 euro, ISBN 90-209-6521-2.
Gedichten over ouders en kinderen Met zijn Emile ou de l’éducation (1762) heeft Jean-Jacques Rousseau (1670-1741) de grondslag gelegd voor de moderne pedagogie en als eerste de autonomie van het kind vooropgesteld. Van dan af – het blijft een revolutionair feit in
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
Het liefste wat ik heb
Rilke op vakantie in Veurne
Luc De Vos
de Europese beschavingsgeschiedenis – zou het kind als kind worden opgevoed. Het bleef niet langer de kleine “grote mens” die zich, soms elegant soms opgedirkt, op schilderijen bewonderen liet, die van jongs af was opgenomen in het dagelijkse leven en de dagelijkse arbeid van de volwassene, die haast symbolisch leerde lezen uit de boeken die zijn ouders lazen. Alleen bij een sterfgeval uitte een treurende vader die toevallig ook dichter was, zijn smartelijke gevoelens in enkele bewogen verzen. Literatuur voor kinderen, literatuur over kinderen is een laat 18de-eeuws, vroeg 19de-eeuws fenomeen. In 1778 verscheen de Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen van Hieronymus van Alphen en in Zuid-Nederland zag voor het jaar 1799 in Maastricht en Gent een St.-Niclaes Almanach het licht. Kinderpoëzie vóór Van Alphen is uiterst zeldzaam. Vandaar dat Jos Smeyers, lid van de afdeling Leuven-Arenberg, die zich graag op het terrein van de liefdespoëzie begeeft, zich niet aan een chronologisch overzicht heeft gewaagd. Bij de samenstelling van zijn nieuwste bloemlezing, Het liefste wat ik heb. De mooiste gedichten over ouders en kinderen (Davidsfonds, Leuven, 2006, 128 blz., 22,50 euro, ISBN 90-6306530-2), drong een thematische ordening zich dan ook haast vanzelf op. De emeritus hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Facultés Universitaires St.-Louis in Brussel en docent aan het Sint-Lucasinstituut, heeft zich noodgedwongen moeten beperken, maar de 80 gedichten die hij in deze bundel presenteert, zijn stuk voor stuk pareltjes. Hij volgt de levensweg van het kind: van de geborgenheid in mama’s buik en de allereerste schreeuw, over de jaren vol spelen en stout zijn tot het moment waarop de ouders het moeten loslaten en de kinderen hun eigen weg gaan. Wie graag leest of voorleest over appeltjes die niet ver van de boom vallen, tinnen soldaatjes en hobbelpaarden, lekker ondeugend zijn, grootouders en kleinkinderen, slapen als een zoetekoeksdozeke en vele andere liefdevolle zaken, vindt in dit boek beslist zijn gading. De krachtige en tegelijk heel gevoelige illustraties van Ingrid Godon maken van dit boek een prachtig cadeauboek, met heel wat onvergetelijke poëzie van alle tijden.
Rilke op vakantie in Veurne In de zomer van 1906 bracht de Duitse dichter Rainer Maria Rilke (1875-1926) samen met vrouw en kind enkele dagen door in Veurne. Hij vereeuwigde zijn indrukken in drie Veurne-gedichten – Der Platz, Der Turm
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
en Marionetten-theater – en een lang essay, Furnes. Om de 100ste verjaardag van dit bezoek niet onopgemerkt te laten voorbijgaan, organiseerde de stad Veurne in september en oktober 2006 een aantal activiteiten onder de titel “De familie Rilke op vakantie in Veurne”, met een hoogtepunt in het weekend van 20, 21 en 22 oktober 2006. Er waren tentoonstellingen te bezichtigen over het Veurne uit de tijd van Rilke, er was een muzikale bewerking van een gedicht van Rilke te beluisteren tijdens twee concerten en er werd een originele Rilke-wandeling in gebruik genomen. Aansluitend werd ook een lezingenreeks georganiseerd, die startte bij de cultuurhistorische context om uiteindelijk in te zoomen op Rilke en Veurne. Deze vormingsreeks van de Universiteit Vrije Tijd Davidsfonds, in samenwerking met VormingPlus OostendeOosthoek, werd verzorgd door em. Prof. Piet Thomas, lid van de afdeling Kortrijk. In “De woorden en de dingen. De wereld rondom Rilke” keerde hij terug naar het Europa van de Belle Epoque, waar industrie, techniek en cultuur bloeiden als nooit tevoren. Precies in die tijd leefde en werkte Rilke als secretaris van Rodin in het schitterende Parijs, een periode die hem als mens en als dichter sterk beïnvloed heeft. Rilkes vele reizen, zijn belangstelling voor de beeldende kunst en voor andere culturen, zijn talenkennis en zijn relaties met kunstenaars en denkers maken hem tot een Europese figuur. Wie het werk van Rilke wil leren kennen, moet dan ook oog hebben voor het algemene politieke, economische, sociale en culturele klimaat waarin hij werkte en waarvan hij de invloeden onderging. Piet Thomas schetste in zijn lezingenreeks de boeiende tijd van de Jugendstil en de art nouveau en situeerde daarin één van de grootste dichters van de 20ste eeuw.
