Nr. 2005-059
Houten, 8 maart 2005
Aan de gemeenteraad Onderwerp: Verzoek om planschadevergoeding van de heer C.A. Bosboom, Zonnehout 63 te Houten, op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Beslispunten: 1. verzoeker ontvankelijk verklaren in zijn verzoek om planschadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. 2. Het verzoek om planschadevergoeding afwijzen. Inleiding: Het verzoek om planschadevergoeding vloeit voort uit de Vinex taakstelling en het realiseren van Houten-zuid. Dit heeft ertoe geleid dat, zoals de heer Bosboom heeft gesteld, de woning nu niet meer in een buurtschap in de landelijke omgeving is gelegen maar in een woonwijk ligt, hetgeen uitzichtverlies, privacyverlies, gewijzigde ligging en een waardedaling van het pand tot gevolg heeft. Het verzoek is overeenkomstig de procedureverordening planschadevergoeding in handen gesteld van de schadebeoordelingscommissie. Als schadebeoordelingscommissie treedt op de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). Op 3 juni 2004 heeft de schadebeoordelingscommissie advies uitgebracht. Daarbij werd uitgegaan van het eerste voorbereidingsbesluit dat is genomen (d.d. 30 september 1996 in werking getreden) ter voorbereiding op de vaststelling van het Globaal Bestemmingsplan Houten-Vinex. Naar aanleiding hiervan hebben wij gesteld dat ten onrechte niet is uitgegaan van het streekplan van 1 juli 1994, waarin de locatie voor de uitbreiding van Houten is aangegeven. Op 16 september 2004 heeft de SAOZ opnieuw, met inachtneming van het streekplan, advies uitgebracht. Op 26 oktober 2004 hebben wij besloten uw raad voor te stellen om overeenkomstig het uitgebrachte advies van de schadebeoordelingscommissie te beslissen. Derhalve de heer Bosboom ontvankelijk te verklaren en het verzoek af te wijzen. Vóór de behandeling van het raadsvoorstel in de commissie van 25 november 2004 heeft de heer Bosboom nog een nadere zienswijze ingediend. Dit heeft tot gevolg gehad dat het voorstel is aangehouden en de SAOZ om een nader advies is gevraagd. De SAOZ heeft op 31 januari 2005 een nader advies uitgebracht. Dit leidt niet tot een ander voorstel. Het advies luidt nog steeds het verzoek om planschadevergoeding van de heer Bosboom af te wijzen. Beoogd effect: Bij uw raad is een verzoek om planschadevergoeding ex artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ingediend. Uw raad dient hierop, na hierover door de schadebeoordelingscommissie geadviseerd te zijn, een beslissing te nemen. Argumenten: 1.1. Het verzoek voldoet aan de vereisten van artikel 49 van de WRO Artikel 49 WRO bepaalt dat, indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van onder meer een bestemmingsplan of een besluit als bedoeld in artikel 17 en 19 WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekent. De heer Bosboom stelt dat planschade is geleden door het bestemmingsplan "Globaal Bestemmingsplan Houten-Vinex" en de verleende bouwvergunningen voor woningbouw en culturele en maatschappelijke functies in de directe omgeving van het perceel van de heer Bosboom. Dit betekent dat de woning van de heer Bosboom nu niet meer in een buurtschap in
