&
Onderzoek en praktijk Over leven op de markt Jan Peet (2003), Over leven op de markt. De fusies van NOG verzekeringen. Structuurverandering in het verzekerings- en bankbedrijf in Nederland in de jaren 1960-2000. – Amsterdam: Uitgeverij Aksant. – ISBN 90 5260 123 2, 280 p.; € 29,50. – Nederlands Economisch Historisch Archief (NEHA) Contactadres: Uitgeverij Aksant, Cruquiusweg 31, 1019 AT Amsterdam, telefoon: 020-6685866, e-mail:
[email protected] In de afgelopen veertig jaar is het financiële bedrijfsleven in Nederland onherkenbaar veranderd. In 1960 hadden verzekeringsmaatschappijen, banken en andere instellingen nog elk een eigen markt en eigen producten. Tussen de branches van het financiële bedrijf bestond weinig concurrentie. In het begin van de 21ste eeuw wordt het financiële landschap na enkele spectaculaire fusiegolven beheerst door grote all finance-concerns. Consumenten kunnen kiezen uit een groot aantal gemengde bank/verzekeringsproducten. De concerns moeten vechten voor hun marktaandeel en gebruiken in die strijd vaak fusie als strategisch middel. Fusies in de financiële sector zijn tot op heden maar zelden in historisch onderzoek ter discussie gesteld. De schaarse studies op dat gebied richten zich vooral op het bankbedrijf en niet zozeer op de verzekeringsbranche. Onderzoek op dit terrein slaat daarom een weg in die nog niet vaak door anderen is verkend. Deze studie kan zo bijdragen aan de kennis van structuurverandering in het financiële bedrijf in Nederland. De bestudering van een casus – de fusies van N.O.G. Verzekeringen – kan daarbij vruchten afwerpen. De N.O.G. Verzekeringen kwam in 1976 voort uit een fusie tussen de Levensverzekering-Maatschappij opgericht in 1863 door het Nederlandsch OnderwijzersGenootschap en de Onderlinge Brandwaarborg Maatschappij De Jong & Comp. In 1994 ging N.O.G. Verzekeringen samen met het bankconcern SNS Groep. In deze studie wordt eerst een overzicht gegeven van bestaande vragen en inzichten over fusies in het bedrijfsleven. Er wordt een perspectief geboden voor onderzoek en vervolgens wordt de casus ‘N.O.G. Verzekeringen ‘ aan dit perspectief getoetst en geëvalueerd.
70
&
NUMMER 6 - NOVEMBER/DECEMBER - 2003
ONDERZOEK EN PRAKTIJK
Deze studie beantwoordt vooral twee vragen: waarom ondernemingen fuseren en waarom uit de vele verschillende fusies als herkenbaar patroon een structuurverandering in het financiële bedrijf naar voren komt. Het antwoord op de eerste vraag is uiteindelijk altijd: omdat een onderneming – terecht of ten onrechte – in het licht van de externe omstandigheden en van haar eigen middelen in fusie de beste mogelijkheid ziet voor verdere ontwikkeling in een strategisch perspectief. Het antwoord op de tweede vraag luidt: omdat cruciale externe omstandigheden in en rondom het financiële bedrijf in Nederland na 1945 voor de meeste aanbieders in grote lijnen gelijk zijn. In de jaren zestig is er op de eerste plaats de snel toenemende concurrentiedruk op de Nederlandse verzekeringsmarkt. Maatschappijen zoeken een antwoord op deze druk in schaalvergroting, vooral om de concurrentiepositie te verstevigen en kosten te beperken. Het ligt voor de hand – al is het niet noodzakelijk – dat daarbij levensverzekerings- en schademaatschappijen samengaan om van onder één dak de markt met een volledig assortiment van verzekeringen te kunnen bedienen. Een tweede omstandigheid is, dat de fusiebeweging die daarmee op gang komt, een eigen dynamiek ontwikkelt. Eén fusie zet andere maatschappijen onder extra druk en kan tot verdere fusies aanleiding geven. Ook kleine aanbieders als N.O.G. en de maatschappijen De Jong kunnen zich hieraan op den duur niet onttrekken: noch aan de concurrentie, noch aan het proces van schaalvergroting. Daarbij speelt niet alleen navolging, maar ook preventief optreden een rol. Ondernemingen fuseren om fusies tussen concurrenten of overname door een sterkere partij te voorkomen. N.O.G. Verzekeringen gaat ook in dit proces mee.