Strategie & tactiek Krijgskunst door de eeuwen heen, van de Guldensporenslag tot de Koude Oorlog, de subtiele technieken die ons leven en onze geschiedenis beheersen, strategisch denken: het is eigen aan de mens, al eeuwenlang. Het doorspekt onze geschiedenis, want oorlogen en veldslagen zijn de tragische uitblinkers van deze vorm van menselijke creativiteit. Toch werd de geschiedenis van de krijgskunst lange tijd uit de geschiedenis geweerd. De impact van de “histoire bataille” op de recente oorlogsvoering, de internationale relaties en de hele maatschappij valt echter niet te ontkennen. Strategie & tactiek. Inleiding tot de
moderne krijgsgeschiedenis is een uitgave van het Davidsfonds in Leuven en geeft een helder inzicht in de westerse oorlogsgeschiedenis, van de prehistorie tot vandaag. Luc De Vos, lid van de afdeling Leuven, is de expert bij uitstek. In zijn boek brengt hij de huidige terminologie, de principes en de regels van de krijgskunst in kaart; te land, ter zee of in de lucht. Onder zijn leiding dringt de lezer door tot de gedachten van de belangrijkste militaire theoretici uit de Chinese, Romeinse en Europese geschiedenis. Hij doorgrondt zes cruciale veldslagen uit verschillende historische periodes. De overheersende rol van de media, de subtiele psychologische strategieën en de verwoestende technologische oorlogvoering slaan de brug naar de actualiteit. De Vos schreef eerder de vaak herdrukte boeken De Eerste Wereldoorlog en De Tweede Wereldoorlog en een biografie van de vermoorde Kongolese premier Lumumba. In 2006 verscheen van hem ook een ander werk: Langs velden van eer. Belangrijke plaatsen in de Eerste en Tweede Wereldoorlog, eveneens uitgegeven bij het Davidsfonds in Leuven. Het boek beschrijft in zeven hoofdstukken een aantal belangrijke veldslagen die zich allemaal op een paar honderd vierkante kilometer hebben afgespeeld, met name in Noord-Frankrijk en Zuid-België. Aan de hand van brieven, verslagen en dagboeken reconstrueerde de auteur, samen met Richard Holmes, professor aan de Universiteit van Cranfield (GB) en gespecialiseerd in militaire geschiedenis, hoe de veldslagen verliepen. De lezer herbeleeft op die manier de bloedige strijd, gezien vanuit het oogpunt van officieren en manschappen, die bij duizenden sneuvelden. De schat aan gedetailleerde kaarten maakt het mogelijk terug te keren in de tijd en op de slagvelden in de voetsporen van de soldaten te treden. Wie dat wil, kan ook nu nog deze beroemde slagvelden gaan bezichtigen en vindt er tal van oorlogsmonumenten en begraafplaatsen terug. Op die manier dragen de boeken van De Vos bij tot het levendig houden van de herinnering aan één van de gruwelijkste periodes uit de Europese geschiedenis. Luc De Vos, Strategie & tactiek. Inleiding tot de moderne krijgsgeschiedenis, Davidsfonds, Leuven, 2006, 277 blz., 24,95 euro, ISBN 90-5826-422-X Luc De Vos en Richard Holmes, Langs velden van eer. Belangrijke plaatsen in de Eerste en Tweede Wereldoorlog, Davidsfonds, Leuven, 2006, 166 blz., 13,50 euro, ISBN 90-5826-421-1
25
Poezie onder de loep genomen Mijn vrouw en ik zijn oppassende ouders en tevens grootouders van de moderne signatuur. Wij dienen te genieten van het plaatsvervangend ouderschap en derhalve passen wij op onze kleinkinderen. Als de avond is gevallen en het kroost dan slapen gaat, kijken mijn vrouw en ik elkaar berustend en gelaten, maar bovenal tevreden aan en citeren wij in koor: “En dan: ‘t had zoveel erger kunnen zijn.”
