&
Onderzoek en praktijk Grenzen aan het vreemdelingenbeleid Nienke Doornbos en Peter Mascini (red.) (2004), Onbekend terrein. Grenzen van het vreemdelingenbeleid. - Amsterdam: Amsterdam University Press. – ISBN 90 806145 4 8 ; 175 p. – Themanummer. – € 20 Contactadres: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, SISWO/Instituut voor Maatschappijwetenschappen, Plantage Muidergracht 4, 1018 TV Amsterdam, telefoon: 020-5270646,
[email protected] Het vreemdelingenbeleid in Nederland en Europa is in hoge mate controversieel. Hierdoor bestaat bij de uitvoerende instanties grote onzekerheid over het beleid dat moet worden gevoerd. De vreemdelingen zelf zijn hierbij niet het belangrijkste referentiepunt, omdat ze een zwakke en afhankelijke positie innemen. Het gebrek aan consensus heeft bovendien tot gevolg dat het beleid een kluwen is van compromissen en onopgeloste tegenstellingen. Dit stelt beleidsuitvoerders voor dilemma’s en confronteert vreemdelingen met de beelden die in het beleid zijn geworteld en die leven onder de bevolking van het ontvangende land. Vreemdelingen worden met andere woorden geconfronteerd met vragen over wie zij zijn en wat zij komen doen in het ontvangende land. Toch zit er voor hen weinig anders op dan zich te voegen naar de eisen van de procedure die zij doormaken, omdat zij nergens anders terechtkunnen met hun wens tot legalisering van hun verblijf. Op al deze verschillende aspecten van het vreemdelingenbeleid gaat deze studie dieper in vanuit het perspectief van wat Koser (2000) de migratiecyclus heeft genoemd. Bij migratie worden verschillende fasen onderscheiden die vreemdelingen kunnen doormaken. Deze fasen bestaan uit het verlaten van het herkomstland, het aanvragen van een verblijfsvergunning, de opvang en het verblijf in het ontvangende land en ten slotte de uitzetting naar het herkomstland. In een inleidend artikel is de uitvoering van het Nederlandse vreemdelingenbeleid beschreven tegen de achtergrond van de internationale ontwikkelingen (P. Mascini en N. Doornbos). In de meeste hoofdstukken komt maar één fase aan bod. In het hoofdstuk ‘De muur rond de verzorgingsstaat. Internationale migratie en sociale uitsluiting’ (G. Engbersen) wordt eerst een overzicht geschetst van het vreemdelingenbeleid zoals dat in verschillende westerse landen wordt gevoerd. Hierbij staan de 80
&
NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2004
ONDERZOEK EN PRAKTIJK
geografische en de administratieve barrières centraal die Europese landen met een uitgebreide verzorgingsstaat hebben opgeworpen voor migranten en de gevolgen die dit voor hen heeft. Een volgend hoofdstuk gaat in op de eerste fase van de migratiecyclus: de reis van de migranten. Onderzocht wordt in hoeverre het stereotiepe beeld van mensensmokkelaars als grootschalige, criminele, op winst beluste ondernemingen juist is (I. van Liempt). In ‘Als we hier met milde hand optreden, is het hek van de dam’ (M. Leenders) wordt over de periode 1939-1999 de totstandkoming van het asielbeleid geanalyseerd met nadruk op het strategisch gebruik van emoties. Dan volgt een hoofdstuk over ‘De beoordeling van geloofwaardigheid van vluchtverhalen’ (N. Doornbos). Welke vooronderstellingen heeft de IND over de geloofwaardigheid van asielverhalen en hoe werken deze door in de rechtspraak? In ‘De Wisselvalligheid van de twijfel. Ongelijkheid in de uitvoering van het asielbeleid’ (P. Mascini) komt de uitvoering van het asielbeleid door beslismedewerkers van de IND aan de orde. Hierbij komen systematische verschillen aan het licht. In ‘Arbeidsmigratie in internationaal vergelijkend perspectief’ (T. de Lange en J. Doomernik) komt naar voren dat Nederland duidelijker vasthoudt aan de tijdelijkheid van de verblijfsstatus van arbeidsmigranten dan Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. ‘Verhalen over recht en identiteit’ laat zien hoe diep het vreemdelingenrecht bij gezinsvormingsbeleid ingrijpt in het leven van Nederlandse vrouwen met een buitenlandse partner en hoe deze vrouwen zich hierdoor gedwongen voelen tot herbezinning op hun identiteit. In ‘Niemandsland in Nederland’ (J. van Leun en K. Rusinovic) staan de opvang en terugkeer van illegalen en uitgeprocedeerde asielzoekers centraal. De vraag wordt gesteld hoe de beleidsuitvoerders omgaan met de dilemma’s die het gevolg zijn van de botsing tussen het lokale en het nationale overheidsbeleid.
