Provincie Noord-Brabant
Ontwerp uitwerkingsplan Landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk Gedeputeerde Staten 29 juni 2004
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
1
Colofon Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk Gedeputeerde Staten, 29 juni 2004 Uitgave Provincie Noord-Brabant Brabantlaan 1 Postbus 90151 5200 MC ’s-Hertogenbosch Telefoon: 073-6812148/2391 Fax: 073-6807654 E-mail:
[email protected] http://ruimte.brabant.nl Redactie Projectteam landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk Cartografie Afdeling GEO, Provincie Noord-Brabant Illustratie Afdeling GEO, Provincie Noord-Brabant Vormgeving Provincie Noord-Brabant Drukwerk Afdeling Facilitaire Voorzieningen/bureau I&L, Provincie Noord-Brabant Biblo te ’s-Hertogenbosch Oplage 140
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
2
Voorwoord Met het plan dat voor u ligt hebben Gedeputeerde Staten invulling gegeven aan de opdracht van Provinciale Staten om het globale verstedelijkingsbeleid uit het Streekplan uit te werken. Dit plan betreft het verstedelijkingsbeleid voor de regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk In het plan is opgenomen, waar, wanneer en hoeveel we de komende jaren aan woningen en aan bedrijventerreinen gaan ontwikkelen in deze regio. Gedeputeerde Staten geven met de vaststelling van de uitwerkingsplannen de uitvoering van het provinciale Bestuursakkoord 2003-2007 ‘Samen werken aan uitvoering’ een belangrijke impuls. Het accent verschuift naar de uitvoering van het beleid. Het proces van regionale afstemming om samen met de gemeenten en waterschappen uit deze regio te komen tot een dergelijk plan, is redelijk uniek geweest. In de afgelopen periode, dat we met dit overleg bezig zijn geweest, is het begrip voor elkaar en het willen delen van elkaars problemen en zoeken naar gezamenlijke oplossingen gegroeid. Voor de regio een heel belangrijke randvoorwaarde om de ruimtelijke vraagstukken die de komende tien tot vijftien jaar op ons af zullen komen aan te kunnen pakken. De tijd van het in ontwikkeling brengen van weer nieuwe weilanden is voor een belangrijk gedeelte voorbij. Het besef om zorgvuldig en zuinig met de Brabantse ruimte om te gaan, waardoor heldere keuzes gemaakt kunnen worden, is bij alle betrokken partijen aanwezig. Daar spreken we elkaar ook op aan. Dat doen we in de jaarlijkse voortgangsvergaderingen, het regionaal planningsoverleg, zodat we kunnen meten of wat we hebben afgesproken ook daadwerkelijk gebeurt. Voor Brabantse begrippen herbergt de regio Moerdijk en omgeving een uniek landschap. Voor het grootste deel gaat het om een uitgestrekt en weids zeekleigebied. Talloze kreken, dijken en polders getuigen van een voortdurende strijd tegen het water. In het oosten ligt een waardevolle overgang naar de Brabantse zandgronden. De kernen in het gebied worden van elkaar gescheiden door massieve open ruimten. Veel nederzettingen vormen cultuurhistorische juweeltjes vanwege hun verleden als vesting. Getuigen van strijd tussen mensen in een ver verleden. De sterke identiteit van dit Brabantse kleilandschap vormt het vertrekpunt voor de stedelijke ontwikkelingen in de regio. Kreeksystemen worden gevrijwaard van verdere verstedelijking om aan de eisen vanuit modern waterbeheer tegemoet te komen. Behoud van leefbare kernen is van belang voor deze uitgestrekte regio. Daarom worden nieuwe woonlocaties merendeels compact en geconcentreerd gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Tevens is elke voor elke kern transformatieruimte beschikbaar. Woningbouw kan daar worden gerealiseerd aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied in een compacte vorm. Om een evenwichtige sociaal-economische ontwikkeling te garanderen wordt het werken geconcentreerd in het westen, midden en oosten van de regio. Nieuwe werklocaties worden voornamelijk gevonden aansluitend op grotere bestaande bedrijventerreinen waarop herstructurering aan de orde is. Op deze wijze worden leidende principes uit Streekplan zoals “zuinig ruimtegebruik” en “concentratie van verstedelijking” in praktijk gebracht. Het ruimtelijk spoorboekje voor de regio ligt nu voor. Ik zou zeggen: starten maar!! Drs. P.L.A. Rüpp, Gedeputeerde Ruimtelijke Ontwikkeling.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
3
Inhoudsopgave 1
Inleiding
6
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9
Aanleiding en plangrens Wat is het uitwerkingsplan? Streekplanbeleid en Bestuursakkoord 2003-2007 Hoe is het uitwerkingsplan tot stand gekomen? Relatie met andere plannen De watertoets in relatie tot het uitwerkingsplan De status van het uitwerkingsplan en bestuurlijke middelen MER-plicht Uitwerkingsplannen en milieukwaliteit
6 6 7 8 8 8 10 13 14
2
Opbouw van het uitwerkingsplan
16
3
Beschrijving plangebied
19
4
Het Duurzaam ruimtelijk structuurbeeld
22
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
Uitgangspunten Gebruikte kaarten Ruimtelijke structuur van de regio Bouwstenen vanuit het beleid Het landschappelijk raamwerk De infrastructuur Het dorpenlandschap Duurzaam ruimtelijk structuurbeeld
22 22 23 24 25 27 27 27
5
Programma
29
5.1 5.2 5.3 5.4
Inleiding Planningsmethodiek en monitoring Planning wonen Regionale planning werken
29 29 30 35
6
Ruimtelijk beleid en plankaart
43
6.1 6.2 6.3 6.4
Aard en schaalniveau van het uitwerkingsplan Het duurzaam ruimtelijk structuurbee ld De verstedelijking De infrastructuur
43 43 46 46
7
Ruimtelijke ontwikkelingen per deelgebied
48
7.1 7.2 7.3 7.4
Inleiding Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Drimmelen Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Geertruidenberg Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Moerdijk
48 49 55 58
8
Uitvoeringsprogramma en organisatie
70
Bijlage 1 Organisatie uitwerkingsplan
72
Bijlage 2 Overzicht woningbouwprogramma per gemeente
73
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
4
Bijlage 3 Handreiking zuinig ruimtegebruik bedrijventerreinen 74 Lijst van gebruikte afkortingen en definities
78
Lijst van opgenomen kaartbeelden en tabellen
79
Literatuur
80
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
5
1
Inleiding
1.1
Aanleiding en plangrens
In dit uitwerkingsplan wordt de verstedelijkingsopgave zoals die in het Streekplan is verwoord vormgegeven. Het Streekplan heeft een globaal karakter. Dit komt vooral tot uitdrukking in de beleidslijnen voor de verstedelijking. Deze bestaan uit de aanduiding van stedelijke en landelijke regio’s en algemene en regiospecifieke uitwerkingsregels die bij de uitwerking gehanteerd moeten worden als uitgangspunt. In het Streekplan is dit als volgt geformuleerd: “Er wordt voor elke regio een uitwerkingsplan opgesteld, waarin de woon- en werklocaties worden aangegeven” ……”De uitwerkingsplannen voor de stedelijke regio’s hebben een bredere strekking dan de bepaling van woon- en werklocaties en worden daarom integrale uitwerkingsplannen genoemd. De uitwerkingsplannen voor de landelijke regio’s beperken zich tot de woon- en werklocaties en heten daarom thematische uitwerkingsplannen”. In dit uitwerkingsplan zijn de ruimtelijke ontwikkelingen voor de landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk uitgewerkt. De landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk ligt in het noordwesten van de provincie Noord-Brabant. Aan de zuidzijde grenst de regio aan de landelijke regio Halderberge en Steenbergen. Aan de noordzijde vormen het Hollandsch Diep en de Nieuwe Merwede de grens van de regio. Noordelijk van deze wateren ligt de provincie Zuid-Holland. Aan de westzijde vormt het Volkerak de grens. In het oosten grenst het plangebied aan de stedelijke regio Waalboss. Als plangrens is gekozen voor de gemeentegrenzen van de betreffende gemeenten. 1.2
Wat is het uitwerkingsplan?
Het uitwerkingsplan is een ruimtelijk plan op het regionale schaalniveau. Het vormt een kader voor ruimtelijke ontwikkelingen en maakt onderdeel uit van het provinciale toetsingskader op grond waarvan ruimtelijke plannen en initiatieven van gemeenten worden beoordeeld. Hierbij gaat het om de advisering over structuurvisies(Plus) en de advisering en goedkeuring van bestemmingsplannen en ar t.19 verzoeken. Het uitwerkingsplan geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen weer en bevat voor onderdelen afspraken over de realisering daarvan. In deze plannen wordt vastgelegd hoe het programma voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling verdeeld wordt, welke locaties worden ontwikkeld en in welke volgorde en tempo dat programma gerealiseerd wordt. Gedurende de looptijd van het uitwerkingsplan kunnen zich nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die niet in het plan zijn opgenomen. Die kunnen beoordeeld worden aan de hand van de plankaart en het daarin opgenomen duurzame ruimtelijke structuurbeeld. Het uitwerkingsplan wordt eens in de vier jaar geëvalueerd en zo nodig (gedeeltelijk) herzien of eerder op onderdelen als Gedeputeerde Staten dat nodig vinden. Voor de monitoring en evaluatie van het uitwerkingsplan wordt een planningsoverleg ingesteld. In dit overleg bespreekt de provincie samen met de betrokken gemeenten de nieuwe ontwikkelingen.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
6
Dit uitwerkingsplan richt zich met name op degenen die betrokken zijn bij de verdere ruimtelijke uitwerking van het uitwerkingsplan. Dit zijn vooral de deskundigen en bestuurders die werkzaam zijn in de ruimtelijke ordening in Noord-Brabant en die plannen ontwikkelen en beslissingen nemen. Voor mensen buiten het werkveld van de ruimtelijke ordening geeft het uitwerkingsplan een beeld van de duurzame regionale ruimtelijke ontwikkelingsstrategie, de ruimtebehoefte voor o.a. de woningbouw en bedrijventerreinen en de keuzes die op basis hiervan gemaakt zijn. 1.3
Streekplanbeleid en Bestuursakkoord 2003-2007
Bij het opstellen van het uitwerkingsplan is het in het Streekplan neergelegde beleid leidend. Naast het daarin aangegeven beleid geeft het Streekplan uitwerkingsregels voor de stedelijke en landelijke regio’s. Als gevolg van het Bestuursakkoord 2003–2007 is een herziening van het Streekplan in voorbereiding. De ruimtelijke hoofdstructuur uit het Streekplan blijft evenwel het uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid. Voor de landelijke regio’s blijft het uitgangspunt ‘bouwen voor migratiesaldo nul’. Binnen dit beleidskader mag elke gemeente zoveel woningen bouwen als ten minste nodig zijn voor de opvang van de natuurlijke bevolkingsgroei. In dit uitwerkingsplan is het Bestuursakkoord als uitgangspunt genomen. Het Streekplan heeft zorgvuldiger gebruik van de ruimte als hoofddoel. Het gaat er om met het ruimtelijk beleid bij te dragen aan de balans tussen het economische, het ecologische en het sociaal-culturele kapitaal van Brabant. Om hieraan richting te geven zijn in het Streekplan vijf leidende principes voor het provinciaal ruimtelijk beleid verwoord: -
meer aandacht voor de onderste lagen; zuinig ruimtegebruik; concentratie van verstedelijking; zonering van het buitengebied; grensoverschrijdend denken en handelen.
De uitwerkingsplannen worden vormgegeven op basis van de vijf leidende principes. Voor de ontwikkeling van de verstedelijking in Brabant zijn deze ordenende principes van grote betekenis: Meer aandacht voor de onderste lagen In het uitwerkingsplan is het zogenoemde landschappelijk raamwerk ontwikkeld. Hierbij zijn de elementen van onderste lagen zoals de geomorfologie; het watersysteem en de GHS geïntegreerd. Zuinig ruimtegebruik Het provinciale beleid gaat ook uit van een sterk accent op inbreiden en herstructureren, intensiveren en meervoudig ruimtegebruik. Dit betekent dat bij het zoeken naar ruimte om te voorzien in de behoeften voor wonen, werken en voorzieningen de mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde ruimte zo goed mogelijk worden benut. Concentratie van verstedelijking Hiervoor zijn in het Streekplan vijf stedelijke regio’s aangegeven. Het streven is om de woon- en werklocaties zodanig over Brabant te verdelen dat het grootste
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
7
gedeelte van de woningbouw en de aanleg van bedrijventerreinen in deze vijf regio’s terecht komt. Zonering van het buitengebied Dit gebeurt in het kader van de op te stellen reconstructieplannen Grensoverschrijdend denken en handelen In dit plan wordt aandacht besteed aan de relatie met de andere om het plangebied liggend regio’s. 1.4
Hoe is het uitwerkingsplan tot stand gekomen?
Na de vaststelling van het Streekplan op 22 februari 2002 is gezamenlijk met de betrokken gemeenten en waterschappen een startdocument opgesteld. In dit document, dat op 22-10-2002 is ondertekend, zijn afspraken gemaakt over de organisatie en uitgangspunten voor het ontwikkelen van het uitwerkingsplan. Er is een stuurgroep gevormd, bestaande uit de betrokken gemeenten, de provincie en een vertegenwoordiger van de drie waterschappen. Deze heeft richting gegeven aan de bestuurlijke en inhoudelijke aspecten van het uitwerkingsplan. De ambtelijke projectgroep heeft de planvorming ter hand genomen en dit uitwerkingsplan opgesteld. Gedurende de planvormingfase heeft veelvuldig overleg plaatsgehad en is overeenstemming bereikt over de hoofdlijnen van het plan tussen de provincie, de betrokken gemeenten en de waterschappen. Gemeentelijke en provinciale belangen zijn in een regionaal planningskader besproken en afgewogen. Diverse belangrijke maatschappelijke organisaties zijn geraadpleegd en met hun adviezen is rekening gehouden. 1.5
Relatie met andere plannen
Bij het maken van dit uitwerkingsplan zijn veel andere plannen betrokken. Behalve het Streekplan zijn belangrijke bouwstenen voor het uitwerkingsplan de structuurvisies(Plus) van de betrokken gemeenten, de waterbeheersplannen van de waterschappen en de planvorming in het kader van de Revitalisering Landelijk Gebied. Het uitwerkingsplan voor de landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk ligt binnen het plangebied van twee Revitaliseringsgebieden. Het betreft de gebieden “Brabantse Delta” en “Wijde Biesbosch”. In de landelijke regio’s heeft de integrale planvorming voor het buitengebied plaatsgevonden in het kader van de reconstructieplannen. De planvorming in het kader van de uitwerkingsplannen en de reconstructieplannen in de landelijke regio’s is door deze aanpak grotendeels complementair. Het uitwerkingsplan en het reconstructieplan raken elkaar vooral met betrekking tot onderwerpen als de kernrandzones, de Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB) en Nieuwe Economische Dragers (NED). Daar wordt aandacht aanbesteed in de nota ‘Buitengebied in Ontwikkeling’.1 1.6
De watertoets in relatie tot het uitwerkingsplan
Met het in werking treden van de wijziging op het Besluit ruimtelijke ordening 1985, is het met ingang van november 2003 wettelijk verplicht, in een ruimtelijk plan (waaronder bestemmingsplan, zelfstandig project, regionaal of 1
Door Gedeputeerde Staten op 27 april 2004 vastgesteld voor overleg en inspraak.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
8
gemeentelijk structuurplan, uitwerkingsplan en Streekplan), een beschrijving op te nemen van de gevolgen van dat plan op de waterhuishouding. Bij de totstandkoming van het uitwerkingsplan is invulling gegeven aan de watertoets. In de watertoets moet worden beschreven2: 1. de doorwerking van de wateraspecten in de locatiekeuze, het ontwerp, de inrichting en het beheer van het gebied; 2. de wijze waarop de inbreng en het advies van de waterbeheerders is meegenomen; 3. de invulling van eventuele mitigatie, compensatie van waterhuishoudkundige aspecten; 4. de afspraken over de financiering en de uitvoering van plannen. Het provinciale waterbeleid met betrekking tot de ruimtelijk relevante aspecten is opgenomen in het Streekplan. Het watersysteem is een belangrijk onderdeel van de onderste laag in de gebruikte methode van de lagenbenadering. De watertoets is geïntegreerd in de planvorming. Vertegenwoordigers van de waterschappen hebben deelgenomen in de stuurgroep en de ambtelijke projectgroep. Zij zijn vanaf het begin nauw betrokken bij de opstelling van het uitwerkingsplan. De waterschappen hebben gedurende het proces kunnen adviseren met betrekking tot de wijze waarop het aspect water in het integrale afwegingsproces van het uitwerkingsplan is meegenomen. Het Integraal Hydrologisch Streefbeeld (IHS), opgesteld in samenwerking tussen de waterschappen en de provincie, vormt een belangrijke bouwsteen voor het uitwerkingsplan. Het hart ervan wordt gevormd wordt door de IHS-2, versie 3 kaart. Hoewel aan deze kaart geen absolute betekenis mag worden gegeven is het een basiskaart als het gaat om wateraspecten van het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. In het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld (hoofdstuk 4) is aangegeven hoe het aspect water is meegenomen in het afwegingsproces. Dit heeft met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling in hoofdlijnen, uitwerking gekregen door het opnemen van gebieden in het landschappelijk raamwerk. Uitgangspunt is het zoveel als mogelijk voorkomen van ongewenste waterhuishoudkundige effecten op het gebied van veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging en deze effecten waar nodig te mitigeren en te compenseren. Op deze wijze stuurt water mede de locatiekeuze van de verstedelijking. Binnen dat raamwerk is verstedelijking in principe uitgesloten. Soms heeft de globale, integrale afweging in het kader van het structuurbeeld geleid tot een minder optimale keuze vanuit het aspect water. In die gevallen wordt in hoofdstuk 7 van dit uitwerkingsplan ‘Ruimtelijke ontwikkeling per deelgebied’ gemotiveerd hoe de waterhuishoudkundige aspecten globaal doorwerken binnen de gebieden waar transformatie naar een stedelijke functie op termijn afweegbaar is en hoe in hoofdlijnen invulling gegeven moet worden aan mitigatie en compensatie. Voor de verdere uitwerking van dit plan is het van belang om de betreffende waterbeheerder en overige betrokken waterbeheerders (de provincie is beheerder van het grondwater) in een zo vroeg mogelijk stadium bij de planvorming te betrekken, om in gezamenlijk overleg met de initiatiefnemer te bepalen welke waterhuishoudkundige aspecten aan de orde zijn en hoe daarmee moet worden omgegaan. Voor de wateraspecten wordt in dat kader bezien op 2
Overeenkomstig de circulaire “Ruimte en water, de watertoets voor balans tussen de ruimtelijke plannen en water”
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
9
welke wijze ze doorwerken in de locatiekeuze, de inrichting en het beheer van de ruimtelijke ontwikkeling(hydrologisch neutraal bouwen, scheiding schoon en vuil water e.d.). De watertoets is een verplicht onderdeel van elk ruimtelijk plan. Dan kunnen ook, wanneer van toepassing, mitigatie en compensatie nader worden uitgewerkt. 1.7 De middelen 1.7.1
status
van
het
uitwerkingsplan
en
bestuurlijke
Aard, functie en vorm van het plan
Het Streekplan verplicht Gedeputeerde Staten om uitwerkingen in de zin van artikel 4a, lid 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vast te stellen voor de in het Streekplan aangeduide stedelijke en landelijke regio’s. Op grond van het bepaalde in artikel 4a, lid 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kunnen deze uitwerkingsplannen geen concrete beleidsbeslissing inhouden. Dit betekent dat de uitwerkingsplannen niet onderhevig zijn aan bezwaar en beroep zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Bij de vaststelling krijgt het uitwerkingsplan dezelfde status als het Streekplan. Het uitwerkingsplan vervangt dus niet het Streekplan als toetsings - en beoordelingskader maar werkt het op onderdelen nader uit. In het uitwerkingsplan is deze nadere uitwerking gericht op de verstedelijkingsopgave voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling. Dit betekent dat onderdelen van het provinciaal ruimtelijk beleid, voor bijvoorbeeld de interne en externe bescherming van de Groene Hoofdstructuur, recreatie, landgoederen, vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, niet nader in het uitwerkingsplan worden genoemd en dat dus daarvoor, ook voor het plangebied van het uitwerkingsplan, het beleid zoals verwoord in het Streekplan onverkort blijft gelden. Indien bepaalde ontwikkelingen een afwijking van het beleid zoals genoemd in het Streekplan noodzakelijk maken, is dit expliciet in de plantekst vermeld. Eén en ander houdt in dat het Streekplan en het uitwerkingsplan het gezamenlijke toetsings- en ontwikkelingskader zijn voor door de gemeenten te ontwikkelen ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, zelfstandige projecten en structuurvisies. Omdat het uitwerkingsplan in goed overleg met de regio is opgesteld en het ten opzichte van het Streekplan vooral een uitwerking betreft tot het verstedelijkingsbeleid is er voor gekozen het uitwerkingsplan een planontwikkelingskarakter te geven. Daarmee wordt tevens invulling gegeven aan de in het Bestuursakkoord 2003 aangekondigde deregulering en de omslag van beleidsontwikkeling naar beleidsuitvoering. In het verlengde van het provinciale niveau van het Streekplan vindt in het uitwerkingsplan de integrale afweging plaats op het regionale schaalniveau. Het plan is op dit schaalniveau opgesteld, passend binnen het streekplanbeleid. Dit laat onverlet dat de haalbaarheid van de definitieve locatiekeuze, binnen de daartoe aangegeven bredere kaders, op locale schaal in het kader van de gemeentelijke ruimtelijke planvorming (bestemmingsplannen, projectplannen,
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
10