J
eugd is onstuimigheid en zij hunkert. Er gaapt een kloof van meer dan een halve eeuw tussen deze grootouders en het kroost en dat manifesteert zich overduidelijk in de verzuchting: “En dan: ‘t had zoveel erger kunnen zijn.” Deze zin is de slotzin van het sonnet De gelatene uit de bundel Quiet though sad (1947) van J.C. Bloem, later opgenomen in zijn Verzamelde Gedichten. De dichter Bloem begeleidde ons tijdens onze eerste, jeugdige schreden door het woud der poëzie, samen met Elsschot, Nijhoff, Gezelle en vele anderen. Worden zij nog gelezen? Niet vaak, denken wij, en dat is dan toch wel een beetje jammer. Wij hebben overigens niets tegen de moderne poëzie; er zijn daar schone gedichten onder. Echter, ouder wordend, maar nog niet oud, betrappen wij ons erop dat de dichters van vroeger steeds vaker en zelfs met enige dwang om de hoek komen kijken. En wij laten dat toe. Waarom ook niet? Het waren grote poëten, neen, het waren zeer grote poëten.
Berusting De dichter Bloem wordt wel de dichter van de “berusting” genoemd en hij zal mogelijk niet tot de allervrolijkste mensensoort hebben behoord. Hij was een weinig melancholiek, maar daar is natuurlijk niets mis mee als je de gevoelens die daaruit voortkomen, op zo’n weergaloze wijze vorm weet te geven als hij dat deed. Transparant, zonder omhaal en zonder al te moeilijke of vernuftige beeldspraak. Gelijk de dichter laten wij, grootouders, het najaar in dubbel opzicht binnen, want het is november bovendien en evenzeer gelijk de dichter tellen wij onze zegeningen. Romantisch en positief; het kan niet beter, nu de avond is gevallen. De kinderen slapen en, zoals vroeger, nemen wij een bundel gedichten van Bloem uit de kast en lezen en praten. En terwijl buiten de novemberregen tegen de ramen slaat, zegt mijn vrouw: “Het zijn toch wel brave kinderen die wij hebben!” Ach ja, denk ik, dat is natuurlijk wel zo en bovendien: het had nog zoveel erger kunnen zijn... Kees de Bliek lid van de afdeling Hulst
Jacobus Cornelis Bloem Oudshoorn 1887 - 1966 Kalenberg
J
akobus Cornelis (Jacques) Bloem werd geboren als burgemeesterszoon. Al vroeg toonde hij grote belangstelling voor poëzie. Onder druk van zijn vader begon hij in 1909 een studie rechten in Utrecht. Uiteindelijk promoveerde hij pas in 1916. Tot 1946 zou hij verschillende banen hebben; daarna richtte hij zich uitsluitend op de poëzie. Hoewel Bloem ook essays en kritieken schreef in verschillende literaire tijdschriften, oogstte hij zijn grootste roem als dichter. Tijdens zijn leven ontving Bloem in 1949 de Constantijn Huygensprijs, in 1952 de P.C. Hooftprijs en in 1965 de Prijs der Nederlandse Letteren. Hij debuteerde in 1921 met Het verlangen.
