“Meedoen naar vermogen” Kadernota 2012-2016 Een andere blik op het sociale domein in de gemeente Borger-Odoorn Een verbinding tussen Wmo, de Wet Werken naar Vermogen, de jeugdzorg en de gezondheidszorg
Concept Versie 31-01-2012
Inhoud
1. Inleiding: waarom een integrale nota?
3
2. De visie: wat wil de gemeente Borger-Odoorn bereiken in het sociale domein en wat is daarbij haar rol?
5
3. Samenleven doe je samen: wie is de kwetsbare burger en wat zijn de uitgangspunten (kaders) voor hulp en dienstverlening?
8
4. Integrale aanpak: hoe gaan we gezamenlijk optrekken?
13
5. Het organiseren van de toegang tot hulp en dienstverlening: hoe breed en toegankelijk is de keukentafel, wie is daarbij betrokken, in 4 verschillende gebieden?
15
6. Pilots in 2012: wat en hoe gaan we het doen?
17
7. De werkwijze bewaken: hoe gaan we in de gaten houden dat we de juiste dingen doen met de gewenste resultaten?
19
8. Het geld: kunnen we onze ambities waarmaken binnen de nu bekende beschikbare budgetten? 20 9. Participeren en informeren: hoe gaan we om met het betrekken van doelgroepen, maatschappelijke organisaties en andere deskundigen? Hoe en wanneer vertellen we het onze inwoners? 22 10. Samenvatting en planning van activiteiten. Afkortingenlijst
nog niet in deze versie
Bijlagen
nog niet in deze versie
24
2
1. Inleiding: waarom een integrale nota? Gemeenten worden de komende jaren verantwoordelijk voor het gehele sociale domein, inclusief de jeugdzorg. Dat betekent nogal wat. Bovendien moeten gemeenten dit uitvoeren met veel minder geld. Als je kijkt naar over wie het eigenlijk gaat in de Wmo, de Wet Werken naar vermogen, de Wet op de jeugdzorg en de Wet preventieve gezondheidszorg, dan zie je veel overlap: mensen hebben niet alleen problemen met hun inkomen, maar bv. ook met de opvoeding van hun kinderen of een chronische aandoening. Te meer een reden om in de verschillende domeinen gezamenlijk op te trekken en budgetten en functies slim te combineren. Het gaat in feite over kwetsbare burgers. Deze mensen hebben echter ook talenten en kunnen die inzetten om toch zoveel mogelijk mee te doen in de samenleving. In het gemeentelijk beleid wordt nu deze eigen kracht aangeboord en worden mensen indien nodig zodanig gecompenseerd, dat ze toch mee kunnen doen. Wat verandert er allemaal: • • • • • •
• • •
uitkeringen worden ingeperkt door het invoeren van de huishoudtoets (1 januari 2012); de Wet werken naar vermogen stelt andere eisen aan de inzet van sociale werkvoorzieningen met ingang van 1 januari 2013; per 1 januari 2013 wordt de gemeente verantwoordelijk voor de functie extramurale begeleiding uit de AWBZ; niet alles wordt meer gedekt door de ziektekostenverzekering of de AWBZ en eigen bijdragen worden hoger; (Wmo) voorzieningen kunnen niet meer ‘geclaimd’ worden, maar moeten passen binnen het compensatieprincipe; er zijn steeds meer ouderen in onze gemeente en er is sprake van krimp. Deze ouderen hebben een toenemende behoefte aan zorg. De wetgever vraagt nu aan de gemeente om een goed zicht te houden op hun gezondheid (artikel 5a in de Wet preventieve gezondheidszorg); de zorg voor de kwetsbare jeugd en hun opvoeders komt in zijn geheel onder de verantwoordelijkheid van de gemeente te vallen met ingang van 1 januari 2014; het ligt in de planning om de inzet van MEE (organisatie voor cliëntondersteuning) in 2015 bij gemeenten onder te brengen; de budgetten van gemeenten, organisaties en burgers staan onder druk door de huidige economische crisis en allerlei bezuinigingen. We zullen dus meer met minder moeten doen.
En dat laatste is precies wat we in deze kadernota voor de komende 4 jaar willen aangeven: hoe kunnen we zo efficiënt mogelijk de problematiek in het sociale domein het hoofd bieden? Zo dus: • zoveel mogelijk gebruik maken van de eigen kracht van burgers en de dorpen waarin zij wonen; • ontschotten en integraal samenwerken door diverse partijen (ook de gemeente!), in 4 geografische gebieden (maar ook bovenlokaal waar dat een toegevoegde waarde heeft); • vraaggericht werken: het belang van de cliënt in kwestie is belangrijk en niet het bestaande aanbod; • bundeling van financiële middelen (zoeken naar de ruimte die de wetgever biedt op de verschillende terreinen) en sturen op resultaat;
3
• •
investeren in kennis van de lokale mogelijkheden voor werk en zorg en de vraag van burgers (wat is hun compensatiebehoefte) opdat goed matchen van mensen mogelijk is; lokale, integrale kennis op het terrein van welzijn, arbeid, onderwijs, jeugd en (gezondheids)zorg.
Een hele uitdaging! Want het gaat om kwetsbare mensen, die (vaak meerdere) problemen hebben op het terrein van welzijn, arbeid, onderwijs en (gezondheids) zorg. Sommigen zijn zo kwetsbaar, dat ‘van het kastje naar de muur gestuurd worden’ betekent ‘tussen de wal en het schip’ belanden. Daarom hoeven ze voortaan hun problemen maar 1 keer op tafel te leggen en wordt in samenspraak met henzelf gezocht naar passende (samenhangende) oplossingen, waar nodig tegelijkertijd en op alle domeinen. Leeswijzer. Deze kadernota ‘Meedoen naar vermogen’ vormt het ‘spoorboekje’ voor het beleid op het terrein van sociale zaken, de Wmo, de jeugdzorg en de volksgezondheid. Het is onder meer het vervolg op de voorgaande Wmo nota ‘Samen sterker dan alleen’ en de gezondheidsnota ‘En morgen gezond weer op!’ (2008-2012) (bijlagen met terugblik op de voorgaande periode). De nota laat in grote lijnen zien hoe onze gemeente de komende jaren om wil gaan met de problematiek van kwetsbare burgers op het terrein van arbeid en scholing, welzijn, opvoeden en opgroeien en de (gezondheids)zorg. Uiteraard vanuit een bepaalde visie (hoofdstuk 2), ideeën over de aanpak (hoofdstuk 3 en 4) en met 1 toegang tot hulp- en dienstverlening (hoofdstuk 5). Daarnaast is het van belang dat we in 2012 al vast beginnen met het uitproberen van oplossingsrichtingen (hoofdstuk 6), dat we afspraken maken over hoe we bewaken dat alles goed en efficiënt gebeurt (hoofdstuk 7), dat we in beeld brengen wat voor geldstromen we kunnen benutten (hoofdstuk 8) en hoe we burgers willen betrekken en informeren (hoofdstuk 9). Hoofdstuk 10 bestaat uit een samenvatting en een globale planning van activiteiten voor de komende jaren. Tot slot treft u een afkortingenlijst en bijlagen met achtergrondinformatie aan.
