MEMORANDUM BOSBOUW Diskussiestuk over communautaire maatregelen in de bosbouwsector
€
Publikatie van de Dienst Landbouwvoorlichting - Directoraat-Generaal Voorlichting, Communicatie, Cultuur Commissie van de Europese Gemeenschap - 200, Wetstraat, 1049 Brussel
36
Discussiestuk OVER COMMUNAUTAIRE MAATREGELEN IN DE SECTOR BOSBOUW I. INLEIDING 1. De Europese Commissie heeft in het programma dat z1j in maart 1985 aan het Europese Parlement heeft voorgelegd, toegezegd voorstellen te zullen doen met betrekking tot de bosbouw. Vervolgens heeft zij besloten op ruime schaal overleg te plegen alvorens concrete voorstellen te formuleren. De Commissie biedt dit document over de bosbouw aan als een uitgangspunt voor dit overleg. Nadat de belanghebbende partijen de gelegenheid hebben gehad om hun mening te uiten over de ideeën die hier naar voren worden gebracht, zal de Commissie voorstellen doen voor een communautair actieprogramma voor de bosbouw. Om dit overleg te vergemakkelijken publiceert de Commissie naast dit document een uitvoeriger studie van de bosbouw in de Gemeenschap. Een communautair actieprogramma zou een aanvulling vormen op het nationale beleid. Dit actieprogramma voor de bosbouw zou een aantal maatregelen kunnen omvatten die zouden lelden tot een uitbreiding van het bosareaal en tot een betere benutting van de bestaande boasen. De Commissie stelt niet voor een communautair bosbouwbeleid tot stand te brengen, maar wel zouden vele van de gesuggereerde acties effectiever zijn als zij op communautair niveau worden ondernomen en niet door elke Lid-Staat afzonderlijk. De Commissie wil niet alleen de discussie over de bosbouw in de Gemeenschap bevorderen, maar is ervan overtuigd dat er ook aandacht moet worden besteed aan bosbouwproblemen in landen buiten Europa, en vooral in ontwikkelingslanden. II. HET BELANG VAN DE COMMUNAUTAIRE BOSSEN 2. Bossen voorzien in een belangrijke behoefte aar. grondstoffen voor de industrie. Zij zorgen voor economische bedrijvigheid en werkgelegenheid in gebieden die vaak minder welvarend zijn en zij ondersteunen de activiteiten van en de werkgelegenheid in houtverwerkende industHeën elders in de Gemeenschap. Zij s p e U n ock een rot van vitaal belang bij het behoud van het ecologisch evenwicht en door hun bijor*¡»2¿- aan de kwaliteit var\ het milieu, bij de voorkoming van erosie en woestijnvorming en bij de recreatieve activiteiten en de vrijetijdsbsstedi-ig v?.", de burgers van de Gemeenschap.
— 2 —
3. De behoefte van de tien Lid-Staten aan bosprodukten (gezaagd hout, platen, pulp, papier,enz.) overtreft in sterke mate de hoeveelheid hout die uit de communautaire bossen wordt verkregen, zodat de Gemeenschap de grootste netto-importeur van houtprodukten ter wereld is. In 1984 bedroegen de netto-importen bijna 17 miljard Ecu en de toetreding van Spanje en Portugal zal in deze situatie geen verandering brengen. Dat de eigen houtproduktie van de Gemeenschap steeds verder achterblijft bij de communautaire vraag naar dit produkt/ is slechts voor een deel te wijten aan het feit dat de met bomen beplante oppervlakte te klein is. Tenslotte is 20 X van het communautaire landoppervlak met bomen bezet. Dit tekort heeft ook te maken met het feit dat vele van de bestaande bossen onvoldoende benut worden. Sommige van deze bossen zijn zelfs geheel onproduktief. Gezondheid, aanblik en opbrengsten van deze bossen zouden kunnen worden verbeterd door passende beheers- en teelttechnieken. Bovendien zou een groter houtaanbod (waarbij niet mag worden vergeten dat aan de vraag naar sommige produkten alleen door invoer kan worden voldaan) in combinatie met een betere organisatie een stimulans kunnen betekenen voor een uitbreiding van de activiteiten van de eigen houtverwerkende industrieën van de Gemeenschap. Ondanks het tekort dat de totale cijfers laten zien, voert de Gemeenschap ongeveer 2 miljoen ton papier en platen per jaar uit en is zij een netto-exporteur van meubelen. De vraag en de industriële vaardigheden bestaan derhalve in de Gemeenschap. Dit moet het mogelijk maken een ruimer gebruik van vernieuwbare hulpbronnen te maken en aldus extra inkomsten en arbeidsplaatsen te creëren. 4. Bossen spelen een belangrijke rol in het milieu. Zij zijn van belang voor het natuurbehoud en de handhaving van het natuurlijke evenwicht, onder meer doordat zij de bodem beschermen en water vasthouden, en tevens bieden zij mogelijkheden voor recreatie. Milieudoelstellingen behoeven niet in strijd te zijn met het streven naar een sterkere ontwikkeling van de bosbouw. Doordat bossen recreatiemogelijkheden bieden voor zowel de plattelands- als de stedelijke bevolking, voorzien zij in een maatschappelijke behoefte en dragen zij bij tot de totstandkoming van voorzieningen en bedrijven in de recreatieve sfeer die aansluiten bij nieuwe tendensen in het consumptiepatroon. 5. De bovenvermelde drie belangrijke functies van de communautaire bossen - de voorziening met grondstoffen, de instandhouding van het ecoLogische evenwicht en het scheppen van mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding - zijn van grote betekenis. De grondstoffenproduktie en het dienstenpakket in de communautaire bossen kunnen en moeten samen worden verbeterd.
6. In het verleden heeft de Europese Commissie reeds voorstellen gedaan met betrekking tot de bosbouw en de sector hout. Een aantal van deze initiatieven (op het gebied van onderzoek, landbouwstructuur, enz.) heeft tot concrete maatregelen geleid. Een voorstel inzake de bescherming van de bossen tegen schade door brand en door zure regen wordt door een grote meerderheid van dé delegaties gesteund en de be' spreking ervan in Raadsverband wordt voortgezet. Er zijn nog twee andere initiatieven bij de Raad in behandeling, waarmee tot dusver weinig vorderingen zijn gemaakt. In 1979 heeft de Commissie voorgesteld een resolutie over een communautair bosbouwbeleld aan te nemen en een Permanent Comité voor de Bosbouw in te stellen. Medio 1983 heeft zij doelstellingen en richtsnoeren voor een communautair beleid ten aanzien van de bosbouw en het van bos afhankelijke bedrijfsleven voorgesteld. De Raad heeft over deze voorstellen geen besluit genomen. 7. Waarom zou de Commissie dan nog met verdere initiatieven in de sector bosbouw moeten komen ? Om een aantal redenen. . Bij het streven naar kleinere landbouwoverschotten wordt gezocht naar andere teelten/ waaronder de bosbouw. . Het aanzienlijke tekort van de Gemeenschap aan hout en houtprodukten biedt ruimte voor een uitbreiding van de eigen houtproduktle, mits deze op economisch verantwoorde wijze kan gebeuren. . Vooral in plattelandsgebieden moeten economische bedrijvigheid en werkgelegenheid worden gehandhaafd. . Er zijn maatregelen nodig om een einde te maken aan de steeds snellere achteruitgang van de Europese oossen door luchtverontreiniging en door bosbranden. Ieder jaar gaat in Spanje en Portugal ongeveer evenveel bos door brand verloren als in de overige tien Lid-Staten samen. Hier zijn belangrijke vragen met betrekking tot de communautaire solidariteit aan de orde; de.betrokken problemen vereisen communautaire maatregelen. 8. Een andere belangrijke reden voor de Commissie om een initiatief te ontplooien pp bosbouwgebled, is de druk vanuit de bevolking om tot maatregelen ter zake te komen. In het Europese Parlement zijn verscheidene resoluties Ingediend waarin om maatregelen werd gevraagd. In 1983 h?eft het Parlement een resolutie goedgekeurd waarin werd aangedrongen op een veelomvattend communautair bosbouwbeleid. Veel van de door het Parlement aan de orde gestelde punten, worden in dit discussiestuk besproken.
— 4
9. In feite heeft de Gemeenschap reeds grote bedragen in de bosbouw geïnvesteerd 1n het kader van haar beleid op andere tarreinen. Tussen 19S0 en 1984 zijn toezeggingen gedaan voor circa 470 miljoen Ecu uit het E.0GFL, uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, in het kader van verschillende onderzoekprogramma's en uit het Europees Ontwikkelingsfonds (niet in Gemeenschapsverband). Bovendien heeft de Europese Investeringsbank leningen verstrekt voor bosbouwprojecten 1n Ierland en Portugal alsmede 1n ontwikkelingslanden. Hoewel het effect van dergelijke communautaire maatregelen niet onbelangrijk is, blijven het geïsoleerde acties op verschillende terreinen van beleid. De bosbouw en het van bos afhankelijke bedrijfsleven vormen echter onderling verbonden branches die economische activiteiten ontplooien waarvoor een duidelijke eigen strategie nodig is om te voorkomen dat de genomen maatregelen inefficiënt zijn. Bebossing van marginale gronden heeft bijvoorbeeld slechts zin als de nodige infrastructuur kan worden ontwikkeld om het hout te winnen en te gebruiken. De verschillende functies van de communautaire bossen zijn argumenten voor een duidelijk omschreven actieprogramma voor de bosbouw. 10. De suggesties voor communautaire maatregelen die de Commissie in dit document doet, zijn verdeeld in drie groepen : uitbreiding van het bosareaal, een zo goed mogelijke benutting van de bestaande bossen en bescherming van de bossen. III. UITBREIDING VAN HET BOSAREAAL 11. Op het feit dat de Gemeenschap een groot handelstekort heeft voor de produkten uit bossen in de gematigde zone, is reeds met nadruk gewezen. Ook na de verwachte stijging van de houtproduktie in de komende tien jaar dank zij de nieuwe bossen die sinds 1945 zijn aangeplant, zal dit tekort blijven bestaan. Er zijn derhalve ruime mogelijkheden voor de aanleg van nieuwe bossen, zolang dit kan gebeuren op een wijze die aanvaardbaar is uit milieuoogpunt. Een uitbreiding van het bosareaal zou arbeidsplaatsen opleveren en mensen ertoe aanmoedigen om te blijven wonen in die deLen van de Gemeenschap waar de landbouw in verval is. Wanneer de werkelijk beschikbare hoeveelheid hout in de bossen toeneemt, zou ook de houtverwerkende Industrie zich kunnen uitbreiden. In sommige gebieden die reeds zeer bosrijk zijn en waar de bosbouw goed georganiseerd is, zijn grote aantallen arbeidsplaatsen rechtstreeks van de bosbouw afhankelijk (in de Duitse deelstaat Baden-Württemberg bijvoorbeeld verschaffen de bossen werkgelegenheid voor naar schatting 250.000 mensen).
— 5 —
12. Uit het discussiestuk van de Commissie "Vooruitzicht*?:! voor hst gemeenschappelijk, landbouwbeleid". (C0M(85)333) blijkt duidelijk dat d« uitbreiding van de bosbouw van doorslaggevende betekenis zou kunnen zijn voor de ontwikkeling van de communautaire landbouw. - Grond die in verband met de overproduktie aan de landbouw wordt onttrokken, zou met bomen kunnen worden beplant. - Bosbouw zou een geschikte teelt kunnen zijn voor de minder produkt leve gronden van boerderijen, zoals reeds het geval ia op het grote aantal bedrijven dat land- en bosbouw combineert. De ontwikkeling van particuliere bosbouw op landbouwbedrijven dient bijgevolg te worden gestimuleerd. Op sommige marginale landbouwgronden zijn de groei omstandigheden voor bomen ideaal. In dergelijke gebieden zijn er mogelijkheden voor zowel bosbouw met korte omloop die hout oplevert dat kan' worden verwerkt in geperste platen of 1n biochemische produkten, als voor traditionele vormen van houtproduktie waarbij de eigenaar 15 of 20 jaar moet wachten op de opbrengsten van zijn investering. 13. Het voornaamste probleem waarvoor bij de uitbreiding van het bosareaal een oplossing moet worden gevonden, is het geven van stimulansen, Momenteel worden in de Gemeenschap twee benaderingen toegepast, namelijk fiscale stimulansen en subsidieregelingen voor de bosbouw. 14. Stimulansen via het belastingstelsel hebben in sommige delen van de Gemeenschap tot een aanzienlijke uitbreiding van de particuliere bossen geleid. Maatregelen van de Lid-Staten ter verlichting van de fiscale last van ondernemingen of individuele personen die in de bosbouw Investeren, zouden derhalve een belangrijke rol kunnen spelen in een op bosuitbreiding gericht beleid. 15. Gezien de problemen met. overproduktie in de communautaire landbouw, overweegt de Commissie reeds mogelijke maatregelen voor de ontwikkeling van de bosbouw als een alternatief voor landbouw. In dit kader moeten de kosten van steun voor de bosbouw worden afgewogen tegen de kosten van landbouwsteun en de kosten van andere maatregelen om grond aan de landbouw te onttrekken. De lange-termijndoelstelling van een op de aanleg van boerenbos gerichte actie moet zijn een activiteit te ontwikkelen die op zichzelf rendabel 1$ en waarvoor geen hoge subsidies nodig zijn (het is niet de bedoeling in de bosbouw prijssteun in te voeren of de bescherming aan de buitengrenzen voor bospfodukten te verhogen).
6 —
Er bestaat reeds een aantal subsidiereenUngen om landbouwers erto- aan te zetten eenjarige gewassen te vervang» door bosbouw. Het ocel Mtkf: deze regelingen is de landbouwer een regelmatig inkomen uit de bosbouw t* verschaffe dar. vergelijkbaar is met dat uit de landbouw. In sommiç* gevallen »orden subsidies beschikbaar oesteld ORÍ de Investeringskosten te dikken die esn de aanleg van nieuw bos zijn verbonden. Op beperkte schaal is een dergelijke regeling in^steld bij de verordening ter ve/beterlng ven de landbouwstructuur (Verordening nr. 797/85). Landbouwers mogen er dpor middel ven Investeringssteun, of in het geval v&n merginale gronden door middel van jaarlijkse uitkeringen, toe worden aangezet gronden te bebcssen. Er is ook steun verleend CVçrordenlng nr. 269/79) voor bosböuwmaatregeUn in Frankrijk en Italië om de bodem tegen erosie te beschermen en overstromingen tegen te gaan. De ontwikkeling vsn de bosbouw op landbouwbedrijven is ondersteund door specifieke agrarische maatregelen in Griekenland en Ierland en door geïntegreerde ontwikkelingsprogramma's in Frankrijk en Schotland. Van deze twee methoden zou - wellicht op verschillende wijze - een ruimer gebruik kunnen worden gemaakt in de Gemeenschap in die gevaUen waar agrarische overproduktie wordt vervangen door bomen. 16. Bebossing wordt in de Lid-Staten bevorderd door fiscale stimulansen of door subsidies. De aanleg van bos kan ook door communautaire maatregelen worden bevorderd. Het streven dient er vooral op te zijn gericht dat instrument te kiezen dat het best op een bepaalde regio of doelstelling is afgestemd. De Gemeenschap zou rechtstreeks belang kunnen hebben bij de ïinancierlng van dergelijke regelingen/ omdat deze kunnen leiden tot besparingen op de begrotingsuitgaven voor landbouwsteun. In gebieden waar om economische of ecologische redenen een gunstiger behandeling voor bepaalde soorten van belang wordt geacht/ zouden subsidies van verschillende hoogte kunnen worden verleend om gedifferentieerde stimulansen te geven. 17. De ontwikkeLing van een communautair actieprogramma voor de bosbouw zal meebrengen dat er meer moet worden gedaan op het gebied van het bosbouwkundig onderzoek/ de statistiek (zowel op regionaal aLs op nationaal niveau) en de voorlichting. Op onderzoekgebied is reeds heel wat ondernomen in het kader van het programma "Hout als vernieuwbare grondstof"/ dat zojuist met nog tens vijf jaar is verlengd. Daarnaast zijn er programma's op het terrein van de energie/ de landbouw en het milieu die ook bosbouwaspecten omvatten. Deze onderzoekactiviteiten 2ouden kunnen worden versterkt door ook onderzoek te verrichten met betrekking tot tropisch· hout en andere gebruiksmogelijkheden voor hout.
OVERZICHT TER AANVULLING VAN HET DISCUSSIESTUK
(2)
- I -
INHOUD Nr. §§ Inleiding
1 - 8
EERSTE DEEL : DE BOSSEN IN DE GEMEENSCHAP
9-13
HOOFDSTUK I
: ROL, BELANG EN SPECIFICITEIT VAN DE BOSSEN IN DE GEMEENSCHAP Meervoudige functies van het bos Belang van het bos De specificiteit van het bos
HOOFDSTUK II
BELANGRIJKSTE STRUCTUURKENMERKEN VAN DE BOSSEN Noord-Zuid-tegenstelling Bosareaal Bosbezit Bestanden Houtopstanden op landbouwbedrijven Vervlechting van het bos met de overige bosbouwsectoren Bosbeheer Overheidssteun
HOOFDSTUK III : HOUT, HET BELANGRIJKSTE PRODUKT VAN DE BOSBOUW Produktie Verbruik Vraag/aanbod Afzet Verwerking Buitenlandse handel Hergebruik en valorisatie HOOFDSTUK IV
HOOFDSTUK V
HOOFDSTUK VI
ANDERE BOSPRODUKTEN
14 15 - 19 20 - 23 24 - 26 27 28 29 30 32 35 42 44 47
31 34 41 43 46
48 49 50 51 53 54 59 61 -
52 58 60 64
65
Kurk Jagen in het bos en grofwild
66 - 68 69 - 71
WERKGELEGENHEID EN PRODUKTIVITEIT IN DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE
72 - 73
Werkgelegenheid Produktiviteit
7.4 - 75 76
BOSBESCHADIGINGEN IN DE GEMEENSCHAP Zure neerslag Bosbranden Andere schade
77 78 - 80 81 - 83 84 - 86
σ m σ m
o o co
o
cr
IJl ■f> Lfi t v • ■ ■ •
o s» sσ ^ en o Π) Π) < 3 Φ φ "·
Γ*
Q. . · η ι/ι <— o >· 3 <—·· φ 7C Φ < η < ι η α> > ι 3 3 ». ι . Π) 3 Γ* IQ
^· (Ο
CD r O c (Λ o O σ 3" τ rt 3 3" ) 0) < < Φ 3 Φ ι m τ rl Ol α ι 3 Φ O ω 3 CT T3 3 3 rt rt Ο Φ "1 ε ω 3
αι
s^
O i
cr
rt >
O
o
Φ 3
o * tn φ
Ν C 1 φ
3 Ο —ι. (Ο Ο ~Μ< ) (Λ Ο ο Ι 3" ο φ ι ΙΟ ο Οι ο 3 τ ι . (/) tn Ό 3 τ Φ Ο 3 3 to
r N
< ο
5 3 Φ 3
~>
φ co Φ
3 ν^
< m
cr *,· ο ί -
j *
3 (O
CD
03 O CO CO O C
m - ι
m το m
ε
m
CI TS
7s"
< ï> Ζ CD
( CD O CO
Ι
lH
σ m
σ χ W ο ο tn ο o σ O ο α O: c ι ε ι_ι.
Φ
Φ
Φ 3
r φ
< οι
Ι
Ι
Ο 3
3 Φ Φ 3 m ο 3" 01
3
Φ
I
TT φ
π C7 CO t
-
α.
Γ" m οι c 3 1 α. Ο
cro o Φ c Φ ε (/> Λ
O τ
m O i' CD Φ : η 3 r rOlt \^ r t j .
Φ I
CD O CO CD O
ι
< <
> > I ω m
φ 3
r m ζ
i. 3
< 3>
cr Φ
Ζ
CD
^·
2 m m ζ co o χ 3> TI
3" < Φ Φ ι > r t - ι tn ιη tn ο ο σ ο 3" 3" ο 3" —1· — ί . tn — j .
to Φ Φ 3 3 Ο 3 ι· Φ 3 3
ί —
φ 3
φ 3
i ·
—j·
3
ι < αι 3
m
3
αι α. 3
_ J .
Φ
>·
Ο Φ
01 Φ c rtn Φ 3
ο ο -ι
α.
»— - J .
3 ια
αι αι ι Ο
αι rt " φ < φ
>
tn ι— ι. tn in
i» i^ ^ w w Nui I
I
r\j
-Ό0ΓΛ I
I
O OJ
I
—>.
«> *>■ Í * 4> W CO O 4> O si
IJl
w w
I
λ
—Λ
OJ
o
rv)
I k
rv) r\j 00 4>
INJ O
I
_»
LAJ
1
ΓΟ
^J 1
_ i
_ λ
_ k
O
o
o 00
o o» Ul
| — α%
I
I
_A
—i
—k
o o si 4>
o
1
1
sO sO sO ^ 1
ε co m rm l-H σ m
m
CD O
co
CD O
ε: CD
ζ
I Τ)
1 ■υ
TO O CD TO
»
30
> 3 3
> *
00 lH
ια
σ m
ι—
3 o η·
ιη rt φ
r lH
σ I co
ι
3> i m Ζ
(— ι—
r— -t*
3 ια Φ
3
>o o
sO sO 0 0 Os
o
OD O C
Ζ
-h
_«.
3
CD O
οι
Ω Ο Φ
Φ in
Φ
··
o en
3 Φ 3 Φ
Ol 3
—ι 00
t-H σ
Φ
<
PO rv) v/1 r u
1
3
c
co rt οι rt Φ 3
α> ο rt
ε m Γ" m
CD
Φ
α. Φ
3 ια
rt ·· φ
Φ
/— Φ _.. α.
3
CT Φ
ω
< αι
•σ
ο
C —ι. rt Φ Φ 3
OD Ο (Λ GO Ο CZ
-ι —ι. < Ο- 3 01 Φ ια 3
ε
m α· Φ 3
Φ
—i·
3 >· m rt
ο . (Ο m αι cr 3 o ■* (Α (Α
O i
3
■J·
o . > Ο < φ > 3 φ
3
ο< Φ
Ι
- J .
Ο ΟΦ Φ
Ο φ
Ι
3 Φ Φ 3 ΐΙΑ Ο Ο ,ι— — 3•σ Φ Φ 01 3 3 Τ> Q.T3 Φ Φ 4 3 -h Ο- Ο 4 — J . Φ -ι *Γ 3 3" σ C Φ
» — ,— ι—
3 Φ Φ
ι
Ι
ε < < φ φ
mtt J' I I t— t—
TO m
en
Ι
I
φ φ ο ι ι ι ι/> tn α ο ο Φ 3 3" 3
Σ 3
σ m
> •
CD
cr.
Φ 3 01 t 01 3 rt
C 7s
< O
σ ο σ
- 1 .
ι
I
Φ t. O 3 O. tn
Φ
Ο-
ι .
Χ οι ~i 3 Ο D
CD
- ί .
3 Φ 3 ω Φ
υι ui ^
|
m m W c O α. ι CD O π Φ Γ ι o Ό r O -) Ν Φ 3 _ j . ~ j . Ο tn + 3 ω φ Φ C Q.CQ m 3 ■· Φ 3 οι 7Γ 0> 3 cr φ r+ -α t - l η C 0) ■ J · 3 —*· ¡ 3 zo φ ο < O rt rt φ tû Φ 0) ι . Ο < 01 < ~> in + ι. φ 3 οι ΟΙ r t Τ 3 3 Φ m Φ < 3 -i co Ol α. Φ Ο οι _ 1 . π CT 3 3 Φ Ο to ΟΙ (Λ 3 tn η ε Cr φ rt Φ Ο rt σ a j ( αι rt C 3 Φ IQ C CT 7Γ Φ 3 O Q> tn < < οι _ i . οι c r *-\ m 3 3 rt o HH ΙΌ > C □D α Φ Φ ε s_y Φ 3 to c r CT Ol
α.
r\j
o
ι cr
CD c_
CD το m > CD > 1—1 σ
m co o χ m XI 3 t-· Ζ CD
I m
co
σ co
3
UI.
ui
α
io
α
V) o =Γ
Q.
ε
_ j .
|
Λ.
O Φ 3 ι— rt ι. c r CJ.
οι t/> Ο 3" ι—» 01 3 Ο. tn Φ Φ ¡Τ < r t ΟΙ Φ 3 3
^^ s^
—ι* 3
(Λ ι ο Q. 3" Φ 01
t—
o c
σ
Φ
J .
t
ζ 01 rt C C
o o
< ω _.. οι — j . 3 3 D IO (Ο 3" < (Ι) Ο) r f 3 3 o Φ UI rt
< O
— λ
■
Χ O
O O π
O
sO s/1
1
sO
*~
00 00 sO 00 00
o o
O o
n σ co ι cz 7s
>* rsj
■ ^
• * <) 0») Φε Φσ 0 3 J Φ r— 7Τ r ~ ω Φ Ν 3 r t I O αι Φ 0) 3 φ • j « Q φ 3 Φ 3 3 3 φ (Q 3 3
α < Φ Φ ι to i O rt j .
3 to
3 Ο TJ
Ο Φ
ο. J
-ι (Ο
.· <
-ι
ι—ι« O rt Φ —■■ 3 3 CO
< 0) 3
Ol Ol 3
σ ο ΙΑ (A
< 0) 3
σ ο tn IA Φ 3 j .
3 Ο Φ O 3 CO Φ
<
to j · 3 Φ CT ( Q « J · (A φ Ό O
< Ol 3 O. Φ
σ ο (A σ ο c ε
3 to
— j .
—1.
3 IO
σ ο c ε
3
σ
ο c ε Ο-
φ —J·
O mâã
Φ 3
t—ι.
< φ 3
rt O rt
CD Φ
Γ~
αι ο
Ο Φ ï 3
J ·
mê*
3 to
< Ol 3
<
Ol 3
σ Φ
Ο Φ
2
3 Ο Ι <Λ Μ
σ ο tn
TJ Οι ΟΙ ι— Ο φ
01 01 rt
ι
< αι
Φ ΙΟ φ ι— Φ r— 3 Οι 3
3
t—
αι
3 ά
σ ο c ε ι
<
α. Οο σ α. ο > -ι c ε α m*ê* Φ Φ - J .
mi* rt Ο
ι
CD
en
3
οι 3
ε
<
01 3 *Λ* Ο- Ο Φ Φ
<
ZT φ rt
Φ
-»> ε
σ m το
σ ο Φ t
Φ 3
σ ο (Α
TJ
a l a
Φ o *"TJ
< 01
<
3 to S
σ m
_* sO
I
Ν sO Os
sO OJ
·*Λ •Λ sO Ο
ro
—».
3
C ι— CU 3 ΙΑ Φ 3
< m
IO
Φ
το en •30 o
r— 3 " Φ Φ mm* rt OΟ ■ j · 3 ι IO Φ Φ Φ J Φ 3 3
Η n Ζ
en
< > ζ χ
σ Ι — ι . ο < ΙΑ φ σ 3 ο c Φ3 ε rt
m
3
CA rt Φ r— t— mí*
3 IO
ι 3
3 t. O 71 3 Ol rt mi* Φ
m ι OD O 00
> 7) > 3>
< CU
Γ
3 3 φ rt
3" Φ rt
σ ο ω
< o o i
J ·
ο
< CU 3 Φ Φ 3
ZT φ rt TJ C
cr r—
mt* mi* 3 Κ Φ J 7s 0) tA rt J C O rt C
• < 3> Ι Ο IO lt CO > 1 lH
m
< > ζ Ç7
m 30
m
■
* ■
νη
.
t. 00 Φ co rt 3 rt α. —ι. φ ι 3 3 3 Ol C αι C ι— r t r— to CU C 0) φ φ 3 3 ΙΑ J tn to Φ T J Φ Φ 3 Ol 3 J mê* TT φ O Φ O O 3 O Φ i 3 CL O. φ φ Ο Ol Ο J t . TJ Ο ι — I . Ο Ο) Φ 7Γ O φ 3" rt κ 3 —t. 01 mi* 3 3 3 IQ to 01
o
c
>
σ
<
<
α
>
<> < 30
m
» I
HH
m
< m n CZ ζ
o
c
o
< Ol
1 HH
I
ro
*Α
•
.
•
m o
o I o
to
—J.
ε
j
C ΙΑ rt I
J .
3 Φ rt Φ Φ 3
tn
n
3 Φ to Φ
α. j
0) tu tn
o
O
α Φ
<
o o
J
Ο Φ
ο in
3
m
< > ζ
OJ
< CU σ 3 Φ χ TJ
σ Φ
ΙΑ Φ
φ 3
H
ι
OD
< 01
O
CO
<
O O J
ο i
mi*
οι rt
Φ
r—
Φ
ΙΑ 01 rt
ο
mi*
<
<
c α. σ ο ιη
< 0)
rt CU rt
σ ο
Φ
rt Φ 3
I.
ω _j.
Φ
O
<
< ω
CL
Φ
sO
00
. • O < 0) > to Ι
Ο i
01 3
mi*
mi*
tn Ol rt
in Ol rt
—J.
_ t .
φ
Φ
Ο Φ
_ι. «a 3 Φ Ο ΙΟ C Cu
ω ι rt 1
01 3
_.. α φ φ φ t
< 0) < Ol 3
<
3
α.
ο
7Γ C J 7Γ
~ J .
φ 3
σ ω Φ ο tn
3 ΙΟ
rt Ο η
< αι
Ι—
ο
ι φ
mi*
ω
η 3" Φ t. C 3 η rt —ι. Φ
<
Ol 3
Φ
> Ν —J.
ο
TJ
ι O O
ε —ι. TT 7Γ Φ
— _, ι .
) o
Ο Ο yr rt φ 3
< Φ
ι
3
< ΟΙ
rt Φ ι
φ φ 3
< Ol
Ο Ο Ο J Ν
3
mi*
Ο Φ
Ο 3" rt —ι.
c
Ο Φ
7Γ .t Φ 3
<
Ο Ο J
rt
O 01 3
< Φ ε
3" O C rt
Φ
ι 7Γ Φ 3 Ο Φ
σ ο tn
3
αι 3 3 Φ 3
Φ Φ 3
OJ
•
• ΙΑ rt "J C O rt C C J
j .
3 C
ι
< Ol 3
α. Φ
Ol 3 in Φ 3
< O
O
O i
>
σ
ο
ιη
m
ΙΟ Φ J
rt 3
3 to
3 to
7Γ rt
< Ol
< 01
3
3
Ο Φ
Φ Φ 3
<
— I .
3 h
o. —J>
ε
<
<
ο ο
ι
τ
ιη TJ
ι
Ο 3 ta ΙΑ
o c o.
Ol I
OD Φ 3 C rt rt ■■.·
rt
τ
φ t» h Φ 3 Q. Φ Τ
3
οι
01 rt 71 Φ (Ο φ φ 3
<
Ο
ο
71 Ο Φ
j .
in
to φ
<
ZT
Ol t o O J 3 Ο r t αι j . Ol Φ ι ι Φ —ι. O —J> 3 to O to O 1 T J αι rt Ol 3 Φ 3 rt Φ Φ ta rt ι 7Γ 3 Φ Ν Οι Ο οι r t Ol Φ Φ "1 3 3 3 —i* Ol mê* φ Ο Ol 3 Ν Φ Ol 3 7Γ rt Φ Φ 5 Ο Φ 3 in rt Ol 3 O. 3"
σ ο
O C
σ o ο ι o Φ
OD I O Ol φ
o
mi*
_ l .
αι ι
■
ε
5 CT Φ rt Φ "1
O TJ V) rt φ ι— ι—
3"
3
< Φ
3
Ο Ο 3 rt J οι o rt C Φ Φ
rt
< O Ο Φ
σ ο ΙΑ σ ο c ε ι
co
.^
ro
Φ
< ω
3"
ο c
Φ Φ S ιη TJ
*— οc
—ι. tn Ol rt —ι. Φ
•ο 00 rt "· 3 C <— 01 3 CO φ 3
— j .
3 O i 3 Οι
ιη s< tn rt φ φ 3
σ
αι Φ cu 3 " ι
3 Φ Φ 3
ζ
Ο Φ
3 to
3
Τ 3" Φ rt
Τ3
α . to
Ol 3 Ο Ο
ΙΟ
O 3 rt
Φ Ο
Φ ο Ο
Os νΠ a ι
si ■
3
mê*
ιη ιη
j ·
*
Φ J ZT φ
3
"1
ml*
ο
ο r
ι—
o
α σ *α*
m
t
< OJ
00 φ 3 ΙΑ
cr
m.
m
rt Φ C 3
< ο
ΙΟ Φ —ι. tn Γ) 01 3" 3 Φ 3 t. Φ rt h φ C C 3 3 3 T o J O 3 rt C mi* rt Φ **t* r t Φ r— mi* Φ Ο Φ 3 αι Ο 3 Φ Φ ι 3 " 3 3 Φ r t Ο Ο Φ
Ι
X
co
tn η Ο 3" Φ Φ J αι 01 3 3 Φ r— 3 Ο Φ Φ to
(α— Ο > Φ
c
TJ 71
ο Q. c
Χ" rt mê* Φ
ζ OD
m
Η
m JO
m
3
io
<
0) 3
Ο Φ Φ Ο
ο 3 ο 3
mê*
OD
m Ζ
cz
—t —I rl ζ
en
< 3> Ζ χ
m
ΙΑ
Η
3" Φ
OD Ο 00
ο
+, C 3
ο rt —ι. Φ
< αι 3 3" Φ rt
σ ο ΙΑ
| < Ol
~ J .
3 IO
3
ι
00 sO —Λ
O rt Ό **t* φ
<
ι tA
Φ
co
σ o Ol Φ Ο <
t
sO
<
c o cr o i— t
3> Ζ
rOl 3 TJ Ο Ι CT φ Φ Ο 3 Ι *Λ*
- m
. »
30
α_
mm*
ro
o
Hl Ζ
Ι φ 3
<
Φ ■Ja
8"
(Α Φ 71 mè* 3 (Q
σ ο σ c ο ΙΟ ε (Α CT ι Ο ο ο 3 C Ο Φ 3
C
co
(Α
3 to
Φ
Φ 3
ι—ι.
τ
1 .
3"
<
—i.
r~ 01 3 Ο Ι
ι— Ol αι r— ι— 3 Ο Φ
3 ά
->
Φ
Ο Φ
αι
to
3 01 rt
TJ
r
<
Ο Ι
- j .
j .
rt Φ 3
(Α
Ο 3
Φ
cr σ
**** Ο
Φ 3
mi*
rt
φ ο σ > ο ο c r t in φ rt σ 3 Φ ο Φr t Φ c ί— ε 3 rt
σ ο
—
CT
3 C rΦ -J
■ ^
ι
«
C
Οι
ι~~
αι 3 3 αι
Γ) O 3
ΟΦ
αι αι
ω 3
mê*
00 rt
ro
•
•
σ ο tA Φ
-ι ο co η
OJ
■Ps
< αι
ι
cz 7s
m
3" Φ rt
Ο Φ
3" Φ rt
< Φ
tt
co
00 νη
—»0 0 00
ΌΟ OJ —m
ι
Λ
I
00
ro
οο
οο
sJ
•Ρ»
>ι ο —k —* co οο —k
o
—Α
m**.
Ν sO
^1
οο
ι
_ i
-Λ
sj Vf!
Si Ο
οο
_» Ν
I
OJ
—» ι Ο Ν
—1 si sj
sj
Ν
ro ο
„^ O
o
_Λ
Os νΠ
—* Os ■IS
Os
vfl SO
νΠ
Ι
I
Ι
—m
Os OJ
ν/ι
fc
οι Ρ
Ο
ro
o o
—k νη 00
- IV -
III. Totstandbrenging van een adequate bedrijfsorganisatie 198 - 199 en industriële infrastructuur 1. Ondersteuning van de oprichting en de uitbouw van groeperingen van boseigenaren 2. Vergemakkelijking van de oprichting van loonwerkbedrijven voor de bosbouw 3. Vergemakkelijking van de modernisering van de houtindustrie en van de vestiging van nieuwe bedrijven IV. Vergroting van het bosareaal in de ontwikkelingslanden 1. Vaststelling van een communautaire strategie voor het tropisch bos 2. Actie op meerdere niveaus HOOFDSTUK IV : BEGELEIDENDE MAATREGELEN I. Bosbouwonderzoek 1. Intensivering en coördinatie van het bosbouwonderzoek 2. Opzetten van demonstratie- en voorlichtingsprojecten op het gebied van de bosbouw II. Statistieken en informatie over bosbouw 1. Ontwikkeling van de bosbouwstatistieken op communautair niveau 2. Totstandbrenging van een databank over de bosbouw op basis van geharmoniseerde en geregionaliseerde nationale bosbouwinventarissen 3. Verbetering van de kennis over de Europese bosbouweconomie en -fiscaliteit 4. Stimuleren van de bosbouwinformatie ten behoeve van de administratie, de boseigenaren en het publiek 5. Steun voor de oprichting en de ontwikkeling van regionale groeperingen voor bos en milieu 6. Stimuleren van promotiecampagnes voor hout als bouwmateriaal 7. Betere opleiding van de boseigenaren en van het personeel dat in de bossen werkzaam is HOOFDSTUK V : MOGELIJKHEDEN VOOR EEN COMMUNAUTAIRE ACTIE OP BOSBOUWGEBIED 1. Permanent Bosbouwcomité 2. Periodiek verslag over de bosbouwsituatie in de Gemeenschap 3. Bosbouwplanning op middellange termijn voor de Gemeenschap 4. De Raad van Bosbouwministers
BIJLAGEN I tot XXXIX : Zie inhoudsopgave bijlagen
203 - 204 205 - 207 208 - 209 210 - 212
213
214 - 215
3. Voorwaarden voor succes
HOOFDSTUK VI : HOOFDLIJNEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VOOR DE BOSBOUW
200 - 202
216 217 218 - 223
224 225 226 - 228
229 - 230 231 - 232
233 234 235 236 237 - 241
242 243 244 245
ACTIEPROGRAMMA 246 - 247 blz. 101
5 —
INLEIDING 1. Het bos zal in de komende jaren een hoofdrol spelen bij het zoeken naar een nieuw evenwicht dat op verscheidene terreinen als gevolg van de huidige sociaal-economische crisis noodzakelijk geworden is. Daardoor zal de Gemeenschap ook meer aandacht aan het bos moeten besteden dan tot nu toe het geval was. Het bos als leverancier van een voor de economie levensbelangrijke vernieuwbare grondstof, als bepalende factor voor het milieu, als wezenlijk element voor het voortbestaan van de landbouw, als evenwichtsfactor voor het welzijn van de bevolking en als uitgangssector voor ontwikkelingsmaatregelen, vormt het bos voor de Gemeenschap een kostbaar goed dat zij doeltreffend moet meehelpen beschermen, ontwikkelen en benutten. 2. De recente bosbouwmaatregelen van de Gemeenschap getuigen overigens van haar toenemende belangstelling voor deze sector. De werkzaamheden van de Gemeenschap op bosbouwgebied, die vroeger beperkt bleven tot enige specifieke maatregelen zoals bebossing en bosexploitatie in bepaalde gebieden of bescherming tegen plantenziekten en kwaliteitsverbetering van bosbouwkundig teeltmateriaal werden onlangs namelijk aanzienlijk uitgebreid, onder andere door middel van bosbouwkundig onderzoek, de opname van bosbouwmaatregelen in de regionale ontwikkelingsprogramma's, de invoering van veralgemeende bosbouwmaatregelen in het kader van het landbouwstructuurbeleid, bosbescherming door vermindering van de luchtverontreiniging, het organiseren van overleg tussen de verschillende schakels van de bedrijfskolom hout, de bevordering van de bosbouw in de ontwikkelingslanden om woestijnvorming tegen te gaan, enz. 3. Alle recente bosbouwmaatregelen zijn derhalve ingevoerd en worden geschraagd in het raam van niet specifiek op de bosbouw gerichte beleidssectoren van de Gemeenschap, zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het onderzoekbeleid, het regionale beleid, het milieubeleid, het ontwikkelingsbeleid/enz., waarin voor de bosbouw soms belangrijke administratieve en begrotingsmiddelen beschikbaar worden gesteld. Alles bijeengenomen zijn deze middelen waarschijnlijk zelfs groter dan in het kader van een gemeenschappelijk bosbouwbeleid het geval zou zijn. In sommige opzichten kan men de recente verruiming van de bosbouwactiviteiten der Gemeenschap aldus paradoxalerwijze toeschrijven aan het ontbreken van een desbetreffend beleid, waardoor andere beleidssectoren deze leemte hebben opgevuld. Voor sommige van deze beleidssectoren vormde de bosbouw zelfs een welkome uitbreiding van hun werkingssfeer. 4. Op grond van deze gunstige toekomstperspectieven en van het feit dat bepaalde Lid-Staten zich fel tegen de ontwikkeling van een gemeenschappelijk bosbouwbeleid blijven verzetten, heeft de Commissie de formele uitwerking van zulk beleid voorlopig laten varen.
— 6 —
Om alle dubbelzinnigheid ter zake te vermijden, zal de Commissie haar beide desbetreffende voorstellen voor een resolutie te gelegener tijd formeel intrekken (1). 5. De Commissie meent echter dat het uitvoeren van een communautair bosbouwbeleid door middel van andere beleidssectoren van de gemeenschapsinstanties een grotere waakzaamheid en actievere coördinatie vraagt om van het geheel van de toegepaste maatregelen een zo groot mogelijk nut voor de bosbouw te verkrijgen. Daarom heeft zij onlangs ertoe besloten : 1) het bos als afzonderlijke sector onder de bevoegdheid van één van haar leden te brengen; 2) een actieprogramma voor de bosbouw op te stellen met eenvoudig te bereiken doelstellingen, dat de samenhang en doeltreffendheid van alle maatregelen van de Gemeenschap op dat specifieke gebied waarborgt. 6. Dit verslag, dat in het internationale jaar van het bojs ingediend wordt, vloeit voort uit de laatstgenoemde beslissing. Het is de eerste stap naar de opstelling van een actieprogramma voor de bosbouw in de Gemeenschap. Dit verslag zal als grondslag dienen voor ruim overleg op gemeenschapsniveau tussen de verschillende bij de bos- en houtsector betrokken kringen. Na dit overleg zal de Commissie nieuwe voorstellen voor bosbouwmaatregelen bij de Raad indienen. Deze voorstellen zullen aldus in een samenhangend programma worden ingepast, waarin niet alleen rekening gehouden wordt met de doelstellingen van de beleidssector waaronder iedere maatregel valt, doch ook met die van de gehele bosbouwsector. 7. In het eerste deel van dit verslag wordt de bossituatie in de Gemeenschap in grote lijnen geschetst. In het tweede deel wordt het bosbouwbeleid van de Lid-Staten met elkaar vergeleken en wordt een overzicht gegeven van de voornaamste bosbouwmaatregelen die reeds in de Gemeenschap ten uitvoer worden gelegd. In het/derde deel tenslotte worden de specifieke gebieden behandeld waarop de communautaire bosbouwactie zich zou kunnen richten; het laatste hoofdstuk bevat een overzichtstabel met alle maatregelen waaraan de Gemeenschap op kortere of langere termijn zou kunnen meewerken. 8. De Commissie hoopt dat hiermee een nieuwe stap gezet is om het bos en de daarmee samenhangende activiteiten meer onder de aandacht van de beleidmakers in de Gemeenschap te brengen.
(1) Voorstel voor een resolutie van de Raad betreffende de doelstellingen en beginselen van het bosbouwbeleid (C0M(78)621 def. van 1.12.1978) (nr. Raad : 3332/78) (2) Voorstel voor een resolutie van de Raad betreffende de doelstellingen en richtlijnen voor het communautair beleid inzake de houtsector (C0M(83)222 def. van 30.5.1983) (nr. Raad : 7621/83)
— 7 —
EERSTE DEEL DE BOSSEN IN DE GEMEENSCHAP 9. Een algemene omschrijving van de bossen en de hierop betrekking hebbende activiteiten in de Gemeenschap is moeilijk te geven daar er op dit gebied zeer grote verschillen bestaan. Een groot deel van het grondgebied is met bossen bedekt; hieruit vloeien talrijke activiteiten voort. Op dit gebied is er in de Gemeenschap sprake van onderontwikkeling wat betreft statistieken, studies en economische analyses. In tegenstelling tot de landbouw, buur en concurrent, heeft de bosbouw, op communautair niveau te lijden onder een chronisch gebrek aan informatie waardoor het niet mogelijk is voldoende inzicht te krijgen in de omvang en de ingewikkeldheid van de situatie ter zake. 10. Vanzelfsprekend is er aan rapporten en cijfers over de bosbouwsituatie in bepaalde Lid-Staten van de Gemeenschap geen gebrek; er is zelfs sprake van overvloed. Hoewel deze overvloedige documentatie nuttig is, is zij toch onvoldoende om te beantwoorden aan het in dit verslag gestelde doel, omdat zij zeer heterogeen is en de meeste gegevens niet vergelijkbaar zijn. 11. De leemten in de cijfers, het kaleidoscopische karakter van de documentatie waarover de Commissie beschikt om een overzicht te geven van de situatie van de bossen in de Gemeenschap zijn de oorzaak van het vaak oppervlakkige en ongetwijfeld onvolmaakte karakter van dit eerste deel. Zij vormen een getuigenis van de inspanningen die moeten worden geleverd zodat de Gemeenschap in de toekomst beter uitgerust is om dit gebied te exploreren en te omschrijven. Aan het licht gebracht in dit verslag, zouden deze tekortkomingen in de communautaire informatie de geraadpleegde instanties, die zouden beschikken over gegevens die zouden kunnen bijdragen aan een verheldering van de bosbouwsituatie in de Gemeenschap, ertoe aan kunnen zetten deze ter beschikking van de Commissie te stellen. 12. Overigens zijn de voornoemde tekortkomingen niet van dien aard dat zij de karakteristieke trekken van de bossen in de Gemeenschap maskeren of volledig vervormen. De voornaamste problemen op dit gebied zijn voldoende duidelijk en de betrokkenen zijn zich hiervan voldoende bewust, zodat het niet nodig is langer te wachten met het geven van zelfs een summiere omschrijving van de situatie, om een diagnose te kunnen stellen en daarna te handelen. 13. De hierna volgende omschrijving van de situatie van de bossen in de Gemeenschap bestaat vooral uit een verwijzing naar de rol ervan, hun belang maar ook hun specificiteit in vergelijking met sommige concurrerende bossen in andere delen van de wereld en bepaalde andere sectoren. Daarna wordt achtereenvolgens een overzicht gegeven van de belangrijkste structurele hinderpalen van deze sector, waardoor niet volledig in de behoeften van de Gemeenschap kan worden voorzien. Hout, het belangrijkste bosprodukt, hernieuwbare grondstof met vele gebruiksmogelijkheden, is vanzelfsprekend het onderwerp van een bijzondere analyse zowel voor wat betreft de produkt i e en het gebruik als voor de verwerking en afzet ervan. Het bos, leverancier van andere bosprodukten en verschaffer van andere mogelijkheden, al dan niet op commercieel gebied, mag ook niet in deze omschrijving ontbreken, daar deze produkten en mogelijkheden thans hoe langer hoe meer aan betekenis winnen.