-2een landelijke omgeving is gelegen maar in een woonwijk ligt, hetgeen uitzichtverlies, privacyverlies, gewijzigde ligging en een waardedaling van het pand tot gevolg heeft. De besluiten (het bestemmingsplan GBH-V en de bouwvergunningen) zijn onherroepelijk geworden. Gelet hierop en gelet op het feit dat verzoeker heeft voldaan aan het vereiste van een gemotiveerde aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in de procedureverordening planschadevergoeding, is verzoeker ontvankelijk in zijn aanvraag om schadevergoeding. 1.2. Het verzoek van de heer Bosboom afwijzen in verband met voorzienbaarheid Gesteld kan worden dat het GBH-V heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit op voet van artikel 49 WRO voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. De heer Bosboom is echter bij inschrijving van de notariële akte van afgifte van legaat op 23 februari 1996 eigenaar geworden. Dit is een verkrijging onder bijzondere titel. Dit betekent dat op de dag dat de eigendom werd verworden de bestemmingswijziging nl. de uitgroei van Houten, ten zuiden van de bestaande kern, was te voorzien aangezien, de gronden reeds in het op 1 juli 1994 door Provinciale Staten vastgestelde streekplan duidelijk zijn aangemerkt als "nieuwe locatie woningbouw/nieuwe inbreidingslocaties". Daarnaast heeft de heer Bosboom ten behoeve van de realisering van het schoolgebouw met bovenwoningen een gedeelte van zijn perceel verkocht op 31 juli 2002. Ook schade die uit deze bouwvergunning voortvloeit dient voor rekening van de heer Bosboom te blijven. Communicatie: De heer Bosboom wordt het concept raadsvoorstel toegezonden en op de hoogte gesteld van de behandeling van het voorstel in de commissie en de raad met de mogelijkheid tot inspreken. Na het raadsbesluit wordt de beslissing toegezonden waartegen bezwaar bij uw raad kan worden ingediend. Financiën: n.v.t. Kanttekeningen: Zoals reeds is vermeld heeft de SAOZ op 3 juni 2004 een advies uitgebracht, dat later is aangepast. In de eerdere adviezen, waarbij geen rekening is gehouden met het vastgestelde streekplan d.d. 1 juli 1994, werd voorgesteld aan de heer Bosboom een schadevergoeding van € 24.000,-- toe te kennen. Dit advies is, rekening houdend met het vastgestelde streekplan d.d. 1 juli 1994, aangepast hetgeen tot gevolg heeft dat de heer Bosboom voorzienbaarheid kan worden aangerekend en derhalve zijn verzoek niet voor schadevergoeding in aanmerking komt. De heer Bosboom is het niet met dit advies eens en heeft op 6 november 2004 gereageerd op het voorstel tot afwijzing van zijn planschadeverzoek. De SAOZ heeft naar aanleiding hiervan op 31 januari 2005 een nader advies uitgebracht, waarbij uitvoerig ingegaan wordt op de door de heer Bosboom gemaakte opmerkingen. Het advies verandert echter niet. Het verzoek van de heer Bosboom dient afgewezen te worden. Voortgang: Nadat de beslissing verzonden is kan binnen zes weken bij uw raad bezwaar aangetekend worden.
Burgemeester en wethouders van Houten, de secretaris,
de burgemeester,
drs. H. Overbosch
C.H.J. Lamers
Bijlagen die voor de leden van de raad ter inzage liggen op de gebruikelijke wijze: -
jurisprudentie; kopie akte van legaat; verzoek om planschadevergoeding; reactie d.d. 6 november 2004 adviezen van de SAOZ (adviezen d.d. 3 juni en d.d. 16 september 2004 en nadere advies); concept-uitnodiging voor de vergadering van de commissie RO en raad; concept-brief.
Meegezonden bijlagen bij dit voorstel: -
bijlage met daarin de nadere motivering betreffende de afwijzing van planschade voor de heer Bosboom, alsmede de nadere reactie
Nr. 2005-059 De raad van de gemeente Houten heeft het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 maart 2005, nr. 2005-059 gelezen en besluit;
1. verzoeker ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om planschadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. 2. Het verzoek om planschadevergoeding af te wijzen.
Dit is besloten in de openbare vergadering van de raad op 26 april 2005.