e.d.) op de gebruikelijke en wettelijk vereiste aspecten onderzocht en onderbouwd zal moeten worden. Daarbij kunnen aspecten van het streekplanbeleid aan de orde zijn, maar ook andere locatiegerichte aspecten zoals met betrekking tot de leefomgeving (milieuzones) e.d.. Het uitwerkingsplan vervult verschillende functies: 1. Het vormt het afsprakenkader tussen de provincie en de gemeenten over de te realiseren programma’s voor wonen en bedrijventerreinen etc. 2. Het is een ontwikkelingskader voor initiatieven van alle mogelijke partijen en maatschappelijke organisaties. 3. Het vormt een uitvoeringskader voor het provinciale ruimtelijke ontwikkelingsbeleid. 4. Het vormt een toetsingskader voor de beoordeling van gemeentelijke plannen. De uitwerkingsplannen bestaan uit één plankaart met plantekst. De plantekst verwoordt het voorgestane beleid en vormt tevens een toelichting op de plankaart. De in de plantekst opgenomen kaarten en illustraties hebben een toelichtend karakter met de bedoeling de planvorming en de plantekst te verduidelijken. Daarbij is gebruik gemaakt van de provinciale basisinformatie die beschikbaar is in het GIS (Geografisch Informatie Systeem). Deze kaartjes vormen geen zelfstandig toetsingskader voor de beoordeling van ruimtelijke plannen. De plankaart bestaat uit een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld van het plangebied met daarop aangegeven de, bij de schaal van het plan passende, afgewogen programma-elementen voor de periode tot 2015. Het uitwerkingsplan heeft niet de bedoeling uitspraken op te nemen over allerlei kleine ontwikkelingen maar is, gezien het schaal- en abstractieniveau, vooral bedoeld om uitspraken te doen over de grotere toekomstige ontwikkelingen. Op het duurzame deel van de plankaart, het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld, kan bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen geen inbreuk worden gemaakt. Dit betekent dat verstedelijking een plek zal moeten vinden binnen de zoekgebieden voor verstedelijking of het bestaand stedelijk gebied. Binnen het landschappelijk raamwerk is verstedelijking uitgesloten. 1.7.2
Flexibiliteit, monitoring, bijstelling en herziening
Het programma is tot stand gekomen na intensief regionaal overleg. Het bevat een aantal afgewogen keuzes en uitspraken die de betrokken partijen binden. Deze programmaonderdelen zijn verwoord in de plantekst en deels op de plankaart opgenomen. De situering en omvang van de programma-elementen zijn indicatief op de plankaart aangegeven. Dit betekent dat deze niet duurzaam vastliggen, maar kunnen veranderen. De in het Streekplan aangeduide landschapsecologische zones zijn ruimtelijk vertaald in het landschappelijk raamwerk en vormen een belangrijk onderdeel van het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. Voor onderdelen van het programma infrastructuur wordt de beoogde ontwikkeling genoemd maar dient op lokaal schaalniveau te worden bepaald op welke wijze deze vormt dient te krijgen. Voor de programmaonderdelen woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling zijn de Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
11
gemaakte keuzes opgenomen in de plantekst en aangeduid op de plankaart voor zover deze een bij de aard van het uitwerkingsplan behorende schaal omvatten. Omdat de programma’s woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling gebaseerd zijn op de provinciale behoefteprognoses, die in de tijd kunnen wijzigen en op aannames van bestaande capaciteiten, heeft het uitwerkingsplan ten aanzien van deze programma’s een meer flexibel karakter. Binnen de aangewezen zoekgebieden voor verstedelijking kunnen de programmaonderdelen woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling, onder een aantal randvoorwaarden, schuiven. Gelet op de schaal van het uitwerkingsplan zijn alleen de grote verstedelijkingslocaties met een omvang van meer dan 5 ha (wat gelijk staat aan ongeveer 100 woningen) indicatief op de kaart aangeduid. Kleinere locaties, passend binnen de aangewezen zoekgebieden voor verstedelijking en passend binnen het regionaal afgestemde programma, zijn niet aangeduid maar kunnen op basis van dit uitwerkingsplan wel worden ontwikkeld. Omdat het programma op regionaal niveau en na intensief overleg is opgesteld, wordt het noodzakelijk geacht de regio betrokken te houden bij het monitoren en eventuele bijstellen van het programma. Dit gebeurt door middel van het regionale planningsoverleg, zoals dat in hoofdstuk 8 nader wordt omschreven. In het regionale planningsoverleg wordt de voortgang van de gemeentelijke planvorming en de uitvoering van het programma gevolgd en gemonitoord. Dit kan leiden tot gewijzigde inzichten en tot een aanpassing van het programma. Indien noodzakelijk kan als gevolg hiervan het uitwerkingsplan bij de eerstvolgende vierjaarlijkse evaluatie worden aangepast. Gedeputeerde Staten hebben daarbij de bevoegdheid om zowel de tekst van het uitwerkingsplan als de plankaart aan te passen aan het bijgestelde programma. Dit is alleen mogelijk indien dit geen strijdigheid oplevert met het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld op de plankaart. Hierbij kan worden volstaan met het volgen van een lichte procedure, waarbij de Provinciale Planologische Commissie om advies wordt gevraagd en de Statencommissie belast met de ruimtelijke ordening over het voornemen wordt geïnformeerd. De algemene uitgangspunten van het Streekplan en het Bestuursakkoord 2003-2007 blijven daarbij onverkort van toepassing. In het geval dat toch de noodzaak bestaat om een locatie voor wonen of werken te ontwikkelen, buiten de op de plankaart aangegeven zoekgebieden voor verstedelijking, dient een herziening van het uitwerkingsplan plaats te vinden. Hierop is dezelfde procedure van toepassing die geldt voor de totstandkoming van de uitwerkingsplannen. Deze procedure is beschreven in hoofdstuk 5 van het Streekplan. Dit betekent dat bij een herziening van het op de plankaart opgenomen duurzaam ruimtelijk structuurbeeld afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Er moet dan advies worden gevraagd aan de Provinciale Planologische Commissie. Tevens dient duaal overleg plaats te
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
12
vinden met de statencommissie die belast is met de ruimtelijke ordening en zo nodig met andere statencommissies. Om tijdig te kunnen anticiperen op relevante ontwikkelingen wordt ervan uitgegaan dat het uitwerkingsplan tenminste eenmaal in de vier jaar wordt geëvalueerd. Dit kan leiden tot een meer of minder ingrijpende herziening van het uitwerkingsplan waarin de hiervoor aangegeven aanpassingen in het programma worden meegenomen. 1.8
MER-plicht
De MER-plicht is gebaseerd op de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. Doel van het maken van een Milieu Effect Rapport is om voor de in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. opgenomen gevallen, de nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu, in beeld te brengen. Op dit moment geldt de MER-plicht alleen voor strategisch ruimtelijke plannen indien er tevens sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een planfiguur als het Streekplan alleen m.e.r.-plichtig voor zover dit plan een of meer concrete beleidsbeslissingen bevat, zoals we die kennen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De uitwerkingsplannen zijn niet MER-plichtig omdat deze, zoals in paragraaf 1.7 staat beschreven, geen concrete beleidsbeslissingen mogen bevatten. Het is aan de gemeente om te bezien of voor het eerste ruimtelijk plan dat voorziet in een in het uitwerkingsplan genoemde activiteit, een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld. Op 27 juni 2001 is de Richtlijn strategische milieubeoordeling (2001/42/EG) van kracht geworden. De richtlijn is bedoeld om ook “plannen en programma’s” (artikel 2 sub a richtlijn) aan een strategische milieubeoordeling te onderwerpen. Deze richtlijn dient voor 21 juli 2004 in Nederlands recht te zijn omgezet. Dit zal binnen afzienbare termijn gebeuren door bijstelling van de Wet milieubeheer. De verwachting is dat dan duidelijkheid zal zijn of de uitwerkingsplannen van het Streekplan vallen binnen de werkingssfeer van de richtlijn. In artikel 13 lid 3 van de richtlijn is het tijdstip van de strategische milieubeoordeling aangegeven. De milieubeoordeling is van toepassing op plannen en programma’s waarvoor de eerste voorbereidende handeling plaatsvindt na 21 juli 2004. Plannen en programma’s waarvoor de eerste voorbereidende handeling voor 21 juli 2004 plaatsvindt en die later dan 24 maanden na 21 juli 2004 worden aangenomen of ingediend ten behoeve van wetgeving, vallen eveneens onder de werking van de Richtlijn, tenzij de lidstaten per geval beslissen dat dit niet haalbaar is en het publiek van hun beslissing op de hoogste stellen. Conclusie De Richtlijn strategische milieubeoordeling is niet van toepassing op de uitwerkingsplannen van het Streekplan. Deze uitwerkingsplannen zijn immers voor 21 juli 2004 voorbereid en worden voor 1 januari 2005 vastgesteld. Een herziening van het uitwerkingsplan zal te zijner tijd getoetst moeten worden aan de op dat moment geldende wettelijke bepalingen van de Wet milieubeheer voorzover daarin de Richtlijn strategische milieubeoordeling verwerkt is.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
13
1.9
Uitwerkingsplannen en milieukwaliteit
Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument in het voorkomen/oplossen van knelpunten op het gebied van milieuhinder in de relatie tot woon- en werkfuncties. Bovendien is het noodzakelijk om de toepassing van wet- en regelgeving op RO- resp. milieugebied goed op elkaar af te stemmen. Ruimtelijke plannen kunnen een goede basis bieden om in de ruimtelijke sfeer oplossingen te zoeken voor bestaande knelpunten ten aanzien van milieuproblemen. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het huidige milieubeleid leidt tot een aantal dilemma’s ten aanzien van ruimtelijke ordening. Het provinciale ruimtelijke beleid is gericht op intensivering van functies en bebouwing binnen het bestaande stedelijke gebied. Dit kan echter tegelijkertijd leiden tot een toename van het aantal knelpunten op het gebied van veiligheid, geluid en lucht. De kwaliteit van de stedelijke verblijfsgebieden in vooral de stedelijke gebieden in Brabant wordt negatief beïnvloed en door onder meer de verslechterde luchtkwaliteit en toenemende risico’s. In het verlengde van het streven naar een zorgvuldig gebruik van de ruimte moet rekening worden gehouden met de kwaliteit van de leefomgeving. Het treffen van voorzieningen, liefst bronmaatregelen maar ook effectbestrijding en het achterwege laten van activiteiten, kan in sommige gevallen soelaas bieden. In dit verband kan worden gedacht aan het aanpassen van routes (geven van alternatieven) voor gevaarlijke stoffen, het verlagen van de maximum snelheid op wegen en het verplaatsen van bedrijven. De laatstgenoemde maatregel biedt vooral perspectieven wanneer het gaat om bedrijven die van oudsher in het stedelijk gebied zijn gelegen, terwijl ze eigenlijk meer thuis horen op een bedrijventerrein. Omdat in de planvorming de methode van de lagenbenadering is gebruikt wordt al rekening gehouden met milieuaspecten welke in relatie staan met de onderste laag (water en bodem). De elementen van de onderste laag zijn onder andere op plankaart 2 van het Streekplan aangeduid. Een voorbeeld hiervan zijn de beschermingzones voor de waterwingebieden. In wetgeving, het Streekplan en provinciale beleidsnota’s staan richtlijnen en voorwaarden beschreven waar rekening mee gehouden moet worden bij het opstellen van gemeentelijke plannen. In het verlengde hiervan wordt aandacht gevraagd voor de volgende punten: - De externe veiligheid langs belangrijke infrastructuurroutes en rond vliegvelden met de daarbij behorende aanvliegbewegingen vraagt aandacht. - De veiligheidsafstanden van risicovolle bedrijven welke geïnventariseerd worden in het Risico Inventarisatie Systeem (RIS). - De beleidsnotitie Geurbeleid, vastgesteld door Gedeputeerde Staten in 2000. - Het in beeld brengen van de mogelijke inzet van duurzame energiebronnen in een vroegtijdig stadium van de planvorming. - De mogelijkheid om de locaties van voormalige stortplaatsen in te zetten voor functies als wonen, werken, recreëren en natuur. De door Gedeputeerde Staten op 17 februari 2004 vastgestelde nota hergebruik stortplaatsen en betreffende regelgeving in de provinciale milieuverordening vormen daarbij het beleidskader. - Het provinciale beleid zoals verwoord in het Streekplan is gericht op het zorgvuldig omgaan met onze grondstoffen en de bodem waarin ze zich bevinden. Dit betreft o.a. het beleid met betrekking tot ontgrondingen.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
14
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
15
2
Opbouw van het u itwerkingsplan
Het uitwerkingsplan is opgesteld op basis van twee bouwstenen: het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld) en het programma. Daarbij is gebruik gemaakt van de methodiek van de structuurvisieP lus. De structuurvisie Plus is een duurzame ruimtelijke ontwikkelingsstrategie die door een gemeente of enkele samenwerkende gemeenten wordt opgesteld als kader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisiePlus is in 1998 geïntroduceerd in de partiele herziening van het Streekplan Noord-Brabant (1992) als instrument ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit in landelijke gemeenten. Met de structuurvisieP lus-benadering is de afgelopen jaren op regionaal en gemeentelijk niveau de nodige ervaring opgedaan. Deze ontwikkelingsstrategie gaat uit van twee onafhankelijke componenten: een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld en een programma. De confrontatie van het programma met het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld resulteert in het regionale plan. Het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld Het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld geeft een visie op de ruimtelijke structuur van de hele regio. Dus van alle kernen en steden en het buitengebied in samenhang met elkaar! Hierbij is de ruimtelijke kwaliteit integraal benaderd zoals dat past bij de toepassing van de lagenbenadering uit het streekplan. De verschillende kwaliteiten in het gebied hebben we niet op elkaar gestapeld maar geïntegreerd tot de basis -structuurkaart van Brabant (zie verder hoofdstuk 4). Deze kaart heeft zowel voor de uitwerkingsplannen als voor de reconstructie- en gebiedsplannen een belangrijke rol gespeeld. Na verdere analyse van het gebied, diverse beleidsplannen en kaartlagen, zijn strategieën die voortkomen uit de potenties van het gebied geformuleerd. Dit vormt samen het structuurbeeld; de duurzame onderlegger waarop ruimtelijke keuzen in de toekomst worden gefundeerd.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
16
Het bovenstaande schema structuurbeeld is opgebouwd.
geeft
weer
hoe
het
duurzaam
ruimtelijk
Er zijn 4 onderdelen te onderscheiden: - Inventarisatie basisinformatie; basiskaarten en beleid - Analyse - Waardering - De vormgeving van de duurzaam ruimtelijk structuurbeeldkaart met legenda. Het programma Het Streekplan geeft aan wat de ruimtebehoefte voor woningbouw en bedrijventerreinen is tot 2020. Die ruimtebehoefte is uitgewerkt in programma’s. De programma’s geven de ruimtebehoefte aan voor de planperiode tot 2015, en geven een doorkijk tot 2020. Voor het woningbouwprogramma, vormt de provinciale bevolkings - en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2002 het uitgangspunt. Deze prognose geeft een actueel beeld van (toekomstige) bevolkingsontwikkelingen, van veranderingen in de bevolkingssamenstelling en van de hiermee samenhangende woningbehoefte. Op basis hiervan wordt per stedelijke en landelijke regio een indicatie gegeven van het aantal woningen aan dat netto aan de woningvoorraad moet worden toegevoegd. Daarnaast vindt nog sanering van woningen plaats en zal vervangende nieuwbouw nodig zijn. Dit woningbouwprogramma is in hoofdstuk 5 nader uitgewerkt. Bezien is welke woningbouwcapaciteit al beschikbaar is in vigerende ruimtelijke plannen en voor hoeveel woningen nog nieuwe ruimte gevonden moet worden. Het accent ligt hierbij op inbreidings- en herstructureringslocaties in het bestaand stedelijk gebied. Dit is in lijn met het uitgangspunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast is onderzocht met welke kwalitatieve aspecten rekening moet worden gehouden. Voor het programma voor bedrijventerreinontwikkeling is in het Streekplan het zogenaamde ‘ruimtebudget’ voor bedrijventerreinen aangegeven. Dit betreft de ruimtebehoefte in bruto hectaren. Bij het programma werken spelen vraagstukken rond (specifieke) werkmilieus, functiemenging en de verplaatsingsbehoefte van bedrijven. In het Streekplan is de ambitie opgenomen om in een deel van het ruimtebudget anders te voorzien dan door middel van nieuwe uitbreidingsplannen. Ook dit is in hoofdstuk 5 ‘Programma’ uitgewerkt. Bij het opstellen van de programma’s voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling is invulling gegeven aan de daarvoor in het Streekplan opgenomen uitwerkingsregels. Het programma voor het uitwerkingsplan kan na verloop van tijd als gevolg van nieuwe prognoses en veranderende inzichten worden bijgesteld. Flexibiliteit in planning en uitvoering is daarom nodig. In het plan wordt aangegeven hoe hiermee wordt omgegaan. Het uitwerkingsplan Het uitwerkingsplan is het resultaat van de ruimtelijke vertaling van de verschillende programma’s in het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. Het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld geeft de gewenste ruimtelijke
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
17
hoofdstructuur voor de lange termijn weer. Het programma bevat de ruimtelijke keuzen voor de planperiode tot 2015. Het plan bestaat daarmee uit een duurzaam en een dynamisch deel. In paragraaf 1.7 is beschreven wat dit verschil in dynamiek betekent voor de status van de verschillende planonderdelen.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
18
3
Beschrijving plangebied
In dit hoofdstuk volgt een korte beschrijving van de kenmerken van het plangebied en de ligging ten opzichte van haar omgeving. Binnen de landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk is een zeer herkenbaar basispatroon in de landschapsstructuur waarneembaar. Deze bestaat uit drie delen: In het westen open zeekleigronden, in het oosten dekzandgronden op de overgang van zand naar klei en noordelijk van de Amer de Biesbosch met broekbossen. De laatste eenheid behoort tot de gemeente Drimmelen. De Biesbosch blijft hier verder buiten beschouwing omdat hier in het kader van het uitwerkingplan geen opdrachten liggen. Afbeelding 1 Topografische kaart met aanduiding plangebied
De landschapsstructuur
In het westelijke deel van de regio overwegen jonge zeekleigronden en kreken. De klei is in de middeleeuwen gesedimenteerd op de aanwezige veengronden. Dit was het gevolg van de post-Karolingische transgressiefase. De SintElisabethvloed is illustratief in dit verband. Vanaf de middeleeuwen is het gebied ingepolderd. In eerste instantie waren de hogere delen aan de beurt. Later ontstonden de aanwas- en halspolders in de directe omgeving van de kreken. De kreken kregen daardoor steeds minder speelruimte. Op dit moment dwingen de nieuwe inzichten rond waterbeheer er toe dat de speelruimte van de kreken, mede in verband met retentie, weer verruimd gaan worden. In het kader van de revitalisering zullen hydrologische maatregelen genomen worden zodat water langer vastgehouden kan worden en er meer bergingscapaciteit ontstaat. Het resultaat van de occupatie is een aaneengesloten open polderlandschap bestaande uit een groot aantal poldercompartimenten, ieder met een eigen omdijking. Deze dijken hebben een sterk structurerend karakter voor de streek. Binnen het kleigebied vormt het opgespoten bedrijventerrein Moerdijk een grootschalig industrieel landschap dat geen samenhang meer heeft met de oorspronkelijke landschappelijke structuur. Het oostelijke deelgebied vormt een overgangsgebied van de Brabantse zandgronden naar de kleigebieden. De kernen Made, Terheijden, Wagenberg, Hooge Zwaluwe en Geertruidenberg liggen in deze zone. De netwerken
De hoofdwegenstructuur wordt bepaald door een aantal snelwegen. In de richting noord-zuid gaat het binnen de regio de om de A16 (Dordrecht-Breda), de A 17 (Moerdijk-Roosendaal), de A27 (Gorinchem-Breda) en de A29 (Hellegatsplein-Dinteloord). De belangrijkste west-oost verbinding is de A59 (Waalwijk-Zonzeel-Sabina). Op het hoofdwegennet sluiten een aantal wegen aan die een regionale ontsluitingsfunctie hebben. De kernen van de gemeenten zijn in het algemeen goed ontsloten. De opwaardering van de infra-bundel A16/HSL vormt voor de regio de grootste wijziging in het infrastructurele netwerk. De waterhuishoudkundige situatie is hiervoor al ter sprake gekomen. In het geval van verstedelijking zal op inrichtingsniveau steeds een uitgebreide analyse van de hydrologische situatie uitgevoerd moeten worden. Op basis daarvan kunnen voorwaarden aan de inrichting verbonden worden.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
19
Specifiek vormen de vele dijken die in het gebied liggen belangrijke structurerende landschappelijke lijnen. Ook wanneer het gaat om het vinden van toekomstige locaties voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling kunnen aanwezige dijken een structurerende functie hebben. De occupatie
De occupatie van het zeekleigebied is grotendeels bepaald door de aanwezige laaglandriviertjes en in het verlengde daarvan het West Brabantse krekensysteem. In de gebieden tussen deze wateren is een kleidek gesedimenteerd. De bewoning concentreerde zich oorspronkelijk op de hoger gelegen oeverwalletjes die de riviertjes en kreken begeleidden. Hier ontstonden de eerste kernen. Vanuit de kernen werd het omliggende land vanaf de middeleeuwen ingepolderd. In eerste instantie ging het om aanwassen die parallel aan de rivieren en kreken lagen. In latere perioden ontstonden de grote poldereenheden. Nieuwe kernen ontstonden aan de dijklichamen die de polders omzoomden. Deze kernen kennen van oorsprong veelal een lintvormige structuur. Vanaf de 16e eeuw werden er ook planmatig nieuwe dorpen gesticht. Kenmerkend voor deze kernen van het Flakkeese type is een rechthoekige structuur waarbij loodrecht op de dijk een hoofdstraat aangelegd werd waarbij de kerk aan het einde gesitueerd werd. De overige straten werden loodrecht op deze hoofdstraat geprojecteerd. De kernen Fijnaart en Willemstad zijn voorbeelden van dit occupatietype. Als gevolg van woelige tijden in de 16e en 17e eeuw zijn een aantal van oorsprong agrarische kernen getransformeerd naar vestingen. Dorpen als Klundert en Willemstad ontlenen hier een groot deel van hun cultuurhistorische waarden aan. In de naoorlogse periode zijn er grote veelal vlaksgewijze woon- en werkgebieden gerealiseerd. Dit gebeurde op de zeekleigronden aansluitend op de bestaande bebouwing. De dorpen liggen veelal ver verspreid in het open kleilandschap en worden omzoomd door akkerbouw- en veeteeltgebieden. Het overgangsgebied van zand naar klei in het oostelijk deel van de regio wordt ook wel “de naad” van Brabant genoemd. Dit was een aantrekkelijke vestigingslocatie. Hier zijn dorpen als Made, Terheijden, Wagenberg, Hooge Zwaluwe en Geertruidenberg ontstaan. De kern Raamsdonk sluit qua occupatiepatroon aan op het slagenlandschap dat algemeen is voor de Brabantse Langstraat. Ook voor deze kernen geldt dat in de naoorlogse periode vlaksgewijze woon- en werkgebieden gerealiseerd zijn aansluitend aan de oude kernen. Naast akkerbouw en veeteelt vormt de glastuinbouw een belangrijke functie in het buitengebied van sommige van deze kernen. Rijks- en provinciale projecten Binnen of direct aansluitend aan de landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk staan een aantal grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen op stapel. Deze ontwikkelingen worden via andere planvormingsprocessen geregeld. Het gaat in dit verband onder andere om: § De planontwikkeling inzake het grootschalige bedrijventerrein Moerdijkse Hoek , gelegen binnen de gemeentegrenzen van Moerdijk. § Vestiging van een grootschalige nieuwe glastuinbouwlocatie in de gemeente Steenbergen, in het gebied ten westen van het Agroindustrieel complex Dinteloord. Dit is mede van belang gelet op het