Migratie en ontwikkeling in Zuid-Marokko Hein de Haas (2003), Migration and Development in South-Morocco. The impact of labour migration on social and economic life in the Todgha oasis. – Promotieonderzoek. Centrum voor Internationale Ontwikkelingsvraagstukken, Katholieke Universiteit Nijmegen. – ISBN 90 6734 386 2; € 35, incl. verzendkosten Contactpersoon: Hein de Haas, Centrum voor Internationale Ontwikkelingsvraagstukken, Katholieke Universiteit Nijmegen, telefoon: 024-3611140 / 3613058, e-mail:
[email protected] Het wetenschappelijke en maatschappelijke debat over arbeidsmigratie vanuit de zuidrand van het Middellandse-Zeegebied heeft zich, na een tijdelijke hausse aan studies over gevolgen van migratie in de jaren zeventig, vooral gericht op het zogeheten ‘integratievraagstuk’ van migranten en hun nakomelingen in de ‘ontvangende’ landen. Aan de gevolgen van migratie voor ontwikkeling in de herkomstlanden is sindsdien verrassend weinig aandacht besteed. Deze studie probeert die leemte gedeeltelijk op te vullen door een empirisch onderzoek in een typische emigratieregio in Zuid-Marokko: de oase van de Todgha-vallei. Centraal staat hierbij de vraag welke gevolgen decennia van intensieve binnenlandse en internationale migratie hebben gehad voor de sociale en 71
&
NUMMER 6 - NOVEMBER/DECEMBER - 2003
economische ontwikkeling van dit gebied. Vanuit diverse theoretische invalshoeken, wordt een synthese van theoretische perspectieven ontwikkeld, waarin vooral het recentere, genuanceerdere en minder deterministisch perspectief van de new economics of labor migration van belang is. Dit perspectief is na 1980 voornamelijk binnen de Amerikaanse onderzoekscontext ontwikkeld. Deze benadering bekritiseert eerder onderzoek op methodologische en theoretische gronden en kent een cruciale ontwikkelingsrol toe aan financiële overmakingen van migranten. Bovendien wordt bij de benadering gesteld dat Noord-Zuid-arbeidsmigratie niet op individueel, maar op huishoudniveau verklaard en geanalyseerd zou moeten worden. Uit deze theoretische synthese volgt als algemene hypothese, dat arbeidsmigratie vanuit arme naar rijke landen als een multi-lokale ‘bestaansstrategie’ van huishoudens moet worden opgevat. Deze strategie heeft als doel om: • risico’s te spreiden door diversificatie van inkomstenbronnen; • inkomen te verhogen; en derhalve • structurele sociale, institutionele en economische ontwikkelingsobstakels, zoals slecht functionerende kapitaalmarkten en ontoegankelijke publieke voorzieningen, in het herkomstgebied te overwinnen. De empirische gegevens zijn verzameld uit interviews, observatie en een survey onder ruim vijfhonderd oasehuishoudens in zes verschillende dorpen van de Todgha-vallei. In de analyse van het empirische materiaal stond de vergelijking tussen de volgende categorieën huishoudens centraal: • niet-migrantenhuishoudens; • binnenlandse migrantenhuishoudens; • ‘indirecte’ internationale migrantenhuishoudens; • huidige internationale migrantenhuishoudens; en • teruggekeerde internationale migrantenhuishoudens. De belangrijkste conclusie van dit onderzoek is dat migratie een positief effect heeft gehad op de sociale en economische ontwikkeling van het platteland. Families