OJ 00
•
σ ο ΙΑ tn Φ 3 Ο TJ r 01 3
α. σ ο c ε ο~ Φ Ο τι —J. Kmt*
< φ 3
< οι Γ
Ι —
Φ
3 rt
ε
Φ Φ
Ν Οι X" φ 3 Ο TJ
**
Φ
Οι οι 3
rt Ο rt 0)
ε
Ι—
to
Φ
Ν arf·
< σ
φ 3
Φ
Ο τι —ι.
—1.
IM*.
Ω. Φ
t. in O TJ TJ Φ ι
< αι 3
<
Φ Φ 3
Ol X" rt Φ
ια Φ
3 Φ 3 ΙΟ Q
3
αι rt tn rt φ
Φ Φ
α. ι
<
Ι—ι.
< φ 3 Ο οι ΟΙ ι
α.
\ Q. O o 3
< O 01 f—
1 .
3
σ ε c
—
•
mi.
V H .
rt
σ ο
σ α.
>
Ο
»— o 01 J
O" Φ Γ" —ι. Ο tn Ι rt co rι N rt α Ol 3 Ν rΦt O O. 3 Φ 0) rt J. 3 in Φ Φ ι ιη 3 Φ (A αι TJ Q) φ O 3 rt rt CU ι . Φ r— Φ ι Φ j · U l a r Φ 1 . h ι Vala Η. X"
σ ο σ ο c ε σ α.
ε
TT
φ
Φ ι rt Ο 3 Φ 3
π ι Ol 3 TT
— k
_» Φ 3
J .
rt tn Ol 3 Ο Φ 3 tl
rt OI r— arfa Φ :
Ν J .
tn Q. ■rfa
rt
_»
< αι 3
ο> ι
arfa
-a.
3
α«
ε o
σ
•
α.
α.
->
o
m
t—
ί
ο
χ φ 3 Ο Ο -ι ΙΟ φ 3
< Φ "Ι Φ 3
ια α.
cr Φ α
CT Φ τ in i . rt VH. OI 01 Φ rt 3
<
Φ
3 η 3" Γ» rt C in to Φ 3
cr Φ σ ο tn rt Φ O TJ TJ φ j
< r— 01 Te rt Φ Φ 3 ί—
CU 3 Ο
7\
• ε σ
Ol
3
01 rt
01 τ
arfa
< αι
ο
^. 3 χτι
in
- i .
3" Φ rt
ν-1.
ΙΓ Ν
o
Φ
m Ol 3 Φ Ν 3 Φ 3 X * 01 3 Φ Τ ta
ε εarfa
σα.
OJ -vi ■
Φ Φ 3
< < Φ
ω
3 aja
r—
O" 3 Φ Οι τ Φ ι arfa 3 TT 0) rt rt Φ
ο
οι
ε
< 01
0) τ φ 01 αι r-
< σ
< Φ O 3 rt
ΙΟ Φ
ιη rT J OD Φ Φ Φ Γ) τ r— 3 " Q . Τ Ο IO r t r t - i . ιη ■ Φ Φ : 3 rt Ν J . 01 Ο rt IO σ τ Φ φ Φ 3 r— Φ Φ Φ Φ 0) 3 3 3 IQ τ φ J . X" Ο τ ο Φ 3 3" Ο 3 rt Φ Ο) Ν 3 ΗΗ C Ο mi* ui Φ 3 - ι Ο- r t ist ί— Φ Οι 3 ι Φ 3 J · in Φ Ν Τ5 TT rt Φ HH Ζ τ Φ ο 3 3 Ol φ Ο rt cu φ 3 rt C 3 Ο ι — 01 C Φ αι Ι Ο J Φ ι— ι 3 J . Φ Ο C Vrfa -t. ι— Φ X" rt 01 3 O 3 Ω. 3 " C T T J Φ φ r t in 3 rt
Φ
in rt Φ ro ι 7T Φ is« TI
Φ
αι
ο c ε
IO -J O 3 3 3 O. Φ rt
rt C tn tn Φ
—ι. /•Ν φ 3 3 σ Φ Φ ,■■1 τ 3 Ν Φ sO ■rf« 3 01 tarf« Φ ι Q X " ιη Ο ΙΟ Φ s» Ο Φ 3 Ν ro ι 3 s mmS Ο . Ζ Ο φ Φ Ο Ο Φ Φ Φ 3 3 Γ τ η Ο Γ— O J I O αι S) Φ si 3 3 Ο Φ ν~/ 3 ■ 01
οο
σ σ
<
«rf«
α.
rr, ° ™ο 9<Λ ' rt B r7' Ol
3
σ ο tn (Λ Φ 3
r\ CD Φ
5 o £"σ Φ o
IO arfa
^
Φ :
s Φ 3
— ,
01 3 Ο
σ ο c ε ■■i«
3 Ο Φ Ν Φ
Ο Φ
α ι
arfa larf«
< Φ 3 arfa
tn 3 Ol C
ε Φ
ι
HH Ν
Φ Τ
4>
ι—
ZT 01
01 3 Q s^
• σ Φ
φ 3
C _ι. Οι r t Φ 3 Ο. Ι Φ ΙΑ rt τ Ν Φ arfa 3 Vi.
Ο ΙΑ
Φ
τ νη
< I—
αι χ rt Φ
o
>
ΟΙ ΟΙ to rt •
σ ο
ro
ι arfa
Vrf«
TT 3
ο
to φ τ
tn
α.
o
ι J. VJ.
< φ 3 σ φ Q. Ι Ο Φ ΙΟ
HH
Φ ι ι— οι 3 Ο Φ 3
3 01
ω ι t—
0) 3 Q.
mi*
α. Φ Γ 01 3 Ο. Ο Ο
o
iî Ι σΝ 3 O tn 3 ry φ C ιη r t —i. rt rt Φ tn ι t— TT tn αι ■ TJ φ 3 Ο HH ι o 3 Φ Φ ι— 3 Φ Φ r π 3 ι I O ■ Οι — 1 . φ 3 Ο Χ" Ν Ο * l
01 3
Ν φ
OJ ι* 3
3" 3 Φ Φ rt rt
TJ
ω c ο ε 3 σ ο Φ 3 α.
si S ui 3 φ Φ Γ— Ο 3 φ 00 3 Ν Ni r t ο 3 10 0 ) ΙΑ Φ 3
Ο" Φ Q.
■F*
is· s φ 3 —J.
3 Γ" C χ φ 3
"1 IO Ν φ
h tn νη O t í
—Α
sO 00 Ο
ε01 τ φ 3 φ τ ■rf·
3 Ο Φ 3 Φ Q Φ 3 Γ~ arfa
Ο Ι co rt
ω rt
Φ Ζ Φ ΟΙ 3 Ο τ ■rf« — 1 Φ Φ s τ si Φ αι ι rt 3 3 —i. Ω. ZT ι— —i. φ VH. tn r t O φ 3 3TJ Φ Φ rt Ο Φ r— Φ Ol 3 J t a r t arfa 01 irne* Φ ι ΙΟ Φ Φ 3 Ν Ol 3 Ol 3 Ο UI ΟΙ Ω. r t isî Φ ■rf« S Ν tn φ rt Φ O ι Φ 3 Q.IQ —ι. Φ
<
> σ
ο.
<
cr a. c
<
σ
ε
I—I.
OJ O a
ι
οί 3 to 3 - j .
Φ rt Ol r— rΦ ί—
Ol 3 Ο
σ ο c ε σ Φ α. -ι
—1.
larf«
< Φ
t—
3
Οι 3 Ο
_ Ι .
3 Ν ■
Φ 3
s/
• < Ο Ο τ Ο Φ
τ larf«
Ο 3 to j .
3 to
—ι.
< αι
3
3
ΟΦ CD Φ 3 Φ Φ 3 tn η 3" αι TJ
< Φ -ι TT φ -ι φ 3 —ι.
3 Q■rfa
rt
arfa VH.
ï
ι
3 Ω.
Φ arfa
to φ 3
σ ο in TJ Φ τ o φ ι— Φ 3 Ν
Ί
mi.
σ ι _ ι . ο < c Φ ε 3 σ • Φ α. σ τ
—«· Vrfa
Φ
Ν φ
3
-"·
O. Φ
TT CO
en -J
Φ o 3 Ο φ rt Φ 3 3 Ο ΙΑ φ s~\ Φ Γι Φ 3 3 " r— Φ r t r— 01 Χ 01 Ό arf« Ν 3 rt 01 3 3 Ο" Φ Ο . -ι. φ Φ r t ι— to Φ -ι mê* V H . mi* tn tn * T J i— Ol O 01 3 3 οι r t Φ Φ IO 3 J φ 0) T J t— rQ Φ O 01 Φ Φ 3 "Ι t— 3 sO Φ arfa Φ Φ Φ rt 3 3 "1 arfa φ 3 VH. arf. 01 Φ ά O φ > 3 3 Q. TJ Φ r- 3 ZT O) Φ 0) < 3 3 % 0) rt ml. 3 3 Φ 3 01 o . to to 0) φ Φ jr 3 Ν r t Cr φ —I. Φ I' Ο - Q Φ Φ Φ
< Φ < Φ
3
> < (ΦO Φ < < Φ ω Φ 3
ε t o < ο ο ο OΤ Ol 3 c in ια α 3 r— r t Φ σ O L Φ ω ο 3 ο < ο α ι 3 3 α ττ 3 σ < οι ε ο Φ Ο c 3 ττ Φ ε ια Ν φ σ ι— Φ τ Φ ■ala α> Ω. larf« Φ
Een betrekkei oppervlakte
OD arfa I«..
α.
X" Φ 3 3 Φ ι X" Φ 3
Ο TJ Τ)
-> <
»r
cr
-**
<
<
τ> c
ε o <— < c α· σ ε ο 3 α. tn ι .
arf«
3 to Φ r— in
< Ol 3
cr
-> o
Ο OJ νη Ο a ο 3"
σ ο ο c ο ε χcr Φ 3 OL
ι arf« •arf«
< Φ 3 Ν 3 Οι C
ε
arfa
Ο -ι Ο Ι Φ ο
φ 3
σ ο ΙΑ ο 3 σ Ο ο 3 c ε ιη mi*
ο 3 3" φ ν Γ+ Φ φ 3 t —
3 ^ α>~ Φ
QJ Φ "Ί - ι
< Φ
Ι ΟΙ 3 Ο Ι
arfa
Ν arfa V H .
3 arfa
O TJ CO ■Η 3> Ζ σ m Ζ
ο ο Γ"
> ζ σ OD ο c ε: OD m σ 33 HH t_
α
< m
Φ
ζ
en Φ
3
<
cr
<
c
< α Φ
o cz -H
3
3 "1 Φ Tm 3- Φ <Ό Φ 3 r t tn Π) ο 3 3" arfa 0 ! V H . Τ5 N 3 O arf« 3 Ο- Φ rt Φ Τ 01 ι— O T J ί— Φ 3- Φ Φ 3 rt 3 CJ 3 arfa ο τ Ο φ 01 Ι Φ ο Ο 01 3 Ο 3 3
•
X
arfa
tn o 3-
ί Φ ι— χ Γ " 01 α ι · · "Η- O 01 Q Ο 3" 3 rt (□ Γ 1 χ - 00 φ Ν ΙΟ CO Ο r t ι ΟΙ Φ rt 3 01 χ 01 3 φ rt Φ 01 r t 3 Φ 3 ι T J IV 3 Ω. 3 " r t 3 Ol Ο . Φ 01 Φ •rf· 3 οι *-* τ 3 rt < Ο. ι 3 r— Φ Ο Ν Ι 3 rt Ο O Q. h Φ C Φ Ω. Φ h <— 3 Φ ι 3 χ - -Η· " Ι ι Ο Φ ΙΟ Φ φ O arfa r t Ο O 3 Φ Ο Ο 3 TJ I 3 < 7Ñ 3 Φ arfa Φ Ο Ο . Ι Ο ¡ r t 71 Φ ΓΙ V H . 3 φ Φ t» ι ι Φ Φ η 3 r— Φ VH. 3 X Ο 3 Φ 01 ι ι 3 3 01 Φ χ >· C η S H . χ 3 Ο r— Χ * Ο arf« \ Ο CU T J Ν Φ 3 Γ" 3 t C ι (Ο φ ι— rt ΤΤ O 3 ο χ Ο ■ TJ Φ Φ Ο ι η re 3 ΗΛ rt σ 3 3 " 0) I O Φ c J . Ο αι 71 r— σ 3 IO IO j . r t r t 01 1 s ^ Φ η Φ C rt 3 to 3 ι rt Φ 01 ι 3 01 O 01 IA rt Φ 3 O 1 TJ Ο Φ Ol Φ 3 3" Φ Φ
Ol οι 3 ■σ r~ Ol 3 rt
< ο Ο
OJ .ps ·
τι ι
o
X φ rt
ω
IA rt "1 Φ < Φ 3
<
o σ
c
ο
<
3 01 01
σ ι
ε
ο
σ
3 O IO n ι
ι re
< ο >
re (> 3 ToJ
<
c
re σt
δ"
re re3
c
ι
*
o
α.
01 ( O 01 Φ r— r— Φ T> 3 r— oi t o 01 Φ rt rt (A 1 < O 1 · t> 3 h O. Φ rt 3 Φ 3 O 3 Ο Φ
O 3 rt Φ
"1
•rf*·
3 IO Φ 3
> —ι. 3
t
01 01 rt tn rt Φ
re 3 to CA rt
σ οι αι ι Ω. Ο Ο
3 re
re K rt Q.
οι re r— Q o~ O
O* O IA
3 σ o
η 3
01
c
c
rt
< > οι 3 Ol 3" 3 '' Q Φ rt mi.
< Φ "I ΙΑ O 3 —I.
r— r— Φ 3 Ο Φ
l— N
arf«
*— 3 '
Φ Κ r t TJ r— 3 01 01 3 Ol rt Γ re 3 3 O TJ
re Φ <
α ο
c
rt
ΙΑ Γ) ZT re ml. Ο Φ 3 Φ
Os
ν η Ol 3> O re > Ol C 3 o 3 ( T I O 3 r ι 4> ΙΟ Φ Φ Ι < ΙΟ Φ ι— sj Φ TJ s re φ φ taala Ο Φ TT Ο 01 Ο " Ι ι— 3 v7 01 ΙΛ VH.
Οι ·
οι
,—
Φ O O to
Ο
04
3
rt
Ο» Ο οι αι re
•
3 Φ
σ
Ι
Φ
00 3 r · Q. rt Ο re H · re
ο 3 3 re Φ ο c σ rt ω Ο rt 3 ιο 3 οι c O
< φ 71 Φ Φ 3
•
a—S
rt (Α Ο
Φ
οι 3 en οι 1
Φ
3" Φ
Ο ι tn rt
Sa· V a
ΖΤ
3 tn
ο
3 01 TJ ιη
01
ι ο 3 3
.
< ο Ο O Ο X τι
Φ
Ο. 01
Η.
3
—·■
ΙΟ Φ ΙΟ
Η. < r t 01 ΙΑ 3 r 01 Τ> 3 Ο Q.TJ s C ι Q) Η .
s/ Ο re re re < «—ι Φ re i o re Φ TJ 3 ■· 3 Ο 3 01 ΙΑ φ : Ο ω s C 3" x < ι— r t Ο r t αι α_ Ο Φ Ζ Tl arfa Φ 3 Φ Ι Φ O. Φ Q. r t Φ t* i o Ν Φ Φ Ζ Ν r t re 01 J Ι Ο Ν αι cr χ «— re 3" Ο r— H . Φ αι ε
ο,σ Φ Ν φ
> Ο
<
(—
Φ 3 —ι. α
Φ
α. ι tn rt Φ
3
σ c
»·
· . re
re: Ο Φ
·» TJ σ Q. 01
(A 3 <— Ol Ol C IO 3 O re o . ι 3 v Ο. Ο re
3 o «τ o. o
Φ 3 «Λ Ο < 3 Ol Χ" 3 vT 01 01 ι Ι 01 3 Ν Χ ·· I VH. >· 3
re ο 3 ^· % ίο re χ α. < cr 3 -> re *—s re Φ O re οο IA r t re ·— o r re
IO
3 3 Φ I s
Φ 3
3 ι— rf·
VH.
Φ rt < Φ 7, re 3 .Ja
IO
o. 7\ o 3 ..
g Φ rt Ο. re <
O
re α. re ι σ ο
01 3 c οι χ ε
TJ re -n. Ο r t ι 3 3 TJ Ι. C Q.VH. 3 —■> Φ χ O sO ~>· 00 Μ % φ Ti c o φ Φ 3 O > rf. 01 ο. Φ 3 3 Φ r t re φ Ι re
re re «— rt
(Q re ο Ο 3
σ rf· 3
re
τ ο.
Φ 3
<
4>
re »
O 3 Q . re Φ 3 ι r t Ol 3 Ο Φ 1 Φ
Ο 3 Ο Ο. re
re τ η ο. o re σ
C O ·— TJ .. re
3 re re
IA Ο 71 r t Φ φ 3 X θ r t re α) Φ 3 ι— Φ 3 ο r Φ ο r t 1 o. χ φ 3 φ φ Φ 3 tn
% 3
α.
Φ
χ Ο" ο Η· Ο VH. Ο 3 Ν tn
ο σ 3 ο c ε
Ο ο. Φ Φ Ν Φ ι re rt < re Φ re τ r 3 r t re < O. ω H· Ol 3 χIO
• 0 TJ
01 ο ··
<
Η· rt re rt re 3
o σ
rl 3
Γ
01 O .
01 3
3 re o. tr < o"«
o. cr o c
Ι—
C
Cu c
σ
r t re
ε
χ σ Φ Φ o. ο. 3 ι TI S
J·
ι . VH.
VH. <
< Φ 3
Φ 3
·· r Ο . 3 01 arfa Φ Γ 3 ι O. Ν Γ» o* σ C 3" ο Φ «— r t c 0_ Χ rf. ε ι Φ 3 cr ·· (O re «·. σ re Q < Φ 3 1 Φ CL · *' 3
< N rf· re Φ >· 3 1 IQ Tl «Η· σ α α re re rf· re -i
< < Φ 71 ΙΑ Ο 3 J. r— r Φ
3
01 3
< Οι ι 3 "
VH.
O. < 01 Φ rt 3
VH.
C h I .
IA
rt σ
0
Φ re 3 χ< er i· ZT αι J · to o
3 <·· Φ c ο.
ο αι
Ί Φ
r t to
O
<
φ J
αι αι 3
3
αι ο. χ - ·— σ Φ «< ο 3 ΙΑ c ->■ 3 Φ ε Ο to ΙΑ Φ ο α co ■ο ι re
i . ΙΟ rf. 3 3 ZT re « Η . Ol ΙΟ o ΙΑ < < r— Φ c r t re Φ -H-S< 3 O. 3 Φ Φ J ΙΟ ΙΑ < 3 Γ re re re Ω. 3 Φ ΙΑ 3 Φ Ι C r— IA C rt 01 cr (Α Ο 01 3 IO i Ο 1 Q. Φ ■ 3 α . οι σ O O" r— V H . 01 rt ι ι . ty) O "· χ 3 C >. r t C Ο c x ο 3 O σ re 3 Ο Φ 7. < χ re o r t Ο α o o φ Φ > 3 3 71 3 " Q . 3 Φ " · tn r t Ν rt φ Ν < Ol 3 C re 3 (A r— m r t re X. r χ en 3 α_ re Ο Φ ι Φ re . ..Q. ■ j *
< Φ J
io c σ 3 3 ZT Η . Φ h σ re α . CL O 71 ΙΛ o . re J ι Ο TJ re <— 3 Ο Φ Η .
3
> · νι.
V H .
<
Ol x Φ oi 3 3 Q. 3 01 t a re r t Φ ι Φ Χ 3 3
re re χ
rt j .
3 VH. χ Ν 3 re Ο 3 Φ
ι φ
φ
φ
Φ ι ττ Η . re 3 ο Φ r t 3 σ
< σ ο ... ο
x o ο Ol 3 3
οι C Γ>
,
rt
ΠΙ
3 ta re 3
H. VH.
<
ι
«· o .
01 3
ι h IA
οι
N Vrfa
mi*
re ζτ ι— Q . r t j re ai _.. _ · . 3 οι re 3 α α 3 r>· (Ο σ* O . Φt • 3 ο Φ 3
οι c 3
re
C 01
3
ι— re rf· 3
re
3
0 3 ι. w rt O 01 3 3 Ol r t TJ Λ 3 <
•
00
V H .
ι
re
3 or Η. o 3 co ο. σ Φ o TI Ό 01 01 r
C ï
o
3 rt Ο 1 3 Ο rf· h ΙΛ ΗΛ ΓΙ Φ 3" 3 Φ «t rt < Φ Ο "Ι Ο Ο J ΙΟ
<
Γ) C 3 < O rt α ΙΛ r t 0 " Ι Φ arfa Ο Q. ι c <· » r t 3" re α. 01 r re re j re Χ 3 •a«· τ ι re r— 3 »· Φ 3 01 Ol
3
Φ < φ 3
3
<
Φ Φ 3
Φ η
α 3 3 reso.
Χ
ο α re re
3
< ω 3 TJ Ol ΙΛ TI r ι . Q . O re re Q < σ C O Ν Χ" TJ . re rt 3 Ο rt 3 "J O ΙΟ TT r t C re x Φ 3 r re 3 rt < V·· Ha (A Φ Ι Φ x t r r t re
2 . fi» 3 Φ
"
ο S. Φ «Ο ο 3 ια η ο Φ rt ο 3
Ο Φ
3
Ω. 3 Ο Ο ν_ι. C 3 Ο Ο Φ rt C ο c Ο ι 3 TJ r— Φ Φ J 3 ΙΛ Φ O 3 3 r t Ol 01 h J t . arfa Φ rt 3 Φ
->
<
Q, ,
Q ■· arfa V H .
< re 3
Ι
rt
(Λ φ
a °η» η Sxi"*" i i
3 χ
Ο
rt
—ι. ΙΛ IO O 3 Φ
— i .
ε ι Ο Φ ι
2 . 2 5w fi> S
O 3 O 2 3
>
Φ
io
3
Ν Φ χ Φ
τ, ε Φ α <
la •VH.
j Ο Q. Φ ΙΟ 1 Φ Ο Ο Φ 71 σ σ Ν rt Ο Φ Φ ΙΑ I X σ s > 3 " re · rf· 01 ο. ^· 3 i o < ■ • r e r e α. <—· 3 Φ Γ < σ η o io C 3 (A Ol arfa rr O Φ J Φ 3
rt
«·
ε to αι
3 3 φ Φ
: 3> <
o
Ο 3 π· Φ η 3 3 TI
rt
< Φ
O 3 ΙΑ r < 01 3
C
J.
ΙΛ 3 O C
X Ο 3 Φ 3 tn
Π re TI ·· 3 Φ CO τ
<
α . -». ο4 Φ
3
Ο
«— Ο . 01 Φ 3
α σ σ Ο* Ο Ο ΙΑ
Φ
c ο*Ό c o -> o . re Ο Φ c ο re 3 Φ τ ε α.
ΙΛ TJ 01 3
r t ΙΛ . C αι Φ χ> r t οι ι— , - · . v7 r t X η ΙΛ >· 3 O -«· 01 3 0 < h 3 ΙΟ < ! · ■ W
O σ* οι V H . ■ arfa mi* » n rt < O χ o 3 Ν 3 O. Φ O. Φ O I o c Φ m ω o . HH r— re ι · s e r e • Φ 3 η 3 rt
Q. O Φ . · r t cu to 3 ι— οι
3 O Φ Φ r t ι— Φ ΙΛ 3 rt . 1 Φ ιι < 3 φ 3 Ο. 01 3 rt 01 Οι IO Ι Φ
Φ 3 re
«— re
x J . re re 3 o
re to re α. Φ
tn
Φ Χ TJ
Ο '■
Vrfa
rf·
rf· 3 _ ι . rt α OL Φ ΙΛ Φ Ο
Γ» rt ■· <
3
ζτ Φ
α. >
3 O r— Ι Ο ΙΛ i· Ι Ο Φ Ο Φ ΠΙ r t 71 71 3 r t cr re 3 rf· c Ο Φ Ο 3 io σ Φ 3 CL re τ Φ Q.
α.
η
<
3
Ο"
rt
3
3
η
re
io
α.
rt
re
·
< re 3 <
rt 01 Φ 3 3 3 ΙΟ c r e o . r t Ο re 3 Ο < OJ σ i c t— O 01 c ΙΛ 01 σ ΙΛ 3 >· IA re re < ΙΑ 3 01 01 Γ» . 3 οι 3 Q C 3 ο ΙΛ 3" 3 C re re C re 3 r t ,
«.
Q)
φ ο (Λ
φ
VH.
3 Q . ZT
rt 3 _ i . 0i CL· »rf. i— t r x
o
ι σ* c <
O
3 C 3 ·· C
ΙΛ 3
re o η c C c ο r t re ι— Γ ο o
c
η σ* οι r re Γ ο (Α η η σ *
01
ΙΛ 3re 3>· r
σ c ο Φ 3 ο ο. Λ ι σ rf. re 3 «· α. Φ 3 re x < ι r t re <— re re rf Ν ΙΛ 01 i—
3 3
σ 3 o σ rf. c o ο. ε <Λ α.
C
σ rt o IQ
01 ΙΛ 3 Ο Q.TJ Φ 3"
η
ΙΟ
rt
Η.
3 3 * 01 Q,
rt
Φ Φ Φ
-·· α
η 3
χ
ο
Ν Ο
r— r—
Φ ΙΛ οι re re α. Ja TI ι Ο <— ΙΛ Q .
ο α rt Φ ο 3 O" O Φ i*
σ
< Ο Ο Ο Ο τι
Φ
C rt c o η rt
3 Φ 3
3
3 η 3
o. 01 3
Ι
ε ο ο o ι o Q. rt
3
Ο* 01 < Ο 01 Οι CA 3 01
σ e χ
ο Φ Q. C N N
01 J . Ι οι n Χ re 3 IO 3 " ι Φ o χ
... J . ΙΟ νπ. 3 3
re
■· Ν
3 Ο Ν ο. Φ O t« οι 01 < CA Φ α. 3 01 r Q.
Ν
3 3
re
Ι
rt
mê. ft) re to χ α α. Φ re 3 c
ο TJ φ ο Ο 3 Ο 3 —ι. tn ο
o οι 3
σ η < >· η
3
*·
—
< ω
rt
0»
η
3
τ
ty,
Φ: • — 3 η ΙΛ
ΙΑ
cr
Φ
— i . V H .
h
Γ
<
η 3 1
ε
ΙΛ 01 r t 01 01 "I 01 Ι «t O
ri ι mi. O VH. 3 Ο. Ο O Φ J N ID 3 re π* α.
ο«.s 3 r* αι o re" o αι ι Ν Φ Q. Ω.
<t O Φ
TJ 01 Ol 3 αι χ ι— ΙΛ
3
α.
Φ
Φ
Ο Φ
3
—ι. 3 tn rt
< ι c o 3 rt
σ
αι O t» τ φ o s TJ 3 o. O Φ φ
Φ
ο οι η
—j. V H .
3
3
Ν Η. φ η ι— α. ΙΑ
3
ο α. η
7) η 3
α
Μ rt Ol
3
3S rt
Λ
Χ
ο
< Ο
η η ο
αι
Ν ΙΟ Τ
Ο τι
re αι ιο ο α.
< 01
χ οι
rt Φ
3 Φ rt
1 to
(Ο
ο 3
» ΙΟ o η η tn ι— η η 3
i . Q . ι r t CA Ν χ Ο rt , Ι
ο. ο οι ο ιο οι ι η
J.
TJ Φ
— i .
< φ
ι — i .
τ tn rt
V H .
< 01
Φ
3
Φ
χ
cr
α
Φ ZT
o o κ
Q.
ε
ι χ
σ
αι ι Φ Φ 3
to Φ
< σ ο ο Ο c ι ε Φ ΙΟ
ο. φ
3
ια
ι 01 ιη
Φ
ι
ι—
ΟΙ 3
φ ΙΟ φ 3
α.
— 18
De vorderingen die het bosbouwkundig onderzoek op het gebied van deze houtsoort geboekt heeft, hebben in de zestiger jaren tot een zekere voorliefde voor de populierenteelt geleid. Het versnelde groeiproces bij de populier, de gunstige marktomstandigheden en de wetgeving inzake grondgebruik (pachtregeling) hebben veel eigenaars ertoe gebracht deze houtsoort aan te planten. In bepaalde zeer vruchtbare gebieden is deze teelt zelfs enige tijd concurrerend met de verbouw van bepaalde landbouw gewassen geweest, bijvoorbeeld met die van maïs in het Podal. VERVLECHTING VAN HET BOS MET DE OVERIGE BOSBOUWSEC TOREN 42. De ontwikkeling van het bosbedrijf is afhankelijk van andere sectoren die het produktiestadium voorafgaan of erop volgen. Het rendement van het bos hangt af van de onderzoekwerkzaamheden die op dit gebied vaak weinig voorstellen. Ook hangt het af van de kwaliteit van het door de boomkwekers geleverde produkt. Verder wordt het bepaald door de organisatie van de diensten waarop de boseigenaars een beroep moeten doen om hun bezit goed te beheren. Tenslotte hangt het rendement van het bos af van de exploitanten zelf (wanneer zij zelf kappen), de handel, de zagerijen en de houtverwerkende industrie. Deze bedrijfskolom die uit talrijke onderling verbonden schakels bestaat, wordt de "houtsector" geheten. De sterkte van de kolom wordt door de sterkte van iedere schakel afzonderlijk, en vooral dodr die van de zwakste schakels bepaald. Daarom trachten de meeste LidStaten op allerlei wijze een goed inzicht in deze bedrijfskolom te verkrijgen om de knelpunten erin te kunnen ontdekken die de sector verzwakken en beletten voldoende te renderen. 43. Een deel van het door het bos voortgebrachte hout wordt niet geëxploiteerd. Deze onbenutte houtmassa wordt op 20 tot 30 % geschat. De redenen voor deze onderbenutting zijn velerlei, doch zijn alle terug te voeren op het feit dat de exploitatie van deze belangrijke restmassa niet rendabel genoeg is omdat de kosten te hoog zijn en de verkoopprijzen van het betrokken hout te laag zijn. Om dezelfde redenen wordt een ander deel van het hout niet op het goede tijdstip geoogst. In dat verband dienen de problemen te worden vermeld in verband met het niet uitvoeren van de eerste verdunningen, onder andere in naaldbossenAomdat de vraag naar de betrokken produkten de exploitatiekosten niet dekt. Daardoor worden de ■opstanden niet rationeel genoeg beheerd, met tret gevolg dat de hele sector daaronder te lijden heeft.
— 19
BOSBEHEER 44. Het bos valt onder de bevoegdheid van de minister van Landbouw in de volgende Lid-Staten : BR Duitsland, Italië, Griekenland, Nederland, Frankrijk en Ierland. In Frankrijk is er een speciaal met land- en bosbouw belaste staatssecretaris en in Ierland is er een minister van Visserij en Bosbouw. In Denemarken en Luxemburg is de Milieuminister en in België en in het Verenigd Koninkrijk zijn de gewestelijke executieven voor de bosbouw bevoegd (vgl. bijlage XX). 45. Voorts is het beheer zelf van het staatsbos (bossen van de Staat of van andere publiekrechtelijke lichamen) van Lid-Staat tot Lid-Staat nogal uiteenlopend; het is opgedragen aan het openbaar bestuur, zoals in Luxemburg en in Nederland, of wel aan nationale overheidslichamen zoals het "Office National des Forêts (OFN)" in Frankrijk en de "Forestry Commission" in het Verenigd Koninkrijk, ofwel aan gewestelijke administraties (België, Italië). Talrijke beroepsverenigingen van uiteenlopende rechtspersoonlijkheid staan in verscheidene Lid-Staten (Duitsland, Frankrijk, ...) ook de particuliere boseigenaars in het beheer van hun bossen bij. 46. Voor de houtmarkt geldt anders als voor de landbouwprodukten meestal geen bijzondere marktordening. Wel worden meestal pogingen gedaan om verkopers en afnemers samen te brengen (gebundelde verkoop), doch nu eens wordt hout op stam verkocht (zoals in Frankrijk, België of Italië) dan weer af verzamelplaats (zoals in Duitsland). De marktordening voor hout is ondanks de gemaakte vorderingen nog zeer onvolkomen, zodat de produktiviteitstoename in bepaalde geledingen van de bedrijfskolom moeilijk in de gehele sector kan doorwerken. OVERHEIDSSTEUN 47. Met het oog op de ontwikkeling van de bosbouwsector wordt door de overheid ook steun verleend. Inkomsten uit investeringen of werkzaamheden in andere bedrijfstakken zijn vaak aantrekkelijker dan in de bosbouwsector. Bovendien zijn deze andere inkomsten snel beschikbaar, terwijl houtteelt eerst na lange tijd inkomsten oplevert. Wanneer de Lid-Staten derhalve de bosbouw op hun grondgebied willen ontwikkelen, dienen zij daartoe de nodige stimulansen te verschaffen. Iedere Lid-Staat draagt er zodoende toe bij de bosbouw aantrekkelijk te maken door steun in de vorm van subsidies of belastingverlichtingen of beide steunvormen tegelijkertijd toe te kennen. De overheidsuitgaven voor de bosbouw zijn echter veel lager dan voor de landbouw. In 1980 schommelden zij naar Lid-Staat tussen 0,2 en 11,2 % van de overheidsuitgaven voor de landbouw (vgl. bijlage XXI).
σ α en •Η.
Φ
«··
re
ι. 3
3
3
ΙΟ 01 αι
a cre α » π· Φ Φ Ol
rt
ιο σ* CA Φ 71 Ο 3 ■
re 3" >■ αι
o. η
VH·
αι 3 ι Φ Ό 3
_
■ala
3
ΙΟ <
Ν 01 Γ
Ο ■si
"Ο
3"
οι re 3 rt
ο
♦—·.
Ν
-1 Ο
α
σ ο cr
ΙΟ φ 3" Φ Φ
tA
f—
tn
Φ
Χ Ζ··Φ
3 π α.ι. Φ to
c ITO. 9. c
οre
J.
, re
re
3
f
Φ
w
3 Ν ΟΦ φ re
α ΙΑr t • fl) CT ry « Γν). ' ' c Varf. tn χ H . OI θ £ ι— OI Φ οι 3 < 01 I οιαι Ω. , . " Ί Φ 01 Ι Ο Φ 3 re o OJtn 3 o Οο 3ιη Ω. χ ι Ο Φ HH «-··_.. ζτ M X 01 νπ. 01
TJ
ζτ
ο
Ν
cr t
Ο C
< Ο
Ω. 01 01 » Ο
Ν ι. Φ 3
ΙΟ
3" φ rt
Φ rt Φ 3
"J
r-
arfa
to ε Φ 01
ω VH. 01 χ -
Ο
3
01
3 ιη - Η . 01 ΙΑ Γ) Φ rt rt 3" 3 01 rf. • " O . r t VH. Φ 3 Vrfa Φ ι— 71 · · - a Φ Ω. «π· Φ χ φ re
3 .·>· φ rt h Ο ζτ χ IO Φ < 01 3" φ 3 ε Φ ΤΙ χ ο Φ Ω. Φ ι Ω. ι— φ Γ— ΤΙ ι . φ «■"·· 3 ΙΟ φ r t Χ" 3 O ζτ σ Ο Φ Φ Φ 3 3 rf· ι Φ φ φ Ω. arfa 3 Φ < Χ " 3 rt r t 01 r t O · 3 Φ Ω. O Ω. Οι rt 3 Ο φ
ο
01 a
ο 1 ο ι Ν Q.
< >· 3 Φ 1
ν
01 3
-"•n **cn 3 3 φ re
α» ο I w3 — 3 o ? 3" 01 Q) ί-ΓΌ α.
χ
Ο Φ
3O
01 r-
C to rt
r t
0)
Η.
3 Ω. φ
Q. Φ r 01
3 σ Ω. Φ σ
α. α. Ν < ■rfa —Ι —·' Φ VH. 3αι Φ Ν
0) 3 CL
C rf· <— 3
g. ιηοι 3
r—
οC σ ο ε c ΙΟ ε Φ 3 < α re 3Φ Φ3 Φ 3
rt
■rfa
O. re ι — 1 . Ω. ΙΛ
Φ
ml.
|
ι— 01
rt
Ν
rt Φ
3 Φ
3 Φ in O o < w ι 3 re "· Ο
ω
Ν Q.
O
o
J
σ ο tn σ ι 01
3 Q Φ 3 t
Ol r < φ χ«
O
3 Φ 3 Φ
_
Φ
ε
3
Φ
O TJ rt
™ (Λ Γ r t ΙΑ _ Φ IO 7J ι. Φ Φ 3 O Ο Φ Οι Φ
« 2 °> Ü ZT Φ rt
3
Ο Φ
Ο 1 1 Ο Ο. ΙΟ 01 1 r t 01
Ω.
φ: Φ
3
Γ— r t tn i o Φ Φ ΤΤ φ Φ Ο 3 Φ φ ι— • 1
<
<
α cr* Φ 3 Q.
01
V H .
3
Φ 3
σ Φ 3 Φ
3
φ 01 ι ι
φ φ 3
τ
χφ
- Η .
rt
tn ι— Ol 3
α. φ 3
rC χ φ 3
ε cr Ο C -ι τ o. ια
Φ 3
— ι .
ιη Ο Ό
3" Φ
<
-ι Φ
οι tn οι
ι—
3" Φ r t
Φ
σΦ -ι Φ
3 ττ Ο- ττ Φ
ω Φ3
ϋ3
rt
30)
TJ C 3 r t
Φ Φ 3
cr —ι.
TJ Ι Ο 3 χ- σ 3 - 01 ι ι αι Ο Φ re οι O Ο 3 3 σ r t 3 rt Ω. r t Φ φ ο C Φ r - 3 in < 01 -ι.
χ rt
tn
Η .
η
Φ
3 01 ΟΙ
3
V H .
3
Φ
Ν
r t
3" Φ
3 ΟΦ
4> αι Ο 3
ΙΛ
r t
o -ι
Ι Ο IQ Φ φ
tn
—ι. 3
Ο
TJ
ια
< Ο
ΙΟ Ο- ι Φ 01
3
Φ arfa
ΙΟ φ 3
σ Φ
01
<
01 W rt
3" r t Φ φ
Ο Φ
ι—
Φ 3
Φ
ε .
r— Φ
ζ
3
α.
Φ
Φ
ττ
r t
3
Φ rt Φ Φ
3
r t
Φ Ο O τ Φ 3 ι— 3 —ι.
3
φ ι—
-rf·
V J -
χ-
re «<— — re re 3 3
— j .
Φ 3
3 01 01 χ rt
.
3 Χ Ο O
ΐso
io re · 3 α. -..re c? re
v7 r t in re —la —ι. Φ aaa· V H . < U I i n ■rfa < rt -η 01 IO O" X T J 3 «-Η. - ι O 01 3 Ti 01 Ο 3 r t Ο ï r t re j . re -ps Ol I O 7\ φ Ω. O - 1 -ι O 3 Φ C 01 3 s TT <— 3 ΙΛ — j . <— Ν O rt α 3 Φ rt 3 3 < 3 Η . re J . 3 Οι x O Φ Φ rt o 0) a. 1 3O 3 r ζτα Ν Ν 01 Os O tn VH. 0) rt x <— 3 ι— α re j - J . Φ r t 3" 3 r t —i. 3 α. Ο rO to 3 Φ VH. Q . Φ 3 Γ 0) Φ 3 Ν re re χ3 Ι« 3 rt φ Φ 01 ι arfa 3 O r— r t -ι " 3 Ο Φ O 3 re 3 re Ο Φ 3 O 3 OJ • -Ja 3 Ο ιη ι r t r r t 3 3 tsl C L V φ O O Οι Ν r t J· 3 Ο -π re X " r t χ - Τ) CT rf. r t Ι ΟΙ 01 Φ re «■■ χ re 3 3 - · · 3 -ι r t r— CL 3 J 3 Xr <— τι Ol O 01 01 φ t-» mi- η χ 01 χ 3 re 3 Φ If S H . ZT Χ 3 3 r r t rf· X ΤΙ Χ r t Φ ΙΟ 3 ι— 3 re 01 3 01 Ι Λ , VJ. Ol 3 3 TJ Γ 3 re Φ σ Ω. ·· 3 Ol η 01 Φ Φ IA Ο 01 Q. rt 3 1 3 Φ TI r t _l. Ο χ ·· r t ΙΑ *J* _ J . 01 ι— o Vrfa V H . Φ 3 3 ·· 3 VH. i o η η Φ Φ -rf· 3 3 Ol O j Ο 3 3 Χ Φ < O cr Ol Φ Ο Φ Ω. U I - i »· 3 Φ r t r t (Β IH. X " Φ N 1 Φ Ο >-Η· M Φ Ο Φ O Η· N r— 01 3 «· Φ η CA Ι Φ CT to -J Ν O Ο 3 re to 3 r - Ο - J 3 Ο IA O 3 arfa r t 3 J. 00 UI rt rt ι αι 01 N <—
ια σ
ocre
α o
ο
ΟΙ 3 Ο
o c c 3 σ -rf· -ι
o α. arf«
Ο Φ Ν Φ
Φ 3
c r t
Φ 3
ϊ
to C
Ο
r t
3
- h r t
3"
3
ω 3 α < 01
Φ Φ
01 ΟΙ 3
αι
■rfa r t
Ο
r t
r—
r t
Φ
3 3
Q . (Α re arfa T I 3
01 Ol 3 Ν
οι re 3
Χ Φ o re TJ
ι
Ο
Ι
αι
Ο Ο < 01 Ο ι r— ι 3 " κ φ —J.
VH.
χ-
Φ 3
_ Ι .
3
>· ι
re σ c < cr ο 3 α. •
αι 3 < σ reno c re ι o α. re re
ω οι a. σ ο
re
σ 3 o re ε re
α.
<
••rere < re
<
ε
_).
α.
σ
<
o · α
re o σ
ε ο <
ε
··
re re σ ι re co
ΙΑ -> < r t ια re Φ οι < α. α ττ ττ ι— οι αι n s re οι r t C 3 3 J ο οι Ν 3 Ο ο η t— c —ι« O O Φ arfa T J 3 «rf· 3 r arf« 3 3 ο ε α οι o re 3 <01 to 3" 3 Φ 3 · · t o αι οι re Οι • • 3 3 o re Q . I3O m ι φ < ι ΙΑ I O O Φ rt 3-σ ια Φ re 3 ι Φ ι ιη O ο re 3 ·· 3 Ο ο ο N οι c -> r t rt Ν Ν 3TJ Η· r t
Φ
rt
-ι
r t
r t
Ο Φ
Ol ι—
Ω. 01 3
01
σ ο ιη ι ω rCL ω —ι. t-< r t
-—ιι .
< < φ
r t —ι.
ΗΗ ια Ο TJ 3 Φ
α ι αι ι »· ι Ui«
α>
ΙΑ
c m O ? Φι α. φ J.
3
φ 3
ω α. 3 c Q. χ -
< 3 Ol 3 χIO Ο C 1 ι 3 · · Q 3 «Η. r t Φ TT 3 Φ Φ
Ω.
HH
3
-ι ω r t Ο
O rt
Ο 3 3 Ξ TJ π· 3 re Φ 3 Οι 3 rt α. 3· · ι η « to < φ
Φ
r t
3 ο c ο \ c σ c
V H .
i
cr —ι.
r t
re < Φ Ο r re 3 Φ re < 2 Ν■rf« < r t re o. O j "> » ΦσCTι O φ οι N 3 i O" Φ ια 3 rt O rt Φ Q2Ο < ΙΛ Φ Φ Φ cr re ι tn J J ν ο ι ι ΟΙ ι . r t α. Φ rf· α. 3 3 3 ε ο • 3IQ re Φ IO 0)
rt
ΟΙ
φ ι—
(X Q. Φ Φ ΙΛ
σ Ο ο ο ιη C C σ 3 01 O ο Q . r t 1 c arf. Q . Φ ε 3 Λ rt <— φι ο Φ 3 ο co 3 j . «Q t« re 3 ι h O re ■« σ o rt 3 arfa Φ 3 r t Φ
Ο Φ
r t Ol
χ 01 h 01 ΙΟ 3 3 Φ Ο r— Φ Ο Φ TJ TJ ΖΤ 3 rt φ ■· 3 rt 3 r t Οι V H . O Ol Ol T J Ό
Ol
φ
3
r—
3
ιη
V H .
V H .
- J -
Φ 3 ■
I
χ Φ
Φ
arfa V H .
3
V H .
χ
io re Φ 3
ι
3 o
-υ XI
o v7 c
7Ñ
—I HH
m
m
tn Φ
3
η r t
Φ
ε o
arfa
— i .
O
O
O
—1.
3 01
r t
O i
Φ h h
3
3
Φ
Φ Φ 71 tn
σ
V H .
Φ
Φ 3
o
O r t s< —ι.
01 rt
Φ
ι Ω.
rt
r t
φ φ 3
< Φ
I
Φ
Ν
< 01
— I .
t—
3
— i .
3 Ο C
IO Φ
•
V H .
ZT φ r t
in
c
οι < OI 3 3 α.
3
j.
Ο Φ
Φ TI Φ
tn —ι.
I Ol 3 Οι ι—
Q. Φ
r t
C Ol r t —ι.
η r t
Ο τ Ν Φ
r t
N —I. V H .
3 01
| Κ αι oi
Φ 3
,— h 01
_ J .
Φ
3
3 Ο. Φ
3
Ο Φ in —J.
ce
C Ol rt
CTlQ O Φ tn 3 Φ r— Φ
σ ο c ε —ι.
tn
j .