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
20
standpunt van de provincie dat op Moerdijkse Hoek geen ruimte is voor glastuinbouw. § De aanleg van het traject van rijksweg A4 tussen Bergen op Zoom en Dinteloord, en de mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen in dat kader. § De ontwikkeling inzake Robel/dedicated goederenspoorlijn . In het kader van het thematische uitwerkingsplan worden de genoemde ontwikkelingen niet meegenomen, anders dan de mogelijke directe of indirecte effecten op de thematische uitwerkingen voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling. Deze effecten zijn in de betreffende paragrafen voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling opgenomen.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
21
4
Het Duurzaam ruimtelijk structuurbeeld
4.1
Uitgangspunten
Het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld geeft een visie op de ruimtelijke structuur (opbouw en samenhang) van het hele plangebied. Hierbij wordt ruimtelijke kwaliteit, in overeenstemming met de drie lagen van de lagenbenadering, integraal benaderd: kwaliteiten die te maken hebben met bijvoorbeeld water, cultuurhistorie, milieu en verkeer en vervoer worden in beeld gebracht. Elke laag heeft een eigen karakter en dynamiek. De lagenbenadering schrijft geen afwegingsmechanisme voor: hiërarchie tussen de lagen is er niet. Ze worden niet op elkaar gestapeld, maar geïntegreerd tot een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. Daartoe kennen we waarderingen toe aan de verschillende gebieden, zones en lijnen die in het plangebied op het niveau van het uitwerkingsplan te onderscheiden zijn en ontwikkelen we een globale visie op het plangebied. Het streven naar ruimtelijke samenhang speelt daarbij een belangrijke rol. Het structuurbeeld laat nog ruimte voor meerdere toekomstmogelijkheden, het is geen eindontwerp met een bepaalde planhorizon. Het is de basis voor verdere planvorming en ontwerp. 4.2
Gebruikte kaarten
Er is een kaartenset schaal 1:50.000 opgebouwd met basisgegevens welke gebruikt zijn voor de opstelling van het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. De Historische kaart Afbeelding 2 de historische kaart
Dit zijn ingescande en aan elkaar geplakte oude topografische kaar ten uit de periode 1880 tot 1940. Deze kaart geeft inzicht in de oorspronkelijke inrichting van het gebied. De oorspronkelijke geomorfologie en het grondgebruik zijn nog goed te zien. De occupatie was toen nog minder van invloed zodat het natuurlijke watersysteem en de ontginningen nog afleesbaar zijn van de kaart. Deze kaart geeft inzicht in de veranderingen van het occupatiepatroon die zich hebben voorgedaan. De kaart kan gelezen worden in relatie tot de GHS en de Cultuurhistorische waardenkaart (CHW). Ook kan deze kaart in combinatie met de CHW-kaart gebruikt worden om bij herstel en versterking van historische landschappen. Streekplankaart 1 (Ruimtelijke hoofdstructuur) Afbeelding 3 uitsnede van plankaart 1 van het Streekplan
Deze kaart is een belangrijk uitgangspunt, het gaat immers om een uitwerking van het Streekplan. De Streekplankaart is vergroot van schaal 1:100.000 naar 1:50.000. De bedoeling hiervan is de behoefte het provinciale beleid beter Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
22
zichtbaar te maken naar de ondergrond. Deze kaart op deze schaal heeft dus geen afzonderlijke beleidsstatus. De Streekplankaart op schaal 1:100.000 vanzelfsprekend wel. De geomorfologische kaart Deze kaart geeft inzicht in de opbouw van het plangebied en bevat informatie over de ondergrond van het plangebied. Duidelijk zichtbaar is dat de ruimtelijke structuur van het plangebied in belangrijke mate bepaald wordt door de beekdalen. De geomorfologische structuur is goed te herkennen in de basisstructuurkaart. Afbeelding 4 de geomorfologische kaart
4.3
Ruimtelijke structuur van de regio
De provinciale structuurkaart typeert het plangebied op regionale schaal en vormt daarmee de basis voor het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. De kaart beschrijft de huidige situatie en vertelt het verhaal van de landschappelijke en stedelijke kwaliteiten van het plangebied. De drie lagen uit de lagenbenadering zijn verwerkt tot één beeld dat een integrale beschrijving op regionale schaal geeft. De kaart geeft nog geen waardering van die kwaliteiten voor verdere stedelijke ontwikkelingen in het gebied, maar kan wel helpen om de ruimtelijke consequenties van ontwikkelingen op regionale schaal inzichtelijk te maken. De hoofdindeling van de kaart is gebaseerd op de geomorfologische indeling, waarin ook water, bodem en reliëf zijn meegenomen. Deze indeling geeft een beeld van de historie van het Brabantse landschap, onvervangbare overgangen en landschappelijke kenmerken. Vervolgens is bepaald welke ontginningsperiode de meest bepalende factor is geweest in de ruimtelijke verschijningsvorm van het landschap. Omdat de ontginningsperiode soms nog niet veel zegt over de belevingswaarde of schaal van het gebied is op de kaart ook aangegeven of de gebieden een open of een besloten karakter hebben. Ook hebben er diverse ontwikkelingen plaatsgevonden die niet direct te maken hebben met de ontginningsperiode maar die wel een dominante invloed hebben op de verschijningsvorm en het functioneren van het landschap, ook deze zijn aangegeven op de kaart. De lijnen en patronen op de structuurkaart zijn aangegeven om de verschijningsvorm van bepaalde landschappelijke of stedelijke structuren op schematische wijze te verduidelijken. Op basis van de in hoofdstuk 3 beschreven ruimtelijke samenhang in de regio is de structuurkaart gewaardeerd en is op een regionale schaal gezocht naar de begrenzing van het landschappelijk raamwerk. Het landschappelijk raamwerk is het deel van het buitengebied dat zowel op de korte als de lange termijn ‘groen’ blijft. Hier is verstedelijking ongewenst en ligt de ontwikkeling van andere functies, zoals natuur, landbouw en waterberging meer voor de hand. Voor het open zeekleigebied van Brabant is het moeilijk om een raamwerk af te palen op basis van de aanwezige landschappelijke structuur. De schaal en maat van het landschap biedt daarvoor nauwelijks aangrijpingspunten. Het meest structurerend voor deze regio blijken aanwezige lijnelementen zoals dijken, watergangen en infrastructuurlijnen. Vaak zijn dijken en wegen aan elkaar gekoppeld. Bij de totstandkoming van het landschappelijk raamwerk is daarom ook dankbaar gebruik gemaakt van de informatie uit de structuurvisiesP lus van Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
23
de gemeenten. Bovendien zijn er vanuit het provinciale beleid belangrijke bouwstenen die het landschappelijk raamwerk mede bepalen. Deze komen aan de orde in paragraaf 4.3. Afbeelding 5 basisstructuurkaart
4.4
Bouwstenen vanuit het beleid
In het Streekplan is al een aantal belangrijke waarderingen gemaakt die iets zeggen over de wenselijkheid van eventuele verstedelijking in het gebied in relatie tot bijvoorbeeld natuur, water en cultuurhistorie. Het streekplanbeleid is daarom een belangrijke bouwsteen voor het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. GHS De groene hoofdstructuur uit het Streekplan is van groot belang voor het bepalen van mogelijke uitbreidingslocaties voor het woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling. Aan de groene hoofdstructuur is een beschermingsregime gekoppeld waaruit voortvloeit dat de ruimte voor uitbreiding van de dorpen en steden alleen gevonden kan worden in de AHSlandbouw. Binnen de in het Streekplan aangewezen regionale natuur- en landschapseenheden en in de natuurparels is verstedelijking helemaal uitgesloten, met uitzondering van de mogelijkheid om tot beperkte afrondingen van stads- en dorpsranden te komen. Voor de overige delen van de GHS geldt het “nee tenzij” principe. Hier is uitbreiding alleen toelaatbaar als daar zwaarwegend maatschappelijke belangen tegenover staan en er geen alternatieve locaties zijn buiten de GHS en de AHS-landschap. Uiteraard dienen natuurwaarden te worden gecompenseerd. Water Het water is een belangrijk onderdeel van de onderste laag uit de lagenbenadering. Waterschap Brabantse Delta is daarom vanaf het begin van het planvormingsproces betrokken bij de opstelling van het uitwerkingsplan. Het provinciale waterbeleid m.b.t. de ruimtelijk relevante aspecten is opgenomen in het streekplan. Vooral de aanduidingen “zoekgebied regionale waterberging” (de beekdalen en andere laaggelegen gebieden) zijn bepalend voor het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. In deze gebieden geldt het “nee, tenzij” principe voor verstedelijking. In het Streekplan zijn daarnaast globaal de potentiële natte gebieden aangegeven. Hier is verstedelijking alleen mogelijk als het elders niet kan en er duidelijke ruimtelijke voordelen aan vast zitten. Het Integraal Hydrologisch Streefbeeld (IHS), opgesteld in samenwerking tussen het waterschap en de provincie, is ook een belangrijke bouwsteen voor het uitwerkingsplan. Hierop staan bijvoorbeeld gebieden aangewezen waar beek- en kreekherstel (zones langs Donge, Mark en Dintel) nodig is in verband met ecologisch herstel en ontwikkeling. Voor wateren met de functie waternatuur wordt gestreefd naar herstel van het natuurlijke systeem. Binnen de grenzen van deze wateren geldt daarom een “nee, tenzij” principe. Indien toch verstedelijking plaats vindt op locaties waar het “nee, tenzij”-principe van toepassing is dan zijn compenserende of mitigerende maatregelen nodig.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
24
In het DRS is rekening gehouden met de waterkansenkaart bebouwd gebied die voor West-Brabant door de waterschappen opgesteld is. Indien toch verstedelijking plaats vindt op locaties die volgens de waterkansenkaart bebouwd gebied minder geschikt zijn of op plaatsen met een waternatuurfunctie, zijn compenserende of mitigerende maatregelen nodig. Concreet komt dit meestal neer op bijvoorbeeld aanleg van waterberging, ophoging van het maaiveld, kruipruimteloos bouwen, of anderszins. In het geactualiseerde provinciale Waterhuishoudingsplan is voor de ‘GHSnatuur’ beleid geformuleerd ter bescherming van de bestaande waterafhankelijke natuurwaarden. Dit beleid houdt in dat in beginsel geen nieuwe waterhuishoudkundige ingrepen mogen plaatsvinden in de gehele GHSnatuur én in een zone van 500m rondom de natte natuurparels. Het beschermingsbeleid richt zich dus op het handhaven van de bestaande hydrologische situatie om zo de natuurgebieden voor verdere verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie te behoeden. Cultuurhistorie Het Streekplan stelt dat ten aanzien van de Cultuurhistorische Waarden Kaart in het bijzonder rekening moet worden gehouden met historisch lands chappelijke vlakken met hoge en zeer hoge waarden. Ook de archeologische monumenten moeten worden beschermd, evenals de aardkundig waardevolle gebieden. Het merendeel van deze gebieden ligt in de GHS of de AHS landschap. 4.5
Het landschappelijk raamwerk
Een belangrijk element van het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld is het landschappelijk raamwerk. Met dit landschappelijk raamwerk worden de groene en blauwe kwaliteiten van het gebied veiliggesteld. Doel hiervan is dat de kernen in het gebied zich kunnen ontwikkelen en dat daarbij de identiteit van het landschap sturend is. De stedelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden zowel binnen het bestaand stedelijk gebied, waar de belangrijke herstructureringsgebieden zijn aangegeven, als buiten het bestaand stedelijk gebied waar transformatie van buitengebied naar stedelijk gebied afweegbaar is. Voor het opstellen van het landschappelijk raamwerk is een viertal ruimtelijke hoofdprincipes sturend geweest voor de integrale afweging tussen de verschillende waarden en ruimtelijke structuren die in het gebied aanwezig zijn. Het betreft de volgende principes: Versterken van de contrasten en identiteiten van het Brabantse landschap Dit is een belangrijke leidraad uit het streekplan. Het Brabantse landschap is de laatste decennia sterk genivelleerd, de kernen groeiden allen ongeveer op dezelfde manier en overal op het platteland verschenen dezelfde varkensschuren, bungalows en boerderijen. Oorspronkelijke verschillen in dichtheid van het wegennet en de ecologische en cultuurhistorische waarde van het gebied zijn afgenomen. Door de oorspronkelijke verschillen meer te koesteren en als ontwerpuitgangspunt te nemen kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de identiteit van het Brabantse landschap. Dit betekent dat de contras ten tussen hoog en laag, open en besloten en tussen nat en droog in hoofdlijnen bepalend moeten zijn voor nieuwe ontwikkelingen zoals verstedelijking. Optimaliseren van het bestaand stedelijk gebied
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
25
Bij toekomstige stedelijke ontwikkelingen ligt de nadruk op inbreiden, herstructureren, intensiveren en meervoudig ruimtegebruik. Het is daarbij van groot belang om de groene dragers van het bestaand stedelijk gebied te benoemen en te respecteren. Stedelijke ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied zullen qua aard en schaal inpasbaar moeten zijn in de specifieke dorpse omgeving. Versterken van het landschap in combinatie met behoud van leefbare kernen Het is van belang dat de landschappelijke kwaliteiten in deze landelijke regio behouden en waar mogelijk versterkt worden. Binnen deze randvoorwaarde moeten buitengebiedfuncties zich duurzaam kunnen ontwikkelen. Verstedelijking dient zich in dit beeld te voegen. Dat houdt in dat zoveel als mogelijk nieuwe woon- en werklocaties compact en geconcentreerd gerealiseerd moeten worden. Behoud van leefbare kernen is echter ook van groot belang. Het is niet gewenst om kleine kernen “op slot” te zetten. Daarom is het van belang te werken vanuit het principe dat elke kern ontwikkelingsmogelijkheden krijgt voor wonen mits dit gerealiseerd wordt aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied in een compacte vorm. Optimaal lokaliseren van economische functies Bij het aanbieden van nieuwe ruimte voor bedrijven staat bundeling van de bedrijventerreinen voorop. De motieven hiervoor zijn gelegen in het gewenste compacte en efficiënte ruimtegebruik, de beperking van verkeersstromen en de beperking van de invloed op het open landschap. Dus wordt aansluiting gezocht bij bestaande grotere bedrijfslocaties. Gezien de omvang van de regio is het van belang dat er binnen de verschillende deelgebieden (west, midden en oost) bedrijfslocaties gerealiseerd worden. Dit is van belang voor een evenwichtige ontwikkeling van de sociaal-economische structuur. Tevens kan op deze wijze woon-werk verkeer beperkt worden. Deze vier hoofdprincipes hebben geleid tot het aanwijzen van gebieden als onderdeel van het landschappelijk raamwerk omdat die gebieden van grote betekenis zijn vanwege openheid, vanwege hun waarde als groene geleding tussen kernen of een hoge landschappelijke kwaliteit. Daarnaast bestaat het landschappelijk raamwerk uit gebieden die er vanwege hun planologische bescherming toebehoren. Dit alles leidt tot de volgende opbouw van het landschappelijk raamwerk: Natuurparels, bos en overig natuurgebied Deze gebieden zijn onderdeel van de GHS-natuur. De bos/natuurfunctie van deze gebieden is bepalend voor de ruimtelijke en functionele kwaliteit van deze landschappen. Landschap met hoge natuurwaarden Deze gebieden vallen binnen de GHS-landbouw en de AHS-landschap. Het zijn meestal in agrarisch gebruik zijnde gebieden met belangrijke (potentiële) natuurwaarden, zoals voor de das of voor struweelvogels. De samenhang van agrarisch grondgebruik en natuurbeheer en -ontwikkeling is bepalend voor de kwaliteit van deze landschappen. Waardevol agrarisch landschap
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
26
Dit zijn agrarische landschappen met hoge landschappelijke of cultuurhistorische waarden of landschappen die waardevol zijn als relatief open en groene buffers tussen kernen of als gradiënt/overgang tussen contrasterende landschappen. Waardevol open landschap Dit zijn veelal agrarische landschappen die vanwege hun relatieve openheid waardevol zijn. Beek en kreeklandschap In deze gebieden langs Mark, Dintel en Donge is ruimte nodig voor verdere ontwikkeling en herstel van het watersysteem. Tevens liggen hier belangrijke zoekgebieden voor regionale waterberging. Binnen de stedelijke regio bestaat het landschappelijk raamwerk uit een ontwikkelingsgerichte strategie en een meer op beheer gerichte strategie. In de landelijke regio speelt in het kader van dit plan geen ontwikkelingsstrategie van het landschappelijk raamwerk, aangezien de planontwikkeling voor het buitengebied hier in eerste instantie plaatsvindt in het kader van de reconstructieplannen. Het landschappelijk raamwerk heeft hier alleen ten doel de gebieden aan te wijzen die vanuit de ruimtelijke visie en het ruimtelijk beleid duurzaam gevrijwaard blijven van verstedelijking. 4.6
De infrastructuur
De belangrijkste infrastructurele verbindingen staan op de kaart aangeduid. Enkele aanpassingen in de bestaande hoofdinfrastructuur (weg, water, rail) in de regio zijn in de planperiode voorzien. De regio is redelijk goed ontloten op het hoofdwegennet. Binnen de regio zijn de volgende ontwikkelingen van belang. Aan de noord- en oostzijde van de kern Zevenbergen is de aanduiding wegverbinding in studie opgenomen. Een nadere studie moet nog duidelijkheid geven of deze nieuwe wegverbinding nodig is. Tevens zal in deze studie bekeken moeten worden welk ruimtelijk programma (woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling) aan deze verbinding gekoppeld kan worden. Het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld geeft aan dat deze nieuwe omleiding ruimtelijk kan worden ingepast. Aan de zuidwestzijde van de kern Geertruidenberg-Raamsdonksveer is de aanduiding wegverbinding in studie opgenomen. Dit plan is inmiddels vastgesteld en zal gerealiseerd worden. 4.7
Het dorpenlandschap
De occupatie in het plangebied voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling heeft zich vooral voorgedaan binnen de kernen in het plangebied. De ruimtelijke structuur van het plangebied kan worden aangeduid als een dorpenlandschap. In dit uitwerkingsplan vormt versterking van deze typerende ruimtelijke structuur het uitgangspunt. Versterking door concentratie van woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling bij bestaande kernen in een compacte vorm. Daarom wordt in hoofdstuk 7 per kern ingezoomd op de huidige en de toekomstige ruimtelijke structuur. 4.8
Duurzaam ruimtelijk structuurbeeld
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
27
Het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld vormt het ruimtelijk kader voor ontwikkelingen in het plangebied. Er is een landschappelijk raamwerk en er zijn zoekgebieden voor verstedelijking onderscheiden. Binnen het landschappelijk raamwerk is verstedelijking uitgesloten, hier zullen ontwikkelingen plaatsvinden in het kader landschapsontwikkeling, landbouw, recreatie, water en natuur. De gebiedsplannen geven hier invulling aan. Afbeelding 6 DRS-kaart
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
28
5
Programma
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk is de regionale planningsopgave voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling uitgewerkt tot 2015 met een doorkijk naar 2020. In beeld is gebracht welke capaciteit voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling al beschikbaar is in vigerende en in voorbereiding zijnde plannen. In lijn met het uitgangspunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is bij het zoeken naar nieuwe ruimtelijke mogelijkheden voor woon- en werklocaties het accent gelegd op inbreidings- en herstructureringslocaties in het bestaand stedelijke gebied. Vervolgens wordt aangegeven welke capaciteit aan uitbreidingsplannen nodig is. Daarnaast is onderzocht met welke kwalitatieve aspecten hierbij rekening moet worden gehouden. Uitgangspunt voor het programma woningbouw is de provinciale ‘bevolkingsen woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2002’. Uitgangspunt voor het programma werken is het ruimtebudget voor bedrijventerreinen zoals dat in het Streekplan is aangegeven. Het programma voor het uitwerkingsplan van de stedelijke regio kan na verloop van tijd als gevolg van nieuwe prognoses en veranderende inzichten worden bijgesteld. Flexibiliteit in planning en uitvoering is daarom nodig. Zie hiervoor tevens hoofdstuk 6 en 8. 5.2
Planningsmethodiek en monitoring
De planningsmethodiek is er op gericht er voor te zorgen dat: • er voor de komende 3 tot 5 jaar voldoende woningbouwlocaties en uitgeefbaar bedrijventerrein in bestaande plannen zijn vastgelegd en dat het aanbod ervan gedifferentieerd is en aansluit op de kwalitatieve behoefte; • er voor de komende 10 jaar bestemmingsplannen worden opgesteld voor woningbouwlocaties en bedrijventerreinen met een eerste zicht op hun kwalitatieve invulling; • er voor de periode daarna zoekgebieden worden aangegeven waar transformatie in de vorm van nieuw te ontwikkelen woningbouwlocaties en bedrijventerreinen afweegbaar is. Aan deze planningsmethodiek is een cyclus van monitoring en beleidsevaluatie gekoppeld. Monitoring maakt het mogelijk tijdig nieuwe ontwikkelingen te signaleren en flexibel om te gaan met de planningscapaciteit, zodat er enerzijds op tijd nieuwe bestemmingsplannen kunnen worden opgesteld en anderzijds overcapaciteit kan worden voorkomen. De feitelijke ontwikkelingen in de tijd worden gevolgd. Door de bevolkings- en woningbehoeftenprognose en het hiermee samenhangende beleid regelmatig (ca. tweejaarlijks) te actualiseren kan op adequate wijze – bijv. via fasering, prioriteitsstelling of temporisering – worden ingespeeld op marges en onzekerheden, die inherent zijn aan toekomstige demografische, economische en woningbehoeftenontwikkelingen. Fasering van de bestemmingsplannen vinden wij alleen noodzakelijk als het uitbreidingsplannen voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling in de landelijke regio’s betreft. Wij vinden het belangrijk te voorkomen dat er een situatie ontstaat waarin er in de landelijke