26
De Gelatene Ik open ‘t raam en laat het najaar binnen, Het onuitsprekelijke, het van weleer En van altijd. Als ik één ding begeer Is het: dit tot het laatste te beminnen. Er was in ‘t leven niet heel veel te winnen. Het deert mij niet meer. Heen is elk verweer, Als men zich op het wereldoude zeer Van de miljarden voor ons gaat bezinnen. Jeugd is onrustig zijn en een verdwaasd Hunkren naar onvergankelijke beminden, En eenzaamheid is dan gemis en pijn. Dat is voorbij, zoals het leven haast. Maar in alleen zijn is nu rust te vinden, En dan: ‘t had zoveel erger kunnen zijn. J.C. Bloem Uit: Verzamelde Gedichten Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2002, ISBN 90-253-0309-9 Bezorgd door A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet
De laatste jaren van zijn leven bracht Bloem door in Kalenberg, waar hij werd verzorgd door zijn vroegere echtgenote, Clara Eggink. Eggink was ook jarenlang de spil van de literaire vriendenkring met onder meer J.C. Bloem, Adriaan Roland Holst, Menno ter Braak en Martinus Nijhoff. Bloem overleed na een vierde hersenbloeding en werd begraven op de door hemzelf uitgekozen Algemene Begraafplaats in Paaslo. Op zijn grafsteen staat de slotregel uit het gedicht Herinnering: “Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij.”
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
De Boekenprince Van Diest tot Fez: het leven van Nicolaus Clenardus Christenhond tussen moslims, de nieuwste historische roman van Joris Tulkens, lid van de afdeling Diest, is geen vervolg op De schaduw van Erasmus, het boek dat werd besproken in de Nieuwsbrief, jg. 26, nr. 1, maar ligt wel in het verlengde ervan. Ook dit verhaal speelt zich grotendeels af in het milieu van theologen en humanisten. Een aantal personen en locaties waarmee we in het vorige boek kennisgemaakt hebben, duiken hier weer op. En weer blijkt de universitaire biotoop van de Alma Mater een krabbenmand te zijn, waar de naijver niet voor de geloofsijver onderdoet. Ook dit in de ik-vorm vertelde verhaal wordt gepresenteerd als de autobiografie van een historische figuur, die zich meteen in de eerste paragraaf voorstelt en situeert: “Mijn naam is Nicolaes Cleynaerts. Ik ben geboren in Diest”, dat verborgen ligt “tussen de Hagelandse heuvels, die het stadje wel tegen de gure noordenwinden beschutten, maar niet tegen de wisselvalligheden van het lot.”
H
et lot is de theoloog Cleynaerts (14931542) niet altijd even goedgunstig geweest. Reeds als kind werd hij geconfronteerd met de brutaliteit en wreedheid van de heersers en gedwongen de onthoofding van drie mannen mee te maken, nadat hij eerst het gekerm bij hun marteling had moeten aanhoren. Een gruwelijke ervaring, die hem zijn hele leven is bijgebleven.
Van Leuven… De auteur – hij hanteert ook hier zijn onopgesmukte, efficiënte stijl – heeft zich voor zijn faction kennelijk grondig gedocumenteerd en het wedervaren van zijn protagonist chronologisch gereconstrueerd. Tot zijn bronnen behoort de door Plantijn postuum (in 1566) uitgegeven fragmentarische autobiografie van Cleynaerts zelf, een onderdeel van zijn Manifest aan de christenen. Daarin beschrijft hij zijn reis naar het zuiden en zijn verblijf in Salamanca, Evora en Braga. Maar het avontuur begint in Leuven, waar hij studeert en, intussen omgedoopt tot Nicolaus Clenardus, magister wordt en omgaat met de intellectuele fine fleur van zijn tijd: Erasmus, de maraan Luis Víves, de hebraïst Joannes Campensis, Driedo van Turnhout, die niet toevallig een pleidooi houdt voor vriendschap en tolerantie, de goedmoedige Portugees Andreas Resendius, “één van de zeldzame dominicanen met een dichterlijke ziel”… Hij beleeft er de oprichting van het Collegium Trilingue (in 1517), het drietalencollege (Grieks, Hebreeuws en Latijn, waaraan hij zelf het Arabisch wou toevoegen) dat spoedig beroemd zou worden, onder meer als bron van naijver, vetes en twisten. Hij maakt ook de eerste verbranding mee van ketterse geschriften in Vlaanderen en wordt bang, “Bang van die fanatieke gezichten, bang van die begerige ogen en van het gejoel van de massa.” Want hij weet dat na de boeken de schrijvers aan de beurt komen. Ontgoocheld door tegenwerking en onbegrip, verlaat hij Leuven om er niet meer terug te keren.