Φ
Q.
■Ja
tn
c
3
o c r t
3"
Ο C
Φ ι— —ι.
rt
oi ι— tn
r t
3
r t
>
H .
Ο
Φ
Φ
ZT CT Φ O "Ο c
o
N —la V H .
3
O J
o. Φ
ps 00
O o • Ω.
-κ αι σ -ι
.rf. (Q Φ 3
C
TT rt Φ
χ
o
3 c
rt
ml. CL· V> -i·
3 -" < Ο Φ ο 3 Χ" ο
C χrt
-J. re
N
φ
j .
IA χ
α 3
Φ
(t\ rt
ι σ α. ο σ Φ ΙΑ αι σ IA ■rfa οι Ο 01 c
3 ε TJ ï α. τ O
ε
τ χ
φ
3
·
rt
«
Ι
Φ
•rf· Φ
3 Φ rt
χ
*r\
α. re re I οι Q 3 re o
re < re
O Φ χ ΙΛ rt
J J·
3 3
Vrfa
I .
Ο Φ φ ι—
re to 01 3 CT < Ol 3 3 Φ Ν Τ) ε Φ Η · 3 σ re Ο 3 " < r t 01
3 rt C in tn Φ 3 Ο Φ
o ω , Q. I Φ 3
Η
CD
m Γ > Ζ tn 30
hI C_
71 Vi
-\ m Τ) 30
o
v7
CZ TK I
< ϊ> ζ
v7
m
ro o cr ε
O
CL· Ν
\
Χ
m
rt ΙΛ rt Φ
re Φ O Ο CA
\
00
3"
·*· 3
CZ Η
r t "1 Ο
·■
—ι.
3
01
ν?
Ο. ο Φ
O.
<
3
— I .
3
SH-
σ 01 ο σ < ο Φ 3 ε to rt
US
<
Φ Τ
rt -ι -·· re
ο
IA
re οι J r t σ ο re re ε rt ω c CA 3" 3 *· σ rt ο tO O rt re e Φ c 3 " ε CT r t - 1 T J aJ. Q . c -ι -Ι. O χ Φ X - Q . c % rt C (Λ < x- rl α 01 r t ι αι Ι Ο 3-
C rt
rt Φ Τ
c
ε re ο ο
O
ιο < O
C
r t
Φ
V H .
x
C
χ
3 Q.
■
3 Ο
i
,φ
O τ
Q. Φ
φ 3
in φ
Ο
ι
Φ Ο rt - · . η Ο 3 TJ 3 τι Q. σ < Φ x ZT Ο C ο ι r t o a. CA Ι Λ r t
i
oi
CT O ΙΑ CT
3 CO TJ
C 1 r rt 3 J Ω. Ό ΙΛ ί - rt Φ O Χ h
Ol
Ol
O.
Φ
ω • % CU 3 σ σ σ Φ αι ο σ α 3 - -·· Ο Φ < c ->
O
r t
r t
O Q. 3 3 φ O ZT t o
3" O
,— cz | rt φ S
in
Ο Φ
Φ 3
r t
< 01 o
< cu
3 01 oi 71
3
Φ
s<
01 01 ΙΟ
J .
σ C ο αι in rt σ ο Φ c εin < Ol Φ
3 3
ι
3
Φ
3 01 Ol χ rt
Φ
< α
Φ
o
CO
χ
ο ο -π σ
00 Η CZ 7\ >-ι
>-< t-t
Ι
Ι
ΙΟ
ο :
— 21 —
Zichtbaar verbruik van hout in de EEG (interne produktie nettoinvoer)
Mms rondhoutequivalent
00
80 0
Interne produktie
LJ Nettoinvoer
70
ff)
bü
i
Ê2Z 1 i
χ r
Ol +J +< χ 10 3 —> 01
ro O 3 —' ε α
M f l . r o l U I . 191»
°ro Q. t
Οι ■<
α
re
Ο
Ο Ol . C Ol O •ι-
4-·
α «
η m a . _>£
3 O
Ι«
3 O
ro ΐ-
•4
Φ
>
Ο
— 22 —
VERBRUIK 50. Volgens door deskundigen uit de Lid-Staten (1) opgestelde ramingen voor de periode tot 2000 en zelfs verder zou het houtverbruik voor de Gemeenschap van Negen in de betrokken periode jaarlijks toenemen met ongeveer : 1 % voor zaaghout (0,9 tot 1,3) (2) 3.2 % voor board (1,5 tot 2,6) (2) 2.3 % voor papier en karton (2,2 tot ?) (2) (2 %) voor brandhout (1,0 tot 2,8) (2) Het verbruik van dwarsliggers, multiplex en ander rondhout voor de industrie zou daarentegen ongewijzigd blijven. Het verbruik van houtstof tenslotte zou in de periode tot het jaar 2000 om de tien jaar met 10 % dalen. Als deze nog niet geheel afgesloten ramingen uitkomen zouden tegen het jaar 2000 elk jaar bovenop het verbruik in 1980 en alleen al voor de Gemeenschap van Negen de volgende hoeveelheden moeten worden geproduceerd : tussen 2 en 6 miljoen m brandhout - (10 tot 30 % van het huidige verbruik) ongeveer 18 miljoen,ton papier en karton - (60 X van het huidige verbruik) 10 tot 22 miljoen m zaaghout - (10 tot 40 % van het huidige verbruik) 7 tot 14 miljoen m hout voor board - (33 tot 66 % van het huidige verbruik). Bovendien bedraagt de voor energiewinning bruikbare biomassa van de bossen in de Gemeenschap van Tien (houtafvallen en residuen, exclusief in de statistieken meegerekend brandhout) circa 16 miljoen ton aardolie-equivalent p e r jaarl.2). Deze cijfers maken alle commentaar overbodig. Het is overduidelijk dat het veel moeite zal kosten om in de jaren '90 en het begin van het volgende millennium in de groeiende behoeften aan hout te voorzien. VRAAG/AANBOD 51. De hamvraag is dus of in de toenemende behoefte aan hout in de Gemeenschap kan worden voorzien door de bosbouwproduktie in de Gemeenschap zelf op te voeren, gelet op het feit dat een stagnatie zo al niet een daling van het houtaanbod uit andere delen van de wereld, met name een achteruitgang van het aanbod van tropisch hout, mag worden verwacht. Op deze vraag hebben de voornoemde deskundigen geantwoord dat om in de komende 15 jaar in de groeiende behoefte te kunnen voorzien, in de veronderstelling dat de invoer op hetzelfde peil blijft als nu en de diverse Europese landen hun respectieve posities handhaven, de produktiviteit in de Gemeenschap tegen het jaar 2000 afhankelijk van welk van de twee scenario's wordt aangehouden, het ene uitgaande van een lage hypothese (a) het andere van een hoge (b), als volgt zou moeten stijgen :
(1) Houtcomité (Economische Commissie voor Europa en FAO) (2) Het eerste cijfer is berekend op basis van een lage hypothese, het tweede op een hoge hypothese. (3) Deze biomassa kan direct (na samenpersing, vorming van pellets, versnippering) of indirect (gas, steenkool, in de vorm van olie na pyrolyse,of na vergassing) als brandstof worden gebruikt.
— 23 —
timmerhout voor verzaging hout voor board vezel hout papier en karton
a a a a
: : : :
23 49 50 54
% % % %
b b b b
: : : :
49 80 42 57
% % % %
Tenzij een zware inspanning wordt geleverd om de eigen houtproduktie op te voeren zal de Gemeenschap er niet in slagen om, ondanks de in het vorenstaande vermelde vooruitzichten (punt 49) bij een gelijkblijvende invoer voor de meeste van de bovenstaande groepen produkten in haar behoefte te blijven voorzien. 52. Dat een daling van de invoer kan worden voorkomen lijkt overigens een optimistische hypothese, want hoewel de in de jaren zestig en zeventig gedane voorspellingen inzake houtschaarste tot hier toe niet zijn uitgekomen, wordt het tropisch woud in de wereld in een razendsnel tempo uitgedund (het wordt elk jaar 11 miljoen hectare kleiner). Gevreesd moet worden dat het houtaanbod, vooral het aanbod van tropisch hout reeds in 1990 en tot in 2050 voor de meeste of althans een aantal van de betrokken houtsoorten een schaarste te zien zal geven. Het is bekend dat bepaalde boomsoorten in de tropische wouden nu reeds geheel zijn verdwenen, dat dit met andere soorten op de lange duur ook zal gebeuren en dat met wat er dan nog resteert nauwelijks nog van een behoorlijk aanbod sprake zal zijn, tenzij nu onmiddellijk draconische beschermings- en aanplantmaatregelen worden genomen. 53. AFZET Over het geheel genomen zijn op de Europese houtmar kt tot hier toe niet de moderne afzet- en verkooptechnieken toegepast die de afzet van bepaalde andere produkten zo efficiënt maken. Voor de houtverkoop gelden een aantal voorschriften die verband houden met diepgewortelde plaatselijke en nationale gewoonten en die het bosbeheer niet altijd ten goede komen. De voortschrijdende organisatie van de houtmarkt in een aantal Lid-Staten maakt de markt doorzichtiger en vergemakkelijkt de overdracht van het effect van produktiviteitsverbeteringen tussen bepaalde dicht op de bosbouw aansluitende schakels van de houtindustrie. De meest efficiënte marktorganisatie zou waarschijnlijk model kunnen staan voor een optimale verbetering van de situatie in de Gemeenschap als geheel. Ook het ontbreken van communautaire normen voor bepaalde categorieën produkten vormt een belemmering voor het vrije verkeer van goederen en remt de concurrentie en de economische bloei in deze sector.
— 32 —
75. Uit de nevenstaande grafiek blijkt dat de toegevoegde waarde van de houtindustrie in het laatste decennium naargelang van de LidStaten voor en tegenspoed heeft gekend. Daarentegen was de tendens van afnemende werkgelegenheid bijna algemeen, behalve in de drie Staten die destijds nog geen lid van de Gemeenschap waren. PRODUKTIVITEIT 76. Het kapitaal van de houtverwerkende industrie is in het algemeen eveneens in belangrijke mate toegenomen, maar met naargelang van de landen en de specifieke bedrijvigheidssector verschillende groeipercentages zoals men uit de hieronder staande tabel kan constateren. GEMIDDELD JAARLIJKS VERSCHIL VAN HET KAPITAAL PER WERKNEMER EN VAN DE KAPITAAL EN ARBEIDSPRODUCTIVITEIT IN DE HOUT VERWERKENDE INDUSTRIE VAN DE ZES LÌPSTATEN VAN DE GEMEENSCHAP VAN 1970 TOT EN MET 1976
GEMIDDELD JAARLIJKS VERSC HIL IN % Î
LID
• STAAT
•Hout en .meubelen : België
Kapitaal produktiviteit
Kapitaalhoeveelheid . per werknemer
+ 10,3
Papier en drukwerk
Arbeids produktiviteit Papier en : Hout en meubelen ■ drukwerk .:
Hout en meubelen
Papier en drukwerk
5,5
3.5
+ 3,9
+ 4,4
+ 8,7
. Duitsland . ♦
6,1
♦ 8.3
.
1,2
3.5
♦ 4,7
♦ 4,7
·· Frankrijk : ♦
5,6
+ 6,0
.
2.0
1.2
+ 3,0
♦ 4,6
: +
5,3
1.0
.
4 1,1
+ 1.4
+ 6.6
+ 2.1
Nederland : +
7.0
+ 6,3
.
2,1
1,6
+ 4.8
+ 4,6
\ Verenigd : + | Koninkrijk
6,2
+ 5.4
:
2,2
1.8
+ 3.7
+ 3,4
• Italië :
Bron : FAO ECE Commissie voor Hout Concluderend kan men aan de hand van de beschikbare gegevens stellen dat gedurende de betrokken periode (19701976) : in alle landen (met uitzondering van Italië), de kapitaalhoeveelheid per werknemer is toegenomen en de kapitaalproduktiviteit is gedaald; in alle landen, de arbeidsproduktiviteit is toegenomen.
(4)
:
:
:
33
HOOFDSTUK VI BOSBESCHADIGINGEN IN DE GEMEENSCHAP
77. Grote schade wordt toegebracht aan gehele bosgebieden in de Gemeenschap door talrijke aantastingen van zowel biotische als abiotische aard. Hierdoor worden de Lid-Staten beroofd van een produktie van hout, waaraan zij grote behoefte hebben, en ontstaat ecologisch bederf dat soms onomkeerbaar is. Het betreft enerzijds permanente aantastingen, met name door zure neerslag en bosbranden, anderzijds gaat het om plotselinge aantastingen maar gewoonlijk van beperkte duur zoals een zware storm of een plaag van reeds bekende parasieten. De twee belangrijkste aantastingen die thans in de Gemeenschap grote schade veroorzaken zijn : - zure neerslag, - bosbranden. ZURE NEERSLAG 78. Sinds verschillende jaren kan men in Europa uitgebreide bosbeschadigingen vaststellen. Uit de onderzoekingen zou blijken dat bijna 7 miljoen ha Europees bos in meer of mindere mate te lijden heeft van het verschijnsel van beschadiging dat men gewoonlijk als een gevolg ziet van "zure neerslag"; deze uitdrukking is niet helemaal juist daar hieronder gewoonlijk de verschillende vormen van luchtverontreiniging worden verstaan. Ongeveer 230.000 ha bos, dat is minder dan 0,2 '/. van het totale bosareaal van Europa (zonder de USSR) zou op onomkeerbare wijze zijn aangetast, waarbij het geboomte dood of stervende is. Deze beschadigingen hebben voornamelijk betrekking op Middenen Noord-Europa. De tien landen waar zij zijn geconstateerd zijn in volgorde van grootte van de aangetaste oppervlakten : de Bondsrepubliek Duitsland, Tsjechoslowakije, Polen, Zwitserland, Oostenrijk, Hongarije, Frankrijk, Nederland, Luxemburg en België. In sommige van deze landen wordt de ondergang van het bos als een echte nationale ramp beschouwd. Thans zou 50 % van het bosareaal van de Bondsrepubliek Duitsland zijn aangetast. Op 1,6 'Á van deze oppervlakte zijn de bomen dood of stervende. Geografisch is de schade niet regelmatig over het hele land verspreid. Bepaalde gebieden zoals Neder-Saksen hebben zeer weinig schade, terwijl andere zoals het Zwarte Woud of het Beierse Woud zeer grote schade hebben geleden. Het blijkt dat in Duitsland de achteruitgang van het bos sedert het begin van de tachtiger jaren geleidelijk is verergerd. In de andere Lid-Staten van de Gemeenschap daarentegen heeft men pas sinds 1983 schade kunnen vaststellen (zie bijlage XXIV).
φ o Ο 3 O 3 ■j«
Φ C Ol 3
Ο Φ IQ τ φ 3 Ν Φ 3
α
3
ο
Ο. Φ
Φ
Φ
3 Φ Φ 3 ιη ο ζτ Οι TJ
Γ" Ο Ι <η rt Ol rt Φ 3
χ
c 3 3 Φ 3
Φ 3 Ο Φ
σ
Φ
—li.
Φ 3 rt C φ
Φ 3
< Ο Φ Ο. Φ 3 ■
ω ι ο ο χ
ο
Ό
< Οι
<
Ν < Ο -Η. φ η
3 01
ο Ο 3 3 C 3 Οι C rt Ol — j .
T
TT φ τ ζτ Οι
ι—
< φ O TJ
ω οι rt 3 rt Ο Ol Φ ΤΤ ω rt Ο -ι. 3 tn 3 r t (Q —ι. Ι Ο IQ Φ φ Φ 3 IQ Φ ΖΤ QJ Ο
3
α
Ω.
re -> re -ι Φ
< Φ τ Φ in rt
\
3
<
ι— ΙΟ φ 3 Ο Φ ΙΟ φ ζτ φ
ι—
t—
rt ZT O
c a. rt cr
Ol I
— , φ φ 3 Ο
-ο 3 Οι rt —ι.
ο
3 Οι 01 Ι
3 arf.
< Φ
—ι. Οι
V H .
C ν
c 3 Ι o ο re τ Ω. Φ 3 Ο TJ IQ
-rf· 3 tn i o CU — 1 . Φ 3 3 rt φ 3 • 3 IQ IQ Ο Φ
N C
O -t. I
Φ 3
οι 3 iû Φ
οι Ol rt in
< _>. 3 ΟΦ 3 V
ε
Ol οι τ Ο Ο O τ
rt Φ TI 3 « 1.
3 3 a .
Φ rt Χ" C 3 3 Φ 3
Φ
Φ rt
Ol Ol 3
re iΟιn | in r—
Ό Φ rt
Ω. Φ
Q.TJ
.J.
ι—
arf.
ι—
3
I
.rf.
ΟΦ Ν Φ
Οι
arf.
<
Ol -ι
3
tn
i-t
ω
-J
<
φ 3 —ι. 3 CL 3" Φ CU Φ C Ν Q. Q.
VH.
Ol 3 Q. Φ τ Φ
< O O ι TT
o
< Ο
3 φ 3
τ 3 Φ 3
Q 01 rt
< Οι 3 3 Οι Cu rt
-)
Φ IQ Φ r— Φ 3
—1.
3 IQ τ mi*
< Ol
3 Φ 3
3 Ο Φ
Ω. Ο Ο 71
o c rt
Φ Φ 3
X" Ol CT TJ Φ TJ 1 τ φ O I Q TJ τ Ol r t Φ 3 3 Ο Ο in φ 3 O TJ Ο η 3 Ol 3 r t —ι« arf« Φ C O 3 οι Φ Ol 3 Φ ο 3" Ol Οι TT 3 —ι. Ν ιη 3 3 Ol Φ Ol 3 ν τ
ο
ω
ε
, < ,
V H .
r> Φ
3 Ο Φ
3 Φ 3 Ν Οι I
rt
•
α •Σ •Ν •
ZT
o c
Οι τ TT rt
ζ α Η. φ Γ Φ 3 φ
c ε
Φ
ΖΤ Ο
3
τ Ω.
m οι α
<
rf ι < Ο
Ο Ο τ ττ Ο 3 Φ 3
ΙΟ
•
Φ
arf«
r t IO Ol Φ Φ
3" Ο
ι— φ 3
C
3 Φ
rt < 3 χ CU 01 3 3 TJ Q. Ν Ol
re
·— σ
Ο Φ rt Φ
Φ Ν rt Φ φ J 3 χ ο ε Φ χ Φ > χ ι—
<
φ
3
ι
σ ο m σ Φ ιη
Ω. 3 " Γ— Φ 01 4,
ο.
ιη
3 >■ Οι ΙΟ Ο τ rf· Τ ) ττ 3 r t IO 7Τ Φ
3
C
3 3
O TJ
Φ
3
3
< Φ Ol C rt Φ
Φ
—I O rt 3 C rt O φ
O. Φ
Ο τ rt Φ rt Φ Τ 3 arf.
•rf. in ZT φ rt 3 O IQ Φ
»Η.
ΤΤ
ι
χ to Φ φ 3
ε
Φ Ν Ο
α_
01 rt Φ Φ 3
Φ rt O Τ)
Η .
ε
3 j .
< Φ ,— Τ
Φ τ Q. 3 tn rt rt —ι. Ν IQ Φ Φ 3
ο
Χ
—a.
O 3 Οι Ol r—
3 φ
Ο
to α ο ο
3 Οι rt
00 a
Φ rt
3
ζτ
< Οι
c χ 3 C rt r t re 3 3 Ω. Ol · . Φ O TJ > 3 χ to 3
Φ
tn rt ZT φ rt
< Ol 3 in Ol 3 rt οι arf.
>
Ο Φ Φ ω Ο TT Ol s ι ο TJ 01 Ol 3 —ι« 4« tn x Ol O rt 3 arf« i n Φ rt ml*
ΙΩ Φ
Φ Φ 3
>
3
ι— Φ rt Ω. Φ Ν Φ ζτ Οι 3 Ο Φ
rt Φ Τ C IQ
3 io
I
Φ
Ο TJ Φ 3 Ω. Φ
3
ι— arf«
rt φ
σ φ ιη Γ> ζτ φ τ 3 Φ 3 rt Φ
CTIO
ΤΙ φ 3 tû φ 3 01 3
Φ 3
χ>
3
rt
arf.
<
Φ rt
01 οι 3 rt 01 ιη rt
Φ Τ
rt
ΖΤ Φ 01
cu
<
ΤΤ
ε
ι— Φ Ω. Τ
c 3 3 Φ 3
ε
Ο τ Ω. Φ 3 Ι
01 Cu τ Ι
ο
ISI Φ 3 Φ χ rt Τ 01 ττ Ο ιη rt Φ 3
Ω. Φ
- J .
3 IQ Ο Ο O τ ω ο ζτ mi*
3 3 Φ
ι— ιη Ο h Ol 3 Ο Φ τ Φ
3 Φ Φ ν
—ι. 3 ιη Φ Ω. ΤΤ —ι. rt Φ φ 3
•
ω
ΙΟ
01 Φ 3 Χ" r t Ol 01 TJ ω rt r t re —ι. 3 ζτ IQ O
< Ol 3
Φ
Ό Ol Ol r—
α Φ
Q
3 - ΙΛ re rt 3 Φ
ττ r t Ol C TJ ΖΤ r t TJ C 3
O
cr
rt ι Ο Φ rt Φ
φ rt Φ
< Φ 3
ε
Φ
3
3
< Ο Ol τ 3
3 Οι
TJ ƒ — O φ TJ
c
ε
α.
.rf« TT
ε
- j .
VH.
r— ω
Ι« Ss
3 Ω. Οι οι τ 3 Ol
ε o
Ti ΟΦ 3
-
<Λ ν - . ι η Ο
" Ο
3 Φ
rt rt Φ
ττ Φ
IQ Φ ιη rt Ο TJ rt ν·
χC 3 3 Φ 3 Ν 01 ΤΤ ττ φ 3 ■
Οι χ φ Οι ο ι 3 TJ φ ο 3 s< Ο ΙΟ ι— Φ Ν C Οι tn Ο 3 3 Q Φ Ο Φ τ 1 3 r t —t. Ι Ι. ΙΟ J I Q h rt Φ O rt χ Φ Ol TJ ι 3 r t in
<
σ ο α.
<
ε
α.
o φ
< φ φ
ι ΖΤ Φ —ι. Ο
** 3 σ c J.
3
ο c rt
rt in I
αι 3
O η
CL· N
Ο Φ
■rf.
<
s
CT Φ tn O
o
α
tn
ι—
φ Ο 3" rt ιη
3 Ο. φ
Ο
Φ
rt
3 :
Φ
— , ΙΟ Φ Ο
■
3 Χ
Ω. φ
Φ rt
— , ι— Φ 3 Ο Φ Ο. Φ Φ
|
< φ
ιη rt
τ
ω rt Φ 3
σ
' Ν Φ 3
ZT 3 00 rt, Φ IQ a + , —ι. rt 3 IO IQ σ Φ Φ Φ O ts 3 ω arf« r t to φ 3 φ
_.. ο
)
< ο
h o rt r— O Φ ΙΟ 3 CT Φ —1. Q . 3 arf« 3 01 φ rt Ο —j. Ο arf· ζτ τ Φ rt Φ in r t Ω. 3 Χ r— Φ Φ Φ rt C r t ZT _ J . O rf 3 Τ3 r t r t CT Φ Τ _ i . 3 Τ Ο CT CH arf« Q rt r OI 3 r t i n —1« Φ ■ Η . tn Φ aal. Φ o τ 3 TT ZT Ω. 3 rt ΖΤ φ φ 3Γ χ Φ Φ Ol Φ rt Τ Τ Ol 3 rt Ο —ι. TT I V i . ο ι arf. Ol Ο ω τ Q. r t — Ι . rt Ν Φ Φ —ι. 01 —ι. ιη 3 rt ΟΙ tû χ Φ Γ» Οι Ol rt 3 Ol 3 Ο 3 Ο Ν Ο Ο Ο ZT Ο Φ Ο 01 τ Φ Τ ι— rt 3 ιη ι— φ O ZT C τ φ Ο Ο 3 3 13 Φ Ol rt rt Φ ι φ N Ο Φ Φ ι ι ZT O . Ο 3 rt O Oi Ο 3 rt C C rt rt rt Φ 1 Φ Φ I φ ι
ω
«—ι. 3 ■rfa οι 3 τ in ττ Ν < arf. Φ rt Ol t 1. τ ΙΛ Ο . 3 Φ IO ο Ol ΖΤ —ι. ο ι 3 Τ O 3
3tû Φ Φ Ο- ι < Φ 3 01 ζτ Φ <— 01 3 <—
Ο 3
rsi Ο C Ω. Φ 3
3
Γ ττ . j . Ι— Ol Οι r t TJ 3 ω ε -H. TJ Φ O Φ τ χ - - ι tn Ο rt O * · IQ Τ Φ Φ 3 Ol Οι 3 3 Φ 3 01 3
Φ
ω rt Φ Τ χ-
<
c
•
c
o<
—*.
o
ε o
«rf«
ε
cr
α.
> <
ω
<
<
ο
o c
<
<
ια
ο
_Η·
Ι
ε αι o <— 1 Γ— o. re rt •
O) 3
IQ Φ Ω. O O
α_
tn
O O χ
Ω.
ιο φ
INJ
Ol Q.
arf«
arf«
< o
V H .
—*·nζτ
Φ
φ r—
C
Η .
rt M Ol Ol
IQ Φ τ
tû
o.
σ ο 3 Φ 3 Ο 3
N
—t.
3 CU Ol
3 C 3
ττ
arf«
)
c 3
< Ο
Φ 3
Ο Φ
3 Φ 3
Ο ι
O 3 Ο Φ τ
_ l .
Φ Τ φ 3
ε ο τ
Φ
TJ 01 Ο Οι Φ ι— 3 Ν φ
ο.
3 Οι Οι Τ
ε c u Ol τ Ο Ο
ο ι ζτ φ It
<
Ο τ 3 Φ 3
ιη ο ζτ Ο τ ιη
3
Ο Φ
3 3 Φ
ζτ Ο
ι—
c rt
arf«
Ν
Φ ΤΤ rt Φ Φ Τ 3 CU ν 3
<
ε
o σ c
Ο Φ
ο ο Ο
<
Φ η rt O τ
3
•
•
Φ Τ Ο Ο Ο Τ
C φ
Ν arf« 1 1.
3 O IO Φ
ι—
—·'
V H .
χ
α. Οι rt Η '
3 ιη Φ ττ rt Φ 3
σ —ι. *—ι.
ττ φ C ι
Οι
σ τ c
< Οι
ι— ι—
3
φ φ 3
in o ZT ΖΤ —ι. Φ rt 3 3 3 Φ r— Ν arf« r t Φ χ rt Φ Φ 3
ο c
σ ι
Φ 3
re · < Ol 3 3 t—* 3 Φ Φ 3 Q. τ O IQ Φ
—J.
ta
3
a
Φ τ 3 ιη rt
— i .
in
Ο Ο —ι O
cr Ο rt
H .
in o ζτ Φ Ο
< φ
si sO
τ ιη ο ζτ —ι. r— r Φ 3 Ο Φ
a
Η.
ΤΤ 3 Οι χ φ 3
< Οι 3 fsi ■rf«
Φ TT φ
Ν O 3 Φ τ
ΟΙ
σ arf«
t-t
3 Ο Φ
a. ια σ ο Φ ω N σ < ο ο 1·. 1. ι c IÛ ε ιη CL φ rt
φ
3
ο ο Ο
ζτ φ
H A
ΙΟ φ
tn r> ZT Ol Q
*—.'
■rf«
Φ rt
σ Φ
σ
χ φ rt
Η.
3
σ ο
<
ο ε < ο τ
Ο τ Ω. rt 3
Οι _ J . 01 I Q O. ι Ο Φ Ο Ο 3 τ τ 3 Μ Φ —ι. Φ 3 χ ISI 3 Οι —1· ■rf· Ol φ rt 3 τ
O O Χ"
O O TT
< CU
< 01
—■
c
—*■
3
ιη ο ΖΤ
Η
3 tn r t Φ Φ χ r t ι— Φ Φ ιΟ 3 IQ TT Φ 3 3 3 Φ Χ 3
Ο Φ
re < ι re
tn Φ
Ο
<
Ol ΙΛ Κ r t o in Φ τ r t > 3
3
σ CT
Φ ο rt Ο Τ
Ο rt
Φ
ττ
3
3
TT
-j.
arf«
c3
tn o
Φ rt
•
c 3
3 Φ 3
3 N
Ol Ol 3 IQ Φ rt Ol in rt φ
Φ Ol Ol 3 rt Ol LO rt ■rf«
3
ια Ν
σ εΟι ο Οι 3 Φ 3 Ο Ο O
ι Ο Φ
τ Οι 01 3
3 01 Οι ΤΤ rt ΖΤ φ 3
ια Φ
ε
01 3 3 Φ Φ
Φ
Η.
—1.
ια
Ν Ο
c
o o
TT C 3 3 Φ 3
Ι
σ Φ
(HJ
> ι η CL Φ
< Φ τ Ο 3 rt Τ Φ
— Ι .
ι— ( Q tarfl
Ο Φ
Γ. ζτ 01 Ο. ■rf·
ια
■j«
3 IQ Φ 3
— ·α < 3 * Ο
3"
Q "1
IO rt φ
3 Οι 01 τ
3 Φ 3
< ο ο τ
Η .
Ο
ο τ
3
ια 3 arf«
Φ
1 rsi C τ Φ
it
01 3
α Φ τ φ
Οι ι— rt Φ
3 Φ Φ τ ιη ι— Οι IÛ m
Ι Π Ι
Ι
— 34 bis —
BOSBESCHADIGINGEN ALS GEVOLG VAN IMMISSIES IN EUROPA
Bron : Document opgesteld door de bond van boseigenaren van Rijnland-PaLts.
— 35 —
BOSBRANDEN 82. Wanneer er over het verschijnsel vande "zure neerslag" in bepaalde opzichten nog vragen mochten bestaan, is men daarentegen goed op de hoogte van dat van de bosbranden. De oorzaken en de gevolgen van dergelijke branden zijn duidelijk vastgesteld. De bosbranden vormen in de gehele Gemeenschap, maar vooral in het Middellandse-Zeegebied, een plaag waarvan de economische en ecologische schade aanzienlijk is. In de binnenkort verruimde Gemeenschap wordt jaarlijks meer dan 250.000 ha bos een prooi van de vlammen en biedt nadat het vuur is uitgewoed slechts het treurige beeld van verkoolde oppervlakten, die dikwijls nooit meer voor een nuttig doel kunnen worden gebruikt en waar de erosie vrij spel heeft. In 1981 is bijna 200.000 ha bos in de huidige Gemeenschap verbrand; meer dan 500.000 ha met inbegrip van Spanje en Portugal (zie bijlage XXIV). In het huidige jaar 1985, waarvan het seizoen van de bosbranden helaas nog niet is afgesloten OD het ogenblik dat deze regels worden geschreven,, omdat de najaarsdroogte nog voortduurt, heeft het vuur zijn weg gezocht door 784.218 ha, waarvan 363.786 ha dichte bossen (zie bijlage XXV). Deze branden hebben het leven gekost aan 47 personen. Vijf luchtvaartuigen zijn hierbij verloren gegaan, talrijke voertuigen zijn vernietigd. 83. Iedere betrokken Lid-Staat levert opmerkelijke inspanningen om een dergelijke plaag, die de Gemeenschap zeer duur komt te staan, te voorkomen en te bestrijden. Men moet niet alleen kijken naar het verlies aan bosprodukten om een objectieve raming van de schade te maken, maar ook naar de ecologische verliezen die uit deze branden voortvloeien alsmede naar de grote kosten die met het blussen van deze branden gepaard gaan. De ramingen ter zake zijn moeilijk en de uitkomsten onbetrouwbaar. Men kan evenwel zonder de realiteit geweld aan te doen aannemen, dat deze plaag alle Lid-Staten samen en de beide toetredende Staten door de bank genomen jaarlijks meer dan 500 miljoen Ecu kost. De voorkoming en de bestrijding van bosbranden zou ongetwijfeld in de verschillende betrokken landen nog doelmatiger kunnen geschieden door een betere organisatiestructuur. Bovendien zou wanneer bij branden de nationale bestrijdingscapaciteit onvoldoende blijkt te zijn, de internationale samenwerking een positieve bijdrage moeten kunnen leveren. Het zou jammer zijn dat grote investeringen die door sommigen op dit gebied zijn gedaan niet nog meer ten goede komen aan de gehele Gemeenschap.
36 — C0M(85)792-NL ANDERE SCHADE 84. De stormen vormen een ander veel voorkomend probleem, met name voor de homogene naaldboomopstanden. Dit is vooral het geval voor de spar in het noordwesten van de Gemeenschap, d.w.z. in landen zoals Frankrijk, Denemarken, Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Ierland. In zekere mate kunnen de gevaren die verband houden met storm worden voorkomen door de kennis van de winderige gebieden, door goede methoden van uitdunnen, door de keuze van de boomsoorten, enz., maar het gevaar voor een cycloon die jaarlijks duizenden hectare bos verwoest blijft en wanneer dit gebeurt kan deze ramp alle menselijke berekeningen in de war sturen en zeer ernstige verstoringen op de markten veroorzaken en op het gedrag van de bospopulaties. Het wild, vooral de hertachtigen, kan wanneer de populatie ervan niet nauwkeurig wordt gecontroleerd belangrijke schade veroorzaken in de bossen. De aanleg en het verkeerde gebruik van skipistes kan eveneens bepaalde schade aan het bos toebrengen evenals het intensief beoefenen van motorcross. 85. Insekten zoals Dendroctonus micans, die thans zeer verbreid is, of de sparrehoutboorkever levereneen gevaar op voor een groot deel van de bossen van de Gemeenschap doordat zij beschadigingen veroorzaken aan de bomen die hierdoor zelfs kunnen afsterven en er kostbare bestrijdingsmaatregelen nodig zijn om de verspreiding ervan in andere gebieden te voorkomen. Schimmel- en virusziekten zijn eveneens talrijk. De iepziekte heeft reeds de gehele Europese populatie van deze boomsoort verwoest; er zijn nog slechts enkele bomen. Andere ziekten zoals de eikeverwelking,die veel voorkomt in de Verenigde Staten, vormen grote risico's. 86. De Lid-Staten van rie Gemeenschap vormen een van de dichtstbevolkte maar ook een van de minst bosrijke gebieden van de aardbol (zie bijlagen IV en V ) . Daardoor kan op bepaalde plaatsen en onder bepaalde omstandigheden de mens zelf een gevaar vormen voor het bos. Dit is met name het geval voor de bossen aan de rand van de steden die als recreatie dienen voor veel mensen en die daardoor blootstaan aan een zware demografische druk. Om beschadigingen te voorkomen moeten deze bossen dienovereenkomstig worden .aangepast. Dit geldt eveneens voor de bossen in berggebieden in de buurt van wintersportplaatsen, waar het skiën intensief wordt bedreven. Dit is tenslotte het geval voor de meeste bossen waarin zwaar materiaal voor de afvoer van hout wordt gebruikt waardoor verdichting van de bodem plaatsvindt.
Het Europese bos is derhalve een ecosysteem, waarvan het instabiele evenwicht voortdurend blootstaat aan allerlei soorten aanvallen. Sommige van deze aanvallen verdienen bijzondere aandacht door het feit dat zij onomkeerbare gevolgen kunnen hebben, waarvan onze huidige en toekomstige maatschappij de betreurenswaardige consequenties zou kunnen ondervinden.
— 37 —
TWEEDE DEEL BOSBOUWBELEID EN-PROGRAMMA'S 87. Onder bosbouwbeleid verstaat men gewoonlijk het geheel van wettelijke, bestuursrechtelijke, begrotings- en belastingbepalingen, die met name op nationaal en regionaal niveau, de bosbouwbedrijvigheid en de activiteiten die daarmee in nauw verband staan regelen. 88. Onder bosbouwbeleid verstaat men gewoonlijk een geheel van welomschreven acties op bosbouwgebied die op verschillende geografische niveaus deel uitmaken van het bosbouwbeleid en binnen een bepaald tijdschema worden uitgevoerd. HOOFDSTUK I BOSBOUWBELEID EN-PROGRAMMA'S IN DE LID-STATEN A. BOSBOUWBELEID 89. Afhankelijk van het standpunt dat men inneemt kan men zeggen dat het bosbouwbeleid in verschillende Lid-Staten enerzijds overeenkomst vertoont en anderzijds sterk uiteenloopt. GEMEENSCHAPPELIJKHEID VAN ALGEMENE DOELSTELLINGEN 90. Deze verschillende soorten beleid vertonen ongetwijfeld overeenkomst wat betreft de doelstellingen met name met betrekking tot- de produktie van hout. Daar alle Lid-Staten een tekort aan hout hebben is het zonder uitzondering het doel van hun nationale bosbouwbeleid dit tekort zoveel mogelijk te verminderen. Gezien de omvang van het betrokken tekort wordt aan dit doel niet altijd hetzelfde belang gehecht. In het algemeen streven de Lid-Staten met hun bosbouwbeleid bovendien naar meer ecologische en sociologische doelmatigheid op bosbouwgebied. 91. Van de doelstellingen van het bosbouwbeleid die gewoonlijk naar voren worden gebracht, laten wij er hieronder enige volgen : - bescherming en ontwikkeling van de produktie-, de beschermings- en de recreatiefunctie van het bos; - het waarborgen van een regelmatige opbrengst van het bos en een redelijk inkomen van de bosbouwers; - het zoeken naar evenwicht tussen de belangen van de verschillende bij het bos betrokken bevolkingsgroepen (eigenaren, jagers, natuurbeschermers, . . . ) ; - uitbreiding van het bosgebied; - stimulering van de ontwikkeling van de houtverwerkende industrie; - verbetering van de werkgelegenheid op het platteland;
— 38 —
- herstel van geërodeerde
gebieden;
- bestrijding van erosie (bodembescherming); - produktiviteitsverbetering van het bos; - bescherming van het bos tegen aantastingen door brand, /parasieten, enz.; - promot re van de houtsector; - integratie van de bosbouwbedrijvigheid in de landbouw; - versterking van
coöperaties
en groeperingen op bosbouwgebied.
92. Deze soorten beleid hebben bovendien een andere gemeenschappelijke karaktertrek,namelijk dat er in het algemeen sprake is van een bepaalde continuïteit. Aan· gezien hiermee doelstellingen op lange termijn worden beoogd en het ontwikkelingsproces van het bos langzaam is, zijn zij moeilijk verenigbaar met radicale veranderingen van richting. Het bosbouwbeleid in de Lid-Staten, met name dat in de grootste, wordt thans evenwel geconfronteerd met de fundamentele wijziging van de decentralisatie of de regionalisatie. Deze onontkoombare ontwikkeling van het einde van deze eeuw die vooral op Europa betrekking heeft stelt ook het bosbouwbeleid van ieder van de Lid-Staten zwaar op de proef, met name die waarin de decentralisatie het verst gevorderd was. Derhalve maakt het bosbouwbeleid van de Lid-Staten thans een onrustige tijd door, waartegen niet alle Lid-Staten in dezelfde mate zijn opgewassen. 93. Buiten deze algemene gemeenschappelijke kenmerken, zijn de onderlinge verschillen in het bosbouwbeleid van de verschillende Lid-Staten talrijk en diepgaand - in de wijze waarop het is geformuleerd; - wat het relatieve belang betreft dat het hecht aan de verschillende functies van het bos; - voor wat betreft de aard en de omvang van de gebruikte middelen; - wat de niveaus betreft waarop besluiten worden genomen; - wat de administratieve organisatie en de budgettaire aanpak betreft; - wat de wijze van beheer betreft van de overheidsbossen. 94. Deze verschillen,waarop wij nog terugkomen,zullen geen verrassing betekenen. Zij zijn het resultaat-van de verscheidenheid in bossen van de Gemeenschap die zelf weer voortvloeit uit de verscheidenheid van de natuurlijke voorwaarden en de historische ontwikkeling van de Lid-Staten. UITEENLOPENDE FORMULERINGEN 95. De meeste Lid-Staten beschikken over een boswetgeving waarin de belangrijkste doelstellingen van hun bosbouwbeleid zijn aangegeven. Het betreft soms raamwetten (Denemarken - BR Duitsland) dan weer wettelijke en reglementaire teksten (België, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Nederland, Verenigd Koninkrijk) die in bepaalde gevallen gecodificeerd zijn (bosbouwwetboek). In verschillende landen staan nieuwe Nederland).
boswetten op stapel (Frankrijk,
De formulering van het bosbouwbeleid verschilt derhalve van Lid-Staat tot Lid-Staat. De doelstellingen ervan zijn zelden gekwantificeerd.
47
Hoofdlijnen van de actie van de Gemeenschap op bosbouwgebied 121. De actie van de Gemeenschap op bosbouwgebied heeft betrekking op twee niveaus die elkaar aanvullen : - coördinatie van het nationale bosbouwbeleid van de Lid-Staten, - communautaire maatregelen op bosbouwgebied. a) Coördinatie van het bosbouwbeleid van de Lid-Staten 122. Met de coördinatie van het bosbouwbeleid van de Lid-Staten wordt beoogd de doelmatigheid ervan op communautair niveau te verbeteren. In het kader van de coördinatie wordt gestreefd naar een betere onderlinge samenhang en met de communautaire actie. Voor de coördinatie worden klassieke middelen gebruikt zoals uitwisseling van gegevens, vergelijking van ervaringen, studies, aanbevelingen of reglementaire bepalingen. Het Comité voor de Coördinatie van het Bosbouwbeleid (COFOR), dat tweemaal per jaar de directeuren-generaal van de bosbouw van de Lid-Staten verenigt enerzijds en het Raadgevend Comité voor het Communautair Beleid inzake de Houtsector (CCFB), dat eveneens tweemaal per jaar de vertegenwoordigers van de verschillende deelnemers aan deze economische sector bijeenbrengt anderzijds, zijn de belangrijkste organen van deze coördinatie. 123. De coördinatie stuit evenwel op een grote moeilijkheid te weten het gebrek aan doorzichtigheid van het nationale bosbouwbeleid van de meeste Lid-Staten. De Gemeenschap dient derhalve met de medewerking van de Lid-Staten te komen tot een inventarisatie van hun bosbouwbeleid. Er moet onder andere worden nagegaan wat de doelstellingen zijn, de opvattingen, de gebruikte middelen en de resultaten om beter in staat te zijn het beleid van de Lid-Staten zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de belangen van de Gemeenschap. 124. De coördinatie zorgt ervoor dat de bosbouwsector beter in het Europese integratieproces wordt opgenomen, waarbij rekening wordt gehouden met alle doelstellingen van het Verdrag (het vrije verkeer van goederen, afschaffing van de kwantitatieve beperkingen, het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal, het landbouwbeleid, het vervoerbeleid, de concurrentie, de harmonisatie van de belastingen, enz.) en daarbij alle middelen gebruikt worden die ter beschikking van de communautaire Instellingen worden gesteld. b) Communautaire bosbouwmaatregelen 125. De communautaire bosbouwmaatregelen vormen een aanvulling op de coöi— dinatie. Zij bestaan uit het uitvoeren van maatregelen in samenwerking met de Lid-Staten of met andere instanties, en zelfs met particuliere personen. Het doel ervan is bepaalde maatregelen te stimuleren, die, zonder de deelneming van de Gemeenschap, niet door de Lid-Staten zouden worden aangevangen of niet voldoende ontwikkeld.
(5)
— 48 —
126. Door het ontbreken ν an een bosbouwbeleid in de strikte zin van het woord heeft de Gemeenschap tot nu toe bosbouwmaatregelen genomen op grond van andere vormen van bele id dan bosbouwbeleid. Het betreft hier specifieke maatregelen die onder vers chi Ilende vormen van beleid vallen (landbouw, onderzoek, milieu, energie , regionaal beleid, ontwikkelingsbeleid, e n z . ) , Zelfs wanneer sommige van haar maatregelen specifiek de bosbouw betreffen, zijn derhalve de meeste va stgesteld en uitgevoerd op basis van fundamen-:~ tele doelstellingen die ni et specifiek op de bosbouw gericht waren. Desnoods zouden de voorbereid ende maatregelen voor de bescherming van de bossen tegen brand en tegen zure neerslag kunnen worden beschouwd als meer specifieke bosbouwmaatregelen. 1 2 7 . Onderstaand schema geeft een overzicht van de huidige situatie betref fende de bosbouwmaatregelen in de Gemeenschap. COMMUNAUTAIRE
BOSBOUWMAATREGELEN
C.'__J communautair toepassingsgebied "bosbouw-hout" zonder steun fTT?3 communautair toepassingsgebied "bosbouw-hout" met steun ® Γ
voorbereidende maatregelen "bosbescherming" I communautaire maatregelen buiten "bosbouw-hout"
— 49 —
128. Doelmatigheid van de bosbouw was derhalve niet het belangrijkste doel van de meeste communautaire bosbouwmaatregelen, daar met elk van die maatregelen in de eerste plaats een ander doel buiten de bosbouw werd beoogd. Bovendien is de continuïteit van deze maatregelen, essentiële voorwaarde voor de doelmatigheid voor de bosbouw, niet verzekerd daar werd overeengekomen dat de maatregelen slechts een beperkte geldigheidsduur zouden hebben. Deze maatregelen zouden kunnen worden verbeterd wanneer zij zouden worden opgenomen in een algemeen programma, dat uitgaat van algemeen aanvaarde communautaire beginselen voor de doelmatigheid van de bosbouw.