4
2. De visie: wat wil de gemeente Borger-Odoorn bereiken in het sociale domein en wat is daarbij haar rol? Iedere inwoner van onze gemeente hoort erbij. Niet iedereen heeft daar hetzelfde beeld bij: we hebben allemaal verschillende (sociale) behoeftes. Ook de burger zelf heeft daarbij verantwoordelijkheden: het is niet zo dat bij ieder probleem de overheid meteen in actie zou moeten komen. Mensen kunnen ook heel veel zelf (en doen dat nu ook al!), met hun directe omgeving en de kracht van het dorp waarin ze wonen. Met deze overwegingen komen we tot de volgende visie: Het is aan de mensen zelf (en hun eigen omgeving) om iedereen op een gezonde wijze te laten meedoen, jong en oud, gezin of alleenstaande. Waar dat niet lukt, kan de gemeente aanvullende acties ondernemen en het mogelijk maken om dit alsnog (zoveel mogelijk) voor elkaar te krijgen. Met inachtneming van het volgende: - decentraal wat kan en centraal wat moet (lokaal werken, bij voorkeur in 4 geografische leefgebieden); - zo dichtbij en zo licht mogelijk; - iedereen doet mee naar vermogen; - er is sprake van wederkerigheid: mensen zetten hun talenten in voor de lokale gemeenschap; - eigen kracht en mogelijkheden worden zoveel mogelijk benut (ook van de eigen netwerken en van het dorp); e - zoveel mogelijk preventief werken om te voorkomen dat duurdere 2 lijnszorg ingezet moet worden. We proberen dit de komende jaren te realiseren binnen de budgetten die ons ter beschikking staan. Door functies slim te combineren, verwachten we efficiënter te kunnen werken. Zo onderzoeken we, of we de sociale werkvoorzieningen en de diverse vormen van dagbesteding beter op elkaar kunnen afstemmen. En gaan we met het oog op alternatieve zorgstructuren ( bv. buren die helpen bij het opvangen van de kinderen of vervoer naar het ziekenhuis) extra investeren in de kennis van de lokale netwerken en sleutelfiguren in de verschillende dorpen. Immers: als je de mensen en hun talenten en problemen goed kent, kun je beter matchen met mogelijke oplossingen. Wat betekenen deze voorwaarden, wat verstaan we daar nu onder? Decentraal: op lokaal niveau. Dit ‘goed kennen’ is in feite alleen mogelijk als je heel lokaal actief bent. We denken dit te bereiken door de lijnen door te trekken, die al uitgezet zijn in Kern en kader (bijlage) met afspraken over het lokale voorzieningenniveau en de ontwikkeling van steunstees (bijlage) in 4 geografische leefgebieden. De mogelijkheden voor ontmoeting (van belang om elkaar te kennen!) zijn vooral in Kern en kader geregeld (naast de eigen initiatieven vanuit bv. school, vereniging, kerk etc.) Daarnaast bieden de steunstees in ieder leefgebied een methodiek om vroegtijdig problemen op te sporen of te melden. Maar ze maken het ook mogelijk, dan mensen ‘gematcht’ worden en dat bij het oplossen van problemen de omgeving gemobiliseerd wordt. Omdat op dit moment (januari 2012) nog niet helder is welke bedragen gemeenten zullen ontvangen voor de uitvoering van de wettelijke taken op het sociale domein, kunnen we ook nog niet zeggen of dit afdoende zal zijn.
5
M.b.t. de jeugdzorg is nu al duidelijk dat de mogelijkheden voor oplossingen soms alleen maar bovenlokaal te vinden zijn, bv. omdat specifieke zorg lokaal niet mogelijk is vanwege het geringe aantal cliënten. Op het terrein van toeleiding naar arbeid of het organiseren van nuttige∗ dagbesteding kunnen activiteiten juist wel heel goed in de eigen leefomgeving plaatsvinden: het biedt de mogelijkheid om de leefbaarheid in de dorpen te versterken en het bespaart op vervoer. Zo kunnen ook mensen met beperkingen hun talenten laten zien en daar waardering voor ontvangen door hun dorpsgenoten. We willen daarbij zoveel mogelijk gebruik maken van de bestaande expertise van onder meer de sociale werkvoorzieningen, zorgboerderijen en (jeugd)zorgaanbieders. Zo dichtbij en licht mogelijk. Met de lokale insteek willen we vooral dicht bij de leefwereld van de cliënt blijven: daar waar mensen wonen, werken, naar school gaan of boodschappen doen, kun je aansluiten met een vraaggestuurd aanbod. Zo licht mogelijk. We hopen door vroegtijdige signalering door sociale netwerken, vrienden, familie en professionals snel tot oplossingen te komen die helemaal niet zwaar hoeven te zijn, in de zin van dat ze veel geld en tijd kosten. En veel energie van de cliënt. Daarnaast moeten we ook preventief werken om te voorkomen dat mensen die het nu allemaal net redden niet over de rand gaan vallen. Iedereen doet mee naar vermogen. Ieder mens wil graag waardering van zijn medemens, dus is het van belang om mensen met beperkingen niet ‘bezig te houden’ in de dagopvang, maar ze de mogelijkheid te bieden om iets te doen waar het dorp wat aan heeft en wat ze goed kunnen (of kunnen leren). En voor sommigen zal het misschien een opstapje zijn naar werken bij een reguliere werkgever. Ook hier gaat het om goed matchen van iemands talent met de behoefte uit de (lokale) samenleving. Natuurlijk zijn er mensen met zoveel beperkingen, dat je niet van ze mag verwachten nog een stevige bijdrage te leveren aan de lokale gemeenschap. Deze mensen zullen net als nu, goed worden opgevangen binnen bestaande en nieuwe zorgkaders. Wederkerigheid. We willen mensen ook stimuleren om iets terug te doen voor de lokale samenleving. In de dagelijkse praktijk van het wijkteam en de steunstee in Nieuw Buinen hebben we daar al veel goede ervaringen opgedaan: zo kunnen mensen die in de schulden zitten toch hun huis weer inrichten na een scheiding m.b.v. spullen uit de goederenloods. Als tegenprestatie wordt dan verwacht dat je een dienst aanbiedt. Sommigen bakken een taart voor de helpers van de verhuizing, anderen helpen mee in het dorpshuis of gaan bij iemand anders die dat zelf niet kan behangen. En dat werkt als een sociaal vliegwiel: men ontmoet nieuwe mensen en doet daar goede ervaringen mee op, vooral waardering! Het is dus niet alleen een kwestie van ‘voor wat hoort wat’ maar het biedt ook een gelegenheid om uit een neerwaartse spiraal te komen. Eigen kracht. Het uitgangspunt is dat mensen vooral hun eigen kracht moeten benutten. En hoewel mensen last kunnen hebben van ‘vraagverlegenheid’ of ‘aanbodverlegenheid’ (‘ik durf het mijn buurman niet te vragen’ en ‘ik wil mijn buurvrouw wel helpen, maar daar zit ze misschien niet op te wachten’), is het van belang dat toch hulptroepen (buren, familie en vrienden) in actie kunnen komen als je er zelf niet uitkomt. Vrijwel iedereen is bereid tot enig ‘noaberschap’: het is immers prettig om iets voor een ander te kunnen betekenen. Of het nu gaat om te helpen met het schoffelen van de tuin of even op de kinderen passen, het gaat allemaal om zorgen voor elkaar. Maar dan moet je het wel duidelijk zijn wie iets zou willen vragen en wie iets zou willen doen voor een ander. Soms helpt het dat bv. de steunstee dat faciliteert. Die activeert mensen uit het dorp om te komen helpen. En vaak blijkt dat de hulpvrager ook best iets voor de hulpbieder kan doen (wederkerigheid!). Je moet alleen even van elkaar weten wat de wensen en mogelijkheden zijn. ∗ dat wil zeggen: bevredigend voor de persoon in kwestie en gewenst door bv. het dorp waarvoor de activiteiten een toegevoegde waarde vormen
