ONTWERP Assen, @ Ons kenmerk @ Behandeld door mevrouw I. Reitzema (0592) 36 55 51 Onderwerp: Ontwerpbesluit ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) voor General Enterprises BV te Eelde
ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR GENERAL ENTERPRISES BV TE EELDE
1.
DE AANVRAAG
1.1. Onderwerp aanvraag Op 9 juni 2009 hebben wij een aanvraag ontvangen ingevolge de Wet milieubeheer (verder: Wm) van General Enterprises BV voor het veranderen van de inrichting of de werking daarvan op grond van artikel 8.1 tweede lid van de Wm. 1.2. Locatie inrichting De inrichting bevindt zich op het gezoneerde industrieterrein van Groningen Airport en ligt aan de Machlaan 8A te Eelde, kadastraal bekend gemeente Eelde, sectie D, nummer 4920. De omgeving van de inrichting is te kenmerken als landelijk gebied met verspreid liggende (agrarische) bebouwing. 1.3. Bestemmingsplan Op het terrein van de inrichting is het bestemmingsplan "Groningen Airport Eelde voorterrein" van toepassing, en het terrein heeft daarin de bestemming luchthaven en luchthaven gebonden bedrijvigheid. De aangevraagde activiteiten passen binnen dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeente Tynaarlo op 18 december 2001 (besluit nummer 24). De Raad van State heeft het bestemmingsplan vervolgens gedeeltelijk vernietigd. Deze vernietiging gold niet voor het deel, waarop General Enterprises is gelegen. Vanaf 12 september 2007 is het volledige bestemmingsplan "Groningen Airport Eelde voorterrein" onherroepelijk en van kracht geworden. 1.4. Woningwet Er vinden geen bouwactiviteiten plaats. Een inhoudelijke afstemming in verband met een aanvraag om bouwvergunning is daarom niet van toepassing. 1.5. Vergunningsituatie Op 10 maart 2004 is aan de inrichting een revisievergunning verleend met kenmerk MB/A3/2003007019 voor het onderhouden, het beproeven en verkopen van kleine vliegtuigen. De voorschriften van de onderliggende revisievergunning zijn van overeenkomstige toepassing op deze verandering, tenzij de aard of strekking van die voorschriften zich daartegen verzetten.
2
2.
PROCEDUREEL
2.1. Inhoud aanvraag De aanvraag ten behoeve van het veranderen van de inrichting heeft betrekking op: a. het vervangen van het raketsysteem van Cirrus vliegtuigen. Dit raketsysteem maakt deel uit van het parachute veiligheidssysteem van het Cirrus vliegtuig; b. het opslaan in hangar S van maximaal 50 kg [te vervangen (nieuwe) en vervangen (oude)] ontplofbare stoffen, bestaande uit: 46 kg UN 0186, Explosive, ADR klasse 1.3C1 vanwege de opslag van in totaal maximaal 100 nieuwe en oude raketmotoren. Elke raketmotor bevat 1 lb (= 0,45359 kg) rookzwak buskruit van de ADR gevarensubklasse 1.3 met compatibiliteitsklasse C1; 2 kg UN 0454, Explosive, ADR klasse 1.4S1 vanwege de opslag van in totaal 100 nieuwe en oude ontstekers. Elke ontsteker bevat 0,39 gram pyrotechnische mix van de ADR gevarensubklasse 1.4 met compatibiliteitsklasse S1; 2 kg UN 0070, Explosive, ADR klasse 1.4S vanwege de opslag van in totaal 200 nieuwe en oude pyrotechnische draadsnijders (reef line cutters). Elke pyrotechnische draadsnijder bevat 1,44 g pyrotechnische mix van de ADR gevarensubklasse 1.4, terwijl elke raketmotor 2 draadsnijders per raket bevat; c. de verplaatsing van het verkoopkantoor naar de Machlaan 8a, 9761 TK Eelde. De voormalige locatie aan de Machlaan 20 te Eelde maakt niet langer deel uit van de inrichting; d. wijzigingen en aanpassingen met betrekking tot de plattegrond van de inrichting, waaronder de locatie en het type brandblussers en gascylinders; e. een toename in hangar S van het aantal gasflessen tot 2*50 l gasvormige zuurstof en 2*50 l gasvormige stikstof beide op een mobiele gasflessen "vul"installatie. 2.2. Bevoegd gezag Volgens het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) behorende bij de Wm, valt de inrichting onder meer onder categorie 1.3, derde lid, onder c uit het Ivb. Op grond hiervan zijn wij bevoegd gezag. De verandering valt onder categorie 3.1 van het Ivb. 2.3. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) In artikel 8.1, tweede lid, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. Het gaat hier om het Activiteitenbesluit. In bijlage 1 van het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor de algemene regels gedeeltelijke van toepassing kunnen zijn. Inrichtingen voor het beproeven van straalmotoren- of turbines wordt in deze bijlage onder g. genoemd. General Enterprises BV is daarom een inrichting waarvoor een Wm-vergunning moet worden verleend. In artikel 1.4, derde lid, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag te worden ingediend.