De raad van de gemeente Houten, de griffier,
de voorzitter,
E.A. Scholten-Quispel
C.H.J. Lamers
BIJLAGE Bij het raadsvoorstel (2005-059) inzake het verzoek om planschadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van de heer C.A. Bosboom, Zonnehout 63. 1. Samenstelling van de schadebeoordelingscommissie Als schadebeoordelingscommissie treedt op de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) te Rotterdam 2. Inhoud van de verzoeken De heer C.A. Bosboom is eigenaar van het perceel Zonnehout 63 (voorheen Schalkwijkseweg 5), kadastraal bekend gemeente Houten, sectie B, nummer 532 gedeeltelijk, groot 3.340 m2. In het verzoek wordt gesteld dat als gevolg van de planwijziging de woning niet meer in een kleine buurtschap in een landelijke omgeving, maar in een woonwijk is komen te liggen, hetgeen uitzichtverlies, een gewijzigde ligging en een waardedaling van het perceel tot gevolg heeft. 3. Adviezen van de schadebeoordelingscommissie De schadebeoordelingscommissie (verder SAOZ) adviseert in haar advies van 16 september 2004 het verzoek om schadevergoeding van de heer C.A. Bosboom af te wijzen. De argumenten daarvoor zijn verwerkt in de hieronder opgenomen overwegingen. 4. Beoordeling van het verzoek Artikel 49 WRO bepaalt dat, indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van onder meer een bestemmingsplan of een besluit als bedoeld in artikel 17 en 19 WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekent. Voor de beoordeling van een verzoek is het van belang dat de planologische maatregel (en) onherroepelijk is (zijn) geworden en dat een belanghebbende op het tijdstip van het onherroepelijk worden in een rechtsbetrekking stond tot het object. Voor de beoordeling van het verzoek is de eigendomssituatie van belang. a. de heer Bosboom is bij inschrijving van notariële akte van afgifte legaat op 23 februari 1996 eigenaar geworden van de onroerende zaak, kadastraal bekend, sectie B, nummer 358, groot 8.530 m2. Uit de stukken, een kopie van de akte van afgifte van legaat, blijkt geen enkele vorm van eigendom van de heer Bosboom met betrekking tot het perceel in de periode vóór 23 februari 1996. De verkrijging onder legaat is een verkrijging onder bijzondere titel. Op 31 juli 2002 is een deel van het perceel aan de gemeente verkocht zodat de heer Bosboom thans eigenaar is van het perceel kadastraal bekend gemeente Houten, sectie B, nummer 532 gedeeltelijk, groot 3.340 m2. Het perceel van verzoekers is gelegen in het zuidwestelijke deel van Houten. Dit perceel maakt onderdeel uit van de wijk Leebrug. I. vergelijking planologische regimes. Voor de vraag of er grond is voor toekenning van schadevergoeding met toepassing van artikel 49 WRO gaat het om een vergelijking van de planologische mogelijkheden van het "oude" bestemmingsplan, het bestemmingsplan Buitengebied Noord en het "nieuwe" bestemmingsplan, het Globaal Bestemmingsplan Houten-Vinex en planologische situaties die zijn ontstaan door verleende vrijstellingen op grond van artikel 19 WRO. Het oude plan, het bestemmingsplan "Buitengebied Noord", vastgesteld door de raad d.d. 18 december 1979, gedeeltelijk goedgekeurd door gedeputeerde staten d.d. 12 januari 1983 en vervolgens onherroepelijk geworden gaf het perceel de