6
Door middel van de steunstees kan de gemeente hierin faciliteren. Maar de regie blijft zoveel mogelijk bij de cliënt! Pas als er heel specifieke hulp nodig is, zullen ook professionals ingeschakeld worden. Rol van de gemeente. Vanuit het Rijk krijgt de gemeente de opdracht om het compenseren van mensen met beperkingen goed vorm te geven, opdat ze kunnen (blijven) meedoen aan de samenleving. Het voordeel van de gemeente is immers dat zij een overzicht heeft van wat er lokaal op diverse gebieden allemaal gebeurt. Voor de burger is de gemeente ook de eerste overheid: het is dichtbij. De gemeente moet er dus voor zorgen (met ingang van 1 januari 2013), dat zij een efficiënt antwoord heeft op de problemen die mensen ondervinden op het terrein van werk, scholing, opvoeding, zorg (jeugdzorg, gezondheidszorg) en welzijn en dat niet met de eigen kracht kunnen oplossen. De rol van de gemeente wordt door de volgende aspecten gekenmerkt: • regie op de middelen (mensen - professionals en vrijwilligers - , materialen en budgetten) en doelstellingen. Maar gebaseerd op grondig overleg met de diverse partijen en mensen; • facilitator van het keukentafelgesprek, met eigen regie van de cliënt én vraaggericht; • facilitator van de ontmoeting waar nodig: in de grotere dorpen zijn mogelijkheden voor mensen om elkaar te ontmoeten, vanuit particulier initiatief of met steun van de gemeente. De steunstees zijn daarbij ondersteunend voor kwetsbare mensen: zij zorgen ervoor dat via sleutelfiguren en goede kennis van de dorpsnetwerken informele zorg en dienstverlening ingezet kan worden. Kortom: van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’!
7
3. Samenleven doe je samen: voor wie doen we het en wat zijn de uitgangspunten voor hulp en dienstverlening? Om wie gaat het? De opdracht aan de gemeente is duidelijk: als mensen beperkingen ondervinden in het meedoen aan de samenleving, dan faciliteert de gemeente mogelijkheden voor compensatie. Deze compensatie (en dat kan van alles zijn!) moet mensen in staat stellen om bv. weer aan het werk te gaan, om hun kinderen goed te eten te geven en op tijd naar school te laten gaan, om hun lichamelijk en/of fysieke beperkingen te overwinnen en om gezond te leven. In onderstaande overzichten worden de nu bekende gegevens over de verschillende doelgroepen in beeld gebracht (bij benadering). Hierbij is nog niet duidelijk in hoeverre hier overlap in zit, maar naar verwachting zal die overlap groot zijn, omdat mensen met een uitkering of een Wsw inkomen ook terug te vinden zijn in het cliëntenbestand van bv. de Wmo en de functie begeleiding die nu nog in de AWBZ zit. En kinderen van deze cliënten kunnen we terugvinden in de bestanden van de jeugdzorg. Daarnaast is het Rijk van plan om mensen met een IQ van 70-85 geen AWBZ begeleiding meer te geven. Bij de overdracht naar de gemeenten in 2013 en 2014 zal voor deze groep dus geen budget meekomen. Maar zij kunnen wel een beroep doen op de gemeente, wanneer zij de regie over hun eigen leven (dreigen te) verliezen. Deze groep is nu nog niet in beeld. Werken naar vermogen / schuldhulpverlening onderdeel WWB/Wij Wsw Wajong (gedeeltelijk) Schuldhulpverleningstrajecten
aantal mensen 380 258 10 250
De functie begeleiding vanuit de AWBZ De groep (ruim 270 personen) die nu extramurale begeleiding ontvangt bij de AWBZ, ziet er als volgt uit: ziektebeeld verstandelijk beperkt psychiatrisch beperkt somatisch
onder de 18 48 2 14
boven de 18 55 83 22
Daarnaast hebben 27 mensen een lichamelijke beperking, 10 een psychogeriatrische en 9 zijn zintuiglijk beperkt.
8
Wmo voorzieningen De huidige Wmo voorzieningen laten het volgende beeld zien: voorziening huishoudelijke hulp woningaanpassingen vervoer (incl. scootmobiel) rolstoelen Gehandicapten parkeerkaart / plaats PGB houders (m.n. HH)
aantal mensen 794 883 1651 90 534 107
Het totaal aantal cliënten met voorzieningen is1896: er zijn immers ook meerdere voorzieningen mogelijk per cliënt. Wat opmerkelijk is bij deze groep, is dat ongeveer 50% een inkomen heeft rond het minimumloon. Cliënten bij de jeugdzorg (0-23 jaar)
aanbieder Jeugdzorg Drenthe Intramuraal jeugd GGZ LVG
aantal jeugdigen 49* 5 218 16
De laatste drie categorieën zijn schattingen op basis van landelijke cijfers. Op dit moment is nog geen actueel overzicht te geven. * waarvan 40 ambulant, 5 in dagbehandeling en 4 in pleegzorg. Ouderen. Het aantal ouderen van 65 jaar en ouder bedraagt in 2010 4.757. Met het klimmen der jaren neemt over het algemeen de kans toe dat men geconfronteerd wordt met fysieke en geestelijke e e beperkingen. Hoe groot op dit moment het beroep is op de zorg (1 en 2 lijns) is niet bekend. (gegevens van zorgaanbieders, GGD) Wat willen we gaan doen? In aanloop op deze kadernota zijn er vele gesprekken gevoerd met diverse organisaties (zorgaanbieders, Wsw bedrijven, de Wmo raad en cliëntenvertegenwoordigers) en cliënten zelf. (bijlage voor verslagen) Daarnaast is er bij de gemeente op ambtelijk nivo veel onderzoek gedaan naar allerlei documenten van de verschillende ministeries, andere gemeenten en deskundige partijen. Hierbij is ook gezamenlijk opgetrokken met de andere Drentse gemeenten en met Emmen en Coevorden in het bijzonder. Bovendien heeft in 2011 een uitgebreid leefbaarheidsonderzoek plaatsgevonden in onze gemeente, uitgevoerd door Stamm. Ook dit onderzoeksverslag biedt waardevolle informatie voor het bepalen van de inhoudelijke koers voor de komende jaren. (bijlage met samenvatting onderzoek) Op basis van onze studies en gesprekken en met inachtneming van onze visie, zijn we tot een aantal basale onderwerpen (uitgangspunten) gekomen die een belangrijke plaats innemen in ons beleid op het sociale domein de komende jaren. In 2012 en 2013 zullen we vooral de ruimte zoeken om ze verder uit te werken (samen met betrokken partijen) in uitvoeringsprogramma’s.