3
In dit geval is van het Activiteitenbesluit de paragraaf 3.1.3 "Het lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening" van toepassing op het "nieuwe" verkoopkantoor van de inrichting. Wij beschouwen deze aanvraag als melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit. 2.4. Voorbereidingsprocedure Voor de behandeling van de aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. 2.5. M.e.r.-(beoordelings)plicht De voorgenomen activiteit wordt niet genoemd in zowel Bijlage C als in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage 1999 (verder Besluit m.e.r.). Voor de activiteit bestaat derhalve geen m.e.r.plicht en geen m.e.r.-beoordelingsplicht. 2.6. Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) Voor de aangevraagde activiteiten is geen Wvo-vergunning nodig. Coördinatie van de Wm-vergunning met de Wvo-vergunning is daarom niet aan de orde. 2.7. Aanvullende gegevens In verband met het ontbreken van een aantal gegevens met betrekking tot het leegpompen en vullen van vliegtuigbrandstoftanks in hangar S hebben wij de aanvrager verzocht om de aanvraag aan te vullen. Op 24 augustus 2009 met inboeknummer 2009010884 hebben wij schriftelijk bericht ontvangen van General Enterprises BV dat na intern overleg is besloten om van de aanvraag hoofstuk 4 "Specifieke gegevens inrichting" onderdeel F van de paragraaf "Opgave van verandering" in te trekken. In dit onderdeel F. wordt "Het leegpompen en vullen van vliegtuigbrandstoftanks in hangar S, ten behoeve van het kalibreren van de brandstofaanwijzers van het vliegtuig en/of uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan de brandstoftank" aangevraagd. General Enterprises BV verzoekt in haar brief met inboeknummer 2009010884 om het genoemde onderdeel buiten behandeling te laten. De aanvraag en deze vergunning hebben dus geen betrekking meer op het leegpompen en vullen van vliegtuigbrandstoftanks in hangar S. Vanwege deze wijziging van de aanvraag is de termijn, gelet op artikel 4:15 van de Awb, voor het geven van het besluit opgeschort met vier weken. 2.8. Rondzending De aanvraag is rondgezonden aan de wettelijke adviseurs: - het college van de gemeente Tynaarlo; - de VROM-Inspectie, Regio Noord; - de commandant van de regionale brandweer van de provincie Drenthe.
3.
BELEIDSKADER
3.1. Algemeen Bij vergunningverlening in het kader van de Wm wegen wij de verschillende milieugevolgen tegen elkaar af. Wij hebben aan alle relevante milieuaspecten getoetst. Verder houden wij rekening met de geldende milieubeleidsplannen.
4
4.
