Masterscriptie Rechtsgeleerdheid
(Media)Code ORANJE Een onderzoek naar het functioneren van de mediacode van het koninklijk huis na de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten.
Auteur: Mevr. M.M.V. Verheij Studentnummer: 835388898
Scriptiebegeleider: De heer mr. drs. G.E.P. ter Horst
Examinator: De heer prof. mr. J.M.H.F. Teunissen
Meelezer: Mevr. mr. dr. I.L.A. Broekhuijse
Inhoudsopgave Lijst van gebruikte afkortingen .................................................................................................. 3 Hoofdstuk 1. (Media)Code ORANJE ........................................................................................ 4 1.1. Inleiding .......................................................................................................................... 4 1.2. De probleemstelling ........................................................................................................ 4 1.3. De opbouw van deze scriptie .......................................................................................... 5 Hoofdstuk 2. De mediacode van het koninklijk huis ................................................................. 6 2.1. Inleiding .......................................................................................................................... 6 2.2. Het hoe en waarom van de mediacode ............................................................................ 6 2.3. De juridische status van de mediacode van het koninklijk huis ...................................... 7 2.4. Het belang van dit onderzoek naar de mediacode ........................................................... 8 2.5. De mediacode en internationale wet- en regelgeving en jurisprudentie ......................... 8 2.6. Samenvatting ................................................................................................................... 9 Hoofdstuk 3. De mediacode en de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten ................. 10 3.1. Inleiding ........................................................................................................................ 10 3.2. Wat vooraf ging aan het Caroline I arrest ..................................................................... 10 3.3. Een summier lesje in Duits Privacyrecht met betrekking tot bekende personen .......... 11 3.4. Het Caroline I arrest ...................................................................................................... 12 3.5. Wat vooraf ging aan het Caroline II arrest .................................................................... 13 3.6. Het Caroline II arrest ..................................................................................................... 14 3.7. Een vergelijking tussen het Caroline I en Caroline II arrest ......................................... 16 3.8. De gevolgen van de Caroline I en Caroline II arresten voor de Nederlandse rechtspraak .............................................................................................................................................. 17 3.9. Het Caroline III arrest ................................................................................................... 20 3.10. De mediacode en de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten.......................... 22 3.11. Samenvatting ............................................................................................................... 24 Hoofdstuk 4. De mediacode en de privacy van de leden van het koninklijk huis ................... 26 4.1. Inleiding ........................................................................................................................ 26 4.2. Een kort uitstapje naar de Verenigde Staten; de bakermat van het recht op privacy .... 26 4.3. Het recht op privacy in Nederland in vogelvlucht ........................................................ 27 4.4. De bijzondere positie van de koning ............................................................................. 28 4.5. Het recht op privacy van leden van het koninklijk huis ................................................ 29 4.6. De privacy van de koning.............................................................................................. 32 4.7. De grens tussen privacy koning en het openbaar belang .............................................. 34 4.8. De regeling van de privacy van de leden van het koninklijk huis in de mediacode ..... 36 4.9. Samenvatting ................................................................................................................. 36 Hoofdstuk 5. De mediacode en de ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het koninklijk huis .......................................................................................................................... 39 5.1. Inleiding ........................................................................................................................ 39 5.2. De ministeriële verantwoordelijkheid in een notendop................................................. 39 5.3. De positie van de koning en de ministeriële verantwoordelijkheid .............................. 40 5.4. De ministeriële verantwoordelijkheid voor de overige leden van het koninklijk huis.. 43 5.5. De rol van de minister-president en de RVD ................................................................ 44 5.6. De ministeriële verantwoordelijkheid bij het optreden van een lid van het koninklijk huis in praktijk ...................................................................................................................... 45 5.7. De mediacode en de ministeriële verantwoordelijkheid ............................................... 49 5.8. Samenvatting ................................................................................................................. 51
1
Hoofdstuk 6. De mediacode en zijn functioneren .................................................................... 53 6.1. Inleiding ........................................................................................................................ 53 6.2. Samenvatting (Media)Code ORANJE .......................................................................... 53 6.3. Eindconclusies ............................................................................................................... 59 6.4. Aanbevelingen ............................................................................................................... 60 Bijlage 1. Mediacode................................................................................................................ 62 Literatuurlijst ............................................................................................................................ 65 Epiloog ..................................................................................................................................... 68
2
Lijst van gebruikte afkortingen
AP
Associated Press, Amerikaans persbureau
ARRvS
Afdeling Rechtspraak Raad van State
art.
(Wets)artikel
CvTR
Tijdschrift voor Constitutioneel Recht
diss.
Dissertatie
EHRM
Europees Hof voor de rechten van de mens
EVRM
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
Gw
Grondwet
HR
Hoge Raad
IVBPR
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
m.nt.
Met noot van
MvT
Memorie van Toelichting
NJ
Nederlandse Jurisprudentie
NJB
Nederlands Juristenblad
Rb
Rechtbank
r.o.
Rechtsoverweging
RVD
Rijksvoorlichtingsdienst
RvS
Raad van State
Stb.
Staatsblad
3
Hoofdstuk 1. (Media)Code ORANJE 1.1. Inleiding Ongeduldig staan de geaccrediteerde journalisten te wachten op de komst van de leden van het Koninklijk Huis.1 Ieder van hen houdt de camera paraat in de hoop dé foto te maken die gepubliceerd gaat worden in de (dag)bladen. Ook de televisiejournaals zullen vandaag uitgebreid aandacht besteden aan deze gebeurtenis. Twee keer per jaar rond de winter- en zomervakantie van de koning, koningin en (kroon)prinsessen wordt er een mediamoment door de Rijksvoorlichtingsdienst georganiseerd. In ruil voor deze mediamomenten, waarop de geaccrediteerde journalisten ongestoord hun plaatjes mogen schieten, zullen journalisten de leden van het koninklijk huis verder met rust moeten laten. Doen ze dit niet dan kunnen er passende maatregelen genomen worden. Dat is zo geregeld in de mediacode, die in juni 2005 door de Rijksvoorlichtingsdienst is gepubliceerd en die tot doel heeft de privacy van leden van het koninklijk huis te waarborgen en hen te beschermen tegen opdringerige paparazzi. Deze mediacode staat centraal in deze Masterscriptie Rechtsgeleerdheid. Wat houdt de mediacode in en wat is de juridische status van deze code? Heeft een lid van het koninklijk huis überhaupt recht op privacy? Volgens de Rijksvoorlichtingsdienst is de mediacode inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van leden van het koninklijk huis in overeenstemming met de Nederlandse en Europese rechtspraak. Dit zou onder andere betekenen dat de mediacode in overeenstemming is met de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten van het Europese Hof van de Rechten van de Mens. Is dit inderdaad zo? En mocht dit niet zo zijn, kan de mediacode van het koninklijk huis dan nog functioneren? Bovenstaande vragen zullen in deze scriptie beantwoord worden waarbij ook de ministeriële verantwoordelijkheid aan de orde zal komen.
1.2. De probleemstelling De probleemstelling van dit onderzoek luidt: Kan de mediacode van het koninklijk huis nog functioneren na de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten?
1
In navolging van de Leidraad voor juridische auteurs en de Leidraad van de Nederlandse Taalunie zal in deze scriptie het gebruik van hoofdletters zoveel mogelijk worden beperkt. Koninklijke leden en hun huis zullen dus zoveel mogelijk met een kleine letter worden geschreven.
4
1.3. De opbouw van deze scriptie De scriptie bestaat uit 6 hoofdstukken, waarvan hoofdstuk 1 deze inleiding is. De hoofdstukken 2 tot en met 5 beginnen met een korte inleiding op het hoofdstuk en de introductie van de onderzoeksvragen die in dat kader behandeld zullen worden. De hoofdstukken eindigen met een samenvatting van het hoofdstuk. In hoofdstuk 2 staat de mediacode van het koninklijk huis centraal. De Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten zijn het onderwerp van hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 behandelt de privacy van de leden van het koninklijk huis en het vijfde hoofdstuk neemt de ministeriële verantwoordelijkheid met betrekking tot de leden van het koninklijk huis onder de loep. Dit alles in relatie tot de mediacode. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, begint met een korte inleiding. Daarna volgt een samenvatting van de hoofdpunten van het onderzoek naar het functioneren van de mediacode na de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten. Vervolgens zullen uit die hoofdpunten eindconclusies worden getrokken en de vraag zal worden beantwoord of de mediacode van het koninklijk huis nog kan functioneren na deze arresten. Tenslotte zullen er enkele aanbevelingen voor de toekomst van de mediacode worden gegeven.
5
Hoofdstuk 2. De mediacode van het koninklijk huis 2.1. Inleiding In 2005 publiceerde de Rijksvoorlichtingsdienst de mediacode inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van leden van het koninklijk huis.2 Op de website van het koninklijk huis3 staat dat de mediacode tot doel heeft de persoonlijke levenssfeer van de leden van het koninklijk huis te beschermen en dat zij gebaseerd is op internationale wet- en regelgeving en jurisprudentie op het gebied van privacybescherming. Wat houdt deze mediacode van het koninklijk huis in? Door wie is deze opgesteld en voor wie is zij bedoeld? Wat is de juridische status van deze code en aan welke internationale weten regelgeving en jurisprudentie zou de mediacode moeten voldoen? Deze vragen zullen beantwoord worden in dit hoofdstuk. 2.2. Het hoe en waarom van de mediacode Op 21 juni 2005 publiceerde de Rijksvoorlichtingsdienst (hierna RVD) de mediacode inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van leden van het koninklijk huis. Zij heeft tot doel “het met rust laten” van leden van het koninklijk huis, wat zeggen wil dat zij verschoond zullen blijven van achtervolgende en/of bespiedende fotografen en/of verslaggevers met als doel het maken van foto-opnamen en/of het uitlokken van mondelinge reacties.4 De mediacode is een eenzijdig opgelegd mediaprotocol door de RVD waarin de RVD de media (zowel in woord, beeld als geschrift) voorschrijft hoe zich te gedragen tijdens mediamomenten van leden van het koninklijk huis. In ruil voor deze mediamomenten dienen de media de leden van het koninklijk huis verder met rust te laten. Wordt de code naar mening van de leden van het koninklijk huis geschonden dan kunnen passende maatregelen genomen worden, zoals de (tijdelijke) uitsluiting bij accreditatie en/of juridische stappen.5 De code is van toepassing op informatieverkrijging die leidt tot berichtgeving over leden van het koninklijk huis in woord, beeld en geschrift voor zover zij niet hun officiële taken uitoefenen. Wie behoren tot het koninklijk huis is geregeld in de Wet lidmaatschap koninklijk huis van
2
Zie bijlage 1. www.koninklijkhuis.nl. 4 Zie onder 4 bijlage 1. 5 Zie onderaan bijlage 1. 3
6
30 mei 2002, in de artikelen 1-6.6 Sinds 2002 vallen erfopvolgers in de derde graad alsmede hun echtgenoten niet meer onder het lidmaatschap van het koninklijk huis.
2.3. De juridische status van de mediacode van het koninklijk huis In een tweetal rechtszaken heeft de rechtbank Amsterdam zich uitgelaten over de juridische status van de mediacode. De eerste rechtszaak diende in 2009 en de tweede in 2014.7 In de eerste zaak betrof het de publicatie van 4 vakantiefoto’s van prins Willem-Alexander, zijn vrouw en hun dochter prinses Amalia tijdens hun vakantie in Argentinië. Deze foto’s waren gemaakt door een Amerikaans persbureau (Associated Press, hierna AP), na het door de RVD georganiseerde officiële persmoment en dus niet conform de mediacode. In deze zaak oordeelde de rechter dat de mediacode niet kan worden aangemerkt als een rechtens bindende overeenkomst tussen eisers of de RVD enerzijds en de journalistiek (in dit geval AP) anderzijds op grond waarvan een publicatieverbod kan worden afgedwongen.8 Niet de mediacode is beslissend, maar de belangenafweging aan de hand van de omstandigheden van het geval.9 De tweede zaak ging om de plaatsing van een tweetal foto’s van een hockeyende kroonprinses in het blad Nieuwe Revu en de plaatsing van een van deze foto’s op internet. De foto’s maakten onderdeel uit van een kritisch artikel over de mediacode. Ook hier oordeelde de rechter dat de mediacode en hetgeen daarin is vastgelegd geen rol speelt bij de vraag of de publicatie van de gewraakte foto’s al dan niet onrechtmatig is. De mediacode is geen regelgeving op grond waarvan die vraag dient te worden beantwoord en aan de mediacode wordt dan ook niet getoetst.10 De mediacode is geen regelgeving op grond waarvan een verbod op publicatie kan worden afgedwongen.11 De mediacode van het koninklijk huis als zodanig is echter (nog) niet inhoudelijk getoetst wat de rechter in deze casus verbaasde: “Indien gedaagden menen dat zij in een voorkomend geval ten onrechte worden beperkt in hun rechten met een beroep op de mediacode, kunnen zij dat – eventueel in rechte – aan de orde stellen. In dit verband is het opmerkelijk dat uit de door gedaagden in het geding gebrachte stukken valt af te leiden dat zij in 2011 tijdens een
6
Stb. 2002, 275 Rb. Amsterdam, 28 augustus 2009, LJN B 66330 en Rb. Amsterdam, 30 juni 2014, zaaknummer 2199801. 8 Onder 4.12 in vonnis Rb. Amsterdam, 28 augustus 2009, LJN B66330. 9 Onder 4.5 en 4.6 in vonnis Rb. Amsterdam, 28 augustus 2009, LJN B66330. 10 Onder 8 in vonnis Rb. Amsterdam, 30 juni 2014, zaaknummer 2199801. 11 Onder 29 in vonnis Rb. Amsterdam, 30 juni 2014, zaaknummer 2199801. 7
7
zomerfotosessie van 4 juli 2011 in Tavernelle zijn uitgesloten van accreditatie, maar daartegen geen stappen hebben ondernomen”.12
2.4. Het belang van dit onderzoek naar de mediacode Wat is nu het belang van dit onderzoek nu de rechter in twee zaken heeft beslist dat de mediacode geen rechtens bindende overeenkomst is op grond waarvan een verbod van publicatie kan worden afgedwongen? De code is opgesteld door de RVD. De RVD valt onder het Ministerie van Algemene Zaken en is sinds 1965 belast met de voorbereiding en berichtgeving betreffende het koninklijk huis.13 Het is dus een voorschrift van overheidswege uitgevaardigd en door middel van sancties wordt er handhavend opgetreden. Bij “schending” door de pers kunnen er passende maatregelen worden opgelegd. De mediacode is een door een bestuursorgaan uitgevaardigde regeling waaraan sancties verbonden zijn. De RVD beroept zich op deze code in geval van “schending”; het heeft voor de journalist een rechtsgevolg. De rechter toetst (nog) niet aan de mediacode omdat deze geen regelgeving is op grond waarvan publicatie kan worden afgedwongen. Echter de Nederlandse Staat en ook leden van het koninklijk huis dienen zich aan de in Nederland geldende regels te houden. Het is dus van belang dat de mediacode, die van overheidswege is uitgevaardigd, in overeenstemming is met onze privacyregelgeving.14
2.5. De mediacode en internationale wet- en regelgeving en jurisprudentie Hierboven werd al aangegeven dat het van belang is dat de mediacode aan de in ons land geldende privacywet- en regelgeving dient te voldoen. De code zou dus in overeenstemming moeten zijn met de Grondwet (art. 10), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (art. 17. hierna IVBPR)15 en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (art. 8). Bij de jurisprudentie zijn de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten van belang.16 In het volgende hoofdstuk zullen deze 3 arresten besproken worden.
12
Onder 8 in vonnis Rb. Amsterdam, 30 juni 2014, zaaknummer 2199801. Art.2 Regeling van de berichtgeving betreffende het koninklijk huis, besluit 13 december 1965, nr. 165098. 14 Zie ook: Schuyt 2006, p. 304 e.v. en Schiphof 2012 p. 2. onder Mediacode. 15 Dit artikel wordt verder inhoudelijk buiten beschouwing gelaten. 16 EHRM, 24 juni 2004, NJ 2005, 22 (Caroline I), EHRM 7 februari 2012, NJB 2012, 895 (CarolineII) en EHRM 19 september 2013, Affaire Von Hannover c. Allemagne (No 3) (Caroline III), 8772/10. 13
8
2.6. Samenvatting De mediacode is in 2005 eenzijdig opgesteld en afgekondigd door de RVD. Dit mediaprotocol dient ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van leden van het koninklijk huis wanneer zij niet hun officiële functie bekleden. Wordt de code naar mening van de leden van het koninklijk huis geschonden dan kunnen passende maatregelen genomen worden, zoals de (tijdelijke) uitsluiting bij accreditatie en/of juridische stappen. In een tweetal rechtszaken heeft de rechter uitgesproken dat de mediacode geen regelgeving is op grond waarvan publicatie kan worden verboden. De mediacode is opgesteld door de RVD. De RVD valt onder het Ministerie van Algemene Zaken. Het is dus een voorschrift van overheidswege uitgevaardigd en door middel van sancties wordt er handhavend opgetreden tegen journalisten. De Nederlandse Staat en ook leden van het koninklijk huis dienen zich aan de in Nederland geldende regels te houden. Het is dus van belang dat de mediacode in overeenstemming is met onze privacyregelgeving.
9
Hoofdstuk 3. De mediacode en de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten 3.1. Inleiding De mediacode dient in overeenstemming te zijn met onze privacyregelgeving. Onderdeel van de privacyregelgeving is art. 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna EVRM) en de bij dit artikel behorende jurisprudentie. In 2004, 2012 en 2013 deed het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna EHRM) 3 belangrijke uitspraken: de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten.17 Wil de mediacode kunnen functioneren dan zal zij in overeenstemming dienen te zijn met deze arresten. Wat houden deze arresten in? Wat is de betekenis van deze arresten voor onze rechtspraak en is de mediacode van het koninklijk huis in lijn met deze arresten? Deze vragen zullen beantwoord worden in dit hoofdstuk.
3.2. Wat vooraf ging aan het Caroline I arrest In de jaren 90 van de vorige eeuw kreeg Prinses Caroline van het prinsdom Monaco het aan de stok met de Duitse roddelpers. Prinses Caroline is de oudste dochter van wijlen prins Rainier III18 van Monaco en zij vertegenwoordigt het prinsdom bij enkele gebeurtenissen zoals het internationaal circusfestival19 en het Rode Kruis bal20. Ook is zij president van de Princess Grace Foundation21 en de Prince Pierre of Monaco Foundation22. Echter zij is geen representant van de staat Monaco. In een aantal Duitse tijdschriften23 verschenen tal van artikelen en foto’s van haar en haar gezin. Zo zagen we haar onder andere dineren met acteur Vincent Lindon24 in een binnentuin van een restaurant in Saint-Rémy-de Provence voorzien van het opschrift: “Diese Foto’s sind der Beweis für die zärtlichste Romanz unserer Zeit”. Caroline op een paard: “ Caroline und die Melancholie, Ihr Leben ist ein Roman mit 17
EHRM, 24 juni 2004, NJ 2005, 22 (Caroline I), EHRM 7 februari 2012, NJB 2012, 895 (CarolineII) en EHRM 19 september 2013, Affaire Von Hannover c. Allemagne (No 3) (Caroline III), 8772/10. 18 Prins Rainier III overleed op 6 april 2005. 19 Jaarlijks festival dat opgericht is door Rainier III en sinds 1977 bestaat. Jaarlijks worden de gouden, zilveren en bronzen clowns uitgereikt. 20 Liefdadigheidsbal waarbij geld voor het Rode Kruis wordt ingezameld. In 1948 opgericht door Louis II van Monaco. 21 Eerbetoon aan Grace Kelly, actrice en echtgenote van Rainier III, moeder van prinses Caroline. Geeft beurzen aan talenten op gebied van theater dans en film. 22 In 1966 opgericht door Rainier III als eerbetoon aan zijn vader Pierre de Polignac. Deelt literatuur- en muziekprijzen uit. 23 Bunte, Freizeit Revue en Neue Post. 24 Frans acteur, won o.a. de Chlotrudis award (Amerikaanse filmprijs) in 2007 voor rol in La moustache en de Silver ribbon (Italiaanse filmprijs) in 2010 voor rol in Welcome. Zie: www.imbd.com.
10
unzähligen Unglücken”. Caroline aan het winkelen in Parijs, Caroline met dochter Charlotte in een kano, met zoon Andrea die een bos bloemen in zijn armen houdt, Caroline aan het tennissen, Caroline met haar echtgenoot prins Ernst August von Hannover aan het fietsen en Caroline struikelend in badpak. Prinses Caroline vond dat de privacy van haar en haar gezin werd geschonden echter zij vond weinig gehoor bij de Duitse rechter. Uiteindelijke wendde zij zich tot het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) en deed zij een beroep op art. 8 EVRM wat resulteerde in het Caroline I arrest.