9
Het gaat dan om de volgende onderwerpen: 1. Maatschappelijke participatie. a. Mensen passend ondersteunen waar ze er zelf of met hun omgeving niet uitkomen. Het gaat om compensatie en maatwerk. Uitvoeringsprogramma’s • Dagactiviteiten en eenvoudige activiteiten in de buurt i.h.k.v. activering (bv. de ruilgoederenbank). • Individuele begeleiding. • Signaleren en begeleiden van laaggeletterden. • In beeld hebben van lokale talenten en mogelijke werklocaties. • Mantelzorgondersteuning en vrijwilligerswerk. • Organiseren van (informele) diensten en voorzieningen, die o.m. ook een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van het dorp. • Speciaal vervoer. • Schulddienstverlening: een groot deel van de doelgroep die een beroep doet op hulp/dienstverlening, is niet in staat om veel te doen in het voorbereiden van een aanvraag voor hulp bij schulden. De intensievere hulpverlening, nu aangeboden door de GKB, kan centraal (in ons geval provinciaal) worden georganiseerd en lokaal aangeboden (=handhaving van de huidige situatie). • Minimaregelingen, die mensen met een inkomen op of rond het minimum (beperkt) de mogelijkheid bieden deel te nemen aan de samenleving. • Sociale werkvoorzieningen om mensen te activeren naar werk of arbeidsmatige dagactiviteiten. Vanuit de Wsw zal voor 1 mei 2012 een transitieplan moeten worden ingediend t.b.v. het beschikbaar krijgen van een lokaal transitie budget. Dit plan zal moeten passen binnen deze kadernota. b. Opzoeken van mensen die zelf de vraag niet kunnen stellen maar deze wel hebben. Uitvoeringsprogramma’s: • In kaart brengen van sleutelfiguren en netwerken. • Doorontwikkelen van de steunstees als laagdrempelige plek om binnen te lopen voor informatie en waar maatschappelijke diensten gematcht kunnen worden. c. Bemoeizorg voor mensen die zelf hun problematiek niet onderkennen, maar wel problemen voor zichzelf en hun omgeving veroorzaken. Uitvoeringsprogramma’s: • Doorontwikkeling van het lokale multidisciplinaire OGGz netwerk. • Woonkansbeleid (alternatieve mogelijkheden voor mensen die eigenlijk niet in staat zijn om zelfstandig te wonen maar dit zelf niet onderkennen). 2. Opgroeien en opvoeden. Ouders en kinderen ontvangen actief ondersteuning op maat. Hierbij wordt aan gesloten bij de leefmilieus van de ouders/kinderen. Door preventief te werk te gaan willen wij een onnodige instroom in de zwaardere (duurdere) zorg voorkomen. Wanneer zwaardere zorg toch nodig is, wordt er een specialist bijgehaald. Dus: niet doorverwijzen maar ‘erbij halen’. Uitgangspunten bij deze ambitie zijn: kinderen horen thuis, uitgaan van eigen mogelijkheden, niemand hoeft te wachten en een veilig vangnet. Dit sluit aan bij de provinciale pilot ‘Als jeugd en toekomst telt’. a. Doorontwikkeling CJG Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) speelt een centrale rol binnen het domein van opvoeden en opgroeien. Vanuit de Wmo zijn de volgende taken bij het CJG ondergebracht: informatie en advies geven, signaleren van ondersteuningsbehoefte, toeleiden naar juiste zorg, licht pedagogische hulp bieden en coördinatie van zorg.
10
Uitvoeringsprogramma’s hierbij: • Anders inrichten van de lokale zorgstructuur om zo dichtbij en zo licht mogelijk ouders en kinderen te kunnen ondersteunen. • Ondersteuning aan kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld, op basis van een Drenthe brede notitie over dit onderwerp. • Inrichten van licht pedagogische hulp door middel van Home-Start. • Bij coördinatie van zorg gaat het om het regelen van afstemming en samenwerking van alle hulp en zorg voor een gezin. In Borger-Odoorn heeft dit vorm gekregen door het project Achter de Voordeur. In 2012 wordt bekeken of deze vorm nog steeds de juiste is. b. Vormgeven aan een integrale jeugdgezondheidszorg in Drenthe. Uitvoeringsprogramma: komen tot een duidelijkere positie naar cliënten en ketenpartners: geen knip meer tussen 0-4 (Icare) en 4-19 jarigen (GGD). In 2012 zal een keuze worden gemaakt bij wie de integrale jeugdgezondheidszorg (0-19 jaar) wordt neergelegd. c. Vormgeven aan het gedwongen kader: bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering wordt onder dwang door de overheid ingegrepen in de persoonlijke levenssfeer van kwetsbare kinderen en hun ouders. Daarom worden er extra voorwaarden gesteld aan de decentralisatie van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, onder andere op het gebied van bovenlokale samenwerking, toezicht en kwaliteitseisen. Deze voorwaarden worden in overleg met de VNG nader uitgewerkt. Uitvoeringsprogramma: op dit onderwerp bovenlokale samenwerking zoeken. 3. Gezonde leefstijl. a. Doorontwikkeling van de integrale aanpak in Valthermond en Borger i.h.k.v. JOGG. b. Alcohol ontmoediging. Uitwerking van de gevolgen van de nieuwe drank- en horecawet, in het licht van een gezonde leefstijl. c. Healthy aging / ouderenzorg. Samen met ouderen en diverse partners in de eerstelijns gezondheidszorg nader onderzoeken hoe de gezondheid van ouderen op een goede wijze gemonitord kan worden. d. Faciliteren van een goede eerstelijns zorg infrastructuur. Iedereen moet in onze gemeente goed en eenvoudig toegang kunnen hebben tot basale gezondheidszorg. Waar mogelijk, wordt de samenwerking gezocht tussen de lokale sociale infrastructuur en de eerstelijns gezondheidszorg (o.m. huisartsen, fysiotherapeuten). 4. Basisvoorzieningen. Gezonde burgers redden zich prima. Maar je wilt graag dat dat zo blijft. En dat ze bovendien in staat worden gesteld om anderen te ondersteunen die zich niet zo goed redden. Uitvoeringsprogramma: het zal nader moeten worden onderzocht hoe dit het beste georganiseerd kan worden. In ieder geval moet er sprake zijn van een sociale leefomgeving die iedere burger in staat stelt zelfstandig te leven, te wonen en actief te zijn. Daarbij kan men denken aan basisvoorzieningen op het gebied van onder andere onderwijs, werk en inkomen, sport, cultuur en (sociale) veiligheid. De instandhouding van een deel van deze voorzieningen is deels een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Met behulp van subsidies worden nu bijvoorbeeld sport en culturele voorzieningen mede in stand gehouden. De vraag is of dat de beste aanpak is.