... naar het Zuiden De tweede helft van het boek volgt zijn “Reys-
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3
weg uit Brabant, door Vrankryk, Spanje en Portugaal, na d’Afrikaanse Kust van Barbarye tot aan Fez en Marocco, etc.” Conform de eisen van het genre, komt de beschrijving van de etappes en halteplaatsen over als een ooggetuigenverslag. De auteur is dan ook zijn stadsgenoot achterna gereisd tot in het Rifgebergte toe. Cleynaerts wordt achtereenvolgens bibliothecaris in Salamanca en, na een bewogen tocht door “een landschap waar God nooit was geweest”, in Evora privéleraar van een Portugese prins, leraar Latijn in Braga en leerling Arabisch in Granada. Hij leert Arabisch om de heilige geschriften van de moslims te kunnen lezen, niet alleen uit filologische belangstelling, maar ook uit bekeringsdrift. De priester Cleynaerts wil een vreedzame kruistocht. Die brengt hem, niet ongehinderd, naar Fez, een weelderige stad, die hij vergelijkt met Parijs. En hij formuleert een ervaring die heel hedendaags aandoet: “Zo raakte ik stilaan gesteld op deze godvruchtige lieden, die zeer gastvrij zijn als ze met respect worden behandeld, maar ook erg onverdraagzaam als ze door fanatieke lieden worden misleid.” Maar uiteindelijk moet hij het land verlaten als een geslagen hond. En terug in Granada, de laatste halte, wordt hij andermaal geconfronteerd met de Realpolitik: “Een dode moslim is voor Spanje veel interessanter dan een bekeerde!” De geschiedenis en het boek laten in het midden hoe de eigenzinnige geleerde aan zijn einde kwam. De auteur lijkt te vermoeden dat zijn held, die misschien “zijn dromen verwarde met goddelijke zendingen”, in de kelders van het Heilig Officie werd omgebracht. Zeker is dat de “simpele boer uit de Kempen” een avontuurlijk en ook in intellectueel opzicht een bijzonder boeiend leven heeft geleid. Maar de nederige ambitie om pastoor op het Diestse begijnhof te worden, heeft hij niet kunnen waarmaken. Terecht verbaast de auteur zich over de relatieve onbekendheid van de geleerde, die in het geletterde Europa van de zestiende en zeventiende eeuw een beroemdheid was. Cleynaerts’ Griekse spraakkunst blijkt een bestseller te zijn geweest: er werden toen “van Uppsala tot Napels, van Vilnius tot Lissabon, van Wenen tot Londen” meer dan
500.000 exemplaren van verspreid: het enige ongelooflijke gegeven in een boek dat verder volstrekt overtuigend is. Joris Tulkens, Christenhond tussen moslims, Houtekiet, Antwerpen/Amsterdam, 2006, 274 blz., 17,95 euro, ISBN 90-524-0916-1 Renaat Ramon lid van de afdeling Houtland
Belangrijke data Algemene Raad Presidium
5 mei 2007 17 mrt 2007 23 juni 2007
Gewestdagen • Brabant -Oost en -West 6 feb 2007 • Schelde-Mark en -Dommel 24 mrt 2007 • West-Vlaanderen 21 april 2007 • Holland en Groningen 12 mei 2007 • Oost-Nederland 2 juni 2007 • Limburg 9 juni 2007
27
Leden in de kijker Afscheid Ben Hennekam gevierd Op donderdag 14 september 2006 vond een academische zitting plaats naar aanleiding van de pensionering van Ben Hennekam, secretaris-generaal van de Benelux en lid van de afdeling Pajottenland. Ruim 16 jaar lang heeft Hennekam een wezenlijke bijdrage geleverd tot de hechte samenwerking tussen Nederland, België en Luxemburg. Dankzij zijn niet-aflatende inzet is die grensoverschrijdende samenwerking uitgegroeid tot een kerntaak van de Benelux en is de veiligheidssamenwerking een prioritair aandachtspunt van de organisatie geworden.