bestemming Woondoeleinden I (Wa). Op deze gronden was vrijstaande woningen met een maximale hoogte van 4,5 m en een minimale gevelbreedte van 5 m toegestaan. Naast en achter de woning konden bijgebouwen worden opgericht met een oppervlakte van 30 m2 en een hoogte van 2,5 m in geval van vrijstaande en een hoogte van 3 m in geval van aangebouwde bijgebouwen. Rondom deze bestemming lag de bestemming "agrarisch gebied", gronden bestemd voor agrarische doeleinden. Ten noorden van het perceel van de heer Bosboom was een bestaand agrarisch bedrijf gelegen. Agrarische bebouwing met een goothoogte van max. 6 m met kap, een bedrijfswoning met een maximale goothoogte van 4 m met kap en maximaal 20 m hoge hooibergen en silo's zijn toegestaan binnen het bouwperceel en buiten het bouwperceel mogen ondergeschikte melkstallen, veldschuren en schuilhokjes met een hoogte van 3 m en een
oppervlakte van 50 m2 dan wel 100 m2 worden opgericht. Een vrijstelling kan worden verleend met 10%. De ligging van de woning werd bepaald door de agrarische omgeving met de daarbij behorende vormen van overlast door omliggende bebouwing en geluids- en geurhinder en de nodige verkeersbewegingen. Als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan "Globaal Bestemmingsplan Houten-Vinex" zijn de percelen nu gelegen in een woonomgeving. De betreffende gronden kunnen worden uitgewerkt met een woondoeleinden bestemming en in de nabije omgeving zijn gebouwen voor onderwijs, sociaal culturele en religieuze voorzieningen toegestaan. Ten gevolge van de aanzienlijke toename van de woonfunctie en de mogelijke maatschappelijk voorzieningen is er sprake van een gebruiksintensivering, dus meer privacyverlies, toename geluidhinder en meer verkeersbewegingen en parkeerdruk. Ten behoeve van de realisering van de omliggende woonomgeving en voorzieningen zijn bouwvergunningen met een vrijstelling verleend (dit zijn zoals in de adviezen van de SAOZ genoemd geen artikel 19 WRO vrijstellingen, maar een vrijstellingprocedure op grond van artikel 24a van het bestemmingsplan, waarbij is geanticipeerd op het uitwerkingsplan, in de reactie van de SAOZ d.d. 31 januari 2005 is dit aangegeven met de conclusie dat dit aan het advies niets verandert). -
-
-
Allereerst een bouwvergunning met vrijstelling d.d. 20 september 2001 ten behoeve van de oprichting van 137 eengezinswoningen in "De Hoon I". De vrijstelling is verleend om het bouwverbod te doorbreken. De bebouwing past binnen de uitwerkingsregels. De vrijstelling laat niet meer toe dan het bestemmingsplan toestond. Ook is er een bouwvergunning met vrijstelling verleend d.d. 27 februari 2003 voor een gebouw voor culturele en maatschappelijke functies (in Schoneveld). Ook deze vrijstelling is verleend om het bouwverbod te doorbreken en de bebouwing past binnen de uitwerkingsregels en derhalve laat de vrijstelling niet meer toe dan het bestemmingsplan toestond. Daarnaast is er een bouwvergunning met vrijstelling verleend d.d. 6 november 2003 voor een school met bovenwoningen (gelegen aan het Parkhout naast de Vijfwal). Ook hier is er sprake van een doorbreking van het bouwverbod en past het bouwplan binnen de uitwerkingsregels en de vrijstelling laat derhalve niet meer toe dan het bestemmingsplan toestond.
