Amsterdam School of Health Professions (ASHP)
Opleiding Verpleegkunde Methodische PraktijkBegeleiding (MPB)
Handleiding Jaar 4 Voltijd-AIZ
Studiejaar 2014-2015
ALGEMENE INFORMATIE Inleiding In MPB kom je met een kleine groep medestudenten regelmatig bij elkaar om van je eigen en andermans praktijkervaringen te leren. Door met elkaar over jullie ingebrachte ervaringen na te denken, deze te onderzoeken, erover te reflecteren en het te bespreken, ontwikkel je naast een reflectievermogen* ook inzicht en bewustwording van jezelf in de professionele setting. Op de volgende manier past dit vak binnen de opleiding: - Bij het studeren is het leren gericht op het verwerven van kennis en inzicht (kennen); - Bij training, oefenen en instructie gaat het om het aanleren van concrete (gedrags)vaardigheden (kunnen); - Bij MPB gaat het om bewustwording en ontwikkeling van je persoonlijke eigenaardigheden in relatie tot het beroep van verpleegkundige en de concrete werk- / stagesituatie (zijn). Iedereen brengt praktijkervaringen in aan de hand van thema’s die jullie van te voren met je groepje kiezen. Volgens een vaste structuur bespreken jullie dit thema met elkaar, waarbij je reflecteert* op jouw eigen en andermans handelen. Naast dat je hierdoor meer inzicht krijgt in je eigen handelen (de keuzes die je hebt gemaakt, de manier waarop je dingen aanpakt, de achterliggende redenen, de werkwijze waarop, etc) ontwikkel je ook jouw rol als coach: het stimuleren en ondersteunen van je groepsgenoten in hun reflectie op het thema en/of ervaring. Kortom: Je onderzoekt met elkaar praktijkervaringen waarbij je niet direct oplossingen gaat aandragen, maar eerst de situatie goed analyseert. Bij MPB in jaar twee, maak je een begin met het bespreken van thema’s, in jaar drie bij intervisie ga je hiermee door. Je neemt de intervisiekaart met daarop de afgetekende thema’s (door de docent afgetekend) uit jaar twee mee naar jaar drie, zodat er in jaar drie weer andere thema’s aanbod komen. Op deze manier belicht je over de jaren heen jouw (professionele) handelen in verschillende gebieden. Indien thema’s zodanig relevant zijn om meerdere keren terug te laten komen, is hier uiteraard ruimte voor. Studiepunten Methodische praktijkbegeleiding (MPB) maakt onderdeel uit van de stage-studiepunten Competenties Methodische praktijkbegeleiding draagt bij aan alle competenties. Het accent ligt op de competenties: 1a. De verpleegkundige verleent zorg in complexe zorgsituaties van opname tot ontslag 2a. De verpleegkundige gaat een vertrouwensrelatie aan met de patiënt 2c. De verpleegkundige zorgt voor een optimale informatie-uitwisseling met alle betrokkenen 3a. De verpleegkundige werkt effectief samen met alle betrokkenen 4b. De verpleegkundige geeft werkbegeleiding aan studenten en medewerkers
1
5a. De verpleegkundige herkent en verheldert ethische problemen en beargumenteert de gekozen handelswijze 5b. De verpleegkundige herkent structurele gezondheidsproblemen, behartigt de belangen voor de eigen patiëntenpopulatie en stelt dit op de juiste plek aan de orde binnen de organisatie 6a. De verpleegkundige coördineert zorgverlening en preventieprogramma’s en waarborgt daarbij de continuïteit van zorg 6b. De verpleegkundige ontwerpt kwaliteitszorg ten behoeve van de verpleegkundige zorgverlening 6c. De verpleegkundige neemt de rol van klinisch leider op zich 7a. De verpleegkundige geeft blijk van het vermogen zichzelf bewust te ontwikkelen 7b. De verpleegkundige handelt volgens de waarden en normen van het verpleegkundig beroep 7c. De verpleegkundige vervult zowel een autonome als participerende rol in de zorgverlening en kan keuzes verantwoorden Programmadoelen - De student kan op systematische wijze werkproblemen of situaties (van zichzelf en/of anderen) analyseren. - De student heeft inzicht in het eigen handelen en functioneren in stage en school en kan dit verwoorden. - De student heeft inzicht in het effect van het eigen handelen op anderen (collega’s/ patiënten /klasgenoten/ docenten) en kan dit bespreken. - De student kent de eigen sterke en zwakke kanten en is in de staat de invloed hiervan op haar handelen te voorspellen. - De student kan met anderen alternatieve mogelijkheden formuleren om het handelen (van zichzelf of van anderen) bij te sturen. - De student kan het eigen functioneren vergelijken met de eisen die er vanuit het vak, de organisatie, het team, de afdeling, een situatie met een patiënt en op school worden gesteld. - De student draagt positief bij aan het leerproces van de medestudenten in de groep, en ontwikkelt actief haar vaardigheden in het coachen van anderen tot zelfreflectie. Programmasoort Er zijn 3 begeleide bijeenkomsten van 2 uur gepland. Bijeenkomst 1 2 3
Onderwerp Thema Thema Afsluiting
Samenstelling studentengroep De groep bestaat uit 6-8 studenten. Kennisdomein intervisie, collegiale consultatie, coaching, zelfreflectie- en leertheorieën. Aanbevolen literatuur o Groen M. Reflecteren: de basis. Tweede druk. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers; 2011.