die geld uit Europa ontvangen, vertonen een relatief sterke neiging tot investeren in scholing van kinderen, huizenbouw, landbouw en andere ondernemingen. De twee miljoen Marokkaanse migranten maken jaarlijks meer dan 3,5 miljard dollar over. Dit is zeven keer meer dan de ontwikkelingshulp aan Marokko en overtreft ook de inkomsten uit de export van landbouwproducten, fosfaten en toerisme. Onderwijs blijkt een van de voornaamste investeringen te zijn van internationale en binnenlandse migrantenhuishoudens. Ook blijkt internationale migratie een positief effect te hebben op de relatieve onderwijsparticipatie van meisjes. Culturele, sociale en economische effecten van migratie lijken op korte en middellange termijn juist tot meer migratie zowel uit en naar de vallei te hebben geleid. Economische ontwikkeling en migratie naar de vallei zijn in niet onbelangrijke mate het gevolg van decennia van migratie vanuit de vallei naar het buitenland. Onder invloed van onderwijs, media en de blootstelling aan de welvaart van migranten en anderen zijn de persoonlijke ambities van mensen sneller toegenomen dan de bestaansmogelijkheden in Marokko hun kunnen bieden. Onverminderd willen mensen migreren ondanks het feit dat de levensomstandigheden 72
ONDERZOEK EN PRAKTIJK
&
NUMMER 6 - NOVEMBER/DECEMBER - 2003
ONDERZOEK EN PRAKTIJK
in hun regio in de afgelopen decennia ontegenzeggelijk zijn verbeterd. Toenemende ambities en een zekere mate van ontwikkeling hebben mensen beter in staat gesteld om ook daadwerkelijk te migreren. Het onderzoek wijst er ook op dat de positieve bijdrage van migratie aan ontwikkeling waarschijnlijk nog veel sterker zou zijn wanneer er geen sprake was van wijdverbreide corruptie en rechtsonzekerheid in Marokko. In juni 2003 is de auteur van deze studie gestart met een door NWO/WOTRO gefinancierd driejarig, vergelijkend onderzoek naar migratie en ontwikkeling in herkomstgebieden in Marokko, Tunesië, Egypte en Turkije.
Vrachtvervoer tegen iedere prijs? Hens Runhaar (2002), Freight Transport: At Any Price? Effects of transport costs on book and newspaper supply chains in the Netherlands. – Promotieonderzoek Technische Universiteit Delft. – TRAIL Thesis Series; ISBN 90 407 2362 1 Contactpersoon: Hens Runhaar, Technische Universiteit Delft, Faculteit Techniek, Bestuur en Management, Sectie Economie van Infrastructuren, Postbus 5015, 2600 GA Delft, telefoon: 015-2785297, e-mail:
[email protected] Het goederenvervoer neemt de afgelopen decennia aanzienlijk toe, in het bijzonder in het goederenwegvervoer. De doelstellingen van diverse West-Europese overheden en de Europese Commissie zijn gericht op een afname van de negatieve effecten van het goederenvervoer, zoals vervuiling, congestie en de bijdrage aan verkeersonveiligheid. Naar verwachting zullen deze overheden in de komende jaren onder andere hogere heffingen op het goederen(weg)vervoer invoeren. Tot nu toe is echter weinig systematisch onderzoek verricht naar de effecten van prijsbeleid. Het doel van deze studie was deze kennisleemte deels op te vullen. Toenemende transportkosten kunnen de vraag naar goederenvervoer beïnvloeden via vele soorten logistieke aanpassingen, zoals in de: • de structuur