3.3. Een summier lesje in Duits Privacyrecht met betrekking tot bekende personen Voor een goed begrip van de Caroline arresten is het noodzakelijk kort stil te staan bij de Duitse benadering van privacy met betrekking tot bekende personen. In het Duitse recht geldt de hoofdregel dat iemand het recht heeft publicatie van zijn portret te verbieden. Een uitzondering geldt voor “bekende personen” (Personen der Zeitgeschichte). Foto’s van hen mogen zonder toestemming worden gepubliceerd voor zover een legitiem belang van de geportretteerde zich daartegen niet verzet.25 Voorts wordt er een onderscheid gemaakt tussen absolute Personen der Zeitgeschichte (iemand die als zodanig nieuws vormt) en relatieve Personen der Zeitgeschichte (iemand die in het nieuws is gekomen doordat hij bij een bepaalde gebeurtenis betrokken was). Prinses Caroline wordt in het Duitse recht beschouwd als een absolute Person der Zeitgeschichte. Bekende personen zijn echter niet vogelvrij voor de (roddel)pers. In eigen huis en tuin hebben zij recht op privacy evenals buitenshuis, maar dan dienen zij zich te bevinden op een duidelijk afgeschermde plaats. Daarom mochten de foto’s van een dinerende prinses met acteur in een afgeschermd stuk tuin van een restaurant niet gepubliceerd worden. Maar een foto van haar in een openbaar zwembad mocht wel gepubliceerd worden omdat de Duitse rechter dit geen afgeschermde plek vond ondanks het feit dat fotograferen in het zwembad verboden was en de foto’s van buitenaf met telelens waren genomen. Ook kinderen van bekende personen hebben recht op extra bescherming op grond van art. 6 van de Duitse Grondwet zodat de foto’s van de kinderen van prinses Caroline ook niet gepubliceerd mochten worden.
25
Art. 22 en 23 van de Kunsturhebergesetz.
11
3.4. Het Caroline I arrest In 2004 deed het EHRM uitspraak in de casus aangespannen door Caroline von Hannover tegen Duitsland over de foto’s met bijbehorende teksten die volgens haar haar privacy schonden. Het betroffen drie series van foto’s met bijbehorende artikelen gepubliceerd in drie Duitse bladen.26 Het EHRM tikte Duitsland27 op verschillende punten op de vingers en prinses Caroline kreeg gelijk: haar privacy was zonder meer geschonden door de publicatie van de foto’s in de tijdschriften. De beslissende factor tussen enerzijds het recht van vrijheid van meningsuiting (art.10 EVRM) en anderzijds het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (art 8 EVRM) lag volgens het Hof in de bijdrage die de gepubliceerde foto’s en artikelen leveren aan het publieke debat. Het Hof maakte een onderscheid tussen berichtgeving die bijdraagt aan publiek of politiek debat en berichtgeving over details van privé-leven van een individu die geen officiële functies uitoefent. Waarbij de berichtgeving die bijdraagt aan het publieke debat de beslissende factor was (decisive factor). Het Hof vond dat Caroline geen officiële functie uitoefende. Het hof omschreef het als: “The decisive factor in balancing the protection of private life against freedom of expression should lie in the contribution that the published photos and articles make to a debate of general interest. It is clear in the instant case that they made no such contribution, since the applicant exercises no official function and the photos and articles related exclusively to details of her private life”.28 Hoe is het hof tot deze uitspraak gekomen? Het hof behandelde uitvoerig art. 8 EVRM.29 Hoewel art. 8 EVRM in essentie een verplichting is aan de overheid om zich te onthouden van inmenging in het privé-leven van burgers, is het ook een positieve verplichting aan de overheid om te zorgen dat burgers onderling het privé-leven van elkaar respecteren.30 Onder privé-leven valt de persoonlijke identiteit zoals de naam31 en foto32 van iemand en zijn lichamelijke en geestelijke integriteit. Artikel 8 EVRM is bedoeld om de persoonlijkheid van het individu tot ontwikkeling te laten komen door met anderen om te kunnen gaan zonder
26
De volledige beschrijving is te vinden in het arrest onder r.o. 1 t/m 17: EHRM, 24 juni 2004, NJ 2005. Voor de rechtsgevolgen voor Duitsland zie noot Schuijt onder 8 bij Caroline I arrest: EHRM, 24 juni 2004, NJ 2005, 22. 28 Zie Caroline I arrest onder r.o.76. 29 Vanaf r.o. 53 in het Caroline I arrest. 30 Deze derdenwerking van het grondrecht was al eerder door Hof erkend en ook door de HR in het Edamse bijstandsmoeder arrest: HR 9 januari 1987, NJ 1987. 31 EHRM 22 februari 1994, Serie A no. 280-B, zaaknummer 16213/90 (Burgerhartz/Switserland). 32 EHRM 21 februari 2002, zaaknummer 42409/90 (Wolfgang Schüssel/Austria). 27
12
inmenging van buitenaf. Het Hof concludeerde dat de foto’s van Caroline met of zonder anderen zonder twijfel deel uitmaakten van haar privé-leven.33 Vervolgens maakte het Hof de afweging tussen het recht op privacy van art. 8 EVRM en het recht van vrijheid van meningsuiting van art. 10 EVRM.34 Het Hof legde uit dat er een belangrijke rol voor de (serieuze) pers is weggelegd: de waakhondfunctie. De pers moet kunnen informeren over het publieke debat. Een bekend persoon (public figure) kan natuurlijk onderwerp zijn van dit publieke debat, maar er zijn grenzen, zeker voor bekende personen die geen officiële functie bekleden op het moment dat de foto-opnamen werden gemaakt. Met andere woorden de foto’s en/of artikelen moeten van waarde zijn voor het publieke debat. Nietszeggende foto’s van een bekend persoon die op dat moment geen officiële functie bekleedt, dragen niets bij aan het publieke debat. In een dergelijk geval weegt de privacybescherming zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting. De foto’s van prinses Caroline voegden niets toe aan het publieke debat en er kwam nog een verzwarende omstandigheid om de hoek kijken: de foto’s waren genomen in een klimaat van “continual harassement”. Dat werd gezien als een zeer sterke inbreuk op de privacy.35 Het Hof kwam dan ook tot de conclusie dat in deze casus het recht van privacy prevaleerde boven het recht van vrijheid van meningsuiting.
3.5. Wat vooraf ging aan het Caroline II arrest Begin 2000 kreeg prinses Caroline van Monaco het wederom aan de stok met de Duitse (roddel)pers. Weer werden er foto’s van haar en haar gezin gepubliceerd in enkele Duitse bladen. Deze keer betrof het foto’s genomen (met telelens) van haar en haar gezin terwijl ze op skivakantie waren in Saint Moritz. Het ging om een drietal foto’s die gepubliceerd werden in de tijdschriften Frau im Spiegel en in Frau Aktuell. Op de eerste foto, gepubliceerd in Frau Aktuell in februari 2002, was Caroline te zien wandelend met haar man op hun skivakantie. Op dezelfde pagina stond ook een foto van prins Rainier met zijn dochter Stéphanie genomen tijdens de olympische winterspelen in Salt Lake City. Het artikel met de kop: “Prince Rainier not alone at home” ging over de zieke prins die goed verzorgd werd door dochter Stéphanie. De tweede foto werd een jaar later gepubliceerd door hetzelfde blad en betrof wederom het wandelende echtpaar tijdens hun skivakantie. “Ernst von Hannover and his wife, princess 33
Rechtsoverweging 53 in het Caroline I arrest. Rechtsoverweging 54 t/m 85 in het Caroline I arrest. 35 Rechtsoverweging 59 in het Caroline I arrest. 34
13
Caroline of Monaco, enjoy the sun and snow in St. Moritz”. Op dezelfde pagina stond nog een foto van prins Albert36 en foto’s van andere Europese “royals”: “Royal fun in the sun”. In maart 2004 verscheen er weer in Frau im Spiegel een foto van Caroline en haar man. Deze keer zaten ze in een skilift in Zürs am Arlberg. Bij het artikel stond nog een foto: Rainier, Caroline en Albert genomen op een nationale feestdag met de tekst: “The princess’s last appearance”. Het artikel ging over haar afwezigheid bij het jaarlijkse circusfestival, maar haar verwachte aanwezigheid bij het Rose Ball waar zij samen met haar man de openingswals zou doen. En er was nog meer reden voor feest: haar vijfde huwelijksdag was pas gevierd en binnenkort zou ze 50 worden: “Princess Caroline. The whole of Monaco awaits her”. In maart 2002 was dezelfde foto (Caroline en haar man wandelend op hun skivakantie) die gepubliceerd was in Frau im Spiegel ook gepubliceerd in Frau Aktuell. “This is genuine love. Princess Stéphanie. She is the only one who looks after the sick Prince” luidde de kop. En de tekst kwam er kortgezegd op neer dat Stéphanie de enige was die voor haar zieke vader zorgde. De rest van de familie reisde de wereld rond. Prinses Caroline en haar man vonden dat de Duitse pers wederom hun privacy aantastte, maar de Duitse rechter vond dat de foto van haar en haar echtgenoot op skivakantie bij het artikel over de gezondheid van prins Rainier geen privacyschending was omdat de slechte gezondheid van de prins een onderwerp was van algemeen belang.37 Waarop Caroline en Ernst August een procedure bij het Europees Hof begonnen: het Caroline II arrest.
3.6. Het Caroline II arrest Op 7 februari 2012 deed het EHRM uitspraak in de casus Von Hannover tegen Duitsland (no. 2); het Caroline II arrest. In dit arrest werd de uitspraak gedaan in het Caroline I arrest genuanceerd. Deze keer bleek er volgens het Hof geen sprake te zijn van schending van art. 8 EVRM. De foto en artikel werden door het Hof beschouwd als een bijdrage aan het publieke debat. Ook werd de prinses deze keer wel beschouwd als een “public figure” en moest zij op het gebied van privacy dus meer dulden. Het Hof benadrukte in deze uitspraak dat er geen rangorde bestaat tussen het recht op privacy van art. 8 EVRM en het recht van vrije meningsuiting van art. 10 EVRM.38 Welk recht prevaleert, hangt af van de
36
Zoon van prins Rainier en sinds 12 juli 2005 officieel staatshoofd van Monaco. Een volledige beschrijving van de Duitse rechtsgang is te vinden in het Caroline II arrest onder r.o. 21-68. 38 Zie Caroline II arrest onder r.o. 95- 107. 37
14
omstandigheden van het geval. Voor de belangenafweging in deze zaak waren de volgende criteria volgens het Hof van belang: 1. Levert de foto of artikel een bijdrage aan het debat dat in algemene belangstelling staat (debate of general interest)? Wanneer dit het geval is, hangt af van de omstandigheden in de voorliggende zaak. Hierbij benadrukte het Hof dat het niet alleen om politiek of misdaad gaat, maar ook sport en uitvoerende artiesten kunnen bijdragen aan het publieke debat.39 Was dit criterium bij het Caroline I arrest nog de “decisive factor” bij dit arrest werd het een “initial essential criterion40”. 2. Hoe bekend is de persoon en wat is het onderwerp van het bericht? Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen privé-personen en politieke of publieke figuren. Publieke figuren moeten meer dulden. Is het feitelijke berichtgeving over een onderwerp dat kan bijdragen aan het maatschappelijke debat, of gaat het louter om details van het privé-leven van iemand die geen officiële functie uitoefent? Hier zien we de waakhondfunctie van de pers weer terugkomen en was deze functie bij het Caroline I arrest alleen weggelegd voor de “serieuze” pers in dit arrest bepaalde het Hof dat de waakhondfunctie minder belangrijk is bij berichtgeving over details van iemand zijn privéleven. Berichtgeving die uitsluitend gaat over details van iemand zijn privé-leven met als enige doel het bevredigen van de nieuwsgierigheid van de lezer is niet toegestaan.41 Leek het er in het Caroline I arrest nog op dat slechts “public figures” die een officiële functie uitoefenen meer moeten dulden dan zij die geen officiële functie bekleden (immers prinses Caroline werd onder de laatste categorie geschaard) in dit arrest bepaalde het Hof dat zij dan wel geen officiële functie uitoefende, maar dat zij in ieder geval zeer bekend was en dus meer moest dulden. Zij was dus weldegelijk een public figure en met deze benadering van het Hof werd ook meer aangesloten bij de definitie van publieke figuren opgesteld door de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 1998.42 Deze stelt onder punt 7: “Public figures are persons holding public office and/or using public resources and, more broadly speaking, all those who play a role in public life, whether in politics, the economy, the arts, the social sphere, sport or in any other domain”. 3. Hoe heeft de persoon waarover wordt bericht zich in het verleden gedragen?
39
Zie Caroline II arrest onder r.o. 109. Zie Caroline II arrest onder r.o. 109 eerste zin. 41 Zie Caroline II arrest onder r.o. 110. 42 Resolutie 1165 van de Parlementaire Raad van Europa. 40
15
Relevant hierbij is of de persoon zelf actief de publiciteit heeft gezocht en/of de foto en informatie al eerder zijn gepubliceerd.43 4. Wat is de inhoud, vorm en gevolg van de publicatie? Van belang hierbij is bijvoorbeeld hoe iemand op de foto staat en hoe de verspreiding is: lokaal, internationaal.44 5. Onder welke omstandigheden zijn de foto’s genomen? Relevant hierbij is onder andere of er toestemming is verleend of dat er sprake is van een stiekeme opname. Verder speelt de ernst van privacyschending en de gevolgen hiervan een rol.45 In het Caroline I arrest probeerde het hof absolute regels op te stellen, maar is hier nu op teruggekomen in het Caroline II arrest. Het tweede arrest nuanceerde het Caroline I arrest waarbij er meer ruimte gegeven wordt aan de pers om te publiceren over bekende personen als de inhoud niet alleen om details van hun privé-leven gaat, maar bijdraagt aan het publieke debat in een democratische samenleving.
3.7. Een vergelijking tussen het Caroline I en Caroline II arrest - In het Caroline I arrest werd er onderscheid gemaakt tussen berichtgeving die bijdraagt aan publiek of politiek debat dat in publieke belangstelling staat en berichtgeving over details van privé-leven van een bekend persoon die geen officiële functies uitoefent. De bijdrage aan het publieke debat is hier de beslissende factor (decisive factor). Het Europese Hof vond dat er sprake was van schending art. 8 EVRM omdat prinses Caroline geen “public figure” was; zij bekleedde volgens het Hof geen officiële functie zodat de foto’s van haar geen enkele bijdrage waren aan het publieke debat. Dat was een beslissende factor (decisive factor) voor het verbieden van de foto’s voor publicatie. - In het Caroline I arrest speelde “the continual harassment” een verzwarende rol bij de inbreuk op de privacy. - Het leek alsof het hof absolute regels had opgesteld waaraan de pers zich diende te houden. - In het Caroline II arrest oordeelde het hof dat Caroline (en haar echtgenoot) weldegelijk een “public figure” was en dat zij dus meer zou moeten dulden ook al bekleedde ze geen officiële functie: “irrespective of the question whether and to what extent the first applicant assumes 43
Zie Caroline II arrest onder r.o. 111. Zie Caroline II arrest onder r.o. 112. 45 Zie Caroline II arrest onder r.o. 113. 44
16
official functions on behalf of the Principality of Monaco, it cannot be claimed that the applicants, who are undeniably very well known, are ordinary private individuals. They must, on the contrary, be regarded as public figures.” 46 Publieke figuren mogen gefotografeerd worden ook als ze op vakantie zijn als onderdeel van de publieke discussie. Niet iedere foto van een niet-officiële gelegenheid hoeft onder het verbod te vallen. Het enkele feit dat publieke figuren niet op grond van hun officiële functies naar buiten treden, is geen zelfstandige reden om publicatie van foto’s te verbieden. Het is in tegenstelling tot het eerdere arrest geen beslissende maar een essentiële factor (essential factor), waarbij de ernst van de privacyschending en de gevolgen van belang zijn. - In het Caroline II arrest stelde het hof enkele criteria op waaraan voldaan zou moeten worden bij de belangenafweging tussen recht op privacy (art. 8 EVRM) en vrijheid van meningsuiting en komt daarmee terug op de “absolute regels” die leken te gelden na het Caroline I arrest. Waarbij niet uit het oog verloren moet worden dat de criteria toegespitst zijn op dit specifieke geval. Het Caroline II arrest is dus een nuancering van het Caroline I arrest.
3.8. De gevolgen van de Caroline I en Caroline II arresten voor de Nederlandse rechtspraak Wat de invloed van de Caroline I en Caroline II arresten voor onze rechtspraak op het gebied van de privacy hebben, is minder duidelijk dan de gevolgen die zij hadden voor de Duitse rechtspraak op het gebied van de Personen der Zeitgeschichte en de daaraan verbonden duidelijk afgeschermde plaats. De Nederlandse rechter hield ook voor deze arresten rekening met alle omstandigheden van het geval bij de vraag of en in welke mate er inbreuk op de privacy wordt gemaakt. Foto’s van intimiteiten, waar ook gemaakt kunnen hier al gauw niet door de beugel, zelfs al zijn ze op de openbare weg gemaakt. Al in 1988, dus ruim voor de Caroline I en II arresten, deed de Hoge Raad (hierna HR) een belangrijke uitspraak op het gebied van privacy en het verbieden van publicatie van foto’s in het Vondelparkarrest.47 In dit arrest gaf de HR invulling aan het begrip redelijk belang. Er is sprake van een redelijk belang indien er met de openbaarmaking van een portret een inbreuk wordt gemaakt op het recht van privacy. Of er sprake is van inbreuk van art. 8 EVRM hangt af van de feitelijke omstandigheden en met name de aard en mate van intimiteit waarin geportretteerde is 46 47
Zie Caroline II arrest onder r.o. 120. HR 1 juli 1988, NJ 1988, 1000 (Vondelpark).
17
afgebeeld, terwijl ook het karakter van de foto en context van de publicatie van belang kunnen zijn. Of er een redelijk belang is moet worden beoordeeld in het licht van concrete omstandigheden en haar achtergrond en daarbij is het niet relevant of dezelfde bezwaren zich bij anderen zouden voordoen. In deze casus ging het om de publicatie van een foto van een vrouw genomen in de zomer van 1982 door een medewerker van het blad Nieuwe Revu in het Vondelpark. Op de foto was de vrouw te zien in een omarming met haar toenmalige verloofde. Een jaar later werd deze foto zonder toestemming gepubliceerd. De verloving was toen uit, de vrouw had inmiddels een nieuwe relatie en voelde zich aangetast in haar privacy omdat de publicatie gevoelens van verdriet, schaamte en angst opriep bij haar en haar naaste omgeving. Nieuwe Revu vond dat de vrouw zich dan maar niet in het Vondelpark had moeten vertonen. Er was geen sprake van inbreuk van haar privacy. De kantonrechter gaf de vrouw gelijk. Nieuwe Revu ging in hoger beroep en de rechtbank gaf Nieuwe Revu gelijk: er was geen grond voor het verdriet van de vrouw; een vertoning van “onschuldige” openbare affectie, zeker in het Vondelpark eind jaren 1980, was een normale zaak en geen inbreuk van art. 8 EVRM. De Hoge Raad verwierp dit oordeel: uit het recht op privacy vloeit voort dat er in beginsel een redelijk belang is van geportretteerde om zich tegen publicatie te verzetten indien publicatie op dit grondrecht inbreuk maakt. Of dit het geval is hangt af van feitelijke omstandigheden in het bijzonder van de aard en mate van intimiteit waarmee geportretteerde is afgebeeld, karakter foto en context van de publicatie.48 Ging het in het Vondelparkarrest over privacyschending (bij intimiteiten) van een niet bekend persoon in 2003 en 2004 diende er een kort geding en hoger beroep zaak over dit onderwerp met een bekend persoon in de hoofdrol: Karin Bloemen. En in deze casus speelde het Caroline I arrest een rol. Karin Bloemen49 was tijdens haar vakantie op Jamaica door een toerist (zonder toestemming) gefotografeerd op een naaktstrand. De toerist had de foto’s verkocht aan het weekblad Weekend. Weekend publiceerde de foto’s in september 2003 met de koppen: “Wat niemand mocht zien” en “Eva, maar zonder vijgeblad”. Karin Bloemen spande een kort geding50 aan. Bij de afweging tussen het recht op privacy en het recht van vrijheid van meningsuiting verwees de voorzieningenrechter naar de afwegingen gemaakt in het Caroline I arrest met betrekking tot “public figures” en de nieuwswaarde van het betreffende artikel.51 Karin Bloemen werd beschouwd als een “public figure”, zij zou dus 48
Zie Vondelparkarrest onder r.o. 3.3. Karin Bloemen is actrice en cabaretière, zie www.labloemen.nl. 50 Rb. Amsterdam, 13 oktober 2003, Mediaforum 2004-1, nr.2 of ECLI: NL: RBAMS: 2003: AL8451. 51 Zie r.o.7, Rb Amsterdam, 13 oktober 2003, Mediaforum 2004-1, nr.2 of ECLI: NL: RBAMS: 2003: AL8451. 49
18
meer moeten dulden dan een niet bekend persoon, maar aangezien het artikel volgens de voorzieningenrechter geen enkel publiek belang diende anders dan het wekken van een zekere hilariteit over Karin Bloemens blote lichaam, woog het recht op privacy zwaarder. Ook in het hoger beroep in deze zaak kwam het Caroline I arrest aan de orde, namelijk de waakhondfunctie van de pers.52 De rechter zag echter niet in wat de waakhondfunctie in deze zaak was aangezien er geen enkel publiek belang gediend werd door publicatie van de naaktfoto’s. In de zaak over de vakantiefoto’s van Willem-Alexander, zijn vrouw en prinses Amalia tegen de Associated Press53 hield de rechter ook rekening met het Caroline I arrest: “Aan eisers komt ook tijdens privé-optreden in de publieke ruimte privacybescherming toe. Alleen indien een privé-foto een nieuwsfeit behelst en/of bijdraagt aan een publiek debat over een onderwerp dat van maatschappelijk belang is, mag die privé-foto ook zonder toestemming van eisers worden gepubliceerd”.54 Bij de laatste rechtszaak aangespannen door koning Willem-Alexander, zijn vrouw en dochter Amalia tegen het blad Nieuwe Revu, speelde het Caroline II arrest een rol. In deze zaak ging het over de zonder toestemming gepubliceerde foto’s van een hockeyende prinses Amalia.55 De kantonrechter oordeelde dat de privacy van de prinses was geschonden mede op grond van de in de Caroline II arresten genoemde criteria: de aard en de ernst van de inbreuk en de duur daarvan, de persoon om wie het gaat, eerdere gedragingen van die persoon, de context waarin het portret werd gepubliceerd, de plaats waar en de wijze waarop de foto tot stand kwam en de mate waarin de foto bijdraagt aan een debat over een onderwerp van algemeen belang.56 De Caroline I en II arresten spelen dus ook in Nederland een rol bij de afweging tussen het recht op privacy enerzijds en het recht van vrijheid van meningsuiting bij de publicatie van foto’s van bekende en niet bekende personen anderzijds. Waarbij niet uit het oog verloren moet worden dat het voldoen aan 1 of meer criteria van deze arresten niet automatisch betekent dat publicatie meteen (on)rechtmatig is: omstandigheden van het geval zullen altijd in overweging genomen moeten worden, wat de Nederlandse rechter altijd al doet.