2
o o o
Koetsenruijter R., van der Heide W, Wit K. Reflectie in de verpleegkundige Beroepsuitoefening. Utrecht: Lemma; 2003. www.reflectietools.nl www.waardenweb.nl
Docentenrol / docentactiviteiten Coach. Aanwezigheid Deelname aan alle bijeenkomsten is verplicht. Indien er een bijeenkomsten wordt gemist dient de student een thema uit te werken, waarbij uit het verslag blijkt dat er sprake is van inzicht in het eigen functioneren (met betrekking tot dat thema) op stage en school. Zie bijlage 1 voor de uitgewerkte opdracht. De student dient zelf tijdig contact op te nemen met de docent over de vervangende opdracht. Bij meer dan een gemiste bijeenkomst heeft de student niet kunnen voldoen aan de toetsingseisen en dient het vak in zijn geheel over gedaan te worden. Toetsen en beoordelen1 MPB valt onder de onderwijseenheid AIZ: stage jaar 4. Het halen van een voldoende voor MPB is voorwaardelijk om de studiepunten van deze onderwijseenheid. De aanwezigheid en participatie bij de MPB-bijeenkomsten moet voldoende zijn. Indien de aanwezigheid en participatie binnen MPB niet met ‘voldoende’is afgesloten, dan kan moet er een herkansingsopdracht voor MPB uitgevoerd worden. MPB-toets De toets bestaat uit aanwezigheid, voorbereiding en participatie in/van de drie MPB-bijeenkomsten.
1
Aan deze tekst kunnen geen rechten worden ontleend: zie OER voor definitieve tekst
3
1. EXTRA TOELICHTING Praktijkervaringen: Praktijkervaringen kunnen situaties zijn die lastig waren, die juist heel goed gingen, waarover je twijfelt (hoe je het hebt gedaan of juist hoe je het zal gaan doen), die prettig of juist onprettig waren, die je geraakt hebben, omdat je nieuwsgierigheid gewekt is, enzovoorts. Eigenlijk kunnen al jouw ervaringen besproken worden tijdens een MPB of intervisiebijeenkomst. In de huiswerkopdracht vooraf aan de les (die is afgesproken met de docent) en tijdens de les zullen jullie gezamenlijk de situatie gaan onderzoeken (door vragen te stellen). MPB en intervisie als werkvorm: MPB/Intervisie is een leervorm, waarbij een kleine groep van professionele werkers regelmatig bij elkaar komt om werkervaringen met elkaar te bespreken met als doel van eigen en andermans werkervaringen te leren. Intervisie vindt plaats in alle beroepen, waar professionals werken met mensen en waarbij de kwaliteit van de relatie met de cliënt en collega een bepalende factor is bij de beroepsuitoefening. Het is daarom niet alleen een leervorm in het kader van een beroepsopleiding, maar ook een instrument in het licht van levenlang leren en kwaliteitszorg De ontwikkeling van de persoonlijke professionaliteit staat in de intervisie centraal. Reflectie(vermogen): Reflectie is de motor van het leerproces in MPB2. Het is een vorm van onderzoeken. Door het onderzoek van een concrete praktijksituatie word je je bewust van wát je doet, hóe je handelt, vanuit welke behoeften en overtuigingen, met welke doelen, met welke effecten. Het doel van de reflectie is je eigen handelen beter te doorgronden en daardoor inzicht te krijgen hoe in de toekomst nog beter aan te sluiten bij de behoeften van de cliënt en aan de eisen die samenwerking met collegae vraagt en je meer handelingsbekwaam te maken, waardoor je je prettiger, zelfverzekerder en bekwamer zult voelen. Reflecteren is niet hetzelfde als ‘evalueren’ of ‘beoordelen’. Het gaat bij reflectie niet om goed of fout. Wel is hierin belangrijk je de vraag te stellen wat het (uiteindelijk) effect is van je handelen, gericht op toekomstig handelen. Reflectie vraagt van alle deelnemers om een open en nieuwsgierige houding, waarin geaccepteerd wordt wat er tijdens de bijeenkomsten op tafel komt. Basisstructuur van de bijeenkomsten MPB De intervisie vindt plaats binnen een gezamenlijk vastgestelde structuur. In grote lijn ziet het er als volgt uit: Een rondje hoe iedereen erbij zit; wat zij kwijt wil van de afgelopen stageperiode. De bespreking van het thema. Dit gebeurt aan de hand van de geselecteerde methodiek van het thema. Gezamenlijke nabespreking op inhoud, proces en procedure. Een rondje met ieder zijn conclusie van/over de bijeenkomst/thema. Afspraken voor de volgende keer (nieuw thema afspreken). Het vasthouden aan een basisstructuur helpt om een veilig en transparant leerklimaat te creëren. 2
Ontleend aan Karim Benammar en Marieke van Schaik ‘eindrapport reflectie’, juni 2006. Uitgave Hogeschool van Amsterdam. www.reflectietools.nl
4
Iedere bijeenkomst wordt volgens een vaste opzet vormgegeven. Het gaat hierbij wel om een flexibel agendavoorstel. Uiteraard kunnen leden van de intervisiegroep iedere bijeenkomst bespreekpunten voorstellen. Spelregels Gelijkwaardigheid, wederkerigheid, vertrouwen en een veilig leerklimaat zijn belangrijke basisingrediënten voor de samenwerking tussen de leden van de MPB-groep en met de MPB-docent. In de eerste bijeenkomst besteden we om die reden aandacht aan kennismaking en aan wat ieder nodig heeft voor een veilig leerklimaat. Met elkaar worden onderstaande spelregels besproken en aangevuld. - Wat in de bijeenkomsten besproken wordt, is vertrouwelijk. - Ieder vertegenwoordigt alleen zichzelf, dus spreekt in de eerste persoon. - Onthoud je zo lang mogelijk van interpretaties t.a.v. anderen. Deel in plaats daarvan je persoonlijke reacties mee3. - Ieder is verantwoordelijk voor op tijd beginnen en gezamenlijk en op tijd eindigen. - Acute situaties (praktijkervaringen) gaan altijd boven het vooraf afgesproken thema, ook als de acute situatie niets met het thema te maken heeft. Coach(en) Coachen is het stimuleren en ondersteunen van de reflectie van een ander. De coach doet dit door: actief en betrokken te luisteren, terug te geven wat zij gehoord en gezien heeft (en daarmee te toetsen of zij de situatie goed heeft begrepen) aan te sluiten bij wat de inbrenger wil leren open en niet suggestieve vragen te stellen ruimte en tijd geven aan de ander om na te denken (stiltes laten vallen!) De coach stimuleert de ander(en) in: concreet worden (als het gesprek te algemeen wordt). vanuit een ander perspectief (zoals die van de patiënt, werkbegeleider, collega) naar de situatie te kijken. het gebruiken van kennis en theoretische inzichten om de situatie vanuit een andere zienswijze te belichten. het verwoorden van wat zij geleerd heeft in de bespreking. het formuleren van concrete voornemens voor de toekomst. De coach doet dus niet: bagatelliseren oordelen interpreteren vergoelijken 3
De eerste drie spelregels zijn ontleend aan het gedachtengoed van Ruth Cohn: themagecentreerde interactie. Uit: Van Praag-van Asperen HM, van Praag PH (red.). Handboek supervisie en intervisie in de psychotherapie, hoofdstuk 21. Amersfoort: Academische Uitgeverij; 1993.