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
4.1. Toetsingskader Op 1 december 2005 is een aanpassing van de Wm in werking getreden, waarmee de IPPC-richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Dientengevolge moeten in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Bestaande Technieken (BBT) worden toegepast. Bij de bepaling van BBT dienen wij in zijn algemeenheid de in de Wm en in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb) vermelde aspecten te betrekken, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen, en met het voorzorg- en het preventiebeginsel. In het bijzonder dienen wij bij de bepaling van BBT rekening te houden met de Regeling aanwijzing BBT-documenten (de Regeling). 4.2. Beoordeling Voor de opslag van de aangevraagde hoeveelheid ontplofbare stoffen zijn geen informatiedocumenten uit de Regeling, waarmee wij rekening moeten houden. Aan de hand van de in paragraaf 6.4 genoemde literatuur, kennis van de aangevraagde activiteiten en de hieronder genoemde informatiedocumenten uit de Regeling -die het toetsingskader met betrekking tot BBT het beste benaderen- hebben wij bij het verlenen van de vergunning BBT voorgeschreven. De bij benadering best passende BBT-informatiedocumenten uit de Regeling, waarmee wij rekening hebben gehouden, betreft de volgende Nederlandse richtlijnen: − PGS 3: Richtlijnen voor kwantitatieve risicoanalyse; − PGS 6: Aanwijzing voor de implementatie van het BRZO 1999; − PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen voor de relevante milieuthema’s wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
5.
MILIEUASPECTEN
5.1. Algemene inleiding De aangevraagde activiteiten hebben invloed op milieuthema’s. Alleen de relevante milieuthema’s zijn hieronder beschreven.
6.
EXTERNE VEILIGHEID
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risico's bij industriële activiteiten en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Het betreft risico's die verbonden zijn met onder meer de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen, voor zover deze stoffen als gevolg van een voorval vrij kunnen komen.
5
De nadruk van het veiligheidsbeleid ligt op een kwalitatieve benadering en heeft tot doel om het risico van (grote) ongevallen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (preventie), anderzijds door de gevolgen van een eventueel ongeval te verkleinen (repressie). Ontplofbare stoffen zijn gevaarlijke stoffen, maar er zijn enkele bijzondere eigenschappen. De meest kenmerkende is dat het gevaar van de stof in zijn verpakking (omhulling) bezien moet worden, omdat deze sterk modulerend kan zijn voor de uiteindelijke gevaarseigenschappen, zowel in positieve als in negatieve zin. In het algemeen geldt voor gevaarlijke stoffen dat schaalvergroting leidt tot naar verhouding sterkere effecten. Bij ontplofbare stoffen en artikelen is dit nadrukkelijk het geval. Voor de meeste gevaarlijke stoffen die ook een explosie teweeg kunnen brengen, is vooraf menging met zuurstof nodig. Voor een klein deel van gevaarlijke stoffen bevat het molecuul reeds zuurstof en kan een reactie in de stof zelf beginnen. In deze categorie vallen alle ontplofbare stoffen van ADR klasse 1. Binnen klasse 1 vindt een onderverdeling plaats in de subklassen 1.1 tot en met 1.6, met afnemende gevaarskenmerken. Onafhankelijk van de subklassen worden ontplofbare stoffen van klasse 1 ingedeeld in compatibiliteitsgroepen, aangegeven in letters. Hiermee kan aangegeven worden of groepen stoffen/voorwerpen al dan niet verenigbaar zijn. Bij General Enterprises BV worden geen grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt. Het werken met en het opslaan van maximaal 46 kg ontplofbare stoffen ADR subgevarenklasse 1.3 en 4 kg ontplofbare stoffen ADR subgevarenklasse 1.4 binnen de inrichting kan echter wel gevolgen hebben voor de externe veiligheid. 6.1. Advisering regionale brandweer Drenthe Wij hebben de aanvraag ter advisering gezonden aan de commandant van de regionale brandweer Drenthe op 13 juli 2009. Op 13 augustus 2009 hebben wij een advies (met inboeknummer 2009010455) met betrekking tot deze vergunningaanvraag ontvangen. In dit advies wordt verwezen naar de brandpreventieve maatregelen, die door de afdeling preventie van de gemeente Tynaarloo zijn geëist en opgenomen in haar vergunning. De regionale brandweer heeft een bereikbaarheidskaart en een aanvalsplan gemaakt. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij het advies van de regionale brandweer Drenthe betrokken. 6.2. Besluit externe veiligheid inrichtingen Op grond van artikel 2, eerste lid en artikel 3, eerste lid onder b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, valt de inrichting niet onder de werkingssfeer van dit besluit. 6.3. Besluit Risico's Zware Ongevallen Het Besluit Risico's Zware Ongevallen is niet van toepassing op de opslag van maximaal 46 kg ontplofbare stoffen ADR subgevarenklasse 1.3 en 4 kg ontplofbare stoffen ADR subgevarenklasse 1.4. 6.4. Opslag gevaarlijke stoffen Ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Opslag van ontplofbare stoffen ADR gevarenklasse 1 vallen echter niet onder een PGS richtlijn. De Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (AGS) heeft eind 2007 advies uitgebracht aan het Ministerie van VROM ten behoeve van het verkrijgen van een technische richtlijn voor vergunningverleners voor de opslag van explosieven. Deze richtlijn is nog niet ontwikkeld.