Gesteld kan worden dat de bestemmingswijziging met als gevolg de wijziging van een agrarische omgeving naar een woonomgeving met de daarbij behorende voorzieningen heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit op grond van artikel 49 WRO een voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. II. Voorzienbaarheid Of de door de heer Bosboom geleden schade voor gehele of gedeeltelijke vergoeding in aanmerking komt is afhankelijk van de vraag of de schade ten tijde van het verkrijgen van belang bij de onderhavige onroerende zaak door verzoeker voorzienbaar moet worden geacht dan wel of verzoeker door handelen of nalaten het risico van de geleden planologische schade op zich heeft genomen. De SAOZ heeft op 3 juni 2004 een advies uitgebracht waarbij werd uitgegaan van het eerste voorbereidingsbesluit voor Houten-Vinex, d.d. 30 september 1996 in werking getreden, waarin is aangegeven dat ten behoeve van de realisering van Houten-Vinex een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid. Daarbij is ten onrechte niet meegenomen dat reeds op 1 juli 1994 Provinciale Staten van de provincie Utrecht het "Streekplan Provincie Utrecht" hebben vastgesteld waarbij de gronden, waarin het perceel van de heer Bosboom is gelegen, reeds zijn aangemerkt als "nieuwe locatie woningbouw/nieuwe inbreidingslocaties". In het nieuwe advies dat op 16 september 2004 is uitgebracht is dit meegenomen. Het opnemen van de bouwlocatie in het streekplan heeft met name consequenties met betrekking tot het tijdstip waarop de heer Bosboom eigenaar van de grond is geworden en of de heer Bosboom heeft kunnen weten dat de uitgroei van Houten op deze locatie zou plaatsvinden. a. Met betrekking tot de eigendomssituatie van de heer Bosboom kan gesteld worden dat hij op 23 februari 1996 via legaat (de erflater is op 29 juli 1994 overleden), eigenaar is geworden van de gronden. Dit is een eigendomsverkrijging onder bijzondere titel, waardoor niet in de rechten van de voorvanger getreden kan worden. De heer Bosboom heeft gesteld dat hij wel economisch eigenaar was van de gronden, echter heeft hiervoor geen stukken overgelegd. Uit de akte van afgifte van legaat, met daarin een verwijzing naar het testament van 16 juli 1992, blijkt geen enkele vorm van eigendom van de heer Bosboom met betrekking tot het perceel. Dit betekent dat de heer Bosboom kon voorzien dat in de omgeving van zijn perceel ten behoeve van de uitgroei van Houten zou worden gebouwd.
Er is derhalve sprake van voorzienbaarheid en de schade (waardevermindering van de woning) dient voor rekening van de heer Bosboom te blijven. De heer Bosboom heeft d.d. 31 mei 2002 een gedeelte van zijn boomgaard aan de gemeente verkocht ten behoeve van de realisering van o.a. een school met bovenwoningen. Conclusie De heer C.A. Bosboom kon de bebouwing voorzien en de schade dient voor zijn rekening te blijven en derhalve dient zijn verzoek om planschadevergoeding afgewezen te worden. Zienswijze van de heer Bosboom van 6 november 2004 op het concept raadsvoorstel Op 4 november 2004 hebben wij de heer Bosboom het concept raadsvoorstel toegezonden met het advies van de SAOZ van september 2004. De heer Bosboom geeft hierop een reactie hetgeen aanleiding was om het raadsvoorstel aan te houden en de SAOZ om een nadere motivering te vragen gelet op hetgeen de heer Bosboom in zijn brief naar voren heeft gebracht. De heer Bosboom is van oordeel dat: I. het streekplan te "grof geformuleerd is" en het de vraag is of dit principieel een goed uitgangspunt is; II. ten tijde van de vaststelling van het streekplan d.d. 1 juli 1994 hij reeds economisch eigenaar was. 1. De heer Bosboom geeft aan dat eind 1991 zijn tante (ongehuwd, geen kinderen en op dat moment 84 jaar) de woning aan de heer Bosboom wil overdragen, onder voorbehoud van het zakelijk recht van gebruik en bewoning of met voorbehoud van recht van huis. In januari 1992 is het perceel getaxeerd naar de waarde in het economisch verkeer en waarde rekening houdend met recht van huur. Dit heeft geleid tot een testament van 16 juli 1992 waarin: a. de heer Bosboom wordt benoemd tot executeur-testamentair; b. het perceel aan de heer Bosboom wordt toebedeeld en deze de waarde in vrije staat moet inbrengen; c. de ouders van de heer Bosboom zijn overleden dus de heer Bosboom is ook erfgenaam. De tante van de heer Bosboom is op 29 juli 1994 overleden. 