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
29
regio’s zoveel plancapaciteit wordt vastgelegd in uitbreidingsplannen, dat de eventuele mogelijkheden voor verbetering en inbreiding in het bestaand stedelijk gebied die in de loop van de planperiode bekend worden, niet gerealiseerd kunnen worden omdat alle plancapaciteit al vastligt. De fasering moet tevens mogelijk maken dat de realisatie van de uitbreidingsplannen desgewenst versneld kan worden als blijkt dat de realisatie van inbreidingsplannen achterblijft bij de verwachting. Indien op basis van monitoring blijkt dat (bijvoorbeeld als gevolg van planuitval of resultaten uit nieuwe behoefteramingen) aanvullende locaties nodig zijn, kan de planning periodiek worden bijgesteld. Hiertoe worden de op de plankaart aangeduide zoekgebieden voor de langere termijn in de tijd naar voren gehaald. Er is op die manier sprake van voortschrijdende planning op basis van voortschrijdend inzicht. De afspraken over monitoring zijn opgenomen in hoofdstuk 8. 5.3
Planning wonen
Kwantitatieve planningsopgave Het Streekplan gaat in op de verdeling van het programma voor woningbouw. In de landelijke regio’s geldt als uitgangspunt ‘bouwen voor migratiesaldo-nul’. Dit houdt in dat wordt gebouwd voor de natuurlijke bevolkingsgroei, ofwel de groei die optreedt als het saldo van alle verhuisbewegingen op nul wordt gesteld. Het Bestuursakkoord 2003-2007 van de Provincie (mei 2003) heeft ertoe geleid dat de regionale afweging voor woningbouwlocaties is komen te vervallen. Het Bestuursakkoord stelt dat gebouwd mag worden voor ‘ten minste’ zoveel woningen als nodig is voor de eigen bevolkingsgroei. Dat betekent, dat iedere gemeente in een landelijke regio voor 100% bouwmogelijkheden moet krijgen om de huizen te bouwen die zij nodig heeft. Het migratiesaldo blijft in principe nul. Het principe van zuinig ruimtegebruik uit het Streekplan blijft overeind; inbreiden en herstructureren blijven de voorkeur hebben boven uitbreiden. Als toch nieuwe ruimte moet worden aangesneden, wordt nagegaan waar, gelet op de specifieke ruimtelijke kwaliteiten en karakteristieken van de betreffende landelijke gemeente, nog verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Hierbij dienen de door Gedeputeerde Staten – met opmerkingen - geaccordeerde StructuurvisiesP lus als belangrijke bouwsteen. Meer dan 50 % van de bouwopgave wordt in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Gedeputeerde Staten stellen periodiek een bevolkings en woningbehoefteprognose vast, op grond waarvan zij per gemeente het aantal te bouwen woningen bepalen. Het ruimtebudget voor wonen is afgeleid uit de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose van oktober 2002. Deze prognose geeft een actueel beeld van (toekomstige) bevolkingsontwikkelingen, van veranderingen in de bevolkingssamenstelling en van de hiermee samenhangende woningbehoefte. Op basis hiervan wordt per gemeente een indicatie gegeven van het aantal woningen dat netto aan de woningvoorraad
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
30
moet worden toegevoegd (dus exclusief sloop en vervangende nieuwbouw) om in de woningbehoefte te kunnen voorzien. De huidige woningvoorraad in de landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk (per 1-1-2002) betreft afgerond 33.100 woningen. Uit de prognose blijkt dat de woningvoorraad in de periode 2002 tot 2020 met ca. 3.700 woningen zal toenemen. Dit is een groei van bijna 11%. De grootste groei vindt plaats in de periode tot 2015, een toename met ca. 3.000 woningen. Onderstaande tabel geeft de prognosecijfers per gemeente en voor de regio als totaal weer. Tabel 5.1 Geprognosticeerde toename van de woningvoorraad 2002-2020 Woningvoorraad op 1 januari 2002 2005 2010 2015 2020 34.110 35.160 36.080 36.785 Totaal regio 33.115 10.505 10.890 11.245 11.515 Drimmelen 10.220 14.985 15.350 15.695 15.955 Moerdijk 14.535 8.620 8.920 9.140 9.315 Geertruidenberg 8.360 Toename per periode 20022005
20052010
20102015
Totaal 20022015
20152020
Totaal 20022020
995 1.050 920 2.965 705 3.670 Totaal regio 285 385 355 1.025 270 1.295 Drimmelen 450 365 345 1.160 260 1.420 Moerdijk 260 300 220 780 175 955 Geertruidenberg Bron: Provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (Actualisering 2002)
Bij de berekende toename van de woningvoorraad zijn niet inbegrepen de extra (ruimte)claims vanuit de regeling ‘ruimte-voor-ruimte’ en de pilot ‘bouwen voor specifieke groepen’. Ook de pilot ‘bouwen binnen strakke contouren’ is buiten beschouwing gelaten. Tevens zijn niet meegenomen bijzondere woonvormen in combinatie met zorg welke niet worden toegerekend tot de reguliere woningvoorraad. Tenslotte bestaat er een compensatieregeling woningbouw voor de gemeente Moerdijk met betrekking tot het bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk. Woningen die in het kader van deze regeling toegekend worden zij niet in de berekening meegenomen. Een vergelijkbare compensatieregeling wordt waarschijnlijk ingevoerd in het kader van de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek. De omvang van de compensatie is afhankelijk van het aantal arbeidsplaatsen dat met de komst van Moerdijkse Hoek ontstaat. Het uitgangspunt is daarbij dat 10% van de jaarlijkse toename aan arbeidsplaatsen in de vorm van extra woningen mogen worden gebouwd. Ook deze regeling is niet in de berekening meegenomen. Naast dat er gebouwd moet worden voor de toename van de woningvoorraad zal er uiteraard ook een bouwinspanning gepleegd moeten worden op het terrein van vervangende nieuwbouw en aanpassingen in bestaande woongebieden. Om te komen tot een programma wonen is allereerst nagegaan hoeveel (nog niet gebouwde) woningen, zogenaamde restcapaciteiten vastliggen in ontwerp- en vastgestelde bestemmingsplannen. Omdat inbreiden en herstructureren prioriteit heeft, heeft de landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk vervolgens de mogelijkheden hiertoe geïnventariseerd. Hierbij zijn ook
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
31
mogelijkheden meegenomen die functieverandering van bestaande gebouwen, bijvoorbeeld scholen, bieden. Bij het opstellen van het programma wonen is er van uitgegaan dat in elke gemeente alle harde restcapaciteiten in de aangegeven periode worden gerealiseerd. Daarnaast is de op dit moment bekende binnenstedelijk zachte capaciteiten welke passend is binnen de prognose opgenomen in het programma. Indien de binnenstedelijke ruimte wordt benut, maar nog woningen ‘aan de buitenkant’ noodzakelijk zijn om in de behoefte te kunnen voorzien, komen de zachte capaciteiten die passend zijn binnen het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld en de prognose in het programma wonen in beeld. De inventarisatie en analyse naar locaties heeft geresulteerd in een drietal gemeentelijke programma’s (Drimmelen, Moerdijk en Geertruidenberg) voor woningbouw. De gemeente Geertruidenberg doet mee aan de pilot ‘bouwen binnen strakke contouren’, waarbij in de periode tot 2008 binnen de afgesproken strakke contour zonder kwantitatieve beperkingen gebouwd mag worden, hierdoor worden in voorliggend uitwerkingsplan geen afspraken opgenomen voor het programma wonen voor de gemeente Geertruidenberg. Dit heeft geen effect voor de overige gemeenten. Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de bouwmogelijkheden per gemeente. Benadrukt dient te worden dat onderstaande cijfers indicatieve cijfers zijn. Het programma zal dan ook regelmatig worden geactualiseerd via het regionaal planningsoverleg voor wonen (zie hoofdstuk 8). In hoofdstuk 7 wordt aangegeven welke (grotere) locaties per gemeente ingezet worden om aan de planningsopgave tot 2015 te voldoen. Op de plankaart is aangeduid welke locaties vanuit ruimtelijk -landschappelijk oogpunt geschikt zouden kunnen zijn voor de periode na 2015. Gemeente Drimmelen Het programma wonen bevat 1025 woningen in de periode 2002-2015: 285 tot 2005, 385 in de periode 2005-2010 en 355 in de periode 2010-2015. Bovenop de prognose heeft de provincie 4 woningen extra toegekend in het kader van de pilot ‘bouwen voor specifieke doelgroepen’. Ondanks de toekenning van de extra woningen bovenop de prognose is de gemeentelijke planning voor de periode 2002-2015 hoger dan de provinciale prognose. De gemeente zal een nadere afweging moeten maken welke uitleglocaties zij eerst in ontwikkeling wil nemen. Het aandeel binnenstedelijk in de geïnventariseerde potentiële locaties is 90% in de periode tot 2005, 53% in de periode 2005-2010 en 7% in de periode 20102015. (exclusief ruimte voor ruimte-woningen). Dit percentage lijkt laag maar is te verklaren gegeven de ruimtelijke structuur en het feit dat de gemeente in de afgelopen jaren veel aandacht geschonken heeft aan binnenstedelijke locaties. De gemeente heeft 5 grote uitbreidingslocaties (> 100 woningen) in beeld: Kalverstraat/Voorstraat (200 woningen) en het gebied ten westen van de Prinsenpolderstraat (600 woningen) in Drimmelen, de sportvelden aan de Ruitervaartseweg in Terheijden (250 woningen) en de gebieden ten noorden van de Oudeweg (300 woningen) en Lage Zwaluwe Oost (Sportvelden/Ganshoek) (130 woningen) in Lage Zwaluwe. Voor het overige betreft het relatief kleine herstructurerings- en inbreidingslocaties, verspreid over de drie kernen van de gemeente.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
32
Gemeente Moerdijk Het programma bevat 1160 woningen in de periode 2002-2015: 450 tot 2005, 365 in de periode 2005-2010 en 345 in de periode 2010-2015. Bovenop de prognose heeft de provincie 25 woningen extra toegekend in het kader van de pilot ‘bouwen voor specifieke doelgroepen’. Daarnaast bestaat er een compensatieregeling voor wonen in relatie tot het bedrijventerrein Moerdijk. Deze regeling omvat 50 woningen per jaar. Hieruit volgt dat in de periode 2002-2005 waarschijnlijk tot 175 woningen meer kunnen worden gepland dan de prognose toelaat. Het programma van de gemeente, met 524 woningen tot 2005, komt daarmee min of meer overeen met de prognose. Voor de latere perioden is dit, mede gezien op een toekomstige compensatieregeling voor Moerdijkse Hoek, nog niet duidelijk. Zodra de regeling bekend is, wordt deze in de herziening van het uitwerkingsplan meegenomen. Het aandeel binnenstedelijk bij de geïnventariseerde potentiële locaties is 95% in de periode tot 2005, 57% in de periode 2005-2010 en 41% in de periode 2010-2015. (exclusief ruimte voor ruimte-woningen). Op basis van de verrichte inventarisaties streeft de gemeente Moerdijk er naar om in de planperiode tenminste 60% van de volgens de prognose te bouwen reguliere woningen op binnenstedelijke locaties te realiseren, waarmee ruimschoots voldaan kan worden aan de kwantitatieve opgave om meer dan 50 % van de bouwopgave in bestaand stedelijk gebied te realiseren. Gemeente Geertruidenberg De gemeente Geertruidenberg neemt sinds het GS-besluit van 11 maart 2003 deel aan de provinciale pilot ‘bouwen binnen strakke contouren’. Rond alle kernen van de gemeente is een strakke contour getrokken. Binnen de contouren mag tot 2008 zonder kwantitatieve beperkingen worden gebouwd. De herstructureringslocaties in de gemeente Geertruidenberg concentreren zich met name rond de Donge-oevers. Bij de herzieningsronde van het uitwerkingsplan (2009) wordt ook Geertruidenberg weer meegenomen. Het herzieningstraject zal uiterlijk in 2008 worden opgestart. Op dat tijdstip heeft Geertruidenberg duidelijk zicht op de consequenties van de pilot voor haar restcapaciteiten en kan ze deze inzichten inbrengen in het bij te stellen programma wonen. Het is wenselijk dat Geertruidenberg in de periode tot 2008 in het regionale planningsoverleg de andere regiogemeenten op de hoogte houdt van de voortgang rondom ‘wonen’ in haar gemeente. Het aandeel binnenstedelijk bij de geïnventariseerde potentiële locaties is in de periode tot 2008, 100 % (exclusief ruimte voor ruimte-woningen). Regiobeeld Uit de inventarisatietabel blijkt dat in de landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk tot 2015 in totaal 5.885 woningen zijn gepland. Dit cijfer is hoger dan de prognose. Voor een deel wordt dit verklaard door het feit dat de gemeente Geertruidenberg in het kader van de pilot meer woningen denkt te bouwen dan de prognose. Daarnaast dienen de gemeenten Drimmelen en Moerdijk een nadere afweging te maken welke uitleglocaties zij eerst willen ontwikkelen.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
33
Over de periode 2002-2015 wordt naar verwachting in de gehele regio minimaal 67% van de woningbouwopgave binnenstedelijk gerealiseerd, maar in twee perioden zelfs 82% en 81%. Tabel 5.2 Verhouding binnen- en buitenstedelijk voor de regio Periode 2002-2005 2005-2010 2010-2015 2015-2020 Aandeel 82% 81% 33% 33% binnenstedelijk 18% 19% 67% 67% Aandeel buitenstedelijk Kwalitatieve planningsopgave
De ruimtelijke kwaliteit van de kernen wordt gewaarborgd door de ontwikkeling af te stemmen op de kenmerkende stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit. Het benutten van ‘lege’ plekken binnen het bestaand stedelijk gebied staat voorop. Daarnaast kan binnen de kernen ruimte worden gevonden door herstructurering of functieverandering. Bij eventuele uitbreiding van kernen wordt de landschappelijke onderlegger gevolgd om hoogwaardige woonmilieus te realiseren en de positie van de kern in het landschap te versterken. Zo hebben locaties voorrang die tot een betere (stedenbouwkundige) afronding van de kern leiden. Dit geldt ook voor locaties met een gunstige ligging ten opzichte van het wegennet en/of met een goede (bestaande of toekomstige) ontsluiting per openbaar vervoer. De belangrijkste opgave op de woningmarkt is te zorgen voor een zo goed mogelijke afstemming tussen vraag en aanbod. In kwantitatieve zin én kwalitatieve zin. Bevolkingsontwikkelingen (vergrijzing) en maatschappelijke trends (afname van de gemiddelde woningbezetting) leiden ertoe dat het volkshuisvestingsbeleid zich nog slechts in bescheiden mate richt op het realiseren van nieuwe woningen. Nieuwbouw dient met name strategisch te zijn, zodat een goede doorstroming op gang komt. Hierdoor worden met het bouwen van één woning de woonwensen van meerdere woonconsumenten vervuld. Daarnaast kan sloop en herstructurering, alsmede aanpassing van bestaande woningen, zorgen voor een goede aansluiting van vraag op aanbod. De gemeenten in deze regio hebben een stagnerende bevolkingsontwikkeling. De leeftijdsopbouw vertoont grote overeenkomsten met die van Noord-Brabant en Nederland, waarbij er voor de toekomst sprake is van vergrijzing; het aandeel 0-14 jarigen en 25-34 jarigen neemt af, terwijl de groepen 65+ en 55+ fors toenemen. Voor de komende jaren wordt een verdere daling van de woningbezetting verwacht, dit conform de landelijke trend. De huishoudensamenstelling gaat veranderen, waardoor met name woningen voor kleinere huishoudens nodig zijn (starters en ouderen), terwijl de vraag naar woningen voor gezinnen afneemt. Opvallend is in alle gemeenten dat de vraag naar sociale huurwoningen aanzienlijk is toegenomen de afgelopen jaren. Een goede afstemming van de huidige en nieuwe woningvoorraad op de kwalitatieve vraag, in het bijzonder op de woonwensen van specifieke doelgroepen wordt daarom steeds belangrijker. De toevoeging aan de woningvoorraad dient met name gericht te zijn op de gezinsverdunning en de vergrijzing. De vergrijzing zorgt voor een vraag naar gestapelde woningen, en daarnaast voor seniorenwoningen met een zorgcomponent. Daarnaast blijft er een grote vraag naar woningen voor starters en vormt voor veel gemeenten de vraag naar woningen voor zelfbouw een speerpunt. Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
34
De extramuralisering van de zorg is een belangrijke ontwikkeling. Hierbij moeten bijvoorbeeld verzorgingstehuizen worden omgezet worden in woonzorgcomplexen, en worden andere woningen voor extramuralisering van zorg gebouwd. De gemeenten Drimmelen en Moerdijk nemen deel aan de provinciale pilot ‘Bouwen voor specifieke groepen in kleine kernen’ waardoor de komende jaren extra (betaalbare) woningen beschikbaar komen voor jongeren en ouderen. 5.4
Regionale planning werken
Kwantitatieve planningsopgave
Het ruimtebudget voor bedrijventerreinen wordt, anders dan het woningbouwprogramma, op regionale schaal verdeeld. Verder gelden bij de vaststelling van de budgetten voor bedrijventerreinen in de landelijke regio’s de volgende uitgangspunten: De provincie streeft ernaar dat in de landelijke regio’s alleen bedrijven worden gevestigd die daarin qua aard, schaal en functie als passend kunnen worden beschouwd. Bestaande bedrijven in de landelijke regio’s die zodanig groeien dat zij vanwege hun aard, schaal en functie niet langer passen in een landelijke regio, dienen verplaatst te worden naar een stedelijke regio, het bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk (of het toekomstige bovenregionale bedrijventerrein Moerdijkse Hoek). Op Moerdijk en het toekomstige Moerdijkse Hoek wordt ruimte geboden aan bedrijven die – gelet op bijvoorbeeld zeer grote omvang en zware milieuhinder – bijzondere vestigingseisen stellen. In het Streekplan is voorts de ambitie opgenomen om door inspanningen op het vlak van zuinig ruimtegebruik in een deel van het ruimtebudget anders te voorzien dan door middel van nieuwe uitbreidingsplannen. In de volgende paragraaf wordt dit verder uitgewerkt. Het ruimtebudget voor bedrijventerreinen, zoals opgenomen in het Streekplan 2002, is gebaseerd op de prognose. De prognose wordt opgesteld door ETIN Adviseurs. Uitgangspunt is de langjarige uitgifte van ten minste de afgelopen 20 jaar, zodat zowel perioden van hoogconjunctuur als perioden van laagconjunctuur zijn meegenomen. De uitgifte wordt bijgehouden in de Bedrijfslocatiemonitor (Blm). Historisch is gebleken dat het langjarige gemiddelde een goede indicatie is van hetgeen in de komende jaren aan uitgifte mogelijk is. Door middel van een trendextrapolatie is daarom een raming opgesteld van de vraag naar bedrijventerrein in de toekomst. Door een aantal varianten uit te voeren worden onzekerheden zo veel mogelijk uitgesloten. Ook is rekening gehouden met regiospecifieke gegevens, zoals vestigingscondities. Na het maken van provinciale verkenningen zijn de gegevens vertaald naar de onderscheiden Brabantse regio’s. Aan de hand van het ruimtebudget uit de prognose is een verdeling gemaakt aan de hand van de historische uitgifte. Aangezien het grootste gedeelte van het areaal aan formele bedrijventerrein in de afgelopen 30 jaar is uitgegeven, is de historische uitgifte daarbij gelijkgesteld aan het huidige areaal aan bedrijventerrein per gemeente.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
35
De landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk heeft een ruimtelijke opgave van circa 177 ha bruto bedrijventerrein over de periode 2002-2020 na aftrek van de bruto beschikbare restcapaciteit van bijna 26 ha en de formulering van de ambitie zuinig ruimtegebruik. Bij het ruimtebudget is reeds rekening gehouden met een uitgifte van circa 5 ha in 2000 en 2001. In de volgende paragraaf wordt omschreven hoe de ambitie zuinig ruimtegebruik, in deze regio een besparing van 87 ha bruto, gehaald kan worden. Op de eerste plaats zijn er plannen die in de periode 2002-2005 gerealiseerd worden waarin zuinig ruimtegebruik gerealiseerd wordt. Op de middellange termijn worden er plannen gerealiseerd waarin inbreiding, herstructurering en intensivering gestalte krijgen. Deze worden in paragraaf 5.3.2. besproken. Tenslotte zal per ontwerp bestemmingsplan bezien worden hoe intensivering gestalte kan krijgen. Indien ondanks deze maatregelen toch blijkt dat de ambities op het gebied van zuinig ruimtegebruik niet geheel gehaald kunnen worden, kan het gereserveerde ruimtebudget hiervoor aangesproken worden. Tabel 5.3 Ruimtelijke opgave bedrijventerreinen 2002-2020 Ruimtebudget 2002-2020 290 Ambitie Zuinig ruimtegebruik 30 % Restcapaciteit Ruimtelijke opgave 2002-2020 177
- 87 - 26
In het uitwerkingsplan moeten locaties worden opgenomen tot 2015, met een doorkijk tot 2020. Als de ruimtelijke opgave 2002-2020 wordt verdeeld over 4 perioden van 5 jaar als de uitgifte over 2000 en 2001 wordt meegenomen, dan is tot 2015 circa ¾ van het ruimtebudget te plannen. Dit is vertaald in onderstaande tabel. In het navolgende overzicht is het bovenstaande kort weergegeven. Het huidige areaal aan bedrijventerrein is circa 279 ha bruto in de gemeente Moerdijk, circa 41 ha bruto in de gemeente Drimmelen en circa 370 ha bruto in de gemeente Geertruidenberg. Tabel 5.4 Ontwikkeling bedrijventerreinen per gemeente Huidig areaal Relatief Te plannen tot 2015 Moerdijk 279 40% 53 Drimmelen 41 6% 8 Geertruidenberg 370 54% 72 Totaal 690 100% 133
Incl. doorkijk tot 2020 71 10-11 96 177
Ambitie zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Gedeputeerde Staten vinden het van belang, dat in de geraamde ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen een substantieel deel gerealiseerd wordt door verouderde bedrijventerreinen te herstructureren en door het ruimtegebruik op bestaande en nieuw aan te leggen bedrijventerreinen te intensiveren. De provincie heeft in het Streekplan 2002 aangegeven dat ze van de totale behoefte van ca. 7.000 ha bruto bedrijventerreinen de ambitie heeft om er slechts ca. 5.000 ha bruto aan de ‘buitenkant’ te realiseren en daarmee ca. 2.000 ha bruto ruimtebeslag te besparen. Deze richtsnoer is gebaseerd op een deskresearch over intensief ruimtegebruik op bedrijventerreinen. Dit ligt in de
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
36