50 —
HOOFDSTUK III BIJ DE RAAD IN ONDERZOEK ZIJNDE VOORSTELLEN OP BOSBOUWGEBIED
129. 1982 was het jaar van de overdenkingen, daar het overleg van de Raad in ver band met het voorstel voor een resolutie betreffende de doelstellingen en de begin selen van het bosbouwbeleid, dat de Commissie enige jaren eerder (eind 1978) had ingediend, tot stilstand was gekomen (1). 1983 was daarentegen het jaar van de voorstellen. Dat jaar diende de C ommissie achtereenvolgens bij de Raad een reeks voorstellen in, uit de opsomming waarvan duidelijk blijkt dat er sprake is van een belangrijke wijziging : a) voorstel voor opneming van de bosbouwprodukten in de nieuwe Verordening nr. 355 betreffende de verbetering van de voorwaarden inzake verwerking en afzet van landbouwprodukten; b) voorstel voor een aanvullende financiering voor Verordening nr. 269 tot invoering van een gemeenschappelijke actie voor de bosbouw in bepaalde mediterrane zones van de Gemeenschap; c) voorstel voor een nieuw landbouwstructuurbeleid waarin bosbouwmaatregelen voor de landbouwbedrijven zijn opgenomen; d) voorstel betreffende de invoering van geïntegreerde mediterrane programma's, waarvan een belangrijk deel aan de bosbouw is gewijd; e) voorstel voor maatregelen ter verbetering van de bescherming van de bossen tegen brand en zure neerslag; f) voorstel voor een resolutie betreffende het gemeenschappelijk bosbouwbeleid. 1984 was voor de meeste van deze voorstellen een jaar van intensieve besprekingen in de Raad. In dat jaar werd het totaal van zes voorstellen aangevuld met een zevende voorstel (g) betreffende verlenging van Verordening nr. 269 met een extra jaar. 1985 was het jaar van de besluiten. Over bijna alle ingediende voorstellen werden door de Raad positieve of negatieve beslissingen genomen. Vier beslissingen waren positief : zij betreffen de voorstellen sub b ) , c ) , d) en g ) . Voor b ) , d) en g) heeft de Raad het bosbouwvoorstel van de Commissie volle dig aangehouden. Voor c) heeft hij het beginsel van de actie aangehouden maar de aantrekkelijkheid ervan aanzienlijk afgezwakt. Drie besluiten waren negattef : de Raad is niet akkoord gegaan met de voorstel len a ) , e) en f ) . In het eerste geval heeft de Raad dit expliciet gedaan omdat de voor estelde verordening werd vastgesteld zonder het bosbouwaanhangsel. In de andere gevall aarentegen was het besluit meer impliciet, daar de bespreking van de beide voor stellen sine die werd afgebroken.
å
m m m f
■ · ■
(1) Dit voorstel voor een resolutie was vergezeld van een ander voorstel waarbij de Raad werd verzocht een permanent comité voor de bosbouw op te richten. Dit voorstel heeft vanzelfsprekend hetzelfde lot ondergaan als dat van het voor stel waarop het berustte.
— 51 —
Er zij tenslotte aan herinnerd dat de Commissie inmiddels een dubbel besluit heeft genomen te weten : - oprichting van het Raadgevend Comité voor de Houtsector, - het beginnen met een aantal voorbereidende acties voor de bescherming van het bos. 130. Op de tafel van de Raad blijven derhalve de hierna volgende voorstellen liggen waarvan de bespreking sedert kortere of langere termijn is onderbroken (de datum van de onderbreking is tussen haakjes achter de titel van elk van de betrokken voorstellen geplaatst) : a) Voorstel voor een resolutie van de Raad betreffende de doelstellingen en richtlijnen voor het communautaire beleid inzake de houtsector (1) (1981) De laatste vergadering van het Speciaal Comité Landbouw (CSA) gaat terug tot medio 1981; afgezien van bepaalde consideransen was de technische groep die door het CSA was belast met het onderzoek ervan unaniem akkoord met de tekst van deze resolutie. Sedertdien is dit voorstel blijven liggen, ondanks het dringende verzoek van het Parlement aan de Raad om er een eindbeslissing over te nemen (zie resolutie van het Europese Parlement van 14 oktober 1983) (2). b) Voorstel voor de oprichting van een Permanent Comité voor de Bosbouw
(1) (1981)
Dit voorstel dat het voorgaande voorstel vergezelde heeft ook hetzelfde lot ondergaan. Er is geen enkel besluit over genomen en het bevindt zich nog altijd op de tafel van de Raad. Ondertussen heeft de Commissie wel-iswaar kunnen profiteren van de bijstand van het C0F0R (Comité voor de Coördinatie van het Bosbouwbeleid), dat nog steeds geen wettelijke grondslag heeft sinds de eerste vergadering ervan in 1959, maar dat als kader blijft dienen voor de om de twee jaar plaatsvindende vergadering van de directeuren-generaal Bosbouw. c) Voorstel voor een resolutie van de Raad over het communautaire beleid in de houtsector (1984) De werkgroep "Economische Vraagstukken" van de Raad heeft (eind 1984) haar werkzaamheden beëindigd over een compromisvoorstel van het Ierse voorzitterschap. Dit compromisvoorstel is niet aan het COREPER voorgelegd. Dit vraagstuk heeft blijkbaar geen enkel enthousiasme gewekt van de achtereenvolgende voorzitters van de Raad nadien. Om te beginnen het Italiaanse voorzitterschap en vervolgens het Luxemburgse voorzitterschap hebben het niet tot een van hun prioriteiten gemaakt. d) Voorstel voor een verordening van de Raad met het oog op de verbetering van de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen brand en zure neerslag (1985) In de eerste vergadering waarin dit punt werd besproken heeft de Landbouwraad bepaald dat dit voorstel belangrijk en dringend was. Driemaal heeft de Raad op het hoogste niveau dit voorstel besproken, de laatste maal op 16 september 1985. In deze laatste vergadering heeft de Raad moeten constateren dat het hem evenwel niet mogelijk was een besluit te nemen op grond van de door het voorzitterschap voorbereide compromistekst.
(1) C0M(78)621 def. van 1.12.1978 (2) PB C 307, blz. 123 tot en met 127
— 52
Samenvattend kan men stellen dat er vier bosbouwvoorstellen op de tafel i/an de Raad zijn blijven liggen en dat het onderzoek ervan sine die is uitgesteld. Er zij op gewezen dat al deze voorstellen in essentie voornamelijk betrekking hebben op de bosbouw terwijl de meeste voorstellen waarover positieve Desluiten zijn genomen,werden genomen in het kader van andere vormen van beleid dan bosbouw. Deze voorstellen die zich thans in een impasse bevinden zouden evenwel jeen belemmering moeten vormen voor het functioneren van het reglementaire apparaat waarover de Commissie beschikt; dit apparaat dat na de voornoemde positieve besluiten niet te verwaarlozen is (zie bijlage XXVII) moet natuurlijk in aanmerking worden genomen voor de opstelling van het programma van bosDouwmaatregelen.
— 53 —
DERDE DEEL ACTIE VAN DE GEMEENSCHAP OP BOSBOUWGEBIED 131. Op grond van het vorenstaande (deel I en deel II) kan men stellen dat ondanks alles wat door de Lid-Staten en de Gemeenschap reeds is gepresteerd voor de bosbouw en de houtsector, zowel buiten als binnen de Gemeenschap nog heel wat te doen blijft als men wil dat deze sector beter beantwoordt aan de eisen van de hedendaagse samenleving. De rol die de Gemeenschap ter zake moet vervullen vormt het verlengstuk van de actie van de Lid-Staten en moet ertoe leiden dat het bos en alle activiteiten die daarop betrekking hebben, deel hebben in de vooruitgang die het gevolg is van de Europese integratie en daardoor beter gaan beantwoorden aan de wensen van de bevolking. DOEL EN BEGINSELEN VAN DE ACTIE VAN DE GEMEENSCHAP OP BOSBOUWGEBIED 132. Met haar actie op bosbouwgebied streeft de Gemeenschap vooral de drie volgende doeleinden na : - bosbehoud; het doel daarvan is : . beschadiging of zelfs totale vernietiging van het ecosysteem en de nefaste milieugevolgen daarvan te voorkomen; . verspilling van hout als grondstof tegen te gaan; . ervoor te zorgen dat het bos zijn produktieve, ecologische en recreatieve functie behoudt; . de economische activiteit die het bos als object heeft in stand te houden; - valorisatie van het bos en de bosbouwprodukten; het doel hiervan is : . het bos als belangrijke bron van hernieuwbare grondstof optimaal te gebrui ken; . de rentabiliteit van de diverse bosbouwprodukten en van de verschillende sectoren van de houtsector te verbeteren; . daardoor bij te dragen tot een evenwichtige ontwikkeling van de activiteiten die het bos als object hebben en van de houtsector in de Gemeenschap, welke ontwikkeling gepaard dient te gaan met een verbetering van het inkomen en de levensstandaard van allen die in deze sectoren werkzaam zijn; - ontwikkeling van het bospotentieel; het doel hiervan is : . de bosbouwproduktie op te voeren; . de overige functies van het bos meer inhoud te geven (met name de sociale en de recreatieve functies); . het milieu te beschermen en te saneren; .bij te dragen tot de omschakeling in de landbouw.
— 54
De actie van de Gemeenschap op het stuk van de bosbouw kan ook een bijdrage leveren aan het beleid op andere terreinen, zoals : . de regionale ontwikkeling, met name in de probleemgebieden; . de werkgelegenheidspolitiek, vooral op het platteland; . de ruimtelijke ordening. Zij moet ook bijdragen tot het behoud en de ontwikkeling van het bosbestand elders in de wereld, met name in de ontwikkelingslanden. De bosbouwstrategie van de Gemeenschap is erop gericht het beleid dat de Lid-Staten ter zake voeren te ondersteunen en de maatregelen van de Gemeenschap zelf kracht bij te zetten zonder dat de samenhang tussen de maatregelen op de verschillende niveaus uit het oog wordt verloren. Die strategie moet uitmonden in een optimalisering van de diverse functies van het bos overal in de Gemeenschap. 133. De Gemeenschap moet, als zij wil dat haar maatregelen op het stuk van de bosbouw de nodige samenhang en continuïteit vertonen en het vereiste effect sorteren, uitgaan van een algemeen programma dat beantwoordt aan bepaalde algemene aanvaarde beginselen. Dat programma noemen wij voortaan in dit verslag het "Actieprogramma voor de bosbouw" (APB). Over de algemene beginselen die de grondslag van het APB moeten vormen is uitvoerig gediscussieerd. Het oorspronkelijke Commissievoorstel ter zake is op enkele punten gewijzigd. Aangezien bij de huidige stand van zaken in de Raad over deze beginselen algemene overeenstemming bestaat, afgezien van de tekst van de overwegingen waarop het voorstel is vastgelopen, zou de Commissie de tekst inzake de beginselen waarover in de groep van de Raad eensgezindheid bestaat (zie bijlage /XVIII) moeten overnemen en zich bij het opstellen van haar Actieprogramma voor de bosbouw systematisch op die beginselen moeten baseren. Alle in het kader van het programma voorgestelde maatregelen zouden dan uiteraard telkens worden gemotiveerd met verwijzingen naar de specifieke beginselen en doeleinden. De met het APB op middellange en lange termijn te bereiken kwantitatieve en kwalitatieve resultaten voor elk van de drie belangrijkste functies van het bos zouden worden vastgelegd in een Europees indicatief bosbouwprogramma, dat door de Gemeenschap in overleg met de Lid-Staten zou worden uitgestippeld en dat op gezette tijden zou worden bijgesteld. Het programma zou een looptijd van vijf jaar hebben en telkens voor een nieuwe periode van vijf jaar kunnen worden verlengd; de looptijd van het eerste APB zou de periode 1986-1990 zijn. Overeenkomstig de verbintenissen die door voorzitter Delors tijdens zijn toespraak voor het Europese Parlement in januari 1985 (1) zijn aangegaan, zal de Commissie vóór zij met nieuwe voorstellen komt een besluit nemen over de voorstellen die nu nog bij de Raad in behandeling zijn (zie punt 130). In dit verband liggen verschillende wegen voor haar open :
(1) "Zij zal niet aarzelen een voorstel in te trekken indien naar haar oordeel de inhoud daarvan teveel geweld is aangedaan of indien zij constateert dat stilzwijgend of uitdrukkelijk geweigerd wordt hierover te discussiëren."
63 —
162. Deze acties zouden de vorm kunnen aannemen van voorlichtingscampagnes, eventueel gecombineerd met steunmaatregelen voor : - schoningswerkzaamheden in jonge opstanden, - de eerste dunningen in naaldhoutopstanden, - de aanplant in uit slechts één soort bestaande opstanden van combinaties van met name vanwege de kwaliteit of de eigenschappen van het hout aanbevolen soorten. Vanzelfsprekend zal als voorwaarde voor de toekenning van de betrokken steun gelden dat het bos uit ecologisch oogpunt goed moet worden beheerd en dat volgens een eenvoudig beheersplan moet worden gewerkt (zie punt 4 hieronder). 3. Stimulansen voor verbetering van de bosinfrastructuur 163. Bepaalde opstanden, met name in gebieden met steile hellingen, hebben een laag rendement omdat het geproduceerde hout niet altijd bereikbaar is en dus niet altijd kan worden afgevoerd. Aangepaste uitsleepvoorzieningen en een adequaat boswegennet zouden het mogelijk moeten maken het beschikbare houtvolume beter te benutten en zodoende het rendement van deze bossen op te voeren. De Gemeenschap zou de steun die reeds voor dit doel wordt verleend in de mediterrane gebieden van de Gemeenschap (1) moeten uitbreiden tot andere gebieden, met name probleemgebieden die niet over geschikte boswegen beschikken. 4. Stimulansen voor de opstelling van eenvoudige beheersplannen 164. De opstelling en uitvoering door de particuliere boseigenaren van een eenvoudig beheersplan dat met name gericht is op verbetering van de produkt i vi tei t van het bos zonder het fundamentele evenwicht daarvan te verstoren, is een essentiële factor voor de verbetering van de bosexploitatie. Bovendien zouden dergelijke beheersplannen het aanbod enigszins doorzichtiger maken, hetgeen onmisbaar is voor een betere organisatie van de markt. Bijgevolg zou de Gemeenschap de opstelling van dergelijke eenvoudige beheersplannen moeten bevorderen door voor elk van de bossen waarvoor zij steun voor aanplant en daarmee samenhangende werkzaamheden verleent systematisch een dergelijk beheersplan te eisen. Eventueel zou zij voor de opstelling daarvan zelfs subsidie kunnen verlenen.
(1) Verordeningen nrs. 269/79 en 1975/82, Geïntegreerde Mediterrane Programma's
(6)
— 64 —
5. Naar een doorzichtiger houtmarkt 165. In veel gebieden van de Gemeenschap is de houtmarkt gecompartimenteerd en wordt zij beheerst door anachronistische praktijken, die verhinderen dat de in andere stadia van de bedrijfskolom behaalde produktiviteitswinst doorwerkt in de gehele houtsector, inclusief op bosbedrijfsniveau. Genoemde praktijken zijn onder andere het gevolg van de geringe omvang en de extreme versnippering van het particuliere bosbezit en van het gebrek aan kennis bij de boseigenaren omtrent de werkelijke waarde van hun produkten. Gegroepeerde verkopen die de kleine eigenaren in staat zouden stellen op de vraag in te spelen, zouden leiden tot een grotere doorzichtigheid van de markt, hetgeen gunstig zou zijn voor alle deelnemende Droducenten. Ook de oprichting van producentengroeperingen (zie hoofdstuk II) leidt tot dit doel. Deze op basis van vrijwilligheid werkende organisaties hebben hun nut reeds bewezen. 6. Verbetering van de normalisatie van bosbouwprodukten 166. De communautaire richtlijn inzake de normalisatie van onbewerkt hout, die nog niet overal in de Gemeenschap wordt toegepast (1), zou grondig moeten worden onderzocht en zonodig worden aangevuld met het doel de overblijvende belemmeringen voor het vrije verkeer van bosbouwprodukten weg te nemen. In een verder verwerkingsstadium zou normalisatie op internationaal of althans communautair niveau een aanzienlijke produktiviteitswinst kunnen opleveren. Na afloop van het thans aan de gang zijnde overleg,in het kader van het Raadgevend Comité voor de Bosbouwsector, met de rechtstreeks betrokken vakkringen, zal de Commissie voorstellen opstellen en deze indien nodig onverwijld bij de Raad indienen. 7. Ontwikkeling van een systeem voor een contractueel gegarandeerde voorziening van de houtverwerkende industrie 167. Sommige industrieën met een aanzienlijk houtverbruik, met name de sector papierpulp, hechten er belang aan hun grondstoffenvoorziening zo veel mogelijk veilig te stellen.
(1) Richtlijn 68/89, die in Griekenland sinds 31-12.1985 van toepassing is, is in het Verenigd Koninkrijk nog niet ten uitvoer gelegd.
— 65 —
Het feit dat de produkten van de eerste naoorlogse aanplant ingen weldra op de markt komen, is een gunstige factor voor de vestiging van bijkomende bedrijven in een aantal Lid-Staten. Deze vestiging moet worden vergemakkelijkt door zowel aan nieuwe bedrijven als aan bedrijven die hun capaciteit willen opvoeren bepaalde voorzieningsgaranties te bieden. De nationale overheden en met name de staatsbossen kunnen op dit gebied weliswaar een belangrijke rol spelen, maar aangezien de betrokken produkten voor het merendeel afkomstig zijn van particuliere bossen, moeten de eigenaars daarvan ertoe worden aangezet met de betrokken industrieën langlopende leveringscontracten te sluiten; deze zouden beide partijen meer zekerheid verschaffen. Deze problematiek moet, in overleg met de voornaamste belanghebbenden, grondig worden onderzocht in het licht van de ter zake in de Gemeenschap en ook in derde landen opgedane ervaring. 8. Organisatie van de kurksector 168. Kurk is een van de weinige bosbouwprodukten waarvoor in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een gemeenschappelijke marktordening zou kunnen worden vastgesteld. Dit produkt is namelijk vermeld in bijlage II bij het Verdrag van Rome (lijst van onder het GLD vallende produkten). Tot dusver zijn ten aanzien van dit produkt evenwel geen bijzondere bepalingen (in de vorm van een marktordening of een andere regeling) vastgesteld. De uitbreiding van de Gemeenschap, die een ommekeer in de situatie zal veroorzaken, is aanleiding om de wenselijkheid te onderzoeken van een spoedige toepassing van het bepaalde in de artikelen 38 en volgende van het Verdrag met het doel de Europese kurkteelt in staat te stellen beter in te spelen op de als geheel toenemende vraag naar dit produkt. 169. Daartoe zouden communautaire acties waardoor deze kwijnende sector nieuw leven zou worden ingeblazen het aangewezen middel kunnen zijn. Een samenhangend geheel van maatregelen, zowel op het niveau van de opstanden als op het niveau van de verwerkende industrie, zou kunnen worden vastgesteld om deze sector te stimuleren. Mogelijke maatregelen zijn : - op het niveau van de opstanden : . verbeterde bescherming van de kurkeiken, . stimulansen voor verbetering van de produktietechnieken; - op het niveau van de industrie : . . . .
modernisering van de bedrijfsstructuur, normalisatie, beroepsopleiding, het zoeken naar nieuwe afzetmogelijkheden.
— 66 —
170. De Gemeenschap zou instrumenten waarover zij door de toetreding van de te ontwikkelen en deze in
er vanaf 1 januari 1986 dan ook naar moeten streven de op grond van het Verdrag beschikt te benutten om deze nieuwe Lid-Staten belangrijk geworden sector staat te stellen zijn vroegere positie te herwinnen.
De Gemeenschap moet dan ook onverwijld een diepgaande studie van de kurksector maken ennaoverleg met de betrokken instanties en vakkringen bij de Raad voorstellen ter zake indienen. 9. Valorisatie van andere bosprodukten dan hout 171. Het bos is, met name in bepaalde probleemgebieden, de bron van een aantal vaak zeer specifieke andere produkten dan hout, die over het algemeen in het wild gewonnen worden en waarvan de markt vaak niet georganiseerd is. Het gaat hierbij over het algemeen om produkten voor consumptie of voor farmaceutisch gebruik, onder andere hars, paddestoelen en wild, en voor teeltdoeleinden (humus). Door experimenten en demonstraties ten behoeve van de rationele ontwikkeling van dergelijke produkties te bevorderen en de organisatie van de markt voor de betrokken produkten te vergemakkelijken, zou de Gemeenschap een aantal probleemgebieden een nuttige dienst bewijzen. 172. De jacht in het bos is een ander aspect waarmee rekening moet worden gehouden. Waar jagersgroeperingen bestaan, brengt dit een aanzienlijke toegevoegde waarde voor het bos mee. De jacht levert namelijk jaarlijks inkomsten op, terwijl de opbrengst van het hout pas na vele jaren beschikbaar komt. De Gemeenschap dient dus bijzondere aandacht te besteden aan jachtactiviteiten in de bossen, te meer daar deze sector een aanzienlijke werkgelegenheid en een forse omzet oplevert, die nog verder kunnen worden ontwikkeld (zie de punten 69 tot en met 71) Zo kan worden nagegaan welke elementen van de bestaande nationale regelingen in de communautaire wetgeving zouden kunnen worden overgenomen om het bos als woongebied voor de fauna optimaal te valoriseren en met name de oprichting of ontwikkelint van bosjagersgroeperingen te bevorderen. [I. VALORISATIE VAN DE ECOLOGISCHE FUNCTIE VAN HET BOS 173. Het belang van de bossen in de Gemeenschap voor het natuurbehoud, de bodembescherming en de waterhuishouding is aanzienlijk. Aan deze essentiële functie van het bos is voor de eigenaren over het algemeen geen beloning verbonden. De acties waarin in dit verband wordt voorzien moeten het mogelijk maken dat de bossen hun ecologische rol, met name op het gebied van bescherming, afdoende kunnen vervullen.
— 67 —
1. Sensibilisatie van het publiek en de overheid voor de ecologische functie van het bos 174. Het vitale belang van het bos voor de bescherming van ons milieu wordt nog te vaak onderschat of zelfs helemaal niet onderkend door een groot deel van het publiek. De communautaire actie moet in de eerste plaats het publiekende overheid helpen sensibiliseren voor het belang van het bos en voor de noodzaak dit erfgoed in stand te houden dat ons door de vorige generaties is nagelaten en waarvan het voortbestaan bepalend is voor de levensomstandigheden van de generaties na ons. 2. Steun voor de aanleg en het onderhoud van bossen met een beschermende functie 175. De bossen die een belangrijke rol vervullen op het gebied van milieubescherming zijn zelden de beste produktiebossen, aangezien zij over het algemeen op schrale grond staan of op sterk heuvelachtig terrein dat onderhoud en exploitatie bemoeilijkt. Bossen met een beschermende functie zijn vooral nuttig voor de bestrijding van water- of winderosie, zij verminderen de kans op lawines of overstromingen, zij houden de duinen vast, enz. Om het voortbestaan van deze bossen te garanderen zou de communautaire actie een stimulans moeten geven om kwijnende bossen met een beschermende functie te verbeteren, maar ook om nieuwe bossen van dit type aan te leggen op terreinen waar deze onmisbaar zijn, met name in het stroomgebied van sommige rivieren. 3. Ecologische gedragscode voor de bosexploitatie 176. Een te sterk accent op de produktiefunctie van het bos kan in sommige gevallen direct of indirect een ongunstig effect hebben op de fauna en de flora, de bodemvruchtbaarheid en de produktiviteit van het bos op lange termijn. De opstelling van een ecologische gedragscode voor de bosexploitatie moet ertoe bijdragen dat alle functies van het bos intact blijven. 177. Een dergelijke code zou voorschriften voor het bosbeheer moeten omvatten die waarborgen dat : - de vruchtbaarheid en de produktiviteit van de bodem en de regulerende functie daarvan in de waterhuishouding op langere termijn behouden blijven; - de fauna in stand wordt gehouden; - rekening wordt gehouden met de kenmerken van het landschap; - binnen de bosopstanden voldoende diversiteit qua soorten en genetisch materiaal blijft bestaan.
— 68 —
Daartoe moeten met name : - kaalslag worden gereguleerd; - maatregelen voor brandpreventie en tegen de verspreiding van boom- en dierziekten in de bossen worden genomen; - aan het terrein aangepaste soorten worden gekozen; - het gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen in het bos worden gereglementeerd; - zeldzame of uit een oogpunt van instandhouding van fauna en flora uiterst belangrijke biotopen speciaal worden beschermd; - technische beperkingen voor bepaalde bosbouwmachines en normen voor de mechanisatie van de bosbouw in het algemeen worden vastgesteld. 4. Stimulansen voor de oprichting van wildreservaten en natuurparken 178. Naast de door de Gemeenschap reeds ondernomen acties voor bescherming van de biotopen (1), moet de communautaire acti.·. de oprichting van reservaten en natuurparken bevorderen met het doel bepaalde zeldzame of bedreigde bosbiotopen (bijvoorbeeld bepaalde bossen op alluviale grond of bepaalde vochtige zones in de bossen) beter te beschermen en de ontwikkeling of instandhouding van bepaalde gebieden die als geheel van bijzonder belang zijn uit een oogpunt van landschap of flora of voor het toerisme, te bevorderen. Door het positieve effect op het toerisme zou de oprichting van natuurparken bovendien bijdragen tot de verbetering van de werkgelegenheidssituatie op het platteland. 5. Stimulansen voor de afbakening van rust- en foerageergebieden voor de fauna 179. Om de fauna die een integrerend deel uitmaakt van het bosecosysteem beter te beschermen, dienen bepaalde gedeelten van het bos voor deze dieren te worden gereserveerd; daar kunnen zij zich dan ongestoord terugtrekken, foerageren en zich voortplanten. Dit is vooral van belang in bosopstanden die intensief worden geëxploiteerd. Naast de foerageergebieden die over het algemeen voor rekening van de jagers worden gecreëerd, zou in het kader van de communautaire actie meer bepaald moeten worden gezorgd voor wildreservaten waar de populatiegrootte door de bevoegde autoriteiten systematisch onder strikte controle zou worden gehouden en die slechts in beperkte mate toegankelijk zouden zijn voor het publiek.
(1) Zie in dit verband de richtlijnen van 1979 en Verordening (EEG) nr. 797/85 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur,
69 —
III. VALORISATIE VAN DE RECREATIEVE FUNCTIE VAN HET BOS 180. Vrije toegang voor het publiek en recreatievoorzieningen zoals picknicken parkeerplaatsen, informatiecentra en wandel- of ruiterpaden, zijn belangrijke elementen geworden van het bosbouw- en ook het sociale beleid. Deze tendens dient te worden bevorderd, met name in gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, in het bijzonder door middel van modelprojecten of demonstraties. 1. Openstelling van het bos voor het publiek 181. Vrije toegang tot het bos kan ertoe bijdragen dat het publiek een beter inzicht krijgt in het bos en in de natuur als geheel. Een nadeel van vrije toegang is echter dat de kans op schade groter wordt en dat particuliere boseigenaren over het algemeen niet bereid zijn dit risico te nemen. In de verschillende Lid-Staten en in een aantal gevallen zelfs binnen een zelfde Lid-Staat wordt aan het recht de toegang tot de bossen te verbieden een uiteenlopende interpretatie gegeven. De staatsbossen zijn in alle Lid-Staten toegankelijk voor het publiek. Wat de particuliere bossen betreft, zijn er op dit punt echter verschillen. De communautaire actie moet erop gericht zijn de bossen in de Gemeenschap ii ruimere mate toegankelijk te maken voor het publiek. Daartoe moet op grote schaal voorlichting worden verstrekt aan het publiek en aan de boseigenaren. Met name moet een gedragscode voor recreanten worden opgesteld. De rechten en verplichtingen van de wandelaars, de eigenaars en de bevoegde overheidsinstanties zullen duidelijk moeten worden omschreven in regelingen die weliswaar in overeenstemming moeten zijn met de specifieke nationale en plaatselijke voorschriften, maar ook redelijk uniform moeten zijn in de gehele Gemeenschap. 2. Stimulansen voor het creëren van een infrastructuur voor opvang, begeleiding en informatie van het publiek 182. De groeiende belangstelling voor het bos gaat gepaard met een toenemende behoefte aan voorzieningen zoals parkeer- en picknickterreinen, wandelpaden, enz. aan kan het dat kan
Door de oprichting van informatiecentra kan ervoor worden gezorgd dat de recreanten gedetailleerde informatie over het bos wordt verstrekt en er zo toe worden bijgedragen dat het publiek een beter inzicht krijgt in bos en de diverse functies daarvan. Deze aanpak heeft ook het voordeel het publiek zo naar bepaalde zones kan worden "gekanaliseerd", zodat worden voorkomen dat de recreanten zich over het gehele bos verspreiden.
— 70 —
Over het algemeen is het wenselijk dat in het bos hoofdzakelijk wandelaars komen en dat de auto's op parkeerterreinen aan de rand van het bos worden achtergelaten. De communautaire actie zou in bepaalde gebieden door middel van modelprojecten of demonstraties een impuls moeten geven tot de creatie van een dergelijke infrastructuur om de toegang tot het bos te vergemakkelijken en net publiek zo in staat te stellen optimaal te profiteren van de recreatieve en educatieve mogelijkheden van het bos. De actie kan voorts bijdragen tot de ontwikkeling van het toerisme in bepaalde gebieden en zodoende tot een betere werkgelegenheidssituatie.
— 79 —
- via intensivering van onderzoek en voorlichting; - via oprichting of uitbreiding van overheidsinstanties voor de bosbouw; - via instanties die steun verlenen aan organisaties of aan de particuliere sector; - via uitbouw van die instanties als onderdeel van de uitvoering van programma's en projecten. 212. Een dergelijke strategie zou vanzelfsprekend gericht moeten zijn op de bevrediging van de behoeften van de mens en op de volle medewerking van de «ij de verbetering en het behoud van het bos betrokken bevolking. Ook zou rekening moeten worden gehouden met de stabiliteit in de handelsstromen tussen de ontwikkelingslanden en de Gemeenschap. 2. Actie op meerdere niveaus 213. De Gemeenschap zou een bijzondere rol moeten spelen bij de bevordering van de bosbouw in de ontwikkelingslanden : - in het kader van de recente Internationale Overeenkomst over tropisch hout waarbij de Gemeenschap partij is,zou zij via meer cohesie tussen de Lid-Staten ten aanzien van de eerder aangegeven prioriteiten een essentiële bijdrage moeten leveren vcor de ontwikkeling; - zij zou daartoe voorts moeten samenwerken met de Europese Investeringsbank; - z i j zou moeten meewerken aan het opstellen van goed gefundeerde projecten voor een geïntegreerde ontwikkeling van de bosbouw; - zij meet contacten onderhouden met de bilaterale instanties van de Lid-Staten die met de Commissie hebben samengewerkt bij de voorbereiding van een strategie voor de bestrijding van de verwoestijning in het kader van de tenuitvoerlegging van de Derde Overeenkomst van Lomé; - zij moet erop toezien dat haar handelsbeleid zoveel mogelijk aansluit bij haar strategie voor het tropisch bos, met name gezien het effect dat haar invoer van tropisch hout kan hebben voor de instandhouding daarvan; zij inoet de houtindustrie ertoe aanzetten ecologisch te handelen bij de exploitatie van tropisch bos; een gedragscode ter zake moet met name verplichtingen tot herbebossing en tot steun bij het beheer inhouden waardoor het behoud van het bospatrimoni um gewaarborgd zou worden. Dergelijke verplichtingen zouden een vernieuwing betekenen ten opzichte van de vroegere éénmalige exploitatie van tropisch bos;
(7)
— 80 —
- zij moet in de tropische bossen op het grondgebied van de Gemeenschap (1) proef- en demonstratieprojecten uitvoeren die voor geldgevers en voor de ontvangende landen een referentie zouden kunnen zijn voor de opzet, realisatie en het verder beheer van projecten. 3. Voorwaarden voor succes 214. De acties in het kader van de communautaire strategie voor de vergroting van het bosareaal in de ontwikkelingslanden en met name ter voorkoming van de verwoestijning kunnen alleen succes hebben als wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden en als bepaalde voorzorgsmaatregelen worden genomen. Genoemd kunnen worden : - een nationaal beleid voor natuurbehoud en een plan voor verbetering van de situatie in de plattelandsgebieden; - minimisering van de kosten (economische rentabiliteit moet daarbij belangrijker zijn dan financiële rentabiliteit); - goede beheerders van het bosbestand; - verbetering van het natuurlijke bos in landbouw- of weidegebieden, met voorrang voor aanplant van boomsoorten die voor meerdere doeleinden gebruikt kunnen worden; - behoud van het natuurlijke bos, als plaats bij uitstek voor het behoud van de plaatselijke soorten; - er zal rekening moeten worden gehouden met de ongunstige neveneffecten van hernieuwde boomaanplant. 215. Voordat bosbouwmaatregelen ten gunste van ontwikkelingslanden worden genomen,moet : - grondig onderzoek worden verricht naar de plaatselijke omstandigheden, de milieusituatie, de behoeften die bij de bevolking prioriteit hebben, enz. ; - worden gezorgd voor sensibilisering, voorlichting en vorming op besluitvormingsniveau. Verder moet worden gezorgd voor : - technische ondersteuning door gedecentraliseerde diensten; - voorziening in de onmiddellijke behoeften, naast investeringen op lange termijn;
(1) De Gemeenschap heeft op haar grondgebied (meer dan 7 miljoen ha) tropisch bos (Frans Guyana); een oppervlakte die overeenkomt met die van het Duitse bosareaal. In dit bosgebied zou de Gemeenschap proefprojecten kunnen uitvoeren inzake de exploitatie van tropisch bos.
— 81 —
- uiteenlopende vormen beloning voor de arbeid van de plaatselijke bevolking; - een relatie tussen investeringen, verder beheer en eigendom van de produkten; - organisatie van massale aanplant van bomen. De bebossing moet in een bepaald gebied worden geconcentreerd en binnen korte termijn een zodanige omvang krijgen dat zij van invloed is op plaatselijk niveau en duidelijk zichtbaar in het landschap. Tenslotte zal moeten worden gezorgd voor : - verbetering van de coördinatie tussen de verschillende geldgevers, niet alleen de Europese en met name die uit de Gemeenschap, maar ook de andere, ten einde tot een zodanige verdeling van bilaterale en communautaire steun te komen dat de efficiency van die steun optimaal is; - gebruik van de mogelijkheden die de niet-gouvernementele organisaties bieden als schakel voor de uitvoering van de maatregelen.
— 82 —
HOOFDSTUK IV BEGELEIDENDE MAATREGELEN
216. Om de reeds omschreven doelstellingen voor de bescherming, de valorisatie en de ontwikkeling van de bossen op optimale wijze te verwezenlijken, zal de Gemeenschap een aantal maatregelen moeten nemen ter aanvulling van de in de vorige hoofdstukken voorgestelde acties. Die maatregelen maken een integrerend deel uit van het Actieprogramma voor de bosbouw en de algemene doelmatigheid van dat programma hangt ervan af; zij hebben betrekking op twee belangrijke sectoren van de communautaire activiteit : - onderzoek, - statistiek en informatie. I. BOSBOUWONDERZOEK 217. Deel II van dit rapport bevat gegevens en toelichtingen over de communautaire onderzoekprogramma's inzake bosbouw en houtteelt, die in de Gemeenschap zijn uitgevoerd of thans in uitvoering zijn. Al die programma's samen betekenen een aanzienlijke investering en een balans ter zake dient zo spoedig mogelijk te worden opgesteld. Aan de hand van die balans zou het programma voor intensivering en coördinatie van het bosbouwonderzoek kunnen worden verbeterd en zouden op een steviger basis projecten voor demonstratie en voorlichting op het gebied van de bosbouw kunnen worden opgezet. 1. Intensivering en coördinatie van het bosbouwonderzoek 218. Ook zonder die balans kan evenwel worden geconstateerd dat de communautaire inspanning nog zeer ontoereikend is wanneer men denkt aan de aanzienlijke achterstand die is opgelopen en aan de omvang van de behoeften. Het bosbouwonderzoek in de Gemeenschap dient derhalve in de toekomst te worden geïntensiveerd. Het onderzoek zou betrekking moeten hebben op de hierna genoemde aspecten, met dien verstande dat het evenwicht tussen en de voorrang voor de verschillende projecten zullen afhangen van het effect dat daarvan wordt verwacht voor de in het kader van het Actieprogramma voor de bosbouw omschreven doelstellingen : - Bescherming van het bos 219. De bescherming van het bos tegen schade veroorzaakt door biotische of abiotische invloeden kan niet ophouden aan de nationale grenzen. Efficiënte preventie en controle moeten worden ingepast in acties in gemeenschapsverband en zelfs in een ruimere internationale samenwerking, waarvan de Gemeenschap op constructieve wijze de leiding zou moeten nemen. De onderwerpen van gemeenschappelijk belang zijn de volgende :
— 83 —
. luchtverontreiniging; . milieuvriendelijke methoden voor de bestrijding van boomziekten en insektenplagen (met name methoden voor biologische bestrijding; . verhouding tussen bos en wild; . schade aan bossen als gevolg van onweders (omgevallen bomen); . bosbranden. - Genetica van het bos 220. Op dit gebied, meer nog dan elders, kan het onderzoek bijdragen tot verhoging van de produktiviteit van de bossen in de Gemeenschap. Specifieke onderzoeksgebieden zijn met name : . proefnemingen met boomsoorten, herkomsten en variëteiten en genetische verbetering; . vegetatieve vermeerdering en micro-voortplanting; . behoud van de rijkdom en de genetische diversiteit (ook in de landen overzee); - Beter gebruik van de grond 221. Het hoofddoel is de rationele verbetering van het grondgebruik door vervanging van landbouwproduktiesectoren met een overschot, door bebossing van marginale landbouwgronden en door verhoging van de houtproduktie, zodat de landbouwers in het bezit kunnen blijven van hun grond en daaruit een bevredigende produktie kunnen verkrijgen. Als onderwerpen voor onderzoek kunnen worden geciteerd : . bebossing van gronden die niet meer noodzakelijk zijn voor de landbouw; . bosbouw op kleine percelen met het oog op intensieve produktie van kwaliteitshout; . gericht onderzoek naar de produktiviteit van aanplantingen met een korte produktiecyclus voor energiedoeleinden, aangepast aan de aard van de bodem; . toepassing van teledetectie als hulpmiddel voor het inventarieren van de bossen; . onderzoek van gemengde landbouw-, bosbouw- en weidebouwéxploitatie. - Methoden voor bosbouw en houtwinning Technisch-econoinis'che studies Gebruik van het hout 222. De mogelijkheden om de houtproduktie te doen toenemen zonder het milieu te schaden, zijn aanzienlijk. Daarom zou het programma voor onderzoek en ontwikkeling "hout als hernieuwbare grondstof", waarin alle aspecten van de houtsector worden behandeld, als volgt moeten worden geïntensiveerd op het gebied van de industriële houtverwerking, zulks in nauwe samenwerking met de houtverwerkende industrie :
84
. eigenschappen van het hout en verbetering van de houtconserveringstechniek; . verbetering van de vervaardiging en de behandeling van houtstof en papier, en van de chemische bestanddelen van het hout. Ook het onderzoek naar het belang van het hout als energiebron zou moeten worden voortgezet. 223. Om het bosbouwonderzoek in gemeenschapsverband te stimuleren moet op twee voorname punten de aandacht worden gevestigd : a) intensivering van de coördinatie van de nationale onderzoekprogramma's als middel om qua tijd en geld kostbare overlappingen te beperken; b) stimulering van een groter aantal gemeenschappelijke onderzoeksprojecten die de mogelijkheden van de Lid-Staten te boven gaan en beantwoorden aan de doelstellingen van het communautaire Actieprogramma voor de bosbouw. 2. Opzetten van demonstratie- en voorlichtingsprojecten op het gebied van de bosbouw 224. In het licht van de resultaten van het met steun van de Gemeenschap uitgevoerde bosbouwonderzoek zou een demonstratie- en voorlichtingsprogramma moeten worden opgezet waarvoor de Gemeenschap bijstand verleent. Hierdoor zouden de resultaten van het onderzoek in de gehele Gemeenschap kunnen worden verspreid, zodat zij zo spoedig mogelijk in de praktijk kunnen worden toegepast en de bossen overal in de Gemeenschap daaruit profijt kunnen trekken. I. STATISTIEKEN EN INFORMATIE OVER BOSBOUW 225. De thans beschikbare statistieken en informatie over bosbouw zijn onvoldoende om te voldoen aan de behoeften van de voorgenomen communautaire actie. Daarom zal er voor moeten worden gezorgd dat de Gemeenschap kan beschikken over de nodige gegevens en de onmisbare informatie-instrumenten. 1. Ontwikkeling van de bosbouwstatistieken op communautair niveau 226. Aan de hand van de gegevens die zijn vereist voor de uitvoering van de bosbouwmaatregelen van de Gemeenschap zou een communautair programma voor bosbouwstatistiek moeten worden opgemaakt; dit programma zou een integrerend deel moeten uitmaken van het algemeen programma van het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen (BSEG) en het zou in samenwerking met de Nationale Instituten voor de Statistiek moeten worden uitgevoerd. De bosbouwstatistieken dienen regionaal te worden opgezet. 227.
Het programma van de bosbouwstatistiek zou ten doel hebben :
- de huidige leemten in de door de BSEG gepubliceerde bosbouwstatistieken op te vullen;
— 85 —
- de bosbouwstatistieken van de Gemeenschap en van de FAO-ECE te harmoniseren; - de bosbouwstatistieken op te slaan in CRONOS (chronologische reeks EUROSTAT); - informatie in te winnen over de behoeften aan gegevens van de verschillende stadia van de houtproduktie; - gedetailleerde statistieken op te stellen over de structuur en de produktie van de particuliere bossen; eerste etappe : enquête over de bossen van landbouwbedrijven om een beoordelingselement te verkrijgen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 797/85 inzake de verbetering van de landbouwstructuur (deel bosbouw, artikel 20); - informatie te verstrekken met het oog op de uitvoering van andere communautaire acties die worden voorgesteld in het kader van het Actieprogramma voor de bosbouw, met name acties voor de ontwikkeling van de particuliere bossen. 228. Het Programma voor bosbouwstatistiek zou bovendien moeten worden aangevuld met micro-economische gegevens betreffende de bosbouwbedrijven van verschillende types en gebieden, verzameld in het kader van een boekhoudinfoi— matienet dat is gebaseerd op de in de Lid-Staten bestaande bosbouwinformatienetten en dat op communautair niveau moet worden uitgewerkt als afdeling van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen (ILB). 2. Totstandbrenging van een databank over de bosbouw op basis van geharmoniseerde en geregionaliseerde nationale bosbouwinventarissen 229. Een van de voornaamste tekorten van de sector bos en hout is het gebrek aan informatie over de houtbestanden en prognoses ter zake. Inlichtingen daarover zijn te vinden in de nationale bosbouwinventarissen. Deze inventarissen zijn niet geharmoniseerd en de verstrekte gegevens zijn niet vergelijkbaar. De gegevens zijn bovendien onvoldoende om behoorlijke informatie te verstrekken over alle stadia van de houtproduktie. Hier heeft de Gemeenschap een belangrijke taak te vervullen, waarvan het succes van een groot aantal van de vorengenoemde maatregelen afhangt. Daaraan moet veel tijd en voldoende geld worden besteed voor een efficiënte bijdrage van de Lid-Staten. De gegevens van de aldus geharmoniseerde en gemoderniseerde inventarissen zouden de voornaamste bron vormen voor het opzetten voor een communautaire databank voor de bosbouw, die onmisbaar is voor het opstellen van projecties en prognoses. 230. In deze databank zouden eveneens de statistieken van de buitenlandse handel worden opgenomen, zodat zij ook ae verlangde informatie kan verstrekken over de handel in hout en afgeleide produkten.
— 86 —
3. Verbetering van de kennis over de Europese bosbouweconomie en -fiscaliteit 231. Het belang van het bos wordt in vele opzichten vaak miskend. Voor één functie, namelijk de houtproduktie, wordt over het algemeen betaling verlangd en die kan dan ook worden gemeten. Dit geldt ook voor een gering gedeelte van de ecologische en de recreatieve functie van het bos, via de bedragen die door de jagers aan de boseigenaren worden betaald. De waarde van het bos voor het milieu en voor de samenleving daarentegen is moeilijk te omschrijven, daar een groot deel van de diensten die het bewijst en de voordelen die het oplevert niet wordt vergoed. Dit deel zou dus moeten worden geraamd om het volledige economische belang van de sector te kunnen begroten. 232. Bovendien zou het wenselijk zijn een synthese te maken van de door verschillende Lid-Staten volgens een eigen systeem opgestelde bosbouwprognoses, ten einde de richting te kunnen bepalen voor het maken van communautaire prognoses op middellange termijn, waarvan gebruik kan worden gemaakt voor de oriëntatie van het bosbouwbeleid en voor het beheer van de bedrijven van de houtsector. Aan de hand van een analyse van het effect van de in de Lid-Staten voor de bossen toegepaste fiscale regelingen en van de eventueel daaruit voortvloeiende concurrentiedistorsies tussen bossen in openbaar bezit en particuliere bossen zouden de politieke leiders een beter inzicht krijgen en zou de ontwikkeling van de bosbouwactiviteit in de Lid-Staten kunnen worden geharmoniseerd. 4. Stimuleren van de bosbouwinformatie ten behoeve van de administratie, de boseigenaren en Tiet publiek 233. Met het oog op een intensievere en vlottere samenwerking tussen de verschillende ministeries die betrokken zijn bij het door de Gemeenschap voorgenomen Actieprogramma voor de bosbouw dient systematische informatie te worden verstrekt over de communautaire maatregelen ter zake, zodat het overleg op alle niveaus wordt gestimuleerd. Bovendien zouden informatiecampagnes moeten worden opgezet om het publiek te sensibiliseren voor de bosbouwproblematiek. Die campagnes zouden worden gevoerd bij : - de jongeren (scholen en groeperingen); - de volwassenen (alle categorieën). 5. Steun voor de oprichting en de ontwikkeling van regionale groeperingen voor bos en mi lieu 234. Ter voorkoming van misverstanden die vaak leiden tot conflicten en die ook de mensen van goede wil ontmoedigen, zou de ontwikkeling moeten worden bevorderd van adequate gremia waar degenen die houden van het bos en van het natuurlijk milieu elkaar kunnen vinden en waar zij op constructieve wijze van gedachten kunnen wisselen ten bate van bos en milieu.