5
zelf oplossingen bedenken (eventueel pas aan het einde) aan het einde pas advies geven Thema’s en methodieken tijdens de bijeenkomsten: Per bijeenkomst wordt er een thema behandeld dat in overleg met de groepsleden de bijeenkomst ervoor is gekozen en door iedereen voorbereid. De bedoeling is om met behulp van ieder zijn portfolio en competenties waar aan wordt gewerkt, de thema’s te kiezen. Reflectieverslagen van MPB kunnen ook als bewijsmateriaal in het portfolio worden gebruikt. Bij het voorbespreken van de eerstvolgende bijeenkomst en het huiswerk met de docent, overleggen de studenten en de docent hoe de bijeenkomst globaal ingevuld gaat worden. Enkele methodieken die daarbij nuttig kunnen zijn, zijn uitgewerkt in bijlage 4.
6
2. PROGRAMMA Bijeenkomst 1, 2 Doelen Zie programmadoelen. Voorbereiding Je bereidt deze bijeenkomst voor door de huiswerkopdracht die de vorige keer met de docent is afgesproken, te maken. Leeractiviteiten en agenda: Een rondje met de vraag hoe het met iedereen gaat en wat men nog kwijt wil over de afgelopen stageperiode en de vorige bijeenkomst. Eventueel terugkomen op de vorige bijeenkomst. Eventueel bespreken van een praktijkervaring die niet op de agenda staat. Voordat het thema besproken wordt geeft de MPB-docent een korte uitleg van de gekozen methodiek. Bespreking van het thema, met eventueel time-outs om stil te staan bij het proces en procedure. Nabespreking ten aanzien van: - inhoud (wat heb ik in deze bijeenkomst geleerd?), - proces (hoe hebben we samengewerkt aan het bespreken van de inbreng en aan het creëren van een veilig leerklimaat?), - procedure (hoe is de structuur van de bijeenkomst en de gekozen methodiek bevallen), en – het formuleren van verbeterpunten voor de volgende keer. De invulling van de bijeenkomst voor de volgende keer wordt met elkaar afgesproken. De docent licht het huiswerk dat bij het afgesproken thema toe. Zie bijlage 3 voor een overzicht van alle huiswerkopdrachten.
7
Bijeenkomst 3 Laatste bijeenkomst. Doelen Zie programmadoelen. Voorbereiding Je bereidt deze bijeenkomst voor door de huiswerkopdracht die de vorige keer is afgesproken met de docent te maken. Daarnaast bedenk je aandachtspunten die je wilt inbrengen voor de eindevaluatie. Leeractiviteiten en agenda: Een rondje met de vraag hoe het met iedereen gaat en wat men nog kwijt wil over de afgelopen stageperiode en de vorige bijeenkomst. Eventueel terugkomen op de vorige bijeenkomst. Eventueel bespreken van een prakijkervaring die niet op de agenda staat. Onder leiding van de MPB-docent de eindevaluatie. De laatste bijeenkomst kan besteed worden aan het bespreken van succeservaringen volgens de kritische incidentmethode.
8
BIJLAGE 1
VERVANGENDE OPDRACHT bij eenmaal afwezigheid MPB
Deelname aan alle bijeenkomsten is verplicht. Indien er een bijeenkomst wordt gemist dient de student de volgende opdracht te maken en bij de docent in te leveren: -
-
Werk een thema uit (in overleg met de docent gekozen). De precieze manier om het thema uit te werken is afhankelijk van het gekozen thema en dient met de docent overlegt te worden. In ieder geval moet er een persoonlijke casus/ervaring gerelateerd aan het thema, in verwerkt worden. Uit het verslag moet blijken dat er sprake is van inzicht in het huidige functioneren (met betrekking tot dit thema) op stage (en op school indien relevant). Het verslag moet voldoen aan het reflectieniveau MPB, zie bij de beoordelingscriteria. Het verslag wordt ingeleverd op de afgesproken datum.
Bij meer dan een gemiste bijeenkomst heeft de student niet kunnen voldoen aan de toetsingseisen en dient het vak in zijn geheel over gedaan te worden.
