ONTWERP Assen, @ Ons kenmerk @ Behandeld door de mevrouw S. Stoetman (0592) 36 58 78 Onderwerp: Ontwerpbesluit ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) voor NV Area Reiniging te Emmen
ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR NV AREA REINIGING TE EMMEN
1.
ALGEMEEN
1.1 Beschrijving van de aanvraag Op 6 augustus 2008 hebben wij een aanvraag ontvangen van NV Area Reiniging (hierna: Area) voor het veranderen van een inrichting of het veranderen van de werking daarvan als bedoeld in de artikel 8.1, eerste lid van de Wm en het wijzigen van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden als bedoeld in artikel 8.24, eerste lid van de Wm. Het betreft een inrichting voor het op- en overslaan van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke afvalstoffen. Met de aangevraagde vergunning wordt aangesloten bij de periode waarvoor op 16 oktober 2001 vergunning (revisievergunning) op grond van de Wm is verleend, te weten tot 16 oktober 2011. 1.2 Verandering van de inrichting (artikel 8.1, eerste lid, van de Wm) De aanvraag heeft betrekking op het accepteren en opslaan van afgedankte drukhouders afkomstig van burgers. 1.3 Wijziging voorschriften (artikel 8.24 van de Wm) In de vigerende vergunning is voorgeschreven dat aangevoerde afvalstoffen, waaronder groenafval zonder tussenopslag elders in de inrichting, gescheiden naar soort, in containers moeten worden opgeslagen. Area verzoekt voorschrift 8.1 van de revisievergunning zodanig te wijzigen dat het grove tuin- en snoeiafval (Euralcode 20 02 01) op een vloeistofkerende verharding kan opgeslagen worden. De reden hiervoor is het plaatsen van hekken voor de containers in het kader van de Arbowet waardoor voor de burgers hinderlijk is geworden om het grove tuin- en snoeiafval in de container te lossen. De maximale opslagcapaciteit wordt vergroot naar 100m³ en capaciteit per jaar 4300 ton. Tevens verzoekt Area voorschrift 6.22 van de vigerende vergunning dat betrekking heeft op de bemonstering van grondwater te wijzigen. Het gaat hierbij om het aanpassen van parameters monstername grondwater, namelijk extraheerbare organische halogeen (EOX) niet meer als parameter te hanteren.
2
1.4 Bevoegd gezag Volgens het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) behorende bij de Wm, valt de inrichting onder meer onder de categorie 28.4 sub a. 5 uit het Ivb. Wij zijn op grond hiervan bevoegd gezag. 1.5 Locatie van de inrichting De inrichting is gelegen aan de Columbusstraat 25 te Emmen, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie F, nummers 12816 (gedeeltelijk) en 12817. 1.6 Vergunningensituatie De volgende vergunningen en/of meldingen zijn eerder aan het bedrijf verleend: revisievergunning Wm d.d 16 oktober 2001 die op 8 juni 2006, per brief, kenmerk 22/MB/A6/2006004526 aan Area is overdragen; ambtshalve wijziging d.d. 28 april 2003 voor het aanpassen van voorschriften aan de Regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural); melding d.d. 12 december 2005, kenmerk 49/MB/A4/2005009912 voor het uitbreiden van de kantoorruimte. 1.7 Procedure Voor de behandeling van de aanvraag is de procedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. De aanvraag is door ons op 19 augustus 2008 doorgestuurd naar de wettelijke adviseurs, te weten: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen; de inspecteur van de VROM-Inspectie, Regio Noord te Groningen; het dagelijks bestuur van het waterschap Velt en Vecht. Adviezen Naar aanleiding van de aanvraag zijn geen adviezen ingebracht.
2.
BELEIDSOVERWEGINGEN
2.1 Algemeen Toetsingskader Bij vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer wegen wij zo veel mogelijk de verschillende milieugevolgen tegen elkaar af (integrale afweging). Dit doen wij om een zo hoog mogelijk milieurendement te krijgen. In dit geval is alleen het aspect externe veiligheid relevant . Verder houden wij rekening met de geldende milieubeleidsplannen en andere beleidskaders. Ook houden wij rekening met de voor de aangevraagde activiteiten geldende richtlijnen. 2.2 Beste beschikbare technieken (BBT) Ingevolge artikel 8.11, derde lid, van de Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast.