(1) 140
(2) Ontwikkeling van een onderzoekprogramma + demonstraties inzake het evenwicht bossen-in het wild levende dieren
(3) 2
(4)
(5)
(6) 43 en 235
X
(8)
(9)
(10)
RECH
86.1
5
BUDG 3840
ADM
85.4
(7)
(11)
II. BETERE BENUTTING VAN DE BOSSEN
157
Gecoördineerde acties op de verschillende beleidsterreinen van de Gemeenschap als bijdrage tot een verbetering van de omstandigheden waaronder ondernemers in de verschiIlende bedrijfstakken binnen de sector hout zich vestigen en functioneren
1
X
159 en 160
Sinds 1968 geldende communautaire bepalingen inzake bosbouwkundig zaaien plantgoed opnieuw bekijken
1
X
161 en 162
Steun ter bevordering van
2
X
- de zuivering van jonge opstanden - de eerste dunning van naaldhoutbeplantingen - een grotere variatie aan soorten in sommige opstanden
43
GEST
43 en 235
REGL
BUDG
RAADGEVEND COMITE HOUTSECTOR
COMITE TEELTMATERIAAL 86.2
5
BUDG hfdst. 38 sO
163
Verlenging voor 1986 en latere jaren alsmede geografische uitbreiding van de steun die tot en met 31 december 1985 is verleend in sommige mediterrane gebieden van de Gemeenschap
1
X
43 en 235
REGL
85.4
5
EOGFL
164
Boseigenaren stimuleren om eenvoudige beheersplannen op te stellen en bij te houden
2
X
43 en
REGL
86.1
5
BUDG
235
COMITE EOGFL + COMITE LANDBOUWSTRUCTUUR
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
(9)
— I
165
Stimulansen voor de oprichting van bos bouwgroeperingen die voldoen aan com munautaire criteria
166
Vaststelling van communautaire normen voor : gezaagd naaldhout ander gezaagd hout andere bosprodukten
1
X
1
X
2 4
X
235
Ontwerpen van een contractstelsel om de houtvoorziening van de verwerkende industrie veilig te stellen
168 tot
Voorstel voor een ordening in de sector kurk
2
X
DIR
86.1 86.4 87.2
RAADGEVEND COMITE HOUTSECTOR
ETUD
86.1
RAADGEVEND COMITE HOUTSECTOR
43
REGL
86.2
5
EOG FL
Proefnemingen en demonstraties met niet houtachtige bosprodukten
4
X
235
RECH
86.2
5
3R0EP BOS BUDG Onder BOUWKUNDIG zoek 3NDERZ0EK
en met
170 171
172
Stimulansen voor de oprichting van groeperingen op het gebied van bos en jacht
4
174
Organisatie van voor li cht ings en be wustmakingscampagnes over bossen, ge richt op het grote publiek en de over heidsinstanties
2
175
Steun voor de verbetering en het onder houd van afgetakelde schermbossen en voor de aanplant van nieuwe schermbossen op erosiegevoelige hellingen
2
176 en 177
Opstelling van een Europese code inzake ecologisch gedrag in de bossen
2
235
X
X
X
■ ■
86.1
X
X
(11)
REGL
X
167
5
(10) — BUDG hfdst. 38
REGL
87.2
5
BUDG
ADM
86.2
3
V00R LICH TINGS BUDGET
43 en 235
REGL
86.3
5
EOGFL
235
REC
86.3
COMITE VAN 3EHEER i/OOR KURK (NOG OP TE RICHTEN)
sO CA
Γ<υ
(2) 179 Stimulansen voor het aanleggen van rust en voedselgebieden voor in het wild levende dieren
178 Steun voor de oprichting van natuurparken
181 De openstel ling van bossen voor het publiek en de en uitwerking van een Europese gedragscode voor be 182 zoekers van bossen bevorderen en de totstandbren ging van voorzieningen voor het ontvangen, toe aankeliik maken en voorlichten stimuleren
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
235
REGL
87.1
5
BEGRO TING MILIEU
235
REC
87.1
5
DEM
86.4
BEGRO TING MILIEU
REGL
86.2
5
EOGFL
85.4
1
VOORLICH' COMITE TINGSBE LANDBOUW GROTING STRUCTUUF
(9)
(10)
(11)
3
4
4
χ
χ
III. ONT WIKKELING VAN DE BOSSEN
188 Communautaire actie om bij te oragen tot de modernisering van boerenbossen
2
χ
43 en 235
1
χ
43
COMITE LANDBOUW STRUCTUUF
189 Organisatie van een voorlichtingscampagne vooi landbouwers die in aanmerking komen voor bos bouwmaatregelen (artikel 20 van Verordening nr. 797/85)
ADM
ê
190 en 191
Uitbreiding van de agrarischbosbouwkundige maatregelen van Verordening nr. 797/85 tot alle landbouwers
192 Proefprojecten en demonstraties inzake de houtteelt (populier eucalyptus)
192 Uitwerking van financiële regelingen om de continuïteit te garanderen van het inkomen van de landbouwers die gronden bebossen.
2
χ
43 «en 235
REGL
86.2
5
EOGFL
DEM
86.3
5
BUDG Hfdst. 38
86.1
1
PROGR. LANDBOUW STUDIES
2
χ
43
1
χ
43
ETUD
COMITE LANDBOUW STRUCTUUR
(1)
(2)
(3)
(4)
Uitwerking van een communautaire strategie inzake tropische bossen (in overleg met de ontwikkelingslanden)
213
Opstellen van een ecologische gedragscode (overeenkomst) inzake de exploitatie van tropische bossen
5
BEGROT. MILIEU
REGL
86.1
5
BEGROT. BOSBOUW
235
1
209 t/m 212
88.1
X
4
205
REGL
235
Bijdrage voor de aanleg van bossen rond steden
De ontwikkeling van de industrieën voor de verwerking van hout en voor het hergebruik van afgedankte houtprodukten bevorderen, uitgaande van de vooruitzichten inzake het aanhnd
BUDG + GEINT. MEDITER. ρρηςρΑΜ
X
197
De oprichting en de ontwikkeling van bos loonbedrijven vergemakkelijken
5
REGL
X
200 t/m 204
87.1
235
3
Steun voor de oprichting en de ontwikkeling van groeperingen van particuliere boseigena ren met het oog op het beheer van hun bos areaal en de afzet van hun bosprodukten
(ΙΟ)
(β)
Communautaire bijdrage aan grote regionale boswerkzaamheden van Europees belang
198 en 199
(9)
(7)
(5)
193 t/m 196
(6)
ι
3
X
235 Verord. 1787/84
DEC COM
87.1
EFRO (1)
3
X
235 Verord. 1787/84
DEC COM
87.1
EFRO
3
X
4
X
LOME III
LOME III Akkoord tropisch
so
RESOL
87.1
DIR
88.1
DEM DEC COM
88.1
EOF
hout 213
215
Projectendemonstraties betreffende een goed beheer in de tropische bossen van Guyana Organiseren van de coördinatie tussen de geldschieters van de Gemeenschap die deel nemen aan bosbouwprojecten
(11)
4
X
EOF EFRO (2)
2
X
* i (1) Binnen bepaalde geografische grenzen (2) Studies, vooral met een voorbereidend karakter, investeringen in wegen
LOME III
ADM
86.3
5
EOF
(1)
(2)
(3)
ι
(4)
I
I
(5)
; 216
t/m 221
Uitvoering van de voorstellen voor on derzoekprogramma's betreffende : . hout als vernieuwbare grondstof (COM 85/399) . milieu en klimatologie (C OM 85/391) . energie uit biomassa . programma voor landbouwkundig onder zoek (Besluit 83/641/EEG) Voorbereiding en uitvoering van aan vullende onderzoekactiviteiten die niet in de genoemde programma's zijn opge ! nomen en die rechtstreeks zijn afge stemd op de doelstellingen van het Actieprogramma voor de bosbouw
1
(7)
(8)
(9)
Opstellen van een demonstratie en voor lichtingsprogramma betreffende de r e sultaten van het communautair bosbouw kundig onderzoek
226 en 227
Opstellen van een programma inzake bouwbouwstatistieken voor de Gemeenschap
1
228
Oprichting van een boekhoudnet voor de bosbouw
4
4
(11)
X
AC TIES
43 en
X
43
X
86.1
5
DEM
89
5
BEGROTING GBO ONDERZOEK CBC PCOL
5
BEGROTING GROEP BOS 13841 BOUWSTATIS TIEKEN
235 X
uROEP BOS BOUWKUNDIG BEGROTING ONDERZOEK ONDERZOEK (GBO) + 3841 COMITE IN ZAKE BEHEER EN COÖRDI NATIE (C BC ) PCOL
REGL
235
222 t/m 224
(10)
I
IV. BEGELEIDENDE
!
(6)
X
43 en 235
REGL
86.1
X
43 en
REGL
89.
PERM
BEGROTING
DEC
90. CONS
PERM
BEGROTING
ETUD
86.1
1
COMITE ILB
235 229 en 230
Oprichting van een Europese gegevensbank voor de bosbouw
χ
4
ιt
235
* ;
231 en 232
Grondige studie van de economische en de fiscale aspecten van de Europese bosbouw (bevindingen en prognoses)
1
X
: *
i
BEGROTING STUDIES
CRONOS COMITE LANDBOUW ■ STRUCTUUR · STATISTIEK)
I
1Ώ
,
{Ώ
HL
-LAL
IkL
(5)
HL
III
234
Bijdragen tot de oprichting en de ont- [ wikkeling van regionale verenigingen op [ het gebied van bossen en milieu ·
235
REGL
89.1
235
Verkoopbevordering voor hout - voor lichtingscampagnes - Europees etiket
235
REC
89.1
236
Bevorderen van opleidingscursussen voor eigenaren en bosarbeiders
DEC C Ou3
HL
(10) EGROTI N GJ
:
■
;
-
{88.1
V. .TOTSTANDBRENGING VAN DE INSTRUMENTEN VOOR HET ACTIEPROGRAMMA VOOR DE, BOSBOUW
242
Oprichting van een Permanent Comité voor de Bosbouw
243 en 244
Invoering van een ind icatief plan van de EEG inzake bossen - hout en van een periodiek verslag over de situatie op bosbouwgebied in de Gemeenschap
245
Versterking van de bosbouwkund ige diensten bij de Commissie
f
:
! 235
DEC CONS
86.1
235
DEC CONS
86.1
DEC CONS
86.1
ί PERN
j
¡BEGROTING
10
BEGROTING
PERM
ßEGROTING j
101 —
OVERZICHT VAN DE BIJLAGEN I II
Verdeling van het wereldbosareaal over de continenten. Bevolking en beboste oppervlakte van een aantal grote landen en van de Gemeenschap III Verdeling van de exploiteerbare bosoppervlakte naar houtsoort en vergelijking van de jaarlijkse aanwas in enkele landen en groepen landen. IV Beboste oppervlakte en bosoppervlakte in de Gemeenschap. V Exploiteerbare bosoppervlakte in de Gemeenschap. VI Verdeling van de exploiteerbare bosoppervlakte van de Gemeenschap in enerzijds naaldhout, en anderzijds loofhout en ander. VII Aantal bosbedrijven naar de bezitsvorm. VIII Oppervlakte van de bosbedrijven naar de bezitzvorm. IX Wereldproduktie en -uitvoer van industrieprodukten in rondhoutequivalenten in 1963-1973-1979-1981. X Wereldhoutproduktie in 1979 naar de eindbestemming. XI Extra handel in hout en houtprodukten (1984). XII Zelfvoorzieningsgraad 1970-1980 XIII Aandeel van de EEG-10, Japan en de VS in de wereldmarkt voor de verschillende produktcategorieën - 1973 en 1981. XIV Aandeel van de EEG, Japan en de Verenigde Staten in de totale werelduitvoer voor de verschillende produktcategorieën. XV Ontwikkeling van de wereldhandel in industriehout en produkten daarvan, uitgedrukt in rondhout. XVI Vergelijkend overzicht van de buitenlandse handel van de voornaamste handelsmogendheden. XVII Buitenlandse handel in hout en houtprodukten. XVIII Aandeel van hout en houtprodukten in de totale buitenlandse handel. XIX Buitenlandse handel in hout en houtprodukten van de voornaamste handelsmogendheden. XX Ministeries waaronder bosbouw en aanverwante bedrijfstakken en milieuzaken ressorteren in de Lid-Staten van de Gemeenschap. XXI Overheidsuitgaven voor de bosbouw. XXII Overzicht van de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen beheerde onderzoekprogramma's op het gebied van de bosbouw mei 1985. XXIII Vervolg van bijlage XXII XXIV Bosschade : bosbranden (1981) en zure regen (1985). XXV Voorlopige balans van de bosbranden in 1985. XXVI Structuurkenmerken van de landbouwbedrijven met bos in de Gemeenschap, 1979/1980. XXVII Overzicht van de in 1985 geldende communautaire bosbouwmaatregelen. XXVIIISlotresolutie van de bosbouwconferentie in juni 1959.
BIJLAGE I
VERDELING VAN HET WERELDBOSAREAAL OVER OE CONTINENTEN
CONTINENT/REGIO
7. AANDEEL IN DE TOTALE BEBOSTE OPPERVLAKTE
% AANDEEL IN DE TOTALE OPPERVLAKTE DICHT BOS
OPPERVLAKTE DICHT BOS PER INWONER (Ha)
USSR
22,0 7.
29,0 %
3,0 ha
AFRIKA
19,5 %
7,5 %
0,4 ha
MIDDEN- EN ZUID AMERIKA
19,5 '/.
22,5 7.
?. ,4
NOORD-AMERIKA
15,9 %
17,6 %
2,0 ha
AZIË
14,0 7.
15,0 %
0,2 ha
OCEANIE
4,9 %
3,2 7.
"5,6 ha
EUROPA
4,2 %
5,2 X
0,5 h.i
EUR-10
(1,0 %)
(1,2 %)
(0,1 ha)
WERELD
100,000
100,000
0,7 ha i
ha
BIJLAGE Χ
WERELDHOUTPRODUKTIE IN
1979 NAAR DE EINDBESTEMMING
BRANDHOUT (KOKEN EN VERWARMING) ZAAGHOUT, UITGAANDE VAN 40 X AFVAL :
min m3
Χ'
1.576
52,20
750
24,83
356
11,79
'171,3
5,67
450,7 min m3 AFKOMSTIG VAN INDUSTRIEHOUT, UITGEDRUKT IN RONDHOUT : (I)
PAPIERPAP EN SPANEN
(II)
ANDER INDUSTRIEHOUT (PALEN ENZ.)
(III)
MIJNHOUT
33,8
1,12
(IV)
FINEER + TRIPLEX/MULTIPLEX
58,0
1,92
(V)
SPAANPLATEN
41,2
1,36
(VI)
VEZELPLATEN
18,1
0,59
15,6
0,52
3.020,0
100,00
ANDERE
TOTALE WERELDPRODUKTIE (min m3)
Bron : GATT, naar FAO
(»)
BIJLAGE χι EXTRACOMMUNAUTAIRE HANDEL IN HOUT EN HOUTPRODUKTEN (1984) x 1.000 Ecu PRODUKTGROEP (NIMEXE-CODES)
GRONDSTOFFEN, en met name rondhout en houtspanen (44.01-44.04; 44.98) . GEZAAGD hout, en met name : fineer, tri- en multiplex, gezaagd hout (44.05, 44.07, 44.14, 44.15)
INVOER
1056586
Τ UITVOER
SALDO
212557
-
844029
-
553919Λ
ι
5940919
401726
933456
230465
4. PAPIERST0F EN AFVAL VAN PA PIER (47.01, 47.02)
5021505
196127
-
48253/S
5. PAPIER EN KARTON (KRAFTLINER) (48.01, 20.39)
1046007
5103
-
1040904
912289
33121
4507434
2243811
1291458
1559484
268026
20709654
4882394
15827260
3. PLATEN ALS HALFFABRIKAAT OF EINDPRODUKT, en met name : vezelplaten, spaanplaten, halffabrikaten en eindprodukten (44.11, 44.18, 44.13 44.16, 44.17, 44.19, 44.20-22, 44.24-25)
6. COURANTENPAPIER (48.01, 48.01.79) 7. PAPIER EN KARTON (44.01 - 44.08 met uitzonde ring van de punten 5 en 6 hierboven) 8. ANDERE, en met name : schrijnwerk en timmerwerk voor bouwwerken (44.23),di verse gebruiksvoorwerpen en artikelen van hout (44.26-28* papiei— en kartonprodukten (48.09, 48.10; 48.16, 48.21) bijzondere papiersoorten (48.11-48.14. 48.15) TOTAAL
BRON : NIMEXE JAAR 1984
70290'
87916S
-
22636.'\
BIJLAGE XII ZELFVOORZIENINGSGRAAD 1970-1980 (Produktie in percenten van het zichtbare verbruik)
Gezaagd hout
Lid-Staat
Platen op basis van hout
1970
1980
33
158
41
42
BR Duitsland
70
Griekenland Frankrijk
1970
1980
België + Luxemburg
42
Denemarken
Papi erpap
Papier en karton
1970
1980
1970
1980
212
54
56
74
63
56
58
67
65
39
31
69
92
87
52
46
72
79
36
41
ys
105
-
23
66
72
89
79
98
92
61
54
86
83
12
24
112
33
24
89
45
22
.58
V
107
80
39
28
97
93
8
10
26
12
22
24
87
78
13
21
17
24
12
14
68
56
EUR-9 (zonder Griekenland)
51
51
81
77
40
39
77
75
Spanje
71
68
101
132
68
92
88
94
133
180
186
139
368
254
77
128
4
Ierland Italië Nederland Verenigd Koninkrijk
Portugal
Bron : Houtcomité - "Tendances et perspectives du bois en Europe jusqu'en l'an 2000 et au delà"
BIJLAGE
Χ Π Ι
AANDEEL VAN DE EuG10, JAPAN en de VSA IN DE WERELDMARKT VOOR DE VERSCHILLENDE.PRODUKTCATEGORIEËN 1973 EN 1981
1973
1981
LAND
PRODUKT
X VAN DE WERELDMARKT
X VAN DE WERELDMARKT
STAMMEN (ZAAG EN FINEERHOUT)
EEG10
17,0% )
JAPAN
58,8% j
VS GEZAAGD HOUT
EEG10 JAPAN VS
13,0% ) 51,2% j
76,5%
0,7% )
1,1% )
48,1% )
48,3% )
6,6% J
7,1% J
79,1%
65,3%
72,2%
16,8% )
24,4% ) I
PAPIERPAP
EEG10 JAPAN
46,0% )
46,5% )
6,9% J
72,9%
9,U 5
VS
19,5% )
19,0% )
TRI EN
EEG10
35,4% )
37,3% )
MULTIPLEX
JAPAN
12,2% J
VS
29,0% )
19,1% )
EEG10
52,1% )
45,4% )
SPAANPLATEN
JAPAN
0,2% j
VS
0,8% )
76,6%
53,U
0,5% J
0,5% j 8,6% )
74,1%
56,9%
54,5%
BIJLAGE XVIII
AANDEEL VAN HOUT EN HOUTPRODUKTEN IN DE TOTALE BUITENLANDSE HANDEL
INVOER
UITVOER
EUR10
3,33
0,37
65,26
EUR12
3,30
0,5
41,80
USSR
0,3
3,
+ 25,72
VS
3,c.5
3,9
CANADA
0,?
15,5
♦ 69,65
JAPAN
9,50
0,2
177,7
LAND/GROEP
(10)
SALDO
1,35
BIJLAGEXIX
BUITENLANDSE HANDEL IN HOUT EN HOUTPRODUKTEN VAN DE VOORNAAMSTE HANDELSMOGENDHEDEN
(χ 1 min Ecu)
LAND/GROEP
INVOER
UITVOER
SALDO
EUR10
21.047
2.197
18.850
EUR12
22.198
3.143
19.055
239
2.682
+
VS
8.836
8.40Ü
CANADA
1.145
10.810
JAPAN
12.756
283
USSR (1979)
2.443
436 +
9.665
12.473
MINISTERIES WAARONDER BOSBOUW EN AANVERWANTE BEDRIJFSTAKKEN EN MILIEUZAKEN RESSORTEREN IN DE LIDSTATEN VAN DE GEMEENSC HAP
Bevoegdheden
Het bosbouwbeleid wordt bepaald door : een specifiek ministerie het Ministerie van Landbouw het Ministerie voor Milieuzorg een ander ministerie een ad hoeorgaan De a) b) c)
D R
χ
χ
R
χ
χ
Β
L
χ
χ
υκ
χ
χ
χ
χ χ
χ (b) χ (a)(c)
χ
χ (b) (c)
χ χ
DK
GR
χ
χ
χ
χ (b) χ (a)(c)
χ
χ (a) CD
χ
χ
χ
χ χ
χ
χ χ
χ
en
χ
χ
χ
χ χ χ
χ
χ
χ
χ
χ
χ
χ
χ
χ
χ
χ
χ
χ
χ
χ
χ
Het met de bosbouw belaste ministerie wordt betrokken bij de problemen in verband met de internationale houthandel Er bestaat een ad hoeorgaan voor het beheer van de staatsbossen
IRL
χ
De houtzagerijen ressorteren onder : het met de bosbouw belaste ministerie een ander ministerie
Het met de bosbouw belaste ministerie wordt betrokken bij de problemen in verband met het gebruik van hout voor energieopwekking
χ
Ν
Ι Ν
χ
milieuvraagstukken nationale parken jacht natuurbescherming, ressorteren onder : hetzelfde ministerie als de bosbouw een specifiek ministerie een ander orgaan
De overige houtindustrieën ressorteren onder: het met de bosbouw belaste ministerie het Ministerie van Industrie het Ministerie van Economische Zaken
F
N
χ
χ
nationaal niveau regionaal niveau (Länder Regioni)
OVERHEIDSUITGAVEN VOOR DE BOSBOUW X 1000 lopende Ecu's (indexcijfer = lopende nationale valuta) OPMERKINGEN 1973
BR DUITSLAND
FRANKRIJK ITALIE
NEDERLAND
BELGIË
LUXEMBURG
Ί
1976
1977
1978
1979
1980
5 826 (100)
5 884 (93)
6 360 (95)
8 400 (121)
21 309 (302)
28 »."/9 <403)
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
65 551
76 469
54 578 (100)
39 904 (84)
il 614 (117)
104 739 (269)
Ijl 375 (3*9)
97 216 (236)
2 032,4 «57)
6 39Ù.I • 180)
6 f83,1 1189)
7 159,2 (202)
745,7 (100)
782.5 (99)
986,3 (119)
1 173,0 (139)
1 385 (163)
48,3 (100)
46,2 (91)
56,4 (105)
44,7 (81)
(3 544,3) (100)
39.2 (72)
Oij,5 (196)
(1)
(2)
247
1.9Z
n.b.
2.bt
156
148
1 032,2 (123)
94
41 ,4 v76)
55
VERENIGD KONINKRIJK
98 704 (100)
96 368 (108)
66 544 (79)
75 329 (90)
107 049 (126)
117 581 (129)
67
IERLAND
14 570 (100)
15 194 (116)
15 932 (128)
19 439 (158)
21 115
29 134 (239)
124
DENEMARKEN
1 042,0 (100)
1 180.3 (107)
1 426,2 (131)
l 648,6 (156)
(Π3) 2 833,2 (271)
2 082,6 (218)
143
4,bï CD
3,! i
0,41
0.21
11,21
7.9Z
1.3X
(1) Gedefleerd i n d e x c i j f e r van het BBP i n 1980 (1975 = 100) * ) Overheidsuitgaven voor de bosbouw i n percenten van de o v e r h e i d s u i t g a v e n voor de landbouw i n 1980 n . b . n i e t beschikbaar
C7>
X X
OVERZICHT VAN DE DOOR DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSC HAPPEN BEHEERDE ONDERZOEKPROGRAMMA'S OP HET GEBIED VAN DE BOSBOUW MEI 1985 OMSCHRIJVING VAN HET PROGRAMMA Europees Programma voor 0 & 0 op het gebied van "hout als hernieuwbare grondstof" (Hout I)
(Hout II)
Milieubescherming en klimatologie
VERANTWOOR DELIJK DG
LOOPTIJD
BESCHIKBARE MIDDELEN
SOORTEN PROJEC TEN OF C ONTRAC TEN, NR. VAN DE CONTRACTEN, C ONTROLEMETHODE
XII
19821985
12,5 min Ecu (waarvan 0,5 min Ecu betaald door Zweden)
Dit door de EEG en Zweden gezamenlijk gefinancierde programma omvat 126 contracten voor gemeenschappe lijke rekening op zes onderzoekgebieden : produktie, oogst, machines, verwerking, vezelbehandeling en chemische stoffen uit hout. Het wordt gecontroleerd door een comité van Beheer (1) (C BC ), dat rapport uitbrengt aan het C REST (orgaan van de Raad). Zwitserland wisselt in het kader van dit project informatie uit, maar levert geen financiële bijdrage.
XII
19851988
Niet vastge steld, maar vermoedelijk een bedrag in dezelfde orde van grootte
Verschillende contracten voor gemeenschappelijke rekening op vijf onderzoekgebieden; controle door CBC, rapportage aan het C REST.
42 min Ecu + 7,3 min Ecu
Onderdeel van het Subprogramma "Effecten van de luchtverontreiniging op de terrestrische en aqua tische ecosystemen". Het betreft zowel gecoördi neerde acties als contracten voor gezamenlijke rekening. Er is een bedrag van 6,0 miljoen Ecu bestemd voor onderzoek inzake zure deposities. Er is ongeveer 1,0 miljoen Ecu uitgetrokken voor een net van meetvoorzieningen in de open lucht en er wordt onderhandeld over contracten op elf gebieden die te maken hebben met de biochemische mechanismen bij de achteruitgang van de bosbestanden. Een C omité van Beheer van het type C BC oefent controle uit.
XII
19811985 (19841985)
ι
I>
(1) Besluit 84/338/Euratom, EGKS, EEG, van de Raad van 29.6.1964 (PB L 177/25 van 4.7.1984) tot instelling van een Comité inzake Beheer en C oördinatie (C BC ) voor dit onderzoekprogramma, dat voortaan de benaming "grondstoffen" draagt.
χ χ
OMSCHRIJVING VAN HET PROGRAMMA
FAST II (Prognoses en evaluatie op het gebied van wetenschap en technologie)
Nieuw programma voor landbouwkundig onderzoek 1984-1988
Niet-nucleaire energie, Subprogramma "BIOMASSA"
VERANTWOORDELIJK DG
LOOPTIJD
(onder meer) 1984-1987 XII
VI
XVII
1984-1988 (begroting wordt in 1986 herzien)
1983-1987
1984/1985 Geen specifiek programma
VIII/XVI
Niet beschikbaar
BESCHIKBARE MIDDELEN
SOORTEN PROJECTEN OF CONTRACTEN, NUMMER VAN DE CONTRACTEN, CONTROLEMETHODE
10,5 miljoen Ecu
Het Programma FAST II is ontwikkeld uit FAST I en spitst het onderzoek toe op specifieke gebieden, waaronder de geïntegreerde ontwikkeling van de hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen. Momenteel worden projecten bestudeerd die zijn ingediend na een oproep hiertoe, en vermoedelijk zal een aantal bosbouwprojecten worden goedgekeurd. Controle door een RCPB van twaalf personen, onder wie zes wetenschaosmensen, die toegang hebben tot een informatienet en onderzoekcontracten sluiten.
30 miljoen Ecu (waarvan 0,5 miljoen Ecu uitsluitend bestemd voor bosbouwkundig onderzoek)
De coördinatie vindt plaats door zeven programmacomités die projecten bij het PCOL aanbevelen voor het sluiten van contracten.
53 miIjoen Ecu (inclusief andere biomassa dan die welke uit hout wordt verkregen) 8,9 miIjoen Eet (hoofdzakelijk vopr_ hout ) Niet beschikbaar
De programmacomités die met bosbouw te maken hebben, zijn : - agrimed, energie, grondgebruik, produktiviteit van gewassen en andere dan mediterrane gebieden, welk laatste comité niet langer werkzaam is.
Dit subprogramma, dat wordt gecontroleerd door een RCP8, voorziet in onderzoek naar de fundamentele problemen in verband net de produktie van biomassa, naar de beschikbaarheid van biomassa, naar de systemen waarin biomassa zich ontwikkelt, alsmede naar de inzameling en de verwerking van biomassa. De voorgestelde onderzoekprojecten zijn bij oe Raad ingediend en er worct onderhandeld over contracten. Bovendiert draagt het DG VIII af en toe bij aan kleine bosbouwprojecten.
BOSSCHADE : BOSBRANDEN (1981)
EN ZURE REGEN (1985) Wegkwijnen van de bossen (mei 1985)
Bosbranden (1981)
(2)
LidStaat Aantal
Oppervlakte ha
Totaal v e r l i e s (1) (nationale valuta)
I n % van de e x p l o i t e e r b a r e bos oppervlakte
Aangetaste oppervlakte (x 1.000 ha) Matige schade
Enige schade
Dode/ stervende bomen
Totaal
Totale beschadigde oppervlakte . i I 1 !
...... 1
België
33
36
Denemarken
11
4
1.894 miljoen BFR Te verwaarlozen
2193
27711
525 miljoen
86
11
3
100
2,5 miljoen DM 7
2424
1163
111
3698
Frankrijk BR D u i t s l a n d Griekenland
644
497
1159
74570 229
8150
86655
Luxemburg
2
1
Nederland
88
17
1228
1349
EUR10
13855
191069
Spanje
10880
282734
Italië
Verenigd Koninkrijk
2
FF
347
Ierland
17
7
Dode/ stervende bomen
3
20
0,2
ι
·
50
!
1,6
en
I
7
0
7
7
7 X
111.000 IRL
33.003miljoer
7
7
7
7
7
7
LIT
7
25
5
30
37
40.000 HF L
80
20
100
34
700.000 UKL
2632
9557 miljoen
1201
115
3948
Pt«:
Portugal EUR12
3038
87439
27773
561242
1196 miljoen Esc
2632
Bronnen : (1) FAO Houtbulletin vol. XXXVI suppl. 7
co
1201
115
3948
(2) Informatie ECEVN Perscommuniqué Houtcomité 21.10.19S5
Voorlopige balans van de bosbranden in 1985 (1) . Land
Referentiedatum
Aantal branden
Door brand aangetaste oppervlakte ha bos
ha landbouwgrond of natuurterrein
——,
Totale door bos aangetaste oppervlakte in ha
Italië
30. 9.85
16.903
62-515
98-420
160-935
Frankrijk
3Ö.9.85
5.596
35.050
24.800
59.850
Griekenland
22.9.85
727
37.511
34.354
71.865
Spanje
30.9,85
9.770
147.235
208·763
355-998
Portugal
30.9.85
5.459
81.475
54.095
135.570
58.455
363-786
42C-432
784-218
Totaal
Verlies aan mensenlevens en aan materieel Italië Frankrij k
4 doden 1 9 doden
Griekenland
4 doden
Spanje
2 doden
Portugal
18 doden
1 vliegtuig G 222 1 vliegtuig DC 6, 1 vliegtuig Tracker, 1 CL 215 verongelukt 1 vliegtuig CL 215 verongelukt 1 helicopter Hughs 500
(1) Deze door de nationale diensten verstrekte gegevens zijn voorlopig en zullen eventueel nog moeten worden gecorrigeerd.
Brussel, 22.10.1985
BIJLAGE
XXVI
STRUCTUURKENMERKEN VAN DE LANDBOUWBEDRIJVEN MET BOS IN DE GEMEENSCHAP 1979/1980
A l l e landbouw bedrijven LID STAAT
Totale opper vlakte (x 1.000 ha)
L a n d b o u w b e d r i j v e n met bo s
Opper vlakte Aantal cultuur grond (x 1.000 (x 1.000) ha)
Beboste A a n t a l Beboste I n % van oppei— b e d r i j o p p e r i e t t o t a v l a k t e Le a a q t a l v l a k t e ' ven per sec r i j v e n (x 1.000 (x 1.000 b e d r i j f (ha) ha) ha)
BELGIË
1.421
115
85
10
DENEMARKEN
2.920
123
737
140
19
7,5
FRANRKIJK
29.278
1.255
14.514
2.402
537
ÜÖITSLAND
12.212
850
6.723
1.658
394
5.049
224
403
37
15.858
2.832
6.043
4.563
LUXEMBURG
1?0
5
83
13
NEDERLAND
2.037
149
94
38
VERENIGD KONINKRIJK
17.098
269
5.381
260
EUR9
86.003
5.821
34.063
9.122
Bebost« ■ o p p e r v l a k t e i n % van t o t a l e opper opper vlakte vlakte cultuur grond
1
12
15
4
19
4,5
43
7
17
4,2
46
11
25
3,7
4
1
9
6,8
24
21
75
2,7
4,7
53
9
15
4,5
8,7
3
2
41
44
5,9
16
1
5
1.691
5,4
29
9
27
4,8
2,1
\4
GRIEKENLAND IERLAND ITALIE
9,8 6.754
Bron : Eurostatenquête inzake de structuur van de landbouwbedrijven 1979/1980
BIJLAGE
XXVII
OVERZICHT VAN DE IN 1985 GELDENDE COMMUNAUTAIRE
BOSBOUWMAATREGELEN
Momenteel gelden de volgende bepalingen : - Standaardisatie van onbewerkt hout . Richtlijn die van toepassing is in alle Lid-Staten behalve het Verenigd Koninkrijk en Griekenland . Tegen het Verenigd Koninkrijk aanhangige procedure wegens inbreuk geschorst in afwachting van de aanpassing van de richtlijn; . Uiterste termijn voor de toepassing in Griekenland : 31 december 1985 . Herziening begonnen maar momenteel op een dood punt door het gebrek aan personeel . De uitbreiding van de Gemeenschap met het Iberisch Schiereiland kan nieuwe problemen opleveren. - Regeling inzake de handel in bosbouwkundig teeltmateriaal . Gelijkstelling van materiaal van oorsprong uit derde landen : alleen voor Oostenrijk goedgekeurd (verschillende aanvragen in behandeling, Roemenië, VSA, Canada, ...) . Bepaling van passende gebieden van herkomst - werkzaamheden met betrekking tot Douglas begonnen in de VSA; op dood punt bij gebrek aan middelen. - Communautaire
fytosanitaire bepalingen
. Enige regeling : bescherming tegen eikeverwelking (beperkingen op de invoer van eikehout uit Amerika : fumigatie). - Steun voor bebossing en bosverbetering in het kader van het landbouwstructuurbeleid . Verordening 763/85 : bebossing in mediterrane gebieden F + I (verlenging Verordening nr. 269/79); . Verordening nr. 797/85 : doeltreffendheid van de landbouwstructuur uitvoeringsbepalingen in voorbereiding - begin toepassing : najaar 1985. - In de acties voor regionale ontwikkeling geïntegreerde bosbouwmaatregelen . Verordeningen nrs. 1975/1980 + 619 (Griekenland), . Verordening nr. 1820 (Ierland), . Verordening nr. 2088/85 "Geïntegreerde mediterrane programma's". - Onderzoekprogramma's . "Hout als hernieuwbare grondstof" - vijfjarenprogramma, procedure voor verlenging 1985-1989 aan de gang, . "Milieu-Bossen" extra budget 1985, . "Landbouwkundig onderzoek" nieuw programma 1985-1989. - Bosbouwacties in de ontwikkelingslanden Er lopen verscheidene door het DG VIII beheerde bosbouwprojecten in ontwikkelingslanden, en vooral in ACS-Landen.
BIJLAGE
XXVIII
(Nieuwe, niet-officiële vertaling) BOSBOUWCONFERENTIE, IN JUNI 1959 BIJEENGEROEPEN DOOR DE COMMISSIE
Slotresolutie 1. Preambule De Bosbouwconferentie van deskundigen uit de Lid-Staten van de EEG heeft in Brussel vergaderd van 9 tot en met 11 juni 1959. Na de verslagen te hebben goedgekeurd die zijn opgenomen in de bijlage en die zijn opgesteld door de drie door haar in het leven geroepen werkgroepen,wenst de Bosbouwconferentie bij het afsluiten van haar werkzaamheden in de eerste plaats de aandacht van de communautaire instanties te vestigen op het belang van de bossen in de Gemeenschappelijke Markt. Bossen nemen 21,6 7. van de totale oppervlakte van het grondgebied van de EEG in beslag. Jaarlijks leveren zij voor de economie van de Lid-Staten 75 miljoen m3 rondhoutequivalent op, exclusief de hoeveelheden die afkomstig zijn uit de bossen van de geassocieerde landen en gebieden overzee. Aldus dragen zij in ruime mate (ongeveer 2/3) bij tot het dekken van de totale behoeften van de industrie van de Zes. De economische expansie in de Gemeenschappelijke Markt en de stijging van de levensstandaard zullen in de toekomst ongetwijfeld de behoeften van de EEG doen toenemen, zodat in sterkere mate een beroep zal moeten worden gedaan op invoer en op de eigen reserves. 2. Elementen van een gemeenschappelijk beleid Het bovenstaande in aanmerking genomen en voorts gelet op de wezenlijke en wederzijdse relaties van de bosbouw met de landbouw, de economie in berggebieden en het behoud van bodem en water en van het menselijke leefmilieu, beklemtoont de conferentie de noodzaak dat door alle Lid-Staten een gemeenschappelijk beleid op bosbouwgebied wordt uitgestippeld en toegepast met het doel het bosareaal van de Gemeenschap, inclusief de geassocieerde landen, in stand te houden, te verbeteren, in economisch opzicht vruchten te laten afwerpen en eventueel uit te breiden. Dit beleid zou er in grote trekken als volgt moeten uitzien : OP HET GEBIED VAN DE PRODUKTIE 1. Onderzoek naar de gemeenschappelijke produktietendensen en inrichtingsplan; 2. Plan voor herstel en uitbreiding van de bossen a) vergelijking en coördinatie van plannen en programma's en grotere spoed met de herbebossing en met de uitrusting en de bescherming van de bossen; b) inventaris van de noodzakelijke investeringen en regeling voor de aanvullende financiering; 3. Bescherming van de bossen, met name op fytosanitair gebied; regeling inzake de zaadoogst; handel in plantgoed en stekken;
4. Coördinatie van het onderzoek en de informatie, met name op de gebieden die rechtstreeks verband houden met het gemeenschappelijk bosbouwbeleid; 5. Ontwikkeling van onderwijs en voorlichting op bosbouwgebied; 6. Vergelijkend onderzoek van de verschillende wetgevingen en mogelijkheden voor een tot een strikt minimum beperkte harmonisatie ten behoeve van een goed bosbeheer dat meer in overeenstemming is met de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Markt; 7. Aan de hand van de bovenstaande algemene lijnen, studie van een specifiek plan voor de ontwikkeling van de bossen in de geassocieerde landen en gebieden overzee. II. OP HET GEBIED VAN DE AFZET 8. Totstandbrenging van een volledige liberalisatie van het handelsverkeer, zulks met name overeenkomstig het door de producenten geuite verlangen om de nog bestaande uitvoerbeperkingen zo snel mogelijk op te heffen, en wel nog véôr de in het Verdrag vastgestelde uiterste termijn; 9. Eventuele gebruikmaking van de vrijwaringsclausules van het Verdrag ter voorkoming van ongunstige gevolgen voor de produktie in de Lid-Staten tijdens perioden van abnormale druk op de internationale prijzen, gelet op de tendens die zich bij de bespreking van de "G"lijst van het Verdrag aftekent om geen externe douanerechten vast te stellen voor het merendeel van de produkten die vallen onder post 44 van de Nomenclatuur van Brussel; 10. Onderlinge aanpassing van de produktie- en de afzetvoorwaarden, zowel voor hout op stam als voor geveld hout, met het oog op de vaststelling van de gemeenschappelijke mededingingsregels, inclusief de verschillende elementen die bij de bepaling van de kostprijs in aanmerking worden genomen, van de voorschriften voor het in de handel brengen van de produkten (standaardisatie) en van de verkoopmethoden. III. OP HET SPECIFIEKE GEBIED VAN DE PARTICULIERE BOSBOUW 11. Onderzoek naar de wettelijke mogelijkheden om een te sterke versnippering van de particuliere bossen te voorkomen,om de handhaving van bosbedrijven die thans rendabel zijn te garanderen zonder dwingende voorschriften en om de vorming te bevorderen van eenheden die een economisch verantwoord beheer mogelijk maken; 12. Opstellen van een vergelijkend overzicht van de fiscale en andere lasten die momenteel in elk van de zes landen van de EEG van toepassing zijn, ten einde de onmiddellijke en rechtstreekse effecten ervan op de particuliere bosbouw te bepalen. 3. Werkwi jze Met betrekkir.g tot de Uitvoering va;· de hierboven uiteengezette beginselen, waarvan een aantal vraagt om een nadere studie die lang en moeilijk zal z>jn, meent de conferentie de Commissie van de EEG met klem te moeten wijzen op de noodzaak om op permanente wijze de continuïteit van de werkzaamheden van de conferentie te waarborgen door de mogelijkheid te overwegen een Permanent Comité op te richten waarvan zij de vorm en de samenstelling dient te bepalen. Voor het onderzoek van sommige problemen zou het nuttig zijn een beroep te doen op groepen van gespecialiseerde deskundigen. Het zou ook nuttig zijn als het Directoraat-generaal Landbouw van de Commissie van de EEG voor zover mogelijk binnen zijn diensten een vakkundige secter brsbouw zou kunnen creëren.
CBAV87036NLC
BUREAU VOOR OFFICIËLE PUBLIKATIES DER EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Boite postale 1003 - Luxembourg
BIJLAGE XIV
AANDEEL VAN DE EEG. JAPAN EN DE VERENIGDE STATEN I N DE TOTALE WERELDUITVOER v < f ö f t 6 É VERSCHÍLLÊN6É PRODUKTCATEGORIEËN
100 \
Rondhout voor de industrie
Gezaagd hout
Spaanplaten
8 t 1
BIJLAGE XV ONTWIKKELING VAN DE WERELDHANDEL EN INDUSTRIEHOUT EN PRODUKTEN DAARVAN UITGEDRUKT IN RONDHOUT (x 1 min m ) 1963
1973
1979
1981
1053,0
1360,0
1445,0
1384,0
54,7
134,5
146,2
134,4
5,2%
9,9%
10,1%
9,7%
4. % aandeel van papierpap in de uitvoer
25,or:
19,4%
22,8%
21,5%
5. Uitgevoerde papierpap in X van de produktie van rondhout
1,3*
1,9%
2,3%
1,9%
1. Wereldproduktie rondhout 2. Uitvoer (inclusief vezelhout en papierpap) 3. Uitvoer in X van de produktie (2 in % van 1)
Bron : GATT, naar FAO
BIJLAGE XVI VERGELIJKEND OVERZICHT VAN DE BUITENLANDSE HANDEL VAN DE VOORNAAMSTE HANDELSMOGENDHEDEN
(x 1 min Ecu) GROEP OF LAND (BEVOLKING)
INVOER
UITVOER
SALDO
EUR-10 (271.766)
630.593
601.708
- 28.885
EUR-12 (319.693) (*)
672.547
626.968
- 45.579
79.343
88.843
249.004
216.671
- 32.333
CANADA (24.625)
55.954
69.831
4 13.877
JAPAN (118.449)
134.291
141.310
USSR (269.994) VS
(232.057)
Bron : EUROSTAT, Database 1983 * Inclusief Spanje en Portugal (basisjaar 1983)
+
+
9.500
7.019
BIJLAGE XVII BUITENLANDSE HANDEL IN HOUT EN HOUTPRODUKTEN (1 )
LAND/GROEP
EUR-10 EUR-12
(2)
USSR ( 1 9 7 9 )
VS CANADA JAPAN
INVOER (x 1 . 0 0 0 USD)
UITVOER SALDO (x 1.000 USD) (x 1.000 USD)
17.644,8
1.842,0
- 15.802,8
18.609,7
2.634,8
- 15.974,9
201,0
2.249,0
+
7.408,4
7.042,3
959,8
9.063,0
10.694,6
237,6
2.048,0 366,1
+
8.103,2
- 10.457,0
(1) Hout en houtprodukten met inbegrip van papierpap, exclusief kurk en kurkprodukten (2) Inclusief Spanje en Portugal Bron : GATT 1984
Bevolking en beboste oppervlakte van een aantal grote landen en van de Gemeenschap
ί
TOTALE BEVOLKING
i LAND
CANADA VERENIGDE STATEN
TOTALE OPPER VLAKTE (1.000 ha)
BEBOSTE OPPERVLAKTE (2) IN % VAN DE (1JD00 ha) TOTALE OPPERVLAKTE
AANTAL ha PER INWONER
23.340
992.217
436.400
47,6
18,7
233.982
933.072
298.076
32,7
14.860
768.642
107.000
13,92
C
US R
268.844
2.240.200
929.600
41,7
1,3 7,2 3,5
JAPAN
117.169
372.300
25.053
6,7
0,2
244.232
277.868
55.901
21,2
0,2
272.126
165.640
40.258
24,30
0,1
196.300
218.178
43.414
19,89
320.058
225.330
55.745
24,74
0,2 0,2
AUSTRALIE
REST VAN EUROPA EEG-10
(1)
REST VAN EUROPA EEG-12
(1)
BRONNEN : FAO (Populations & Surfaces) ECE (Beboste oppervlakte) (1) Omvat : Oostenrijk, Zwitserland, Joegoslavië, Bulgarije, Tsjechoslowakije, DDR, Hongarije, Polen, Roemenië, Portugal en Spanje (zonder Portugal en Spanje voor EUR-12) (2) Totale oppervlakte bos in gesloten of open verband, al dan niet geëxploiteerd
CD
>
(71
BIJLAGEiii VERDELING VAN DE EXPLOITEERBARE BOSOPPERVLAKTE NAAR HOUTSOORT EN VERGELIJKING VAN DE JAARLIJKSE AANWAS IN ENKELE LANDEN EN GROEPEN LANDEN
EXPLOITEERBAAR BOS (x 1.000 ha)
LAND/ GROEP LANDEN
NAALDHOUT (x 1.000 ha)
LOOFHOUT EN ANDER (x 1.000 ha)
JAARLIJKSE AANWAS PER Ha (m3)
EEG-10
29576
13158
16418
4,44
EEG-12
38655
19529
19326
4,41
38618
18899
19719
4,02
48275
44,'ά,7
4Ù08
3,02
USSR
534500
405900
128600
1,40
VERENIGDE STATEN
195256
8353/
111719
3,64
CANADA
214780
-
-
1,66
JAPAN
252UO
-
-
1,40
REST VAN EUROPA
(1)
SCANDINAVIE (NOORWEGEN, ZWEDEN, FINLAND)
BRON : ECE 1985 - basisjaar 1980/1981 (1) Omvat : Oostenrijk, Zwitserland, Joegoslavië, Bulgarije, Tsjechoslcwakije, DDR, Hongarije, Polen en Roemenië.