en het ruimtelijke patroon van het productie- en distributienetwerk; • de besturing van de goederenstroom, zoals de frequentie van orders per tijdseenheid; • het management van transportmiddelen: het proces waarin individuele zendingen worden omgezet in fysieke verkeersbewegingen. In dit onderzoek zijn vooral effecten verkend van transportkostenstijgingen op de eerste twee aspecten van de logistiek (de organisatie van productie en distributie genoemd). In deze studie is het zogenaamde gegeneraliseerde transportkostenconcept gehanteerd. De effecten van hogere transportkosten op productie en distributie zijn onderzocht voor twee cases: boeken en kranten. De analyse richtte zich op de hele keten en omvatte de volgende sectoren: papierproductie, papiergroothandel, dagbladuitgeverij, boekenuitgeverij, boekdruk, boekbinders, boekendistributie en oud papierinzameling en -groothandel. 73
&
NUMMER 6 - NOVEMBER/DECEMBER - 2003
Twee scenario’s zijn onderzocht waarin transportkosten stijgen door bepaalde veronderstelde prioriteiten in het vervoersbeleid: • eerlijke en efficiënte prijszetting: in dit scenario worden alle externe kosten van het vervoer doorberekend aan vervoerders die in West-Europa opereren. Het onderzoek wijst uit dat de hiermee gepaard gaande forse toename van de directe transportkosten geen effect heeft op de organisatie van productie en distributie van boeken en kranten; • tekortschietende infrastructuurvoorziening: in dit scenario is de infrastructuurvoorziening onvoldoende om de groei in het (goederen)vervoer op te vangen en zorgt ze voor een sterke toename van congestie. De langere doorlooptijden en de verminderde leverbetrouwbaarheid die hiervan het gevolg zijn, leiden ook hier nauwelijks tot logistieke aanpassingen. De belangrijkste conclusie van deze studie is dat hogere transportkosten een bescheiden invloed zullen hebben op de manier waarop bedrijven productie en distributie organiseren. Dit kan worden verklaard door de volgende factoren: • relatief hoge kosten van andere logistieke input (denk aan voorraden of fabrieken); • verzonken investeringen, die verplaatsing van fysieke faciliteiten verhinderen; • voorkeuren van de klant. Langere orderdoorlooptijden met als doel het transport efficiënter af te wikkelen, worden bijvoorbeeld meestal niet geaccepteerd. Er bestaan echter verschillen in de reacties van bedrijven. Een verklaring heeft betrekking op producteigenschappen. Laagwaardige producten met een relatieve stabiele vraag kunnen tegen geringe meerkosten decentraal worden opgeslagen, in tegenstelling tot hoogwaardige producten die op klantspecificaties worden gemaakt. Bovendien is de marktstructuur van invloed op de beschikbaarheid van alternatieve leveranciers en de prikkels die een bedrijf heeft om transportkostenstijgingen op te vangen of door te berekenen. Na een uitvoerige opsomming van beperkingen van dit onderzoek sluit de studie af met onder andere de conclusie dat een verlaging van transportkosten, als resultaat van de keus voor meer asfalt en lagere brandstofprijzen, de toename van transportintensiteit van productie en distributie alleen maar zal versterken. Dat zal leiden tot meer vervuiling, congestie en verkeersonveiligheid.