3
Overeenkomstig artikel 8.11, vierde lid, van de Wm, juncto artikel 5a.1 van het Ivb dienen wij bij de bepaling van BBT rekening te houden met de Regeling aanwijzing BBT-documenten. In tabel 2 van de bijlage van de regeling worden Nederlandse informatiedocumenten opgenoemd die kunnen worden aangemerkt als een adequate en actuele invulling van BBT en die ingevolge de Regeling door het bevoegd gezag bij het bepalen van BBT zullen moeten worden toegepast. Het betreft zowel documenten die op alle inrichtingen van toepassing zijn als ook documenten die slechts op specifieke inrichtingen van toepassing zijn. Bij de bepaling van BBT hebben wij ingevolge de regeling rekening gehouden met de PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke afvalstoffen. 2.3 Landelijk afvalbeheerplan Op grond van artikel 8.10 van de Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 van de Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheerplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheerplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012, hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd. Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op aanvragen om een Wmvergunning voorzover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in deel 1 van het LAP, het Beleidskader. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en die samen te vatten is als: het stimuleren van preventie van afvalstoffen; het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen; door afvalscheiding wordt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en wordt de hoeveelheid afvalstoffen die moet worden gestort of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) moet worden verbrand beperkt; het optimaal benutten van de energieinhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof). Een belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is de minimumstandaard. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen bij meerdere inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. Op de in de aanvraag vernoemde afvalstroom is het sectorplan 16 Explosieve afvalstoffen en drukhouders van het LAP van toepassing.
2.4
Toetsing van aangevraagde activiteiten
Sectorplan 16 Explosieve afvalstoffen en drukhouders In dit sectorplan is het beleid uitgewerkt voor ontplofbare stoffen en ontplofbare voorwerpen in het afvalstadium, waaronder drukhouders, waarbij een ontploffing kan ontstaan door een mecha-
4
nisch/fysisch proces. Het betreft: LPG-tanks, gasflessen, brandblussers, en overige drukhouders. Bij inzameling, opslaan en be- en verwerking van zowel explosieve afvalstoffen als drukhouders in het afvalstadium is specifiek deskundigheid vereist om ongevallen te vermijden. Om een goede verwerking van gasflessen te waarborgen, moet het huidige niet-legale, doch doelmatige, deel van de verwijderingstructuur gelegaliseerd worden door middel van het afgeven van vergunningen. Het verdient de voorkeur om de bevoegdheid tot het vergunnen van het uitsluitend opslaan (als zelfstandige activiteit) van teruggenomen producten, bij de gemeenten te leggen. De drukhouders, zoals gasflessen en brandblussers, worden opgeslagen in een aparte opslagvoorziening op het buitenterrein. Het opslaan van drukhouders draagt bij aan een doelmatige afvalbeheer zodat voor deze activiteit vergunning kan worden verleend. Door eisen te stellen aan de wijze van opslag wordt gewaarborgd dat de opslag veilig plaats vindt. 2.5 Deelconclusie 1 De aangevraagde activiteit achten wij in overeenstemming met het beleid, zoals dat vastgesteld in het beschreven toetsingskader.
3.
MILIEUASPECTEN
3.1 Algemene inleiding De aangevraagde activiteiten hebben invloed op milieuaspecten. Alleen de milieuaspecten die relevant zijn, zijn hieronder beschreven. 3.2
Bodem
Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingsbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het Ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningsvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming ten behoeve van calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. Wijziging voorschriften Opslag grof tuin- en snoeiafval In voorschrift 8.1 van de vigerende vergunning is opgenomen dat aangevoerde afvalstoffen, waaronder groenafval zonder tussenopslag elders in de inrichting, gescheiden naar soort, in containers moeten worden opgeslagen. Area verzoekt dit voorschrift zodanig te wijzigen dat grof tuin- en snoeiafval op een vloeistofkerende verharding kan opgeslagen worden. Het grove tuin- en snoeiafval bestaat uit takken, boomstronken en coniferen (Euralcode 20 02 01) en wordt binnen twee weken afgevoerd naar een erkende verwerker. Beoordeling en conclusie Het opslaan van het grove tuin- en snoeiafval wordt op grond van NRB niet aangemerkt als een potentieel bodembedreigende activiteit mits het zodanig frequent uit de inrichting wordt afgevoerd dat
5