52
Zie r.o. 4.5 en 4.6 Gerechtshof Amsterdam, 5 augustus 2004, ECLI: GHAMS: 2004: AR1171. Zie hoofdstuk 1.3 van deze scriptie. 54 Zie r.o. 4.7 Rechtbank Amsterdam, 28 augustus 2009, ECLI: NL: RBAMS: 2009: BJ6330. 55 Zie hoofdstuk 1.3. van deze scriptie. 56 Zie r.o. 10 t/m 13 Rechtbank Amsterdam, 30 juni 2014, ECLI: NL: RBAMS: 2014: 3806. 53
19
3.9. Het Caroline III arrest In september 2013 deed het EHRM nog een uitspraak in een zaak aangespannen door Caroline van Hannover tegen Duitsland: L’affaire Von Hannover c. Allemagne no. 357 en kwam er weer een einde aan een jarenlange juridische strijd van de prinses tegen een publicatie van een foto in een Duits tijdschrift. Op 20 maart 2002 publiceerde het Duitse tijdschrift “7 Tage” een vakantiefoto van prinses Caroline en haar man. Het was onduidelijk waar dit vakantiekiekje was gemaakt. De tekst bij deze foto luidde: «Ambiance de vacances: Caroline avec son mari.»58 Op dezelfde en volgende pagina’s waren verscheidene foto’s afgedrukt van de vakantiewoning van de prinses op een Keniaans eiland. De kop bij het artikel luidde: «Dormir dans le lit de la princesse Caroline? Ce n’est pas un rêve irréalisable! Caroline et Ernst August louent leur villa de rêve.»59 In het artikel werd de vakantiewoning en de meubilering beschreven, werd een overzicht gegeven van de woonlasten en de mogelijkheden van vrijetijdsbesteding. In een klein kader bij de hoofdtekst was in grote letters geschreven: «Les gens riches et beaux sont aussi regardants (sparsam). Beaucoup d’entre eux louent leurs villas à des hôtes payants.»60 Het begeleidende artikel ging over de trend van beroemdheden om in deze tijd van crisis hun vakantiewoning te verhuren. Ook zij moeten op de centjes letten! Prinses Caroline wilde verdere publicatie van deze foto verbieden wegens schending van haar privacy en kreeg in eerste instantie gelijk, maar vele rechtsgangen later oordeelde het Duitse Constitutionele Hof dat het artikel in een bepaalde mate een bijdrage leverde aan het publieke debat (debate of general interest) en dat daarom de privacy van de prinses niet was geschonden.61 Het geschil werd uiteindelijk voorgelegd aan het EHRM die moest beoordelen of er in deze casus sprake was van een schending van art. 8 EVRM of dat er inderdaad sprake was van een toelaatbare inbreuk op de privacy van de prinses omdat de gepubliceerde foto een bijdrage had geleverd aan het publieke debat. Uitgangspunt van het Europese Hof bij deze beoordeling was het Caroline II arrest. In dit arrest werden immers de criteria opgesteld voor de afweging tussen het recht op privacy en het recht van vrijheid van meningsuiting: «la contribution à un débat d’intérêt général, la notoriété de la personne visée et l’objet du
57
Dit arrest is alleen in het Frans gepubliceerd. Vrij vertaald: vakantiesfeer: Caroline met haar echtgenoot. 59 Vrij vertaald: slapen in prinses Caroline haar bed? Dat is geen onrealiseerbare droom! Caroline en Ernst August verhuren hun droomvilla. 60 Vrij vertaald: De rijken en schoonheden zijn ook zuinig. Ze verhuren hun villa’s aan betalende gasten. 61 De volledige beschrijving is te vinden in het Caroline III arrest (EHRM 19 september 2013, Affaire Von Hannover c. Allemagne (No 3), 8772/10 onder r.o. 9-27. 58
20
reportage, le comportement antérieur de la personne concernée, le contenu, la forme et les répercussions de la publication et, en ce qui concerne des photos, les circonstances de leur prise.»62 Het Europese Hof was van mening dat de gewraakte foto bij het artikel een bijdrage kon leveren aan het publieke debat. Het artikel ging over de trend van het verhuren van vakantiewoningen van beroemdheden. Dit was het hoofdthema hetgeen bleek uit het gebruik van de grote letters bij het artikel. Verder was er nauwelijks sprake van privé-details van het leven van de prinses en haar echtgenoot in het artikel dat voornamelijk ging over de vakantievilla en de locatie van deze villa: «La Cour note de plus que le texte ne donne pratiquement pas d’éléments appartenant à la vie privée de la requérante ou de son mari, mais se consacre pour l’essentiel aux aspects pratiques concernant la villa et sa location.»63 Volgens het EHRM had het Duitse Constitutionele Hof dus terecht geconcludeerd dat de foto in ieder geval in een bepaalde mate een bijdrage leverde aan het debat dat in de publieke belangstelling stond: «l’intention du reportage était de rendre compte d’une tendance parmi les personnes célèbres de mettre leurs résidences de vacances en location et que ce comportement pouvait donner lieu à des réflexions de la part des lecteurs et, dès lors, contribuer à un débat d’intérêt général. La Cour peut donc accepter que la photo litigieuse, considérée dans le contexte avec l’article, a apporté, au moins dans une certaine mesure, une contribution à un débat d’intérêt général.» 64 Het hof bevestigde nogmaals dat prinses Caroline toch echt een “public figure” is voor wie nu eenmaal geldt dat de privacy niet onder alle omstandigheden gelijk is aan de privacy van een “gewone burger”: «Elle rappelle qu’elle a déjà estimé à plusieurs reprises que la requérante et son mari devaient être considérés comme des personnes publiques (voir les références jurisprudentielles dans Von Hannover (no2), précité, § 120) qui ne peuvent pas prétendre de la même manière à une protection de leur droit à la vie privée que des personnes privées inconnues du public (Von Hannover (no 2), précité, § 110).»65 Prinses Caroline vond dat de Duitse rechter onvoldoende aandacht had geschonken aan haar eerdere juridische acties tegen de publicatie van haar foto’s in de media, maar het Europese Hof vond dat de Duitse rechter hier voldoende rekening mee gehouden had: «La Cour en
62
Zie Caroline III onder r.o. 45-46: bijdrage aan publiek debat, bekendheid van de persoon, onderwerp reportage, hoe heeft persoon zich in verleden gedragen, inhoud, vorm en gevolg publicatie en onder welke omstandigheden is foto genomen en hoofdstuk 2.6. van deze scriptie. 63 Zie Caroline III onder r.o. 51. 64 Zie Caroline III onder r.o. 51 en 52. 65 Zie Caroline III onder r.o. 53.
21
conclut que cet élément a dès lors été suffisamment pris en considération lors de la mise en balance des intérêts divergents en jeu.»66 Het hof was van oordeel dat de foto alleen al door zijn kleine formaat geen schending kon zijn van de privacy. Bovendien had de prinses niet aannemelijk gemaakt dat de foto op heimelijke wijze genomen was: «la requérante n’avait pas soutenu que la photo avait été prise clandestinement ou à l’aide de moyens équivalents.»67 Het EHRM oordeelde dat het Duitse Constitutionele Hof bij de belangenafweging tussen het recht van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van meningsuiting had geoordeeld conform het Caroline II arrest. Er was geen sprake van schending van art. 8 EVRM. In het Caroline II arrest gaf het EHRM criteria aan waaraan voldaan moest zijn wil een publicatie een bijdrage zijn aan het debat dat in publieke belangstelling staat en werd het Caroline I arrest genuanceerd. In dit derde arrest oordeelde het EHRM dat de bijdrage aan het publieke debat ook kan bestaan uit een publicatie die de lezer kan aanzetten tot nadenken. Het begrip bijdragen aan een publiek debat moet dus ruim worden uitgelegd.
3.10. De mediacode en de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten Zoals we hierboven zagen spelen de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten een rol bij de afweging door de rechter van het recht op privacy en het recht van vrijheid van meningsuiting bij de publicatie van foto’s van bekende en niet bekende personen. Hoe zit het nu met de mediacode van het koninklijk huis? Is deze code in overeenstemming met deze arresten, die immers deel uitmaken van onze privacyregelgeving waaraan ook het koninklijk huis zich dient te houden?68 Bij raadpleging van de website van het koninklijk huis69 lezen we onder de vraag of het Caroline van Hanover arrest II gevolgen heeft voor de mediacode: “Nee. Op 7 februari 2012 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraak gedaan over een zaak die is aangespannen door Prinses Caroline von Hannover en haar echtgenoot. Het betrof een uitspraak van de Duitse rechter ten aanzien van publicatie van privé-foto’s. Het EHRM doet in dergelijke gevallen het werk van de nationale rechter niet over, maar beoordeelt of deze met behulp van de juiste criteria en op consequente en verdedigbare wijze tot een oordeel heeft kunnen komen. Aangezien het EHRM geen nieuwe 66
Zie Caroline III onder ro 55. Zie Caroline III onder ro 56. 68 Zie ook Van den Brink & Volgenant 2009. 69 www.koninklijkhuis.nl. 67
22
afwegingscriteria heeft geformuleerd maar dezelfde afwegingscriteria heeft gehanteerd als bij het eerste arrest van Prinses Caroline von Hannover van 24 juni 2004 is er geen aanleiding om de mediacode te herzien. Het blijft overigens ook in de toekomst uitsluitend aan de rechter om te beoordelen of er sprake is van een onterechte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer”. (onderstreping toegevoegd) Dat is wel een heel bijzondere interpretatie van de Caroline arresten door de RVD! Vervolgens lezen we in de mediacode in de overwegingen: “dat uit voornoemde jurisprudentie tevens valt af te leiden, dat het prevaleren van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer in versterkte mate geldt voor (bekende) personen die geen officiële functie bekleden (onderstreping toegevoegd).”70 En onder punt 3 van de code: “De persoonlijke levenssfeer van de leden van het Koninklijk Huis wordt gerespecteerd, dat wil zeggen, dat zij er op mogen vertrouwen met rust gelaten te worden op de momenten, dat zij niet op grond van hun officiële functies naar buiten treden (onderstreping toegevoegd). Dit geldt derhalve ook voor de minderjarige leden van het Koninklijk Huis (tot en met schooltijd; eventuele vervolgopleidingen). Elke publicatie van een foto of artikel wordt dus verboden als deze louter in de privé-sfeer ligt hetgeen in strijd is met de aangebrachte nuancering in het Caroline II arrest. Immers het enkele feit dat publieke figuren niet op grond van hun officiële functies naar buiten treden, is geen zelfstandige reden om publicatie van foto’s te verbieden. Zulke foto’s zouden gepubliceerd mogen worden als ze een bijdrage zouden zijn aan het publieke debat en het niet enkel om privé details zou gaan. In het Caroline III arrest oordeelde het EVRM dat het begrip publiek debat ruim moet worden uitgelegd. Een publicatie die de lezer aanzet tot nadenken kan een bijdrage zijn aan dit debat. De RVD gaat dus geheel voorbij aan de nuancering die het Europese Hof heeft aangebracht ten opzichte van “public figures” die geen officiële functie bekleden. Dit is niet alleen geen zelfstandige reden meer tot verbod van publicatie maar ook slechts een “essential factor” bij de belangenafweging tussen privacy en vrijheid van meningsuiting in het Caroline II arrest. De mediacode gaat dus verder dan op grond van het Caroline II arrest juridisch is toegelaten. Bovendien gaat het voorbij aan de lastige positie die de leden van het koninklijk huis hebben, met name de koning, op het gebied van hun privacy (art. 41 GW) en het vervullen van hun officiële functie. Hier zal in het volgende hoofdstuk verder op worden ingegaan.
70
Zie bijlage 1 onder overwegingen de 8ste overweging.
23
3.11. Samenvatting Wil de mediacode van het koninklijk huis kunnen functioneren dan zal zij in overeenstemming moeten zijn met de in ons land geldende regels op het gebied van privacy, want ook leden van het koninklijk huis zullen zich aan deze regels moeten houden. Onderdeel van deze regelgeving zijn de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten van het EHRM. In het Caroline I arrest was de beslissende factor tussen enerzijds het recht van vrijheid van meningsuiting (art.10 EVRM) en anderzijds het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (art 8 EVRM) volgens het hof de bijdrage die de gepubliceerde foto’s en artikelen leveren aan het publieke debat. Het hof maakte een onderscheid tussen berichtgeving die bijdraagt aan publiek of politiek debat en berichtgeving over details van privé-leven van een bekend persoon die geen officiële functies uitoefent. De berichtgeving die bijdraagt aan het publieke debat was de beslissende factor was (decisive factor). Ook speelde de “continual harassment” een belangrijke rol bij deze afweging. Het leek alsof het hof absolute regels had opgesteld waaraan de pers zich diende te houden, maar in het Caroline II arrest werd het Caroline I arrest genuanceerd. In het Caroline II arrest stelde het hof criteria op die een rol (kunnen) spelen bij de belangenafweging tussen het recht op privacy en het recht van vrijheid van meningsuiting. Het enkele feit dat een “public figure” niet op grond van zijn officiële functie naar buiten treedt, is geen zelfstandige reden de publicatie te verbieden. Het is in tegenstelling tot het eerdere arrest geen beslissende maar een essentiële factor (essential factor), waarbij de ernst van de privacyschending en de gevolgen van belang zijn. Publieke figuren mogen gefotografeerd worden ook als ze op vakantie zijn als onderdeel van de publieke discussie. In het Caroline III arrest oordeelde het EHRM dat de bijdrage aan het publieke debat ook kan bestaan uit een publicatie die de lezer kan aanzetten tot nadenken. Het begrip bijdragen aan een publiek debat moet dus ruim worden uitgelegd. Maar het voldoen aan 1 of meer criteria van deze arresten houdt niet automatisch in dat publicatie meteen (on)rechtmatig is: de omstandigheden van het geval zullen altijd in overweging genomen moeten worden, wat de Nederlandse rechter altijd al doet. De Caroline arresten spelen ook in Nederland een rol bij de afweging van het recht op privacy en het recht van vrijheid van meningsuiting bij de publicatie van foto’s van bekende personen. Ook in rechtszaken aangespannen door ons koningshuis spelen deze arresten een rol. Echter de mediacode van het koninklijk huis is niet in overeenstemming met deze jurisprudentie. Ook al beweert de RVD dat dit wel het geval is. De mediacode gaat verder dan op grond van
24
het Caroline II arrest is vastgesteld. Zij verbiedt elke publicatie van een foto of artikel gemaakt van leden van het koninklijk huis als zij niet op grond van hun officiële functie naar buiten treden. Dat is in strijd met de aangebrachte nuancering in het Caroline II arrest. Ook een dergelijke foto zou gepubliceerd mogen worden als het een bijdrage zou zijn aan het publieke debat en het niet enkel om privé details zou gaan. Waarbij de bijdrage aan het publieke debat ruim moet worden geïnterpreteerd (Caroline III arrest). De RVD gaat dus geheel voorbij aan de nuancering die het Europese Hof heeft aangebracht ten opzichte van “public figures” die geen officiële functie bekleden. Dit is niet alleen geen zelfstandige reden meer tot verbod van publicatie maar ook slechts een “essential factor” bij de belangenafweging tussen privacy en vrijheid van meningsuiting in het Caroline II arrest. De mediacode gaat dus verder dan op grond van het Caroline II arrest juridisch is toegelaten en functioneert illegaal.
25
Hoofdstuk 4. De mediacode en de privacy van de leden van het koninklijk huis 4.1. Inleiding De mediacode heeft tot doel de persoonlijke levenssfeer van leden van het koninklijk huis te beschermen of in de woorden van de RVD: “Zij heeft tot doel “het met rust laten” van leden van het koninklijk huis, wat zeggen wil dat zij verschoond zullen blijven van achtervolgende en/of bespiedende fotografen en/of verslaggevers met als doel het maken van foto-opnamen en/of het uitlokken van mondelinge reacties.”71 Wat houdt privacy eigenlijk in het algemeen in? Heeft een lid van het koninklijk huis überhaupt recht op privacy en zo ja is deze privacybescherming dezelfde als die geldt voor een “gewone burger”? Wie bepaalt of iets een privé-gedraging is bij een lid van het koninklijk huis? En voldoet de mediacode aan de privacyregelgeving met betrekking tot de leden van het koninklijk huis? Dat zijn de vragen die in dit hoofdstuk beantwoord zullen worden.
4.2. Een kort uitstapje naar de Verenigde Staten; de bakermat van het recht op privacy Aan het einde van de 19e eeuw kende het Amerikaanse recht al enige bescherming tegen inbreuken op de persoonlijke levenssfeer. Zo werden het binnentreden van de woning, het afluisteren van gesprekken, het gluren en het schenden van het briefgeheim beschermd.72 Rond 1890 luidde de uitvinding van de instantfotocamera een nieuw tijdperk voor de pers in. De “sluipfotografie” deed zijn intrede en de pers ontwikkelde zich steeds meer tot sensatiepers. Er verschenen bladen waarin naast serieus nieuws ook verhalen over sport, amusement en bekende personen werden gepubliceerd; de boulevardbladen. De privacywetgeving bood geen oplossing voor deze nieuwe (technologische) ontwikkeling. Op 7 juni 1890 publiceerde de Saturday Evening Gazette een artikel over het huwelijk van Miss. Clark en Mr. Watson. In lovende woorden werd verslag gedaan over de verschijning van de bruid, de entourage en de indrukwekkende lijst van gasten die het feest bezochten. De oom van de bruid, Mr. Warren, ergerde zich al geruime tijd aan de perspublicaties over persoonlijke aangelegenheden die steeds vaker verschenen. Het artikel over de bruiloft van zijn nichtje was de druppel die de emmer deed overlopen. Hij was niet alleen oom van de bruid, maar ook jurist. Samen met een andere jurist waarmee hij had gestudeerd aan de
71 72
Zie onder 4 bijlage 1. Zie ook Blok 2002, p. 197-241.
26
Harvard Universiteit, Brandeis, besloot hij te onderzoeken welke mogelijkheden het Amerikaanse recht bood tegen zulke inbreuken van de pers op de sfeer van huis en gezin. Dit onderzoek resulteerde in het artikel over de bescherming van het privé-leven tegen perspublicaties, dat in 1890 in the Harvard Law Review73 werd gepubliceerd en wordt gezien als de oorsprong van het recht op privacy. In dit artikel werd gepleit voor een juridische erkenning van privacy als afzonderlijk recht: the right to be let alone74.
