Oefenexamen DSI EFFECTENHANDELAAR
NIBE-SVV, 2008
DSI Effectenhandelaar
1.
Waarop duidt een vlakke yieldcurve? A. B. C. D.
2.
Dat de korte en de lange rente NIET of nauwelijks van elkaar verschillen. Dat de korte rente onder de lange rente ligt. Dat de geldmarkten NIET reageren op gewijzigde omstandigheden dan de kapitaalmarkten. Dat de rente voor kort risicomijdend vermogen hoger is dan de rente voor lang risicomijdend vermogen.
De volgende gegevens zijn bekend: Nominale rente op een internetspaarrekening: 4,2% Inflatie: 2,5% Wat is in dit geval de reële rente? A. B. C. D.
3.
1,7%. 2,5%. 4,2%. 7,7%.
Verschillende beleggingscategorieën hebben bepaalde verwachtingen van het rendement. De verschillende beleggingscategorieën zijn: Aandelen. Obligaties. Vastgoed. In welke volgorde moeten deze categorieën gezet worden als de eerste van de rij het hoogste verwachte rendement heeft en de laatste het laagste? A. B. C. D.
4.
I, II, III. I, III, II. II, I, III. II, III, I.
Er zijn verschillende methoden in gebruik voor aandelenemissies. Welke methode kan NIET gebruikt worden bij een eerste aandelenemissie (IPO)? A. B. C. D.
5.
De bookbuilding methode. De emissie via inschrijfrechten. De guichet emissie. De emissie door middel van claims.
Welke van de onderstaande activiteiten is/zijn GEEN taak/taken van een gereglementeerde markt in Nederland? A. B. C. D.
Het opsporen van handel met voorkennis. Het stellen van handelsregels en toezien op de naleving hiervan. Het vaststellen en publiceren van koersen van effecten die op haar markt zijn verhandeld. Het geven van voorlichting met betrekking tot de handel in effecten.
Æ ©
NIBE-SVV, 2008
2
DSI Effectenhandelaar
6.
Een dealer is een member-firm A. B. C. D.
7.
die uitsluitend effectentransacties van klanten aanneemt en vervolgens doorgeeft ter verhandeling op de beurs. die uitsluitend voor andere partijen effectentransacties mag verrichten. die uitsluitend mag handelen in effecten voor eigen rekening en risico. die zowel klantenorders mag uitvoeren als voor eigen rekening handelen.
Hieronder volgen twee beweringen over handelsinformatie die NYSE Euronext publiceert. I. De informatie over koersmutaties wordt gepubliceerd om duidelijk te maken van hoeveel fondsen de koers is gestegen en van hoeveel de koers is gedaald. II. Transacties die via de handelssystemen van NYSE Euronext gedaan worden, worden door NYSE Euronext bij de AFM gemeldt. Wat is JUIST? A. B. C. D.
8.
Welke van de onderstaande beweringen over vormen van obligaties is ONJUIST? A. B. C. D.
9.
Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn juist. Geen van beide is juist.
Reset notes zijn obligaties waarvan de coupon gedurende de looptijd een of meerdere keren wordt aangepast. Bij ABS leningen wordt rente en aflossing gegarandeerd door bepaalde vermogensbestanddelen van de uitgevende instelling. De Mantel van een STRIP is een bijzondere vorm van de zero bond. Bij DTC's wordt de rentebetaling afhankelijk gesteld van het inkomen of winst van de geldlener.
Gegeven de volgende kenmerken over een obligatie: Nominale waarde: EUR 1.000,-. Couponrente: 3 %. Koers: 97%. Oorspronkelijke looptijd: 10 jaar. Resterende looptijd: 4 jaar. Wat is het (benaderd) effectief rendement van deze obligatie? A. B. C. D.
3,30%. 3,70%. 3,75%. 3,81%.
Æ ©
NIBE-SVV, 2008
3
DSI Effectenhandelaar
10.
Hieronder volgen twee beweringen over het effectief rendement op obligaties. I. Het effectief rendement is het rendement dat beleggers maken op een obligatie berekend over de periode vanaf aankoopmoment tot de afloopdatum. II. Het effectief rendement op een obligatie daalt, als de koers van de obligatie stijgt. Naarmate de resterende looptijd korter is, zal de stijging van het rendement per procent koersdaling groter worden. Wat is JUIST? A. B. C. D.
11.
Wat is een keuze dividend? A. B. C. D.
12.
Een dividend, naar keuze van de uitgevende instelling, in aandelen of in geld. Een dividend wat eventueel gebruikt kan worden bij inschrijving op een aandelen emissie. Een dividend met de keuze om de aandelen om te zetten in obligaties. Een dividend, naar keuze van de belegger, in aandelen of in geld.