lijn met haar streven naar zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie streeft er dus naar dat de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen niet alleen op uitbreidingslocaties wordt gerealiseerd. Dit kan door: a. nieuwe terreinen intensiever te benutten; b. in bestaand stedelijk gebied in te breiden; c. bestaande terreinen te herstructureren/intensiveren. Uiteraard kunnen in de praktijk de mogelijkheden voor inbreiden, herstructureren en intensiveren per regio, per locatie, maar ook in de tijd bezien, verschillen. De opdracht is dan ook deze ambitie verder te concretiseren in de uitwerkingsplannen voor de stedelijke en landelijke regio’s. Het programma werken dient de mogelijkheden voor zuinig ruimtegebruik in beeld te brengen door: aan te geven welke inbreidingslocaties zijn gepland en hoeveel ruimte hiermee beschikbaar komt; aan te geven op welke terreinen herstructurering is gepland en hoeveel ruimte hiermee beschikbaar komt; aan te geven welke uitbreidingslocaties zijn gepland en hoe invulling wordt gegeven aan zorgvuldig en intensief ruimtegebruik op deze nieuwe terreinen. Op basis van deze analyse kan een regiospecifieke ambitie geformuleerd worden. A. Herstructurering Mogelijk dat in de regio nog extra ruimte voor bedrijvigheid ontstaat als gevolg van herstructureringen. Momenteel is nog weinig bekend over heruitgeefbare ruimte op bestaande bedrijventerreinen in de regio. De gemeente Drimmelen wil het terrein Stuivezand herstructureren, over mogelijke ruimtewinst is nog niets bekend. De gemeente Geertruidenberg wil de terreinen Boterpolder en Dombosch herstructureren, over mogelijke ruimtewinst is ook hier nog niets bekend. De gemeente Moerdijk geeft aan dat door herstructurering op het bestaande bedrijventerrein de Koekoek circa 11 ha bruto kan worden gewonnen. Hiermee kan door de gemeente vorm worden gegeven aan de ambitie zuinig ruimtegebruik. In het kader van de gewenste herstructurering van Dintelmond is sprake van een theoretische ruimtewinst van 8 a 9 hectare (NEI 1999). De feitelijke ruimtewinst is in hoofdzaak afhankelijk van een uitbreiding van het terrein. Om de ruimte op het terrein beter te kunnen benutten dienen immers bedrijven te worden verplaatst. In Moerdijk wordt voorts door de beoogde transformatie van het bedrijventerrein Huizersdijk naar wonen circa 8 hectare onttrokken aan de voorraad. Dit zou een bovenproportionele onttrekking van bedrijventerrein betekenen. In de provinciale behoefteberekeningen wordt rekening gehouden met verplaatsingen van bedrijven en beperkte onttrekkingen van bedrijfsterreinen aan hun functies, omdat de prognoses zijn gebaseerd op de historische uitgifte in de regio. Wanneer echter in Moerdijk of andere gemeenten een bovenproportionele groot gebied wordt onttrokken aan de functie bedrijventerrein, dan zal daar een evenredige hoeveelheid bedrijventerrein ter compensatie aan behoefte ontstaan. Door middel van monitoring en evaluatie zal de ontwikkeling van mogelijke herstructureringslocaties in de gaten gehouden worden. Indien er ruimtewinst geboekt kan worden dan zal het uitwerkingsplan bij de vierjaarlijkse actualisering op dit punt herzien worden.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
37
B. Inbreiding Op basis van een analyse van bestaand stedelijk gebied en de inventarisatie als weergegeven in de tabellen valt voorts te constateren dat er, afgezien van het gebied zuidelijk van de gedachte omleiding en noordelijk van de bestaande kern van Zevenbergen, geen binnenstedelijke locaties voor milieuhinderlijke bedrijvigheid voorhanden zijn. Er worden in de planperiode tot 2015 geen mogelijkheden voor inbreiding in bestaand stedelijk gebied gezien. Zowel voor inbreiding als voor herstructurering geldt dat indien ruimtewinst in de loop van tijd wordt verwacht/gerealiseerd, het uitwerkingsplan bij de eerstvolgende actualisering hierop zal worden aangepast. C. Intensivering en betere benutting Er kan een aantal maatregelen genom en worden om het intensief ruimtegebruik op nieuwe/te herontwikkelen bedrijventerreinen in de regio te bevorderen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in (juridische) maatregelen die hun weerslag zullen krijgen in het bestemmingsplan en maatregelen gericht op het communicatieve en financiële vlak. De volgende maatregelen worden kansrijk geacht en moeten gezien worden als handreiking bij het opstellen van bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen: op de terreinen in de landelijke regio’s is voor bedrijven > 5.000m2 geen plaats, deze bedrijven behoren een plek te krijgen in de stedelijke regio Breda-Tilburg of Bergen op Zoom - Roosendaal. het hanteren van hogere bebouwingspercentages per kavel (minimaal 50%). minimale bouwhoogten. verplichten van gezam enlijke parkeervoorzieningen en/of verplichten van parkeren op het eigen terrein. tegengaan van oneigenlijk gebruik: geen categorie 1-bedrijven, geen bedrijfswoningen, geen zelfstandige kantooractiviteiten, geen zelfstandige detailhandel. toestaan/stimuleren van gestapelde kantoorfuncties. toestaan/stimuleren bedrijfsverzamelgebouwen. toestaan/stimuleren stapelen en schakelen van bedrijfsgebouwen (binnen de voorwaarden op het gebied van veiligheidsaspecten, met name brandveiligheidsaspecten). toestaan/stimuleren bouwen op achtergrens of op zijdelingse perceelgrenzen (binnen de voorwaarden op het gebied van veiligheidsaspecten). centrale groenvoorzieningen. landschappelijke inpassing: vormgeven van de overgang van terrein naar buitengebied, zodat overgangsgebied zowel voor de economische functie als voor de landschappelijke en ecologische functie van belang kan zijn. Hierdoor niet direct minder ruimtebeslag, maar ruimte wordt in kwalitatief opzicht beter benut (meervoudig ruimtegebruik). efficiënte watersystemen: bijvoorbeeld gemeenschappelijk bassin om het water van verharde oppervlakten op te vangen en voldoende toevoer bluswater te garanderen in plaats van individuele bassins. optimaliseren van de ontsluiting zodat alle delen van het terrein ontsloten en uitgegeven kunnen worden (interne en externe bereikbaarheid). segmentering: bedrijven uit eenzelfde categorie of bedrijven die van elkaar afhankelijk zijn clusteren en inrichting van het terrein op eisen van deze clusters afstemmen. Hierbij streven naar beter benutten milieuzones, bijvoorbeeld het combineren van geluid- en stankzones.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
38
Relatie Stedelijke Regio In de ruimtebudgetten voor de stedelijke regio’s is in kwantitatieve zin rekening gehouden met overloop van de grote bedrijven (> 5.000m2) vanuit de landelijke regio’s naar de stedelijke regio’s. Op de plankaart dient overigens wel ruimte te worden gereserveerd voor het ruimtebudget. Het is namelijk van groot belang dat de ruimtereservering groter is dan de benodigde plancapaciteit; hiermee wordt voorkomen dat door planuitval, maar ook door het niet behalen van de ambitie van zuinig ruimtegebruik toch voldoende aanbod voor bedrijventerrein gecreëerd kan worden. Doordat voldoende ruimtereservering op de plankaart wordt aangegeven, is het mogelijk – als dat noodzakelijk blijkt – eerder plancapaciteit aan te maken, dat wil zeggen ruimtereservering om te zetten naar plancapaciteit. Regionaal programma bedrijventerreinen
Gemeente Moerdijk De gemeente Moerdijk heeft een aandeel te plannen bedrijventerrein van circa 71 ha bruto tot 2020 (doorkijk) en van circa 53 ha als op te nemen in het programma tot 2015. De uitbreiding van de Koekoek in relatie tot de aanleg van de randweg in Zevenbergen kan voorzien in circa 42 ha bruto, die overigens niet in de periode tot 2015 in zijn geheel wordt gerealiseerd. De restruimtes die in Zevenbergschen Hoek (zijn) ontstaan door (toekomstige) infrastructuur kunnen voor circa 3 ha bruto aan ruimte bieden. Voor het overige heeft de gemeente Moerdijk uitbreiding Dintelmond opgegeven, deze locaties is echter volgens het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld binnen de groene mal gelegen. Voor de gemeente Moerdijk leidt een evenwichtige ontwikkeling van de sociaal-economische structuur tot concentratie van bedrijvigheid aan de westen aan de oostzijde van de gemeente. De bedrijvigheid aan de oostzijde wordt bij de kern Zevenbergen geconcentreerd. Het toekomstig tracé van de omleiding aan de noordzijde van de kern speelt een belangrijke rol in de afweging. De planvorming rond de omleiding is nog niet afgerond. Het tracé is indicatief op het kernbeeld opgenomen. Indien de omleiding gerealiseerd wordt volgens het ingetekende tracé dan is het mogelijk om een omvangrijk bedrijventerrein te realiseren tussen de weg en de bestaande stedelijke contour. De afweegbare transformatieruimte valt uiteen in een aantal deelgebieden voor bedrijvigheid. Voor het lokaliseren van een bedrijventerrein aan de westzijde van de gemeente komt in eerste instantie de kern Fijnaart in beeld. Fijnaart is de grootste kern aan de westzijde van de gemeente, en heeft een omvangrijke afweegbare transformatieruimte waarbinnen bedrijventerrein gerealiseerd kan worden. De positie van het bedrijventerrein Dintelmond binnen de gemeente Moerdijk is bijzonder. De gemeente heeft reeds eerder plannen gehad om het bestaande terrein uit te breiden. Deze plannen zijn niet geëffectueerd vanwege de landschappelijke waarden die ter plaatse in het geding zijn. Dit is ook de reden geweest om het landschappelijk raamwerk aan te laten sluiten op de contouren van het huidige terrein. Toch is een nadere afweging van de rol en positie van het terrein Dintelmond op zijn plaats. Hier zijn een aantal redenen voor te Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
39
geven. Allereerst vormt de ontsluiting via het water een belangrijk pluspunt voor bedrijvigheid die watergebonden is. Verder kan op of in aansluiting op het terrein bedrijvigheid gelokaliseerd worden die naar aard en schaal niet past bij een woonkern. Bovendien kan de voorgenomen herstructurering van het bestaande terrein substantieel versneld worden indien uitbreiding van het terrein mogelijk is. Hier liggen zowel financiële als verplaatsingsmotieven aan ten grondslag. Door middel van verplaatsing van bedrijven kan het bestaande terrein meer hoogwaardig en duurzaam ingericht worden. Indien de mogelijkheid tot verplaatsing zich niet voordoet dan wordt dit een zeer moeizaam traject. Geconcludeerd kan worden dat de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheid van het terrein Dintelmond een belangrijk vraagstuk vormt dat in het kader van dit uitwerkingsplan niet opgelost kan worden. Gemeente en provincie zijn van mening dat de situatie van Dintelmond daarom nader bezien moet worden. De gemeente Moerdijk en de provincie gaan in het komende jaar deze nadere afweging maken. De nadere afweging dient uiterlijk 1 januari 2005 te hebben plaatsgevonden.De uitkomst van deze nadere afweging wordt in het uitwerkingsplan van deze landelijke regio meegenomen. Gemeente Drimmelen De gemeente Drimmelen heeft een aandeel te plannen bedrijventerrein van circa 10 tot 11 ha bruto tot 2020 (doorkijk) en van circa 8 ha als op te nemen in het programma tot 2015. Als grootste mogelijk terrein voor bedrijvigheid (circa 6 ha) heeft de gemeente Brieltjenspolder bij Made opgenomen. Aangezien dit terrein is gelegen in de transformatieruimte en nabij de grootste kern is dit opgenomen in het uitwerkingsplan. Daarnaast zijn Stuivezand in Made (circa 3 ha) en de polder aan de westzijde van de haven in Lage Zwaluwe (circa 3 ha) door de gemeente aangedragen als potentiële locaties voor bedrijventerrein. De structuurvisie van de gemeente Drimmelen stelt dat voor de locatiekeuze van nieuwe bedrijfsruimte de landschappelijke inpassing en de verhouding tot de omvang en de schaal van de bestaande kern belangrijke aangrijpingspunt dienen te zijn. Daarbij wordt gedacht aan een locatie in Made, de hoofdkern, bij voorkeur grenzend aan bestaand bedrijventerrein en de bebouw de kom. Daarnaast zijn in Lage Zwaluwe en Terheijden eventueel beperkte uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande bedrijventerreinen aanwezig voor de opvang van lokale bedrijven en strategische verplaatsers. In Wagenberg is aan de rand van de kern ruimte aanwezig als oplossing voor lokaal gebonden bedrijven, waarvan verplaatsing om milieuhygiënische redenen noodzakelijk is. Daarnaast zijn verspreid in de kernen kleinschalige mogelijkheden voor individuele bedrijven die passen in de betreffende omgeving en bij de maat en schaal van de kern. De conclusie is daarom dat nabij de kern Made vooralsnog voldoende ruimte is voor de uitbreiding van bedrijventerreinen en dat de gemeente die ruimte ook wil bestemmen voor bedrijven uit andere kernen die daar naar aard en schaal niet meer passen. In het algemeen geldt dat in het kader van maatwerk kleine afrondingen van bestaande bedrijventerreinen bij de kernen Wagenberg, Terheijden en Lage Zwaluwe kunnen plaatsvinden, binnen de afweegbare transformatieruimte van het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. Gemeente Geertruidenberg De gemeente Geertruidenberg heeft een aandeel te plannen bedrijventerrein van circa 96 ha bruto tot 2020 (doorkijk) en van circa 72 ha als op te nemen in het programma tot 2015.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
40
Uit het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld blijkt dat aan de westzijde van Geertruidenberg, tussen het bestaand stedelijk gebied en de Amertak, een zeer groot voor verstedelijking afweegbaar gebied is gelegen. Concreet is er zoekruimte zonder grote fysieke beperkingen nabij de Heulweg voor een oppervlakte van naar schatting circa 30 tot 40 ha bruto. Voor het overige deel van het gebied zal de mogelijk in te vullen ruimte nader onderzocht moeten worden. Voornoemd gebied zal grotendeels kunnen voldoen aan de behoefte van de gemeente Geertruidenberg in de planperiode, en past binnen de uitgangspunten van beleid omdat ze is gelegen nabij de grootste kern en aansluitend en geconcentreerd ligt bij bestaande bedrijventerreinen. De gemeente Geertruidenberg heeft in de inventarisatie nog een aantal andere potentiële locaties voor bedrijventerrein opgegeven, waaronder de locatie Gasthuiswaard van circa 60 ha bruto te Geertruidenberg, een locatie aan de zuidkant van Raamsdonksveer van circa 41 ha bruto en de oostkant van de A27 bij de Pontonnier te Raamsdonksveer. Deze locaties zijn niet opgenomen in de StructuurvisiePlus van de gemeente Geertruidenberg en dus niet gelegen in de afweegbare transformatieruimte zoals vastgelegd is in het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. Indien blijkt dat de gemeente Geertruidenberg haar programma niet volledig aan de westzijde van de kern Geertruidenberg kan realiseren dan ligt het voor de hand dat elders in de landelijke regio gecompenseerd wordt. Kwalitatieve planningsopgave
Bij de regionale verdeling van het ruimtebudget voor bedrijventerreinen is het bereiken van ruimtelijke kwaliteit het uitgangspunt. Terugdringing van economische kwetsbaarheid van de regio door differentiatie van het bedrijfsaanbod staat centraal. De regio streeft naar duurzaam en zuinig ruimtegebruik op bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Tot slot stelt de regio zich tot doel om onder andere door aanwezigheid van kleine bedrijven de dynamiek en leefbaarheid van de kernen te behouden. Met name startende bedrijven dienen ruim aandacht te krijgen. Dit geldt zowel bij herstructureringsoperaties, als bij het bieden van gelegenheid tot een bedrijf aan huis. Positionering De gemeente Drimmelen voorziet voor 60% van de beroepsbevolking in werk. Dit komt overeen met het getal voor Geertruidenberg en gemeenten met een soortgelijke status op ruimtelijk economisch gebied. De gemeente Moerdijk biedt veel werkgelegenheid door het bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk. In de landelijke regio zijn overwegend gemengde bedrijventerreinen aanwezig. De gemiddelde grootte van de bedrijven is vrij klein, vaak zijn bedrijven kleiner of gelijk aan 5 werknemers. Ook de bedrijven die op zoek zijn naar bedrijfsruimte, zijn vaak klein. In Moerdijk is bijvoorbeeld 40% van de bedrijven met ruimtebehoefte een eenmanszaak. De ruimtebehoefte is er in de gemeente Moerdijk met name voor bedrijven in de groothandel, industrie en bouwnijverheid. Wanneer gekeken wordt naar bedrijfssectoren zijn met name handel en reparatie goed vertegenwoordigd. Hiernaast is de agrarische sector sterk vertegenwoordigd, met name in de kleinere kernen. Belangrijk onderdeel van de handel en reparatie zijn de havengerelateerde bedrijven (scheepsbouw). In de
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
41
gemeente Moerdijk is de sector transport ook vrij goed vertegenwoordigd (13%). De gemeente Moerdijk heeft een duidelijke ondervertegenwoordiging in de bouwnijverheid. Als tweede groep bedrijfssectoren zijn industrie, gezondheids- en welzijnszorg en de bouwnijverheid goed vertegenwoordigd. Zakelijke dienstverlening en onderwijs zijn relatief ondervertegenwoordigd. Groei zit er voor sommige gemeenten met name in de sector horeca en recreatie en toerisme. Gemeenten als Drimmelen en Geertruidenberg maken nu reeds gebruik van hun potenties op het gebied van toerisme en recreatie; boottochten, campings, dagtochten. De gemeente Moerdijk mikt op recreatie en toerisme met de vestingstad Willemstad. In de sectoren onderwijs en zakelijke dienstverlening zit, in tegenstelling tot in de rest van Noord-Brabant, geen groei. In Geertruidenberg is wel relatief veel werkgelegenheid in de dienstensector. In Geertruidenberg is voorts de energiecentrale van Essent een belangrijke werkgever. De ligging van de regio nabij de snelwegen A16, A17, A27 en A59 is gunstig. De secundaire ontsluiting laat echter vaak te wensen over, bijvoorbeeld over dijkwegen. Verplaatsing van bedrijven Een ruimtelijk knelpunt vormen enkele milieuhinderlijke bedrijven die gelegen zijn in de woonomgeving en hierdoor overlast veroorzaken. Het verplaatsen van bedrijven kan in een aantal gevallen een oplossing zijn. Teneinde de verplaatsing te kunnen financieren, vindt veelal op de vrijkomende locatie herstructurering plaats ten behoeve van woningbouw. Overigens is menging van woon- en werkfuncties over het algemeen wel gewenst (kleinschalige milieucategorie 1 en 2-bedrijven), zolang het niet tot hinderlijke situaties leidt. Functiemenging komt de leefbaarheid van een dorp ten goede. Segmentering/werkmilieu’s Gezien de functie van de kernen en gezien de ligging in het landelijk gebied hebben de meeste gemeenten gemengde bedrijventerreinen. Ook de in ontwikkeling zijnde en toekomstige bedrijventerreinen zullen vooral gemengde terreinen worden. Voorts geldt als uitgangspunt dat ze in principe bedoeld zijn voor middelgrote bedrijven (tot maximaal 5.000 m2 kaveloppervlak) uit de regio, in de milieucategorieën 2 tot en met 4.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
42
6
Ruimtelijk beleid en plankaart
6.1
Aard en schaalniveau van het uitwerkingsplan
Het Streekplan en het uitwerkingsplan vormen samen het provinciaal ruimtelijk beleid voor de regio. Het beleid in het uitwerkingsplan vervangt het Streekplan niet, maar werkt het op onderdelen uit. In dit plan wordt uitwerking gegeven aan de verstedelijkingsopgave met betrekking tot woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling (in de stedelijke regio inclusief infrastructuur en een groen programma), binnen de leidende princip es uit het Streekplan (zie paragraaf 1.3). Dit betekent dat het beleid voor bijvoorbeeld vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, golfbanen, landgoederen, recreatie en semiagrarische bedrijvigheid in het Streekplan staat. Het plan heeft een globaal karakter. De aanduidingen op de plankaart die samen het duurzame ontwikkelingskader vormen zijn indicatief en hebben alleen betekenis op een schaal 1:50.000 (zie paragraaf 1.7). Een nadere begrenzing van de gebieden dient op perceelsniveau plaats te vinden in het kader van het bestemmingsplan. Op deze manier blijft het onderscheid tussen regionale en gemeentelijke planvorming behouden en heeft het regionale plan een flexibel karakter. In het plan is beschreven op grond van welke waarden en kansen de grenzen in het plan zijn getrokken. Soms ligt een grens op een herkenbare structuur in het landschap, zoals een weg of een beek aangegeven op de kaart 1:50.000. In dat geval is er weinig of geen speelruimte bij de vertaling naar perceelniveau. In andere gevallen wordt een marge aangehouden die gerelateerd is aan het schaalniveau van het plan3 . In hoofdstuk 4 wordt in hoofdlijnen en in hoofdstuk 7 wordt per deelgebied beschreven met welke waarden bij eventuele verschuivingen rekening moet worden gehouden. Bij het ops tellen van het bestemmingsplan dient zorgvuldig rekening te worden gehouden met de aanwezige waarden. Het programma is abstract (met symbolen als vierkantjes en rondjes) aangegeven op de kaart omdat in het kader van de gemeentelijke planvorming het ruimtelijk ontwerp voor de verschillende bouwlocaties moet worden opgesteld. Een aanduiding met een grote van 5 hectare is de kleinste die op dit schaalniveau nog relevant is. Zo is op de kaart leesbaar in welk transformatiegebied binnen de planperiode een stedelijke claim ligt en hoe groot die claim is. 6.2
Het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld
Het duurzame deel van de plankaart is samengesteld uit het landschappelijk raamwerk, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Met het landschappelijke raamwerk zijn de groene en de blauwe kwaliteiten van het gebied aangegeven die behouden en ontwikkeld moeten worden en waarbinnen geen stedelijke functies gesitueerd worden. De identiteit en kwaliteit van het landschap en het infrastructureel netwerk is sturend voor de 3
Bij een schaal van 1:50.000 is een lijn met een dikte van één millimeter op de kaart in werkelijkheid een strook met een breedte van vijftig meter. Een indicatieve lijn op de kaart is niet op de millimeter nauwkeurig getekend, maar geeft wel binnen een marge van enkele millimeters aan waar de begrenzing van het vlak ongeveer ligt.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
43
ontwikkeling van de steden en dorpen. Stedelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden zowel binnen het bestaand stedelijk gebied en binnen de zoekruimten voor verstedelijking (zie 6.2.4) die liggen tussen het bestaand stedelijk gebied en het landschappelijke raamwerk. 6.2.1
Het landschappelijk raamwerk