4.3. Het recht op privacy in Nederland in vogelvlucht Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam er in Europa aandacht voor privacy.75 In 1950 werd het recht erkend in art. 8 EVRM en in 1966 werd het erkend in art. 17 IVBPR. In de jaren ’60 van de vorige eeuw kwam er in Nederland aandacht voor het recht op privacy. Hier waren de pioniers: De Brauw, Van Veen en Aubel. Formuleerden Brandeis en Warren het recht op privacy als het recht om met rust gelaten te worden, vandaag de dag spreken juristen over het recht ter bescherming (en eerbiediging) van de persoonlijke levenssfeer, zoals wettelijk is vastgelegd in art 10 Gw. In de memorie van toelichting (hierna MvT) bij dit artikel wordt een vage definitie gegeven van privacy: “een gebied waarbinnen elk individu vrij is en geen inmenging van anderen behoeft te dulden”.76 Door deze vage definitie staat het recht open voor nieuwe ontwikkelingen. Vaste kern van dit recht zijn: de onschendbaarheid van de woning (ruimtelijke privacy), de vertrouwelijke communicatie (relationele privacy), de onaantastbaarheid van het lichaam (lichamelijke integriteit) en de verwerking van persoonsgegevens (informationele privacy). Maar het is geen absoluut recht en vaak botsen privacybescherming en het recht op vrijheid van meningsuiting, persvrijheid daaronder begrepen. Privacybescherming is beperkt tot natuurlijke personen77 en het belang van de persoonlijke levenssfeer geldt niet voor nabestaanden.78 Niet iedereen heeft dezelfde mate van privacybescherming. Mensen die vanwege hun beroep publieke bekendheid genieten, hebben vrijwillig een deel van hun privacy opgegeven en hebben dus ook een minder vergaand recht op bescherming daarvan.79 73
Warren en Brandeis 1890, p. 193-220. Volgens Blok moet dit begrip beperkt worden uitgelegd omdat Warren en Brandeis pleitten voor de bescherming van het privé-leven tegen publicaties, zie Blok 2002, p. 200-201. 75 Zie Blok 2002 en Berkvens & Prins 2007. 76 Kamerstukken II, 1975/76, 13 872, nr. 3, p. 40-41. 77 ARRvS 21 juli 1986, AB 1987, 517 78 ARRvS 2 januari 1986, AB 1986, 216. 79 O.a. de Caroline I en II arresten. 74
27
4.4. De bijzondere positie van de koning Alvorens de privacy van de leden van het koninklijk huis aan bod zal komen, is het belangrijk even stil te staan bij de bijzondere positie van het belangrijkste lid van het koninklijk huis: de koning. En zoals prinses Máxima destijds zei dat dé Nederlander niet bestaat,80 zo bestaat dé koning ook niet. Als er gesproken wordt over de koning dan moet er onderscheid gemaakt worden tussen de koning als symbool van de eenheid, de koning als ambt of de koning als (natuurlijk) persoon. Want de koning die een staatsbezoek aflegt is een andere koning dan de koning die de troonrede voorleest en weer een andere koning is degene die achter het stuur van zijn speedboot door de Egeïsche Zee vaart op weg naar zijn vakantiehuis. De koning als symbool van de eenheid zien we op een postzegel, euromunt en bijvoorbeeld in de rechtszaal waar zijn staatsportret hangt. Ook worden rechterlijke uitspraken in naam van de koning ten uitvoer gelegd (in naam des Konings).81 De koning oefent het ambt van staatshoofd uit. Hij is staatshoofd van het Koninkrijk der Nederlanden en in deze functie vertegenwoordigt hij ons land in de betrekkingen met andere staten. Het afleggen van staatsbezoeken, het ontvangen van vertegenwoordigers van andere staten, het afleggen van werkbezoeken in ons land en het bijwonen van representatieve bijeenkomsten vallen onder deze functie. Tevens maakt de koning deel uit van de regering en spreekt hij namens de regering de troonrede uit.82 Tot 2012 benoemde de koning de informateur en formateur bij de kabinetsformatie, maar dat doet de Tweede Kamer nu zelf. Daarvoor was een wijziging nodig van art. 139a van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer.83 De koning als natuurlijk persoon kan privaatrechtelijke rechtshandelingen verrichten, heeft grondrechten en hij moet zich net als de “gewone burger” aan het strafrecht84 houden. Maar het handelen van de koning als (natuurlijk) persoon wordt wel beperkt en ingekleurd door het ambt koning.
80
Uitspraak gedaan bij presentatie van WRR rapport: Identificatie met Nederland, september 2007. Art. 430 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en art. 554 lid 1 Wetboek van strafvordering. 82 Zie ook: Vermeulen, Krijnen & Roos 2005, hoofdstuk 2 83 Zie ook: Ten Napel, Heijne & Veldwijk 2013 p. 307-331. 84 Maar de koning is op grond van art. 42 lid 2 Gw onschendbaar en kan niet strafrechtelijk worden vervolgd ook niet voor zijn privé-optreden. 81
28
4.5. Het recht op privacy van leden van het koninklijk huis Leden van het koninklijk huis hebben net zoals “gewone burgers” recht op privacy. Ook zij kunnen zich beroepen op (grond)rechten en ook voor hen gelden de wettelijke regelingen die in ons land gelden met betrekking tot het recht op privacy: art. 10 Gw, art. 8 EVRM en art. 17 IVBPR. Maar voor hen geldt ook dat hoge bomen veel wind vangen, wat werd bevestigd in het Caroline II arrest85. De leden van het koninklijk huis voldoen aan de definitie van publieke figuren opgesteld door de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 1998.86 Deze stelt onder punt 7: “Public figures are persons holding public office and/or using public resources and, more broadly speaking, all those who play a role in public life, whether in politics, the economy, the arts, the social sphere, sport or in any other domain”. En zoals bepaald werd in het Caroline II arrest geldt voor hen dat zij meer zullen moeten dulden omdat zij nu eenmaal een “public figure” zijn ook al oefenen zij geen officiële functie uit. Mocht een “public figure”, dus ook een lid van het koninklijk huis, bij de rechter het recht op privacybescherming inroepen tegen een publicatie waar geen toestemming voor is gegeven, dan zal de rechter bij de belangenafweging tussen het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het recht van vrijheid van meningsuiting rekening houding met de bijdrage die de publicatie aan het publieke debat had. Ontbreekt deze omdat de publicatie enkel diende ter bevrediging van de nieuwsgierigheid van delen van de bevolking dan zal de privacybescherming prevaleren. Een voorbeeld van deze benadering door de rechter is de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 2 april 2008.87 In deze casus ging het over gepubliceerde foto’s van de toenmalige Minister van Financiën, Wouter Bos, in het weekblad “Weekend”. Er was geen toestemming gegeven voor de publicatie van de foto’s waarop Wouter Bos met zijn vrouw en kinderen was te zien. De rechtbank oordeelde dat de privacy van Wouter Bos en zijn gezin was geschonden. De foto’s getuigden van duidelijke privéactiviteiten en vormden geen bijdrage aan enig publiek debat. Ook publieke figuren zoals Wouter Bos hebben recht op privacy, of zoals de Rechtbank motiveerde: “dat Bos weliswaar een publiek figuur is waarvoor heeft te gelden dat hij aandacht van de media heeft te dulden, maar toch ook weer niet vogelvrij is.” Het recht op privacy woog in dit geval zwaarder dan het bevredigen van de nieuwsgierigheid van delen van de bevolking (vrijheid van
85
Zie hoofdstuk 2.6. van deze scriptie, m.n. onder punt 2. Resolutie 1165 van de Parlementaire Raad van Europa. 87 Rechtbank Amsterdam, 2 april 2008, ECLI: RBAMS: 2008: BC8392. 86
29
meningsuiting). De publicatie leverde geen bijdrage aan het publieke debat. Bovendien waren mevr. Bos en de kinderen geen publieke figuren.88 Ging het in de Wouter Bos casus over een politicus in de uitspraak van de Rechtbank van Amsterdam van 25 februari 200489 waren de eisers leden van het koninklijk huis, nl. de (toenmalige) kroonprins en zijn vrouw. In het weekblad Privé van april 2003 werd uitgebreid aandacht besteed aan de verbouwing van Villa Eikenhorst, de toen toekomstige woning van de kroonprins en zijn vrouw. In het blad werden 39 foto’s gepubliceerd die op de cover werden aangekondigd als: “11 pagina’s binnenkijken in het huis van Máxima. De 4 kinderkamers, de woonkamer, het bad, de sauna.” Een week later verschenen er in hetzelfde blad weer 9 foto’s van het interieur en exterieur van de woning van de kroonprins en zijn echtgenote. “Na bouwstop: Willem-Alexander en Máxima vluchten naar Lech. MEER geheimen van Máxima’s paleis. DEZE WEEK: hun slaapkamer. In de Privé van 28 juni werden nog 2 foto’s van het interieur en exterieur van de woning geplaatst. Bij de vraag of de publicatie van de foto’s een inbreuk vormden op de privacy van de kroonprins en zijn vrouw maakte de Rechtbank onderscheid tussen de foto’s die gemaakt waren van het interieur en het exterieur van de Eikenhorst. De rechtbank was van oordeel dat de gewraakte foto’s van het interieur van de Eikenhorst, waarop geen privé-bezittingen te zien waren, op zichzelf weinig onthullend en betrekkelijk onschuldig te noemen waren. Echter in samenhang met de begeleidende teksten die de aandacht vestigden op de (veronderstelde) persoonlijke smaak van de kroonprins en zijn vrouw, vond de rechtbank dat er toch sprake was van een publicatie die inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer. Er werd nl. wereldkundig gemaakt hoe de woning was ingericht. Zo stond bij de foto’s in de Privé van 5 april 2003 “Het mooiste huis van Nederland kennen we tot nu toe alleen uit de lucht! Deze week brengt PRIVÉ EXCLUSIEF de unieke beelden van binnenuit! Van de zolder met zijn geheimen, via de verdieping met VIER KINDERKAMERS, tot de keukens (!) en de kelder met sauna en Turks bad.”, “In Villa Eikenhorst vinden we veel persoonlijke accenten. Zo is er een nis in het toilet waarin prinses Máxima straks een Mariabeeld zal neerzetten, want zij blijft immers katholiek!” en “Saillant detail: in dit bad wordt het wél moeilijk om samen tegelijkertijd te badderen. Maar gelukkig is in hetzelfde vertrek ook nog een luxe douchecabine”. Naar het oordeel van de Rechtbank hadden WillemAlexander en Máxima in het algemeen als “bekende Nederlanders” meer aandacht van de pers te dulden dan “private personen”, maar zij hebben het recht om in de privacy van hun eigen 88 89
Zie r.o. 5.3. en 5.5 Rb. Amsterdam, 2 april 2008, ECLI: RBAMS: 2008: BC8392. Rb. Amsterdam, 25 februari 2004, ECLI: RBAMS: 2004: AO4371.
30
woning met rust te worden gelaten en om deze in te richten en/of te verbouwen zonder dat dit direct een onderwerp is van een publiek debat. Dat de woning op het moment waarop de foto’s waren genomen nog niet daadwerkelijk door eisers werd bewoond was niet van belang.90 Anders oordeelde de rechtbank over de foto’s van het exterieur van de villa: “Dergelijke foto’s, zoals die in de Privé van 5 april 2003 van de buitenkant van de Eikenhorst, de serre en die van het zwembad, leveren geen ontoelaatbare inbreuk op van de persoonlijke levenssfeer van eisers. Eisers zullen als “bekende Nederlanders” hebben te dulden dat er foto’s worden gemaakt en gepubliceerd van het exterieur van hun woning, zolang dat zonder overtreding van enige verbodsbepaling mogelijk is. De rechtbank is echter van oordeel, dat dit “verplichte dulden” van eisers ophoudt daar waar hun voordeur begint”.91 Verder oordeelde de rechtbank dat de nieuwswaarde die uitsluitend bestaat uit het “bevredigen van de nieuwsgierigheid” niet als reden kon worden aanvaard om een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer te kunnen rechtvaardigen.92 Van eerdere datum was de rechtszaak van 2 oktober 200293 waarbij de eiser ook een lid van de koninklijke familie was nl. prins Claus. Prins Claus was van mening dat het weekblad Privé zijn privacy had geschonden door publicatie van een artikel met foto in dit weekblad94. In mei 2002 stond op de cover van deze Privé: “Opgenomen in kliniek voor terminale patiënten. Claus wil in Duitsland sterven” met daarbij een foto waarop te zien was dat prins Claus uit een auto werd geholpen door 2 onbekende mensen. Binnenin werd dezelfde foto gepubliceerd en luidde de kop: “Prins Claus is letterlijk en figuurlijk terug bij de bron. Deze week is hij in Duitsland opgenomen in een kliniek voor terminale patiënten. De hectiek op Huis ten Bosch werd hem te veel, hij wilde alleen maar rust.” De rechtbank deelde de mening van de prins en oordeelde dat de publicatie inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer van hem. Aan welke inbreuk de teneur en opmaak van het artikel in grote mate hadden bijgedragen omdat de suggestie werd gewekt dat de prins zich in een terminale levensfase zou bevinden. Hij zou zich hebben afgewend van zijn echtgenote, van zijn gezin en de Nederlandse samenleving. De foto die bij het artikel was geplaatst, was bovendien bij een eerdere gelegenheid gemaakt.95 Aangezien deze uitspraak werd gedaan voor de Caroline I en Caroline II arresten, speelde de bijdrage aan het publieke debat geen rol 90
Zie r.o. 8 Rb. Amsterdam, 25 februari 2004, ECLI: RBAMS: 2004: AO4371. Zie r.o. 9 Rb. Amsterdam, 25 februari 2004, ECLI: RBAMS: 2004: AO4371 92 Zie r.o. 10 Rb. Amsterdam, 25 februari 2004, ECLI: RBAMS: 2004: AO4371. 93 Rb. Amsterdam, 2 oktober 2002, ECLI: NL: RBAMS: 2002: AE8291. 94 Weekblad Privé van 25 mei (week 22) cover en p.6-7. 95 Zie r.o. 6 Rb. Amsterdam, 2 oktober 2002, ECLI: NL: RBAMS: 2002: AE8291. 91
31
bij de belangenafweging. Wellicht dat de uitspraak er anders had uitgezien als het publieke debat wel in ogenschouw was genomen.
4.6. De privacy van de koning Het belangrijkste lid van het koninklijk huis, de koning, neemt een bijzondere positie in.96 Dit geldt ook voor zijn recht op privacy. Als natuurlijk persoon heeft hij grondrechten, maar treedt hij op “in functie”, dus wanneer hij zijn ambt uitoefent, dan bezit hij deze niet. Grondrechten zijn bedoeld om individuen te beschermen tegen overheidsoptreden en zijn er niet om ambten te beschermen. Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dient ter bescherming van burgers en kan dus alleen door een natuurlijk persoon worden ingeroepen. Dit geldt ook voor de persoon koning. Hij heeft dezelfde rechten als de “gewone burger” als hij niet optreedt als ambtsdrager. Hij kan zich privé dus beroepen op art. 10 Gw, art. 8 EVRM en art. 17 IVBPR aangaande zijn privacy. Op 7 juli 2000 diende er een rechtszaak bij de rechtbank Amsterdam97 waarin de eiser, de Staat der Nederlanden, optrad als gemachtigde van koningin Beatrix. Op grond van art. 77 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering98 worden alle procedures waarin de koning als eiser of als verzoeker optreedt ingeleid en voortgezet ten name van en door een door hem aan te wijzen gemachtigde. Deze zaak betrof de vermeende privacyschending van de koningin door Monsterboard.99 In een commercial uitgezonden op Radio 1 en Sky Radio was een kinderstem te horen met de tekst: “Mijn naam is Beatrix en het is mijn uitdrukkelijke wens (de stem ging over in imitatiestem van koningin Beatrix) om later als ik groot zal zijn, vorstin te worden van dit mij zo dierbare land.” Koningin Beatrix had geen toestemming gegeven voor het gebruik van haar stem of hoogstpersoonlijke stemkenmerken, dictie alsmede voor de vermelding van haar naam en functie voor het gebruik in deze radiocommercial.100 Monsterboard vond dat het privé-belang van de vorstin niet werd geraakt. De rechter dacht daar anders over en oordeelde dat niemand behoeft te dulden dat zijn karakteristieke kenmerken zonder dat hiervoor toestemming is gegeven, voor commerciële doeleinden worden gebruikt. Dit gold in versterkte mate voor het staatshoofd.101 Het adagium “hoge
96
Zie hoofdstuk 3.4. van deze scriptie. Rb. Amsterdam, 7 juli 2000, ECLI: NL: RBAMS: 2000: AA6482. 98 Het oude artikel was: art. 6 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 99 Monsterboard was exploitant van o.a. een website voor werkzoekenden. 100 Zie r.o.1 onder a Rb. Amsterdam, 7 juli 2000, ECLI: NL: RBAMS: 2000: AA6482. 101 Zie r.o. 8 en 9 Rb. Amsterdam, 7 juli 2000, ECLI: NL: RBAMS: 2000: AA6482. 97
32
bomen vangen veel wind” miste in deze casus betekenis. “Het staatshoofd neemt in ons rechtsbestel een bijzondere plaats in en verdient daarom bijzondere bescherming tegen ongeautoriseerd gebruik en misbruik van hoogst persoonlijke kenmerken als stem en naam. Persiflage, imitatie en commentaar op leden van het koningshuis evenals een zeer grote belangstelling van de media voor leden van het koningshuis, kunnen geen aanleiding zijn om persoonlijke karakteristieken van hen te gebruiken voor commerciële doeleinden.”102 De koningin beriep zich dus met succes op het recht op bescherming van haar persoonlijke levenssfeer. Voor de privé-sfeer van de koning geldt nog een extra artikel: art. 41 Gw. Dit artikel geeft aan dat de koning ook een privé-sfeer bezit: “De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.” Met zijn Huis wordt van oudsher de hofhouding bedoeld. De hofhouding valt onder de Dienst Koninklijk Huis waarvan zij de kern is en bestaat uit ongeveer 40 leden die officieel bij Koninklijke Beschikking worden benoemd.103 Zij organiseert de werkprogramma’s en behartigt de particuliere aangelegenheden van de koning. In de loop van de tijd is ook de persoonlijke levenssfeer onder dit begrip gaan vallen.104 Van belang bij artikel 41 Gw is de toevoeging openbaar belang. De aanspraak van de persoon van de koning op een privé-leven wordt door deze toevoeging begrensd. De gang van zaken in privé-sfeer bij de koning kan van invloed zijn op zijn ambtsvervulling. Wordt door een privé-handeling van hem het openbaar belang geraakt dan geldt dat deze onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt.105 Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de Greet Hoffmansaffaire. Waarbij in 1948 een gebedsgenezeres106 naar het paleis van de vroegere koningin Juliana werd gehaald door haar echtgenoot prins Bernhard ter genezing van hun bijna blinde dochter prinses Marijke107. Deze gebedsgenezeres kreeg volgens de toenmalige ministerpresident Drees te veel invloed op koningin Juliana. De pacifistische ideeën van de gebedsgenezeres en Juliana strookten niet met het regeringsbeleid en was van invloed op de vervulling van haar ambt. In 1950 moest de gebedsgenezeres het paleis verlaten, maar pas nadat een onderzoekscommissie108 een onderzoek naar deze affaire had voltooid, werden alle contacten tussen Juliana en de gebedsgenezeres verbroken en werd de hofhouding gereorganiseerd. 102
Zie r.o. 10 Rb. Amsterdam, 7 juli 2000, ECLI: NL: RBAMS: 2000: AA6482. Zie ook: www.koninklijkhuis.nl. en www.kabinetvandekoning.nl. 104 Kamerstukken I 1980/81, 16 034 (R1138), nr. 89b, p.3 onder art. 2.1.18 (inrichting Huis). 105 De ministeriële verantwoordelijkheid zal in het volgende hoofdstuk aan de orde komen. 106 Greet Hoffmans, 1894-1968, was een altenatieve gebedsnezeres en handoplegster. 107 Prinses Marijke laat zich tegenwoordig prinses Christina noemen. 108 De commissie Beel werd op 28 juni 1956 ingesteld en bestond uit: de oud ministers Beel en Gerbrandy en de laatste gouveneur-generaal van Nederlands-Indië jonkheer A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stackhouer. 103
33
4.7. De grens tussen privacy koning en het openbaar belang Waar ligt nu de grens tussen privacy van de koning en het openbaar belang van art 41 Gw of anders gezegd wie bepaalt of een gedraging van de koning privé is? Dat lijkt een simpele vraag, maar de beantwoording daarvan is niet zo gemakkelijk. Deze kwestie was onder andere voor minister-president Rutte in mei 2010 reden om na een motie van de kamerleden Heijnen en Van Raak109 een advies te vragen aan de Raad van State (hierna RvS) over modern koningschap. In december 2010 bracht de RvS dit advies uit.110 In mei 2011 onderschreef de minister-president deze visie en werd het kabinetsbeleid. De RvS geeft aan dat het in de eerste plaats de koning zelf is die beslist of iets een privégedraging is of niet en of het openbaar belang wel of niet wordt geraakt. Een andere benadering zou afbreuk doen aan het bestaan van een persoonlijke levenssfeer van de koning en feitelijk neerkomen op een onder curatele stelling van hem op al zijn privé-gedragingen.111 De begrenzing van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de persoon koning ligt daar waar zijn gedraging weerslag heeft op het koningschap en dus het openbaar belang raakt. Volgens de RvS is dit de gedachte die ligt achter art. 41 Gw. Maar een algemene regel voor de afbakening van de grens tussen de privacy van de persoon koning en het openbaar belang is niet te geven. Wel stelt de RvS enkele ijkpunten op: het duidelijk onderscheid maken tussen functioneren als staatshoofd en dit niet vermengen met privé-belangen, handhaving van de eenheid van kroon en regeringsbeleid, en het voldoen aan (inter)nationale wet- en regelgeving.112 Ook al is het de koning zelf die in principe bepaalt of zijn gedraging privé is of niet en of het openbaar belang wel of niet wordt geraakt, er blijft altijd nauw overleg noodzakelijk met de minister-president waarbij een wederzijdse vertrouwensrelatie essentieel is113. Immers de minister-president is niet politiek verantwoordelijk voor een privé-gedraging van de koning, maar wel aanspreekbaar over de vraag of het openbare belang wordt geraakt.114 Als het nodig is, informeert hij andere ministers om te overleggen of een gedraging van de koning het openbaar belang raakt. Kortom de minister-president, coördineert, informeert en draagt er
109
Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 I, nr.4. Advies RvS, 2010, W01 10.0181/1. 111 Zie Advies RvS, 2010, W01 10.0181/1 onder 6a. 112 Zie Advies RvS, 2010, W01 10.0181/1 onder 6b en 7 punt 16. 113 Zie Barkhuysen e.a. 2011. 114 Dit op grond van de art. 42 lid 2 en 68 Gw. 110
34
zorg voor dat bij de afweging tussen privé-gedraging en openbaar belang de proportionaliteit in acht wordt genomen.115 Het openbaar belang komt niet in het geding door het enkele feit dat een privé-handeling openbaar is of openbaar wordt gemaakt. Terughoudendheid is geboden ten aanzien van de persoonlijke levenssfeer van de koning, aldus de RvS. De beveiliging van de koning is niet bepalend voor het onderscheid tussen privé en openbaar belang. Het gebruik van privévermogen in binnen- en buitenland behoort op zichzelf genomen tot de persoonlijke levenssfeer van de koning.116 De RvS heeft dan wel enkele ijkpunten opgesteld met betrekking tot de scheiding van de persoonlijke levenssfeer van de koning als persoon en het raken van de openbare orde, een algemene regel is er niet. Dit leidt regelmatig tot discussies en kamervragen in de Tweede Kamer zoals bijvoorbeeld de vragen van kamerlid Recourt van de PvdA aan de ministerpresident over de betrokkenheid van de Nederlandse Staat bij de beveiliging van de vakantiewoning van de koning in Griekenland van 13 juni 2014.117 Deze vragen werden gesteld naar aanleiding van berichten in de Griekse media over de aanleg van een “illegaal” gebouwde privé-haven van de koning die wordt beveiligd door de Nederlandse Staat. Een van de vragen was waar de grens lag van de beveiliging van de koning. Het antwoord was dat de rijksoverheid een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van een beperkte groep personen waartoe de koning behoort. Deze bijzondere verantwoordelijkheid geldt ook bij privé-verblijven van de koning (en andere leden koninklijk huis) in het buitenland.118 Op de vraag in hoeverre de aankoop van een vakantiewoning in het buitenland louter een privékwestie is van de koning indien de beveiligingskosten voor rekening van de Nederlandse Staat komen, was het antwoord van de minister-president dat deze aankoop een privéaangelegenheid is, die in principe het openbare belang niet raakt. De koning en zijn gezin worden altijd bewaakt, thuis en elders in hun persoonlijke levenssfeer en functionele activiteiten. Verder werd verwezen naar het advies van de Raad van State.119
115
Zie Advies RvS, 2010, W01 10.0181/1 onder 6b en 7 punt 17 en 18. Zie Advies RvS, 2010, W01 10.0181/1 onder punt 19 en 20. 117 Deze vragen werden op 2 juli 2014 beantwoord. Zie brief Minister-President van 2 juli 2014 met kenmerk: 2014Z10960. 118 Zie vraag 2 brief Minister-President van 2 juli 2014 met kenmerk: 2014Z10960. 119 Zie vraag 3 brief Minister-President van 2 juli 2014 met kenmerk: 2014Z10960. 116
35
4.8. De regeling van de privacy van de leden van het koninklijk huis in de mediacode De mediacode is bedoeld om de privacy van de leden van het koninklijk huis te waarborgen. Leden van het koninklijk huis hebben net zoals “gewone burgers” recht op de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Echter zij hebben op grond van het Caroline II arrest meer te dulden omdat zij publieke personen zijn. Dat geldt ook voor de koning als persoon waarbij ook rekening gehouden moet worden met de begrenzing van zijn privé-gedragingen en het raken van het openbaar belang van art. 41 Gw. Een privé-gedraging van de koning kan het openbaar belang raken en een weerslag hebben op het koningschap. Bij het raken van het openbaar belang komt de ministeriële verantwoordelijkheid om de hoek kijken. De grens tussen louter privé handelen als persoon koning en handelen als koning in functie is niet in een algemene regel te vatten en is vaak reden voor discussie. Binnen de leden van het koninklijk huis neemt de positie van de koning dus een bijzondere plaats in. Door in de mediacode geen onderscheid te maken tussen de koning en de overige leden van het koninklijk huis gaat de RVD voorbij aan art. 41 Gw waarin de begrenzing van de persoonlijke levenssfeer van de koning als persoon ligt en waar de ministeriële verantwoordelijkheid begint. In het advies van de RvS over modern koningschap werden enkele ijkpunten geformuleerd om de begrenzing tussen bescherming persoonlijke levenssfeer en openbaar belang te bewaken. Een van deze ijkpunten was het voldoen aan (inter)nationale wet- en regelgeving. De mediacode houdt zich hier niet aan: zij gaat voorbij aan art. 41 Gw en houdt ook geen rekening met art. 42 lid 2 Gw. Over dit artikel, de ministeriële verantwoordelijkheid, zal het volgende hoofdstuk gaan.