microbiologisch omzetten (composteren) van deze afvalstof niet kan optreden. Hiertoe hebben wij aan de vergunning een voorschrift verbonden. Grondwateronderzoek op EOX parameter In voorschrift 6.22 van de vigerende vergunning is opgenomen dat de grondwatermonsters op aanwezigheid van onder andere extraheerbare organische halogenen (EOX) dienen geanalyseerd te worden. Area verzoekt de EOX niet meer als parameter te hanteren in het periodieke grondwateronderzoek. Boordeling en conclusie De EOX betreft een somparameter die betrekking heeft op stoffen die niet vluchtig, halogeenhoudend en extraheerbaar zijn met een apolair organisch oplosmiddel. Tot de EOX behoren onder andere de organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB), polychloorbifenylen (PCB), chloorbenzenen en in minder mate chloorfenolen. Het onderzoek ten behoeve van het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater betreft de analyse van het grondwater op NEN-5740 pakket voor grondwater dat naast vluchtige gechloreerde alifatische koolwaterstoffen ook uit de meest mobiele chloorbenzenen bestaat. Voor de EOX parameter in het grondwater zijn er geen streef-, interventie- en triggerwaarden opgesteld waardoor de toetsing niet uitgevoerd kan worden. Gezien de voorgaande overwegingen honoreren wij het verzoek van Area door voorschrift 6.22 van de Wm-vergunning te wijzigen. 3.3 Externe veiligheid Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risico’s en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Het betreft risico’s die verbonden zijn aan de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. De definitie van risico in dit kader is de combinatie van de kans en het effect (bijvoorbeeld een ongeval met dodelijke afloop) veroorzaakt door het vrijkomen van gevaarlijke stoffen. Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage Binnen de inrichting worden afgedankte drukhouders (gasflessen en brandblussers) opgeslagen. Deze drukhouders kunnen bij brand risico's opleveren voor de omgeving. In de aanvraag wordt wat betreft de opslag van drukhouders, aangesloten bij de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15: Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, de PGS 15. De PGS 15 is sinds 28 juni 2005 van kracht en vervangt onder andere de richtlijn CPR 15-1. De PGS 15 heeft betrekking op de opslag van meer dan 115 l hervulbare verpakkingen van klasse 2 van het ADR. Hoofdstuk 6 van de PGS 15 gaat specifiek over de opslag van gasflessen. Wij hebben in deze veranderingvergunning voorschriften opgenomen die hierbij aansluiten. 3.4 Deelconclusie 2 Op grond van vorenstaande overwegingen wijzigen wij op verzoek van Area voorschriften 6.22 en 8.1 van de vigerende Wm-vergunning.
4.
BEKENDMAKING ONTWERPBESLUIT
4.1 Tervisielegging Om te voldoen aan Hoofdstuk 13 van de Wm en Afdeling 3.4 van de Awb ligt de aanvraag met de bijbehorende stukken en het ontwerpbesluit zes weken ter inzage bij de gemeente Emmen en bij de provincie Drenthe. De kennisgeving is gepubliceerd in het huis-aan-huisblad de ZuidOosthoeker.
6
4.2 Zienswijze Binnen zes weken na de dag waarop het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, kan een ieder daartegen bij het bestuursorgaan een schriftelijke zienswijze inbrengen. De persoonlijke gegevens van degene die een schriftelijke zienswijze heeft ingebracht worden, indien hij daarom verzoekt, niet bekendgemaakt.
5. EINDCONCLUSIE Op grond van vorenstaande overwegingen kunnen wij de gevraagde vergunning verlenen. Ter bescherming van het milieu verbinden wij voorschriften aan deze vergunning. Beslissing Gedeputeerde staten van Drenthe; gelet op het voorgaande en de ter zake geldende wettelijke bepalingen:
BESLUITEN:
A.
met betrekking tot de verandering van de inrichting (artikel 8.1, eerste lid, van de Wm):
I.
de door NV Area Reiniging aangevraagde veranderingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer voor de inrichting gelegen aan de Columbusstraat 25 te Emmen te verlenen;
II.
dat de bij dit besluit behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van dit besluit;
III.
aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in bijbehorende bijlage zijn opgenomen;
B.
met betrekking tot wijziging van de voorschriften (artikel 8.24 van de Wm)
IV.
voorschriften 6.22 en 8.1 dat aan de revisievergunning d.d. 16 oktober 2001, kenmerk 7.3/2001000848, zijn verbonden, te wijzigen;
Gedeputeerde staten voornoemd, namens deze,
P.J. van Eijk, manager Duurzame Ontwikkeling Bijlage(n): tk/coll.
7
Origineel van dit besluit zenden aan NV Area Reiniging, t.a.v. mevrouw M. Schoemakers, Postbus 2297, 7801 CG Emmen Een afschrift van dit besluit is verzonden aan: het college van burgemeester en wethouders van Emmen, Postbus 30001, 7800RA Emmen de VROM-Inspectie, Regio Noord, Postbus 30020, 9700 RM Groningen het dagelijkse bestuur van het waterschap Velt en Vecht, Postbus 330, 7740 AH Coevorden G:\Sec\Secretariaat DO\Ontwerpen (brieven, enz.)\ob-do-area-besl.doc