D
e academische zitting vond plaats in het Egmont Paleis in Brussel, in aanwezigheid van de Belgische en Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken, Karel De Gucht en Bernard Bot, en van mevrouw de ambassadeur Conzemius, die de Luxemburgse minister Asselborn verving, omdat die op het laatste ogenblik verhinderd werd. In hun toespraken zongen de ministers de lof over de verdiensten van Ben Hennekam. Tevens maakten ze hun politieke wens kenbaar om het Benelux-verdrag te verlengen en het aan de realiteit en veranderingen van de huidige samenleving aan te passen. De heer J.P.R.M. van Laarhoven, die Ben Hennekam met ingang van 1 januari 2007 aan het hoofd van de Benelux is opgevolgd, was eveneens aanwezig op deze plechtigheid.
Ter gelegenheid van het afscheid van Ben Hennekam verscheen een Liber Amicorum. In het voorwoord van dit vriendenboek typeert Eddy Baldewijns, adjunct-secretaris-generaal van de Benelux Economische Unie en voorzitter van het redactiecomité, Hennekam als een realpoliticus met veel interesse voor de internationale politiek, een gedreven laborant, bouwend aan het Europa van morgen, en een leider met verantwoordelijkheidszin. Volgens Baldewijns was Hennekam “16 jaar lang het gezicht van het Secretariaat-Generaal van de Benelux Economische Unie of noem ik het beter van de Benelux-samenwerking. Hij was omnipresent. Zo camoufleerde hij een beetje het zwakke punt van het BeneluxSecretariaat-Generaal: een intergouverne-
mentele instelling die logistieke diensten verleent, maar geen gemeenschappelijke standpunten naar buiten kan brengen. Hij compenseerde door zijn publieke optreden vaak het gebrek aan profilering van het Secretariaat-Generaal. Kortom, hij genoot een brede bekendheid.” Dit vriendenboek, hier en daar geïllustreerd met historische zwart-witfoto’s en met getuigenissen van bekende figuren als Herman Balthazar, Willy Claes, Mark Eyskens, Michel Lebrun, Herman Suykerbuyk en Luc Van den Brande, laat toe terug te blikken op het verleden en door te dromen naar de toekomst. Voor Hennekam is het een oprechte dankbetuiging en voor zijn opvolger een goede introductie in een nieuwe wereld vol met nieuwe uitdagingen. De verwachtingen zijn alvast hooggespannen, maar er staat een team van enthousiaste en deskundige medewerkers klaar om Van Laarhoven in zijn zware opdracht bij te staan en ervoor te zorgen dat de Benelux ook na 2010 zijn rol kan blijven vervullen in het nieuwe Europa.