11
Mogelijke risico’s. Bij het bovenstaande moet rekening gehouden worden met een aantal (met name inhoudelijke) risico’s: • Het stapelingseffect: door onder meer hogere eigen bijdragen en de effecten van de crisis hebben mensen minder te besteden of worden ze afgeschikt om hulp te vragen; • Er zijn veel partijen betrokken: hoe overzie je het geheel en houd je de inspanningen efficiënt?; • Uitvoering wordt enigszins dichtgetimmerd door wettelijke afspraken van het rijk (o.m. bij verworven rechten van cliënten in Wsw-budget; toch een doeluitkering en geen ontschot budget); • De IQ maatregel: indien de cliënten met een IQ tussen 70-85 niet meer worden toegelaten tot de huidige AWBZ zorg, zal deze groep ook aankloppen bij de gemeente, zonder dat hier extra geld tegenover staat; • Er verandert veel en dat veroorzaakt onrust onder bestaande cliënten en hun familie / mantelzorgers. Dit vereist een zorgvuldige benadering.
12
4. Integrale aanpak: Hoe gaan we gezamenlijk optrekken? Er zal een verandering in denken moeten plaatsvinden: de burger kan niet meer claimen en de hulp- en dienstverleners moeten meer gezamenlijk maatwerk bieden. De gemeente zelf kan ook een partij zijn in het veld van maatschappelijke participatie. Om gezamenlijk te kunnen optrekken met diverse partijen en organisaties, is een aantal zaken van belang. Sturen op resultaat. Het principe van het indiceren op beperkingen en het leveren van losse voorzieningen gaan we doorbreken. Niet de geleverde voorziening staat centraal maar het gerealiseerde resultaat (zelfredzaamheid en participatie). Dit is een manier van denken die een andere aanpak van aanbieders verwacht. Omdat een resultaat bijna nooit wordt bereikt door de inzet van één voorziening vraagt dit nieuwe werken inzet van verschillende vormen van formele en informele ondersteuning (het arrangement). Maatschappelijke opgave per gebied. Naast het denken in arrangementen willen we ook graag het gebiedsgericht werken centraal stellen. Per leefgebied brengen we in kaart wat de maatschappelijke opgaven zijn en wat het profiel van cliënten is. Op basis hiervan formuleren we een opdracht aan aanbieders. Dat betekent dat de bekostiging van aanbieders van voorziening (productie) naar resultaat verschuift. Met deze uitgangspunten werken we toe naar een nieuwe, innovatieve aanpak, die integraler van opzet en uitvoering is, meer gericht is op resultaten, ruimte biedt creëert voor aanbieders van zorg en welzijn en die tegelijk zuiniger is. Immers, de productie telt niet meer: het gaat om het bereikte resultaat. Individueel arrangement. Belangrijk onderdeel van de aanpak is dat in dialoog met de cliënt (wat kan iemand wel, welke ondersteuning is nog om participatie en zelfredzaamheid te versterken) een individueel arrangement wordt vastgesteld, gericht op het behalen van een bepaald resultaat (‘1 client, 1 plan, 1 budget’). Daarmee wordt een start gemaakt met het denken in arrangementen en resultaten. In deze fase is nog geen sprake van een nieuwe vorm van bekostiging en ook niet van contracteren van resultaten. Het gaat om het experimenteren met nieuwe vormen van vraagverheldering, het vastleggen van resultaten en het organiseren van arrangementen. Met deze aanpak wordt ook inzicht verkregen in de noodzakelijke samenwerking tussen formele en informele vormen van ondersteuning in een gebied. Ook wordt inzicht verkregen in de koppeling tussen arrangementen, kosten en resultaten. Normbudget. Een volgende stap is, om op basis van de maatschappelijke opgave per leefgebied, per gebied een normbudget beschikbaar te stellen. Met dat normbudget worden resultaten gerealiseerd, zowel op individueel niveau van de burgers van dat leefgebied, als op niveau van het gebied als geheel. De gecontracteerde aanbieders zijn verantwoordelijk voor het realiseren van dat resultaat. Deze aanpak kan gefaseerd ingevoerd worden. Bijvoorbeeld door te starten in één van de leefgebieden. Een andere manier van fasering is om te beginnen bij de Wmo (inclusief begeleiding). In volgende stap kan de aanpak te verbreed worden naar de jeugdzorg en de WWnV.
13
Mogelijkheden bij de gemeentelijke organisatie. Om zo efficiënt mogelijk de kansen tot maatschappelijke deelname te benutten op het sociale domein, gaat de gemeente onderzoeken in hoeverre ook de eigen organisatie eenvoudige activiteiten kan uitvoeren. Een aantal activiteiten op onder meer het terrein van gebiedstoezicht, groenonderhoud en interne facilitaire diensten leent zich heel goed voor doelgroepen van de Wwnv en de functie begeleiding. Verder zou nader onderzocht kunnen worden of eenvoudige woningaanpassingen en andere praktische Wmo hulpmiddelen door medewerkers van de buitendienst gedaan zouden kunnen worden.