Stedelijke ontwikkelingen zijn in het landschappelijk raamwerk in principe uitgesloten. Hoe het landschappelijk raamwerk is opgebouwd is in hoofdlijnen beschreven in hoofdstuk 4 en verder uitgewerkt in hoofdstuk 7, ruimtelijke ontwikkeling per deelgebied. In het landschappelijk raamwerk zijn stedelijke ontwikkelingen alleen toelaatbaar zijn als daar grote maatschappelijke belangen aan ten grondslag liggen, en nadat onderzoek heeft aangetoond dat er geen reële alternatieve locaties voorhanden zijn. Alternatieven worden afgewogen binnen de gemeente als het een ruimteclaim voor wonen betreft. Alternatieven worden regionaal afgewogen wanneer het een ruimteclaim voor werken betreft. De regionale afstemming kan plaatsvinden in het regionale planningsoverleg. Het verlies aan waarden moet zo veel als mogelijk worden beperkt. Onder stedelijke ontwikkelingen verstaan we ontwikkelingen die samenhangen met wonen, werken en voorzieningen. Aanleg van sportvoorzieningen beschouwen we, behoudens golfbanen, gezien de vormgeving en functie ervan, ook als stedelijke ontwikkeling. Ruimte voor ruimtewoningen betreffen evenzo een stedelijke ontwikkeling als die plaatsvindt in de vorm van een planmatige uitbreiding van het stedelijk gebied. Betreft de ontwikkeling van ruimte voor ruimte woningen slechts enkele woningen die aanhaken aan bestaande ruimtelijke structuren en een kwaliteitsverbetering van het gebied tot gevolg hebben, dan is alleen het streekplanbeleid van toepassing. Ontwikkeling binnen het landschappelijk raamwerk kan dan aanvaardbaar zijn. Sommige onderdelen van het landschappelijke raamwerk zijn al in het Streekplan beschermd. Voor die onderdelen van het landschappelijk raamwerk die in het Streekplan een strengere bescherming kennen, geldt het beschermingsregime van het Streekplan. Het landschappelijk raamwerk is als volgt opgebouwd: Landschapsbeheer: Het beleid is gericht op het beheer en behoud van de bestaande landschappelijke verschijningsvorm zoals die is aangegeven op de basisstructuurkaart van Brabant. Het beleid voor deze gebieden krijgt verder inhoud in het kader van de revitalisering van het landelijk gebied. Beheer beekdal- en/of kreeksysteem: Dit is het deel van het landschappelijk raamwerk waar de beken en/of kreken en beekdalen de structuurdragers zijn van de landschapsstructuur. De ontwikkeling van deze gebieden krijgt verder inhoud in het kader van de revitalisering van het landelijk gebied, door de waterschappen of wordt uitgewerkt in het kader van de GHS. 6.2.2
Bestaand stedelijk gebied en infrastructuur
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
44
Het bestaand stedelijk gebied vervult een belangrijke rol voor het accommoderen van de stedelijke ruimtevraag. Stedelijke herstructurerings - en intensiveringprocessen zijn in beginsel overal binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk. Uiteraard moet hierbij worden aangesloten op de kwaliteiten en mogelijkheden van dat stedelijk gebied. Ontwikkeling van een duidelijke stedelijke hoofdstructuur en van verbindingen van het centrumgebied met de verschillende stedelijke knooppunten is wezenlijk. Het is ook van belang een goede visie te hebben op de waardevolle groenstructuren in het stedelijk gebied. De groenstructuur is belangrijk voor de leefbaarheid en kwaliteit van het stedelijk gebied. Het beleid voor het bestaand stedelijk gebied opgenomen in dit plan heeft vooral ten doel een betere benutting van de kansen van dat stedelijk gebied te stimuleren. Het betreft, met uitzondering van het beleid voor de stedelijk groene dragers, geen beleid gericht op het uitsluiten van ontwikkelingen. Voor het bestaand stedelijk gebied zijn in het plan de volgende legenda-eenheden onderscheiden: Beheer en intensivering: Dit zijn die delen van het stedelijk gebied waar het beleid nu en in de toekomst gericht is op het beheer van de bestaande kwaliteiten. Intensivering van het ruimtegebruik en aanpassing van het stedelijk gebied, waar dat vanwege bestaande ruimtelijke kwaliteiten mogelijk en verantwoord is, kan nodig zijn. Dit zal niet snel leiden tot een totaal andere structuur of functie van stadsdelen en of wijken. Infrastructuur Op de kaart zijn de op regionale schaal voor het vervoerssysteem relevante bestaande infrastructurele elementen aangegeven zoals de snelwegen, spoorlijnen met stations, de regionale wegverbindingen enzovoorts. Deze elementen zijn mede bepalend voor toekomstige verstelijkingskeuzes. 6.2.3
Zoekruimten voor verstedelijking
In het landelijk gebied dat geen onderdeel van het landschappelijk raamwerk vormt, is verstedelijking afweegbaar. Op basis van een programmatische afstemming in de tijd kunnen in deze gebieden nieuwe locaties voor woningbouw en bedrijventerreinen en andere stedelijke functies worden gepland. Voor deze gebieden blijft het vigerende planologisch (streekplan)beleid en het gemeentelijk bestemmingsplan voor het buitengebied van kracht. Vooruitlopend op een eventuele planmatige stedelijke ontwikkeling worden er geen mogelijkheden gecreëerd voor nieuwbouw van incidentele woningen of bedrijven die niet aansluiten op het bestaand stedelijk gebied en blijven bijvoorbeeld ook de mogelijkheden voor uitbreiding van bestaande nietbuitengebied gebonden bedrijven beperkt. Het is belangrijk dat deze zoekruimten ook in de toekomst geschikt blijven voor uitbreiding van het stedelijk gebied en niet verworden tot zogenaamde rommel- of gedoogzones voor ontwikkelingen die niet in het buitengebied thuishoren. Transformatie afweegbaar: De aanduiding transformatie afweegbaar geeft aan dat het transformeren van landelijk gebied naar stedelijk grondgebruik (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen, al of niet in combinaties van meervoudig ruimtegebruik) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
45
Aanvullende voorwaarden waaraan ruimtelijke plannen binnen deze gebieden moeten voldoen zijn: - Er moet programma voor beschikbaar zijn - De voorgestelde plannen moeten aansluiten bij de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de kern - Bij de inrichting van ruimtelijke plannen is rekening gehouden met kwaliteiten en structuren in het gebied en de omgeving. - Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen is het uitgangspunt zorgvuldig met de ruimte om te gaan. Hierbij vormen de vijf leidende principes uit het Streekplan de basis (zie 1.3). 6.3
De verstedelijking
Het deel van het verstedelijkingsprogramma waarvoor geen ruimtelijke mogelijkheden gevonden kon worden binnen het bestaand stedelijk gebied staat indicatief aangegeven binnen de verschillende zoekruimten voor verstedelijking op de plankaart voor zover het ontwikkelingen betreft die meer dan 5 hectare ruimtebeslag omvatten. Weergave op de plankaart betekent dat Gedeputeerde Staten ervan uitgaan dat binnen de planperiode de betreffende locatie in de betreffende omvang wordt gerealiseerd. In beginsel is dit het afsprakenkader dat Gedeputeerde Staten met de gemeenten hebben gemaakt. Het beleid is erop gericht de realisering van de locaties te ondersteunen en te stimuleren. Indien een gemeente uiteindelijk toch afziet van de betreffende ontwikkelingslocatie dan wordt dit besproken in het regionaal planningsoverleg (in de landelijke regio alleen als het een werklocatie betreft). In overleg wordt bezien of een nieuwe verstedelijkingslocatie moet worden aangewezen. Gedeputeerde Staten zullen zo nodig het plan aanpassen. De volgende stedelijke ontwikkelingen zijn onderscheiden: Te ontwikkelen bedrijventerrein of woongebied Bedrijventerrein of woongebied groter dan 5 hectare. De maat van de aanduiding op de plankaart past bij de omvang van het programma. Te reserveren bedrijventerrein De ruimte die eventueel eerder in ontwikkeling mag worden genomen als uit monitoring van het bedrijventerreinbeleid en het bijbehorende beleid voor efficiënt ruimtegebruik blijkt dat het nodig is binnen de planperiode meer bedrijventerrein aan te leggen Strategische locatie Dit is een mogelijke locatie voor werken die nog nader afgewogen moet worden. Indien in de tijd het nut en de noodzaak daartoe zijn aangetoond kan deze locatie ontwikkeld worden. Binnenstedelijke bouwlocatie Een grote woningbouwlocatie (vanaf ca. 100 woningen) in het bestaand stedelijk gebied, die buiten de herstructureringsgebieden en gebieden voor centrumontwikkeling ligt. 6.4
De infrastructuur
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
46
Op de plankaart is de voor de regio belangrijke bestaande infrastructuur aangegeven. Daarnaast is de infrastructuur die binnen de planperiode aangelegd zal worden aangegeven als infrastructuur in ontwikkeling of in studie. Realisering hiervan wordt voorgestaan voor de ontwikkeling van een goed functionerend vervoersysteem . Afbeelding 7 Plankaart
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
47
7
Ruimtelijke ontwikkelingen per deelgebied
7.1
Inleiding
Per gemeente en kern wordt in dit hoofdstuk het landschappelijke raamwerk beschreven. Ook komen de mogelijke locaties voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling aan bod waarvoor in de periode tot 2015 plancapaciteit kan worden aangemaakt. Tevens wordt aangeduid welke locaties vanuit ruimtelijk en landschappelijk oogpunt geschikt zouden kunnen zijn voor verstedelijking voor de periode na 2015. Laatstgenoemde loc aties maken onderdeel uit van gebieden die voor transformatie afweegbaar zijn. Gezien het schaal- en abstractieniveau van het uitwerkingsplan worden op de plankaart alleen de grotere toekomstige ontwikkelingen aangeduid. Het betreft de locaties die groter zijn dan 100 woningen en 5 hectare bedrijventerrein. Op de toelichtende kaarten per kern worden locaties aangegeven van meer dan 20 woningen en 1 hectare bedrijventerrein.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
48
7.2
Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Drimmelen
7.2.1 Drimmelen
De kern Drimmelen ligt landschappelijk gezien op de overgang van venige en moerige gronden naar zeekleigronden. Westelijk van Drimmelen ligt een broekboslandschap (natuurreservaat de Worp). Ter plaatse is sprake van ondiepe kwel van rivierwater. Het diepere grondwater is brak. Het gebied waar Drimmelen in ligt werd al voor 1550 ingepolderd. Drimmelen is een dijkdorp. De kern is een rijksbeschermd stadsgezicht. De Amer en de Worp behoren tot de GHS en daarmee tot het landschappelijk raamwerk rond de kern Drimmelen. Dit komt ook tot uiting in de indicatieve RNLE begrenzing. Aan de zuid- en oostzijde is er vanuit het landschap geen directe duurzame grens aanwijsbaar. In de SV+ van de gemeente wordt een duurzame grens gelegd bij de Standhazensedijk. Vervolgens wordt deze lijn zuidoostelijk en zuidelijk van de kern doorgetrokken. Daarmee ontstaat aan deze zijden van de kern een afweegbare transformatieruimte. Aan de zuidwestzijde ligt de grens aansluitend aan de bebouwingscontour van de Vaartkant. Tussen de kern en de Worp is nog een beperkte afweegbare transformatieruimte beschikbaar. De gemeente zet voor Drimmelen in op versterking van de bestaande kwaliteiten. Er wordt gedacht aan het inbedden van de kern in een groene dorpsmantel. Hierdoor zou de ontwikkelingsruimte voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling beperkt kunnen worden. Daarnaast wil men de relatie tussen het havengebied en de historische kern versterken. Herstructurering en inbreiding is binnen de kern Drimmelen mogelijk op de locatie van de school en het voormalige dorpshuis.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
49
7.2.2 Made
De kern Made ligt op “De Naad” die de overgang van zand naar klei kenmerkt. Direct noordelijk van de kern liggen veen- en kleigronden. De kern ligt hydrologisch gezien in intermediair gebied. Het landschap rond de kern heeft een kleinschalig karakter. De kern is gegroeid vanuit de vele veldwegen die het gebied doorkruisten. De ruimten tussen deze wegen werden later ingevuld met woonbebouwing. Opvallend is de combinatie van rechthoekige en diagonale wegenpatronen. Cultuurhistorisch zijn de goederenspoorlijn en de voormalige linie van Den Hout interessant. Vanuit landschappelijk oogpunt zijn er weinig aangrijpingspunten om een duurzame grens vast te stellen voor de kern. Daarom wordt teruggegrepen op de contouren uit de SV+. Aan de zuidzijde vormt de A59 een harde grens. Het gebied tussen de kern en deze weg gaat benut worden voor de aanleg van een dorpsmantel. Dit stedelijk groen grenst straks aan bedrijventerrein Brieltjenspolder. Aan de westzijde ligt de contour parallel aan de Watertorenstraat. Daarmee ligt er aan de zuidwestzijde van de kern een afweegbare transformatieruimte. In het noorden ligt de contour aan de Drimmelenseweg en Boerenhoekstraat. De contour loopt in het verlengde daarvan door tot de Watertorenstraat. De contour volgt de bebouwingscontour aan de noordzijde van deze wegen. Als gevolg hiervan is transformatie in het gebied De Vierendelen afweegbaar. Aan de oostzijde ligt de contour achter de oostelijke bebouwing van de Voorstraat. In de gebieden noordelijk en zuidelijk van Plukmadestraat is transformatie afweegbaar. Hydrologisch gezien is het noordelijke deel aangemerkt als potentieel nat gebied. Indien in dit gebied in de toekomst verstedelijking plaats heeft dan dient bij de inrichting hydrologisch verantwoord gebouwd te worden. Aan de zuidoostzijde wordt het bedrijventerrein uitgebreid. Made is de hoofdkern van de gemeente waar voorzieningen geconcentreerd zijn. Er zijn veel inbreidingslocaties beschikbaar in de kern. Uitbreiding voor wonen wordt voorzien aan de noordzijde van de kern. Aansluitend op het bestaande bedrijventerrein Brieltjenspolder wordt voor de lange termijn een uitleglocatie voor werken gerealiseerd. 7.2.3 Hooge Zwaluwe
De kern Hooge Zwaluwe ligt landschappelijk gezien op de overgang van zandgronden naar zeekleigronden. De kern ligt in het open zeekleigebied. Oostelijk van de kern ligt een dekzandrug die de overgang van zand naar klei markeert. Hooge Zwaluwe is een langgerekt dijkdorp waardoor het veel relaties heeft met het omliggende landschap. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is de structurerende as RaadhuisstraatHavenstraat-Spoorstraat met omliggende bebouwing waardevol. Dit geldt ook voor de goederenspoorlijn. De kenmerkende lintbebouwing biedt mogelijkheden voor verdichting op per ceelsniveau.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
50
Ten westen van de kern ligt GHS natuur. Dit geldt ook voor de haven en het daarop aansluitende oostelijke gebied. Deze gebieden maken deel uit van het landschappelijk raamwerk. In de SV+ zijn voor alle zijden van de kern contouren vastgelegd. In het noordwesten en oosten vallen deze samen met de bestaande bebouwingscontour. Aan de zuidzijde van de kern liggen afrondingsmogelijkheden. Oostelijk van het bedrijventerrein is verdere ontwikkeling vanuit het oogpunt van waarden afweegbaar. De gemeente vindt verdere ontwikkeling in deze richting niet wenselijk. Zij opteert voor een groene afronding van het bestaande stedelijke
gebied in deze richting. 7.2.4 Wagenberg
De kern is ontstaan op de overgang van zand naar klei. Noordelijk van de kern vinden we veengronden en aansluitend daarop kleigronden. Ook zuidelijk van de kern liggen veengronden. De kern zelf ligt in kleinschalig zandgebied. Noordelijk, westelijk en zuidelijk van de kern heeft het landschap een opener karakter. De kern is ontstaan vanuit een bebouwingslint aan de oude veerroute. Deze dorpsstraat is het belangrijkste structurerende element voor de kern. Tussen dit lint en de omgeving bestaat nog steeds een goede relatie. In de SV+ wordt de bebouwingsgrens aan de noordzijde van de Eerste weg (N285) als duurzame grens gekenschetst. Deze weg vormt een duidelijk structurerend element uit de tweede laag. Het gevolg is dat in het gebied tussen Vogelstraat, Brandestraat en de bestaande kern transformatie afgewogen kan worden. Ook aan de oostzijde is de huidige bebouwingsgrens duurzaam. Tussen de Kerkstraat en de Wagenstraat is transformatie afweegbaar. Verder volgt de contour aan de zuidkant de bestaande bebouwingscontour. In het westen ligt de contour om de bebouwing aan de Zuidveren heen. De bestaande kamstructuur
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
51
dient in stand gehouden te worden. Inbreiding in de kern is mogelijk mits dit via maatwerk tot stand komt. Voor Wagenberg kiest de gemeente voor verbetering van de openbare ruimte. Waar mogelijk worden milieuhinderlijke bedrijven uitgeplaatst. In eerste instantie wordt getracht deze bedrijven te verplaatsen naar de noordrand van de kern nabij de Thijssenweg. Het is echter niet de bedoeling dat hier een grootschalig bedrijventerrein ontstaat. In beginsel dienen milieuhinderlijke bedrijven verplaatst te worden naar de hoofdkern Made. Als daar geen ruimte voorhanden is kan gekeken worden naar andere hoofdkernen in de landelijke regio Moerdijk en omgeving. Verder is in de uitwerkingsplannen voor de stedelijke regio’s rekening gehouden met opvang van grotere en milieuhinderlijke bedrijvigheid uit de landelijke regio. Kleinere milieuvriendelijke bedrijven kunnen op basis van maatwerk een plek vinden in de afweegbare transformatieruimte.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
52
7.2.5 Lage Zwaluwe
De kern Lage Zwaluwe ligt temidden van open zeekleilandschap. De polder waar de kern in ligt is in de periode 1550-1600 gerealiseerd. Lage Zwaluwe is een langgerekt dijkdorp aan de Amer. De dijk vormt een belangrijke structuurdrager voor de kern. De kern vormde het eindpunt van de veerroute die begon in Breda. Hier werd de oversteek naar Dordrecht gemaakt. De Amer behoort tot de GHS en dus tot het landschappelijk raamwerk rond de kern Lage Zwaluwe. Dit komt ook tot uiting in de RNLE begrenzing. In de SV+ zijn een aantal contouren vastgelegd. In het oosten en zuiden volgen deze de bestaande bebouwingscontour. Dit is ook aan de zuidwestzijde het geval. De contour wordt in een rechte lijn doorgetrokken tot aan de Flierstraat. Hier ligt een afweegbare transformatieruimte. Hydrologisch gezien is dit gebied aangemerkt als potentieel nat gebied. Indien in dit gebied in de toekomst verstedelijking plaats heeft dan dient bij de inrichting hydrologisch verantwoord gebouwd te worden. De contour uit de SV+ loopt van de Flierstraat naar de Amer waar hij loodrecht op staat. Ook hier ligt een afweegbare transformatieruimte. Ook dit gebied is grotendeels aangemerkt als potentieel nat gebied. Behoud en versterking van kwaliteit staat voor deze kern voorop in de SV+. Herontwikkeling van het havengebied wordt als belangrijkste strategie genoemd in de SV+. Op de eerste plaats kan zo de relatie tussen de haven en de kern versterkt en de winkelstructuur verbeterd worden. Hinderlijke bedrijvigheid zal dan uitgeplaatst moeten worden naar de hoofdkern Made. Als daar geen ruimte voorhanden is kan gekeken worden naar andere hoofdkernen in de landelijke regio Moerdijk en omgeving. Verder is in de uitwerkingsplannen voor de stedelijke regio’s rekening gehouden met opvang van grotere en milieuhinderlijke bedrijvigheid uit de landelijke regio. Het bestaande bedrijventerrein kan beperkt worden uitgebreid ten behoeve van lokaal gebonden en verplaatsende bedrijven. Woningbouw kan een impuls krijgen door tussen de kern en de Oude weg een uitleglocatie voor woningbouw te realiseren. Betere inpassing van het sportpark en het bedrijventerrein zijn tevens speerpunten. 7.2.6 Terheijden
De kern Terheijden is ontstaan op de overgang van zand naar klei. De kern is ontstaan vanuit een bebouwingslint aan de Mark en hangt samen met veenontginning. Zuidelijk van de kern in het dal van de Mark is sprake van een jonge broek ontginning. De ondergrond heeft plaatselijk een venig karakter. Noordwestelijk en oostelijk van de kern liggen kleinschalig zandontginningen. Noordelijk van de kern richting de klei heeft het landschap een opener karakter. Belangrijke cultuurhistorische waarden rond de kern hangen samen met de Schans en haar schootsveld, de voormalige linie van de Munnikenhof en de
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
53
Binnenpolder. De Raadhuisstraat/Hofstraat is de belangrijkste structuurdrager van de kern. Belangrijke GHS eenheden bevinden zich zuidelijk, noordelijk en oostelijk van de kern. Zuidelijk van de Mark gaat het om de Lange Bunders en Slangwijk. Aan de noordzijde gaat het om de Binnenpolder en het aanslu itende gebied westelijk van de N285. Deze landschappelijke eenheden grenzen direct aan de kern. In de SV+ is een contour ingetekend direct aansluitend aan de contour van de Schans. Uitleglocaties zijn aan de zijde van de kern niet aan de orde. Wel opteert de gemeente voor benutting van de huidige sportvelden voor woningbouw. Aan de oostzijde van de kern is de contour aan de Nieuwe Schimmelseweg gelegd. De contour loopt door in zuidelijke richting tot het Zand. Van daar wordt de noordelijke bebouwingscontour van het Zand gevolgd tot aan de Nieuwe Bredase Baan. Aan de oostzijde is transformatie afweegbaar. De gemeente wil de relatie tussen de kern en de rivier de Mark versterken. Zodoende kunnen de recreatieve en natuurlijke potenties van de Markzone benut worden. De grenzen van de kern behoeven opwaardering tot duurzame overgangen met het buitengebied. Voor bedrijventerrein ’t Spijck wordt een beperkte afronding voorzien.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
54
7.3
Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Geertruidenberg
7.3.1. Geertruidenberg en Raamsdonksveer
In 1213 krijgt 'Sint Geertruidenberg' stadsrechten. In de late middeleeuwen was de stad een belangrijk handelscentrum. De Hoekse en Kabeljauwse Twisten in 1420 en de Sint-Elisabethsvloed van 1421 maakten hier een einde aan. Later kreeg de stad een rol als grensvesting. De oorspronkelijke vestingwerken zijn voor een deel verloren gegaan. De resterende delen hebben een hoge cultuurhistorische waarde. Dit geldt ook voor de “Halvezolenlijn”. De geschiedenis van Raamsdonksveer gaat terug tot een middeleeuwse parochie, waarvan de naam voor het eerst in 1273 als 'Dunc' in akten voorkomt. Het 'Veer' werd een oord van schippers, vissers, polder - en griendwerkers. Inmiddels zijn de kernen Geertruidenberg en Raamsdonksveer samengesmolten tot een aansluitend stedelijk gebied waar de Donge doorheen stroomt. De SV+ spreekt in dit verband van één stad met complementaire centra. Daarbij ligt het accent voor Geertruidenberg meer op toerisme en recreatie terwijl het accent voor Raamsdonksveer komt te liggen op bestuurlijke en commerciële voorzieningen. Op de Dongeoevers kunnen als verbinding publieke voorzieningen gecreëerd worden maar vooral woningbouw. Op dit moment is een groot deel van de Dongeoevers nog in gebruik als bedrijventerrein.