Wij gedenken • Op 26 oktober 2006 overleed op 82-jarige leeftijd Dr. Luc Delva, kinderarts op rust en medestichter van de afdeling Oostende, in Southampton in het zuiden van Engeland. Hij was een zeer sociaalvoelende kinderarts en alom bekende figuur in Oostende, waar hij de dienst Pediatrie oprichtte in de voormalige SintJozefskliniek en een tijd president was van de plaatselijke Rotary Club. Hij was nagenoeg op alle Prince-bijeenkomsten aanwezig, doorgaans samen met zijn echtgenote. Hij toonde zich steeds zeer aandachtig en boordevol interesse voor alle onderwerpen. Op zijn doodsprentje lezen we wat belangrijk voor hem was: “Ik wist het al een beetje, maar nu weet ik zeker wat mensen voor elkaar kunnen betekenen.” Op zijn uitvaart waren vele medeleden aanwezig. Zij zullen zijn aanwezigheid missen. • Fietsend van de bibliotheek naar huis, overleed op 31 oktober 2006 in Roeselare na een tragisch ongeval op 56-jarige leeftijd Katrien Van Walleghem, bestuurslid van de afdeling Westhoek. Als licentiate in de Germaanse Filologie begon Katrien een loopbaan in het onderwijs om zich na enkele jaren volledig te wijden aan haar gezin, aan de zijde van haar man. Tegelijkertijd stelde zij haar vele talenten ten dienste van sportieve en culturele verenigingen (raad van bestuur van het vrij secundair onderwijs, culturele raad, Markant, tennisclub, kunstkring, leesclub, bibliotheekcommissie). Haar optreden was gekleurd door voornaamheid en trouw en geschraagd door werkkracht en een relativerend optimisme, dat haar stimuleerde om steeds
28
weer hoopvol verder te gaan en te “benaderen”, zoals beeldend verwoord in Poging tot benadering (Theo Monkhorst): De verte / waarin ik stap voor stap zet / zonder aan te komen, maar onderweg // is genoeg / om verder te gaan, noem het hoop, / langzaam naderen tot wat // wijkt. Door haar overlijden zijn velen wat stiller, wat eenzamer geworden. • In Bilthoven overleed op 16 november 2006 op 67-jarige leeftijd Joost F.K. Kits Nieuwenkamp, medestichter en lid van de afdeling ’t Sticht. In de jaren ’80 en ’90 heeft hij de afdeling tweemaal als voorzitter gediend. De doelstellingen van de Orde waren hem op het lijf geschreven. Beroepshalve hield zij zich als provinciaal ambtenaar al op met culturele aangelegenheden, maar ook daarbuiten hield hij zich gedurig bezig met initiatieven op dit gebied. Zo leidde zijn inzet tot het voorzitterschap van de Stichting Schone Kunsten rond 1900 (nu de collectie Drents Museum in Assen) en de Vereniging Vrienden Nieuwe Kunst 1900. Hij was ook secretaris en conservator van de Stichting Museum Nieuwenkamp, medeoprichter van de Stichting Utrechtse Kastelen en medeoprichter en gedurende vele jaren voorzitter van de Historische Vereniging Vleuten De Meern Haarzuilens. Zijn verdiensten op cultureel terrein kregen erkenning door de koninklijke onderscheiding van Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. • In Aalst overleed op 19 november 2006 op 65-jarige leeftijd Marcel Goossens, lid van de afdeling Denderland. Als industrieel ingenieur
was hij lange tijd diensthoofd van Electrabel – Interstoom Aalst. Maar ook buiten zijn drukke professionele leven was Marcel heel actief, niet alleen binnen de Orde. Zo was hij schatbewaarder van de kerkfabriek van Sint-Martinus Aalst, lid van de raad van bestuur van de scholengroepen ECOV-VTI, DvM en KODAM, en erevoorzitter van de First Friday Club Aalst. Voor zijn inzet in al die verenigingen werd hij erg gewaardeerd. Zijn medeleden zullen zijn actieve inzet missen. • Op 1 december 2006 overleed op 73-jarige leeftijd Matthijs Sturm, lid van de afdeling Leiden. Thijs werkte tijdens zijn professionele loopbaan bij de Militaire Administratie van het Nederlandse leger en werd er bevorderd tot generaal-majoor. Voor zijn bijzondere verdiensten kreeg hij een hoge koninklijke onderscheiding, namelijk Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Na zijn actieve loopbaan zette hij zich actief in voor de oprichting van de afdeling Leiden van de Orde. Thijs was een bijzonder trouw lid van deze afdeling en droeg actief bij tot de discussies in de vergaderingen, altijd in stijl en met respect voor de anderen. Als Zeeuw was hij zeer begaan met de relaties tussen Nederland, in het bijzonder Zeeland, en Vlaanderen. De afdeling Leiden verliest met hem een gewaardeerd lid en trouwe vriend. Wij betuigen de echtgenote, kinderen en familieleden van de overledenen en alle Prince-vrienden die hen goed gekend hebben, onze diepste gevoelens van medeleven.
NIEUWSBRIEF • jg. 26 • nr. 3