9
BIJLAGE 2
Persoonlijk
HUISWERK PER THEMA
Thema’s 1. Persoonlijke kwaliteiten
2. Onzekerheid
3. Werkwaarden
4. Succeservaringen 5. Waardering en feedback
Huiswerk/ voorbereiding/ meenemen: -Neem een casus/ voorbeeld mee van een situatie op de huidige stageplaats, waarover je tevreden bent met jouw aandeel hierin of waar je trots op bent. Dit kan een situatie zijn naar een patiënt/ mantelzorger toe, naar een collega/begeleider of algemeen op de afdeling qua organisatie. Beschrijf concreet de situatie en jouw handelen hierin. -Neem een foto/ beeld/ tekening/ plaatje mee wat jouw gevoel over deze situatie het beste omschrijft / uitdrukt. -Doe de werkkwaliteiten test op de website van het CWI en neem de uitslag mee naar de bijeenkomst: http://public.cwicompetentie.nl/testInstruction.cfm?testid=1 -Wat vind je van de uitslag? Herken je je hierin? -Neem een voorbeeld mee van een situatie (liefst huidige stageafdeling) waarin je je onzeker voelde. Analyseer alvast welke aspecten aan de a. situatie, b. de andere perso(o)n(en), c. jezelf, maken dat je onzeker werd. -Neem ook een voorbeeld mee van een situatie (liefst huidige stage afdeling) waarin je je juist wel zeker voelt. Analyseer ook weer de kenmerken van a. situatie, b. de andere perso(o)n(en), c. jezelf, die maken dat je je zeker voelt. -Doe de werkwaarden test op de website van het CWI en print de uitslag van de test uit en neem die mee naar de bijeenkomst: http://public.cwicompetentie.nl/testInstruction.cfm?testid=2 -Wat vind je van de uitslag? Herken je je hierin? -Zie informatie bij ‘persoonlijke kwaliteiten’ -Neem jouw antwoorden mee op de volgende vragen: Ontvangen van waardering: a. Op welke manier krijg je het liefste waardering voor je werk? b. Noem min. 6 punten (extrinsiek) waaruit je beloning haalt voor je werk c. Noem een aantal punten (intrinsiek) waaruit je beloning haalt voor je werk d. Hoe ben je van huis uit ‘opgevoed’ als het gaat om waardering: hoe kreeg jij thuis waardering? e. Hoe geven anderen (je collega’s) jou positieve feedback? Geven van waardering: f. Hoe laat je aan anderen je waardering (over hun werk) merken?
10
6. Timemanagement/ coördinatie en planning, tijd en tijdsdruk
7. Jezelf profileren: leerproces en terugkoppelen/ delegeren 8. Persoonlijk doel als verpleegkundige, beroepsoriëntatie, persoonlijke missie 9. Assertiviteit/ grenzen stellen: naar collega’s/ mantelzorgers/ patiënten
Omgaan met/vaa rdighede n
10. Omgaan met ‘lastige’ patiënten Mondigheid en autonomie bij patiënten
Planning en coördinatie Neem jouw antwoorden mee op de volgende vragen: a. Hoe maak jij jouw dagplanning? b. Is er een vaste planning/structuur op de afdeling, waar je je aan moet houden? c. Wanneer ‘botsen’ jouw planning en de afdelingsplanning? d. Hoe houd jij overzicht over je taken/ werkzaamheden/ patiënten? e. Hoe bepaal jij je prioriteiten? Tijd en tijdsdruk Maak in overleg met de docent de vragen op www.waardenweb.nl, bij het kopje ‘tijdsdruk’ bij de blackbox, en/of portfolio over hoe jij omgaat met tijdsdruk. Vul daar waar ‘arts’ staat, ‘verpleegkundige’ in. Voorbereiding wordt vooraf in overleg met de docent bepaald
Voorbereiding wordt vooraf in overleg met de docent bepaald
-Neem een voorbeeld mee van een situatie waarin je het lastig vond om voor jezelf op te komen. Dit kan gaan om een situatie ten aanzien van een patiënt, collega, of mantelzorger. -Maak een van de volgende tests en neem de uitslag mee naar de les: http://www.mindyourownlife.nl/je-gevoel/hoe-assertief-ben-jij http://www.ivpp.nl/testmanager/index.php?sid=89224&lang=nl -Neem jouw antwoorden mee op de volgende vragen: a. Wat versta je onder assertiviteit? b. Wat zijn volgens jouw kenmerken van assertief gedrag? c. Wanneer lukte je het voor het laatst je assertief op te stellen? Hoe heb je je grens aangegeven? Wat waren kenmerken van de situatie? Lastige patiënten -Neem een casus mee van een ‘lastige’ patiënt. Beschrijf concreet welk gedrag de patiënt vertoont en dat maakt dat jij dit als ‘lastig’ ervaart. Beschrijf vervolgens wat dit voor effect op jou heeft: zowel op je gedrag (hoe gedraag jij je naar de patiënt toe?) als op je gevoel (hoe voel je je naar de patiënt toe?). -Maak met deze specifieke patiënt in gedachten de Roos van Leary-test en neem de uitslag (grafiek) mee naar de les: http://www.testjegedrag.nl/tjg/zelftest/index.htm
11
11. Omgaan met emoties bij patiënten/ mantelzorg
12. Omgaan met fouten
13. Omgaan met begeleiders
14. Omgaan met mantelzorg 15. Omgaan met conflicten