Met welke van de onderstaande modellen wordt de theoretische waarde van een aandeel berekend? A. B. C. D.
13.
Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn juist. Geen van beide is juist.
Intrinsieke waarde model. Klassieke waarde model. Theoretische waarde model. Pay-out model.
Een belegger bezit een converteerbare obligatie van nominaal EUR 1.000,-. Tegen inlevering van deze obligatie kan de belegger 50 aandelen van nominaal EUR 1,verwerven. De beurskoers van deze aandelen bedraagt momenteel EUR 26,-. Hoe hoog is de conversiekoers? A. B. C. D.
14.
EUR 20,-. EUR 26,-. EUR 38,46. EUR 50,-.
Een belegger die een short calloptie in positie heeft, heeft een A. B. C. D.
kooprecht. verkooprecht. afnameplicht. leveringsplicht.
Æ ©
NIBE-SVV, 2008
4
DSI Effectenhandelaar
15.
Van de onderstaande opties zijn de volgende gegevens bekend: I. II. III. IV.
Fonds ABC WVM DKH XYZ
Uitoefenprijs 80 140 130 65
Optietype call put call put
Beurskoers EUR 78,EUR 144,EUR 130,EUR 62,-
Optiepremie EUR 2,EUR 4 EUR 5,EUR 3,-
Welke van deze opties is/zijn 'at-the-money'? A. B. C. D. 16.
Welke van de onderstaande combinaties is een cilinder (optieconstructie)? A. B. C. D.
17.
Uitsluitend III. Uitsluitend IV. II en III. I en IV.
Een combinatie van een short-call en een long-put met ongelijke uitoefenprijs en gelijk aantal contracten. Een combinatie van een long-put en een short-call met gelijke uitoefenprijs en ongelijk aantal contracten. Een combinatie van een long-call en een short-put met gelijke premie. Een combinatie van een long-put en een long-call met gelijke premie.
Een belegger besluit de volgende positie in te nemen: Open buy: 5 callopties JKL 65 à EUR 3,50 Open buy: 5 putopties JKL 65 à EUR 3,10 Dit is een ... (1) ... strategie en de break-even punten zijn ... (2) ... . Wat moet worden ingevuld voor (1) en (2)? (1) (2) A. B. C. D.
18.
long strangle; long strangle; long straddle; long straddle;
EUR 53,40 en EUR 71,60 EUR 58,40 en EUR 66,60 EUR 58,40 en EUR 71,60 EUR 61,90 en EUR 68,50
Een belegger wil een long bearish put spread creëren in het fonds FVL. De belegger heeft een short positie in de putoptie FVL 20. De belegger wil de spread positie opzetten met behulp van deze putoptie. Door middel van welke positie kan hij zijn doel, het opzetten van een long bearish put spread, bereiken? A. B. C. D.
Long calloptie FVL met uitoefenprijs 18. Short calloptie FVL met uitoefenprijs 18. Short putoptie FVL met uitoefenprijs 23. Long putoptie FVL met uitoefenprijs 23.
Æ ©
NIBE-SVV, 2008
5
DSI Effectenhandelaar
19.
Bij de handel in financial futures vindt een verrekening van de initial margin plaats. Wat houdt dat in? A. B. C. D.
20.
Dat er een initieel verschil is tussen de futuresprijs en de contante prijs, de basis genoemd. Dat de koper van de future een eenmalig bedrag betaalt aan de verkoper, zodat de verkoper de zekerheid heeft dat de koper in staat is zijn verplichting na te komen. Dat de prijs van de future een marginaal percentage van de waarde van de onderliggende waarden bedraagt. Dat kopers en verkopers bij het aangaan van een futurepositie zekerheid moeten storten bij hun broker.
Zowel de verkoper van een financial future als de schrijver van een calloptie lopen het risico de onderliggende waarde te moeten ... (1) ... tegen een koers die veel ... (2) ... is dan de actuele beurskoers. Wat moet worden ingevuld voor (1) en (2)? (1) (2) A. B. C. D.
21.
lager hoger lager hoger
Welke van de onderstaande bewering over covered warrants is ONJUIST? A. B. C. D.
22.
afnemen afnemen leveren leveren
Een covered warrant krijgt intrinsieke waarde, zodra de beurskoers van de bij de warrant behorende aandelen stijgt boven de uitoefenprijs. Door de omwisseling van covered warrants in nieuwe aandelen, verwatert het eigen vermogen van de onderneming De waarde van de covered warrants fluctueert evenredig met de beurskoers van aandelen, waarop zij recht geven. Covered warrants worden veelal uitgegeven door financiële instellingen die de onderliggende aandelen in eigen positie hebben.