BIJLAGE IV
BEBOSTE OPPERVLAKTE EN BOSOPPERVLAKTE IN DE GEMEENSCHAP Beboste oppervlakte Lid-Staat/ toetredend land
Bosoppervla
1J0U0 ha % (3)
1.000 ha
%
% (3)
Bedekki ngsgraad (4) bebost %
bos %
België
613
1,1
42,8
600
1,6
19,5
20,1
19,7
Denemarken
493
0,9
17,1
400
1,0
9,5
11,4
9,3
BR Duitsland
7.328
13,7
60,4
6.838
17,7
28,11
29,5
27,5
Griekenland
2.262
4,2
24,5
1.793
4,6
13,90
17,1
13,6
14.594
27,4
46,1
13.340
34,5
24,6
26,8
24,5
318
0,6
5,6
54 7
0,9
5,0
4,6
5,0
11,4 34,2
3.868
10,Ü
12,8
20,2
12,8
Frankri jk Ierland Italië
6.099
Luxemburg
82
0,2
64,6
80
0,2
31,0
31,5
30,8
Nederland
292
0,6
14,5
294
0,8
8,7
7,1
7,1
2.141
4,0
11,4
2.017
5,2
8,4
8,8
8,3
EEG-10
34.222
64,1
3:5,6
29.S77
76, 5
18,1
20,7
17,9
Spanje
15.562
29,1
49,9
6.506
16,8
13,0
30,8
12,9
3.641
6,8
89,¿
2.590
6,7
30,0
39,5
28,1
39,0
38.673
17,4
23,6
17,1
Verenigd Koninkri j k
Portugal
EEG-12
53.425
100
100
i1) Alle met bos bedekte oppervlakten Sron : EUROSTAT - basisstatistieken, uitgave 1984, basisjaar 1982 (2) Zogenoemd "dicht" bos, dat voor ten minste 25 % is overdekt door de bladerkronen. Bron : ECE 1985, basisjaar 1980/1981 (3) Uitgedrukt in percenten voor de oppervlakte cultuurgrond (4) Procentueel aandeel van de beboste oppervlakte of de bosoppervlakte in het nationale/communautaire grondgebied
BIJLAGE V
EXPLOITEERBARE BOSOPPERVLAKTE IN DE GEMEENSCHAP
LIDSTAAT/ TOETREDEND LAND
TOTALE OP PERVLAKTE (1.000 ha)
EXPLOITEERBARE BOSOPPERVLAKTE (1.000 ha)
EXPLOITEERBARE BOSOPPERVLAKTE IN % VAN DE TO TALE OPPER VLAKTF
BELGIË
3.080
600
19,48
DENEMARKEN
4.230
400
9,46
FRANKRIJK
54.319
13.340
24,56
BK DUITSl/ND
24.322
6.838
28,11
GRIEKENLAND
12.894
1.793
13,90
IERLAND
6.889
347
5,03
ITALIE
30.126
3.868
12,84
LUXEMBURG
258
80
31,00
NEDERLAND
3.394
294
8,66
VERENIGD KONINKRIJK
24.098
2.017
8,37
163.610
29.577
18,07
49,940
6.506
13,02
PORTUGAL
8.562
2.590
30,02
E + Ρ
58.502
9.096
15,55
222.112
38.673
17,41
EUR10 SPANJE
EUR12
Bron : ECE 1985 basisjaar 1980/1981
BIJLAGEVI VERDELING VAN D E EXPLOITEERBARE BOSOPPERVLAKTE VAN D E GEMEENSCHAt I N ENERZIJD S NAALD HOUT, EN AND ERZIJD S LOOFHOUT EN AND ER
LIDSTAAT/ TOETREDEND LAND
NAALDHOUT
(1000 ha)
(%)
LOOFHOUT EN ANDER
(1000 ha)
(%)
BELGIË
283
47,16
317
52,84
DENEMARKEN
252
63
148
37
FRANKRIJK
4.405
33,02
8.935
66,98
BR DUITSLAND
4.592
67,15
2.246
32,85
GRIEKENLAND
690
38,48
1.103
61,52
IERLAND
298
85,87
49
14,13
ITALIE
976
25,23
2.892
74,77
LUXEMBURG
27
33,75
53
66,25
NEDERLAND
191
64,96
103
35,04
1.407
69,75
610
30,25
EUR10
13.121
44,36
16.456
55,64
SPANJE
4.822
74,13
1.683
25,87
PORTUGAL
1.347
52,00
1.243
48,00
E + Ρ
6.169
67,83
2.926
32,17
EUR12
19.290
49,88
19.382
50,12
VERENIGD KONINKRIJK
Bron : ECE 1985 basisjaar 1980/1981
BIJLAGE VII
AANTAL BOSBEDRIJVEN (1) NAAR DE BEZITSVORM
BEZITSVORM
LID-STAAT
PUBLIEKRECHTELIJKE LICHAMEN
STAAT
BELGIË
TOTAAL
PARTICULIEREN
186
626
107.066
108.878
69
229
25-698
25.996
FRANKRIJK
1.486
14.154
N.B. *
BRD
1.225
16.643
515.025
532.893
N.B.
N.B. * * *
NB
DENEMARKEN
GRIEKENLAND IERLAND
N.B.
13
238
ITALIE
10.818
N.B.
15.640
251
N.B. * * 826.401
837.219
LUXEMBURG
46
216
12.142
12.404
NEDERLAND
400
1.0r«3
20.243
21.696
VERENIGD
243
51.440
51.683
1.558.015
1.605.660
N.B.
KONINKRIJK EUR-10
14.711
32.934
TOTALE SCHATTING
15.000
35.000
BRONNEN
: Eurostat 1980 + ( )
: Schattingen
* Geschat op ongeveer 3 miljoen ** Geschat op enkele duizenden *** Geschat op enkele tienduizenden (1) Cf. de definitie in bijlage XI
(4 .i 5 miljoen)
BiJLAGE VIII OPPERVLAKTE VAN DE BOSBEDRIJVEN (1) NAAR DE BEZITSVORM (1.000 ha) BEZITSVORM
LIDSTAAT STAAT
BELGIË DENEMARKEN FRANKRIJK BR DUITSLAND GRIEKENLAND IERLAND ITALIE LUXEMBURG
TOTAAL
ANDERE PUBLIEKREC H PARTICULIE TELIJKE LIC HAMEN REN
c.67
212
316
595
150
20
323
493
1.407
2.189
10.169
13.765
2.171
1.759
3.017
6.947
N.B.
N.B.
N.B.
277
2
80
359
3.023
>5.404
2.581 5,7
■>
31,2
45,7
N.B.
82,6
NEDERLAND
C.85
C.49
c.175
C.309
VERENIGD KONINKRIJK
915
0
1.150
> 2.065
EUR10
7.458,7
4.262,5
18.298,7
30.019,6
I BRON : EUROSTAT 1980. (1) Als "bosbedrijfV moet de "exploitatieeenheid" worden beschouwd. Een exploitatieeenheid omvat alle beboste oppervlakten die met betrekking tot de exploitatie en het beheer één geheel vormen, ongeacht de ligging van de afzonderlijke beboste oppervlakten. Als deze beboste opper vlakten in meer dan één door de enquête bestreken gebieden liggen, worden alle gegevens gerangschikt onder het gebied waar het bedrijf is gevestigd. Tot de exploitatieeenheid behoren eventueel ook alle ge pachte beboste oppervlakten.
Als bosbedrijven dienen alleen te worden beschouwd bedrijven die beboste oppervlakten bezitten en/of exploiteren, ongeacht de grootte van de beboste oppervlakten, dus ook kleine beboste oppervlakten van particulieren. Houthakbedrijven vallen niet onder bosbedrijven.
BIJLAGE
IX
WERELDPKODUKTIE EN - U-IT.V0Ë1 V A N INDUSTRI ^PRODUKTEN IN RONDHOUTEQUIVALENTEN IN Ì963-Ì973-197'9-Ì9"81
( in miIjoen m3 + %) 1963
PRODUKT GEZAAGD HOUT min m3 (%) (% UITVOER) TRIPLEX/MULTIPLEX min m3 (%) (% UITVOER) SPAANPLATEN min m3 (%) (%
UITVOER)
PAPIERPAP min m3 (%) (% UITVOER)
361
(34.28 %)
1979
1973 445
(32.72 %
451
(31.21 X)
1981 419
(30.27%)
(12.7 %)
(15.9 %)
(18.2 %)
(16.9 %)
20.2 (1.92 %)
42.2 (3.10 %)
42.3 (2.93 X)
37.9 (2.74 %)
(14.7 %)
(15.1 %)
(17.3 %)
32.0 (2.35 %)
41.2 (2.85 %)
39.7 (2.86 %)
(9.0 %)
6.0 (0.60 %) (3.3 %) 70.0 (6.65 %) 16 %)
(7.3 %)
(7.8 %)
114.3 (8.40 %) 123.0 (8.51 %) (15.7 %)
(16.2 %)
(5.9 %) 125.3 (9.05 %) (16.1 X)
ANDERE (ZAAGSEL, SPANEN, FINEER, VEZELPLATEN, DUN RONDHOUT) min m3 (%)
595.8 (56.58 %) 726.5 (53.42 %) 787.5 (54.49 %) 762.1 (55.06%
TOTAAL ,(% UITVOER)
1053.0(100.0 %) 1360.0(100.0 %) 1445.0(100.0 %) 1384.0(100.0 %
Bron : GATT 1984, naar FAO
OPMERKING : De gegevens in de bovenstaande tabel zijn exclusief brandhout.
87 —
Hiertoe lijken regionale groeperingen voor bos en milieu het meest geschikt. Dergelijke groeperingen zouden het Bosbouwprogramma van de Gemeenschap kunnen toelichten en ondersteunen. De oprichting van dergelijke groeperingen - waar zij nog niet bestaan - zou door de Gemeenschap moeten worden aangemoedigd. 6. Stimuleren van promotiecampagnes voor hout als bouwmateriaal 235. De communautaire actie moet erop gericht zijn het gebruik te bevorderen van hout als hernieuwbare grondstof, vooral voor doeleinden waar concurrentie mogelijk is met andere materialen als plastic of metaal. Een groot deel van de actie zou bestaan in informatiecampagnes waarbij wordt gewezen op de kwaliteiten van hout als materiaal dat voor talrijke gebruiksdoeleinden geschikt is. Die campagnes zouden worden opgezet in samenwerking met gespecialiseerde instituten en zij zouden worden gevoerd in alle landen van de Gemeenschap. 7. Betere opleiding van de boseigenaren en van het personeel dat in de bossen werkzaam is 236. De communautaire actie zou tenslotte moeten bijdragen tot een betere opleiding van de personen die instaan voor het beheer en de exploitatie van de bossen, met name de particuliere bossen. Het personeel dat werkt in bossen in overheidsbezit is over het algemeen behoorlijk opgeleid in gespecialiseerde bosbouwscholen, terwijl de beroepsopleiding van particuliere eigenaren en van hun personeel, de uitzonderingen niet te na gesproken, vaak sterk te wensen overlaat. De actie zou meer in het bijzonder gericht zijn op het organiseren van opleidingscursussen voor particuliere boseigenaren en bosarbeiders.
— 88 —
HOOFDSTUK V MOGELIJKHEDEN VOOR EEN COMMUNAUTAIRE ACTIE OP BOSBOUWGEBIED 237. De middelen waarover de Gemeenschap beschikt om een breed opgezette bosbouwactie uit te voeren behoren tot het communautaire standaardarsenaal en zijn van juridische, financiële, administratieve en ook politieke aard. 238. Wat het juridische aspect betreft, biedt het Verdrag een toereikende rechtsgrondslag (in laatste instantie kan altijd op artikel 235 worden teruggekomen) voor alle acties die worden overwogen. De scala van besluiten die normaal door de Instellingen van de Gemeenschap kunnen worden vastgesteld is eveneens voldoende. Bijgevolg moet voor een bosbouwactie als bedoeld hierboven niet eerst het Verdrag worden gewijzigd. Het vroeger vaak aangehaalde argument dat de Gemeenschap niets kan ondernemen op bosbouwgebied omdat het Verdrag niet uitdrukkelijk voorziet in een bosbouwbeleid kan de toets der kritiek niet doorstaan; zowel uit de teksten als uit de feiten blijkt dat dit een drogreden is. Juridisch gezien staat dus niets de Gemeenschap in de weg om op dit gebied initiatieven te ontplooien. 239. Maatregelen op bosbouwgebied zijn over het algemeen kostbaar, terwijl financiële resultaten pas op lange termijn te verwachten zijn. Vanzelfsprekend is een algemeen debat over de ontwikkeling van een bosbouwactie slechts zinvol voor zover rekening wordt gehouden met de beperkte begrotingsmiddelen; de bosbouwsector moet, zoals de overige sectoren, worden geïntegreerd in de algemene begrotingsstrategie van de Gemeenschap. De op bladzijde 93 aangegeven hoofdlijnen, die bedoeld zijn als grondslag voor besprekingen, lopen dan ook geenszins vooruit op de in de toekomst ter zake te nemen besluiten. Er dient echter op te worden gewezen dat bosbouwacties een integraal onderdeel vormen van een aantal communautaire programma's die onlangs door de Gemeenschap zijn vastgesteld, onder andere de Geïntegreerde Mediterrane Programma's. Hieruit blijkt dat er zelfs binnen de huidige begroting ruimte is voor de ontwikkeling van bosbouwacties. De ontwikkeling van bosbouwacties hangt nauw samen met andere takken van het beleid, met name het GLB. Bijgevolg zou tijdens de overlegperiode een kosten/baten-analyse moeten worden gemaakt waarin de dwarsverbindingen met de overige beleidsvormen duidelijk tot uiting komen.
— 89 —
240. Wat de administratieve kant van de zaak betreft, is een essentiële voorwaarde voor de uitvoering van een breed opgezette bosbouwactie dat de Commissie beschikt over een aangepaste en operationele administratieve structuur, die thans nog ontbreekt. Het is dan ook beter met een dergelijke actie te wachten tot deze structuur is opgebouwd, dan er nu al mee te beginnen zonder dat de vereiste administratieve infrastructuur voorhanden is. Daarnaast moet worden gezorgd voor twee instrumenten, een voor het beheer en een op documentatiegebied, namelijk : - een permanent bosbouwcomité; - een periodiek rapport over de bosbouwsituatie in de Gemeenschap. 241. In politiek opzicht heeft de zaak van het bos de afgelopen jaren op Europees niveau een brede steun verworven die zonder weerga is in de geschiedenis. Op communautair niveau mag het bos zich voortaan verheugen in de bijzondere aandacht van de Commissie - het onderhavige rapport getuigt daarvan - maar ook van het Parlement, dat reeds verschillende positieve moties aan het bos heeft gewijd. Ook het Economisch en Sociaal Comité houdt zich bezig met de bosproblematiek. Alleen de Raad heeft zich tot dusver op zijn minst terughoudend opgesteld omdat twee of drie delegaties steeds iedere vorm van gemeenschappelijk bosbouwbeleid hebben afgehouden. Een van de belangrijkste redenen voor deze houding van de Raad is wellicht het feit dat er nog geen passend kader bestaat waarbinnen alle ministers die bevoegd zijn voor deze sector, gezamenlijk kunnen optreden. Het zou derhalve dienstig kunnen zijn de totstandbrenging van een dergelijk kader te bevorderen. Tevens zou op communautair niveau moeten worden voorzien in een indicatief "bos- en houtplan" dat als toetssteen zou fungeren voor de voorgenomen actie als geheel. 1. Permanent Bosbouwcomité 242. Naast haar voorstel voor een resolutie inzake het bosbouwbeleid van 1978 had de Commissie ook de oprichting van een permanent bosbouwcomité voorgesteld. Ook dit voorstel is nog altijd in behandeling bij de Raad. Officieus bestaat een dergelijk comité echter al, namelijk het Coördinatiecomité Bosbouwbeleid (COFOR), waarin sinds 1960 de directeurs-generaal die bevoegd zijn voor de bossen, zitting hebben. Dit comité heeft noch een rechtsgrondslag, noch een specifiek mandaat, en is voorlopig alleen van belang voor uitwisseling van informatie. Een formeel ingesteld bosbouwcomité zou niet alleen de coördinatie van het bosbouwbeleid op zich kunnen nemen, een taak die niet zonder mandaat van de Raad kan worden vervuld, maar zou ook kunnen fungeren als comité van beheer voor de bosbouwmaatregelen van de Gemeenschap. Telkens als bij een verordening inzake bosbouwmaatregelen zou worden voorzien in beheerstaken, zou bijgevolg worden verwezen naar het besluit van de Raad tot instelling van een dergelijk comité.
90 —
Door de officiële instelling van dit comité zou de gewenste samenhang tussen alle bosbouwmaatregelen van de Gemeenschap kunnen worden gewaarborgd en zou kunnen worden voorkomen dat een wildgroei van ad hoc-comités optreedt naarmate tot nieuwe specifieke bosbouwmaatregelen wordt besloten. De Raad zou zich zonder verder uitstel definitief over deze kwestie moeten uitspreken. De Commissie handhaaft dus haar voorstel en verzoekt de Raad daaraan een gunstig gevolg te geven. 2. Periodiek verslag over de bosbouwsituatie in de Gemeenschap 243. Zoals voor een aantal andere sectoren, zou de Commissie een verslag over de toestand van de bossen in de Gemeenschap, alsmede over het beleid en de maatreg%len op bosbouwgebied, bij de Raad indienen. Daarin zou een overzicht worden gegeven van de door de Gemeenschap genomen maatregelen en de resultaten daarvan. Dit verslag zou in principe om de twee jaar worden opgesteld en zou dan moeten worden ingediend op een tijdstip waarop belangrijke besluiten op bosbouwgebied moeten worden genomen. Dit verslag zou ook worden toegezonden aan het Parlement en aan het Economisch en Sociaal Comité. 3. Bosbouwplanning op middellange termijn voor de Gemeenschap 244. De Gemeenschap kan op een zo complex gebied als de bosbouw geen breed opgezette actie ontwikkelen zonder een indicatieve planning waarin kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen worden aangegeven; elke betrokken sector zou zijn aandeel leveren aan de totstandbrenging van deze doelstellingen. De planning zou de komende twintig jaar bestrijken, en zou telkens gelden voor een periode van vijf jaar; de eerste van deze perioden zou samenvallen met de looptijd van het Actieprogramma voor de bosbouw (1986-1990). De planning zou om de vijf jaar opnieuw worden bezien en indien nodig bijgesteld. 4. De Raad van Bosbouwministers 245. Op basis van de besprekingen die de afgelopen jaren in diverse zittingen van de Ministerraad zijn gehouden over een aantal voorstellen op bosbouwgebied van de Commissie kan worden gesteld dat dergelijke voorstellen beter door de rechtstreeks betrokken ministers binnen de Raad zouden worden onderzocht. Dit is nodig omdat de bosbouw niet in alle landen onder hetzelfde ministerie ressorteert (1).
(1) Bosbouw ressorteert onder de minister van Landbouw in de volgende Lid-Staten : de Bondsrepubliek Duitsland, Italië, Griekenland, Nederland, Frankrijk en Ierland. In de twee laatstgenoemde landen valt deze sector onder de rechtstreekse bevoegdheid van een staatssecretaris voor Landen Bosbouw respectievelijk voor Bosbouw en Visserij. In Denemarken en Luxemburg behoort de bosbouw tot de bevoegdheden van de minister voor Milieuzaken. In België en het Verenigd Koninkrijk zijn de regionale regeringen bevoegd voor de bosbouw.
— 91 —
Bij de indiening van het Gemeenschappelijk Actieprogramma voor de bosbouw door de Commissie zou een eerste informele bijeenkomst van de bosbouwministers moeten plaatsvinden. Deze bijeenkomst zou het logische, zij het wat late, vervolg zijn op de vergadering die in 1959 (meer dan een kwart eeuw geleden) door de Commissie in Brussel werd georganiseerd en waarvan de conclusies voor het merendeel nog steeds actueel zijn (zie bijlage XXVIII).
— 92 —
HOOFDSTUK VI HOOFDLIJNEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK ACTIEPROGRAMMA VOOR DE BOSBOUW
246. Om de onderlinge samenhang van de in de voorgaande hoofdstukken aanbevolen maatregelen te waarborgen, moet een vijfjarenprogramma worden opgesteld waarin voor elke maatregel worden aangegeven : de mate van prioriteit, de aard van de maatregel (gecoördineerde of gemeenschappelijke actie), de rechtsgrondslag, de datum van invoering en de looptijd, alsmede de vereiste financiële middelen en administratieve voorzieningen. 247. In de hierna volgende tabel zijn de hoofdelementen van een programma voor de jaren 1986 tot en met 1990 opgenomen. Deze tabel is ingedeeld overeenkomstig de in de vorige hoofdstukken aangegeven hoofdlijnen voor de communautaire actie. De maatregelen zijn gegroepeerd naar hoofddoelstelling : - bescherming van het bos, - valorisatie van het bos, - ontwikkeling van het bos. Voorts vermeldt de tabel de algemene begeleidende maatregelen, alsmede de maatregelen die moeten worden genomen voor de totstandbrenging van de instrumenten van het Actieprogramma voor de bosbouw. Door deze tabel wordt het belang aangetoond van een allesomvattende en geïntegreerde aanpak van de bosbouwactie van de Gemeenschap om op passende wijze te kunnen inspelen op de huidige bosbouwproblematiek in de Lid-Staten en in de Gemeenschap als geheel.
SCHETS VAN EEN ACTIEPROGRAMMA VOOR DE BOSBOUW 1986-1990
(2)
(1) Punten in de hoofdstukken I tot en met V
Voorgenomen communautaire actie
(3)
(5)
(4)
Mate van prioriteit (2)
(6)
(7)
(8)
Aard van de maatregelen
Rechts Aard Beoogde grond van het aanvang slag besluit Jaar/ Coördi- Gemeen- (art. (1) kwart. natie schappe- Verdrag) lijke acties
(9) Loop tijd (jaren)
(10) Finan ciering (3)
(11) Andere betrok kenen
I. BOSBESCHERMING 136 137
Verbetering fytosanitaire bescherming van de bossen
2
X
X
136 137
Ontwikkeling onderzoekprogramma's ziekten van bosbomen
1
X
136 137
Ontwikkeling systemen voor fytosanitaire controle
143
144
GEST
86.3
PERM
X
RECH
86.1
5
2
X
GEST
86.2
Oprichting (of aanvulling) van een net van waarnemingsplaatsen in de bossen en maatregelen voor het verzamelen en verwerken van de verkregen gegevens
1
X
235
GEST
Harmonisatie van de methoden voor het meten van de luchtverontreiniging in bossen en voor de presentatie van de periodieke overzichten van de waargenomen schade en van de relatie daarvan met de luchtverontreiniging
1
235
GEST
X
43
EOGFL
PLANTEZIEKTENKUNDIG COMITE
BUDG
GROEP BOSBOUW KUNDIG ONDERZOEK
PERM
EOGFL
PLANTEZIEKTENKUNDIG COMITE
85.4
1
BUDG 3880
COMITE BOSBE SCHER MING
85.4
1
BUDG 3880
COMITE BOSBE SCHER MING
ί
: (1) REGL (verordening) - DIR (richtlijn) - DEC CONS (besluit Raad) - DEC C0r>1 (besluit Commissie) - REC (aanbeveling) GEST (beheer via Comité) - ADM (administratieve besluiten waar:oe de Commissie bevoegd is) - ETUD (studie van de Commissie) RECH (onderzoek) - DEM (demonstratie) - RESOL (resolutie) (2) I = zeer hoge prioriteit, 2 = hoge prioriteit, 3 = gewone prioriteit, 4 = geringe prioriteit (3) BUDG (begroting)
(1)
(2)
(3) 1
(4)
(5)
(6) 235
145 en 146
Uitvoering van de verordening over de bescherming van de bossen tegen brand
147
Uitwerking van een regeling voor stapsgewijze maatregelen bij rampen in bossen
2
X
150
Opstellen van een voorstel voor communautaire maatregelen ter bescherming van bossen tegen onrechtmatige ontbossing
3
X
235
151
Opstellen van gedragsregels met betrekking tot de genetische verscheidenheid van teeltmateriaal
3
X
43
151
Inventaris van de genomen maatregelen of beoogde projecten op het gebied van genenbanken voor bossen ter voorkoming van genetische erosie
3
X
151
Stimulansen voor de oprichting van genenbanken voor zeldzame en bedreigde bosecotypen
3
209
Onderzoek naar de invloed van ontwikkelingssteun en handelsmaatregelen op de tropische bossen
2
X
138 en 139
Toezicht op de populatiedichtheid van wild (afschotregelingen) en opstelling van een Europese code voor de jacht in bossen
4
X
X
X
(7)
(8)
GEST
85.4
(9) 1
ADM
86.3
0,5
DIR
87.1
1
GEST
86.3
0,5
(10) BUDG 3880
COMITE BOSBESCHERMING ™
X
43 en 235
ADM
86.1
1
BUDG 3840
X
43 en 235
REGL
86.4
5
BUDG 3840
235
ETUD
86.1
1
DIR
87.1
5
(11) COMITE BOSBESCHERMING
EOF
COMITE BOSBESCHERMING PLANTE» ZIEKTENKUNDIG COMITE GROEP BOSBOUWKUNDIG ONDERZOEK .GROEP BOSBOUWKUNDIG ONDERZOEK
4H.
- 71 —
HOOFDSTUK III BEVORDERING VAN DE VERGROTING VAN HET BOSAREAAL 183. De vergroting van het bosareaal is van essentiële betekenis voor de Gemeenschap of het nu gaat om het eigen bosareaal of dat in landen waaruit hout wordt ingevoerd, met name de ontwikkelingslanden. In de afgelopen jaren heeft de Commissie reeds belangrijke maatregelen genomen om de vergroting van het bosareaal te stimuleren, met name in de mediterrane gebieden (Verordeningen nrs. 269/79, 1975/82) en in de ontwikkelingslanden (EOF, EIB). Die inspanningen moeten worden voortgezet en verder worden opgevoerd. 184. Het doel van de vergroting van het bosareaal in de Gemeenschap en in de ontwikkelingslanden is ervoor te zorgen dat het bos zijn drie hoofdfuncties beter kan vervullen. De vergroting van het bosareaal wordt bereikt door : - uitbreiding van het boerenbos, dat wil zeggen versterking van de boscomponent van landbouwbedrijven, - vergroting van het bosareaal buiten de landbouwbedrijven,waar dat technisch uitvoerbaar, economisch verantwoord en ecologisch en sociaal wenselijk is, - totstandbrenging van een adequate structurering in het bedrijfsleven en van een industriële infrastructuur, - uitbreiding van het bosareaal in de ontwikkelingslanden. I. UITBREIDING VAN HET BOERENBOS 185. De relaties tussen landbouw en bosbouw zijn sinds het begin van de eeuw losser geworden; in sommige gevallen zijn de belangen zelfs tegenstrijdig. Met de huidige crisis in de landbouw en met de toenemende belangstelling voor het bos zouden opnieuw nauwere banden kunnen ontstaan tussen deze twee sectoren die samen een groot gedeelte van alle land in beslag nemen en dat zou er uiteindelijk toe kunnen leiden dat beter met de respectieve belangen rekening wordt gehouden. Bij de uitbreiding van het bosareaal zal dus nauwer moeten worden samengewerkt met de landbouw. Er zijn in de Gemeenschap nog grote gebieden onbewerkt of weinig produktief land waarvan de bebossing zou moeten worden gestimuleerd. De bosbouw is in dat geval een goed alternatief voor het gebruik van de grond door de landbouw. 186. Voorts kan de houtteelt (de teelt van snelgroeiende boomsoorten) op niet-marginale landbouwgronden in bepaalde omstandigheden ook een alternatief zijn voor landbouwprodukten waaraan een structureel overschot bestaat. 187. De maatregelen van de Gemeenschap voor de bosbouw moeten bijdragen tot versterking van de relatie tussen land- en bosbouw en wel via :
— 72 —
- modernisering van het bos op land- en bosbouw, - stimulering van de bebossing - stimulering van de houtteelt - stimulering van de houtteelt beweiding of wisselbouw.
bedrijven met land-,bos- en weidebouw of met van bepaalde gronden van landbouwbedrijven, in het kader van de vruchtwisseling, met ruime plantafstand,in combinatie met
1. Modernisering van de bosbouw op bedrijven met land-, bosof land- en bosbouw
en weidebouw
188. De landbouwbedrijven in bepaalde gebieden in Europa, in het algemeen berggebieden of probleemgebieden, zijn complexe entiteiten waarin landbouw, veehouderij en bosbouw in nauwe symbiose samengaan. Bij de maatregelen van de Gemeenschap voor de bosbouw moet rekening worden gehouden met de specifieke problemen in verband met het boerenbos,dat een essentiële component is van dit type bedrijf en moet de mogelijkheid worden geboden dit soort bos te moderniseren. De Gemeenschap zou ervoor moeten zorgen dat bedrijven met de produktiecombinatie land-, bos-, weidebouw of land-, bosbouw ten volle kunnen profiteren van de technische vooruitgang zonder dat aan die combinatie wordt geraakt. Dergelijke combinaties beantwoorden namelijk vaak aan de behoefte van probleemgebieden en dragen zo bij tot het evenwicht in de Gemeenschap. Zwitserland of Oostenrijk of, verder van de Gemeenschap, Finland zijn landen waaraan de Gemeenschap in dit opzicht een voorbeeld zou kunnen nemen. 2. Bebossing van bepaalde gronden van landbouwbedrijven 189. via :
Uitbreiding van het bosareaal op landbouwbedrijven zou moeten worden bevorderd
- Stimulering van de uitvoering van de recente maatregelen voor de bosbouw op landbouwbedri jven De Raad heeft recentelijk in het kader van nieuwe maatregelen voor de verbetering van de landbouwstructuur bepalingen vastgesteld (1) om de landbouwers met hoofdberoep landbouw ertoe aan te zetten bepaalde gronden van hun bedrijf te bebossen. Aangezien het de Lid-Staten vrij staat deze maatregelen toe te passen, zal de Commissie de nationale overheden er eerst van moeten overtuigen deze maatregelen ten volle toe te passen. Daarna zou de betrokken landbouwers de nodige informatie kunnen worden verstrekt, om ze tot bosaanplant te stimuleren. 190. In dit verband zou allereerst de bebossing van verlaten, marginale of onderbenutte gronden gestimuleerd moeten worden. De bosbouw zou daar extensief of intensief kunnen worden uitgeoefend.
(1) Verordening nr. 797/85, PB L 93 van 30.3.1985
— 73 —
Via de communautaire actie, zou, naargelang van de kwaliteit van de grond en de plaatselijke omstandigheden, moeten worden gezorgd voor stimulering van de : . intensieve massaproduktie van hout voor de industrie of voor de energievoorziening; . produktie van hout van middelmatige kwaliteit (zaaghout); . intensieve teelt van bomen, hoofdzakelijk loofhout, voor de produktie van timmerhout van goede kwaliteit en fineerhout; . teelt van bomen met ruime tussenafstand, gecombineerd met grasland of bouwland.
3. Uitbreiding van de recente maatregelen voor de combinatie land- en bosbouw tot alle landbouwers 191. De genoemde maatregelen voor de bosbouw, die slechts gelden voor bepaalde categorieën landbouwbedrijven aangezien zij een onderdeel vormen van het landbouwstructuurbeleid, zouden moeten worden uitgebreid tot andere categorieën landbouwers die hun land willen bebossen. Met die uitbreidina van de maatregel zou naast het oorspronkelijke doel van de verordening, namelijk de verbetering van de efficiency van de landbouwstructuur, een meer specifiek doel, d.w.z. de bosbouw, worden gediend. 4. Stimulering van de houtteelt op landbouwbedrijven 192. De vooruitgang op het vlak van de teelt van snelgroeiende bomen wettigt de veronderstelling dat onder bepaalde agrarische en economische omstandigheden en via adequate financieringsregelingen de houtteelt een belangrijkere plaats zou kunnen krijgen in de vruchtwisseling. Snelgroeiende boomsoorten zoals de populier of de eucalyptus, waarnaar veel onderzoek is gedaan, verdienen meer aandacht van de Gemeenschap. Zij zou via proefprojecten of demonstraties en via bepaalde stimuleringsmaatregelen de teelt van deze soorten kunnen bevorderen. Er dienen zo spoedig mogelijk financiële regelingen te worden getroffen die aan de landbouwers die met houtteelt beginnen of die hun landbouwgrond bebossen een zekere continuïteit in hun inkomen waarborgen. II. VERGROTING VAN HET BOSAREAAL BUITEN DE LANDBOUWBEDRIJVEN 193. Er zijn ruime mogelijkheden voor vergroting van het bosareaal in de Gemeenschap. Daarbij kunnen twee richtingen worden gevolgd : - deelneming van de Gemeenschap aan bebossing en aan omvangrijke werkzaamheden op het gebied van de bosbouw; - de aanleg van bossen in de omgeving van steden.
— 74 —
1. Deelneming aan bebossingsprogramma's en omvangrijke werkzaamheden op het gebied van de bosbouw 194. In de lijn van de eerder aangegeven doelstellingen en met inachtneming van de eisen inzake een weldoordachte ruimtelijke ordening (1) zou de Gemeenschap, meer dan in het verleden, moeten deelnemen aan maatregelen voor bebossing, - hetzij in de vorm van speciale programma's, - hetzij in de vorm van omvangrijke werkzaamheden. Deelneming aan bebossingsprogramma's 195. Uitgaande van bebossingsprogramma's waaraan de Gemeenschap reeds heeft deelgenomen en die een groot succes zijn geweest, zouden nieuwe communautaire maatregelen moeten worden vastgesteld inzake toekenning van financiële steun aan instellingen en particulieren die overgaan tot bebossing in probleemgebieden die van rechtstreeks belang zijn voor het evenwicht in de Gemeenschap op economisch en ecologisch vlak (2). Dit betreft bijvoorbeeld gebieden met een bijzonder sterke erosie, grensgebieden, het ontstaansgebied van grote Europese rivieren. In dit verband zal de Commissie voorstellen de geldigheidsduur van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 269/79, die gericht is op het bos in het mediterrane gebied en die eind 1985 verstrijkt, met nog eens vijf jaar te verlengen en de werkingssfeer daarvan uit te breiden tot andere gebieden waarvoor dit dienstig is. Deelneming aan de uitvoering van omvangrijke werkzaamheden op het gebied van de bosbouw 196. In berggebieden, kustgebieden of onvruchtbare gebieden met aanzienlijke risico's voor erosie, zouden met een financiële bijdrage van de Gemeenschap omvangrijke bebossings- of herbebossingswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.
(1) De communautaire acties voor vergroting van het bosareaal zouden tevens moeten worden ingepast in een strategie voor de regionale ontwikkeling en met name voor de totstandbrenging van een evenwichtige verhouding tussen stedelijke zones, landbouwgebieden en bosgebieden. De maatregelen tot vergroting van het bosareaal moeten daarom een aansporing inhouden een zodanige ruimtelijke ordening tot stand te brengen dat de vergroting van het bosareaal daar gebeurt waar dit gezien de natuurlijke omstandigheden en de wensen van de bevolking werkelijk op haar plaats is. Op deze wijze zouden conflicten tussen de bosbouw en andere sectoren (met name de landbouw), die de doeltreffendheid van de maatregelen ongunstig zouden beïnvloeden, worden vermeden. (2) De gebieden waarvoor de Geïntegreerde Mediterrane Programma's gelden, behoren vanzelfsprekend tot deze gebieden.
— 75 —
Deze omvangrijke werkzaamheden, die ook zouden kunnen worden uitgevoerd in regio's met structurele problemen en in door ontvolking bedreigde gebieden waar het natuurlijke landschap verzorging behoeft, zouden worden uitgevoerd in het perspectief van regionale ontwikkeling en zouden met name afgestemd zijn op de verbetering van de werkgelegenheidssituatie. 2. Aanleg en vergroting van bossen in de omgeving van steden 197. De communautaire actie zou de aanleg en vergroting van recréât iebossen in de omgeving van belangrijke agglomeraties moeten stimuleren. III. TOTSTANDBRENGING VAN EEN ADEQUATE BEDRIJFSORGANISATIE EN INDUSTRIËLE INFRASTRUCTUUR 198. De geringe grootte van veel bosbezit, de sterke versnippering van de percelen en het gebrek aan technische opleiding van de boseigenaren zijn handicaps die vrijwel onmogelijk te overwinnen zijn als het bedrijfsleven niet adequaat is gestructureerd. Dat dient te worden bevorderd en gestimuleerd. 199.
Belangrijke onderdelen van deze structuur zijn :
- groeperingen van boseigenaren, - loonwerkbedrijven voor de bosbouw. Voor de verwerking van het hout dient een dynamische industriële infrastructuur beschikbaar te zijn. Modernisering van de bestaande bedrijven, stimulering van de oprichting van nieuwe bedrijven die de toegenomen produktie en vraag kunnen opvangen en tevens met succes het hoofd kunnen bieden aan de internationale concurrentie, zijn de doelstellingen van de communautaire actie. 1. Ondersteuning van de oprichting en de uitbouw van groeperingen van boseigenaren 200. Het particuliere bosbezit zou via vrijwillige groeperingen van boseigenaren uit zijn technisch en economisch element moeten worden gehaald. Deze groeperingen, die als doel hebben de particuliere eigenaren bij te staan bij het beheer van hun bosbezit door de nodige informatie te verstrekken, door dienstverlening in de vorm van uitvoering van boswerkzaamheden of door hulp bij de afzet van hun produkten, zouden overal in de Gemeenschap moeten bestaan. Vaak is dat echter nog niet zo. Voor zover dergelijke groeperingen aan zekere normale economische criteria beantwoorden, zouden zij niet alleen een waardevolle steun kunnen zijn voor particuliere boseigenaren bij het opstellen en de controle op de uitvoering van een bedrijfsplan, maar ook de juiste tussenpersoon voor de verkoop van hun produkten (gegroepeerde verkopen).
76 —
201. Welke vorm deze groeperingen zouden moeten krijgen, zou door de betrokkenen moeten worden bepaald. Die vorm zou moeten kunnen variëren naargelang van de doelstellingen, de ontwikkeling inzake produktie en afzet, de grootte van de verwerkende bedrijven waarmee onderhandeld zou moeten worden (1). 202. De Gemeenschap zou de oprichting en uitbouw van dergelijke groeperingen moeten stimuleren, ten einde ervoor te zorgen dat alle boseigenaren, ongeacht de grootte van hun bosbezit, en alle bedrijfsschakels uit de sector hout, kunnen profiteren van die structurering van het bedrijfsleven die onontbeerlijk is voor een gezond particulier bosbezit. 2. Vergemakkelijking van de oprichting van loonwerkbedrijven voor de bosbouw 203. Aanleg en onderhoud van bossen vragen veel werk. Naast de aanplant zijn er de voorbewerking van de grond, het onderhoud en de regelmatige exploitatie van het bos. Tal van eigenaren kunnen die werkzaamheden onmogelijk zelf uitvoeren. Toch dient, met het oog op het behoud van het bos, dat werk tijdig te worden uitgevoerd. Deskundige bedrijven zouden de eigenaars moeten bijstaan bij dit werk dat zij vaak verwaarlozen met als consequentie dat de toekomstige opbrengst van hun bos in het gedrang komt. De resultaten van particuliere bossen hangen dus samen met het bestaan van dit soort bedrijven. 204. De Gemeenschap zou de steun vcor de oprichting of uitbreiding van bedrijven voor bosbouwwerkzaamheden daarom moeten toekennen in samenhang met haar maatregelen ter bevordering van de totstandkoming van middelgrote en kleine bedrijven. Daarbij zou erop moeten worden toegezien dat nationale sociale en fiscale bepalingen geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van die bedrijven. 3. Vergemakkelijking van de modernisering van de houtindustrie en van de vestiging van nieuwe bedrijven 205. In de recente maatregelen van de Raad voor de afzet en verwerking van landbouwprodukten is niet het voorstel van de Commissie overgenomen dat voorzag ir; bijdragen voor de modernisering van industrieën voor de verwerking van bosprodukten (zagerijen, houtskoolproduktie, raffinering van hars, ...) uit het EOGFL. Dat was niet omdat de ontwikkeling van deze industrieën geen ondersteuning zou verdienen, maar omdat de houtverwerkende industrie niet in aanmerking kan komen voor een maatregel in het kader van het landbouwbeleid.
(1) Een groepering van boseigenaren voor een areaal van 150 à 200 hectaren is waarschijnlijk levensvatbaar als deze zich bezighoudt met het beheer van het bos. Voor onderhandelingen met een papierstoffabriek met de modernste installatie is een dergelijke groepering echter 500 à 1.000 keer te klein.
— 77 —
206. De op korte termijn te verwachten toeneming van de houtproduktie in een aantal gebieden van de Gemeenschap zal echter mogelijkheden scheppen voor de ontwikkeling van de primaire verwerkende industrie. De aanpassing of de oprichting van bedrijven zou dus in het perspectief van een toenemend aanbod en een gewaarborgde afzet moeten worden gestimuleerd. 207. Ook industrieën in latere verwerkingsstadia verdienen de aandacht van de Gemeenschap. Hun herstructurering, die nodig is als gevolg van ontwikkelingen op het vlak van techniek en van de vraag en ook van een sterkere normalisatie van de grondstof en van het eindprodukt zou moeten worden vergemakkelijkt. Dit zou bijdragen tot een ontwikkeling in de industriële infrastructuur van de houtsector die ten goede zou komen aan de Gemeenschap. IV. VERGROTING VAN HET BOSAREAAL IN DE ONTWIKKELINGSLANDEN 208. De Gemeenschap is een grote importeur van hout, met name tropisch hout, en houtprodukten uit ontwikkelingslanden. In haar eigen belang, maar ook in het belang van haar handelspartners moet zij ervoor zorgen dat de bronnen voor hernieuwbare grondstoffen waarop zij voor haar voorziening is aangewezen, in stand worden gehouden of zelfs worden verbeterd. Uit een recente studie van de FAO blijkt echter dat het tropisch woud dat in 1980 een oppervlakte had van 1.935 miljoen ha (1.200 miljoen ha dichte bossen en 735 miljoen ha savannebos) sindsdien jaarlijks ongeveer 11,3 miljoen ha kleiner is geworden. Dat betekent dat jaarlijks een oppervlakte aan tropisch bos van de aardbodem verdwijnt die ongeveer de helft beslaat van het bosareaal van de huidige Gemeenschap. 209. Dit is in meer dan een opzicht verontrustend. Voor de Gemeenschap is er niet alleen het feit dat op langere termijn de houtvoorziening in gevaar kan komen, maar gelden vooral de dramatische consequenties voor de toekomst van de plaatselijke bevolking die het bos nodig heeft om te kunnen overleven en die door haar extreme armoede wordt gedreven tot verwoesting van deze bron van leven, die geleidelijk wordt omgevormd in een woestijn. De Gemeenschap zou zo spoedig mogelijk een diepgaand onderzoek moeten instellen naar het effect van de ontwikkelingssteun en van de handelsmaatregelen op het tropisch woud. Vooral echter zou begonnen moeten worden met krachtige maatregelen om een einde te maken aan deze kwalijke ontwikkeling. De Gemeenschap moet dus een strategie ontwikkelen voor de valorisatie en voor het behoud van de tropische bossen en daartoe de nodige middelen aanwenden.
— 78 —
1. VaststelJJnij van een codimunnutaire str¿itec,ie voor het tropisch
bos
210. De problemen voor de vergroting en het behoud van het tropisch bos zijn van drieërlei aard : technische en biologische problemen; economische, administratieve en organisatorische problemen; tenslotte sociale, institutionele en politieke problemen. 211. Wat de Actieprogramma's voor de bosbouw voor de ontw^ikke linas landen betreft, neemt de Gemeenschap de vijf prioriteiten over die in gezamenlijk overleg tussen de belangrijkste internationale instanties ter zake zijn vastgesteld en die recentelijk zijn goedgekeurd door het Negende Wereldcongres inzake de bosbouw in Mexico. De vijf prioriteiten zijn : 1. vergroting van het aandeel van de bosbouw in het grondgebruik : - door ontwikkeling van bedrijven met de produktiecombinatie land-, bos- en weidebouw; - door geïntegreerde ruimtelijke ordening in stroomgebieden van rivieren; - door verbetering vó.n de ruimtelijke ordenintj en evaluatie van het bosbestand; 2. ontwikkeling van de houtindustrie : -
door door door door door
een beter gebruik van de natuurlijke hulpbronnen; een adequate exploitatie van het bos; de oprichting en exploitatie van adequate bedrijven; beperking van de verliezen aan grondstoffen; verbetering van de afzet;
3. valorisatie van brandhout : -
via via via via
ondersteuning van nationale programma's voor brandhout en houtenergie; de ontwikkeling van commercieel gebruik van houtenergie; regionale voorlichtings- en demonstratieprogramma's; een interregionaal modelprogramma voor onderzoek;
4. behoud van ecosystemen van tropisch bos : -
via de oprichting van nationale netten van beschermde gebieden; door hulp bij planning, beheer en uitbreiding van beschermde gebieden; door instandhouding, in situ, van de natuurlijke plantenrijkdom; door bevordering van het onderzoek over verbetering van de bossen met het oog op een hoge produktie;
5. versterking van de instanties die zich bezighouden met het bos : - door de formulering van bosbouwbeleid en de totstandbrenging van een juridisch kader; - door de oprichting of de werking van onderwijs- en voorlichtingsornanisaties;
— 55
- formele intrekking van de voorstellen voor resoluties van de Raad over . de doeleinden en beginselen van het bosbouwbeleid (zie punt 130 a)); . het gemeenschappelijk beleid voor de houtsector (zie punt 130 c)); - formele intrekking van het voorstel voor een besluit van de Raad houdende oprichting van een Permanent Comité voor de Bosbouw. De Commissie zou daartoe alleen zelf formeel hoeven te besluiten; - opnieuw op gang brengen van het debat in de Raad op basis van de teksten waarover het laatste compromis werd bereikt, om zo spoedig mogelijk tot een eindbeslissing te komen. Daardoor zou dan definitief de weg zijn geëffend voor de concrete vaststelling van een Actieprogramma voor de bosbouw rond de volgende drie centrale thema's : bescherming, valorisatie, ontwikkeling.
56 —
HOOFDSTUK I BETERE BESCHERMING VAN HET BOS 134. Naar hun aard kunnen de gevaren met een Europese dimensie die de bossen in de Gemeenschap bedreigen en die onze bossen zodanige schade kunnen toebrengen dat deze niet meer ten volle al hun functies kunnen vervullen, worden ingedeeld in vijf categorieën, namelijk : -
gevaren van biologische aard (insekten, micro-organismen, wild, enz.), luchtverontreiniging (zure regen), bosbranden, bepaalde natuurrampen, bepaalde voor het bos in mindere of meerdere mate schadelijke vormen van menselijke activiteit.