Mondigheid bij patiënten Maak in overleg met de docent de vragen op www.waardenweb.nl, bij het kopje ‘mondigheid’ bij de blackbox, en/of portfolio over hoe jij aankijkt tegen mondige patiënten. Vul daar waar ‘arts’ staat, ‘verpleegkundige’ in. -Neem een casus mee waarin je een situatie beschrijft waarin je het lastig vond om met de emotie(s) van een patiënt om te gaan. Wat was de situatie, welke emotie(s) vertoonde de patiënt en hoe heb je hierop gereageerd? -Bekijk de volgende emoties: welke 5 emoties kom je het meeste tegen bij patiënten op jouw afdeling? (vreugde, acceptatie, angst, verrassing, afkeer, bezorgdheid, verdriet, boosheid/ irritatie, schaamte, schuld, spijt, afschuw, teleurstelling, minachting, agressie) -Maak vervolgens een rangordening: welke van die 5 vind je het lastigste om mee om te gaan? Welke daarna? Etc. Voorbereiding wordt vooraf in overleg met de docent bepaald a. Neem twee voorbeelden mee van een situatie waarin jij/ een collega een fout hebt/ heeft gemaakt: a. een voorbeeld van een ‘bijna fout’, waarin de fout op het laatste moment ontdekt werd en nog hersteld kon worden en b. een fout die te laat ontdekt werd en die consequenties heeft gehad voor de patiënt. b. Hoe wordt er op jouw afdeling omgegaan met het melden van fouten en het leren van fouten? c. Als jij als stagiaire op jouw huidige afdeling een fout maakt met consequenties voor de patiënt, wie is daarvoor verantwoordelijk? Wat zijn jouw rechten en plichten als stagiaire? En voor de afdeling? (zoek dit op/ vraag dit na als je dit niet weet!) a. Neem een voorbeeld mee met een situatie tav van een begeleider (of andere collega) waar je op vast loopt. b. Maak met deze specifieke begeleider/ collega in gedachten de Roos van Leary-test en neem de uitslag (grafiek) mee naar de les: http://www.testjegedrag.nl/tjg/zelftest/index.htm c. Welke verwachtingen heb je van je begeleider/ collega? d. Hoe en wanneer heb je deze verwachtingen aangegeven? e. Wat verwacht je begeleider/ collega van jou? Voorbereiding wordt vooraf in overleg met de docent bepaald -Neem een casus mee van een conflictsituatie waarin jij zelf in conflict bent geraakt met een collega/ patiënt. - Maak met deze specifieke collega/ patiënt in gedachten de Roos van Leary-test en neem de uitslag (grafiek) mee naar de les:
12
16. Omgaan met patiënten in de terminale fase
17. Omgaan met verlies, rouw, euthanasie
De zorg
18. Preventie: leefstijl, persoonlijke keuzes van patiënten, ‘bemoeizorg’’,
19. Seksualiteit en ziekte
http://www.testjegedrag.nl/tjg/zelftest/index.htm -Doe de conflictstijlentest op: http://www.123test.nl/conflict/ -Neem een casus mee van een situatie waarin jij zorg verleent/ verleende aan een terminale patiënt. Beschrijf concreet de situatie van de patiënt en wat jouw rol was in de zorg voor deze patiënt. -Wat versta jij onder het verlenen van terminale zorg? -Neem een concrete vraag mee waar jij een antwoord op wilt krijgen in de MPB-les. -Neem een casus mee van een situatie waarin jij zorg verleent/ verleende aan een patiënt die werd geconfronteerd met verlies, of waarin je aan rouwbegeleiding moest doen, of waarin een patiënt om euthanasie vroeg. Beschrijf concreet de situatie van de patiënt en wat jouw rol was in de zorg voor deze patiënt. -Neem een concrete vraag mee waar jij een antwoord op wilt krijgen in de MPB-les. - Maak in overleg met de docent de vragen op www.waardenweb.nl, bij het kopje ‘preventie’ bij de blackbox, en/of portfolio over hoe jij aankijkt tegen persoonlijke keuzes die patiënten maken, die hun gezondheid of herstel op een negatieve manier beïnvloeden. Vul daar waar ‘arts’ staat, ‘verpleegkundige’ in. -Schrijf een korte reactie op de volgende stelling en neem deze mee naar de les: ‘Als dit de gezondheid van de patiënt bevordert, dan moet een verpleegkundige er alles aan doen om ongezond gedrag van de patiënt te veranderen, ook al gaat het om persoonlijke keuzes van de patiënt’ Schrijf een korte reactie op de volgende cases: a. Op de ‘open’ afdeling stemmingsstoornissen van een psychiatrische instelling merk je dat 2 patiënten met elkaar naar bed gaan. b. Op een afdeling psychogeriatrie in een verpleegtehuis zit mijnheer X. met vergevorderd stadium van dementie geregeld aan de vrouwelijke bewoners. Hij raakt hun borsten of billen aan. Soms betast hij zichzelf daarbij. De vrouwelijke bewoners lijken dit tot nu toe niet onprettig te vinden. c. Op de tienerafdeling verschoon je het bed van een 16 jarige jongen. Je wilt zoals elke ochtend een praatje met hem maken, maar vandaag durft hij je bijna niet aan te kijken en je ziet dat hij een knalrood hoofd krijgt. Hij heeft net een zaadlozing gehad. d. Een 18 jarige patiënte die al een paar weken op de afdeling ligt en ook nog wel een tijdje moet blijven,
13
20. Samenwerken in een team
21. Kwaliteit van zorg, feedback, zorgverbetering
22. Ethiek, pijn, lijden, kwaliteit van leven, wel/ niet reanimeren 23. Afstand en nabijheid
vraagt je of haar vriendje mag blijven slapen. e. Een 52 jarige man gaat met ontslag na opname voor een hartaanval. De medicatie die hij krijgt heeft als veelvoorkomende bijwerking het krijgen van een erectiestoornis. Ook mag de medicatie niet in combinatie met Viagra worden gebruikt. Jij gaat zo het ontslaggesprek voeren met hem en zijn vrouw. f. Een 35 jarige vrouw met een verstandelijke handicap vraagt tijdens het wassen of je of je haar wilt helpen met het vervullen van haar seksuele behoeften. -Beantwoord de volgende vragen: a. Hoe lang duurt het normaal voor je je op je gemak voelt in een nieuw team? b. Welke elementen moeten aanwezig zijn, voordat jij je op je gemak kunt voelen? -Neem een voorbeeld mee van een situatie waarin jij vindt dat de (verpleegkundige) zorg