4.9. Samenvatting In 1890 publiceerden twee Amerikaanse juristen, Warren en Brandeis, een artikel in the Harvard Law Review. Dit artikel, “the right to be let alone”, wordt gezien als de oorsprong van het recht op privacy en had tot doel de bescherming van het privé-leven tegen perspublicaties. In 2005 publiceerde de RVD de mediacode die hetzelfde doel heeft, maar dan voor leden van het koninklijk huis. Het recht op privacy is geen absoluut recht en vaak botsen privacybescherming en het recht op vrijheid van meningsuiting, persvrijheid daaronder begrepen. Niet iedereen heeft dezelfde mate van privacybescherming. Mensen die vanwege hun beroep publieke bekendheid
36
genieten, hebben vrijwillig een deel van hun privacy opgegeven en hebben dus ook een minder vergaand recht op bescherming daarvan. Dit geldt ook voor leden van het koninklijk huis. Zij hebben net zoals “gewone burgers” recht op privacy, maar zij moeten wel meer dulden omdat zij publieke figuren zijn; ook wanneer zij geen officiële functie bekleden. Dit werd bevestigd in het Caroline II arrest. Een bijzondere positie binnen de leden van het koninklijk huis wordt ingenomen door de koning. Als natuurlijk persoon bezit hij grondrechten, maar treedt hij op “in functie”, dus wanneer hij zijn ambt uitoefent, dan bezit hij deze niet. Dat de koning recht op een privéleven heeft wordt tot uitdrukking gebracht in een speciaal wetsartikel voor hem, art 41 Gw: “De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.” Belangrijk bij dit artikel is de toevoeging openbaar belang. De aanspraak van de persoon van de koning op een privé-leven wordt door deze toevoeging begrensd. De gang van zaken in privé-sfeer bij de koning kan van invloed zijn op zijn ambtsvervulling. Wordt door een privé-handeling van hem het openbaar belang geraakt dan geldt dat deze valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid. De grens tussen een privé-gedraging van de koning en het raken van het openbaar belang is niet in een algemene regel te vatten. In een advies van de RvS over modern koningschap gaf de RvS enkele ijkpunten voor deze kwestie. Het duidelijk onderscheid maken tussen functioneren als staatshoofd en dit niet vermengen met privébelangen, handhaving van de eenheid van kroon en regeringsbeleid, en het voldoen aan (inter)nationale wet- en regelgeving vormen deze ijkpunten. In principe is het de koning zelf die beslist of een gedraging van hem privé is en of deze wel of niet het openbaar belang raakt, maar goed overleg met de minister-president is van essentieel belang omdat deze aanspreekbaar is over de vraag of het openbare belang wordt geraakt. De minister-president, coördineert, informeert en draagt er zorg voor dat bij de afweging tussen privé-gedraging en openbaar belang de proportionaliteit in acht wordt genomen. De mediacode van het koninklijk huis houdt geen rekening met de bijzondere positie van de koning. De mediacode maakt immers geen onderscheid tussen de leden van het koninklijk huis. Een privé-gedraging van de koning kan het openbaar belang raken en een weerslag hebben op het koningschap waarbij de ministeriële verantwoordelijkheid om de hoek komt kijken. Door in de mediacode geen onderscheid te maken tussen de koning en de overige leden van het koninklijk huis gaat de RVD voorbij aan art. 41 Gw waarin de begrenzing van de persoonlijke levenssfeer van de koning ligt en waar de ministeriële verantwoordelijkheid begint (art. 42 lid 2 Gw). In het advies van de RvS over modern koningschap werden enkele 37
ijkpunten geformuleerd om de begrenzing tussen bescherming persoonlijke levenssfeer en openbaar belang te bewaken. Een van deze ijkpunten was het voldoen aan (inter)nationale wet- en regelgeving. De mediacode houdt zich hier niet aan.
38
Hoofdstuk 5. De mediacode en de ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het koninklijk huis 5.1. Inleiding In het Caroline II arrest oordeelde het Hof dat bekende personen wat betreft hun recht op privacy meer moeten dulden dan niet bekende personen, ook als zij niet hun officiële functie uitoefenen. Dit geldt ook voor leden van het koninklijk huis. In de Grondwet is een speciaal artikel met betrekking tot de privacy van de koning opgenomen: “De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.”120 Belangrijk bij dit artikel is de toevoeging van het openbaar belang. De aanspraak van de persoon van de koning op een privé-leven wordt door deze toevoeging begrensd. Wordt door een privé-handeling van hem het openbaar belang geraakt dan geldt dat deze valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid van art. 42 lid 2 Gw. Wat houdt de ministeriële verantwoordelijkheid in? Geldt deze voor alle leden van het koninklijk huis of alleen voor de koning? Wie bepaalt of een privé-gedraging van een lid van het koninklijk huis onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt en houdt de mediacode rekening met dit Grondwetsartikel? In dit hoofdstuk zullen deze vragen beantwoord worden.
5.2. De ministeriële verantwoordelijkheid in een notendop In het begin van de 19e eeuw had de koning het voor het zeggen. Hij benoemde en ontsloeg de ministers.121 De ministers waren uitvoerders van zijn bevelen en alleen aan hem verantwoording verschuldigd. De koning kon niet door het parlement ter verantwoording worden geroepen, dat zou in strijd zijn met zijn soevereiniteit. Al in 1806 bepaalde de Constitutie voor het Koninkrijk Holland in artikel 20: “De persoon des Konings is onschendbaar”.122 In de loop van de tijd nam de onvrede over het eigenmachtige beleid van de koning, koning Willen I,123 toe en dit leidde uiteindelijk in 1840 tot de invoering van de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid in de Grondwet. Ministers werden strafrechtelijk verantwoordelijk voor besluiten van de koning waar zij aan hadden meegewerkt en voor hun daden indien deze een schending van de (Grond)wet zouden zijn. 120
Art. 41 Gw, zie ook hoofdstuk 3.6 van deze scriptie. Art. 75 Gw van 1815. 122 The King can do no wrong. 123 Willem Frederik (1772-1843) was van 1815-1840 Koning der Nederlanden, een titel die hij op 16 maart 1815 aannam nadat hij in 1813 uit Engeland was teruggekomen als soevereine vorst. 121
39
Vanaf die tijd moesten alle Koninklijke besluiten en beschikkingen door de koning en door een minister worden ondertekend, het contraseign.124 Koning Willem II125 kreeg in 1848 te maken met een grondwetswijziging die nog verder ging. Onder leiding van Thorbecke126 kwam de politieke ministeriële verantwoordelijkheid tot stand en werd de koning onschendbaar.127 Wat voorheen grondwettelijke bevoegdheden van de koning waren, werden nu bevoegdheden van de regering (koning en ministers). Het was afgelopen met de zelfstandige bevoegdheid van de koning. Het zwaartepunt van de politieke besluitvorming verschoof van de koning naar de ministers. Dit is het huidige art. 42 lid 2 Gw: “De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.” Met het onschendbaar zijn van de koning wordt niet bedoeld dat de koning onaantastbaar is en boven de wet staat. Bedoeld wordt dat er geen enkel ander orgaan binnen de staat is die aan de koning dwingend gezag kan opleggen. Hij kan alleen rechtmatig en wetmatig handelen. De koning kan niet strafrechtelijk worden vervolgd en hij kan niet in het parlement ter verantwoording worden geroepen. De ministers daarentegen zijn verantwoordelijk tegenover de volksvertegenwoordiging voor al het handelen van de koning, dus ook voor privéhandelingen van hem die het openbaar belang raken.128
5.3. De positie van de koning en de ministeriële verantwoordelijkheid De koning is staatshoofd, maakt deel uit van de regering en is ook nog eens privé-persoon. Bij de koning in functie wordt verwacht dat hij zich neutraal opstelt en geen handelingen of uitspraken doet die in strijd zijn met het beleid van de regering. Ook al maakt hij deel uit van de regering, de koning is geen lid van de ministerraad en hij bezit geen staatsrechtelijke middelen om een besluit tot stand te brengen of tegen te houden. Hij kan worden geïnformeerd, geconsulteerd en kan zijn mening geven, maar hij kan niet ter verantwoording worden geroepen door het parlement want hij is onschendbaar. Zijn handelen valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Deze is voor hem volledig; ook zijn privé-handelingen kunnen onder deze verantwoordelijkheid vallen als zij het openbaar belang raken (art. 41 Gw). De ministers zijn niet politiek verantwoordelijk voor een privé-gedraging van de koning, maar
124
Art. 75 en 75 Gw van 1840. Willem Frederik George Lodewijk (1792-1848) was van 1840-1849 Koning der Neederlanden 126 Dr. Mr. J.R. Thorbecke 1798-1872, was o.a. voorzitter van de grondwetscommissie 1848 ; de grondlegger van de parlementaire democratie in Nederland. 127 Art. 53 Gw 1948. 128 Zie ook: De Vries, Vermeulen, Krijnen & Roos 2005, hoofdstuk 4 en Visser hoofdstuk 8. 125
40
wel aanspreekbaar over de vraag of het openbaar belang wordt geraakt op grond van de inlichtingenplicht van art. 68 Gw: “De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.” Van belang hierbij is het onderscheid tussen de begrippen openbaar belang van art. 41 Gw en belang van de staat van art. 68 Gw. Bij de grondwetswijziging van 1983 kwam dit onderscheid aan de orde. Er is destijds bewust gekozen voor de term openbaar belang in art. 41 Gw. Dat was niet in overeenstemming met het advies van de Staatscommissie die de term belang van de staat adviseerde, zoals blijkt uit de memorie van toelichting: “Het voorliggende artikel heeft een iets andere redactie dan de bepaling welke is voorgesteld door de meerderheid van de staatscommissie. Wij hebben in plaats van de term “belang van de staat” gekozen voor de term “openbaar belang”. Zoals een der leden van de staatscommissie heeft opgemerkt is de betekenis van de term “belang van de staat” beperk, in die zin dat daarmede zeker niet alle belangen die de regering moet dienen, worden aangeduid, doch alleen die welke van bijzondere betekenis zijn. In dit verband dient ook nog te worden verwezen naar artikel 3.2.4129 van het grond-wetsherzieningsontwerp inzake het geven van inlichtingen door de ministers en het recht van onderzoek, en de daarbij horende toelichting (wetsontwerp 14 225). Wanneer in artikel 2.1.18130 de term “belang van de staat” zou worden gebruikt dan zou ten onrechte de indruk gewekt kunnen worden, dat de Koning bij de inrichting van zijn Huis slechts met zulke belangen van bijzondere betekenis rekening zou moeten houden en niet met het regeringsbeleid als zodanig. Wij tekenen hierbij nog aan dat ook de Ministers Van Staat Drees en Oud in hun eerdergenoemde advies met betrekking tot de ministeriële verantwoordelijkheid in aangelegenheden van het Koninklijk Huis de term “openbaar belang” bezigden.”131 Het is dus van belang om de begrippen “belang van de staat” (art. 68 Gw) en “openbaar belang” (art. 41 Gw) van elkaar te onderscheiden. Openbaar belang is een ruimer begrip gerelateerd aan de invulling van het koningschap. Sinds het advies van de RvS van 2010 regeringsbeleid is geworden, is de ministeriële verantwoordelijkheid voor privé-gedragingen van de koning geconcentreerd bij de ministerpresident. Hij is als enige aanspreekbaar en verantwoordelijk wat betreft de privacy van de
129
Het huidige artikel 68 Gw. Het huidige artikel 41 Gw. 131 Kamerstukken II, 1979/80, 16 034, R 1138, nr, 3, p. 18, 4e alinea. 130
41
koning, waarbij het de koning zelf is die in principe bepaalt of een handeling van hem een privé aangelegenheid is of niet.132 Dat de grens tussen privacy en het raken van het openbaar belang waarbij de ministeriële verantwoordelijkheid om de hoek komt kijken een heikel punt is, bleek bijvoorbeeld uit de skivakantie van koningin Beatrix in 2000. Deze jaarlijkse skivakantie in Oostenrijk leek een zuivere privé-handeling van de vorstin, maar ten tijde van haar voorgenomen vakantie was Oostenrijk in opspraak gekomen door het aantreden van een nieuwe regering waar ook de Oostenrijkse vrijheidspartij van Jörg Haider133 deel van uitmaakte. Hierdoor werd Oostenrijk gemeden door zowel bekende als onbekende personen. Kamervragen naar aanleiding van deze vakantie leidde tot de uitspraak van minister-president Kok134: ”Het lijkt mij verstandig dat onze Koningin haar vakantie houdt op de plaats en de wijze die haar met haar familie goeddunkt. Ik zie de plaats waar zij volgende week haar skivakantie heeft absoluut niet als een uiting waarbij zij in politieke zin officieel namens Nederland aanwezig is.” De koningin ging op vakantie en de publieke discussie over deze vakantie hield de media bezig. Door een ongelukkig persinterview van de minister-president leek het alsof hij zich aan zijn ministeriële verantwoordelijkheid onttrok. Na afloop van een persconferentie tijdens een werkbezoek aan Duitsland, waar een zeer ernstig treinongeluk was gebeurd waarbij vele slachtoffers waren gevallen, werd hij aangesproken door enkele journalisten. Minister-president Kok meende dat de vragen over de treinramp zouden gaan, maar hij werd geconfronteerd met vragen over de vakantie van de koningin in Oostenrijk. Hij weigerde antwoord te geven hetgeen in de media werd geïnterpreteerd als koudwatervrees van de minister-president; hij durfde niet uit te leggen hoe het nu zat met die vakantie. Later dat jaar kwam Kok op deze kwestie terug in een debat dat ging over het koningschap met de woorden: ”De minister-president is voor alles verantwoordelijk, ook voor het privé-gedeelte. De onschendbaarheid heeft op het geheel betrekking en de ministeriële verantwoordelijkheid ook. Als ik op een bepaald moment vind dat een bepaalde privé-tijdsbesteding of vakantiebestemming kan – ook in het licht van andere kabinetsbesluiten andere onderwerpen betreffende, zie de relatie met Oostenrijk – dan heb ik ook voor die beslissing voluit de ministeriële verantwoordelijkheid. Dan is er nimmer een verwijzing naar de Koningin met de mededeling dat het privé is en dat men daarvoor bij de
132
Advies RvS, 2010, W01 10.0181/1, onder 12 en 14. Jörg Haider (1950-2008) was partijleider van de FPÖ, een partij die beschouwd werd als extreem rechts. In 2000 vormde deze partij samen met de christendemocratische ÖVP een coalitie. Later werd hij partijleider van de BZÖ (Bündnis Zukunft Östereich). 134 Dr. W. Kok, minister-president van 1994-2002, vanaf 11 april 2003 Minister van Staat. 133
42
Koningin moet zijn. Nee, de Koningin kan zich niet verweren. Er is er maar één die dat kan verwoorden en dat is de minister-president.”135
5.4. De ministeriële verantwoordelijkheid voor de overige leden van het koninklijk huis De koning is onschendbaar, dit geldt niet voor de overige leden van het koninklijk huis.136 Toch krijgen ook zij te maken met de ministeriële verantwoordelijkheid. Dit is een gevolg van de discussie die ontstond in de jaren 60 van de vorige eeuw over de omvang van het koninklijk huis in relatie tot de ministeriële verantwoordelijkheid. Aanleiding hiertoe was het huwelijk van prinses Irene137 waarvoor geen toestemming aan het parlement was gevraagd. Dit leidde tot de invoering van art. 39 Gw: “De wet regelt, wie lid is van het koninklijk huis.” De Wet lidmaatschap koninklijk huis is daar de uitwerking van. Sinds 2002 geldt dat de ministeriële verantwoordelijkheid gebaseerd is op de beschikbaarheid voor verlening van bijstand bij de uitoefening van de koninklijke functie.138 Wanneer deze bijstand wordt verleend, zijn de ministers verantwoordelijk. De leden van het koninklijk huis dienen zich te onthouden van gedragingen waardoor het koningschap in geding komt en het openbaar belang wordt geraakt.139 Bij het verlenen van bijstand moet gedacht worden aan het bijwonen van evenementen, het afleggen van bezoeken of het houden van toespraken al dan niet namens de koning. Niet voor ieder lid van het koninklijk huis is de ministeriële verantwoordelijkheid hetzelfde. Hoe meer betrokkenheid er is bij de invulling van het koningschap, hoe groter de omvang van de ministeriële verantwoordelijkheid zal zijn. De echtgenoot van de koning, de vermoedelijke meerderjarige opvolger van de koning en diens echtgenoot, zullen in het bijzonder betrokken zijn bij de invulling van het koningschap. Hun gedragingen zullen eerder het openbaar belang kunnen raken. Voor hen geldt een ja tenzij met betrekking tot de ministeriële verantwoordelijkheid en deze is niet gelijk, maar wel vergelijkbaar met die voor gedragingen van de koning. Dit mag niet gezien worden als een beperking van hun privacy. Integendeel, aldus het overgenomen advies van de RvS: “ in de ministeriële verantwoordelijkheid voor hun 135
Handelingen II, 2000/01, 27400-1: Behandeling van de begroting van het Huis der Koningin en het Ministerie Algemene Zaken, 5 oktober 2000. p. 586-587. 136 Wie lid is van het koninklijk huis wordt geregelde in art. 1-6 Wet Lidmaatschap koninklijk huis, zie ook hoofdstuk 1.2. van deze scriptie. 137 Prinses Irene trad op 29 april 1964 in Rome in het huwelijk met de omstreden troonpretendent van de Spaanse troon Carlo Hugo van Bourbon-Parma. Voor dit huwelijk bekeerde de protestantse prinses zich tot het katholicisme. In 1981 strandde dit huwelijk. 138 Kamerstukken II, 2001/02, 28 223, nr. 3, p. 3. 139 Advies RvS, 2010, W01 10.0181/1, onder 3b.