Herverdeling van landbouwgrond in Centraal-Europa T. Van Dijk (2003), Dealing with Land Fragmentation in Central Europe. A critical assessment on the use of Western European instruments. – Delft: Uitgeverij Eburon. – ISBN 90 5166 996 8; € 30. – Promotieonderzoek Technische Universiteit Delft Contactpersoon: Terry van Dijk, Onderzoeksinstituut OTB, Interfacultair Instituut binnen de Technische Universiteit Delft, Sectie Geo-informatie en Grondbeleid, telefoon: 015-2781158, e-mail:
[email protected] Het grondeigendom in Centraal-Europa is zeer versnipperd. West-Europese landen hebben versnippering van een soortgelijke omvang gekend. Deze studie pro74
ONDERZOEK EN PRAKTIJK
&
NUMMER 6 - NOVEMBER/DECEMBER - 2003
ONDERZOEK EN PRAKTIJK
beert vast te stellen of er mogelijkheden zijn om westerse instrumenten voor het oplossen van dit probleem in te zetten. De fragmentatie van grondeigendom belemmert de totstandkoming van een nieuwe concurrerende landbouwstructuur. In het licht van het komende lidmaatschap van de Europese Unie is dit probleem een actuele kwestie geworden. De vraag is dan welke beleidsmiddelen het meest geschikt zijn. De ontwikkeling rond grondeigendom in Centraal-Europa is te verdelen in drie fases: collectivisatie, privatisering en het mogelijk maken van individuele boerderijen. De derde fase voltrekt zich momenteel. Voor de aanduiding Centraal-Europa wordt de gebruikelijke smalle definitie gekozen: Polen, Hongarije, Slowakije, Tsjechië, Roemenië en Bulgarije. De veronderstelling is dat ervaringen met parallelle ontwikkelingen in het Westen nuttig kunnen zijn voor Centraal-Europa. Dat is dan ook meteen de onderzoeksvraag: In hoeverre kunnen West-Europese instrumenten om landversnippering te verminderen, bijdragen aan het oplossen van versnippering van de CentraalEuropese landbouwgronden? Versnippering kan naast ecologische en landschappelijke voordelen ook het voordeel hebben van risicospreiding tegen mislukte oogsten als gevolg van ziektes of extreme weersomstandigheden. Het negatieve effect van versnippering van landgebruik en versnippering binnen een bedrijf is een stijging van de productiekosten en een daling van de totale opbrengst van het land. In dit onderzoek worden vier typen van versnippering onderscheiden: • versnippering van grondeigendom; • versnippering van grondgebruik; • versnippering binnen een boerderij; • scheiding van eigendom en gebruik. De West-Europese versnippering van landbouwgrond was het gevolg van bevolkingsgroei en – afhankelijk van het erfrecht – het splitsen van boerderijen. In die ontwikkeling werden drie instrumenten gebruikt om versnippering te bestrijden: • grondbanken; • herverkaveling; en • kavelruil. De geschiedenis van deze institutionele praktijken in het Westen wordt besproken evenals hun wettelijke invoering. Bovendien komen emotionele, rationele en ethische bezwaren voor invoering in Centraal-Europa aan de orde en de mate waarin zij op vaak zeer kleine schaal in sommige landen, al of niet bij wet, al praktijk zijn geworden. In dit empirische implementatieonderzoek is gekozen voor de methode van case study, waarbij voor Centraal-Europa Hongarije en Bulgarije zijn gekozen, omdat zij tegenpolen zijn waar het gaat om collectivisering, privatisering en algemene economische ontwikkeling. De West-Europese case study-landen zijn Nederland en Beieren omdat zij een lange traditie van herverkavelen hebben, terwijl de manieren van herverkavelen verschillen. Voor de overzichten van de situatie in de hele regio werden congresbijdragen en 75
&
NUMMER 6 - NOVEMBER/DECEMBER - 2003
artikelen uit de academische literatuur geraadpleegd, bij voorkeur van lokale experts. Met de vermelding van allerlei reserves, ook over de operationele toepassing, eindigt deze studie met de conclusie dat een verbetering van de agrarische bedrijfsstructuur in Centraal-Europa het meest kansvol is bij de inzet van grondbanken. De toepassing van herverkavelingen moet worden beperkt tot regio’s waar privaat grondbezit overheerst, evenals interne fragmentatie; deze regio’s zullen in omvang en aantal toenemen naarmate grondbanken effect sorteren. Nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en transparantie bij het welslagen van de toepassing zijn cruciaal.
76
ONDERZOEK EN PRAKTIJK