op jouw stageafdeling voor verbetering vatbaar is. Beschrijf concreet de situatie en wat de consequenties hiervan zijn voor de zorg/ voor de patiënt. -Welke afspraken, voorzieningen, personen, richtlijnen zijn er op de afdeling die zich bezig houden met zorgverbetering? -Welke stappen kun je zelf ondernemen om zorg te verbeteren? -Maak in overleg met de docent de vragen op www.waardenweb.nl, bij het kopje ‘kwaliteit van leven’ of ‘pijn en lijden’ bij de blackbox, en/of portfolio. Vul daar waar ‘arts’ staat, ‘verpleegkundige’ in. -Neem een casus mee waarin je het lastig vond om bij de verzorging van de patiënt niet te betrokken te raken of waarbij je merkte dat je de situatie van de patiënt niet van je af kon zetten/ mee naar huis nam. Wat maakt dat je bij deze situatie/ deze patiënt zo betrokken raakt? -Welke persoonlijke/ privé zaken (van jou) bespreek je wel met patiënten en welke niet? -Welke persoonlijke/ privé zaken (van de patiënt) bespreek je wel met patiënten en welke niet? -Reageer op de volgende cases: a. Een collega verpleegkundige bespreekt haar relatieproblemen met een patiënte, die soortgelijke relatieproblemen heeft. b. Een patiënte, waar je een erg goede band mee hebt en die bij je in de buurt woont, vraagt aan jou of je niet af en toe op haar kinderen kunt passen, als ze straks weer thuis is (en jij niet meer voor haar zorgt). Op zich ben je nog wel op zoek naar een goed betaald bijbaantje. c. Een patiënte op de kraamafdeling, waar je een erg goede band mee hebt, gaat vandaag met ontslag. Je loopt de kamer in en als
14
24. Spiritualiteit, religie, godsdienst, levensvragen 25. Hoop
26. Diversiteit/ cultuurverschillen
je ze je ziet (ze ligt nog in bed) begroet ze je enthousiast en opent haar armen wijd (om je te omarmen). Jij staat naast het bed. -Maak in overleg met de docent de vragen op www.waardenweb.nl, bij het kopje ‘spiritualiteit’ bij de blackbox, en/of portfolio over hoe jij omgaat met spiritualiteit bij patiënten. Vul daar waar ‘arts’ staat, ‘verpleegkundige’ in. -Maak in overleg met de docent de vragen op www.waardenweb.nl, bij het kopje ‘hoop’ bij de blackbox, en/of portfolio over hoe jij omgaat met ‘hoop’ bij patiënten en bij jezelf. Vul daar waar ‘arts’ staat, ‘verpleegkundige’ in. - Maak in overleg met de docent de vragen op www.waardenweb.nl, bij het kopje ‘diversiteit’ bij de blackbox, en/of portfolio over hoe jij omgaat met ‘diversiteit’ bij het verlenen van zorg. Vul daar waar ‘arts’ staat, ‘verpleegkundige’ in.
BIJLAGE 3 METHODIEKEN 1. de Incidentmethode, 2. Analyse dmv het uimodel van Korthagen, 3. Analyse dmv de Roos van Leary, 4. Analyse door middel van kernkwadranten, 5. Thema-analyse door middel van open-bord-discussie, 6. Dilemmaoefening. 4.1 De incidentmethode Wanneer te gebruiken Het voorval / probleem vraagt om een bepaalde actie. Voorwaarde is dat de groepsleden vaardig zijn in het stellen van open (niet-suggestieve) vragen. Het doel Analyseren van een incident/ voorval/ probleem en zoeken naar oplossingsmogelijkheden. Ervaren dat er verschillende manieren zijn om tegen het probleem aan te kijken en ontdekken dat er dus waarschijnlijk meerdere oplossingen mogelijk zijn. Werkwijze en fasering De introductie van het incident: Een van de leden van de groep vertelt kort en bondig over een voorval dat nog niet zo lang geleden is gebeurd. Daarbij beschrijft hij/zij wat er feitelijk gebeurde tot een kritiek moment, waarop de inbrenger niet meer goed wist wat te doen. De inbrenger vertelt niet verder wat er gebeurde of hoe de zaak werd afgehandeld. Vragenrondje: De groepsleden bereiden zich ieder afzonderlijk voor op het stellen van informatieve vragen om het beeld te verhelderen. De vragen worden aan de inbrenger gesteld. De inbrenger geeft daar kort antwoord op.
15
Standpuntbepaling: De groepsleden beantwoorden ieder voor zich schriftelijk twee vragen: - Wat is volgens jou het probleem? - Wat zou jij doen in deze situatie om het probleem, zoals jij dat formuleerde, op te lossen? Ieder noteert daarbij zijn/haar eigen antwoord in de ik-vorm en in de tegenwoordige tijd. (Dus niet: ‘Als ik jou was dan zou ik…. Maar: ‘ik ga…’) N.B. het eerst schriftelijk noteren van probleem en oplossing en het voorlezen van het geschrevene voorkomt, dat er op een buurman wordt aangesloten met ‘ja, dat had ik ook ongeveer’. Voorlezen van de antwoorden: Ieder leest het eigen antwoord op deze vragen voor, zonder commentaar van de anderen, ook niet van de inbrenger. De probleemformuleringen en oplossingen kunnen op een bord of flip-over genoteerd worden. Het voordeel daarvan is dat dan voor iedereen zichtbaar wordt hoe verschillend er tegen een situatie kan worden aangekeken. Reactie van de inbrenger: De inbrenger reageert op de verschillende probleemformuleringen en oplossingen van de groepsleden en geeft daarbij aan in hoeverre die voor hem of haar een nieuwe kijk op de situatie betekenen en hopelijk ook een weg tot de oplossing. Discussie: Een discussie over de verschillende benaderingswijzen en de betekenis hiervan voor de verschillende groepsleden in hun eigen werk rondt de methode af.