43
betrokkenheid bij de invulling van het koningschap ligt de verantwoordelijkheid van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer besloten.”140 Van de overige leden van het koninklijk huis wordt aangenomen dat zij minder vaak en direct betrokken zullen zijn bij de invulling van het ambt van koning. Voor hen geldt een nee tenzij met betrekking tot de ministeriële verantwoordelijkheid. Pas als het openbaar belang wordt geraakt, vallen hun gedragingen onder de ministeriële verantwoordelijkheid.141 De ministeriële verantwoordelijkheid voor de overige leden van het koninklijk huis wordt ook wel aangeduid met de term afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid.
5.5. De rol van de minister-president en de RVD Bij de ministeriële verantwoordelijkheid ten opzichte van de koning is de minister-president politiek verantwoordelijk voor alle handelingen van de koning (behalve voor privéhandelingen die het openbaar belang niet raken), die immers onschendbaar is. Bij de ministeriële verantwoordelijkheid ten opzichte van de overige leden geldt, dat de ministerpresident aangesproken kan worden in het parlement als het optreden het openbaar belang raakt. Het lid zelf blijft verantwoordelijk voor zijn gedraging. Het gedrag kan niet worden toegerekend aan de minister-president, zoals in het geval van de koning. De ministerpresident is niet verantwoordelijk voor het optreden van een overig lid van het koninklijk huis, maar in verband met dat optreden.142 Het is dus van groot belang dat een lid van het koninklijk huis zelf actief overlegt met de minister-president in die gevallen waar het openbaar belang geraakt zou kunnen worden. Het is aan de minister-president om het lid te adviseren en te ondersteunen waarbij hij bij de afweging tussen privacy en de bescherming van het openbaar belang de proportionaliteit in acht zal nemen. Hij geeft ruimte en weegt de risico’s. Op zijn beurt is de minister-president over dit handelen, of nalaten te handelen aanspreekbaar in het parlement op grond van art. 68 Gw. Maar de eindverantwoordelijkheid voor het optreden van het koninklijk lid blijft bij het lid zelf, de minister-president kan in uiterste geval publiekelijk afstand nemen van de gedraging. Ook al wordt de minister-president tijdig door een lid van het koninklijk huis geïnformeerd en heeft hij geconcludeerd dat het om een privé-gedraging gaat die niet onder zijn verantwoordelijkheid valt dan wil dit nog niet zeggen dat er geen publieke discussie kan 140
Advies RvS, 2010, W01 10.0181/1, onder 3b. Zie Advies RvS, 2010, W01 10.0181/1, onder 3b. 142 Zie ook Visser, hoofdstuk 9.2 141
44
ontstaan in de media wat vervolgens kan leiden tot kamervragen. Deze kamervragen zullen dan door de minister-president beantwoord moeten worden waarbij alleen het wel of niet raken van het openbaar belang aan de orde zal komen. In het overgenomen advies van de RvS werd het wenselijk geacht dat in die gevallen dat de openbare orde niet geraakt wordt en er toch een behoefte bestaat om te reageren, er niet namens de minister-president wordt gereageerd maar namens het lid van het koninklijk huis. Sinds 1965 is het de RVD die belast is met de woordvoering voor de leden van het koninklijk huis. Aangezien de RVD ook woordvoerder is voor de minister-president is een duidelijk onderscheid wenselijk.143
5.6. De ministeriële verantwoordelijkheid bij het optreden van een lid van het koninklijk huis in praktijk Het lidmaatschap van het koninklijk huis brengt beperkingen met zich mee. Hoe nauwer de relatie is met de koning, hoe groter die beperkingen zijn. Deze positie brengt een bijzondere verantwoordelijkheid met zich mee die vraagt om de nodige terughoudendheid bij het lid van het koninklijk huis en nauw overleg met de minister-president. Er moet worden voorkomen dat het openbaar belang wordt geraakt en daarmee de positie van de koning. Dat is geen sinecure en er zal van geval tot geval bekeken moeten worden of het openbaar belang wel of niet geraakt wordt en de gedraging wel of niet valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid. In 1996 werd Mr. P. van Vollenhoven144 benoemd door de Minister van Verkeer en Waterstaat, T. Westerterp, tot voorzitter van de Raad voor de Verkeersveiligheid en de Spoorwegongevallenraad, de voorloper van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Op 21 september 2006 presenteerde Van Vollenhoven in deze hoedanigheid een rapport over de Schipholbrand. Dit kritische rapport met aanbevelingen aan verschillende ministeries leidde tot het aftreden van de Ministers Donner (Justitie) en Dekker (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer).145 Het openbaar belang stond blijkbaar niet in de weg bij de uitoefening van deze functie van de echtgenoot van prinses Margriet. Anders lag het in 2008. In mei van dat jaar maakte Van Vollenhoven in het radioprogramma “Met het oog op morgen” bekend dat hij als vertrouwenspersoon wilde fungeren in de zaak 143
Zie Advies RvS, 2010, W01 10.0181/1, onder 6c en punt 21. Prof. Mr. P. van Vollenhoven, 30-04-1939, echtgenoot van prinses Margriet. Hij was de eerste “gewone burger” die toetrad tot de koninklijke familie. In februari 2011 werd hij als voorzitter van de Onderzoeksraad opgevolgd door T. Joustra. 145 Brand cellencomplex Schiphol-Oost, eindrapport van het onderzoek naar de brand in het detentie- en uitzetcentrum Schiphol-Oost in de nacht van 26 op 27 oktober 2005. 144
45
Spijkers.146 In diezelfde uitzending meldde hij dat als de Onderzoeksraad in de jaren 80 van de vorige eeuw al in de huidige vorm had bestaan, hij als voorzitter zeker deze zaak onder ogen had gekregen. De zaak F. Spijkers speelde al sinds 1984. In dat jaar kreeg Spijkers, die werkte als bedrijfsmaatschappelijk werker bij het Ministerie van Defensie, opdracht om een echtgenote van een omgekomen mijnexpert te laten weten dat haar man door eigen nalatigheid om het leven was gekomen. Spijkers vermoedde echter dat de mijnen waarmee gewerkt waren ondeugdelijk waren en meldde de vrouw dat hij niet achter het hem opgedragen verhaal stond. Hij begon een onderzoek naar deze mijnen en ontdekte dat het al in 1970 bekend was dat deze technische problemen hadden. De klokkenluider werd arbeidsongeschikt verklaard en een lange strijd om eerherstel begon, die nog altijd voortduurt.147 Van Vollenhoven werd daarna benaderd door het Tweede Kamerlid Van Velzen (socialistische partij) om te bemiddelen in de langdurige kwestie van Spijkers. In juli 2008 werd bekend dat Van Vollenhoven toch geen bemiddelaar werd in deze casus na een gesprek met minister-president Balkenende148 en Minister Hirsch-Ballin van Justitie.149 Stond van Vollenhoven niet rondom de troon, zeer dichtbij de koning bevond zich prins Bernhard. Als echtgenoot van koningin Juliana was hij direct betrokken bij de uitoefening van de koninklijke functie. In een brief van 26 augustus 1976150 verwoordde minister-president J.M. den Uyl151 waaruit de ministeriële verantwoordelijkheid voor de prins in dit geval, de Lockheed-affaire,152 bestond: “ De regering draagt verantwoordelijkheid voor de benoeming van de Prins in een aantal functies. Zij heeft hem in de uitoefening van die functies een grote bewegingsvrijheid gelaten. Deze terughoudendheid ten aanzien van zijn doen en laten is altijd gegrond geweest op het vertrouwen dat leden van het Koninklijk Huis zich bewust zijn van de nauwe verwevenheid van hun privé-leven met het staatsbelang en bij twijfel over de vraag of bepaalde contacten resp. activiteiten het staatsbelang mogelijk zouden kunnen schaden, tijdig met de verantwoordelijke ministers in overleg treden. Dit vertrouwen is ook gegeven aan Prins Bernhard. Het gegeven vertrouwen maakt het te minder aanvaardbaar dat de Prins zich in zijn betrekkingen met Lockheed heeft gedragen zoals uit het onderzoek is gebleken. Het verzwijgen van deze gedragingen laat slechts ruimte voor activering van de ministeriële 146
Uitzending van zaterdagavond 17 mei 2008. Zie bijvoorbeeld: Dossier Fred Spijkers, www.binnenlandsbestuur.nl. 148 Prof. Dr. J.P. Balkenende, 07-05-1956, was minister-president van 22-07-2002 tot 14-10-2010. 149 Zie de krantenartikelen in Trouw van 15-07-2008 en het Reformatorisch Dagblad van 11-07-2008. 150 Kamerstukken II, 1975/76, 13 787, nr.3. 151 Dr. J.M. den Uyl, 09-08-1919 – 24-11-1987, was minister-president van 11-05-1973 tot 19-12-1977. 152 Prins Bernhard zou 1,1 miljoen gulden aan steekpenningen van de Amerikaanse vliegtuigbouwer Lockheed hebben ontvangen. Geruchten hierover leidde tot de instelling van een Commissie van Drie: Mr. A. M, Donner, Dr. M. Holtrop en Drs. H. Peschar die de zaak onderzochten. 147
46
verantwoordelijkheid achteraf. Ze is tot uitdrukking gebracht in de instelling van de Commissie en ze komt thans tot uitdrukking in de gevolgen die de regering aan haar oordeel verbindt.”153 Den Uyl besloot geen strafrechtelijke vervolging in te stellen naar de handelwijze van de prins omdat de commissie geen onomstotelijk bewijs had kunnen vinden dat de steekpenningen bij de prins waren terechtgekomen. Wel waren er bedragen gevonden op naam van een nooit gevonden Victor Baarn en op naam van de levensgezel van de moeder van prins Bernhard, A.E. Pantchoulidzew. Prins Bernhard werd verweten dat hij zich veel te lichtvaardig had begeven in transacties die de indruk wekten dat hij gevoelig was voor gunsten. Hij had zich toegankelijk getoond voor onoorbare aanbiedingen en had zich laten verleiden tot het nemen van initiatieven die volstrekt onaanvaardbaar waren. Hij moest zijn fouten erkennen, zijn functies in het bedrijfsleven en die van inspecteur-generaal bij de krijgsmacht neerleggen en mocht geen militair uniform meer dragen. Op 7 februari 2004 publiceerde de Volkskrant een open brief geschreven door prins Bernhard waarin hij zich beklaagde dat hij nooit kon reageren op voor hem belangrijke onderwerpen, zoals een aantal publicaties die hij veel te ver vond gaan154 en geruchten over het losbandige leven van zijn moeder en haar vermeende nazi-sympathieën. Ook wilde hij ontkrachten dat hij de stadhoudersbrief155 had geschreven en de slag om Arnhem zou hebben verraden. Tenslotte kwamen de geruchten over de door hem verwekte twee zonen in Londen aan de orde. Prins Bernhard had door oud directeur van de RVD, Van der Voet, onderzoek naar deze vijf onderwerpen laten doen en Van der Voet had geen bewijzen gevonden. Deze brief leidde tot een interpellatiedebat met minister-president J.P. Balkenende op 9 maart 2004.156 In dit debat stelde het Groen Links kamerlid de heer Platvoet een tiental vragen. Een van deze vragen betrof de ministeriële verantwoordelijkheid en het raken van het openbaar belang door de publicatie van de brief van prins Bernhard.157 Bij de beantwoording van deze vraag ging de minister-president eerst in op de ministeriële verantwoordelijkheid in het algemeen voor een lid van het koninklijk huis. Deze dient zich enerzijds te richten op een goede uitoefening van de koninklijke functie en anderzijds op het behoud van de privé-sfeer. In beide aspecten is de ministeriële verantwoordelijkheid niet alleen beperkend maar ook ondersteunend en ruimte biedend. Daarna kwam deze aan bod in relatie met het openbaar belang : “Prins Bernhard 153
Kamerstukken II, 1975/76, 13 787, nr.3, onder 7. Publicaties van de historicus J. Kikkert, journalist Ph. Dröge en de auteurs T. Ross en H. Galeslooten. 155 Een brief die prins Bernhard zou hebben geschreven aan A. Hitler over zijn landvoogdijschap over Nederland. 156 Interpellatie lid Platvoet over brief ZKH Prins Bernhard, ministeriële verantwoordelijkheid, 9 maart 2004, EK 20-980. 157 Zie vraag 5 van het interpellatiedebat d.d. 9 maart 2004, EK 20-980. 154
47
maakt geen onderdeel uit van de lijn van troonopvolging en, begrijpelijk vanwege zijn hoge leeftijd, is niet betrokken bij de ondersteuning van de koninklijke functie. Dit is de kern van mijn afweging en dat betekent, in lijn met wat ik eerder heb uiteengezet over de ministeriële verantwoordelijkheid, dat er in beginsel staatsrechtelijke ruimte is om tot het oordeel te komen dat hij zijn brief mag publiceren. Vervolgens ben ik van tevoren gekend in de brief en heb ik met prins Bernhard gesproken over zijn wens om deze te publiceren. Dat past binnen het vertrouwelijke verkeer tussen de minister-president en leden van het huis. Ik heb geoordeeld dat het openbaar belang niet in het geding was en heb derhalve ruimte geboden aan prins Bernhard, wat ook tot mijn ministeriële verantwoordelijkheid behoort. Zoals ik in mijn reactie op de dag van de publicatie heb gesteld, is door mij gewogen dat het in de brief om onderwerpen ging van lang geleden die de prins persoonlijk zeer raken. Daarmee heb ik niet de inhoud van de brief en de juistheid van elke bewering voor mijn rekening hoeven nemen. Het is een brief van prins Bernhard over zaken die hem persoonlijk raken. Mijn verantwoordelijkheid gaat over de vraag of publicatie mag en of het openbaar belang wordt geraakt. Die afweging heb ik, zoals gezegd, gemaakt en kunnen maken.”158 Tenslotte veroorzaakte de aankoop van een vakantiewoning in Mozambique van de toenmalige kroonprins Willem-Alexander en zijn echtgenote de nodige commotie. In juli 2008 werd bekend dat zij een huis wilden laten bouwen op het schiereiland Machangulo in Mozambique. Het paar koos voor Mozambique vanwege hun liefde voor Afrika en hoopten met hun investering in aandelen en de aankoop van 4 percelen grond, waarop een vakantiewoning gebouwd zou worden, de welvaart voor de lokale bevolking te verbeteren. Ze hadden in 2007 een belang gekocht in het project. Er ontstonden geruchten dat er smeergeld was betaald door de projectontwikkelaar en dat er sprake was van corruptie en een schietincident. In de loop van tijd werden de nodige kamervragen over deze aankoop gesteld en de kroonprins meldde tijdens een staatsbezoek aan Mexico159 dat hij slapeloze nachten had van al deze kritiek. Bij de vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning voor 2010160 ging minister-president Balkenende uitgebreid in op alles wat er zich afspeelde rondom dit project en de vakantiewoning. Ook de ministeriële verantwoordelijkheid kwam aan bod: “De beslissing van de Prins en de Prinses een vakantiewoning te bouwen is een privé-beslissing. Zoals gezegd betekent het nemen van ministeriële verantwoordelijkheid ook het bieden van ruimte voor beslissingen op dit vlak. Het eigen afwegingskader dient hierbij zoveel mogelijk
158
Zie p.3 de 3e kolom van het interpellatiedebat d.d. 9 maart 2004, EK 20-980. Dit staatsbezoek vond plaats van 3 tot en met 6 november 2009. 160 Kamerstukken II, 2009/10, 32 123 I, nr.20. 159
48
te worden gerespecteerd.”161 Eind november 2009 liet de kroonprins in een brief aan de minister-president weten dat de discussie en publiciteit over zijn vakantieproject voor hem aanleiding zijn de vakantievilla na voltooiing te verkopen. In een brief van 16 januari 2012 meldde minister-president Rutte dat de villa was verkocht voor een symbolisch bedrag aan Machangulo SA162 Door deze verkoop zouden de kroonprins en zijn echtgenote geen enkele bemoeienis meer hebben met het project in Mozambique. Rutte voegde hier aan toe dat de verkoop van een vakantiewoning van een lid van het koninklijk huis een privéaangelegenheid is die in principe het openbaar belang niet raakt.163 Ook na de verkoop van de villa bleef de kwestie de kamerleden en de media bezighouden. Zo werden er in april 2012 wederom kamervragen gesteld. Kamerlid Hazekamp164 verbaasde zich erover dat er toch sprake zou zijn van een actieve bemoeienis van de kroonprins met de verkoop van de villa door plaatsing van een advertentie in GG magazine165 in november 2011. Deze advertentie zou € 78.400,00 gekost hebben. Het kamerlid had tal van vragen waarbij ook de ministeriële verantwoordelijkheid aan de orde kwam.166 Het antwoord van de minister-president was dat hij op de hoogte was, het openbaar belang niet geraakt was door de plaatsing in GG magazine en dat hetzelfde gold voor de verkoop van de woning. Hij herhaalde dat de aan- en verkoop van een vakantiewoning van een lid van het koninklijk huis een privé-aangelegenheid is die als zodanig in principe het openbaar belang niet raakt, ook al wordt die aan- of verkoop publiekelijk bekend.167
5.7. De mediacode en de ministeriële verantwoordelijkheid De mediacode is opgesteld door de RVD met als doel de privacy van de leden van het koninklijk huis te beschermen. Deze code maakt geen enkel onderscheid tussen de leden van het koninklijk huis, terwijl de positie van de koning een geheel andere positie inneemt dan die van de overige leden. Dit geldt ook voor een privé-handeling van de koning. Immers op grond
161
Kamerstukken II, 2009/10, 32 123 I, nr.20, p. 3. Dit is een organisatie die opereert als een VvE. Deze zal de woning doorverkopen waarbij het financieel risico bij de prins en prinses ligt. 163 Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 I, nr. 8, p.1. 164 Drs. A.A.H. Hazekamp was van 24 januari tot 14 mei 2012 vervanger van Mr. M.L. Thieme (fractievoorzitter PvdD), die met zwangerschapsverlof was. 165 “Global Guide is een high level driemaandelijks blad, dat zich toespitst op de niet alledaagse levenskunst, buitengewone architecturen en uiterst opwindende designs. Het is hét blad dat doet dromen!” Zie www.ggmagazine.be. 166 Brief minister-president van 26 april 2012, 3653561, vraag 8. 167 Brief minister-president van 26 april 2012, 3653561, p. 4. 162
49
van art. 41 Gw geldt voor hem dat wanneer het openbaar belang geraakt wordt, deze handeling valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid van art. 42 lid 2 Gw. Voor de koning geldt een volledige ministeriële verantwoordelijkheid, voor de overige leden een afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid, die gerelateerd is aan de beschikbaarheid voor het verlenen van bijstand bij de vervulling van het koningschap. Ook privé-handelingen van de overige leden van het koninklijk huis kunnen onder de ministeriële verantwoordelijkheid vallen als het openbaar belang wordt geraakt. Hoe nauwer de relatie is met de koning (echtgenoot, troonopvolger en diens echtgenoot), hoe eerder het openbaar belang geraakt zal worden en hoe eerder er sprake zal zijn van een gedrag of handeling die valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid. In de ministeriële verantwoordelijkheid voor gedragingen van de koning bij de vervulling van het koningschap ligt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer besloten.168 Er is geen definitie te geven wanneer een privé-handeling nu wel of niet het openbaar belang raakt en dus wel of niet onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt. Dit zal van geval tot geval bekeken moeten worden. Ook al lijkt een handeling of gedraging op het eerste gezicht een zuivere privé-aangelegenheid te zijn, in de praktijk kan dit heel anders uitvallen. De mediacode houdt hier geen enkele rekening mee. Elk moment dat een lid van het koninklijk huis, het maakt niet uit of dit de koning is of bijvoorbeeld de echtgenote van zijn broer, prinses Laurentien,169 niet op grond van zijn officiële functie naar buiten treedt, is volgens de mediacode een privé-aangelegenheid. Het eventueel raken van het openbaar belang met de daaraan verbonden ministeriële verantwoordelijkheid van art. 42 lid 2 Gw speelt hierbij geen enkele rol.170 In het advies van de RvS over modern koningschap, dat nu regeringsbeleid is, wordt expliciet geconcludeerd dat in de ministeriële verantwoordelijkheid voor gedragingen van de koning bij vervulling van het koningschap de bescherming van de privacy besloten ligt. De mediacode, die juist voor dit doel is opgesteld, gaat hier finaal aan voorbij.