6
Voor het externe-veiligheidsbeleid ten aanzien van de opslag van civiele explosieve stoffen is daarom tot nader orde de "Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik" van het Ministerie van VROM (nummer EV/2006268085) het toetsingskader. In deze circulaire is vastgelegd, dat rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen een veiligheidsafstand moet worden aangehouden tot kwetsbare objecten zoals woningen, kantoren en winkels. De grootte van deze veiligheidsafstand is afhankelijk van de hoeveelheid ontplofbare stof die wordt opgeslagen, van de gevarensubklasse en van eventueel effectbeperkende maatregelen die zijn getroffen. Voor de opslag van maximaal 46 kg ontplofbare stoffen ADR subgevarenklasse 1.3 en 4 kg ontplofbare stoffen ADR subgevarenklasse 1.4 is de veiligheidsafstand voor de subgevarenklasse 1.3 bepalend. De ontplofbare stoffen worden opgeslagen in een brandveiligheidskast, gesitueerd in een hangar met een lichte gebouwconstructie. De brandveiligheidskast heeft een brandwerendheid van 90 minuten, een hold-open systeem, zelfsluitende deuren in geval van brand en wordt niet geventileerd. Met een enkelvoudige opslag tot en met 50 kg netto explosieve massa (NEM) van gevarensubklasse 1.3 in een lichte gebouwconstructie mogen zich binnen een straal van 16 m geen kwetsbare - geprojecteerde - objecten bevinden (A-zone) en binnen een straal van 24 m geen beperkt kwetsbare - geprojecteerde - objecten (B-zone). Uit de bij de vergunningaanvraag behorende bijlagen 7, 9a en 9b blijkt dat alle kwetsbare, dan wel beperkt kwetsbare - geprojecteerde - objecten buiten deze veiligheidszones liggen. Voor de beoordeling van deze vergunningaanvraag met betrekking tot het opslaan van ontplofbare stoffen en het opstellen van de voorschriften is verder gebruik gemaakt van de inventarisatie van de Adviesraad voor gevaarlijke Stoffen in haar advies van 21 december 2007 "Ontplofbare stoffen Op weg naar integrale ketenveiligheid", de informatie bladen van het ministerie van VROM over het externe veiligheidsbeleid, het Handboek milieuvergunningen, PGS 15, de Ministeriële Publicatie van het ministerie van Defensie MP 40-21 "Opslag gevaarlijke stoffen", voorschriften van het Veiligheids statuut van de Nederlandse Federatie voor Raketonderzoek (NERO), het activiteitenbesluit en de infomil checklist van november 2007 voor het opslaan van ontplofbare stoffen anders dan vuurwerk. Naast de opslag van ontplofbare stoffen worden de opslaghoeveelheid van gasvormig zuurstof en stikstof uitgebreid tot een totaal van 2*50 liter vliegerzuurstof ten behoeve van het vullen van de zuurstofcilinders in vliegtuigen en 2*50 liter stikstof voor het op druk brengen van vliegtuigbanden . Gelet op de beperkte uitbreiding zijn hiervoor geen aanvullende voorschriften in de vergunning opgenomen. Gedeputeerde Staten is na beoordeling van de situatie van mening dat de nadelige externe veiligheidsgevolgen die de inrichting kan veroorzaken worden voorkomen, dan wel zoveel mogelijk worden beperkt en acht dat in de vergunde situatie de externe veiligheid voldoende is gewaarborgd. 6.5. Registratiebesluit Op 30 maart 2007 is het Registratiebesluit externe veiligheid in werking getreden. Dit besluit geeft aan welke inrichtingen en welke informatie opgenomen moet worden in het Risicoregister. Het opslaan van meer dan 10 kg ontplofbare stoffen valt onder het Registratiebesluit externe veiligheid. Dientengevolge zullen wij na afronding van de procedure de betreffende informatie aan het RIVM verstrekken om deze gegevens in het risicoregister te laten opnemen.