4.2 Ui-model van Korthagen
5
4 3 2 1 0
16
Wanneer te gebruiken? Bij elke situatie of praktijkervaring die besproken wordt, kunnen de vragen van het ui-model ervoor zorgen dat je meer bij de ‘kern’ van een situatie aankomt. Het doel Vanuit verschillende lagen/‘schillen’ de praktijksituatie onderzoeken, waardoor de reflectie wordt geïntensiveerd. Werkwijze Begin bij de buitenste schil: gedrag, en werk naar binnen tot de ‘kern’. 0. Wat was de situatie? 1. Wat is specifiek het gedrag dat de verpleegkundige heeft laten zien: wat heeft ze concreet gedaan/ niet gedaan? 2. Welke bekwaamheden horen daar bij? (kwaliteiten/ eigenschappen/ competenties…) 3. Welke overtuigingen liggen daar achter? (ideeën/ mening/ gedachten/ waarden/ normen) 4. Identiteit: wat is jouw rol/ aandeel/ verantwoordelijkheid in de situatie? 5. Welke ‘kern’ hoort hierbij: wat motiveert/ inspireert je?, wat zijn jouw drijfveren?, waar sta je voor?
4.3 Roos van Leary Timothy Leary heeft twee dimensies onderscheiden: ‘boven----onder’ (leidinggevend versus afhankelijk) en ‘tegen-----samen’(vriendelijk versus vijandigheid). Met deze twee dimensies heeft hij acht interactiepatronen onderscheiden; zie de figuur hieronder.
17
Leary heeft ontdekt dat: ‘bovengedrag’ ‘ondergedrag’ uitlokt en ‘ondergedrag’ ‘bovengedrag’ oproept, ‘samengedrag’ ‘samengedrag’ en ‘tegengedrag’ ‘tegengedrag’ uitlokt. Leary gaat ervan uit dat alle acht gedragssegmenten een functionele en disfunctionele kant hebben. Een goede professional is in staat alle gedragssegmenten te hanteren en te weten wanneer het gedrag functioneel of disfunctioneel is. Wanneer te gebruiken? De roos van Leary is te gebruiken om te onderzoeken wat jouw interactiepatroon in een bepaalde situatie was. Ook kun je hem gebruiken om te analyseren wat jou ‘natuurlijke’ interactiepatroon is. Werkwijze Analyseer met behulp van een specifieke situatie in welk interactiesegment je in die situatie zat. In welk segment zat de ander? Wat betekende dat voor de communicatie? Welk segment zou beter passen en hoe kan je vanuit dit segment handelen? Analyseer of je vaker vanuit dat segment handelt, in welke situaties wel en niet. Bespreek met elkaar hoe je vanuit andere segmenten kan handelen en wat dat voor een effect kan hebben op anderen. Voorbeeld: Stel dat je als leerdoel hebt: meer initiatieven tonen en meer de leiding nemen in een zorgsituatie. Je merkt dat dat niet lukt. Je merkt dat je telkens weer afwachtend bent en het initiatief overlaat aan een collega of werkbegeleider. Met behulp van de roos van Leary constateer je dat je in het segment ‘onder-samen’ zit. Je realiseert je dat jouw collegae en werkbegeleider in het segment ‘boven-samen’ zitten. Dit is een duidelijk en vanzelfsprekend interactiepatroon waarop zich niets mis mee is. Voor de collega is het waarschijnlijk haar normale gedragspatroon en voor jou in je rol als stagiaire is ‘onder-samen’ reageren ook vanzelfsprekend. Maar jouw leerdoel is juist om meer leiding te nemen. Dat betekent dat je dit vanzelfsprekende relatiepatroon moet doorbreken. Voor jou de taak om ‘samen-boven’ gedrag te vertonen en bij de collega ‘samen-onder’ gedrag uit te lokken. Dat kun je doen door te bespreken met de collega / werkbegeleider hoe je het wilt én door het gedrag daadwerkelijk te laten zien.
18
4.4 Kernkwaliteitenkwadrant van Ofman Doel: Het kernkwadrant leent zich goed voor zelfonderzoek, maar ook voor onderzoek naar de interactie tussen jezelf en een ander. Voor dat laatste is het opstellen van een dubbele kernkwadrant leerzaam. Uitleg: Een kernkwaliteit is een persoonlijke eigenschap die een uitdrukking vormt van jouw persoonlijkheid. Je kunt als persoon gebruik maken van deze kwaliteit. Een kernkwaliteit heeft een zonkant en een schaduwkant. De schaduwkant wordt de vervorming van de kwaliteit genoemd, de kernkwaliteit is als het ware doorgeschoten. De vervorming is dus niet het tegenovergestelde van een kernkwaliteit maar het teveel ervan, ‘teveel van het goede’. De kernkwaliteit ‘behulpzaamheid’ kan doorschieten naar ‘bemoeizucht’. De vervorming van iemands kernkwaliteit is tevens zijn ‘valkuil’. Kernkwaliteit en valkuil horen onlosmakelijk bij elkaar. Achter de valkuil of vervorming is de kernkwaliteit te vinden. Dus als je regelmatig een bepaald verwijt naar je hoofd geslingerd krijgt, bijvoorbeeld ‘dram niet altijd zo door’, dan is het de moeite waard om te onderzoeken welke kernkwaliteit achter jouw valkuil ‘drammen’ kan zitten, misschien wel de kwaliteit ‘daadkracht’. Met de valkuil krijgt de persoon een ‘uitdaging’ mee. De uitdaging is de positief tegenovergestelde kwaliteit van de valkuil. Bij de valkuil ‘drammerigheid’ hoort de uitdaging ‘geduld’. Kernkwaliteit en uitdaging vullen elkaar aan. Het gaat erom de balans te vinden tussen de kernkwaliteit en uitdaging, dus in het voorbeeld tussen daadkracht en geduld. Balans aanbrengen betekent denken in termen van én-en’, niet in ‘of-of’; niet om daadkracht óf geduld, maar om geduldige daadkracht. Uit iemands kernkwaliteit is vaak af te leiden waar de potentiële conflicten met de omgeving te verwachten zijn. Die hebben vaak te maken met zijn uitdaging. De meeste mensen reageren allergisch als ze te maken krijgen met een teveel aan hun uitdaging. Vooral als zij die uitdaging in een ander verpersoonlijkt zien. Bijvoorbeeld een daadkrachtige persoon zal de neiging hebben om over de rooie te gaan als hij geconfronteerd wordt met passiviteit. Hij is allergisch voor passiviteit, omdat passiviteit teveel is van zijn uitdaging (geduld). Passiviteit is zijn ‘allergie’. Met andere woorden als iemand zijn allergie in een ander tegenkomt ligt de valkuil op de loer. Dus wat iemand het meest kwetsbaar maakt in niet zijn valkuil, maar zijn allergie. Met de allergie ‘passiviteit’ is het formuleren van een voorbeeld van een kernkwadrant rond. In de lijst hieronder zijn veel voorbeelden van kernkwadranten opgenomen. In de figuur hieronder is dit in schema gezet.