Elites in de twintigste eeuw: continuïteit en verandering Meindert Fennema en Huibert Schijf (red.) (2004), Nederlandse elites in de twintigste eeuw. Continuïteit en verandering. – Amsterdam: Amsterdam University Press. – ISBN 90 5356 649 X; € 19,50 Contactadres: Amsterdam University Press, Prinsengracht 747-751, 1017 JX Amsterdam, telefoon: 020 420 00 50, e-mail:
[email protected] Politieke en economische elites krijgen veel negatieve aandacht in het publieke debat in Nederland: hun inkomens worden bekritiseerd, hun gezag wordt betwijfeld en aan de exclusiviteit van hun posities wordt geknaagd. Maar maatschappelijke kritiek en journalistieke aandacht worden niet altijd gevolgd door wetenschappelijk onderzoek naar het object van die kritiek. Sociologisch onderzoek naar Nederlandse elites is schaars. Het tijdschrift Mens & Maatschappij publiceerde in 1984 een boekaflevering over dit onderwerp: ‘Nederlandse elites in beeld’. Nu, twintig jaar later leveren enkele auteurs van toen op dit gebied weer een bij81
&
NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2004
drage, maar ook nieuwe onderzoekers komen aan bod en dragen nieuwe onderwerpen bij. Bij onderzoek naar elites staan meestal twee vragen centraal: • de horizontale integratie: de mate waarin elites onderling met elkaar zijn verbonden en onderling samenwerken of concurreren; en • de verticale integratie: zijn bepaalde maatschappelijke groepen onder- of oververtegenwoordigd in de beschikbare eliteposities. De elites die in deze bundel worden beschreven, zijn gedefinieerd op grond van posities die door hen worden bekleed: directeuren, rechters of gemeenteraadsleden. Bij adel en patriciaat gaat het om personen die als zodanig staan geregistreerd. Het selecteren op grond van posities is een gebruikelijke manier om elites af te bakenen bij politicologisch of sociologisch onderzoek. De methoden van onderzoek die zijn gebruikt, zijn: interviews, bestaand historisch-biografisch materiaal en klassieke netwerkanalyse. Het artikel over economische elites na de dekolonisatie van Nederlands-Indië gaat over het verlies van posities, desintegratie van netwerken en verschuiving van zwaartepunten en laat zien hoe de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven ook in het onafhankelijke Indonesië nog lang bleven gehandhaafd. Het onderzoeksverslag over de internationalisering van de financieel-economische bestuurselite in Nederland laat een aanzienlijke toename in het aantal buitenlandse bestuurders zien, waarbij slechts een beperkt aantal extern is gerekruteerd. Bij de overdracht van eliteposities binnen adellijke en patricische families in de twintigste eeuw blijkt in vergelijking met het patriciaat een adellijke titel nog een voordeel bij het verwerven van een elitepositie. In het onderzoek naar continuïteit en verandering bij de rechterlijke macht in de afgelopen decennia wordt een vergelijking gemaakt tussen rechters en advocaten. De conclusie is dat rechters een gezagselite vormen, gebaseerd op meritocratische selectie. In een studie naar lokale politieke elite worden de achtergronden van autochtone en allochtone raadsleden in de vier grootste steden vergeleken en worden deze ontwikkelingen in het langetermijnperspectief geplaatst van een steeds veranderende samenstelling van gemeenteraden. Terwijl het politieke debat steeds meer draait om de vraag of de integratie van diverse migrantengroepen mislukt is, zijn er in de maatschappij vele voorbeelden te vinden van het slagen of gestaag doorlopen van dit integratieproces. Dat allochtonen participeren in gemeenteraden, is zo’n bewijs van het tegendeel, hoewel dat niet wil zeggen dat dit proces geheel probleemloos verloopt. Langzamerhand ontstaat een lokale politieke elite met een allochtone achtergrond.
Vergaderen met beleid Hans Janssen (2004), Vergaderen met beleid. Het kan beter en leuker. – Soest: Uitgeverij Nelissen. – ISBN 9024416426; € 18,50 Contactadres: Uitgeverij Nelissen, Postbus 3167, 3760 DD Soest, telefoon: 0355412386, e-mail:
[email protected] 82
ONDERZOEK EN PRAKTIJK
&
NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2004
ONDERZOEK EN PRAKTIJK
Goed vergaderen vergt de nodige vaardigheden van voorzitters en deelnemers. Het opzetten van geëigende soorten van vergaderingen en het kiezen van goede vergadermethoden vergt kennis van zaken en de nodige vaardigheid van voorzitters, secretarissen, project- en programmaleiders. Deels krijgen zij die kennis en vaardigheden mee via beroepsopleiding en studie, deels moeten zij zichzelf al doende heel wat kennis en vaardigheden aanleren: oefening baart kunst. Door veel ervaring op te doen en daarvan veel te leren, kan men zichzelf ‘ervaringsdeskundigheid’ bijbrengen. In deze praktijkstudie – er is geen sprake van een expliciet theoretisch onderzoeksperspectief – komen opzet en vorm van vergaderingen aan de orde, de vaardigheden die men nodig heeft en de materiële voorwaarden die aan vergaderingen worden gesteld. Wat is het doel van vergaderen en welke soorten van vergaderingen zijn er te onderscheiden? Is er sprake van een hype? De stappen worden beschreven die vóór, tijdens en na een vergadering gezet moeten worden om die vergadering succesvol te doen zijn, zoals het besluit om te vergaderen, de voorbereiding, de opening, het doorwerken van de agenda, de afsluiting. Welke vaak botsende belangen zijn er gemoeid met vergaderen, welke tegenstellingen kunnen zich voordoen, wat is de betekenis van verborgen agenda’s en strategieën van beïnvloeding? Hoe kunnen conflicten worden gehanteerd in verschillende situaties? Specifieke vergadervaardigheden worden behandeld, zoals het voorzitten van een vergadering, het structureren van een gesprek, het houden van presentaties en het onderhandelen bij botsende belangen. Ook specifieke vergadermethoden – zoals brainstormen, brainwriting, de ‘Versnellingskamer’ (een groups decision system) en elektronisch vergaderen – komen aan de orde evenals de kunst van het notuleren: welke eisen worden gesteld aan notulen en aan notulisten? Ten slotte volgt een beschrijving van de complexe relatie tussen beleid (beleidsprocessen) en vergaderingen en tussen organisatiecultuur en vergadercultuur. Er is een ruim aanbod van bijscholingen en trainingen, zowel individueel als groepsgewijs. Er zijn diverse bureaus die zich hebben gespecialiseerd in het helpen ontwikkelen van goede interne communicatievormen binnen bedrijven en organisaties en die helpen bij de totstandkoming van constructief en effectief samenwerkingsoverleg. Een overzicht hiervan is als bijlage toegevoegd evenals een literatuurlijst over vergaderen.