Welke van de genoemde beleggingsinstellingen zal normaal gesproken verhandeld worden alsof het een normaal aandeel is? A. B. C. D.
Een beleggingsmaatschappij (NV). Open fonds voor gemene rekening. Een open-end beleggingsinstelling. Een closed-end beleggingsinstelling.
Æ ©
NIBE-SVV, 2008
6
DSI Effectenhandelaar
23.
Hieronder volgen twee beweringen met betrekking tot clickfondsen. I. Een clickfonds moet putopties kopen om de "click momenten" vast te kunnen zetten. II. Een clickfonds keert meestal GEEN dividend uit. Wat is JUIST? A. B. C. D.
24.
Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn juist. Geen van beide is juist.
Hieronder volgen twee beweringen over Repo's. I. Repo's worden altijd voor een tevoren vastgestelde termijn afgesloten. II. De rente op een repo is meestal hoger dan de rente op een geldlening van vergelijkbare looptijd. Wat is JUIST? A. B. C. D.
25.
Wat doet een custodian NIET? A. B. C. D.
26.
Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn juist. Geen van beide is juist.
Het uitoefenen van vermogensbeheer. Het maken van performance overzichten op effectenposities. Het verzorgen van securities lending. Proxy voting.
Hieronder volgen twee beweringen met betrekking tot uitvoeringscondities. I. Een "fill or kill" order is een order die als hij gedeeltelijk wordt uitgevoerd, voor het resterende deel vervalt. II. Een minimum quantity order is een order waarbij slechts een minimaal deel van de order zichtbaar is in het orderboek. Wat is JUIST? A. B. C. D.
Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn juist. Geen van beide is juist.
Æ ©
NIBE-SVV, 2008
7
DSI Effectenhandelaar
27.
Een belegger koopt 100 FTI-contracten tegen een koers van EUR 420,-. Hieronder volgen twee bewerkingen met betrekking tot de margin die de belegger moet betalen. I. Omdat de belegger koper is van de FTI-contracten , moet hij bij het afsluiten van de transactie de gehele koopsom storten, de initial margin. II. De variation margin op dit futurecontract wordt uitsluitend berekend aan de verkoper. Wat is JUIST? A. B. C. D.
28.
Welke van de genoemde instellingen heeft het clearen van effectentransacties tot haar hoofdtaak? A. B. C. D.
29.
De dealer- broker. De general clearing member. De individual clearing member. De proxy member.
Koersgevoelige informatie is informatie die A. B. C. D.
31.
LCH.Clearnet. Euroclear. Clearing Fund. Euronext Clearing Amsterdam.
Welke partij op NYSE Euronext kan ook transacties voor andere partijen afwikkelen? A. B. C. D.
30.
Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn juist. Geen van beide is juist.
een significante koersverandering teweeg zal kunnen brengen.. nadat zij bekend geworden is de koers met grote waarschijnlijkheid opwaarts of neerwaarts zal doen bewegen. een redelijk handelend belegger gebruikt bij het nemen van zijn beleggingsbeslissing. vóór publicatie door de betreffende uitgevende instelling als zodanig is bestempeld.
Welke van de onderstaande beweringen over het vertrouwen van het publiek in de effectenbranche is ONJUIST? A. B. C. D.
Sommige uitspraken van de Geschillencommissie Kifid zijn bindend. Onder compliance wordt verstaan het overheidsbeleid ter bevordering van de integriteit in de financiële sector. Personen werkzaam in de effectenbranche kunnen zich laten registreren in één of meer van de openbare registers van DSI wanneer zij onder andere aan bepaalde opleidings- en ervaringseisen voldoen. 'Chinese walls' zijn maatregelen van en bij effecteninstellingen die onder andere betrekking hebben op het voorkomen van uitlekken van koersgevoelige informatie.
Æ ©
NIBE-SVV, 2008
8
DSI Effectenhandelaar
32.
Welke van de onderstaande risico's zal in een financiële bijsluiter van een staatslening van de Nederlandse overheid als (relatief) hoogste risico worden genoemd? A. B. C. D.
Marktrisico. Kredietrisico. Valutarisico. Tegenpartijrisico.
©
NIBE-SVV, 2008
9
DSI Effectenhandelaar
Antwoorden oefenexamen DSI Effectenhandelaar 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32.
A A B D A C C D D C D A A D A A C D D C B D C D A D D A B C B A
U dient 21 van de 32 vragen goed te hebben om te slagen.
©
NIBE-SVV, 2008
10