De Bergsche Maas met haar uiterwaarden hebben GHS status. De bedrijventerreinen Amercentrale en Dombosch grenzen hier direct aan. Aan de oostzijde vormt de A27 een duurzame grens vanuit de tweede laag, aldus de Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
55
SV+. In het zuiden geldt dit voor de A59. De Karthuizerpolder wordt in de SV+ aangemerkt als waardevol gebied. Stedelijke functies zijn hier niet gewenst. Zodoende resteert aan de zuidwestzijde van de kern Raamsdonksveer een afweegbare transformatieruimte. Hydrologisch gezien is het deel de Eendrachtspolder aangemerkt als potentieel nat gebied. Indien in dit gebied in de toekomst verstedelijking plaats heeft dan dient bij de inrichting hydrologisch verantwoord gebouwd te worden. Westelijk van de kern Geertruidenberg zijn vanuit landschappelijk oogpunt niet direct duurzame grenzen aan te wijzen. Hier ligt dan ook een omvangrijke afweegbare transformatieruimte. Wel liggen hier belemmeringen door hoogspanningslijnen en milieuhinderzones. Bovendien is hier sprake van potentieel natte gebieden. Aan de Dongeoevers is door inbreiding en herstructurering een groot bouwvolume te realiseren. Ook op andere plaatsen binnen het stedelijk gebied bestaan inbreidings- en herstructureringskansen. Dit is de reden dat de gemeente Geertruidenberg opgenomen is in de pilot “Bouwen binnen strakke contouren” hetgeen betekent dat de gemeente tot 2008 binnen de kernen onbeperkt mag bouwen maar in ruil daarvoor afziet van het in procedure brengen van plannen op uitleglocaties. Voor ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein komt in eerste instantie het gebied “de Brand” ten zuidwesten van Geertruidenberg in beeld. Daarnaast zou nader gekeken kunnen worden naar het gebied ten westen van de kern Geertruidenberg. Belemmerende omstandigheden in dit gebied zijn de aanwezige elektriciteitsinstallaties en hoogspanningsleidingen.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
56
7.3.2. Raamsdonk
Het landschap rond Raamsdonk wordt op de structuurkaart van de provincie Noord Brabant omschreven als veenweidelandschap. Kenmerkend is de openheid van het omliggende landschap. Het dorp ligt als een lint op een hoge zandrug noordelijk van de rivier de Donge. Door de hoge ligging van het bebouwingslint liggen er vanuit het noorden en het zuiden zichtlijnen op de kern. De geschiedenis van Raamsdonk gaat terug tot een middeleeuwse par ochie en ontwikkelde zich tot een voornamelijk op landbouw gericht dorp. De Heemraadsingel/Schansstraat, de Raadhuisstraat en de Kerkstraat zijn de belangrijkste structuurdragers van de kern. Het oorspronkelijke lint heeft een hoge cultuurhistorische waarde. Dit geldt ook voor de “Halvezolenlijn”. De bestaande relatie tussen de kern en het waardevolle omliggende buitengebied dient aldus de SV+ in stand gehouden te worden. Het gebied zuidelijk van de kern is landschappelijk waardevol als gevolg van het oorspronkelijke gerende verkavelingspatroon. In het gebied noordelijk van de kern is het van belang om de open relatie tussen Raamsdonk en de Achterste dijk te handhaven. In de praktijk betekent dit dat de bestaande bebouwingscontouren op hoofdlijnen gehandhaafd dienen te blijven. Als gevolg daarvan is er weinig ontwikkelingsruimte beschikbaar voor de kern. Kleinere locaties die genoemd worden in de SV+ zijn het gebied aan de Schansstraat gelegen tussen Stationsstraat en Parallelweg, het gebied achter de Leohoeve en het gebied achter de Griffiershof.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
57
7.4
Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Moerdijk
7.4.1 Zevenbergen
De kern Zevenbergen bestond al in de 13e eeuw en ligt relatief hoog ten opzichte van het omliggende open zeekleilandschap. Oorspronkelijk was de kern het middelpunt van veenontginning, later was het een handelsplaats. De Roode Vaart werd gegraven om de kern voor scheepvaart bereikbaar te houden. De Polder Oudland van Zevenbergen stamt uit 1535. Het grondgebruik in de omgeving is divers. Overwegend gaat het om akkerbouw en glastuinbouw. Hydrologisch gezien ligt de kern op de grens van twee watersystemen: het watersysteem zand en veen in het oosten en het overgangssysteem ric hting zeeklei in het westen. Zevenbergen is binnen de gemeente Moerdijk de grootste kern met het meest uitgebreide voorzieningenniveau. De Roode Vaart is de centrale cultuurhistorisch waardevolle structuurdrager van de kern. Straten in het centrum lopen hier parallel aan. Daarnaast vormen de Markt en de Stationsstraat structuurdragers. De Mark, het noordelijke deel van de Roode Vaart en de groenstrook rond bedrijventerrein Moerdijk zijn aangemerkt als GHS. In de directe omgeving van de kern ontbreken deze waarden. In de SV+ is een duurzame grens opgenomen aan de west- en zuidzijde van de kern. In het westen volgt deze de bestaande stedelijke contour. Verder loopt deze via de Molengorsche Vliet naar huize Zorgwijk en vervolgens naar de Hazeldonkse Zandweg. In de afweegbare transformatieruimte heeft de gemeente meerdere uitleglocaties voor wonen aangegeven. Welke daarvan uitgevoerd kan worden vraagt nog een nadere afweging.Aan de noordzijde van de kern vormt de N285 een structurerend lijnelement vanuit de tweede laag. Voor het overige deel (noord en oost) van de kern is er vanuit de landschappelijke structuur geen aangrijpingspunt om een definitieve begrenzing vast te leggen. De geprojecteerde omleiding is daarom aangehouden als begrenzing. Met name deze afweegbare transformatieruimte is in beeld voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen voor de korte en lange termijn.Op de plankaart wordt de omleiding dan ook als begrenzing voor de afweegbare transformatieruimte opgenomen. Vanuit hydrologisch oogpunt ligt bebouwing in deze gebieden niet rechtstreeks voor de hand. Mocht er toch gebouwd worden in de toekomst dan dient hier bij de inrichting van het gebied rekening mee gehouden te worden. De stuurgroep is van mening dat de vloeivelden die direct noordelijk van de gedachte omleiding gelegen zijn tussen het bestaande stedelijke gebied en het bedrijventerrein als bedrijfsbestemming beschouwd moeten worden.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
58
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
59
7.4.2. Fijnaart
De kern Fijnaart ligt grotendeels op een kreekrug. De polder waarin Fijnaart ligt ontstond al voor 1550. Op de landerijen rond Fijnaart is akkerbouw dominant. Daarnaast komen er boomgaarden voor. Het gebied is te kenschetsen als een open zeekleigebied. Vanuit het zuiden liggen er een aantal zichtlijnen op de kern. Fijnaart is in de tweede helft van de 16e eeuw gesticht als een dorp van het Flakkeese type waarbij de kerk gesitueerd is aan het einde van de Voorstraat op enige afstand van de Kadedijk. Binnen de kern vormen de Wilhelminastraat, de Voorstraat en de Kerkring structurerende elementen Een duidelijk structurerend landschappelijk raamwerk rond de kern Fijnaart ontbreekt. Vanuit de tweede laag zijn er wel duidelijke structurerende elementen rond Fijnaart aanwezig. Aan de noordzijde van de kern gaat het om de Maasroute/Parallelweg en in het verlengde hiervan de dijk naar Nieuwemolen aan de westzijde. In het zuiden vormt de Kadedijk een structuurlijn. In het verlengde hiervan vormt aan de westzijde van de kern de Oudemolensedijk een duurzame grens. Tussen deze dijk en de huidige kern ligt een omvangrijke afweegbare transformatieruimte. In het gebied is een mogelijk tracé voor een nieuwe ontsluiting geprojecteerd. Hydrologisch gezien is dit gebied voor een deel aangemerkt als potentieel nat gebied. Indien in dit gebied in de toekomst verstedelijking plaats heeft dan dient bij de inrichting hydrologisch verantwoord gebouwd te worden. Aan de zuidzijde vormt de Kadedijk een duurzame structuur. Aan de oos tzijde ligt de duurzame grens tussen de Kadedijk en de Eerste Kruisweg grotendeels gelijk met de bestaande bebouwingscontour. Het boomteeltgebied noordoostelijk van de bedrijven aan de Kadedijk vormt een klein e afweegbare transformatieruimte. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
60
7.4.3. Klundert
De kern Klundert is gesticht in de 16e eeuw aan de zuidkant van de Groote Polder langs de Mooye Keene op de samenkomst van de Aalskreek en de Keene. Het is een oude vestingstad. De kern heeft een bijzondere cultuurhistorische waarde. Dit komt tot uiting in de vesting met haar omwalling en de noordelijke en zuidelijke kroonwerken die nog grotendeels intact zijn. Het schootsveld van het noordelijke kroonwerk is in de loop der tijd aangetast door verstedelijking aan beide zijden. Vanuit de omgeving (noordwest, zuidwest en zuidoost) liggen er mooie zichtlijnen op de voormalige vesting. Binnen de kern is de centrale noord-zuid as (Zevenbergse poort, Voorstraat/Molenstraat, Aalskreek, Kerkring, Stadhuisring en Verlaat) naast de west-oost as (Stoofdijk/Kaai/ Hoogstraat/Blauwe Sluisdijk) een belangrijke structuurdrager. De Groote Polder is een aanwas uit de 16e eeuw. De bodem bestaat afwisselend uit lichte en zware klei. Het zuidelijk deel van de kern ligt binnen de Westpolder/Lokkerspolder, een halspolder die na 1700 gewonnen is op de Verlamde vaart/Keenehaven. Ter plaatse is sprake van ondiepe kwel. Het oppervlaktewater is brak of verzilt zoet. De gronden rond Klundert zijn overwegend in gebruik als akkerbouwgrond. Het gebied is te kenschetsen als een open zeekleigebied. Aan de oostzijde van de kern is het landschappelijk raamwerk duidelijk aanwezig. Het wordt gevormd door de groenstrook die de kern scheidt van bedrijventerrein Moerdijk. Deze strook heeft GHS status. Aan de zuidzijde vormt de bestaande begrenzing van het kroonwerk en in het verlengde daarvan de Stoofdijk vanuit cultuurhistorische en landschappelijke motieven een duurzame grens. Ook de begrenzing van het noordelijke kroonwerk vormt een duurzame grens. Noordelijk van bedrijventerrein de Vliet en het zwembad ligt een zoekruimte welke duurzaam begrensd wordt door de Molenvliet. Potentiële Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
61
transformatieruimte is verder beschikbaar aansluitend op de wijk KlundertWest. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte. 7.4.4 Noordhoek
Noordhoek ligt in open zeekleigebied. De kern ligt op de overgang van een kreekrug naar het kleigebied. Akkerbouw overweegt in het gebied. Het watersysteem wordt gekenmerkt door de overgang van klei naar zand. Er is sprake van diepe kalkrijke kwel. De polder “Het Oudland van Standdaarbuiten” is een oude polder die al voor 1550 gerealiseerd is. De noordelijk daarvan gelegen Bloemendaalse Polder is een oude aanwas uit de 16e eeuw. Westelijk van de kern ligt de Mancia Winterpolder. Dit is een Halspolder uit de 17e eeuw die gewonnen is op de kreek. De Keenehaven is hier nog een restant van. Noordhoek is een dijkdorp dat ontstaan is uit lintbebouwing aan de dubbele dijken tussen de Polder Oudland van Standdaarbuiten en de Bloemendaalse Polder. De dijken werden geschakeld door een verbindende dam. Hier ligt het eindepunt van de Reeke. Zowel in de oksel van de twee dijken als aan weerszijden van de dijken zijn woonwijkjes gerealiseerd. Voor de kern zijn de Noordhoeksedijk, de Buitenweg en de Groeneweg structurerende elementen. Vanuit het omliggende landschap zijn geen directe begrenzingen voor de kern aanwijsbaar. Op enige afstand naar het westen ligt de Keenehaven als waardevolle landschappelijke structuur. Daarnaast vormen de Vlietweg en de A17 structuurelementen vanuit de w t eede laag. Deze lijnen liggen ook op enige afstand van de kern. In de SV+ wordt de bestaande bebouwingscontour tussen de Vlietweg en de Groeneweg aangeduid als duurzame grens. Aan de noordzijde en westzijde van de kern is potentiële ontwikkelingsruimte afweegbaar. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
62
7.4.5 Willemstad en Helwijk
De kern Willemstad ligt in een oude polder in open zeekleigebied op de noordwestelijke punt van Brabant. Er is sprake van ondiepe kwel en het oppervlaktewater is brak of verziltend zoet. Akkerbouw domineert de omgeving van Willemstad. Het oorspronkelijke dorp “Ruygenhil” van het Flakkeese type werd in 1583 van versterkingen voorzien. De naam veranderde in Willemstad. In 1603 kreeg de kern haar karakteristieke zevenpuntige stervorm. Nog steeds is dit de meest in het oog springende structuurdrager. Cultuurhistorisch gezien is de structuur zeer waardevol. Vanuit de omgeving liggen er fraaie zichtassen op de kern Willemstad. Tevens valt het rationele rechthoekige stratenpatroon op. Het centrum wordt gevormd door de Voorstraat, Kerkring en de Landpoortstraat. De wateren noordelijk en westelijk van Willemstad hebben een GHS status. Aan de landzijde ontbreken GHS eenheden. Dit neemt niet weg dat de landschappelijke setting van de kern erg fraai is. Dit blijkt ook uit de indicatieve RNLE-begrenzing die via voormalig fort De Hel via de zuidelijke punt van de nieuwbouwwijk richting Bovensluis loopt. Vandaar dat er in de SV+ voor gekozen is om een duurzame grens strak om de vesting heen te leggen. Aan de west- en zuidzijde van de nieuwbouwwijk ligt de duurzame grens ook langs de bestaande bebouwingscontour. Van daaruit loopt de grens via het Steenpad door en volgt dan de noordelijke bebouwingscontour van Helwijk en de Helsedijk tot aan het voormalige fort De Hel. Op deze wijze worden de voormalige schootsvelden gevrijwaard van bebouwing. Uitleglocaties zijn afweegbaar zuidelijk of oostelijk van de nieuwbouwwijk bij Willemstad en oostelijk van de kern Helwijk. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte. De kern Helwijk is een recente nieuwbouwwijk uit de 60er en 70er jaren. Deze is op deze plek in de polder gebouwd om aantasting van de schootsvelden zo veel mogelijk te voorkomen. In beide gevallen dient er rekening gehouden te worden met het feit dat deze gebieden aangemerkt zijn als potentieel natte gebieden. Indien in dit gebied in de toekomst verstedelijking plaats heeft dan dient bij de inrichting hydrologisch verantwoord gebouwd te worden.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
63
7.4.6 Standdaarbuiten
De kern Standdaarbuiten is van een oorsprong een agrarische kern die ontstaan is op een kreekrug. Het watersysteem wordt gekenmerkt door de overgang van klei naar zand. Het oppervlaktewater is zoet kalkrijk. Er is sprake van diepe kalkrijke kwel. Akkerbouw overweegt in het omliggende gebied. Daarnaast is de champignonteelt sterk vertegenwoordigd. De kern ligt in de Polder het Oudland van Standdaarbuiten van 1528. Vanuit het zuiden liggen er mooie zichtlijnen op de kern. Standdaarbuiten werd gesticht als dorp van het Flakkeese type met de kerk aan het uiteinde van de Havenstraat/Markt, op afstand van de Hoogstraat/Molenstraat. Naast deze structuurdragers zijn de Dokter Poelstraat en de Timberwolfstraat voor de kern structurerend. Het oude haventje is gedempt. De Mark is de belangrijkste landschappelijke structuur voor de kern. Deze rivier maakt onderdeel uit van de GHS en is daarmee een harde grens. Vanuit de tweede laag vormen de Oudlandsedijk, de Markweg en de A17 structurerende lijnen. In de SV+ wordt de westelijke bebouwingscontour aan de Hoogstraat van de kern aangeduid als definitieve grens om de openheid van Prins Hendrikpolder te kunnen waarborgen. Mogelijke ontwikkelingsruimte voor de kern ligt aan de noord- en oostzijde tot aan de genoemde lijninfrastructuur. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwer k en de afweegbare transformatieruimte.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
64
7.4.7 Moerdijk
De kern Moerdijk ligt aan het Hollandsch diep en lag oorspronkelijk in een open zeekleigebied. De naam Moerdijk is typisch voor de ligging: "een moer aan de dijk". Moer is moeras, slijkerige grond, waarin veel veen voorkomt. Het watersysteem kenmerkt zich door een overgang van het zand naar de jonge kleigebieden. De invloed van de zee is relatief beperkt geweest en heeft geresulteerd in een dunne laag klei. Er is sprake van ondiepe kwel. Het oppervlaktewater is brak of verziltend zoet. De kern is ontstaan in 1650 langs de kreek De Spange. Een veerboot zorgde voor de verbinding tussen Brabant en Holland. Aanlegplaats in het noorden was Strijensas en aanlegplaats in het zuiden was een gehucht, dat Moerdijk ging heten. Inmiddels ligt Moerdijk ingeklemd tussen bedrijventerrein Moerdijk aan de westzijde en de infrastructuurbundel aan de oos tzijde waardoor sprake is van een geïsoleerde ligging. De structuurdragers van het dorp zijn de Steenweg en de dijk. De verbroken relatie tussen de kern en de haven kan versterkt worden. Aan de westzijde wordt de kern begrensd door de groenstructuur die het bedrijventerrein omvat. Deze structuur heeft GHS status en is derhalve als een duurzame begrenzing te beschouwen. Aan de zuidzijde van de kern vormt de bebouwingscontour tot aan het bosje parallel aan de Steenweg een duurzame grens. Aan de oostzijde vormt de goederenspoorweg een structurerend element uit de tweede laag. Vanaf het punt waar de watergang de spoorweg kruist volgt de duurzame grens deze watergang tot aan de Zwaluwsedijk. Af te wegen ontwikkelingsruimte is aanwezig westelijk van de haven en oostelijk van de huidige kern. In beide gevallen dient er rekening gehouden te worden met het feit dat deze gebieden aangemerkt zijn als potentieel natte gebieden. Indien in dit gebied in de toekomst verstedelijking plaats heeft dan dient bij de inrichting hydrologisch verantwoord gebouwd te worden. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
65
7.4.8 Heiningen
Heijningen is een jonge kern. De vorm van de huidige kern is bepaald door de wederopbouw na de watersnoodramp van 1953. De kern ligt in de SabinaHenricapolder. Deze polder is een aanwas die na 1700 ger ealiseerd is. De bodem bestaat uit klei en er is sprake van ondiepe kwel. Het oppervlaktewater is brak of verziltend zoet. Het open zeekleigebied rond Heijningen is als akkerbouwgebied in gebruik. Voor de kern vormt de Hoge Heijningsedijk een structuurdrager. Verder vormen de Oude Heijningsedijk en de Zoomweg (A29) structurerende elementen uit de tweede laag. Deze vormen duurzame grenzen voor de kern. Aan de zuidwestzijde van de kern is geen duidelijke duurzame grens aanwezig. De Vleij ligt op relatief grote afstand. Gebieden noordwestelijk en zuidwestelijk van de kern zijn aangemerkt als potentieel nat gebied. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
66
7.4.9 Dintelmond
Het bedrijventerrein Dintelmond ligt aan het Volkerak, aan de monding van de Dintel. Het terrein ligt midden in open zeekleigebied en is bereikbaar vanaf het Schelde-Rijnkanaal. Het terrein heeft een natte ontsluiting via een insteekhaven met een maximale diepte van 4,5 meter. Het terrein ligt in de uiterste westhoek van de gemeente Moerdijk. Het terrein is in de zestiger en zeventiger jaren grotendeels uitgegeven. Dintelmond heeft een bruto omvang van tachtig hectare. De ontsluiting van het terrein is problematisch en belast de kern Dinteloord.Voor de toekomst liggen er plannen om via de Zoomweg/Noord-A4 direct verbinding te krijgen met Rotterdam en Antwerpen. In dat kader zal gekeken moeten worden naar een directe aansluiting op de A4. Het terrein is ongunstig ingedeeld. En er is sprake van achterstallig onderhoud. Op dit moment loopt er een revitaliseringsproject. Het landschappelijk raamwerk bij Dintelmond wordt in eerste instantie gevormd door het Volkerak en de Dintel. Deze wateren hebben beide GHS status. Daarnaast zijn de gronden gelegen noordoostelijk van de Sasdijk en van de Markweg aangeduid als “overige bos en natuurgebieden” en ecologische verbindingszone. Daarmee hebben ook deze gronden GHS -status. Het bedrijventerrein wordt dus strak omgeven door de Groene Hoofdstructuur en dus het landschappelijk raamwerk waardoor eventuele uitbreiding van het terrein niet voor de hand ligt. I n de SV+ van de gemeente Moerdijk wordt de locatie Dintelmond genoemd als een mogelijke strategische locatie. In paragraaf 5.3.2. is voor terrein Dintelmond al aangegeven dat hier vanuit de tweede en derde laag goede argumenten liggen om te komen tot een verdere ontwikkeling van het terrein in samenhang met een herstructureringsopgave. Dit is ook de reden dat op de plankaart middels een ster de locatie Dintelmond als een strategische locatie “nader afweegbaar” is weergegeven. De gemeente Moerdijk en de provincie gaan in het komende jaar deze nadere afweging maken. De nadere afweging dient uiterlijk 1 januari 2005 te hebben plaatsgevonden.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