168
Advies RvS, 2010, W01 10.0181/1, onder 3. Petra Laurentien Brinkhorst, 25 mei 1966, echtgenote van prins Constantijn, auteur van kinderboekenserie “Mr. Finney”, zet zich als speciaal gezant geletterdheid voor Unesco wereldwijd in tegen de laaggeletterdheid. Sinds 2014 erevoorzitter stichting Lezen en Schrijven, die sinds oktober 2014 onder vuur ligt omdat deze een voorkeursbehandeling zou krijgen bij subsidieverstrekking en te veel belastinggeld zou uitgeven aan huur van chic pand en hoge salarissen. 170 Zie mediacode onder 3. 169
50
5.8. Samenvatting Dankzij Thorbecke kwam in 1848 in ons land de politieke ministeriële verantwoordelijkheid tot stand en werd de koning onschendbaar. Het was niet langer de koning die alles voor het zeggen had, de grondwet bepaalde dat dit nu de taak was van de koning en de ministers. Dit was de geboorte van ons huidige art. 42 lid 2 Gw: “De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.” De ministers werden verantwoordelijk tegenover de volksvertegenwoordiging voor al het handelen van de koning en dat geldt tegenwoordig ook voor privé-handelingen van hem die het openbaar belang raken. De ministers zijn niet politiek verantwoordelijk voor een privé-gedraging van de koning, maar wel aanspreekbaar over de vraag of het openbaar belang wordt geraakt op grond van de inlichtingenplicht van art. 68 Gw: “De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.” Van belang hierbij is het onderscheid tussen de begrippen openbaar belang van art. 41 Gw en belang van de staat van art. 68 Gw. Het begrip belang van de staat is een beperkter begrip dan het begrip openbaar belang. Onder het belang van de staat vallen niet alle belangen die de regering moet dienen, maar alleen die welke van bijzondere betekenis zijn. Onder het begrip openbaar belang valt het gehele regeringsbeleid. Het is een ruimer begrip die gerelateerd is aan de invulling van het koningschap. De koning is onschendbaar, dit geldt niet voor de overige leden van het koninklijk huis. Toch krijgen ook zij te maken met de ministeriële verantwoordelijkheid. De ministeriële verantwoordelijkheid voor hen is gebaseerd op de beschikbaarheid voor verlening van bijstand bij de uitoefening van de koninklijke functie. De ministers zijn verantwoordelijk wanneer deze bijstand wordt verleend. Het koningschap mag niet in het geding komen. De leden van het koninklijk huis dienen zich te onthouden van gedragingen waardoor het openbaar belang wordt geraakt. De echtgenoot van de koning, de vermoedelijke meerderjarige opvolger van de koning en diens echtgenoot, zullen in het bijzonder betrokken zijn bij de invulling van het koningschap. Hun gedragingen zullen eerder het openbaar belang kunnen raken. Voor hen geldt een ja tenzij met betrekking tot de ministeriële verantwoordelijkheid en deze is vergelijkbaar met die voor gedragingen van de koning. Voor de overige leden van het koninklijk huis geldt een nee tenzij met betrekking tot de ministeriële verantwoordelijkheid. Zij zullen minder vaak en direct betrokken zijn bij de invulling van het ambt van koning. Op het moment dat het openbaar belang wordt geraakt, zullen hun gedragingen onder de
51
ministeriële verantwoordelijkheid vallen. De ministeriële verantwoordelijkheid voor de overige leden van het koninklijk huis wordt ook wel aangeduid met de term afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid. De minister-president speelt een belangrijke rol bij de bescherming van de privacy van de leden van het koninklijk huis en de bescherming van het openbaar belang. Hij is politiek verantwoordelijk voor alle handelingen van de koning (behalve voor privé-handelingen die het openbaar belang niet raken), die immers onschendbaar is. Bij de ministeriële verantwoordelijkheid ten opzichte van de overige leden geldt dat de minister-president aangesproken kan worden in het parlement als het optreden het openbaar belang raakt. Het lid zelf blijft verantwoordelijk voor zijn gedraging. Het gedrag kan niet worden toegerekend aan de minister-president, zoals in het geval van de koning. De minister-president is niet verantwoordelijk voor het optreden van een overig lid van het koninklijk huis, maar in verband met dat optreden. Een nauw overleg tussen de leden van het koninklijk huis en de minister-president is noodzakelijk om de privacy en het openbaar belang te beschermen. Op zijn beurt is de minister-president over dit handelen, of nalaten te handelen aanspreekbaar in het parlement op grond van art. 68 Gw. De scheidslijn tussen privé en het raken van het openbaar belang bij leden van het koninklijk huis blijft een lastige kwestie, die van geval tot geval bekeken zal moeten worden. Er is geen definitie te geven wanneer een privé-handeling nu wel of niet het openbaar belang raakt en dus wel of niet onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt. Een gebeurtenis die op het oog een zuivere privé- aangelegenheid lijkt (zoals bijvoorbeeld een vakantiereis of aankoop van een vakantiewoning), kan in praktijk heel anders uitvallen. De mediacode die bedoeld is om de privacy van leden van het koninklijk huis te beschermen, houdt hier geen rekening mee. De mediacode gaat uit van het principe dat ieder moment dat een lid van het koninklijk huis niet in officiële functie naar buiten treedt, een privé-aangelegenheid is. Ongeacht of dit nu de koning of een ander lid is van de koninklijke familie. Het eventueel raken van het openbaar belang met de daaraan verbonden ministeriële verantwoordelijkheid van art. 42 lid 2 Gw speelt geen enkele rol in de mediacode. Dat is een kwalijke zaak te meer omdat in de ministeriële verantwoordelijkheid voor gedragingen van de koning bij de vervulling van het koningschap de bescherming van de privacy besloten ligt.
52
Hoofdstuk 6. De mediacode en zijn functioneren 6.1. Inleiding Dit laatste hoofdstuk begint met een samenvatting van de hoofdpunten van dit onderzoek naar het functioneren van de mediacode na de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten. Vervolgens zal uit die hoofdpunten een eindconclusie worden getrokken. Tenslotte zullen er enkele aanbevelingen voor de toekomst van de mediacode gegeven worden.
6.2. Samenvatting (Media)Code ORANJE In 2005 kondigde de RVD de eenzijdig opgestelde mediacode voor de leden van het koninklijk huis af. Het doel van dit mediaprotocol is het vrijwaren van leden van het koninklijk huis tegen opdringerige journalisten en/of fotografen wanneer zij niet in officiële functie zijn. De RVD organiseert mediamomenten voor geaccrediteerde journalisten in ruil voor de bescherming van de privacy van de leden van het koninklijk huis. Mocht de media zich niet aan dit protocol houden, dan kunnen zij (tijdelijk) uitgesloten worden bij accreditatie en juridische stappen tegemoet zien. Wie lid is van het koninklijk huis, en dus onder het bereik van de mediacode valt, wordt geregeld in de Wet lidmaatschap koninklijk huis van 30 mei 2002, in de artikelen 1-6. In een tweetal rechterlijke uitspraken heeft de Rechtbank Amsterdam beslist dat de mediacode geen rechtens bindende overeenkomst is op grond waarvan een verbod van publicatie kan worden afgedwongen. Inhoudelijk is de mediacode (nog) niet getoetst. Ook al is de mediacode dan geen rechtens bindende overeenkomst, het is wel een voorschrift dat van overheidswege is uitgevaardigd. De RVD valt onder het Ministerie van Algemene Zaken. Bovendien wordt er door middel van sancties handhavend opgetreden tegen journalisten die de mediacode schenden. Het is dus van belang dat de mediacode in overeenstemming is met onze privacyregelgeving. De Nederlandse Staat en ook leden van het koninklijk huis dienen zich aan de in Nederland geldende regels te houden. Wil de mediacode kunnen functioneren dan zal hij dus moeten voldoen aan onze regelgeving en jurisprudentie: de Grondwet (art. 10), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (art. 17) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (art. 8). Bij de jurisprudentie zijn de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten van groot belang. In de jaren ’90 van de vorige eeuw en in 2002 werden er in de Duitse (boulevard)bladen artikelen gepubliceerd met foto’s van prinses Caroline van Hannover van het prinsdom
53
Monaco. In het eerst arrest van 24 juni 2004 ging het onder andere om foto’s van haar dinerend in een restaurant met een acteur, tijdens het winkelen, fietsen en paardrijden met bijbehorende triviale artikelen. In het tweede arrest van 7 februari 2012 betrof het een foto van haar en haar echtgenoot op skivakantie met bijgaand artikel over de slechte gezondheid van haar vader, prins Rainier. Het derde arrest van 19 september 2013 was een onduidelijke vakantiefoto bij een artikel dat ging over de trend van het verhuren van vakantievilla’s door beroemdheden. Prinses Caroline vond dat haar privacy in het geding was. Het gevolg waren vele Duitse rechtszaken die tot driemaal toe eindigden bij het EHRM: de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten. In alle drie de arresten ging het om de vraag welk recht er prevaleerde bij de publicatie van (privé-)foto’s die zonder toestemming gepubliceerd waren; het recht op bescherming van de persoonlijke vrijheid van art. 8 EVRM of de vrijheid van meningsuiting (persvrijheid daaronder begrepen) van art. 10 EVRM. In het eerste arrest besteedde het Europese Hof ruime aandacht aan de uitleg van deze artikelen. De essentie van art. 8 EVRM is de ontwikkeling van een individu mogelijk te maken door om te kunnen gaan met anderen zonder inmenging van buitenaf. Dit is een taak voor de overheid, die zich niet alleen dient te onthouden van inmenging in het privé-leven van burgers, maar er ook voor dient te zorgen dat burgers onderling het privé-leven van elkaar respecteren. Onder dit privéleven valt de persoonlijke identiteit zoals naam en foto evenals de lichamelijke en geestelijke integriteit van een individu. De zonder toestemming gepubliceerde foto’s van de prinses maakten zonder twijfel deel uit van haar privé-leven. Artikel 10 EVRM geeft de (serieuze) pers een belangrijke rol: de waakhondfunctie, de pers moet kunnen informeren over het publieke debat. Dit geldt ook voor bekende personen (public figures), ook zij kunnen onderwerp zijn van het publieke of politieke debat (debate of general interest). Er zijn echter grenzen, zeker als de bekende persoon op het moment van de foto-opname geen officiële functie bekleedt. Levert een publicatie van een gepubliceerde foto en/of artikel in dat geval geen bijdrage aan een debate of general interest dan zal bij de belangenafweging tussen art. 8 EVRM en art. 10 EVRM het recht op privacy prevaleren. Van belang bij dit eerste arrest was dat het Hof van mening was dat prinses Caroline geen “public figure” was omdat zij geen officiële functie bekleedde. Ook speelde de wijze waarop de foto’s waren gemaakt een belangrijke rol bij de afweging in het voordeel van de bescherming van de privacy van de prinses. De foto’s waren namelijk gemaakt in een sfeer van “continual harassement”. In dit eerste Caroline arrest was de bijdrage van de berichtgeving over een bekend persoon die geen officiële functie uitoefende aan het publiek of politiek debat (debate of general interest), de beslissende factor (decisive factor) bij de belangenafweging tussen het 54
recht op privacy en het recht van vrijheid van meningsuiting. Prinses Caroline kreeg in dit eerste arrest het recht aan haar zijde: haar privacy was geschonden door de Duitse pers. Anders lag dit in het tweede arrest. In dit arrest nuanceerde het Europese Hof de uitspraak gedaan in het Caroline I arrest. Het Europese Hof zag in de gepubliceerde foto met bijbehorend artikel geen schending van de persoonlijke levenssfeer. De slechte gezondheid van prins Rainier vormde een bijdrage aan het publieke debat. Bovendien oordeelde het hof dat prinses Caroline weldegelijk een bekend persoon was en zij dus meer te dulden had op het gebied van privacy. Welk recht prevaleert, art. 8 EVRM of art. 10 EVRM, hangt af van de omstandigheden van het geval. Er bestaat geen rangorde tussen deze twee rechten. Het hof stelde criteria op voor deze belangenafweging: 1. De bijdrage die een foto of artikel levert aan het debat dat in algemene belangstelling staat (debate of general interest). Hierbij moet niet alleen aan politiek of misdaad worden gedacht, maar ook sport en uitvoerende artiesten kunnen bijdragen aan het publieke debat. Dit werd een “initial essential criterion” (in het Caroline I arrest was dit de “decisive factor”). 2. De bekendheid van de persoon en het onderwerp van het bericht. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen privé-personen en politieke of publieke figuren. Publieke figuren moeten meer dulden ook als zij geen officiële functie uitoefenen (zoals in dit geval prinses Caroline). Het enkel publiceren van artikelen of foto’s over iemands privé-leven met als enige doel de bevrediging van de nieuwsgierigheid van de lezer is niet toegestaan. 3. Het gedrag van de persoon zelf in het verleden. Relevant hierbij is of de persoon zelf actief de publiciteit heeft gezocht en of de foto en informatie al eerder zijn gepubliceerd. 4. De inhoud, vorm en gevolg van de publicatie. Hierbij is van belang hoe iemand bijvoorbeeld op de foto staat en of de verspreiding lokaal of internationaal is. 5. De omstandigheid waaronder de foto is genomen. Gaat het om een heimelijke opname, of is er toestemming verleend? De ernst van privacyschending en de gevolgen hiervan spelen een rol. In het Caroline III arrest van 19 september 2013 kwam het Europese Hof tot het eindoordeel dat de privacy van de prinses niet was geschonden. Het hof kwam tot deze uitspraak door de criteria opgesteld in het Caroline II arrest toe te passen op deze casus. Het hof vond dat het artikel kon aanzetten tot nadenken en zodoende een bijdrage kon leveren aan het publieke
55
debat. Ook in dit arrest benadrukte het hof dat prinses Caroline toch echt een “public person” was en zij dus meer moest dulden op het gebied van privacy. In het Caroline I arrest probeerde het hof absolute regels op te stellen bij de afweging tussen het recht op privacy versus het recht op vrije meningsuiting. In het tweede arrest werd dit genuanceerd en kreeg de pers meer vrijheid te publiceren over bekende personen wanneer het niet alleen om details van het privé-leven gaat, maar er een bijdrage is aan het publieke debat. Dit geldt ook voor bekende personen die niet hun officiële functie bekleden. In het Caroline III arrest oordeelde het hof dat ook een publicatie die de lezer tot nadenken kan aanzetten valt onder een bijdrage aan het publieke debat. Het publieke debat dient dus ruim te worden uitgelegd. Bij de afweging tussen art. 8 EVRM en art. 10 EVRM bij de publicatie van zonder toestemming gepubliceerde foto’s spelen de Caroline arresten ook in ons land een rol. Bijvoorbeeld in de door koning Willem-Alexander, zijn echtgenote en dochter Amalia aangespannen rechtszaak van juni 2014, waarbij de rechter in zijn oordeel de criteria opgesteld in het Caroline II arrest betrok. Het is dus van belang dat de mediacode voldoet aan de Caroline arresten. Volgens de RVD is dit ook het geval, maar de mediacode verbiedt elke berichtgeving over een lid van het koninklijk huis die niet in officiële functie is. Dat is in strijd met de in het Caroline II arrest aangebrachte nuancering. Een publicatie die een bijdrage is aan het publieke debat en dus niet alleen om privé details gaat, mag worden gepubliceerd, ook van een “public figure” die op dat moment geen officiële functie bekleedt. Waarbij de bijdrage aan het debat ruim moet worden geïnterpreteerd volgens het Caroline III arrest. De RVD houdt geen rekening met de nuancering die het hof in het Caroline II arrest ten opzichte van het Caroline I arrest heeft aangebracht met betrekking tot “public figures” die geen officiële functie bekleden. Dit is niet alleen geen zelfstandige reden meer tot verbod van publicatie (decisive factor), maar slecht een essentiële factor (“initial essential criterion”) bij de belangenafweging tussen het recht op privacy en het recht van vrijheid van meningsuiting na het Caroline II arrest. Waarbij er rekening gehouden moet worden met de ernst en gevolgen van de privacyschending. De mediacode gaat verder dan op grond van het Caroline II arrest juridisch is toegestaan: de code functioneert illegaal.
Leden van het koninklijk huis hebben net zoals “gewone burgers” recht op privacy en ook voor hen staat de rechtsgang naar de burgerlijk rechter open bij een vermeende schending van hun privacy. Van dit recht maken zij regelmatig gebruik. In 1998 stelde de Parlementaire Raad van Europa in resolutie 1165 onder punt 7 een definitie op van het begrip “public 56
figure”: “Public figures are persons holding public office and/or using public resources and, more broadly speaking, all those who play a role in public life, whether in politics, the economy, the arts, the social sphere, sport or in any other domain”. En sinds het Caroline II arrest geldt voor “public figures” en dus ook voor leden van het koninklijk huis, dat zij meer zullen moeten dulden ook wanneer zij niet hun officiële taken uitoefenen. Hoge bomen vangen nu eenmaal veel wind. Een bijzondere positie binnen de leden van het koninklijk huis wordt ingenomen door het belangrijkste lid, de koning. Als er gesproken wordt over de koning dan moet er onderscheid gemaakt worden tussen de koning als symbool van de eenheid, de koning als ambt of de koning als (natuurlijk) persoon. Alleen de koning als (natuurlijk) persoon beschikt over (grond)rechten. Treedt hij op “in functie” dan heeft hij geen grondrechten, die zijn alleen bedoeld ter bescherming van individuen tegen overheidsoptreden en niet ter bescherming van een ambt. Het recht van art. 8 EVRM kan dus alleen ingeroepen worden door de koning als privé-persoon. Dat de koning ook een privé-sfeer bezit blijkt uit art. 41 Gw: “De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.” De toevoeging van het openbaar belang vormt de begrenzing van de privacy van de persoon koning. Een handeling of gedraging van de koning in privé-sfeer kan van invloed zijn op het ambt van koning en het openbaar belang raken. Onder het begrip openbaar belang valt het gehele regeringsbeleid. Als dit wordt geraakt dan begint de ministeriële verantwoordelijkheid van art. 42 lid 2 Gw. Waar de grens ligt tussen een zuivere privé-gedraging en het raken van het openbare belang is niet in een algemene regel te vatten. In principe is het de koning zelf die beslist of het openbaar belang geraakt wordt of niet, waarbij overleg met de minister-president van groot belang is in verband met de ministeriële verantwoordelijkheid. Ook stelde de RvS in een advies over modern koningschap in 2010, dat sinds 2011 kabinetsbeleid is, enkele ijkpunten op over deze kwestie: - het duidelijk onderscheid maken tussen het functioneren als staatshoofd en dit niet vermengen met privé-belangen - handhaving van de eenheid van kroon en regeringsbeleid - het voldoen aan (inter)nationale wet- en regelgeving. De mediacode houdt geen rekening met de bijzondere positie die de koning inneemt. Integendeel, het scheert alle koninklijke leden over één kam. Daardoor gaat de RVD voorbij aan art. 41 Gw, dat speciaal voor de koning geldt en waarin de begrenzing van zijn persoonlijke levenssfeer vorm krijgt. Een privé-handeling of privé-gedraging van de koning
57
kan invloed hebben op zijn ambtsinvulling en zodoende het openbaar belang raken. Dan komt de ministeriële verantwoordelijkheid van art. 42 lid 2 Gw om de hoek kijken. In het advies van de RvS over modern koningschap werden enkele ijkpunten geformuleerd om de begrenzing tussen bescherming persoonlijke levenssfeer en openbaar belang te bewaken. Een van deze ijkpunten was het voldoen aan (inter)nationale wet- en regelgeving. De mediacode houdt zich hier niet aan.