2. op 29 juli 1994 is de heer Bosboom juridisch eigenaar geworden. Indien het recht van de heer Bosboom als economisch eigenaar op 1 juli 1994 niet wordt erkend moet het verzoek om planschade als executeur testamentair van zijn tante erkend worden. 3. naar aanleiding van de conceptverkaveling Leebrug I is door de heer Bosboom planschade aan de orde gesteld. Toen is aangegeven dat planschade in de verkoopprijs zal worden verrekend. Met betrekking tot de onderhandelingen voor de verkoop van een gedeelte van het perceel van de heer Bosboom aan de gemeente is door de onderhandelaars toen aangegeven dat planschade een andere procedure is en dat dit apart aangevraagd dient te worden. Dit betekent dat de aanvraag om planschade ouder is dan nu wordt aangegeven. 4. de bouw van Leebrug 1 en de bouw van de school zijn niet meegenomen in de berekening. De verkoop van de grond vond plaats onder druk, onteigeningsplannen lagen al klaar. Over de bouw van Leebrug 1 staat niets in het SAOZ advies. In het eerdere advies van de SAOZ uit juni 2004 wordt een schadebedrag van € 24.000,-genoemd, waarin alleen het gebied De Hoon I is meegenomen. Gelet op de WOZtaxatie is er minimaal € 65.000,-- schade. Verzocht wordt hiermee rekening te houden en het concept raadsvoorstel aan te passen. Nadere reactie van de SAOZ Ad I. Het streekplan, vastgesteld d.d. 1 juli 1994, is voldoende kenbaar en concreet, omdat in het streekplan is aangegeven dat het provinciale beleid in de planningsopgave uitgaat van ca. 6000 woningen in Houten, die zullen worden opgericht tussen het bestaande dorp en het Amsterdam-Rijnkanaal. Dit gebied is op de bij het streekplan behorende plankaart duidelijk aangegeven als nieuwe locatie woningbouw/nieuwe inbreidingslocaties. Ad II. Van economische eigendomsverkrijging vóór de juridische levering d.d. 23 februari 1996 is niet gebleken. Opgemerkt wordt dat alleen wanneer de economisch eigenaar tevens een onherroepelijke volmacht heeft gekregen om te allen tijde de juridische levering te bewerkstelligen, als belanghebbende kan worden aangemerkt. Als een dergelijke
onherroepelijke volmacht aanwezig is kan worden bezien of er al dan niet sprake is van voorzienbaarheid. De heer Bosboom is naar een dergelijke volmacht gevraagd. Deze is niet aanwezig. De verklaring van executele d.d. 10 augustus 1994 is niet te beschouwen als een dergelijke volmacht, maar een verklaring waarin de heer Bosboom is benoemd als uitvoerder van de wilsbeschikkingen van erflaatster met het recht tot inbezitneming van de gehele nalatenschap gedurende de tijd voor de vereffening daarvan vereist, beredderaar van de boedel en bezorger van de begrafenis. Ad. 1. Voor het moment van juridische eigendomsverkrijging is bepalend het moment van inschrijving van de notariële akte van levering in het kadaster. Een voornemen de gronden in eigendom over te dragen is hierbij van geen belang. Uit jurisprudentie blijkt dat indien bij testament, opgemaakt in juli 1992, is verklaard dat na het overlijden de woning bij legaat met last aan de heer Bosboom te vermaken, moet worden aangemerkt als een aanbod tot koop (HR 5 februari 1982, NJ 1982/457). Een dergelijk legaat is slechts een titel voor levering van het onroerend goed (HR 11 mei 1984, NJ 1985/374). Dus pas bij de inschrijving op 23 februari 1996 is de