7
7.
OVERIGE ASPECTEN
7.1. Bijzondere bedrijfsomstandigheden Voor het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden (artikel 8.12b, sub f, van de Wm) is het volgende voorschrift in deze vergunning opgenomen: Indien de inrichting definitief buiten werking wordt gesteld dienen, voordat de bedrijfsbeëindiging daadwerkelijk plaatsvindt, alle ontplofbare stoffen uit de inrichting worden verwijderd en afgevoerd naar een daartoe bevoegd inzamelaar. 7.2. Ongevallen Voor het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van ongevallen (artikel 8.12b, sub g, van de Wm), zijn verschillende voorschriften in deze vergunning opgenomen.
8.
TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN
Er zijn geen ontwikkelingen voor de toekomst bekend bij of in de omgeving van General Enterprises BV die relevant kunnen zijn voor de vergunningverlening.
9.
BEKENDMAKING ONTWERPBESLUIT
9.1. Ingekomen adviezen Naar aanleiding van de aanvraag is op 13 augustus 2009 met inboeknummer 2009010455 een advies met betrekking tot de vergunningaanvraag ingekomen van de commandant van de regionale brandweer van de provincie Drenthe. Onder hoofdstuk 6 "Externe Veiligheid" is dit ingekomen advies inhoudelijk behandeld. 9.2. Tervisielegging Om te voldoen aan hoofdstuk 13 van de Wm en afdeling 3.4 van de Awb liggen de aanvraag met de bijbehorende stukken en het ontwerpbesluit zes weken ter inzage bij de gemeente Tynaarlo en bij de provincie Drenthe. De kennisgeving is gepubliceerd in het huis-aan-huisblad de Krant. 9.3. Zienswijzen Binnen zes weken na de dag waarop het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, kan een ieder daartegen bij het bestuursorgaan een schriftelijke zienswijze inbrengen. De persoonlijke gegevens van degene die een schriftelijke zienswijze heeft ingebracht worden, indien hij daarom verzoekt, niet bekendgemaakt.
10.
BESLUITEN:
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht en op hetgeen hiervoor is overwogen, besluiten wij: −
de door General Enterprises BV aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1 lid 1b voor onbepaalde tijd te verlenen;
8
−
dat de bij dit besluit behorende aanvraag met bijlage 3, 5 en 11 deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen;
−
aan deze Wm-vergunning de voorschriften te verbinden, zoals die in de bijlage bij dit besluit zijn opgenomen;
Gedeputeerde staten voornoemd, namens deze,
P.J. van Eijk, manager Duurzame Ontwikkeling Bijlage(n): tk/coll. Origineel van dit besluit zenden aan: - General Enterprises BV, t.a.v de heer J. Koops, Machlaan 8a, 9761 TK Eelde een afschrift zenden aan: - de burgemeester en wethouders van Tynaarlo; - de VROM-inspectie Regio Noord, Postbus 30020, 9700 RM Groningen; - de Regionale Brandweer Drenthe, Postbus 402, 9400 AK Assen.
G:\Sec\Secretariaat DO\Ontwerpen (brieven, enz.)\ob-do-General Enterprises-besl.doc