14
5. Het organiseren van de toegang tot hulp en dienstverlening: hoe laagdrempelig en ontschot kunnen we dit aanbieden, werkend in 4 geografische leefgebieden? Als kwetsbare mensen om wat voor reden dan ook hulp en zorg nodig hebben, moet het niet te ingewikkeld worden om die ondersteuning te ontvangen, die ze ook daadwerkelijk nodig hebben. Of dit nu om werk gaat of een uitkering, of een woonvoorziening voor iemand met een handicap, of een opvoedingscursus voor een alleenstaande moeder of adviezen voor een gezonde leefstijl, iedereen moet datgene kunnen vinden aan hulp of ondersteuning die hij/zij ook echt nodig heeft zonder dat men naar allerlei verschillende loketten moet gaan. Bovendien willen we de zorg en dienstverlening ook betaalbaar houden, dus moet er efficiënter gewerkt worden. Daarbij zijn 2 aspecten van belang: • zorg dat de toegang dichtbij waar mensen wonen en actief zijn wordt aangeboden; • zorg ervoor dat ze niet iedere keer aan andere hulpverleners of dienstverleners hun verhaal moeten vertellen. Om dit te realiseren, denken we het beste te kunnen werken met het ‘keukentafel’ concept, vanuit 4 geografische leefgebieden (zoals verwoord in bij de visie): desgewenst wordt na het eerste contact (met een willekeurige hulp- of dienstverlener, vrijwilliger of professional) bij mensen thuis een uitgebreid gesprek gevoerd, waarbij alle aspecten van het dagelijks leven de revue passeren (maar het mag uiteraard ook op school, in de steunstee of op een andere vertrouwde plek). We denken dan ook aan een multidisciplinair ‘gebiedsteam’ per leefgebied. Het gebiedsteam zorgt m.b.v. het keukentafelgesprek voor de toegang tot hulp en dienstverlening, zo dicht mogelijk bij de cliënt. Maar het is ook verantwoordelijk voor het organiseren en coördineren van informele zorg in het leefgebied. Daarnaast is het logisch om in een gebiedsteam professionele ‘backoffice’ activiteiten op te nemen zoals jeugdzorg, maatschappelijk werk, beoordeling van individuele voorzieningen op het gebied van zorg en inkomen en dergelijke. Zo ontstaat een breed gebiedsteam dat in staat is om onze visie te verwezenlijken. In ieder gebiedsteam zitten ten minste 2 personen die het brede keukentafelgesprek kunnen voeren en die ook – indien nodig – casemanager en/of cliëntondersteuner kunnen zijn. Het is logisch om een gebiedsteam te verbinden aan de steunstee in het leefgebied en het is wenselijk om de teamleden een werkplek te laten hebben in de steunstee. De steunstee wordt daarmee het centrale punt in het leefgebied, waarnaar andere vrijwillige en professionele organisaties kunnen verwijzen. Van belang is, dat er een totaalplaatje ontstaat van wat mensen kunnen en van wat er aan de hand is . Op deze wijze kun je gezamenlijk met de cliënt een betere afweging maken van (betaalbare) mogelijkheden. Voor dit gesprek is een aantal zaken van belang: • laagdrempelig, aansluitend bij waar mensen al komen; • altijd de mogelijkheid bieden om 1 of meer mantelzorgers/vertrouwelingen erbij aanwezig te laten zijn; • gericht op maatwerk; • niet claimgericht, maar gericht op de (eventuele) vraag achter de vraag en de te behalen resultaten; • de regie blijft bij de cliënt, de gemeente gaat alleen over een aantal randvoorwaarden; • geen kastje naar de muur: de cliënt staat centraal. Er moet dus een goede ‘backoffice’ zijn van formele en informele zorg, die naadloos aansluit op de bevindingen van het keukentafelgesprek; • zorg voor een goed alternatief bij onenigheid (bv. externe vertrouwenspersoon).
15
Het betekent dus dat we kiezen voor zoveel mogelijk zelfindiceren. Alleen bij ingewikkelde situaties wanneer specifieke expertise is vereist, zal externe ondersteuning worden gezocht. Tevens zal een protocol ontwikkeld moeten worden t.b.v. onenigheid tussen cliënt en de casemanager over de mogelijke oplossingen. Het gaat bij het gesprek om: •
•
Vraagverheldering in het eerste gesprek, de generalistische hulpverlener probeert het hele plaatje duidelijk te krijgen. Hierbij alle leefgebieden van de cliënt betrekken (scholing, arbeid, vrije tijd, gezondheid etc.) Vaststellen of en welke ondersteuningsbehoefte er is (zo licht mogelijk en zo dichtbij mogelijk): a. Geen of lichte vorm van ondersteuning: eigen kracht/verantwoordelijkheid en eigen netwerk cliënt en informele zorg. b. De cliënt heeft enige (lichte) ondersteuning nodig (informele zorg en/of algemene/collectieve voorzieningen) en levert waar mogelijk ook tegenprestaties (activering). Hierbij kan een casemanager ingezet worden, zeker bij problemen op meerdere terreinen. c. De cliënt heeft zwaardere ondersteuning nodig en wordt ondersteund in verdere doorgeleiding naar de specialistische zorg in de tweede lijn, maar nog steeds met zoveel mogelijk eigen regie en inspanningen van de cliënt. De regie wordt niet overgenomen! De mantelzorgers worden bij het ondersteuningsproces betrokken. De mogelijkheden voor een tegenprestatie worden onderzocht.
16
6. Pilots in 2012: wat gaan we nader onderzoeken? Het jaar 2012 is een belangrijk overgangsjaar. Dit jaar willen we gebruiken om te kijken in hoeverre de visie realistisch is en hoe de gemeentelijke visie in de praktijk gezet kan worden. Daartoe willen we een aantal pilots (‘uitprobeerprojecten’) opzetten, vanuit de 4 onderscheiden geografische leefgebieden. Deze pilots zullen in principe aansluiten op al bestaande projecten. Immers, decentraal optreden is niet nieuw in onze gemeente. Vooral in Nieuw-Buinen is in de afgelopen jaren veel ingezet gepleegd: buurtgerichte sociale activering, project achter de voordeur. Daarbij is ook ervaring opgedaan met integrale samenwerking tussen de verschillende lokaal actieve organisaties. We willen deze aanpak voortzetten en verbreden naar de andere kernen van onze gemeente, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de verschillende dorpen. In het in 2011 gehouden leefbaarheidonderzoek in Borger-Odoorn komen deze specifieke kenmerken heel duidelijk naar voren. (bijlage onderzoek) Pilot in Borger en Valthermond: keukentafelgesprekken en inzet van mensen t.b.v. de leefbaarheid. De gedachte is nu om nu in een tweetal kernen een pilot te starten voor het vormgeven van de keukentafelgesprekken en de inzet van mensen uit de bijstand voor activiteiten die een bijdrage leveren aan de leefbaarheid: Borger en Valthermond. Want: Borger is de grootste kern in de gemeente met de meeste voorzieningen én het lijkt erop dat problematiek uit Nieuw-Buinen voor een deel is verhuisd naar Borger. Valthermond kent naar verhouding veel mensen zonder werk en er zijn vooral klachten als het gaat om veiligheid. Beide dorpen zijn ook betrokken bij de aanpak van een gezonde leefstijl. Start van een integrale aanpak in Odoorn e.o. In Odoorn wordt in 2012 gezamenlijk met Leveste en de bibliotheek een mogelijkheid tot ontmoeting gecreëerd in de Paasbergen. Hier zal ook de steunstee aan deelnemen. De bestaande steunstees worden georganiseerd vanuit welzijnstichting Andes. Bij deze steunstee zal MEE een belangrijke rol vervullen in de uitvoering. Het zal een mooie pilot zijn, om te kijken hoe je de expertise van zorg en welzijn met elkaar kunt combineren en hoe je gezamenlijk tot een deskundig gebiedsteam kan komen. Ook hier zal de informatie uit het leefbaarheidonderzoek van grote waarde zijn. Verbreden van de integrale aanpak in Nieuw-Buinen. Hier zal vooral de aandacht uitgaan naar het arbeidsgericht inzetten van mensen ten behoeve van de leefbaarheid van het dorp en de omgeving. Nu al wordt gewerkt met Wark 4 joe, waarbij gemeente en woningbouwcorporatie mensen met een wat lagere arbeidsvermogen in te zetten bij het onderhoud van gebouwen en woningen van Lefier. In het voorjaar van 2012 komt ook een evaluatie beschikbaar van de aanpak in Nieuw-Buinen. De inhoud hiervan zal bij deze pilot betrokken worden. Daarnaast gaat in 2012 ook het medisch centrum De Monden draaien: naast de huisarts zal nu ook fysiotherapie, psychiatrie en thuiszorg actief zijn in de MFA Noorderbreedte. Dit biedt een mooie gelegenheid om te kijken in hoeverre de eerste lijnszorg dienstbaar kan zijn voor het gebiedsteam en vice versa.