Waarden, normen en de last van gedrag WRR, Paul de Beer, Paul den Hoed (red.), Wat gij niet wilt dat u geschiedt. Verkorte weergave van het WRR Rapport ‘Waarden, normen en de last van het gedrag’ – Amsterdam: Amsterdam University Press. – ISBN 90 5356 664 3; € 12,50 Contactadres: Amsterdam University Press, Prinsengracht 747-751, 1017 JX Amsterdam, telefoon: 020-4200050, e-mail:
[email protected]
83
NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2004
Deze publicatie is een verkorte weergave van het WRR-Rapport Waarden, normen en de last van het gedrag dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in december 2003 heeft uitgebracht. Deze versie is gemaakt om de discussies over waarden en normen te ondersteunen en te stimuleren. Want een brede discussie is van groot belang. Volgens het rapport vervullen maatschappelijke organisaties een cruciale rol als werkplaatsen voor waarden, normen en gedrag. Daarom is aandacht voor de problematiek nodig in uiteenlopende organisaties als scholen, universiteiten, media, de politie en het openbaar vervoer. De tekst is zo veel mogelijk ontdaan van de vele in het WRRrapport opgenomen wetenschappelijke verwijzingen en bijlagen. Om toch recht te doen aan de gebruikte bronnen, wordt in de tekst wel melding gemaakt van het materiaal waarop de uitspraken op de verschillende pagina’s zijn gebaseerd. Centraal staan de vragen welke waarden in de samenleving verbindend zijn en over welke waarden conflicten ontstaan vanwege culturele verschillen en normoverschrijdend gedrag. Het verschil wordt beschreven tussen waarden en normen. Waarden scheppen ruimte, geven aan wat gewenst is en zijn ‘abstract’. Geconcludeerd wordt dat er in de Nederlandse samenleving veel overeenstemming bestaat over de waarden van de rechtsstaat en de democratie. Normen beperken het gedrag, richten zich vaak op ongewenste zaken en zijn concreet. De discussie gaat in de meeste gevallen over normen, of nog concreter: het gedrag van mensen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen onwettig en onprettig gedrag. Tegen onwettig gedrag kan en moet de overheid optreden. Het rapport besluit met zeven aanbevelingen: • het tegengaan van wettelijke normoverschrijdingen en effectieve rechtshandhaving zijn de eerste taak van de overheid. De overheid moet de rechtsorde op een heldere en stevige manier handhaven, maar ook moet ze een intensief preventiebeleid voeren, gericht op het voorkomen van marginalisering en uitsluiting van groepen; • het is een taak van de overheid de waarden van een open en democratische rechtsstaat en het ondersteunen van de publieke moraal te garanderen; • men mag niet vergeten dat het de samenleving zelf is die waarden vormt en onderhoudt; • de overdracht van fatsoensregels, de culturele diversiteit en de verworvenheden van de rechtsstaat kan op scholen plaatsvinden bij bestaande vakken als geschiedenis, aardrijkskunde en maatschappijleer. Het lijkt de WRR geen goed idee een apart vak ‘waarden en normen’ in het leven te roepen; • ook andere instituties als media en maatschappelijke organisaties zijn werkplaatsen waar overdracht en onderhoud van waarden en normen plaatsvinden; • er dient ruimere beschikbaarheid te komen van vrijwillige opvoedingsondersteuning voor ouders en samenwerkende instanties; • de overheid dient praktische programma’s te ontwikkelen voor conflictpreventie en conflictbeslechting. Tot slot wijst de WRR op een behoefte om de publieke discussie over waarden, normen en normoverschrijdend gedrag te structureren. 84
ONDERZOEK EN PRAKTIJK