135. Om onze bossen tegen deze,meestal grensoverschrijdende, gevaren te beschermen is een volgehouden actie van de Gemeenschap op diverse terreinen nodig, gezien de omvang van de schade die wordt aangericht en het feit dat bepaalde maatregelen die in communautair verband worden genomen meer effect sorteren dan maatregelen van de Lid-Staten afzonderlijk of maatregelen die niet voldoende zijn gecoördineerd. Schade van biologische oorsprong a) Insekten en micro-organismen 136. Door insekten en micro-organismen wordt in de bossen allerhande schade aangericht. Aard en omvang van die schade variëren in de tijd en naar gebied. De Gemeenschap moet snel kunnen ingrijpen telkens als een probleem op dit gebied zodanig alarmerende afmetingen aanneemt dat het betrokken land ze niet meer alleen aankan. De Gemeenschap heeft ter zake tweeërlei maatregelen genomen : - zij stelt voorschriften vast in het kader van de strijd tegen planteziekten (Richtlijn 77/93) en heeft een fytosanitair comité opgericht dat om advies wordt gevraagd telkens wanneer het gevaar dreigt dat schade wordt aangericht door factoren van biologische aard of wanneer de opflakkering van een endemische ziekte wordt gemeld. Met name zijn voorschriften vastgesteld om de Gemeenschap te beschermen tegen de insluip van parasieten die in Amerika de verwelkingsziekte bij eiken veroorzaken; - diverse onderzoekprojecten, bijvoorbeeld een project inzake de iepeziekte. 137.
De actie op dit gebied moet worden voortgezet en verruimd :
- door de uitvoering van concreteonderzoekprogramma's op het stuk van specifieke ziekten die zware economische schade kunnen aanrichten, en van de methoden ter preventie en bestrijding van die ziekten. In dit verband zou op communautair niveau een catalogus moeten worden aangelegd van de belangrijkste ziekten bij bosbomen, met concrete gegevens over de verspreiding van deze ziekten, de materiële en economische gevolgen ervan, de stand van het onderzoek, enz.·
— 57 —
- door het opzetten van inspectiesystemen die het mogelijk maken het optreden of de verspreiding van nieuwe boomziekten in de Gemeenschap tegen te gaan en de methoden voor de sanitaire keuring van ingevoerd hout te verbeteren. In dit verband is een voorbeeld dat navolging verdient de aanpak die is gevolgd voor de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen de verwelkingsziekte bij eiken. b) Wild 138. Elk jaar weer wordt in de meeste Lid-Staten van de Gemeenschap grote schade aan bossen aangericht door de te hoge wildstand, met name de te grote aantallen herten, reeën en moeflons. Deze dieren kunnen percelen jonge bomen ernstig beschadigen of hele bossen verwoesten, vooral doordat zij bij het grazen de jonge boompjes en grote delen van de schors van de grotere bomen wegvreten. 139. Om de bossen (en de kweekopstanden) beter te beschermen moeten voor de gehele Gemeenschap verplichte afschotschema's worden ingevoerd, die tot resultaat moeten hebben dat de grootwiIdstand in grote boscomplexen door de jacht binnen bepaalde perken wordt gehouden. 140. Onderzoek- en demonstratieprojecten inzake verantwoorde jachtbelasting van bossen zouden door de Gemeenschap moeten worden ondersteund, vooral projecten voor bossen die zich over het grondgebied van verschillende Lid-Staten uitstrekken. De bedoeling moet zijn voor de Gemeenschap regels voor het beheer van de fauna uit te werken en een ethiek voor de jacht op groot wild die de instandhouding van een harmonieus evenwicht en een in alle opzichten volwaardig functioneren van het bos mogelijk maakt. Luchtverontreiniging (zure regen) 141. Het sterven van de bossen, waarvan algemeen wordt aangenomen dat het het gevolg is van wat met een eigenlijk onjuiste benaming "zure regen" wordt genoemd, baart in de Gemeenschap grote zorg. De door de zure regen veroorzaakte schade is zeer aanzienlijk (zie de punten 78 tot en met 80) en is een grensoverschrijdend fenomeen. 142. In het kader van het Milieuprogramma heeft de Raad reeds een aantal verbintenissen aangegaan en maatregelen vastgesteld om de voor het milieu schadelijke emissies in de Gemeenschap te beperken. Met name heeft hij luchtzuiverheidsnormen vastgesteld in de vorm van maximumconcentraties van verontreinigende stoffen,en dit jaar zijn meer in het bijzonder voorschriften vastgesteld inzake het loodgehalte van benzine. De Commissie heeft nieuwe voorstellen ingediend voor richtlijnen ten aanzien van de emissienormen voor grote thermische installaties en motorvoertuigen, en ook daarover is in de Raad overeenstemming bereikt. Zo is er met name de tweede beschikking, waarin de verplichting wordt opgelegd om etappegewijs alle voertuigen met een bepaalde cylinderinhoud van katalysatoren te voorzien.
5S
143. Parallel met al deze maatregelen moeten regelingen worden getroffen voor de bossen, en in de eerste plaats moet systematisch de door zure regen veroorzaakte schade in de grootste bossen van de Gemeenschap worden geobserveerd, zodat daarna efficiënter kan worden ingegrepen. In dit verband heeft de Commissie aan de Raad voorgesteld een verordening vast te stellen die voorziet in periodieke schade-inventarisering via een net van observatieposten in de bossen. In afwachting dat de Raad hierover een besluit neemt wordt een programma met voorbereidende maatregelen afgewerkt. In een aantal gevallen wordt daarbij geëxperimenteerd met diverse op ware grootte opgezette netten van observatieposten. 144. Tegelijk zou de Commissie ook moeten zorgen voor de harmonisatie van de methoden voor het meten van luchtverontreinigingen in de bossen. Zodoende zou zij kunnen beschikken over betrouwbare gegevens voor een objectieve communautaire analyse van het oorzakelijk verband tussen luchtverontreiniging en bossterfte en voor het uitwerken van adequate preventieve of sanerende maatregelen. In het kader van het bovengenoemde programma van voorbereidende werkzaamheden worden onder meer diverse types van meetstations voor het registreren van luchtverontreiniging in de bossen uitgetest. De inventarisatie van de door luchtverontreiniging veroorzaakte schade aan bossen behoort dus tot de prioritaire punten van de actie van de Gemeenschap op bosbouwgebied. Bosbranden 145. Welke enorme verwoestingen bosbranden kunnen aanrichten is algemeen bekend, in tegenstelling met wat geldt voor de schade door luchtverontreiniging. In de zomer wordt aan deze bosbranden vaak uitvoeriq aandacht besteed in de media. Ondanks de maatreqelen die zijn getroffen door de landen die met dit probleem speciaal te kampen hebben branden nog elk jaar vele hectaren bos af (zie de punten 81 tot en met 83). De Commissie heeft aan de Raad voorgesteld een communautaire actie te voeren met het oog op een betere bescherming tegen bosbranden. De voorgestelde maatregelen betreffen zowel bosbrandpreventie als -bestrijding; zij bevorderen de samenwerking tussen de Lid-Staten op dit terrein. In het kader van het voornoemde programma van voorbereidende werkzaamheden heeft de Comm:~sie een test georganiseerd voor de gemeenschappelijke evaluatie van het bestaande arsenaal aan middelen om bosbranden vanuit de lucht en op de grond te bestrijden. Voor deze test werd een terrein uitgekozen in de buurt van Florae (centrum van Frankrijk). Het experiment vond plaats in de periode van 7 tot 15 februari 1985 en droeg de naam "Florae 85". 450 manschappen, 140 voertuigen en 17 vliegtuigen uit zes landen die vaak met bosbranden te kampen hebben werden bij het experiment ingezet. Dit eerste experiment is volledig geslaagd en heeft de Commissie nuttige gegevens verschaft voor het uitwerken van de voorschriften die door de Raad moeten worden vastgesteld. 146. De Commissie heeft in het kader van andere voorbereidende werkzaamheden deelgenomen aan nog andere experimenten : het opzetten van een logistiek centrum te Valabre bij Marseille, de installatie van systemen voor het vroegtijdig opsporen van branden in twee bijzonder kwetsbare gebieden in Italië en Frankrijk, enz. ...
59 —
De geplande actie van de Gemeenschap op het gebied van de bosbranden is erop gericht een meer systematische samenwerking tussen de Lid-Staten tot stand te brengen die resulteert in een doeltreffender gebruik van de beschikbare brandpreventie- en brandbestrijdingsmiddelen. Begeleidende maatregelen zouden betrekking moeten hebben op de volgende punten : -
voorkoming van bosbranden door opruiming van kreupelhout en struikgewas, vroegtijdige opsporing van bosbranden, oprichting van logistieke centra in kwetsbare gebieden, opleiding van de personen die bij de besluitvorming inzake brandbestrijding betrokken zijn, - perfectionering van brandpreventiematerieel en brandwerende produkten. Natuurrampen 147. Elk jaar worden in Europa hele bossen verwoest door stormen (orkanen) die al evenmin aan de landsgrenzen halt houden en uitgestrekte gebieden in de Gemeenschap kunnen verwoesten. Deze stormen richten grote schade aan in de bossen. In verband hiermee ontstaan ook problemen wat betreft het economisch gebruik van ontworteld en gebroken hout, de bescherming van de getroffen gebieden tegen planteziekten en de herbebossing. Zij hebben ook tot gevolg dat het houtaanbod op de interne markt plotseling gaat toenemen. Op dit vlak zijn vaak maatregelen nodig die niet door één enkel land alleen kunnen worden genomen, bijvoorbeeld de toepassing van vrijwaringsclausules om de invoer uit bepaalde derde landen te beperken. 148. Op verzoek van de getroffen Lid-Staten moet de Gemeenschap eventueel ingrijpen, hetzij om de solidariteit binnen de Gemeenschap te laten spelen, hetzij om de markt tijdelijk te beschermen. Een dergelijk verzoek is in de voorbije jaren meer dan eens tot de Gemeenschap gericht (Duitsland 1976, Frankrijk 1983). In hoeverre de maatregelen die de Gemeenschap treft, effect sorteren,hangt met.name af van de snelheid van optreden en de intensiteit van de genomen maatregelen. De Gemeenschap moet ter zake een geheel van op de aard en de omvang van dergelijke rampen toegesneden maatregelen uitwerken,zodat zij, wanneer zich een dergelijke ramp voordoet en zij van een Lid-Staat een verzoek om hulp ontvangt, onmiddellijk en volgens een vooraf uitgestippeld plan kan ingrijpen om het ontwortelde en gebroken hout te helpen recupereren en eventueel de verwoeste percelen door heraanplant te helpen herstellen. Voor het bos schadelijke vormen van menselijke activiteit 149. Bepaalde vormen van menselijke activiteit kunnen resulteren in schade aan de bossen. In dit opzicht moet de Gemeenschap vooral aandacht besteden aan de volgende drie problemen : 150. a) Onverantwoorde ontbossing : Om te voorkomen dat het bosbestand afneemt door onnodige ontbossing zou de Gemeenschap voorschriften moeten uitvaardigen om de wetgeving van de Lid-Staten ter zake te harmoniseren en zo restrictief mogelijk te maken.
— 60
Die voorschriften ¿ouden moeten inhouden dat : - ontbossing, ongeacht om welke reden, volledig wordt gecompenseerd door aanplant in zones die als voor de bosbouw geschikt zijn erkend; - diegene die voor de ontbossing verantwoordelijk is/verplicht wordt om via een adequate regeling de kosten van vervangende aanplant te dragen. 151. b) Genetische verarming van het bos De toepassing van de nieuwe technieken van vegetatieve vermeerdering zou kunnen resulteren in een genetische verarming van de bossen. Het gaat om een zeer reëel gevaar, zodat de bestaande communautaire voorschriften inzake de genetische kwaliteit van het teeltmateriaal (met name Richtlijn 66/404) moeten worden aangevuld in die zin dat de bosboomkwekerijen in Europa een "gedragscode" wordt voorgeschreven die de genetische diversiteit van de nieuwe aanplantingen garandeert. Voorts zou de Gemeenschap nieuwe initiatieven moeten nemen om de genetische bestanden van onze bossen in stand te houden (genenbanken) zodat bepaalde soorten bomen die hier nog nauwelijks voorkomen of waarvan het oorspronkelijke rassensortiment sterk is verarmd,bewaard blijven. 152. c) Geleidelijke vernietiging van het tropisch woud De Europese Gemeenschap moet een bijdrage leveren in de strijd tegen de woestijnvorming dip het gevolg is van de geleidelijke vernietiging van de wouden in tropische gebieden. 153. Het probleem van het tropisch woud wordt hierna (hoofdstuk III, punt IV) afzonderlijk behandeld omdat dit probleem inmiddels onrustbarende afmetingen begint aan te nemen.
— 61
HOOFDSTUK II
EEN BETERE BENUTTING VAN HET BOS 154. Een betere benutting van het bos betekent een vergroting van de totale toegevoegde waarde die wordt geproduceerd door zijn drie hoofdfuncties samen, namelijk zijn economische, ecologische en recreatieve functie. De waardevergroting van ieder van deze functies (afzonderlijk beschouwd) moet dus geschieden met inachtneming van de beperkingen die door de beide overige functies worden opgelegd en die naar plaatselijke of gewestelijke omstandigheden kunnen verschillen. Een betere benutting van een van deze drie functies mag niet blijvend afbreuk doen aan het vermogen van het bos om de beide overige functies te vervullen. Zo moet erop toegezien worden dat het maximaliseren van de houtopbrengst of het gebruik van het bos voor recreatieve doeleinden niet op de duur tot een aantasting van het bosecosysteem leidt en zodoende het voortbestaan van het bos in gevaar brengt. I. BENUTTING VAN DE ECONOMISCHE FUNCTIE VAN HET BOS 155. De houtopbrengst in de Gemeenschap is gering : per hectare bosareaal wordt gemiddeld slechts 2,1 m3/jaar geoogst. De opbrengst varieert echter sterk van land tot land en zelfs van streek tot streek : 1,9 m3 in Frankrijk waar het loofhoutaandeel betrekkelijk groot is tegen 4,1 m3 in Denemarken, waar naaldhout overweegt en waar de teeltomstandigheden gunstig zijn. De opbrengst van alle houtsoorten kan worden verbeterd. De mogelijkheden daartoe moeten worden benut zonder afbreuk te doen aan de andere functies van het bos (natuurbehoud, recreatie). Er moet namelijk gestreefd worden naar een volledige en rationele benutting van het produktiepotentieel van het bos en naar een opwaardering van de bosprodukten om de bemoeiingen van de vei— schillende betrokken economische subjecten te doen uitlopen op een algemene verbetering van inkomen en levensomstandigheden van de personen die in die sector werkzaam zijn. 156. Hout is in vele gevallen het belangrijkste bosprodukt. Hout met een behoorlijke marktwaarde zal eerder worden geoogst dan hout waarvan de verkoopprijs nauwelijks hoger of zelfs lager dan de exploitatiekosten is. Dit is vaak het geval bij klein dunningshout dat niet geëxploiteerd wordt. Daardoor wordt de toekomst van de betrokken opstanden en dus van de kwaliteit en de waarde van hun produkten, ongunstig beïnvloed. Door het uitblijven van dunningen vermindert de waarde van het bosecosysteem en in bepaalde gevallen kan dat tot verslechtering van de bosbodem leiden.
— 62 —
157. Een verhoging van de waarde van het gekapte hout hangt dus in de eerste plaats af van de doelmatigheid van de verschillende schakels van die bedrijfskolom. Ieder van hen (boomkwekers, boseigenaars, bosexploitanten, houthandelaars, zagerijen, houtverwerkende industrie, ...) speelt zodoende een belangrijke rol in het opwaarderen van de bosprodukten. De Gemeenschap zou harerzijds moeten meehelpen de omstandigheden te verbeteren waarin de genoemde economische subjecten hun activiteiten uitoefenen en zou door middel van haar Actieprogramma voor de bosbouw de verschillende beleidssectoren (handelsbeleid, steun- en mededingingsbeleid, regionaal en sociaal beleid, onderzoekbeleid, vervoerbeleid, industrieel beleid, enz.) op dit doel moeten richten. 158. Naast hout, het economisch belangrijkste bosprodukt, loont het de moeite ook andere produkten, zoals kurk bijvoorbeeld, beter te exploiteren en te valoriseren. De Gemeenschap kan ook helpen de doelmatigheid van de betrokken sectoren te verbeteren. 1. Doeltreffender maatregelen voor de produktie van hoogwaardig plantgoed en inzake de oorsprongsgarahtie voor teeltmateriaal 159. Uit een analyse van de prijsontwikkeling voor bosprodukten blijkt dat kwaliteitsprodukten altijd een aanmerkelijk extra prijsvoordeel genieten en dat de prijzen van die produkten veel minder onderhevig zijn aan onvoorziene marktschommelingen. Voor het verkrijgen van een hoogwaardig eindprodukt zijn in de eerste plaats de boomkwekerijen, eerste schakel van de bedrijfskolom, verantwoordelijk. 160. De nieuwe methoden voor de keuze van rassen die een snellere vegetatieve vermeerdering mogelijk maken en de vorderingen op het gebied van de mechanisering in de boomkwekerijen kunnen tot een aanzienlijke produktiviteitsverhoging in deze specifieke sector bijdragen. Deze vooruitgang zou moeten leiden tot een grondige herziening van de sedert 1968 geldende Gemeenschapsvoorschriften voor bosbouwkundig teeltmateriaal; deze voorschriften zouden verbeterd moeten worden om beter de fenotypische en genotypische kwaliteit, alsook de oorsprong van het door de bosbouwers gebruikte plantmateriaal te kunnen garanderen. 2. Bevordering van werkzaamheden ter instandhouding van de bossen 161. Er moeten maatregelen komen om de boseigenaren.,. meer in het bijzonder wanneer het bos in slechte staat verkeert, ertoe aan te zetten bosverbeteringswerkzaamheden uit te voeren om de kwaliteit van de bosprodukten te verbeteren en zo uiteindelijk betere bedrijfsresultaten te behalen. Stimulansen zouden onder andere moeten worden gegeven voor de aanplanting van hoogwaardige houtsoorten en, voor zover dit dienstig wordt geacht, voor de aanplanting van gemengde loof- en naaldhoutopstanden volgens de bodemen klimaatgesteldheid van de betrokken kavels.
— 39 —
VERSCHILLEN IN DE BEOORDELING VAN DE FUNCTIES VAN HET BOS 96. Volgens de natuurlijke voorwaarden en zelfs volgens de omstandigheden legt het bosbouwbeleid in de Lid-Staten de nadruk hetzij op de produktiefunctie van het bos (bossen in Noord- en Midden-Europa),hetzij op de beschermingsfunctie (bossen in het Middellandse-Zeegebied) of op de recreatieve functie (bossen aan de stadsrand in de landen met een grote bevolkingsdichtheid). Het is een uitzondering wanneer op gelijke wijze aandacht wordt geschonken aan elk van deze functies. 97. Het streven naar een maximale doelmatigheid voor de belangrijkst geachte functie van het bos leidt evenwel nooit tot een volledige verwaarlozing van de andere functies. VERSCHILLEN IN DE MIDDELEN 98. Om een dergelijk doel te bereiken wordt in het kader van het bosbouwbeleid van de Lid-Staten dikwijls gebruik gemaakt van verschillende middelen die derhalve beantwoorden aan een specifieke aanpak. Het streven naar een verbetering van de doelmatigheid van de produktiefunctie van het bos kan bijvoorbeeld een aansporing zijn voor de ontwikkeling van de opbrengsten of uitbreiding van de bosoppervlakten. In het laatste geval kunnen de aansporingen bestaan uit subsidies (bijvoorbeeld Fonds Forestier National in Frankrijk) of uit belastingverlichting (bijvoorbeeld het in het Verenigd Koninkrijk gevolgde beleid). Zowel in het ene als in het andere geval wordt het algemene doel bereikt, maar men doet een beroep op verschillende economische subjecten. In het ene geval zijn de begunstigden de kleine eigenaren, vooral omdat de subsidies aan maxima zijn gebonden, in het andere geval zullen het vooral de eigenaren zijn die veel belasting betalen. 99. De hoogte van de toegekende bedragen is eveneens zeer verschillend van land tot land (zie bijlage XXI). Soms kunnen ook voor een gelijke maatregel zeer verschillende subsidies worden verleend. Zo is in België de steun voor de bebossing bijvoorbeeld van weinig betekenis, terwijl in een aantal andere landen het grootste deel van de middelen aan dit doel wordt besteed. Voor 1980 zijn de overheidsuitgaven voor de bosbouw in Ecu per hectare bosoppervlak zeer gering in Luxemburg en in België (0,50 en 1,68 Ecu/ha, gering in de Bondsrepubliek Duitsland, in Denemarken en Frankrijk (3,9 - 4,2 en 5,2 Ecu/ha), betrekkelijk hoog in Italië en Nederland (21,5 en 24,0 Ecu/ha) en zeer hoog in het Verenigd Koninkrijk en Ierland (54,9 en 91,6 Ecu/ha) (2). Het verloop van deze uitgaven is ook verschillend van de ene Lid-Staat tot de andere; wanneer men 1975 op 100 stelt was het indexcijfer (1) in 1980 76 voor Luxemburg en 349 voor Italië. In vergelijking met de overheidsuitgaven voor de landbouw lijken die voor de bosbouw nogal gering. Zij liggen in feite onder 5 % van de landbouwuitgaven van alle Lid-Staten, met uitzondering van Ierland (7,9 %) en het Verenigd Koninkrijk (11,2 % ) . ···/···
(1) Op basis van de courante nationale valuta's berekend indexcijfer (2) Deze beide laatste zeer hoge cijfers kunnen ongetwijfeld worden verklaard uit het feit dat men in deze beide laatste landen aan het einde van de zeventiger jaren bezig was met een herbebossingsmaatregel en bovendien is het bosoppervlak er vrij bescheiden.
— 40 —
Verschillen in de niveaus waarop beslissingen worden genomen 100. In verband met de algemene tendens naar decentralisatie in de meeste Europese democratieën blijkt dat bepaalde essentiële besluiten op bosbouwgebied steeds meer op regionaal niveau tot stand komen. Er zijn natuurlijk besluiten die nog altijd door de centrale overheid worden genomen, zoals bijvoorbeeld over de hoofdlijnen van het bosbouwbeleid, de vraagstukken die verband houden met de buitenlandse handel, grote werken van nationale betekenis, internationale betrekkingen, ... In verschillende landen worden evenwel steeds meer besluiten, met name die vooral bedrijven en personen betreffen, op regionaal niveau genomen. De verschillen tussen de Lid-Staten in dit opzicht bemoeilijken de opstelling van communautaire bepalingen, omdat sommige Lid-Staten niet in staat zijn aan een supranationale overheid bevoegdheden over te dragen die zij niet meer bezitten. Verschillen in de administratieve organisatie 101. De voorgenoemde verschillen en het feit dat het bosbouwbeleid in het algemeen niet als een belangrijk onderdeel van het totale beleid worden beschouwd zijn er de oorzaak van dat er tussen de Lid-Staten grote verschillen bestaan met betrekking tot de autoriteiten die politiek en administratief i/erantwoordeli jk zijn (zie bijlage XX). In de meeste landen zijn de ministers van Landbouw ook bevoegd voor bosbouw. Overigens komt in verschillende gevallen het woord "bosbouw" eveneens voor naast het woord "landbouw" in de betiteling van de verantwoordelijke minister (bijvoorbeeld voor Duitsland). Hoewel in andere gevallen de bosbouw onder de verantwoordelijkheid van de minister van Landbouw valt, naakt het woord als zodanig geen deel uit van de naam van het ministerie; in dat geval behoort de bosbouw hoogstens tot de bevoegdheid van een onderminister of staatssecretaris (zoals in Frankrijk, Griekenland en Ierland). In weer andere gevallen valt bosbouw onder de bevoegdheid van een gewestminister (zoals in België en het Verenigd Koninkrijk). Tenslotte is de bosbouw soms toevertrouwd aan de minister van Milieubeheer (zoals bijvoorbeeld in Denemarken en Luxemburg). 102. Bovendien behoort de politieke verantwoordelijkheid voor de sector houtverwerkende industrie zelden tot de bevoegdheid van de ministers die i/erantwoordelijk zijn voor de bosbouw. In Frankrijk en Italië ligt de politieke verantwoordelijkheid voor de genoemde sector evenwel geheel bij de minister die verantwoordelijk is voor de bosbouw en in de BR Duitsland en Luxemburg is ditzelfde het geval tot en met de eerste verwerking. In de overige landen ligt deze verantwoordelijkheid daarentegen bij een ander ministerie (in het algemeen dit van Economische Zaken, Industrie of Handel) (zie bijlage XX ) . 103. · Deze verschillen tussen de Lid-Staten bij de verdeling van de politieke i/erantwoordel ijkhei d en dientengevolge in de beheersinstanties hebben op communautair niveau tot gevolg dat overleg met de Lid-Staten op bosbouwgebied noeilijker is dan op andere gebieden.
41 —
104. Deze verschillen leiden vanzelfsprekend tot verschillen in de budgettaire coördinatie. In verschillende gevallen tl ij kt deze coördinatie zelfs geheel te ontbreken. Het is derhalve dikwijls onmogelijk uit de nationale begrotingen op te maken welk deel van de begroting daadwerkelijk betrekking heeft op de bosbouwsector en de ermee verband houdende sectoren. VERSCHILLEN IN BEHEER VAN DE OVERHEIDSBOSSEN 105. De bosbouw omvat onder andere een door de Lid-Staten zelf beheerde overheidssector, waarvan de omvang van land tot land verschilt. Over het beheer van staatsbossen hebben de Lid-Staten ook uiteenlopende opvattingen. In verschillende landen zoals België, Denemarken, Luxemburg, Nederland en Griekenland worden deze bossen door overheidsdiensten - en derhalve door beambten - beheerd, terwijl zij in andere landen door parastatale organen of door overheidsinstellingen, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk het Office National des Forêts,worden beheerd. 106. Bovendien lopen de beleidsopvattingen inzake de ontwikkeling van de overheidssector bosbouw ook uiteen tussen de Lid-Staten. In bepaalde gevallen bestaat er een tendens tot uitbreiding van de overheidssector door middel van aankoop van particuliere bezittingen door de Staat (bijvoorbeeld in Frankrijk), in andere gevallen daarentegen worden sommige staatsbossen te koop aangeboden en aangekocht door particulieren (bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk). 107. Vanzelfsprekend zou men nog veel verschillen kunnen aanwijzen tussen de huidige beleidsopvattingen op het gebied van de bosbouw in de Lid-Staten van de Gemeenschap. De voorgaande opsomming en toelichting zijn evenwel voldoende om de ingewikkeldheid van de situatie ter zake aan te tonen. Deze zeer uiteenlopende situatie voor elk van de betrokken landen is het resultaat van verschillende natuurlijke en economische voorwaarden alsmede van de lange geschiedenis van die landen. Hierdoor worden grotendeels de moeilijkheden verklaard die de oorzaak zijn van het ontbreken tot nu toe van een werkelijk communautair bosbouwbeleid. B. BOSBOUWPROGRAMMA'S 108. In sommige landen bestaan nationale plannen voor de ontwikkeling van de bosbouw op lange termijn. Soms betreft het in het kader van een algemeen ontwikkelingsplan geïntegreerde plannen (Griekenland), dan weer specifieke bosbouwplännen (Ierland). Bepaalde landen zijn thans bezig met de opstelling van een bosbouwprogramma (Italië, Nederland). In verschillende gevallen betreft het regionale plannen (Frankrijk). De landen met veel staatsbossen, beschikken, zelfs wanneer zij dergelijke bosbouwprogramma's niet voor hun gehele grondgebied opstellen, via het Beheersprogramma voor genoemde bossen over een niet te verwaarlozen middel om richting te geven aan het gehele bosbouwbeleid. Dit is ook het geval voor de landen waar meer particulier bosbezit is, maar waar men verplicht is beheersprogramma's op te stellen overeenkomstig bepaalde voor de particuliere bossen geldende richtlijnen (Frankrijk).
— 42 —
109. Tenslotte nemen verschillende Lid-Staten industriële aspecten (houtverwerkende industrie) in hun bosbouwprogramma op (Frankrijk, Ierland) in de context van een aanpak "Sector : Bosbouw-Hout".
110. Hoewel het bosbouwbeleid en de bosbouwprogramma's van de Lid-Staten vrijwel dezelfde algemene doelstellingen hebben zijn zij evenwel verschillend in de aard ervan en in de gebruikte middelen. De analyse en de beoordeling ervan worden bemoeilijkt door de in het algemeen heterogene formulering en het gebrek aan doorzichtigheid op budgettair niveau. 111. Op communautair vlak dient ernaar te worden gestreefd om met de medewerking van de Lid-Staten een beter begrip te verkrijgen van de organisatie en alle bijzonderheden van het nationale bosbouwbeleid en de nationale bosbouwprogramma's, ten einde de beschikking te krijgen over een doelmatige grondslag om de onderlinge coördinatie te verbeteren en de communautaire acties op bosbouwgebied en de nationale acties op dat gebied beter op elkaar af te stemmen.
43 —
HOOFDSTUK II BOSBOUWMAATREGELEN VAN DE GEMEENSCHAP 112. De Gemeenschap heeft tot nu toe geen specifiek programma van bosbouwmaatregelen opgesteld. Zij heeft evenwel bosbouwmaatregelen gefinancierd door middel van de hierna volgende instellingen : i) ii) iii) iv)
het EOGFL (Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw) het EFRO (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) het ESF (Europees Sociaal Fonds) de EIB (Europese Investeringsbank)·
Een beperkt aantal projecten werd gefinancierd door het EFRO en het ESF. Iets meer projecten werden gesteund door de EIB. De meeste projecten werden evenwel gefinancierd uit het EOGFL op grond van de verordeningen betreffende het landbouwstructuurbeleid. Tussen 1980 en 1984 heeft de Gemeenschap derhalve 469 miljoen Ecu uitgetrokken voor de bosbouw zoals blijkt uit de hierna volgende tabel : BOSBOUWMAATREGELEN 1980-1984
min Ecu
1. Ontwikkeling van de bosbouw in het Middellandse-Zeegebied (EOGFL)
274
2. Bosbouwprojecten in de ontwikkelingslanden (EOF)
75
3. Bosbouwmaatregelen in het kader van regionale ontwikkelingsprogramma's (EFRO en EOGFL)
90
4. Bosbouwonderzoek
(Onderzoekbegroting)
+ 25
5. Bescherming van de bossen (voorbereidende maatregelen) TOTAAL
5 469
Dit bedrag is veel hoger dan de bedragen die in het verleden voor de bosbouw werden besteed. Hieruit blijkt duidelijk dat de Gemeenschap de laatste vijf jaar grotere inspanningen heeft geleverd voor de ontwikkeling van de communautaire actie op bosbouwgebied. Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) 113. De steun uit het EOGFL was geconcentreerd op het Middellandse-Zeegebied van Frankrijk, Italië en Griekenland, op grond van de Verordeningen nrs. 269/79, 763/85, 1975/82 en 619/84, en betrof : -
bebossing; verbetering van geërodeerde bossen; normalisering van bergbeken; aanleg van boswegen; proefprojecten op specifieke terreinen van plaatselijke betekenis.
44 —
114. Maatregelen met een meer specifiek en plaatselijk karakter zijn uitgevoerd overeenkomstig de algemene voorschriften van het EOGFL in het kader van Verordening nr. 17/64, waarvoor de totale uitgaven tot en met 1976 30 miljoen Ecu bedroegen. Bovendien zijn maatregelen op kortere termijn ten uitvoer gelegd, bijvoorbeeld op grond van Verordening nr. 1940/81, inzake steun voor het uitdunnen van bossen en herbebossing in het departement Lozère in Frankrijk en op grond van Verordening nr. 1939/81 op de Western Isles van Schotland voor de financiering van het aanplanten van windsingels. De andere belangrijke verordening betreffende bosbouwmaatregelen op lange termijn is toegepast in West-Ierland; het betreft Verordening nr. 1820/80 of "Western package". Op grond van genoemder verordening werden 27 miljoen Ecu gereserveerd voor bosbouwmaatregelen, met name voor de verbetering van kleine bossen op landbouwbedrijven; hierbij moet evenwel worden opgemerkt dat de toepassing van dit programma juist is begonnen, vier jaar na de inwerkingtreding ervan. 115. De recente Verordening nr. 797/85 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (1) bevat nieuwe bepalingen die het voor de eerste maal mogelijk maken bepaalde bosbouwmaatregelen te nemen voor bedrijven waarvan het bedrijfshoofd de landbouw als hoofdberoep uitoefent (artikel 20). Bovendien is het op grond van andere bepalingen van die verordening (artikel 19) eveneens mogelijk bepaalde bosbouwmaatregelen te nemen voor de gebieden met structurele handicaps. De betrokken verordening bevat bovendien een stimulerende bepaling voor de bebossing van landbouwgronden door landbouwers die in aanmerking komen voor de in sommige bergstreken uitgekeerde vergoeding (artikel 15). Deze opening van het landbouwstructuurbeleid voor bosbouwmaatregelen, nadat hieraan jarenlang geen aandacht was geschonken, betekent een vooruitgang zelfs wanneer de maatregelen nië: de omvang en de vorm hebben, die de Commissie hen aanvankelijk had wi H e n geven. EOGFL +
EFRO + ESF
116. Verordening (EEG) nr. 2088/85 inzake de geïntegreerde mediterrane programma's (2), welke verordening de Raad onlangs heeft vastgesteld en die met name steunt op de structuurfondsen van de Gemeenschap (EOGFL, EFRO, en ESF) neemt de technische regelingen over van Verordening nr. 269/79 tot invoering van een gemeenschappelijke actie voor de bosbouw in bepaalde mediterrane zones van de Gemeenschap. In beginsel worden de bepalingen van laatstgenoemde verordening verruimd, omdat zij geen financiële beperkingen meer kent, daar er geen maxima meer gelden voor de bedragen per hectare noch voor het voor de bosbouwmaatregelen bestemde totaalbedrag. Bovendien vindt er een geografische uitbreiding plaats van de actie tot de gebieden die er tot nu toe niet voor in aanmerking kwamen, bijvoorbeeld de région Aquitaine in Frankrijk. In de praktijk zou zich evenwel het feit kunnen voordoen dat de betrokken bepalingen niet als zodanig door de betreffende gebieden worden aangehouden bij de opstelling van hun eigen programma. In de praktijk zal derhalve blijken wat de werkelijke draagwijdte van de betrokken verordening is op bosbouwgebied. (1) PB L 93/1 van 30.3.1985, blz. 1 tot en met 18 (2) PB L 197 van 27.7.1985, blz. 1 tot en met 9
45
EUROPESE INVESTERINGSBANK (EIB) 117. Buiten Europa maakt de bedrijvigheid op bosbouwgebied ook deel uit van de ontwikkelingsplannen in het kader van de achtereenvolgende Overeenkomsten van Lomé. In verschillende landen werd steun verleend voor werkzaamheden of studies in verband met herbebossing en aanplant, met name op de Fiji- en Salomonseilanden, Samoa, enz. De EIB heeft de hierna volgende projecten gefinancierd (er zij evenwel op gewezen dat het hier om leningen gaat en niet om subsidies) : 1) in Turkije, twee in 1966/1967 uitgevoerde projecten, op totaal 430.000 hectare en elk omvattend de bouw van een houtpapfabriek en een papierfabriek alsmede de infrastructuur op het gebied van wegen en in de haven; 2) ook in Turkije werd in 1973 een totale bosoppervlakte van 1,4 miljoen hectare gebruikt voor een gecombineerd project, de exploitatie en de instandhouding betreffende, waarbij "natuurlijke" bossen werden gekapt als grondstof voor een zagerij en een papierfabriek die weinig verontreiniging van het milieu veroorzaken, waarna de oppervlakte opnieuw werd bebost; 3) in 1978 heeft de EIB in de Haute Demerara in Guyana houtkap- en zaaginstallaties gefinancierd, zodat 152.000 hectare kon worden geëxploiteerd; 4) andere projecten buiten de EEG zijn uitgevoerd in Portugal, waar in 1981 werd begonnen met de aanplant van 27.000 hectare eucalyptussen met een korte omlooptijd, die als grondstof voor een houtzagerij moeten dienen; in de Volksrepubliek Kongo en Nieuw-Caledonië waar uitvoerbaarheidsstudies zijn gemaakt respectievelijk voor een houtpapfabriek waarvoor de grondstoffen worden geleverd door 50.000 hectare eucalyptusaanplant en voor een energiebedrijf waarvoor de grondstoffen worden geleverd door 7.000 hectare Leuceanoleucocephalen; in Griekenland (vôôr de toetreding), waar de EIB in 1979 de aankoop heeft gefinancierd van oogstuitrusting en de wegenaanleg voor de exploitatie van 90.000 hectare "natuurlijke" bossen in Thracië en Macedonië. Wat de landen van de EEG betreft heeft de Ierse bosbouwdienst tot nu toe steun van de EIB ontvangen voor twee projecten voor aankoop van uitrusting en aanleg van wegen. Deze steun werd verstrekt voor het uitdunnen of het volledig kappen van bossen gevolgd door nieuwe aanplant alsmede door herbebossing. ONDERZOEKPROGRAMMA 118. De thans onder beheer van de Commissie lopende onderzoekprogramma's hebben betrekking op de hierna volgende punten : i) "hout als hernieuwbare grondstof", door het DG XII beheerd Vijfjarenprogramma te vernieuwen voor de periode 1986-1989;
— 46 —
ii) "milieubescherming en k limato log i e", een ander programma van het DG XII dat tot eind 1985 werd verlengd. Het betreft in het bijzonder het meten van de luchtverontreiniging in de bossen en de evaluatie van de gevolgen hiervan voor de bomen; iii) in het kader van FAST II (1984-1987) zijn projecten in studie betreffende de geïntegreerde ontwikkeling van hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen; iv) het Programma "Landbouwonderzoek" (1984-1988), waarvan vier van de zeven Programmacomités bosbouwprojecten behandelen; v) in het kader van het Demonstratieprogramma van het Directoraat-generaal Energie van de Gemeenschappen voor alternatieve energiebronnen en besparing van energie, worden thans demonstratieprojecten uitgevoerd in de sector biomassa om tot technisch en economisch optimale omstandigheden te komen voor het verzamelen van de bosbiomassa alsmede voor het gebruik ervan door procédés van verbranding, produktie en gebruik van afgeleide brandstoffen, vergassing en pyrolyse. Met deze acties zou het mogelijk moeten zijn de hulpbronnen van het bos beter te exploiteren en gelijktijdig een aanzienlijke bijdrage te leveren aan de.bescherming van het bos. In de bijlagen XXII en XXIIIvindt men een samenvattende tabel betreffende deze onderzoekprogramma's met opgave van de looptijd ervan, de uitgetrokken begrotingsbedragen, het type contract, enz. 119. De beleidslijnen, die zijn voorgesteld om de doelstellingen van een gemeenschappelijk onderzoekprogramma voor de komende jaren te bereiken, zijn als volgt : i) vergroting van het volume en verbetering van de kwaliteit van het hout; ii) ontwikkeling van de technologie die nodig is voor de houtverwerkende industrie om de bewerkingen te optimaliseren en verstandiger gebruik te stimuleren van deze grondstof, met name als bron van energieproduktie of chemische produkten; iii) verzameling van de wetenschappelijke gegevens die nodig zijn om voorschriften op te stellen betreffende de milieubescherming, en in het bijzonder voor de houtteelt; iv) optimalisering van het grondgebruik op basis van de natuurlijke gesteldheid daarvan en de behoeften van de verschillende sectoren die elkaar het bezit van deze grond betwisten. Harmonisatie vande wetgevingen 120. Voorts bevat de communautaire wetgeving de richtlijn over de onbezoldigde bosbouwactiviteiten, de richtlijn van 1968 (68/89) betreffende de indeling van onbewerkt hout en de richtlijn van 1966 betreffende vegetatief bosbouwteeltmateriaal. De fytosanitaire richtlijn van 1976 (77/93), met de talrijke wijzigingen erop, heeft ruimschoots bijgedragen aan het voorkomen van het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van vele boomziekten.
24 —
VERWERKING (Hout
en van hout afgeleide produkten)
54. De houtindustrie is niet gelijkmatig gespreid over de Gemeenschap en haar buurlanden in Europa. De spreiding is niet altijd afhankelijk van de omvang van het houtaanbod en verschilt aanzienlijk naar categorie produkten. 55. Voor zaaghout is sprake van een vrij groot regionaal evenwicht tussen omvang van de produktie en de capaciteit van de zagerijen; de houtzagerijen zijn bedrijven van het op de bosbouw aansluitende eerste verwerkingsstadium,die soms voor een deel in de eigenlijke bosbouw zijn geïntegreerd. Het gaat om kleine, eerder ambachtelijk werkende bedrijven die vrij goed bestand zijn tegen de economische crisis. Daarom ontwikkelt deze sector zich vrij langzaam; hij is echter onvoldoende flexibel om zich aan te passen aan : - fluctuaties van de wereldmarktprijzen waarop zou moeten worden gereageerd met bepaalde tijdelijke produktieaanpassingen; - situaties waarin grote hoeveelheden ontwortelde bomen en gebroken hout moeten worden verwerkt; - de in bepaalde situaties gunstige uitvoermogelijkheden. In dit verband is het ontbreken van algemeen toegepaste normen zeker een handicap, met name voor deze sector. In de afgelopen jaren zijn de houtzagerijen niet alleen grote hoeveelheden hout uit de Scandinavische landen blijven importeren maar zijn zij ook niet kunnen ontsnappen aan een steeds grotere participatie van Scandinavisch kapitaal in de distributiesector op de markt van de Gemeenschap. 56. Voorde produktie van papierpap zijn zware investeringen en grote hoeveelheden grondstoffen (0,5 miljoen m rondhout per bedrijf), nodig, wat dus inhoudt dat de bedrijven hun grondstoffen moeten aanvoeren uit een groot rayon, In de Verenigde Staten, Canada en de Scandinavische landen zijn er zo grote boscomplexen dat de grote papierbedrijven hun grondstof kunnen betrekken uit een niet al te uitgestrekt rayon, maar in de EEG zijn houtverwerkende fabrieken met een dergelijke omvang bijna overal ondenkbaar omdat die hun grondstoffen uit een zo groot gebied zouden moeten aanvoeren dat de transportkosten te hoog zouden uitvallen. De betrokken industrie concentreert zich bovendien in bepaalde derde - vooral Scandinavische - landen, die een deel van het aanbod aan hout in de aangrenzende randgebieden van de Gemeenschap (Noord-Duitsland, Denemarken, Schotland) naar zich toehalen. 57. De board-, papier- en kartonindustrie daarentegen is in ruimere mate geconcentreerd in de Gemeenschap. Haar capaciteit is dubbel zo groot als de hoeveelheid hout die in de Gemeenschap voor deze vormen van verwerking wordt geteelt. De betrokken bedrijven verwerken namelijk een aanzienlijke hoeveelheid ingevoerde pulp. Enkele jaren geleden maakte deze industrie een moeilijke periode door, maar nu is er in deze sector een aanzienlijke groei, vooral als gevolg van de monetaire situatie (koers van de Amerikaanse dollar).
— 25 —
Dank zij deze gunstige situatie hebben de bedrijven zich kunnen moderniseren en vond tegelijk een expansie plaats (in de Gemeenschap zijn nieuwe fabrieken gevestigd). 58. De Gemeenschap (exclusief Griekenland) heeft de volgende procentuele aandelen in de totale industriële capaciteit voor continentaal Europa (exclusief de USSR) : - zaaghout : 28 X - pap : 17,3 X
- board : 46,1 % - papier-karton : 46,5 %
terwijl haar aandeel in wat aan industriehout wordt afgenomen 24,4 % is. De Gemeenschap beschikt dus globaal gezien over een produkt iecapaciteit die groter is dan nodig is om haar eigen houtproduktie te verwerken. Het gaat hier echter alleen om een schijnbare "overcapaciteit"; die beantwoordt aan de positie van de Gemeenschap als importeur, en niet betekent dat de industrie in de Gemeenschap werkelijk in staat zou zijn om het houtoverschot dat de bosbouw in de Gemeenschap in de toekomst op de markt zal brengen te verwerken. Enerzijds is die capaciteit namelijk niet in evenwicht met de omvang van de produktie en het interne verbruik en anderzijds is het zo dat de fabrieken nu over het geheel genomen gevestigd zijn op knooppunten van grote invoerstromen (met name in de havens), maar niet noodzakelijk dicht bij de grote boscomplexen in de Gemeenschap. Voorts is het nu ook reeds zo dat de betrokken bedrijven niet in staat zijn om ruwe grondstof die de Gemeenschap nodig heeft zelf zonder meer te verwerken, aangezien een groot deel van wat wordt ingevoerd reeds eindprodukten of halffabrikaten zijn (met name papierpap). BUITENLANDSE HANDEL 59. Hout en van hout afgeleide produkten maken 3,3 % van de invoer van de Gemeenschap uit en 0,4 % van haar uitvoer. De handelsbalans van de Gemeenschap vertoont voor de betrokken produkten een tekort van bijna 18 miljard dollar. Van de grote handelspartners van de Gemeenschap verkeert alleen Japan in een soortgelijke situatie (zie bijlage XIX). De uitvoer komt overeen met bijna 10 X van de invoer in de huidige Gemeenschap. Door de toetreding van Portugal, de enige Lid-Staat met een netto-uitvoer van hout en bosbouwprodukten, zal dit percentage voor de uitgebreide Gemeenschap stijgen tot 14 %. 60. Om in de behoefte van de Gemeenschap te voorzien zou de invoer van hout en van hout afgeleide produkten in de periode tot 2000 als volgt moeten worden opgevoerd : - + 31 miljoen m gekapt;
als de vraag daalt en in de Gemeenschap meer hout wordt
- + 66 mil miljoen m gekapt.
als de vraag niet achteruitgaat
en minder hout wordt
— 26 —
Die toeneming van de invoer komt overeen met de tussen een kwart en de helft van de netto-invoer in de jaren zeventig. HERGEBRUIK EN VALORISATIE 61. In de houtindustrie is in de afgelopen jaren veel vooruitgang gemaakt op het stuk van de valorisatie van voorheen ongebruikte grondstoffen en de terugwinning. Vooral op de volgende terreinen was er sprake van een belangrijke ontwikkeling : de valorisatie van houtafvallen en het hergebruik van papier. Van de houtafvallen werd rond 1970 slechts 45 % gebruikt voor huishoudelijke doeleinden; omstreeks 1980 was dat percentage opgelopen tot circa 65 %. Op dit gebied kan de produktiviteit nog worden verbeterd, met name gezien het feit dat de percentages in sommige Lid-Staten duidelijk hoger liggen. Ruimere valorisatie van de houtafvallen is voor de betrokken sector des te interessanter omdat houtafvallen als grondstof goedkoper zijn dan rondhout. Verwacht mag dus worden dat in de toekomst van deze houtafvallen op nog grotere schaal gebruik zal worden gemaakt, met name door papierpapfabrieken, naarmate de technische vooruitgang de verwerking van deze grondstof tot pap vergemakkelijkt. 62. Ook op het stuk van de fabricage van kringlooppapier is aanzienlijke vooruitgang gemaakt, zoals blijkt uit de onderstaande gegevens : OORSPRONG VAN DE GRONDSTOF VOOR DE PAPIERINDUSTRIE IN DE GEMEENSCHAP
(*)
1957
1973
1983
Hout
31 %
23 %
21 %
Oud papier
30 %
39 %
43 %
Geïmporteerde pap
23 %
33 %
33 %
Stro en lompen
16 %
5 X
3 X
1
(*) exclusief Griekenland
Bron : CEPAC
63. Oud papier is nu in de Gemeenschap de belangrijkste grondstof voor de papierbereiding; 43 % van de grondstof voor produktie van papier en karton is oud papier. Jarenlang was de terugwinning voor de industrie overigens een mogelijkheid om in de toenemende vraag te kunnen voorzien zonder hout te moeten bij kopen. In die periode is het aandeel van hout als grondstof voor de papierbereiding integendeel aanzienlijk kleiner geworden.