heer Bosboom eigenaar geworden. Het is mogelijk om zowel erfgenaam als gelegateerde te zijn. Tussen verkrijging als erfgenaam en als legataris bestaat verschil. Een legataris verkrijgt onder bijzondere titel (HR 17 januari 1964, NJ 1965/126). Er is geen sprake van een verkrijging als erfgenaam, omdat de tante van de heer Bosboom in haar wilsbeschikking nadrukkelijk het desbetreffende onroerend goed legateert. Dat er met betrekking tot de overige nalatenschap wellicht sprake is dat de heer Bosboom als erfgenaam moet worden aangemerkt verandert niets aan de verkrijging van het onroerend goed onder bijzondere titel. Ad. 2. In de akte van legaat/levering is vermeld" ter uitvoering van het hiervoor vermelde, wordt thans door comparant (dit is de heer Bosboom)…. aanvaard het legaat van het voormelde registergoed onder de verplichting……" Dit betekent dat er geen sprake van kan zijn dat de heer Bosboom ten tijde van het overlijden van zijn tante d.d. 29 juli 1994 juridisch eigenaar van het onroerend goed is geworden. Artikel 49 WRO kan slechts worden toegepast als een belanghebbende op het tijdstip van het in werking treden van de in het geding zijnde planologische maatregel in een rechtsbetrekking stond tot het object. De vaststelling van het streekplan is geen schadeveroorzakende planologische maatregel als bedoeld in artikel 49 WRO. Het GBH-V, dat omstreeks januari 2000 in werking is getreden dient te worden aangemerkt als de schadeveroorzakende maatregel. De heer Bosboom was op dat moment eigenaar van het onroerend goed. Dit betekent dat alleen de heer Bosboom als belanghebbende kan worden aangemerkt. De tante van de heer Bosboom kan dus niet als belanghebbende worden aangemerkt. Ad. 3. Een verzoek om planschade dient bij de gemeenteraad te worden ingediend. Correspondentie aan onderhandelaars of het aan de orde stellen van planschade tijdens een voorlichtingsbijeenkomst kan niet als zodanig worden aangemerkt. Ad. 4. De verkoop van grond aan de gemeente betrof een vrijwillige verkoop. De heer Bosboom had rekening kunnen houden met de consequenties van die verkoop waarbij hij de nadelen daarvan had kunnen betrekken bij de prijsvorming. In de planschadebeoordeling is uitgegaan van de directe omgeving van de woning en van het gewijzigde karakter van de omgeving. Rekening is gehouden met de reeds bestaande mogelijke bebouwing. Met name ten noorden en (noord)oosten en naast Schoneveld in het (zuid)oosten en de Hoon I in het (zuid)westen, zijn ook de gedeelten van Leebrug die ten (noord)westen en (noord)oosten van de woning van de heer Bosboom zijn gelegen in de planschadebeoordeling meegenomen. Hierbij wordt opgemerkt dat voor delen van Leebrug o.a. Langshout wel bouwvergunningen zijn verleend met toepassing van artikel 19 WRO. Het gaat dan om bouwvergunningen waarbij geanticipeerd is op het GBH-V). Het gaat hier dan om bouwvergunningen die zijn verleend voordat het GBH-V rechtskracht heeft gekregen (dus voor januari 2000). Een WOZ taxatie is in beginsel niet bruikbaar voor artikel 49 WRO procedures, omdat een WOZ taxatie naar andere maatstaven wordt verricht dan de waardebepaling en waardevermindering.
Dit kan anders zijn indien de waarderingstijdstippen dicht bij elkaar liggen en bij de waardering in het kader van de WOZ voldoende rekening is gehouden met alle planologisch relevante factoren. Met betrekking tot het perceel van de heer Bosboom is er sprake van een ruime periode tussen de beide waarderingstijdstippen. De SAOZ heeft derhalve de WOZ-taxatie terecht buiten beschouwing gelaten. Overigens wordt opgemerkt dat de taxatie niet aan de orde is nu de heer Bosboom voorzienbaarheid kan worden tegengeworpen. Conclusie De heer C.A. Bosboom kon de bebouwing voorzien en de schade dient voor zijn rekening te blijven en derhalve dient zijn verzoek om planschadevergoeding afgewezen te worden.