Kernkwaliteit
Valkuil
daadkracht
drammerigheid
Allergie
uitdaging
passiviteit
geduld 19
Dubbele kernkwadrant:
Kernkwaliteit
Valkuil
daadkracht
drammerigheid
kernkwaliteit
Allergie/valkuil
uitdaging
ingetogenheid
passiviteit
geduld
Allergie
Uitdaging
Opdringerig
initiatief
heid
20
Voorbeelden van kernkwadranten:
Kwaliteit Behulpzaamheid Beschouwend Besluitvaardig Betrokkenheid Daadkracht Daadkracht Daadkracht Dienen (anderen) Eenvoud/genuanceerdheid Eerlijkheid Empathisch Empathie Flexibiliteit
Valkuil
Uitdaging
Allergie
Loslaten Empathisch Bezinning Relativeren Geduld Dienstbaarheid Souplesse Voor jezelf opkomen Directheid Directheid Beschouwend Loslaten/vertrouwen Standvastigheid
Gestructureerd
Bemoeizucht Afstandelijk Forcerend Overnemen Drammerigheid Dwang / dwingend Starheid Zelfontkenning Voorzichtigheid Schijnheiligheid Sentimenteel Afpakken Wispelturigheid / Zweverigheid Bureaucratisch
Aanpassing
Onverschilligheid Sentimenteel Besluiteloos Onverschilligheid Passiviteit Slijmerigheid Zeuren/klagen Zelfzuchtigheid Botheid Roddelen Afstandelijk Onverschilligheid Ordelijkheid / Rechtlijnigheid Inconsistentie
Helder Ingetogenheid Integriteit Intelligent Inzicht Loyaliteit Meevoelend Moed Oplettendheid Organiseren Profileren Rechtlijnigheid Relativerend Toewijding Toewijding Vasthoudendheid Volgzaamheid
Afstandelijk Passiviteit Starheid Betweter Reserve Onderdanigheid Medelijden Roekeloosheid Argwanend Bureaucratie Arrogant Starheid Onzichtbaar Fanatisme Egoïsme Verbetenheid Slaafs
Inlevend Initiatief Marges kennen Nuanceren Openheid Constructieve kritiek Distantie Bedachtzaamheid Vertrouwen Flexibiliteit/ruimte laten Bescheiden Flexibiliteit Overtuigd Relativisme Hulpvaardigheid Toegeeflijkheid Zelfstandigheid
Slijmerig Opdringerigheid opportunisme, sjoemelen Ongeïnteresseerdheid Ongrijpbaarheid Rebellie/ongehoorzaam Onverschilligheid Aarzeling Argeloos Chaos Onzichtbaar Leugenachtigheid Opgeblazen Laissez faire Opoffering Meegaandheid Eigenzinnigheid
21
4.5 Thema-analyse door middel van open-bord-discussie, Van te voren worden vragen geformuleerd die te maken hebben met het thema. Deze vragen worden op het bord of op aparte flappen opgeschreven. Aan het begin van de bijeenkomst wordt geïnventariseerd of er meer vragen bij moeten. Iedereen licht zijn of haar praktijkervaring met betrekking tot het thema voor. Vervolgens noteert iedereen reacties (dit kunnen meerdere reacties zijn) op post-its (alle associaties, interpretaties, vermoedens, aandachtspunten zijn van waarde). De post-its worden bij de desbetreffende vraag geplakt. De docent of voorzitter leest per vraag de post-its voor, indien nodig worden deze toegelicht. Per vraag bespreek je de verschillende reacties na.
4.6 Dilemmaoefening4 Doel Ervaringen uitwisselen, meningsvorming, moeilijke situaties bespreekbaar maken. Het kan gaan om een ethisch dilemma, maar ook over tegenstrijdige waarden, normen, belangen of conflicten. Werkwijze Iedereen krijgt drie blanco kaartjes waarop per kaartje een situatie over een (ethisch) dilemma of conflict wordt beschreven (max. 4 regels). Situatie van werk, van ‘horen zeggen’, uit de krant, uit het nieuws kunnen gebruikt worden. Alle kaartjes worden in een grote doos gedaan. Alle kaartjes worden op tafel op een stapel gelegd. Om de beurt pak je een kaartje, lees je het door en beslis je op je de vraag wel of niet kunt beantwoorden. Zo niet (of als het je eigen kaartje is), dan leg je het kaartje weer onder op de stapel. Beantwoord de vraag: ‘wat zou jij doen in dit geval en waarom?’ in relatie tot de situatie op je kaartje. Doe dit eerlijk en probeer vrijuit te spreken. Laat je niet leiden door sociaal wenselijk gedrag of vooroordelen. Respect voor elkaar en een veilige groep is onontbeerlijk hierbij. Nabespreking: o Waarom was de ingebrachte kwestie een dilemma voor de inbrenger? o Zijn dilemma’s alleen maar lastig of zijn er ook kansen in verscholen? o Hoe kunnen deze kansen worden benut? Benoem welke nieuwe gezichtpunten je hebt gekregen in het hanteren van dilemma’s.
4
Van der Heide W. ZorgBasics. Speels reflecteren. Den Haag: Lemma; 2008.
22