27 —
64. Zo kan men dus stellen dat in dit opzicht de wetenschappelijke en technische vooruitgang, die op andere punten juist een oorzaak is van de schade aan de bossert, tot het behoud van het bosbestand heeft bijgedragen. Valorisatie en hergebruik zijn niet alleen uit economisch oogpunt interessant, zij zijn ook zeer belangrijk voor het milieubehoud. Toch moet men zich afvragen welke gevolgen het hergebruik van papier heeft gehad voor de rentabiliteit van de bosbouw. De aanzienlijke daling van de afname van rondhout door de papierfabrieken heeft bijgedragen tot de daling van de prijzen op de markt voor rondhout. Daardoor hebben de boseigenaren niet de voor hun opstanden nodige toekomstgerichte kap uitgevoerd. Daarom mag worden gevreesd dat het tijdelijk ontbreken van een sterke vraag op de markt voor vezelhóut op den duur negatieve gevolgen zal hebben voor de waarde van bepaalde opstanden,omdat niet op het gepaste moment wordt gekapt. De produktiviteit bij de terugwinning van papier lijkt momenteel zowat haar hoogste peil te hebben bereikt; ook de kosten voor het verzamelen van deze grondstof nemen toe naarmate nieuwe lagen in het aanbod worden aangeboord. In verschillende Lid-Staten wordt reeds 40 X van het papier hergebruikt en dat wordt bij de huidige stand van de techniek over het algemeen als een maximum beschouwd. Verwacht mag dan ook worden dat in de nabije toekomst de vraag naar rondhout bij de papierindustrie weer zal toenemen, zodat de bosexploitanten zullen worden aangespoord de nodige kap uit te voeren, voor zover althans de concurrentiepositie van de in de Gemeenschap geproduceerde pap gunstig blijft.
— 28 —
HOOFDSTUK IV ANDERE BOSPRODUKTEN 65. Het bos levert niet alleen hout, maar biedt ook een aantal produkten en mogelijkheden, waarvan sommige commercieel zouden kunnen worden benut. Deze produkten vormen in bepaalde gevallen dikwijls voor een niet onbelangrijk deel een aanvulling op de produktiewaarde van het bos. De waarde van dergelijke produkten zoals kurk, bosbouwzaai- en pootgoed, wild, ... zou voldoende bekend moeten zijn, met name door het feit dat deze onder het gemeenschappelijk landbouwbeleid ressorteren. In werkelijkheid worden er over deze produkten zelden bijzondere statistieken opgesteld. Er zijn zelfs produkten die de statistici in het geheel niet kennen; zelden worden hiervoor schattingen gemaakt, daar dit zeer moeilijk is. Als voorbeeld kan men noemen : de jacht, het gebruik van het bos voor recreatieve of toeristische doeleinden, enz... Bij wijze van voorbeeld volgt hieronder een analyse van twee van deze andere bosprodukten : - kurk, - jacht en wild. KURK 66. In verband met het klimaat, maar ook door menselijk ingrijpen, is thans het grootste deel van de kurkproduktie van de wereld geconcentreerd in het westelijk deel van het Middellandse-Zeegebied. De talrijke pogingen om de kurkeik buiten dit gebied te laten groeien (VS, Australië, Griekenland, Japan, USSR, Turkije, Argentinië, Uruguay, Zuid-Af ri ka, Bulgarije, Chili) om te voldoen aan een groter wordende vraag hebben tot nu toe deze geografische concentratie niet ingrijpend gewijzigd. Volgens een schatting van de FAO (1959) zou de kurkeik in het gehele Middellandse-Zeegebied meer dan 8 miljoen hectare hebben beslagen, terwijl dit thans slechts 2,5 miljoen hectare is. In de Gemeenschap van de Tien bedraagt het kurkeikareaal slechts 200.000 ha. Dit areaal zal evenwel verzevenvoudigd worden (1.400.000 ha) met de aanstaande toetreding van Spanje en Portugal. Deze landen zijn namelijk de twee grootste kurkproducenten van de wereld. 67. De resultaten van de jaarlijkse verkoopseizoenen worden gekenmerkt door een zeer uiteenlopende omvang van de produktie. De onregelmatigheid van de jaarlijkse produktie oefent een fundamentele invloed uit op de positie van dit produkt. Hoewel kurk geen aan bederf onderhevig produkt is gaat de opslag ervan wel gepaard met grote kosten.
— 29 —
68. Men raamt dat Europa in 1980 ongeveer 77 % van de in de wereld verhandelde kurk heeft aangekocht en dat dit cijfer voor de EEG alleen 38 % bedraagt, voor de EVA 23 % en de COMECON-Landen 12 X. De kurkindustrie was vroeger geconcentreerd in bepaalde industrielanden, die grote verbruikers waren maar geen producenten. De Verenigde Staten bijvoorbeeld verwerkte in de vijftiger jaren bijna de helft van de wereldproduktie van kurk. Omstreeks de zestiger jaren als gevolg met name van de gewijzigde sociaal-economische ontwikkeling van de grote consumptie landen en de produktielanden enerzijds en de kosten van vervoer anderzijds is de kurkindustrie teruggekeerd naar laatstgenoemde landen. Met name Portugal, maar ook Spanje, hebben "geprofiteerd" van deze terugkeer van een industrie die zijn ontplooiing aan de andere kant van de Atlantische Oceaan had gevonden. JAGEN IN HET BOS EN GROFWILD 69. Het jagen in het bos en wild, met name grofwild vormen een bedrijvigheid en een produkt die direct met het bos verbonden zijn en die in bepaalde gebieden of landen een doorslaggevende economische rol spelen. Van de ongeveer 5 miljoen jagers die de huidige Gemeenschap telt - (het zullen er meer dan 7 miljoen zijn wanneer de Gemeenschap verruimd zal zijn met Spanje en Portugal) - is een belangrijk aantal betrokken bij het jagen in het bos. 70. Het jachtbedrijf dat zich derhalve in symbiose ontwikkelt met de eigenlijke bosbouwbedrijvigheid en dat zonder bossen dus niet zou kunnen worden uitgeoefend, is van aanzienlijk economisch gewicht, niet alleen door de directe invloed op de regelmatige inkomsten die zij de boseigenaren verschaft en door het vlees van wild dat zij op de markt aanbiedt, maar ook door de versterkende werking die zij uitoefent op verschillende sectoren, met name op de hondenfokkerij, de wapenindustrie en zelfs de kledingindustrie. Men raamt dat voor de tien landen van de Gemeenschap de jaarlijkse specifieke uitgaven voor alle jagers ongeveer 3,5 miljard Ecu bedragen (1). Men raamt eveneens dat de jacht 80 tot 85.000 arbeidsplaatsen biedt (16 arbeidsplaatsen op 1.000 jagers). 71. Jaarlijks wordt in de Gemeenschap een hoeveelheid van ongeveer 80.000 ton (0,5 % van het vleesverbruik) geschoten, hetgeen een waarde vertegenwoordigt van ongeveer 400 miljoen Ecu. Een belangrijk deel van dit wild leeft in het bos.
(1) 3 miljard Ecu met aftrek van de jachthonden
— 30 —
HOOFDSTUK V WERKGELEGENHEID EN PRODUKTIVITEIT IN DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE 72. Vergelijkbare macro-economische gegevens over de produktiviteit en de werkgelegenheid zijn nog moeilijker te verkrijgen dan die van de produktie of het verbruik. De gegevens waarover men beschikt hebben in het algemeen betrekking op de jaren 1970-1980. Aan de hand van deze gegevens kan men een algemene tendens vaststellen van toeneming van de arbeidsproduktiviteit en de kaptiaalintensiteit met een vermindering van de kapitaalproduktiviteit. 73. Wanneer men uitgaat van de toegevoegde waarde constateert men dat verreweg de belangrijkste houtverwerkende industrie van de Gemeenschap die van Duitsland is. Met in 1980 een toegevoegde waarde van 4,6 miljoen USD (waarde 1970) is deze industrie tweemaal belangrijker dan die van het Verenigd Koninkrijk of Frankrijk en twee en een half maal belangrijker dan die van Italië. De houtindustrie levert de grootste toegevoegde waarde op in het Verenigd Koninkrijk (650.000 USD), in Italië (440.000 USD). Voor meubelen was de volgorde van de Lid-Staten volgens de toegevoegde waarde : Verenigd Koninkrijk (690.000 USD); Italië (640.000 USD); Frankrijk (520.000 USD) en België (360.000 USD). Voor papierstof komt Duitsland weer op de eerste plaats met een toegevoegde waarde van 1.530.000 USD, voor het Verenigd Koninkrijk (1.320.000 USD) en Frankrijk (1.300.000 USD). Voor de groep "papierstof, papier en karton" (dus zonder verpakkingsmateriaal) staat de Bondsrepubliek Duitsland opnieuw aan de kop met 610.000 USD, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk met 310.000 USD. WERKGELEGENHEID 74. Rond 1970 bedroeg het totale aantal werknemers in de houtverwerkende industrie in de Gemeenschap ongeveer 1.800.000. Het is gedaald tot ongeveer 1.600.000 in 1980. De twaalf Staten die vanaf 1 januari 1985 de verruimde Gemeenschap zullen vormen telden rond vijf jaar geleden ongeveer 1.900.000 werknemers in de verschillende onderdelen van de houtsector. Dit aantal loopt zeer uiteen voor de verschillende Lid-Staten. Het grootste aantal werknemers in deze sector hebben de Bondsrepubliek Duitsland met 450.000 personen en het Verenigd Koninkrijk met 420.000 in 1980. Hierna volgen in dalende volgorde van belangrijkheid : Frankrijk (330.000), Spanje (220.000), daarna Italië (190.000). De bosbouwbedrijvigheid brengt op lange termijn arbeidsplaatsen voort. De ervaring met de bossen van de Landes, dat met zijn miljoen hectare uit het niets gecreëerde naaldbos het grootste bosoppervlak van Europa is, wettigt de veronderstelling dat op den duur een goed beheerd bos per 100 hectare bosoppervlak twee arbeidsplaatsen oplevert, verdeeld over de verschillende schakels van de houtsector.
31 —
HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE Toegevoegde waarde
Aantal werknemers
NB : De schuinte geeft de richting van de ontwikkeling aan tussen 1970 en 1980
g
cc.
en
i
£H
ï Ρ
lïuiiiLJ Ξ ι oc ιΟ tri
(O
• o J W
___3__.
erklaring er tekens :
1971 t/« 1980 1970 t/· 1979
Hout en hout .,,,, waren [ ^ Klasse 331 van de ISIC 1973 t/n 1980 c
Meubelen | Klasse 332 van| de ISIC 1970 t/· 1978
.Papierstof en . Andere produkten van [papier klasse 341 (iet na«e Groep 3411 van ' verpakkingen en de ISIC papierartikelen) d 1970 t/· 1975 e 1970 t/· 1977
ron : FAO/ECE C oimissie voor Hout tendensen en perspectieven voor hout in Europa tot het jaar 2000 en daarna (uittreksel uit TIM/EFC /AC 3 R 15).
— 8 —
HOOFDSTUK I ROL, BELANG EN SPECIFICITEIT VAN DE BOSSEN IN DE GEMEENSCHAP 14. De analyse van de situatie van de bossen moet met het oog op het vaststellen van een basis voor het Actieprogramma voor de bosbouw in de eerste plaats rekening houden met de behoeften waarin het bos moet voorzien. De meest in het oog springende behoefte is die van de houtvoorziening voor verschillende doeleinden, met inbegrip van de energievoorziening. Het bos moet evenwel dikwijls ook voorzien in minder voor de hand liggende behoeften, die in sommige gevallen nog belangrijker kunnen zijn dan de houtproduktie zelf. Sommige bossen in erosiegevoelige gebieden, met name de bossen in berggebieden spelen een belangrijke rol in de bescherming van de bodem en de landbouw, waarbij hun functie van houtproducent dikwijls wordt overschaduwd door hun milieubeschermingsfunctie. Andere bossen in stedelijke gebieden of in gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid hebben een overwegend sociale functie als recreatiegebied; hun houtproduktie komt zodoende op het tweede plan als gevolg van het feit dat om hun recreatieve functie op aanvaardbare wijze te kunnen vervullen, er in het algemeen niet zoveel gekapt kan worden als bij normale houtteeItwisseling. MEERVOUDIGE FUNCTIES VAN HET BOS 15. In de Gemeenschap heeft het bos derhalve drie belangrijke functies, te weten : - een produktiefunctie, met name van hout; - een functie van bescherming van het milieu in het algemeen en van de landbouw in het bijzonder; - een functie voor de ontwikkeling van het welzijn van de bevolking, met name met betrekking tot de recreatie. Deze drie functies zijn niet in alle gebieden in dezelfde mate aanwezig. Zij staan onder invloed van natuurlijke, technische, demografische, sociale en economische voorwaarden. In de loop van de tijd en aan de hand van omstandigheden vinden er verschuivingen plaats. 16. De produktiefunctie van het bos is van vitaal belang voor de Gemeenschap, waarvan de behoeften aan bosbouwprodukten, met name hout, groot zijn en waarin nog lang niet volledig wordt voorzien. Behalve hout produceert het bos nog andere produkten, waarvan het assortiment zeer uitgebreid is : hars, kurk, reukstoffen, geneeskrachtige planten, paddestoelen, wild, enz. Deze andere produkten leveren soms een belangrijk aandeel in de toeneming van de toegevoegde waarde van deze sector.
— 9 —
17. -
Onderdelen van de beschermende rol van de bossen zijn met name :
de regeling van de waterhuishouding, de bescherming en de stabilisering van de bodem, de instandhouding van de in het bos aanwezige flora en fauna, het behoud van het natuurerfgoed, vooral van het landschap, de zuurstofproduktie en de luchtzuivering, de beheersing van de koolstofkringloop en dientengevolge de temperatuurregeling.
Op bovenstaande niveaus vervullen de bossen een fundamentele rol voor de instandhouding en zelfs voor de ontwikkeling van do landbouwbedrijvigheid. De bijzondere kenmerken van het bos, met name de grote ontwikkeling zowel onder-als bovengronds van de plantengroei, de levensduur hiervan, de stabiliteit van de bodem,bestemmen het bos tot een uitstekende ecologische indicator. Door systematische waarneming van het bosecosysteem zouden ongecontroleerde uitglijdingen waartoe sommige excessen van de industriële ontwikkeling kunnen leiden worden voorkomen. 18. De sociale functie van het bos is tenslotte van de allergrootste betekenis door de bijdrage die het levert aan de gezondheid van de steeds meer in stadsbewoners veranderde bevolking. Als onontbeerlijk recreatiegebied zowel in de werk- als in de vakantieperiode vervult het bos een belangrijke rol voor het evenwicht van onze hedendaagse maatschappij. Deze rol zal noodzakelijkerwijze worden uitgebreid,met name aan de rand van de grote woongebieden. 19. Door deze drie essentiële functies vervult het bos een doorslaggevende economische en strategische rol. De economische rol: het bos draagt zowel oi jaan de ontwikkeling van de economie als aan het bereiken van een beter evenwicht in de Gemeenschap. De bosbouwsector zelf met alle direct hiermee verbonden bedrijvigheden zoals de houtverwerking, of indirect zoals het toerisme, verschaft velen werk. Het bos speelt deze rol vooral, doordat het bijdraagt aan de ontwikkeling van de meest achtergebleven plattelandsgebieden, juist waar de meeste bossen zijn. De strategische rol : door de instandhouding van reserves staand hout beschermt het bos de bevolking voor een zekere tijd tegen ontijdige onderbrekingen in de leveringen uit derde landen van deze grondstof. Het bos waarborgt daardoor de veiligheid van de grondstoffenvoorziening van de Gemeenschap. De strategische rol van het bos staat dan ook buiten kijf. BELANG VAN HET BOS 20. Het bosareaal van de huidige Gemeenschap beslaat al naargelang de def initie en de statistische bronnen tussen 34 en 38 miljoen hé. Warneer Fpanje en Portugal tot de Gemeenschap zullen zijn toegetreden, zal deze oppervlakte volgens dezelfde definities en bronnen, ongeveer 53 tot 68 miljoen ha bedragen.
10 —
De eigenlijke bossen (dichte bossen (1)) beslaan respectievelijk ongeveer 30 miljoen ha voor de tien Lid-Staten en ongeveer 39 miljoen ha voorde Twaalf (zie bijlage i v ) . Naargelang van het soort bos (het totale bosareaal of alleen de dichte bossen) kan men stellen dat eei, kwart of een vijfde van het grondgebied van de Gemeenschap met bossen of wouden is bedekt (zie bijlagen IV en V ) . Het aandeel van de Gemeenschap binnen het wereldbosareaal is evenwel slechts gering (+ 1 % ) . Op landbouwgebied zou men kunnen zeggen dat de Gemeenschap een reus is, maar op bosgebied is zij slechts een dwerg (zie bijlagcnl en II). 21. Vergeleken met de landbouw beslaat het bos in de Gemeenschap een oppervlakte die grosso modo overeenkomt met een derde van de oppervlakte cultuurgrond. De produktiewaarde is ongeveer 4 % van de landbcuwproduktiewaarde en de toegevoegde waarde is ongeveer 6 % v?n de landbouw. Het particuliere bos dat ongeveer 60 % van het bosareaal van de Gemeenschap beslaat is in het bezit van ongeveer 4 miljoen boseigenaren; de meeste van hen zijn zeer kleine eigenaren. Iedere Lid-Staat is zelf ook eigenaar van een meer of minder belangrijk deel van de bossen die zich op zijn grondgebied bevinden. In totaal bestaat ongeveer een kwart van de bossen in de Gemeenschap uit staatsbos (zie bijlagen VII en VIII). 22. De Gemeenschap beschikt thans over gemiddeld H a r e bos per inwoner. In de Verenigde Staten is deze oppervlakte tienmaal groter en in Canada meer dan honderdmaal groter (zie bijlage J-D· Volgens zeer voorzichtige schattingen zouden thans ongeveer een mi Ijoen personen in de Gemeenschap met hele of halve werkti jd in de bosbouw werkzaam zijn, met inbegrip van bepaalde met de bosbouw samenhangende activiteiten zoals het vervoer van hout·. Bovendien zijn in de Gemeenschap in de met de bosbouw samenhangende industrieën ongeveer 1,5 miljoen personen werkzaam. In de ruimste zin van het woord biedt de bosbouw werk aan ongeveer 2 % van de beroepsbevolking van de Gemeenschap. 23. Voor de huidige Gemeenschap wordt de jaarlijkse houtproduktie op meer dan 80 miljoen m3 geraamd; voor de verruimde Gemeenschap zal zij ongeveer 100 miljoen m.3 bedragen. Deze produktie voorziet bij lange na niet inde interne behoef ten van de Gemeenschap. Met een negatief saldo op de communautaire balans voor de buitenlandse handel van bijna 18 miljard Ecu per jaar voor hout en afgeleide produkten heeft de Gemeenschap een groot tekort aan bosbouwprodukten. Na brandstoffen, is hout de post van de buitenlandse handel van de Gemeenschap met het grootste tekort.
(1) Bossen waarvan ten minste 25 % van de oppervlakte bedekt is met bomen.
— 11 —
DE SPECIFICTEIT VAN HET BOS 24. De belangrijkste specificiteit van het bos is de lengte van de produktiecyclus. Men kan de problemen op bosbouwgebied niet bestuderen of oplossen zonder dit fundamentele aspect in aanmerking te nemen. Bomen hebben meer dan een eeuw nodig om volwassen te worden. Het begrip tijd speelt derhalve een rol bij ieder besluit op bosbouwgebied. Op bosbouwgebied is het niet mogelijk te reageren op conjuncturele impulsen, wanneer deze niet passen in een meer verwijderd perspectief. Voor besluiten op dit gebied moet men afstand kunnen nemen en over doorzettingsvermogen beschikken om een eens genomen besluit uit te voeren, zonder dat men zich te veel door de wisselende conjunctuur laat beïnvloeden. De bosbouwsector wordt in het algemeen in de marge van de politiek behandeld, daar het hier gaat om een beleid op zeer lange termijn en om maatregelen die gewoonlijk de begrotingstermijn en zelfs die van een regeringsperiode overschrijden. Dit typische kenmerk is ongetwijfeld de oorzaak van het feit dat sinds de oprichting van de Gemeenschap slechts enige verplichte bosbouwmaatregelen van korte duur zijn genomen, terwijl sinds 1959 alle ondernomen pogingen om tot een werkelijk bosbouwbeleid te komen mislukt zijn (zie bijlage XXVII). 25. Het bos van de Gemeenschap draagt diepe sporen van de geschiedenis van de Europese volkeren. Sommige bosgebieden dragen nog de sporen van de bloedige conflicten die in deze eeuw op ons continent zijn uitgevochten, hetzij dat er beschietingen hebben plaatsgevonden, hetzij dat zij te lijden hebben gehad van overexploitatie. Na deze conflicten is men er in verschillende Lid-Staten door bebossing of herbebossing in geslaagd een deel van het bos in de Gemeenschap weer in de oude staat te brengen. De resultaten van deze inspanningen zullen in de komende jaren ongetwijfeld belangrijke wijzigingen meebrengen voor de bosbouw, met name op het niveau van de afzet en de verwerking van hout en afgeleide produkten. 26. De specificiteit van het bos in de Gemeenschap is tenslotte die van bos in een gematigd klimaat. Het Europese bos bestaat tamelijk evenwichtig uit loofbomen (56 7.) en naaldbomen (44 %) en wordt gekenmerkt door een zeer behoorlijk rendement. De gemiddelde produktie van alle beboste oppervlakten lijkt gering (2,1 m3/ha) en zal nog geringer blijken te zijn wanneer Spanje en Portugal zijn toegetreden (1,5 m3/ha). De gemiddelde groei op bosbouwgebied (die van de dichte bossen) is hoog, in vergelijking met die van de meeste andere grote bosgebieden van het noordelijk halfrond want zij bedraagt 4,4 m3/ha/jaar ( VS : 3,6 Skandinavië : 3,0 - Canada : 1,7 - USSR : 1,4) (zie bijlage H D .
ro
t^ZP^
13 —
HOOFDSTUK II BELANGRIJKSTE STRUCTUURKENMERKEN VAN DE BOSSEN 27. De bossen in de Gemeenschap hebben in vergelijking met die in de landen die haar van hout en houtprodukten voorzien, enige belangrijke structuurgebreken die haar concurrentiepositie op de wereldmarkt ernstig verzwakken en die verhinderen dat het bos zijn rol in de economische ontwikkeling van de Gemeenschap ten volle kan spelen. Het eerste wat opvalt is dat tussen de bossen en de Gemeenschap een soort Noord-Zuidtegenstelling bestaat. NOORD-ZUID -TEGENSTELLING 28. Het bos in de Gemeenschap toont een grote verscheidenheid die wordt bepaald door natuurlijke factoren, zoals onder andere de concurrentie die het van de landbouw te verduren heeft. Ruwweg kan een scheidingslijn tussen noord en zuid worden getrokken.' - De bossen in het noorden omvatten meestal weinig boomsoorten (vaak slechts een enkele). Naaldhout overweegt · Het bosbeheer is er gericht op een hoge houtopbrengst, zodat de bossen er hoofdzakelijk een produktieve functie vervullen. Zij leveren timmerhout (zaaghout) en industriehout voor de vervaardiging van platen en papier. In veel gebieden is er een scheiding tussen bosbouw- en landbouwactiviteit. In de meeste noordelijke bossen komt bossterfte voor, waarvoor de deskundigen de luchtverontreiniging als hoofdoorzaak aanwijzen. - De zuidelijke bossen, onder andere die om de Middellandse Zee, verschillen van de vorige zowel op het stuk van de houtsoorten als door hun vorm, functie en de wijze waarop ze worden beheerd. In dit soort bos komen overwegend loofbomen voor. Daar het niet hoofdzakelijk voor de houtwinning dient, is opgaand hout zeldzaam. In deze bossen komen meestal niet-uitgegroeide bomen en residuele struikvegetatie voor, wanneer ze beweid worden of afgebrand zijn. Zij spelen over het algemeen een grote rol bij de bodembescherming en waterhuishouding en ze zijn nauw met de landbouwactiviteit verbonden. In veel gevallen verschaffen zij een schuilplaats en voedsel aan het vee. Zij zijn bijzonder aan brandgevaar blootgesteld. BOSAREAAL 29. De ongelijke strijd om de grond tussen landbouw en bos heeft tot gevolg dat in de Gemeenschap in vergelijking met andere gebieden in de wereld een geringer deel van het landoppervlak met bomen bedekt is (1/5 tegenover 1/3). Deze bedekking loopt evenwel van land tot land nogal uiteen. In verscheidene Lid-Staten bedraagt zij minder dan 10 % (Ierland, Nederland, Verenigd Koninkrijk), doch in Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Spanje en Portugal ligt zij boven 25 %.
—
14 —
TABEL I BOSAREAAL EN H0UT00GST IN DE GEMEENSCHAP IN 1981 (1)
: Lid : Staat
Bosarea;il (2) Totaal % X 1.000 ha
.*— r Rondhoutpr oduktie Per hectare Totaal per % bosareaal inwoner (1000 m3) 11 (m3) : Ihectare) Ontschorst
: België
616
1.6
0,9
0,06
2.433
3.0
2,4
3,94
: Denemarken
493
1.3
0.7
0.09
2.030
2.5
2.0
4.11
: Duitsland
7.207
18,9
10.6
0,12
29.439
36,5
29,0
4,08
:Griekenland
5.755
15.1
8,5
0,59
2.482
3.1
2.4
0,43
14.765
38.8
21.7
0,27
28.828
35,7
28,5
1.95
386
1.0
0,6
0,11
808
1.0
0,8
2,09
6.385
16,7
9.4
0.11
9.037
11.2
8.9
1,41
:
82
0.2
0.1
0,22
295
0.4
0.3
3,48
:
309
0,8
0.4
0,02
976
1.2
1.0
3,16
2.145
5.6
3.2
0,04
4.315
5.4
4,3
2,01
¡EUR (10)
38.143
100,0
0,14
80.643
100,0
: Spanje
26.706
III
39.3
0,70
13.041
III
^Portugal
3.018
III
4.6
0,31
7.580
III
:
:EUR (12)
67.957
III
100,0
0.21
101.264
III
: Frankrijk : Ierland : Italië Luxemburg Nederland
.Verenigd .Koninkrijk
III
·
2,11
III
12,9
0,49
7,5
2.4Λ
. 100,0
1,49
Bron : EUROS TAT Bas isstatis tiek uil:gave 198 't (1) De gegevens betreffende het areaal hebben grotendeels betrekking op jaren voorafgaand aan 1981. (2) Dit areaal bevat alle met bomen of heesters beplante oppervlakten, voor zover deze op pervlakten niet voor laidbouw of voor andere doeleinden dan bosbouw worden gebruikt.He areaal bevat ook populierenaanplantingen, aanplantingen van kastanje en notebomen die hoofdzakelijk voor de houtproduktie bestemd zijn, kerstboomaanplantingen en in het bos gelegen woudboomkwekerijen voor aanplant op het eigen bedrijf. Dit areaal omvat geen boomgaarden, gronden met alleenstaande bomen, perken, tuinen, bomenrijen van geringe oppervlakte en omvang, commerciële boomkwekerijen buiten het bos, heidegrond. Het bosareaal bestaat uit de eigenlijke bossen (bospercelen groter dan 0,5 hectare; boombedekking meer dan 20 7.) en de overige bosterreinen (bospercelen kleiner dan 0,5 hectare; boombedekking minder dan 20 % ) .
— 15
In de huidige Gemeenschap zijn Duitsland en Frankrijk veruit de belangrijkste bosbouwlanden. Zij nemen bijna 60 % van het bosareaal en meer dan 70 X van de rondhoutproduktie voor hun rekening. Na de uitbreiding zal deze overheersende positie door drie landen worden ingenomen, namelijk de twee genoemde landen en Spanje. Met hun drieën zijn ze goed voor meer dan 70 X van het bosareaal en van de houtproduktie in de Gemeenschap van Twaalf. BOSBEZIT 30. Ook de verdeling van het bosbezit tussen de drie soorten eigenaars (Staat, publiekrechtelijke lichamen en particulieren) loopt in de Gemeenschap sterk naar Lid-Staat uiteen. In de huidige Gemeenschap (met uitzondering van Griekenland, waarvoor ter zake geen gegevens beschikbaar zijn) zien de eigendomsverhoudingen er ongeveer als volgt uit (vgl. tabellen in bijlagen VII,VITI) : 15.000 staatsbossen; 35.000 publiekrechtelijke bossen; - 4.000.000 tot 5.000.000 particuliere bossen (exclusief bossen op landbouwbedrijven) De gemiddelde oppervlakte voor deze drie bezitsvormen bedraagt 500 ha voor de staatsbossen, 120 ha voor de publiekrechtelijke bossen en 3,5 tot 4,5 ha voor de particuliere bossen. 31. De gemiddelde oppervlakte van de particuliere bossen is dus zeer gering. Bovendien zijn particuliere bossen vaak nog over verschillende afzonderlijke percelen verspreid. Door deze versnippering is een doelmatig beheer uitgesloten. Het bosbezit in de Gemeenschap is derhalve zeer heterogeen van aard en omvang. BESTANDEN 32. 56 X van het werkelijk bosdragende areaal (dichte begroeiing) bestaat uit loofhout, de overige 44 X uit naaldhout. Op dat punt vertoont de Gemeenschap in vergelijking met andere delen van het noordelijk halfrond (vgl. bijlage UI;) een vrij evenwichtig beeld. Door de toetreding van Spanje en Portugal zal dit evenwicht tussen de beide houtsoorten nog toenemen, daar dan precies een 50/50-verhouding bereikt zal worden. 33. In de onderscheiden Lid-Staten bestaat er echter een duidelijk overwicht van loofhout of naaldhout (vgl. bij lage V I ) . In het noorden (Duitsland, Denemarken, Ierland, Nederland, Verenigd Koninkrijk) wordt vooral naaldhout geteeld (dennen, sparren, lorken, enz...), terwijl de zuidelijker gelegen landen (Luxemburg, Frankrijk, Italië, Griekenland) meer loofhout leveren (eik, beuk, ahorn, enz...).
— 7
18.
In verband met dt uitbreiding van het bosareaal rijzen er enkele vragen.
- Hoe kan de uitbreiding van het communautaire bosareaal het best worden georganiseerd ? - Onder welke omstandigheden kan de bosbouw een rol spelen als alternatief voor de landbouwgewassen waarvan overschotten worden geproduceerd ? Wat zouden de budgettaire effecten z1jn/van de omschakeling van landbouwgronden op bosbouw ? - Hoe kunnen belasting- of subsidieregelingen worden gecombineerd om efficiënte stimulansen tê geven voor de ontwikkeling van de bosbouw ? - Hoe kan er meer samenhang worden gebracht in het gebruik van de bestaande communautair« fondsen op dit gebied ? IV. EEN OPTIMAAL GEBRUIK VAN DE BESTAANDE BOSSEN 19. Ondanks de grote omvang van de communautaire netto-importen van hout wordt slechts een gering deel van de natuurlijke houtproduktie van de Gemeenschap op produktieve wijze gebruikt. Met relatief kleine extra Investeringen zouden de opbrengsten aanzienlijk kunnen worden opgevoerd. 20. De produktiviteit van bos is voor een deel afhankelijk van de omvang van de bedrijven en van de mate waarin de bosgebieden aaneengesloten en gemakkelijk toegankelijk zijn. In regio's waar de bossen voornamelijk in handen zijn van de staat of semi-overheidsinstanties of van handelsondernemingen, zijn de percelen vaak groot en is er een infrastructuur die een efficiënt beheer vergemakkelijkt. Van de communautaire bossen behoort 60 X tot de particuliere sector. Bij deze particuliere bossen is vaak sprake van problemen in verband met de kleine omvang en de verspreide ligging van de percelen. De gemiddelde omvang van de particuliere bosbedrijven in de Gemeenschap is vermoedelijk ongeveer 8 ha/ maar er bestaan belangrijke structurele verschillen tussen de Lid-Staten. In het Verenigd Koninkrijk, waar uitgestrekte oppervlakten bos in handen zijn van financiële instellingen, is de gemiddelde omvang van de particuliere bedrijven veel groter dan in Frankrijk, Duitsland of Italië, waar een groot gedeelte van de bossen toebehoort aan boerderijen.
— 8 —
21. De voornaamste hinderpalen voor verbetering van de produktiviteit zijn de geringe omvang en de verspreide ligging van de bospercelen, de ontoereikende infrastructuur en vaak het ontbreken van vlotte afzetkanalen voor het hout. In regio's waar deze problemen bijzonder ernstig zijn, kan het voorkomen dat de impuls die ván de prijs uitgaat om het beschikbare hout te exploiteren, niet opweegt tegen de hoge oogstkosten. Waar niet veel hout beschikbaar is, zullen zich ook wel geen houtverwerkende industrieën vestigen, zelfs niet van het meest eenvoudige type. Wanneer er geen markt is voor het hout, is er ook geen enkele stimulans om de houtreserves te gaan exploiteren. 22. Hierin zou verbetering kunnen worden gebracht door de oprichting van bosbouwverenigingen voor groepen van individuele eigenaren. Dergelijke verenigingen die diensten verlenen op bosbouwgebied en hulp bieden bij de afzet, bestaan reeds 1n sommige gebieden van de Gemeenschep en hebben 1n Zweden en Finland hun effectiviteit bewezen. Zij zouden kunnen worden betrokken bij de opstelling van beheersplannen voor particuliere bossen. De oprichting van dergelijke verenigingen zou moeten worden bevorderd. De door hen vervulde taken zouden kunnen worden aangevuld door firma's die zijn gespecialiseerd in boswerkzaamheden. Aan zulke firma's zou hulp kunnen worden verleend in het kader van steunprogramma's voor het midden- en kleinbedrijf, voor zover deze hulp geen directe invloed uitoefent op de prijsvorming in de houtverwerkende industrie. 23. In sommige regio's van de Gemeenschap vormt het ontbreken van een geschikt wegennet in bosgebieden een belemmering voor een beter gebruik van de bestaande bosbestanden. De Gemeenschap verleent reeds steun voor de aanleg van dergelijke wegennetten in de mediterrane gebieden van de Gemeenschap. Misschien zal ook 1n andere delen van de Gemeenschap dergelijke steun moeten worden verleend. 24. Goed gesitueerde en redelijk stabiele afzetmogelijkheden zijn belangrijk om de produktiviteit van de bossen te kunnen verhogen. Daarvoor is dan weer nodig dat tuseen boseigenaren en de industrie overeenkomsten kunnen worden gesloten over de levering en de afname van bosprodukten. Het is duidelijk dat grote Industriële installaties zoals pulpfabrieken slechts kunnen worden opgericht wanneer de toevoer van hout uit een groot bosgebied gegarandeerd is. Ook kleinere bedrijven zoals houtzagerijen en fabrieken van spaanplaten hebben behoefte aan een ononderbroken aanvoer van grondstoffen. Het sluiten van passende leveringscontracten zou derhalve moeten worden aangemoedigd.
— 9
25. Wanneer ernaar wordt gestreefd de produktiviteit van de bossen te verhogen, moet ook de uitbreiding van de houtverwerkende industrie worden ondersteund. Op communautair niveau zouden maatregelen voor een betere standaardisatie van bosprodukten bijvoorbeeld een nuttige bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de houthandel. In de Gemeenschap bestaat reeds een richtlijn inzake de onderlinge eanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten op het gebied van de classificatie van onbewerkt hout (1). Aan de hand van deze richtlijn zouden waar dit wenselijk is de resterende technische handelsbelemmeringen voor bosprodukten moeten-worden weggenomen. 26. Deze voorstellen zouden de economische doelmatigheid van de bosbouw helpen verbeteren. Van belang is ook dat het nut van de bestaande bossen uit een oogpunt van milieu en recreatie wordt ontwikkeld. Er zou een ecologische gedragscode voor het bosbeheer kunnen worden opgesteld met als doelstellingen ervoor te zorgen dat de bodem op lange termijn vruchtbaar blijft en dat bossen hun rol in de waterkringloop blijven vervullen, de bosflora en -fauna in stand te houden, landschappen te beschermen en tot een passende verscheidenheid aan soorten te komen. De Gemeenschap steunt reeds sommige van de hierop gerichte acties, maar het is belangrijk te streven naar algemene toepassing van een volledige gedragscode. Het is bijvoorbeeld duidelijk gebleken dat de bevolking in sommige gebieden grote bezwaren heeft tegen de verspreiding van naaldhout en de inkrimping van de oppervlakte loofhout. Het is mogelijk steunregelingen te ontwerpen om eigenaren tot de aanplant van loofbomen aan te zetten, waarmee geen grote bedragen zouden zijn gemoeid. Dergelijke regelingen zouden deels in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kunnen worden ingesteld. Door de oprichting van boenatuurreservaten en bosparken, die in veel Landen heel gewoon zijn, zou de recreatiewaarde van de Europese bossen worden vergroot. Met geringe steunbedragen voor de aanleg van de noodzakelijke infrastructuur zouden veel bosgebieden kunnen worden opengesteld als natuurreservaat en recreatiegebied.
(1) Richtlijn 68/89/EEG
— 10 —
27. Er kan een aantal vragen worden gesteld met betrekking tot het optimale gebruik van de bestaande bossen. - Hoe kunnen de problemen in verband met de geringe omvang en de verspreide ligging van stukken bos het best worden overwonnen ? - Wat kan er worden gedaan om de afzetmogelijkheden voor hout en andere bosprodukten te verbeteren ? - Hoe kunnen de doelstellingen met betrekking tot produkt levere bossen, de milieukwaliteit, de verscheidenheid aan soorten en bossen voor recreatie worden gecombineerd ? V. BESCHERMING VAN DE COMMUNAUTAIRE BOSSEN 28. In de bossen van de Gemeenschap wordt op grote schaal schade aangerich' door Luchtverontreiniging, bosbranden, ziekten en plagen en soms natuurrampe zoals storm en droogte. In Noord-Europa gaan grote delen van de bosbestanden teniet. Vooral in Duitsland en Oost-Frankrijk is dit het geval. Nu ongeveer 50 X van de Duitse bossen en volgens recente rapporten 40 X van de bossen in de Vogezen (Lotharingen en Elzas) schade hebben opgelopen, dreigt er gevaar voor de toekomstige economische ontwikkeling van gebieden die afhankelijk zijn van bosbouw en toerisme. De gezondheidstoestand van deze bossen is in een verontrustend tempo achteruitgegaan. De oorzaken van de schade en de betrokken mechanismen zijn nog niet helemaal duidelijk, maar men is het er algemeen over eens dat luchtverontreiniging een belangrijke factor is, en meer in het bijzonder emissies van zwaveldioxide en stikstofoxiden. 29. De Commissie heeft reeds voorstellen gedaan tot vermindering van de uitworp van verontreinigende stoffen door auto's, grote verbrandingsinstallaties en CV-systemen van woningen. 2ij is van plan nog meer voorstellen in te dienen, en wel nog vóór het einde van het jaar over snelheidsbeperkingen en emissies van diesel- en vrachtwagens en op een Later tijdstip over andere belangrijke emissiebronnen, een en ander zoals reeds aangekondigd in het document C0M(83)721. De Commissie is van mening dat uitvoering van deze voorstellen zou leiden tot een aanzienlijke vermindering van de luchtverontreiniging en van de waarschijnlijk daarmee verband houdende bosschade, Ten aanzien van een voorstel van de Commissie om de bosschade regelmatig te inventariseren en een meetnet op te richten, wordt in de Raad slechts langzaam vooruitgang geboekt.
— 11 —
30. Ieder jaar gaat in de Gemeenschap van de T1en ongeveer 120.000 ha bos in ν Lammen op en na de uitbreiding zaL dit meer dan tweemaal zoveel zijn. In 1985 is meer dan 300.000 ha bos door brand verwoest (een grotere opper vlakte dan het Luxemburgse grondgebied). Deze branden hebben 50 levens gekost en ook 1e er voor een aanzienlijk bedrag aan kapitaalgoederen verloren gegaan. De C ommissie heeft maatregelen voorgesteld tot vermindering van het brandgevaar in de bossen en tot verbetering van de brandbestrijdings capaciteit van de LidStaten. Volgens dit voorstel zou steun worden verleend voor de oprichting van brandbestrijdingsposten en zouden stimu lansen worden gegeven om het materieel en de opleiding van gespecialiseerd personeel te verbeteren. De C ommissie acht vorderingen met betrekking tot deze maatregelen, die momenteel in de Raad op tegenstand stuiten, uitermate belangrijk. Zij vindt ook dat de werkingssfeer van communautaire maatregelen op dit gebied uiteindelijk zou moeten worden verruimd. 31. Een andere uitdaging voor de communautaire bossen is de biotjsche schade door insecten of ziekten. De Gemeenschap zou klaar moeten staan om snel in te grijpen. Het Permanent Plantez1ektenkund1g C omité, dat regelmatig vergadert, wordt geraadpleegd telkens wanneer een potentieel biotisch gevaar wordt waargenomen. De Gemeenschap, heeft ook verschilLende onderzoekprojecten ondernomen op dit gebied. Ér zouden nieuwe bewakings systemen kunnen worden ontwikkeld om het gevaar te verkleinen dat nieuwe ziekten worden binnengebracht. Wellicht zal er meer specifiek onderzoek over ziekten in bossen nodig zijn, Een belangrijke maatregel zou de aanneming zijn van een gedragscode over genetische verarming, waaraan de afnemende resistentie van de Europese bossen voor een deel moet worden toegeschreven. 32. Tenslotte is er het probleem van de gevolgen van uitzonderlijke weersomstandigheden, en vooraL van stormen. In het verleden heeft de Gemeenschap invoerbeperkingen toegepast ter vermindering van de druk op de marktprijzen als gevolg van de plotselinge stijging van het aanbod. Met het oog op een grotere doelmatigheid van dergelijke maat regelen moet aandacht worden besteed aan verdere samenwerking tussen de LidStaten om 1n die gevaLLen de druk op de markt te verlichten. 33. In verband met de bescherming van de communautaire bossen rijzen er enkele vragen. Hoe kunnen de bossen worden beschermd tegen schade door verontreiniging ? Welke stappen dienen er te worden ondernomen om de verliezen door bos branden te verminderen ? Hoe kan het optreden van ziekten of insectenplagen beter 1n het oog worden gehouden ?
— 12 —
VI. BOSBOUW IN DE ONTWIKKELINGSLANDEN
34. Aangezien de Gemeenschap een belangrijke importeur is van hout, en vooral van tropisch hout uit de ontwikkelingslanden, kunnen maatregelen in de sector bosbouw niet worden genomen als een geheel op zichzelf staande actie. Via de Overeenkomst van Lomé heeft de Gemeenschap samenwerkingsakkoorden met een aantal van deze leveranciers in Afrika, het Caribische Gebied en de Stille Oceaan (ACS-Landen). Deze akkoorden behelzen niet alleen commerciële regelingen, maar ook financiële en technische samenwerking om de bossen te beschermen en te ontwikkelen als een belangrijke factor bij de verbetering van het milieu en bij het tegengaan van woestijnvorming. De Gemeenschap is ook verdragsluitende partij bij de Internationale Overeenkomst inzake Tropisch Hout. Op het ogenblik worden de tropische bossen overgeëxploiteerd. Dit heeft ernstige gevolgen voor zowel het klimaat en de landbouwproduktle als de voorziening met tropisch hout. In een actieprogramma voor de bosbouw zou de Gemeenschap rekening moeten houden met deze twee internationale overeenkomsten en met de nauwe banden die zij met veel ontwikkelingslanden onderhoudt. 35. Ten aanzien van de bevordering van de bosbouw in ontwikkelingslanden kan een aantal vragen worden gesteld. - Hoe kan de Gemeenschap haar bestaande technische en wetenschappelijke capaciteit gebruiken om de achteruitgang van de tropische bossen tot staan te brengen en om op lange termijn een stabiele voorziening met tropisch hout te waarborgen ? - Hoe kan de Gemeenschap haar pogingen om de woestijnvorming in ontwikkelingsLanden te beperken en uiteindelijk te voorkomen versnellen en verbeteren ?
— 13 —
Conclusies
36. De Commissie wil graag een zo ruim mogelijk overleg voeren over de vragen en ideeën die aan de orde worden gesteld in dit discussiestuk en in het begeleidende document dat uitvoeriger op een en ander ingaat. De Commissie nodigt de overige Gemeenschapsinstellingen en andere organisaties uit om hierover een eigen standpunt te formuleren. Rekening houdend met de opvattingen die tijdens de discussie naar voren worden gebracht, zal de Commissie voôr de 'zomer van 1986 haar voorstellen indienen. De Commissie wijst er met klem op dat zij met dit document niet wil vooruitlopen op de conclusies die zij zal trekken, en dat zij ten volle rekening zal houden met de meningen die bij dit overleg worden geuit.