67
7.4.10 Zevenbergschenhoek
De omgeving van Zevenbergschenhoek wordt op de structuurkaart van de provincie Noord Brabant aangeduid als open zeekleigebied. In het gebied is sprake van ondiepe kwel. Het oppervlaktewater is brak of verziltend zoet. De hydrologie wordt gekenmerkt door een overgang van zand naar klei. De kern ligt in een aanwaspolder die stamt uit de 16e eeuw. Zevenbergschenhoek is een dijkdorp dat ontstaan is uit lintbebouwing aan de polderdijk. Structuurdragers voor de kern zijn de Bloemendaalse Zeedijk en de Hoofdstraat. De aanleg van de HSL en de reconstructie van de A16 zijn zeer ingrijpend voor de kern. 125 te slopen woningen worden zuidelijk van de kern aan de Driehoefijzerstraat teruggebouwd. Vanuit de kern zijn er op korte afstand geen belemmeringen vanuit landschappelijk oogpunt aanwezig die in strijd zijn met bebouwing. In de SV+ is aan de oostzijde van de kern een duurzame grens ingetekend die de bestaande bebouwingscontour (inclusief het nieuwe wijkje aan de Driehoefijzerstraat) volgt. Deze grens loopt van de Driehoefijzerstraat tot de Bloemendaalse zeedijk. De infrabundel (HSL en A16) is aan de westzijde van de kern als harde grens te beschouwen. Wel ligt er een beperkt bedrijventerrein noordwestelijk van de kern. Noordoostelijk van de kern is de goederenspoorlijn als harde grens aangeduid. Zuidelijk van De Vang is een uitleglocatie afweegbaar. Herstructurering is binnen de kern mogelijk op de locatie van de sportvelden aan de Sporenbergstraat en het noordelijk daarvan gelegen terrein.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
68
7.4.11 Langeweg
Langeweg ligt in open zeekleigebied. Lichte klei overweegt als bodemsoort. Verder naar het zuiden komen plaatselijk veenrestanten in de bodem voor. Akkerbouw overweegt in het gebied. Het watersysteem wordt gekenmerkt door de overgang van klein naar zand. Er is sprake van diepe kalkrijke kwel. Het oppervlaktewater is zoet kalkrijk. De polder “Het Oudland van Zevenbergen” is een oude polder die al voor 1550 gerealiseerd is. Langeweg is een dijkdorp van het Flakkeese type dat ontstaan is bij het klooster in de kromming van de Zuiddijk. Aan weerszijden van deze dijk is lintbebouwing ontstaan. Later zijn aan weerszijden van de Zuiddijk enkele kleine woonbuurtjes gerealiseerd. Structurerende elementen voor Langeweg zijn naast de Zuiddijk het kloosterterrein, de Provinciale weg, de Langeweg en de Hamseweg. De Lange weg vormt een duurzame grens aan de noordzijde van de kern. Aan de zuidzijde volgt de duurzame grens de bestaande contour van de kern. Zodoende resteert er zoekruimte voor uitleg aan de west- en de oostzijde van de kern. Beide gebieden worden aangemerkt als potentieel natte gebieden. Vanuit hydrologisch oogpunt ligt bebouwing hier niet rechtstreeks voor de hand. Mocht er toch gebouwd worden in de toekomst dan dient hier bij de inrichting van het gebied rekening mee gehouden te worden. Een duidelijke duurzame begrenzing is voor de gebieden niet direct vanuit het landschap aan te wijzen. In de structuurvisiePlus wordt gesteld dat de kern in de toekomst niet buiten de bestaande contour zal treden. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
69
8
Uitvoeringsprogramma en organisatie
Het uitwerkingsplan wordt ten minste eens in de vier jaar geëvalueerd en zo nodig herzien. Bovendien wordt periodiek (1 * per jaar) gemonitoord hoe de uitvoering vordert. Tenslotte is het van belang dat zowel regio als provincie betrokken blijven bij de uitvoering. Daarom is een regionaal planningsoverleg opgericht. Dat overleg kan leiden tot gewenste aanpassingen van het plan. Het regionaal planningsoverleg is de structuur voor overleg tussen provincie en de gemeenten in de regio, met als basis het monitoren en actualiseren van het gemeenschappelijk opgestelde en door Gedeputeerde Staten vastgestelde uitwerkingsplan. Het planningsoverleg heeft als doel dat provincie en gemeenten de uitvoering van het uitwerkingsplan ten aanzien van woningbouw, bedrijventerreinen, zuinig ruimtegebruik, landschapsontwikkeling, etc. monitoren en daarover in de fase na vaststelling van het uitwerkingsplan met elkaar in gesprek blijven. Indien nodig kan het programma worden aangepast en een (partiële) herziening van het uitwerkingsplan worden voorbereid. Het planningsoverleg biedt de mogelijkheid om samen met de regio ontwikkelingsgericht te handelen. Regiospecifieke knelpunten komen zo in een vroeg stadium op tafel. Het is mogelijk om naast overheden ook externe partijen te betrekken bij de voortgang van de afspraken. De provincie acht een overlegstructuur met stuur- ;project-; en werkgroepen belangrijk, dit geheel wordt het regionale planningsoverleg genoemd. Het voortzetten van het gezamenlijke regionale planningsoverleg wordt onderschreven door de betrokken gemeenten in de regio (‘bottom-up’). De provincie is de trekker van dit overleg en is verantwoordelijk voor het goed functioneren. Voorzover mogelijk wordt aangesloten bij bestaande overlegstructuren of worden die herzien om onnodig en dubbel overleg te voorkomen. In het regionale planningsoverleg bespreken gemeenten en de provincie de voortgang van de planvorming en de uitvoering van het ontwikkelingsprogramma en bezien de gevolgen van nieuwe inzichten of beleid. Verder kan het overleg leiden tot meer inzicht in relevante kwalitatieve aspecten van de ruimtebehoefte voor de diverse functies en wordt hierdoor de regionale samenwerking vergroot. De provincie heeft tot taak om regionale cijfers over woningbouwproductie en over uitgifte van bedrijventerreinen (monitoringsgegevens) te verzamelen en te verspreiden. Op basis van nieuwe inzichten kunnen de ambtelijke vertegenwoordigers van gemeenten en provincie voorstellen formuleren voor programma en fasering. In het bestuurlijke overleg bespreken de gedeputeerde en portefeuillehouders Ruimtelijke Ordening de conclusies uit het ambtelijke overleg en besluiten zij
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
70
over eventuele voorstellen tot aanpassing van het programma in het uitwerkingsplan. De overlegfrequentie wordt in samenspraak met de gemeenten vastgesteld. De stuurgroep komt minimaal een keer per jaar bijeen om de complete voortgang van het uitwerkingsplan te bespreken. De stuurgroep wordt voorafgegaan door een voorbereidende bijeenkomst van de projectgroep. De thematische werkgroepen kunnen frequenter bijeen komen. Met de planning wordt rekening gehouden met de verschijningsdata van de belangrijkste jaarlijkse gegevensbronnen (CBS registratie woningbouw en IBIS enquête bedrijventerreinen). De opzet van het planningsoverleg wordt nog nader uitgewerkt en kan zich in de tijd verder ontwikkelen.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
71
Bijlage 1 Organisatie uitwerkingsplan Samenstelling Stuurgroep P.L.A. Rüpp, gedeputeerde Ruimtelijke Ontwikkeling van de provincie NoordBrabant F.J.M. Stoffels (Wethouder gemeente Drimmelen) J.M.B.P. Smits (Wethouder gemeente Geertruidenberg) C. Punt (Wethouder gemeente Moerdijk) Th.A.G.M. van der Weijden (Dijkgraaf Waterschap Brabantse Delta) Samenstelling Ambtelijke Werkgroep Ad Sweere (Waterschap Brabantse Delta) Pie Bauer (gemeente Drimmelen) Robert Celie (gemeente Geertruidenberg) André Ringerwöle (gemeente Moerdijk) Koen van Sleeuwen (Provincie Noord-Brabant) Jos Heessels (Provincie Noord-Brabant)
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
72
Bijlage 2 Overzicht woningbouwprogramma per gemeente In de onderstaande tabel worden de potentiële locaties voor woningbouw van de gemeenten van de landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk voor de periode 2002 tot 2015 weergegeven. Daarnaast wordt de ‘doorkijk’ gemaakt van de overige geïnventariseerde capaciteiten voor de periode na 2015. Inventarisatie potentiële locaties 2002-2015 2005-2010 hard zacht hard zacht inbr uitbr her inbr uitbr her inbr uitbr her inbr uitbr her 2002-2005
Gemeente Moerdijk Drimmelen Drimmelen tot 1-1-2003 Geertruidenberg Totaal Totaal periode regio Prognose (programma)
Totaal 4113 2667 187 2396 9363
her 49 114
192 92
192 97 42 148
9 34
0 0
70 8
8 171
16 300
61 38 520 295 283 563 1613
1 1
0 63 78 144
995
81 0
38 8
Invent. pot. locaties 2015-2020 2015-2020 hard zacht hard zacht inbr uitbr her inbr uitbr her inbr uitbr her inbr uitbr 2010-2015
492 323
135 16
137 303
15 0
20 0
32 197 0 0
385 745
15 0
19 0
0 0
88 37
45 0
275 685
0 108 46 923 2517
735 886
0 440
0 15
0 20
0 73 158 10 32 270 278 1140 1755
0 15
0 19
0 74 0 199 1769
306 351
225 1185
1050
60 60
920
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
705
73
Bijlage 3 Handreiking zuinig ruimtegebruik bedrijventerreinen Op basis van recente onderzoeken naar intensief/efficiënt/zuinig ruimtegebruik (zie literatuurlijst) is onderstaand overzicht opgesteld. De bedoeling van deze handreiking is die te gebruiken bij de intensiveringopgave voor werklocaties. Het zuinig ruimtegebruik wordt onderverdeeld in intensivering, inbreiden en herstructureringen van bedrijventerreinen. Van ieder onderdeel wordt een definitie gegeven met daaraan gekoppeld een maatregelenpakket. Dit maatregelenpakket bestaat uit communicatieve, financiële en juridische maatregelen. • Communicatieve maatregelen: maatregelen waarbij de provincie door middel van bijvoorbeeld brochures of pilot-projecten tracht het zuinig ruimtegebruik door gemeenten en bedrijfsleven te stimuleren. • Financiële maatregelen: maatregelen waarbij de provincie en/of gemeente extra financiële middelen beschikbaar stellen om problemen op te lossen. • Juridische maatregelen: maatregelen die provincie en gemeenten zullen of kunnen gebruiken om zuinig ruimtegebruik af te dwingen/ te waarborgen. Intensivering van het ruimtegebruik op nieuwe bedrijventerreinen
In het Streekplan is ervan uitgegaan dat er circa 5.000 ha bruto nieuw bedrijventerrein aan de buitenkant nodig zal zijn in de periode 2000-2020. De nieuwe terreinen zullen echter intensiever moeten worden benut. Onder intensiveren van nieuwe bedrijventerreinen wordt verstaan: “Een betere benutting van het netto ruimtebeslag op een werklocatie/kavel waardoor nieuwe dan wel extra ruimte ontstaat voor (economische) functies en waarbij optimaal het kwaliteitsniveau van de locatie wordt nagestreefd.” Communicatieve maatregelen • Checklist intensief ruimtegebruik : met elke kandidaat tijdig checklist nalopen (is binnenkort gereed) voor herkennen van ruimtewinstmogelijkheden (incl. kosten) door intensivering, zowel m.b.t. het bestaande terrein/pand als m.b.t. het gewenste nieuwe terrein. De checklist houdt rekening met onderscheid in type bedrijvigheid; • verplichte doorstroming (verhuisketenbeleid) d.w.z. bij aankoop van een nieuwe kavel moet het vrijkomende (oude) bedrijfspand (indien koper tevens eigenaar is) verplicht te koop worden aangeboden aan de gemeente of kandidaten op de wachtlijst en/ of aan andere potentiële kandidaten uit de gemeente of regio (om te voorkomen dat kavels worden onttrokken aan de voorraad); ook hier volgens nader te formuleren nuancering of vrijstellingsmogelijkheid; • Eerste recht van koop van grond door gemeente. Gemeente kan de grond gebruiken als ruilmiddel. Van belang is dat de bedrijven starten met de bouw aan de voorkant van het terrein en de achterkant in eerste instantie braak laten liggen; • Een tijdslimiet stellen aan braak liggen bedrijfsgronden. Verplichting tot bebouwing binnen bijvoorbeeld 5 jaar. Na verstrijken verkopen aan de gemeenten voor de oorspronkelijke grondprijs (antispeculatie); • Stimuleren ondergronds bouwen/parkeren; • Verplichten draagkrachtconstructie zodat men in de toekomst kan stapelen;
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
74
• • • • • • • • • • • • • • • • •
Stapelen kantoren op productie/opslaghallen (verplichting kantoorgedeelte niet op maaiveld); Bedrijfsverzamelgebouwen toestaan/stimuleren; Schakelen bedrijfsgebouwen; Inzet (variabele) grondprijs als instrument (relatief hogere prijs bij meer ruimtebehoefte); Grond uitgeven in erfpacht; Bedrijventerrein als aandelenpakket verkopen; Onderhuur toestaan; Beter benutten (combineren) milieuzones, bijvoorbeeld geluid en stankzones; Ontwikkelen gezamenlijke voorzieningen (b.v. 1 wasstraat, 1 benzinestation). Deze maatregel kan niet afgedwongen worden vanwege economische mededinging; Landschappelijke inpassing; Parkeer- en expeditieruimte in openbaar gebied; Invoeren vervoersmanagement (vanuit parkmanagement); Dubbel grondgebruik in de tijd: parkeervoorziening dient overdag voor bedrijven, ’s avonds voor recreatie/uitgaanscentra; Deregulering, hanteren koepelvergunning, stolpbenadering t.a.v. milieuhinder etc; Bedrijfsplan of ruimtelijk ontwikkelingsplan maken, waarbij de ondernemer gaat bezien of verhuizing of horizontale uitbreiding wel de meest gewenste oplossing voor het bedrijf is; Hogere grondprijs, stimuleert eerder tot intensivering; Regionale afstemming van grondprijzen en uitgiftevoorwaarden om onderlinge concurrentie en shoppen te voorkomen.
Juridische maatregelen • Verplicht screenen van terreinbehoefte bij toekomstige uitgiftes. Door het indienen van het bedrijfsplan waarin de additionele ruimtebehoefte onderbouwd wordt; • verplicht organiseren van parkmanagement op nieuwe terreinen: via gronduitgifte lidmaatschap verplichten; pakket aan beheersmaatregelen en duurzaamheidmaatregelen onderbrengen bij dit parkmanagement. • Hoger bouwen/stapelen ( minimale bouwhoogte) mogelijk maken of verplichten (inclusief parkeergarage op het dak); • Minimale kavelgrootte, kleine bedrijven met een lage milieucategorie kunnen ook in een woongebied; • Eisen stellen aan het minimale bebouwingspercentage (evt. koppelen aan parkeernorm); • Toestaan bouwen op achtergrens en op een van de zijdelingse perceelgrenzen; • Tegengaan oneigenlijk gebruik bedrijventerrein (geen winkels/kantoren/ bedrijfswoningen); • Segmentatie binnen bedrijventerreinen: van belang hierbij is de locatiekeuze, de inrichting van het bedrijventerrein en het zorg dragen dat het juiste bedrijf op het goede gedeelte van het bedrijventerrein terecht komt; • Parkeervoorziening verplicht op eigen kavel; • Dubbelbestemming opnemen voor bepaalde terreinen opdat ze bij behoefte ingericht kunnen worden als centrale parkeerplaats/parkeergebouw; • Hanteren FSI (floor-space-index) in uitgiftebeleid; Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
75
•
Flexibel bij het combineren van milieuzones, bijvoorbeeld geluid en stankzones (navragen milieu planoloog).
Inbreiden in bestaand stedelijk gebied
Er is geen eenduidige definitie voor inbreiden. Communicatieve maatregelen • Elders binnenstedelijk ruimte creëren waar kantoren en andere lichte werkmilieus een plek krijgen; • Bestaande intensiveringgraad vastleggen als minimum (bebouwingshoogte, oppervlak, vierkante meters b.v.o. etc)* • Benutten leegstaande kantoorpanden voor bedrijfsverzamelgebouwen. (* het zonder meer verhogen van het maximale bebouwingspercentage is niet gewenst) Financiële maatregelen • Benutten ongebruikte ruimte in geluidswallen, langs rooilijnen, langs infrastructuur etc. Ook: ontsluiten restruimten zoals ponyweitjes, reserveringsstroken langs infrastructuur; • Afspraken over hergebruik restruimte, strategische reserve; • Tijdelijk gebruik strategische reserve. Juridische maatregelen • Verplicht screenen van terreinbehoefte. Voorkomen oneigenlijk gebruik bedrijventerreinen: o Voorkomen van bedrijfswoningen; o Voorkomen van bieden van ruimte aan bedrijven in hindercategorieën 1 en 2; o Voorkomen van bieden van ruimte aan zelfstandige kantoorbebouwing. • Bestemmingsplannen handhaven; • Toepassen SER-ladder (eerst inbreiden en herstructureren, dan pas naar de buitenkant); • Hoogbouw toelaten/stimuleren. Herstructureren
Naast inbreiding in bestaand gebied is er ruimte te winnen door herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Onder herstructureren van bedrijventerreinen wordt verstaan: “De transformatie van het bestaand stedelijk (bebouwd) gebied, waarbij functie gelijk blijft of functie kan wijzigen.” Veelal zijn de verwachtingen van ruimtewinst bij herstructureringsprojecten hoog gespannen. Herstructurering heeft vooral ruimtelijke relevantie, als het gaat om: het voorkomen van verhuisvraag door bedrijven het courant en aantrekkelijk houden van bestaande terreinen als onderdeel van het stedelijk gebied. het beter benutten van bedrijfskavels: strategische reserves van bedrijven die jarenlang ongebruikt blijven kunnen in een herstructuringsplan meegenomen worden en leveren ruimte op. Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
76
Afhankelijk van de situatie en de kosten kan ervan uitgegaan worden dat er ruimtewinst te boeken is. Communicatieve maatregelen • herverkavelen (hergroeperen van bedrijven op het bestaande terrein zelf); hierdoor kan fysieke en/of milieuruimte beschikbaar komen; • zonering (idem); • na herverkaveling ook strategische reserves ontwikkelen; • opheffen niet-gebruikte stamspoorlijntjes en herontwikkelen voor bedrijfsruimte; • infrastructuur optimaliseren, waardoor tot dan toe onbereikbare delen van het terrein ontsloten en uitgegeven kunnen worden; Financiële maatregelen • het verplaatsen van bedrijven die niet op het bedrijventerrein thuis horen; • dempen niet-gebruikte havenarmen en herontwikkelen voor bedrijfsruimte; • opheffen niet-gebruikte stamspoorlijntjes en herontwikkelen voor bedrijfsruimte; • infrastructuur optimaliseren, waardoor tot dan toe onbereikbare delen van het terrein ontsloten en uitgegeven kunnen worden; Juridische maatregele n • herverkavelen (hergroeperen van bedrijven op het bestaande terrein zelf); hierdoor kan fysieke en/of milieuruimte beschikbaar komen; • zonering (idem); • toepassen SER-ladder (eerst inbreiden en herstructureren, dan pas naar de buitenkant);. Algemeen Bij het zuinig ruimtegebruik door intensivering, inbreiden en herstructureringen van bedrijventerreinen is het van groot belang dat verouderde bestemmingsplannen worden herzien en aangepast aan de aspecten t.a.v. zuinig ruimtegebruik. Daarnaast mag verwacht worden dat door aanpassingen in de milieuwetgeving met minder milieuruimte rekening hoeft te worden gehouden, dit levert ruimte op.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
77
Lijst van gebruikte afkortingen en definities
PM
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
78
Lijst van opgenomen kaartbeelden en tabellen
De volgende basiskaarten zijn gebruikt: 1. Topografische kaart van het plangebied schaal 1:50.000 2. Historische kaart schaal 1:50.000 3. Streekplan plankaart 1 Ruimtelijke hoofdstructuur 4. De geomorfologische kaart De kaarten voor het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld: 5. De Basisstructuurkaart 6. Het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld De overige kaarten die gebruikt zijn: Streekplankaart Elementen van de onderste laag De hoogtekaart Kaart Waterberging en grondwaterbescherming uit het Streekplan Kaart Integraal Hydrologisch Streefbeeld 1+ 2 versie 3a De cultuurhistorische waardenkaart A De cultuurhistorische waardenkaart B Detailkaart Groene Hoofdstructuur 1:25.000 Kaarten behorende bij de provinciale nota “Watersystemen in beeld” Tabellen: Tabel 5.1 Geprognosticeerde toename van de woningvoorraad 2002-2020 Tabel 5.2 Verhouding binnen- en buitenstedelijk voor de regio Tabel 5.3 Ruimtelijke opgave bedrijventerreinen 2002-2020 Tabel 5.4 Ontwikkeling bedrijventerreinen per gemeente
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
79
Literatuur
ETIN Adviseurs, Enquête bedrijventerreinen en kantoorlocaties provincie Noord-Brabant 2002, april 2002. Provincie Noord-Brabant, Bestuursakkoord 2003-2007, mei 2003. Provincie Noord-Brabant, Bevolkingsen woningbehoefteprognose Actualisering 2002, oktober 2002. Provincie Noord-Brabant, Definities en maatregelen zuinig ruimtegebruik, interne notitie, juni 2003. Provincie Noord-Brabant, De Structuurkaart van Noord-Brabant, februari 2003. Provincie Noord-Brabant, Streekplan Noord-Brabant 2002 ‘Brabant in Balans’, februari 2002. Provinc ie Noord-Brabant, Waterhuishoudingsplan 2002, december 2002. Provincie Noord-Brabant /ABF Research, Woningmarktanalyses Brabant, november 2002. Gemeente Drimmelen, StructuurvisiePlus, 2002. Gemeente Geertruidenberg, StructuurvisiePlus, 2000. Gemeente Moerdijk, StructuurvisiePlus, 1998/2002.
Ontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Drimmelen, Geertruidenberg en Moerdijk
80