17
Regionale pilots jeugdzorg. In het kader van de provinciale pilot ‘Als jeugd en toekomst telt’ gaan wij in onze regio (BorgerOdoorn, Coevorden en Emmen) drie onderwerpen nader uitwerken: - Gebiedsgebonden teams - Toegang tot jeugdzorg - Regionaal Expertiseteam Gebiedsgebonden teams Onderzocht wordt hoe de CJG-gebiedsteams het beste vorm kunnen krijgen (inhoud; schaalgrootte; etc.). Voor onze gemeente is het van belang dat dit aansluit bij het gebiedsgerichte denken in het kader van de overige decentralisaties. Toegang tot jeugdzorg Een van de eerste stappen in de transformatie is de overgang van de toegangstaken van Bureau Jeugdzorg naar het CJG. De huidige wijze van indicatiestelling zal met de transformatie komen te vervallen. Onderzocht wordt of de toegangsfunctie in de gebiedsgebonden teams (zonder indicatiestelling) kan worden uitgevoerd. Het doel is dat professtionals op basis van hun deskundigheid zo snel mogelijk en zo efficiënt mogelijk de juiste zorg in kunnen zetten. Regionaal Expertiseteam In een Regionaal Expertiseteam vindt in regionaal verband consultatie plaats over de inzet van specialistische jeugdzorg. De haalbaarheid hiervan in onze regio wordt onderzocht. Passend onderwijs Er zal nadere afstemming plaatsvinden met het onderwijs over kinderen die moeite hebben met het reguliere onderwijs en mogelijk extra begeleiding nodig hebben.
18
7. De werkwijze bewaken: hoe gaan we in de gaten houden dat we de juiste dingen doen met de gewenste resultaten? Om zicht te hebben op de genoemde kaders en onderwerpen, zullen we moeten bepalen wat we precies willen bereiken om na verloop van tijd te kunnen zien of we dat ook gehaald hebben en op een efficiënte manier: • Hebben we kunnen ontschotten in doelgroep, financiering en aanpak; • Laten de pilots een goede samenwerking tussen maatschappelijke partners en gemeente zien? • Is er sprake van een meer zelfredzaamheid, gezondheid, welbevinden, passende werk/dagbesteding, minder psychische problemen ed.? • Zijn de middelen doelmatig ingezet (het goedkoper en beter doen) door eigen kracht, preventie, laagdrempelige voorzieningen? • Is er meer samenhang en participatie (doet iedereen mee)? Hoe gaan we dat meten? • Goede verslaglegging in het keukentafelgesprek. Daarin wordt op cliëntniveau benoemd wat de te verwachten resultaten zullen zijn. Na enige tijd wordt door de betrokkenen gekeken in hoeverre de doelstellingen gehaald zijn. • Door gebruik te maken van bestaande gegevens en onderzoeken bij de betrokken organisaties (o.m. registratie sociale dienst, steunstees, Wmo benchmark, gegevens GGD). • Naast het meten van resultaten gaan we ook het proces van vernieuwing volgen. Welke stappen worden er gezet, welke partners zijn betrokken, welke burgers worden bereikt voor welke problemen. Dit betekent enige registratie, met zo min mogelijk bureaucratie voor de uitvoerders. • Gebruik maken van panelraadplegingen, bv. via de sociale media en incidentele tevredenheidsonderzoeken. In 2012 gaan we kijken hoe we zo eenvoudig mogelijk zoveel mogelijk de belangrijkste gegevens kunnen verzamelen.
19
8. Het geld: kunnen we onze ambities waarmaken binnen de nu bekende beschikbare budgetten? Begin 2012 is het nog helemaal niet duidelijk hoeveel budget er beschikbaar zal zijn voor de nieuwe taken van de gemeente (extramurale begeleiding, de jeugdzorg). Een aantal transitiebedragen zijn wel inmiddels bekend, evenals de omvang van de doelgroepen. De overzichten hieronder geven aan hoeveel geld er naar schatting de komende jaren beschikbaar is (inclusief de huidige bijdragen van de gemeente zelf). Op jaarbasis gaat het om en nabij een bedrag van ruim 18 miljoen euro, waarbij de bedragen voor de nieuwe taken in de jeugdzorg nog niet zijn opgenomen. Veel is nog onduidelijk. In de loop van 2012 zal meer in beeld komen welke bedragen waarvoor beschikbaar zijn. Een belangrijk kader hierbij is dat we zoveel mogelijk de ontschotte ruimte willen zoeken om de compensatie van de burger die dat nodig heeft te kunnen bekostigen.
Bestaande budgetten 2012 product
subproducten
127 Sportstimulering 135 Inkomen
Nasb (project 4 jaren) Uitkeringen, Inkomensvoorzieningen, Ioaw, Ioaz Activering & re-integratie, Werkvoorziening Bijzondere bijstand, Steunfonds, Fmp, Schuldhulpverlening, Kwijtschelding Jeugdzorg, Ouderenzorg, Maatschappelijk werk Sociaal cultureel werk, Jeugd- & jongerenwerk, Jeugdsosen, Scouting, Dorpshuizen, Speeltuinen, Vrijwilligers, Onvoorzien welzijn Vervoersvoorzieningen, Rolstoelen, Woningaanpassing, Uitvoering Wmo Volksgezondheid, Drank & horeca, Cjg, GGD
136 Werk 137 Minima
138 Maatschappelijk werk 140 Sociaal cultureel werk
142 Wmo
143 Volksgezondheid
budget (excl. overhead) € 500.752 € 5.203.179 € 7.161.160
€ 752.214
€ 448.2358
€ 1.190.768
€ 4.406.193 € 895.314
Toelichting: de productnummers verwijzen naar de interne programmabegroting van de gemeente.
20
Nieuwe budgetten onderdeel Awbz begeleiding, natura Awbz begeleiding, Pgb Jeugdzorg Wwnv
opmerking korting 5%, schatting op basis van gegevens Cak extramurale begeleiding huidige cliënten € 300 mln. korting tot 2017 nieuwe wet
bedrag € 1.786.655 € 1.900.000 €? €?
Transitiegelden onderdeel
opmerking
Awbz
Gemeentefonds (2012: € 83.761 en 2013: € 56.265) Decentralisatie-uitkering gemeentefonds 2012 plannen Emco, WeDeKa 2012-2018
Jeugdzorg Wsw
bedrag € 140.026 € 18.989 € 1.080.000*
* Belangrijke voorwaarde: de gemeente verplicht zich tot een eigen bijdrage in deze periode van € 360.000,-
21
9.
Informeren en participeren: hoe gaan we om met het betrekken van doelgroepen, maatschappelijke organisaties en andere deskundigen? En: hoe en wanneer vertellen we het onze inwoners? In aanloop op deze kadernotitie hebben al diverse gesprekken en ‘brainstormsessies’ plaatsgevonden over het vraagstuk hoe de gemeente het beste de nieuwe taken en opdrachten op het sociale domein kan invullen. Dit heeft mede geleid tot het vormen van de visie en mogelijke oplossingsrichtingen (hoofdstuk 4, 5 en 6). We willen immers goed beslagen ten ijs komen met oplossingen waar mensen wat aan hebben. We zoeken daarom een zo breed mogelijk draagvlak en gaan met zoveel mogelijk partijen en betrokken burgers onze ideeën toetsen. De Wmo raad en het ISZW Samen met de Wmo raad/ISZW worden in 2012 aan de hand van de concept kadernotitie bijeenkomsten georganiseerd met burgers en maatschappelijke organisaties. Bij deze bijeenkomsten kunnen mensen input leveren voor de definitieve notitie. Voor de uiteindelijke vaststelling door de raad van de kadernota, zal de Wmo raad nog een formeel advies gevraagd worden. Kleine zorgaanbieders (bv. zorgboerderijen) De kleine zorgaanbieders hebben een bijzondere positie in het sociale domein: ze zijn kleinschalig, kennen hun cliënten heel direct en ze werken vaak met een PGB. Er zit veel kennis en kunde die we niet verloren willen laten gaan. Daarom willen we graag in gesprek over hoe we hun expertise een plek kunnen geven, overeenkomstig onze visie van zo dichtbij mogelijk. Grote, bovenlokale zorgaanbieders / Wsw bedrijven Op dit moment houden zowel de Wsw bedrijven als een aantal bovenlokale zorgaanbieders zich bezig met een passende dagbesteding van hun cliënten. Deze activiteiten zijn gericht op toeleiding naar de arbeidsmarkt (gedeeltelijk of volledig) of op een beschutte manier mensen in staat stellen toch zinvol bezig te zijn. De expertise van beide type organisaties willen we eveneens inzetten in de lokale situatie, ook weer dichtbij waar mensen wonen. Zorgkantoor Het zorgkantoor zal enerzijds informatie leveren ten behoeve van een goede overdracht van de bestaande cliënten en anderzijds tips en trucs kunnen meegeven aan de Drentse gemeenten m.b.t. het goed inbedden van de functie begeleiding in de lokale situatie. Cliëntengroepen / burgers Met name mensen die behoren tot of de verschillende doelgroepen vertegenwoordigen, willen we graag spreken. Zij weten immers van binnenuit hoe eigen kracht en ondersteuning het beste vormgegeven kan worden. De eigen gemeentelijke organisatie en collega gemeenten / overheden Binnen de gemeentelijke organisatie moeten de verschillende beleidsdomeinen met elkaar om de tafel om ook daar tot slimme combinaties te komen. Daarnaast wordt in Drents verband vooral samengewerkt bij het verzamelen van informatie en gezamenlijk het gesprek aangaan met het zorgkantoor. Ook wordt gekeken in hoeverre bovenlokale samenwerking efficiëntie kan opleveren. Dit is vooral van belang bij de lokale inzet van niet lokale organisaties.
22
Ander overheden zoals de provincie en het waterschap bieden eveneens mogelijkheden (onderhoud openbare ruimte) om laaggeschoolde werkzaamheden weg te zetten bij de lokale cliënten. Algemene voorlichting In de eerste helft van 2012 zullen nog bijeenkomsten plaatsvinden, waarbij burgers hun inbreng kunnen geven. Uiteindelijk zal in het laatste kwartaal van 2012 een informatiecampagne opgestart worden, die nieuwe en bestaande cliënten zal informeren over de lokale inzet van middelen en expertise op het gehele sociale domein. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van zowel de gemeentelijke communicatieadviseurs als de communicatiedeskundigen van samenwerkingspartners. Een ruwe schets Deze concept kadernota vormt een werkdocument, een ruwe schets, om met alle betrokkenen het gesprek aan te gaan voor de nodige verfijning en het handen en voeten geven aan de aanpak. Na dit traject en het formele advies van de Wmo raad, wordt de definitieve versie vastgesteld in het tweede kwartaal van 2012.
23
10. Samenvatting en planning van activiteiten. Samenvatting. Deze kadernota beschrijft in grote lijnen de integrale aanpak op het brede sociale domein, welke de gemeente voorstaat voor de komende jaren. Deze aanpak kenmerkt zich door: • Decentraal waar het kan, centraal wat moet (zoveel mogelijk dichtbij waar mensen wonen en zich bewegen); • Door functies slim te combineren wordt synergie gezocht en mogelijkheden tot efficiënter (en goedkoper) werken; • Maatwerk, conform de maatschappelijke opgave in ieder geografisch leefgebied; • Vraaggestuurd, laagdrempelig en geen kastje naar de muur effect (1 cliënt, 1 plan, maatwerk op cliëntniveau); • Het eerste (keukentafel)gesprek t.b.v. zorg- en of dienstverlening wordt gedaan door een breed georiënteerde professional uit het gebiedsteam, m.b.v. mantelzorgers, vrijwilligers etc. De indicatie vindt zoveel mogelijk in het gebiedsteam plaats; • Reëel gebruik maken van de eigen kracht van cliënten en van hun omgeving; • Wederkerigheid: mensen met beperkingen worden uitgenodigd om hun talenten in te zetten voor de lokale gemeenschap en zo iets te betekenen voor de maatschappij; • Het compensatiebeginsel uit de Wmo is richtinggevend: wat is er aan compensatie nodig om iemand weer te laten meedoen, aanvullend op de eigen kracht en zo gezond mogelijk? Planning. 2012: in dit voorbereidingsjaar vooral aandacht voor: • uitvoeren van genoemde pilots; • voorbereidingen treffen en nader onderzoek doen m.b.t. de genoemde onderwerpen; • voorwaarden/bestek bepalen voor de samenwerking en het aangaan van afspraken met uitvoerende organisaties (medio 2012) voor een beperkte periode; • transitieplan Wsw voor 1 mei; • informeren van burgers (eind 2012); • versterken van de lokale samenwerking met MEE 2013: invoering begeleiding nieuwe cliënten; invoering Wwnv. 2014: invoering jeugdzorg (start), invoering begeleiding bestaande AWBZ cliënten. 2015: Overgang van de MEE organisatie naar de gemeenten en jaar van bezinning: e • brede evaluatie in de 2 helft van 2015 (inhoudelijk en financieel); • eventueel aanpassen van de afspraken met uitvoerende partijen t.b.v. de navolgende jaren 2016: alle nieuwe taken zijn volledig geïmplementeerd.
Afkortingenlijst Bijlagen
24