“De Koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk”, zo luidt art. 42 lid 2 Gw. Dit houdt in dat de ministers verantwoordelijk zijn tegenover de volksvertegenwoordiging voor al het handelen van de koning; dus ook voor zijn privé-handelingen wanneer die het openbaar belang raken. Dit betekent niet dat de ministers politiek verantwoordelijk zijn voor een privé-handeling van de koning, maar zij zijn aanspreekbaar over de vraag of het openbaar belang wordt geraakt op grond van de inlichtingenplicht van art. 68 Gw. Deze luidt: “De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.” Het begrip belang van de staat van dit artikel is een beperkter begrip dan het begrip openbaar belang van art. 41 Gw. Het regeringsbeleid valt niet in zijn geheel onder het belang van de staat, maar alleen zover die van bijzondere betekenis is. Het begrip openbaar belang is gerelateerd aan de invulling van het koningschap. Ook de overige leden van het koninklijk huis kunnen te maken krijgen met de ministeriële verantwoordelijkheid. Zij zijn niet onschendbaar, maar hun gedragingen kunnen invloed hebben op het koningschap. De ministeriële verantwoordelijkheid voor hen is gebaseerd op de beschikbaarheid voor verlening van bijstand aan de koning als hij in functie is. Wordt deze bijstand verleend, dan zijn de ministers verantwoordelijk. Van de overige leden van het koninklijk huis wordt verwacht dat zij zich zullen onthouden van gedragingen die het openbaar belang, en dus het koningschap raken. Bij de invulling van het koningschap zullen voornamelijk de echtgenoot van de koning, zijn vermoedelijke meerderjarige opvolger en diens echtgenoot betrokken zijn. Voor hen geldt een ja tenzij met betrekking tot de ministeriële verantwoordelijkheid. Voor de overige leden van het koninklijk huis geldt dat zij minder vaak en direct betrokken zijn bij het koningschap en daarom geldt voor hen een nee tenzij met betrekking tot de ministeriële verantwoordelijkheid. De ministeriële verantwoordelijkheid voor de overige leden van het koninklijk huis wordt aangeduid met de term afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid. De minister-president vervult dus een 58
belangrijke rol bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de leden van het koninklijk huis en de bescherming van het openbaar belang. Een nauw overleg tussen hem, de koning en de overige leden is van essentieel belang in verband met de (afgeleide) ministeriële verantwoordelijkheid. Wanneer een privé-gedraging of privé-handeling van de koning of een overig lid van het koninklijk huis het openbaar belang nu wel of niet raakt en dus wel of niet onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt, blijft een lastige kwestie ook al heeft de RvS enkele ijkpunten opgesteld. Er is geen duidelijke definitie van te geven. Een op het oog zuivere privé-aangelegenheid, zoals bijvoorbeeld een vakantiebestemming of aankoop van een vakantiewoning, kan in praktijk uitmonden in heftige (politieke) discussies en het openbaar belang raken. Daarom zou de mediacode rekening moeten houden met het raken van de openbare orde en de daaraan verbonden ministeriële verantwoordelijkheid. Echter de artikelen 41 en 42 lid 2 Gw spelen geen enkele rol in de mediacode die uitgaat van het principe dat ieder moment dat een lid van het koninklijk huis, ongeacht wie dat is, niet in officiële functie naar buiten treedt, een privé-aangelegenheid is. Dat is een kwalijke zaak te meer omdat in de ministeriële verantwoordelijkheid voor gedragingen van de koning (en bij de afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid voor gedragingen van de overig leden van het koninklijk huis) bij de vervulling van het koningschap de bescherming van de privacy besloten ligt. En juist voor die bescherming is de mediacode in het leven geroepen.
6.3. Eindconclusies Het bovenstaande leidt tot de volgende conclusies: - Voor het functioneren van de mediacode is het van belang dat hij in overeenstemming is met onze regelgeving en jurisprudentie. Uit dit onderzoek is gebleken dat de code niet strookt met de nuancering die is aangebracht in het Caroline II arrest. De mediacode verbiedt elke berichtgeving over een lid van het koninklijk huis die niet in officiële functie is. Dat is in strijd met de in het Caroline II arrest aangebrachte nuancering. Een publicatie die een bijdrage is aan het publieke debat en dus niet alleen om privé details gaat, mag worden gepubliceerd, ook van een “public figure” die op dat moment geen officiële functie bekleedt. Waarbij de bijdrage aan het debat ruim moet worden geïnterpreteerd volgens het Caroline III arrest. - De mediacode maakt geen onderscheid tussen de leden van het koninklijk huis, terwijl de koning een bijzondere positie inneemt. Ook voor de overige leden geldt dat niet ieder lid
59
“gelijkwaardig” is. De echtgenoot van de koning, de meerderjarige troonopvolger van de koning en diens echtgenoot hebben een andere positie dan de overige leden van het koninklijk huis. - Door geen onderscheid te maken tussen de koning en de overige leden van het koninklijk huis gaat de mediacode voorbij aan art. 41 Gw. In dit artikel ligt de begrenzing van de privacy van de koning, namelijk bij het openbaar belang. - In de ministeriële verantwoordelijkheid van art. 42 lid 2 Gw ligt de bescherming van de privacy van de koning besloten, maar de mediacode houdt geen rekening met de (afgeleide) ministeriële verantwoordelijkheid. En juist voor die bescherming is de mediacode in het leven geroepen. - In het advies van de RvS over modern koningschap werden enkele ijkpunten geformuleerd om de begrenzing tussen bescherming persoonlijke levenssfeer en openbaar belang te bewaken. Een van deze ijkpunten was het voldoen aan (inter)nationale wet- en regelgeving. De mediacode voldoet hier niet aan. Dit alles in overweging genomen te hebben, kan dit tot geen andere slotconclusie leiden dan dat de mediacode niet kan functioneren na de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten. Het antwoord op de probleemstelling: “Kan de mediacode van het koninklijk huis nog functioneren na de Caroline I, Caroline II en Caroline III arresten?” is een volmondig: “Nee!”
6.4. Aanbevelingen Hoe moet het nu verder met de mediacode inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de leden van het koninklijk huis? In de huidige vorm kan deze niet functioneren. De code zal in eerste instantie aangepast moeten worden aan de Caroline arresten. Dat zal betekenen dat ook wanneer de leden van het koninklijk huis niet in officiële functie zijn, zij blootgesteld mogen worden aan publicaties van foto’s en artikelen als die een bijdrage vormen aan het publieke debat. De tekst van de mediacode onder 3 zal aangepast moeten worden: “De persoonlijke levenssfeer van de leden van het Koninklijk Huis wordt gerespecteerd, dat wil zeggen, dat zij er op mogen vertrouwen met rust gelaten te worden op de momenten, dat zij niet op grond van hun officiële functies naar buiten treden.” Na aanpassing: “De persoonlijke levenssfeer van de leden van het Koninklijk Huis wordt gerespecteerd, dat wil zeggen dat zij met rust zullen worden gelaten.” Of de variant met toevoeging: “De persoonlijke levenssfeer van de leden van het Koninklijk Huis wordt
60
gerespecteerd, dat wil zeggen dat zij met rust zullen worden gelaten op de momenten dat hun gedrag geen bijdrage vormt aan het publieke debat.” Dat zou een mogelijke oplossing zijn om de code te laten voldoen aan de Caroline arresten. Het grote probleem hierbij blijft de vraag wanneer iets een bijdrage vormt aan het publieke debat. Dat is pas achteraf te toetsen en daarom heeft de aanpassing weinig zin. De bijzondere positie van de koning, het speciaal voor hem bedoelde art. 41 Gw, zijn onschendbaarheid en de ministeriële verantwoordelijkheid van art. 42 lid 2, laten zich niet vatten in een mediacode. Het openbaar belang dat een grote rol speelt bij beide artikelen blijft een obstakel. Het is niet van te voren vast te leggen wanneer het openbaar belang nu wel of niet geraakt zal worden. Er kan dus niet van te voren gezegd worden of een handeling van de koning onder alle omstandigheden een zuivere privé-handeling is, die geen bijdrage levert aan het publieke debat. Dat zou men ook niet moeten willen vastleggen in verband met de ministeriële verantwoordelijkheid waarin de bescherming van de privacy besloten ligt. Hetzelfde geldt voor de overige leden van het koninklijk huis. Ook zij zullen wanneer zij de koning in functie bijstaan altijd rekening moeten houden met het openbaar belang, de een zelfs meer dan de ander. En hoe je het ook wendt of keert, de koning en de overige leden van het koninklijk huis zijn nu eenmaal public figures en hoge bomen blijven veel wind vangen. Een mediacode is daar geen oplossing voor. Maar is er dan een probleem met de privacy van de koning en de leden van het koninklijk huis dat er een mediacode nodig is? Welnee, zij hebben net zoals alle andere bekende en onbekende Nederlanders recht op privacybescherming. Ook voor hen geldt wat privé is moet privé blijven. Bij privacyschending kunnen zij naar de rechter stappen. Daar hebben ze geen mediacode voor nodig. Er is geen toekomst voor een mediacode ter bescherming van de privacy van de leden van het koninklijk huis!
61
Bijlage 1. Mediacode
Mediacode inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van leden van het Koninklijk Huis De Rijksvoorlichtingsdienst, Neemt in overweging, dat het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het daarmee verwante recht op respect voor zijn of haar privé-, familie- en gezinsleven voor een ieder geldt en derhalve eveneens voor de leden van het Koninklijk Huis; dat de schrijvende en niet-schrijvende pers (hierna te noemen: de media) een wezenlijke functie in een democratische samenleving vervult, hetgeen onder andere tot uitdrukking komt in het eveneens in het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens vastgelegde recht op de vrijheid van meningsuiting; dat beide rechten tevens gelden in de verhouding tussen leden van het Koninklijk Huis enerzijds en de media anderzijds; dat tussen beide rechten geen rangorde geldt en de uitoefening van het ene grondrecht (bijv. de vrijheid van meningsuiting, waaronder begrepen het recht op vrij informatiegaring) op zichzelf geen rechtvaardiging vormt voor de inbreuk op een ander grondrecht (bijv. het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer); dat er een juridisch toereikende rechtvaardiging moet bestaan voor de inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer; dat op grond van rechtspraak van de Nederlandse en Europese rechter moet worden aangenomen, dat het recht om vrijelijk foto's en artikelen van en over bekende personen te publiceren dient te wijken ten gunste van het recht om met rust te worden gelaten, indien de informatiegaring, resp. publicatie, betrekking heeft op handelingen en gedragingen die louter in de privé-sfeer liggen, de publicatie geen bijdrage levert aan het publieke debat, of de informatie verkregen is op een wijze die als hinderlijk moet worden ervaren; dat uit voornoemde jurisprudentie valt af te leiden, dat het op een hinderlijke wijze verkrijgen van informatie over privé-handelingen en -gedragingen van bekende personen op de openbare weg en in openbare gelegenheden in beginsel ongeoorloofd is te achten; dat uit voornoemde jurisprudentie tevens valt af te leiden, dat het prevaleren van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer in versterkte mate geldt voor (bekende) personen die geen officiële functie bekleden;
62
dat onderstaande code van toepassing is op de informatieverkrijging die leidt tot berichtgeving over de leden van het Koninklijk Huis - in woord, geschrift en beeld voorzover zij niet hun officiële taken uitoefenen; dat nakoming van deze code een bijdrage kan leveren aan een adequate nieuwsvoorziening over de leden van het Koninklijk Huis; dat leden van de media, die handelen in overeenstemming met onderstaande code, uitgenodigd kunnen worden voor alle door de RVD georganiseerde zogenaamde mediamomenten van de leden van het Koninklijk Huis, die met zekere regelmaat kunnen plaats vinden tijdens vakanties, alsmede andere tot hun persoonlijke levenssfeer behorende gebeurtenissen en omstandigheden.
Stelt onderstaande Code in de omgang met leden van de Pers vast:
1. De RVD draagt zorg voor de organisatie, aankondigingen en mogelijke poolregelingen ten behoeve van mediamomenten.
2. Naast deze mediamomenten zal de RVD regelmatig bemiddelen in het geven van informatie aan de media door middel van gesprekken, beeldmateriaal, persberichten en de website www.koninklijkhuis.nl.
3. De persoonlijke levenssfeer van de leden van het Koninklijk Huis wordt gerespecteerd, dat wil zeggen, dat zij er op mogen vertrouwen met rust gelaten te worden op de momenten, dat zij niet op grond van hun officiële functies naar buiten treden. Dit geldt derhalve ook voor de minderjarige leden van het Koninklijk Huis (tot en met schooltijd; eventuele vervolgopleidingen).
4. Het 'met rust laten' houdt met name in, dat leden van het Koninklijk Huis verschoond blijven van achtervolgende en /of bespiedende fotografen en/of verslaggevers met als doel het maken van foto-opnamen en / of het uitlokken van mondelinge reacties.
5. Bij publicatie zal immer rekening gehouden worden met de veiligheid van de leden van het Koninklijk Huis (bijvoorbeeld autokentekens niet leesbaar op beeldmateriaal) en de privacy
63
van derden (bijvoorbeeld vrienden/kennissen niet herkenbaar op beeldmateriaal), voor zover deze zich in het gezelschap van één van de leden van het Koninklijk Huis bevinden.
6. Het bepaalde in de punten 3 t/m 5 van de code is eveneens van toepassing op de publicatie van beeldmateriaal afkomstig van derden.
Verklaart voorts, dat in geval deze code of een onderdeel daarvan naar het oordeel van het betrokken lid van het Koninklijk Huis door de media wordt geschonden, passende maatregelen kunnen worden getroffen; dat onder passende maatregelen onder meer wordt verstaan de (tijdelijke) uitsluiting bij accreditatie en juridische stappen door het betrokken lid van het Koninklijk Huis. De Rijksvoorlichtingsdienst, 21 juni 2005.
64
Literatuurlijst Barkhuysen e.a. 2011 T. Barkhuysen e.a., ‘Koningschap moet zo blijven’, NJB, 2011, p. 1472-1473.
Berkvens & Prins 2007 J.M.A. Berkvens & J.E.J. Prins, Privacyregulering in theorie en praktijk, Deventer: Kluwer 2007.
Blok 2002 P. Blok, Het recht op privacy, Een onderzoek naar de betekenis van het begrip “privacy” in het Nederlandse en Amerikaanse recht (diss. Tilburg), Den Haag: Boom 2002.
Brand cellencomplex Schiphol-Oost Eindrapport van het onderzoek naar de brand in het detentie- en uitzendcentrum SchipholOost in de nacht van 26 op 27 oktober, Den Haag: 2006.
Van den Brink & Volgenant 2009 J. van den Brink & O. Volgenant, ‘De privacy van prins Willem-Alexander en zijn gezin’, Mediaforum, kroniek persrecht 2006-2009, p.351-352.
Identificatie met Nederland 2007 Identificatie met Nederland (rapport van de WRR), Amsterdam: 2007.
Ten Napel, Heijne & Veldwijk 2007 H.-M.TH.D. Ten Napel, J.A.H. Heijne & J.V. Veldwijk, ‘Kabinetsformatie 2012: voltooide parlementarisering?’, Tijdschrift voor Constitutioneel recht (CvTR) 2013-10, p. 307-331.
Schiphof 2012 T. Schiphof, ‘Persvrijheidsmonitor 2012’, Mediastudies (UvA), 2012.
Schuijt 2006 G.A.J. Schuijt, Vrijheid van nieuwsgaring, Den Haag, Boom, 2006.
65
Vermeulen, Krijnen & Roos 2005 B.P. Vermeulen, A.P. Krijnen & D.A. Roos, De koning in het Nederlandse staatsrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2005.
Visser 2008 R.K. Visser, In dienst van het algemeen belang. Ministeriële verantwoordelijkheid en parlementair vertrouwen (proefschrift Leiden), Amsterdam: Boom 2008, p.139-179.
De Vries 2004 M.B.F.D. de Vries, ‘Ministeriële verantwoordelijkheid’, rechtenforum.nl, 2004.
Warren & Brandeis 1890 S.D. Warren & L.D. Brandeis, ‘The right to privacy. The Implicit Made Explicit.’, Harvard Law review, 1890, p. 193-220.
Jurisprudentielijst
EHRM 22 februari 1994, serie A no. 280-B, zaaknummer 16213/90 Burgerhartz/Switzerland). EHRM 21 februari 2002, zaaknummer 42 409/90 (Wolfgang Schüssel/Austria). EHRM 24 juni 2004, NJ 2005, 22 (Caroline I m.nt. Schuijt). EHRM 7 februari 2012, NJB 2012, 895 (Caroline II). EHRM 19 september 2013, Affaire Von Hannover c. Allemagne (no.3), 8772/10 (Caroline III).
HR 9 januari 1987, NJ 1987, 928 (Edamse bijstandmoeder). HR 1 juli 1988, NJ 1988, 1000 (Vondelpark).
Hof Amsterdam, 5 augustus 2004, ECLI: NL: GHAMS: 2004: AR1171.
Rechtbank Amsterdam, 7 juli 2000, ELCI: NL: RBAMS: 2000: AA6482. Rechtbank Amsterdam, 2 oktober 2002, ECLI: NL: RBAMS: 2002: AE8291. Rechtbank Amsterdam 13 oktober 2003, Mediaforum 2004-1 nr. 2 (Karin Bloemen op openbaar naaktstrand) of ECLI: NL: RBAMS: 2003: AL8451. Rechtbank Amsterdam, 25 februari 2004, ECLI:NL: RBAMS: 2004: AO4371. 66
Rechtbank Amsterdam, 2 april 2008, LJN BC 8392 of ECLI: NL: RBAMS : 2008: BC 8392. Rechtbank Amsterdam, 28 augustus 2009, LJN B 66330. Rechtbank Amsterdam, 30 juni 2014, zaaknummer 2199801 of ECLI: NL: RBAMS: 2014: 3806.
ARRvS 2 januari 1986, AB 1986, 216. ARRvS 21 juli 1986, AB 1987, 517.
Overige bronnen
Advies RvS, 2010, W01 10.0181/1. Besluit, 13 december 1965, nr. 165098, Regeling berichtgeving betreffende het Koninklijk Huis. Brief Minister-President van 26 april 2012, beantwoording kamervragen vakantiehuis Mozambique, 3653561. Brief Minister-President van 2 juli 2014, kenmerk: 2014Z10960. Handelingen II, 2000/01, 27 400-1. Interpellatiedebat ministeriële verantwoordelijkheid, 9 maart 2004, EK 20-980. Kamerstukken I, 1980/81, 16 034 (R1138), nr. 89b. Kamerstukken II, 1975/76, 13 787, nr,3. Kamerstukken II, 1975/76, 13 872, nr. 3. Kamerstukken II, 1979/80, 160 34, nr. 3. Kamerstukken II, 2001/02, 28 233, nr. 3. Kamerstukken II, 2009/10, 32 123I, nr.20. Kamerstukken II, 2010/11, 32 500I, nr.4. Kamerstukken II, 2011/12, 33 000, nr.8. Resoluitie 1165, Parlementaire Raad van Europa, 1998. Stb. 2002, 275.
Elektronische bronnen www.binnenlandsbestuur.nl. www.imbd.com www.kabinetvandekoning.nl. www.koninklijkhuis.nl. 67
Epiloog “Alea iacta est” (de teerling is geworpen) riep Julius Ceasar in 49 voor Christus toen hij na lang aarzelen toch maar besloot om met zijn troepen de rivier de Rubicon over te steken. Deze rivier scheidde zijn ambtsgebied Gallië van Italië. Als proconsul mocht hij zijn legers niet buiten zijn ambtsgebied leiden. In Rome wilde men hem zijn provincie afnemen. Wat moest hij doen? Afwachten of toch de rivier oversteken en de oorlog verklaren aan de Romeinse staat? Uiteindelijk besloot hij het laatste te doen; hij stak met zijn leger de Rubicon over na “alea iacta est” uitgeroepen te hebben. Wat zoiets betekent als: “Op goed geluk dan maar!” Datzelfde gevoel dat Julius Ceasar toen moest hebben gehad, had ik toen ik op de knop verzenden drukte en de laatste conceptversie van deze scriptie digitaal verzonden werd naar mijn scriptiebegeleider, de heer Ter Horst en naar mijn examinator, de heer Teunissen.
Het leek mij een goed idee even stil te staan bij de totstandkoming van deze scriptie, de afsluiting van een jarenlange studie Rechtsgeleerdheid, die ooit begon aan de Rijksuniversiteit Leiden waar ik mijn propedeuse behaalde en een gedeelte van het toen nog bestaande basisdoctoraal. Daar kreeg ik o.a. college van de later verguisde criminoloog prof. dr. W. Buikhuisen (wellicht dat ik daarom geen vrijstelling kreeg voor dit vak bij de Open Universiteit….) die crimineel gedrag mogelijk verklaard zag in biosociale factoren en van de latere Minister van Buitenlandse Zaken en Staat, prof. mr. P.H. Kooijmans. Ook volgde ik daar nog (als gast) samen met mijn latere schoonzus een college forensische psychiatrie. Een zeker op dit moment zeer waardevolle herinnering voor mij. Het schrijven van een scriptie begint met het zoeken naar een geschikt onderwerp. Mijn oorspronkelijke bedoeling was het schrijven van een scriptie over enkele “gewone burgers” die ondervonden dat hun privacy steeds meer in de knel kwam door de oprukkende bemoeienis van de overheid. Mijn eerste lijvige onderzoeksplan werd afgekeurd door mijn begeleider: het was geen proefschrift en het raamwerk was veel te breed. Tijdens het “surfen op internet” was ik al een keer op de mediacode van het koninklijk huis gestuit en toen onze voormalige vorstin plaats ging maken voor haar zoon was juist mijn eerste onderzoeksplan niet goed bevonden. Geïnspireerd door deze abdicatie besloot ik het over een geheel andere boeg te gaan gooien: niet een “gewone burger”, maar een koninklijke burger dat moest het worden! Aanvankelijk dacht mijn begeleider dat deze code niet “juridisch” zou zijn; een te smalle basis voor een scriptie. Uiteindelijk is het dan toch mijn onderwerp voor deze scriptie geworden. Jan Publiek moest het veld ruimen.
68
Een nieuw onderzoeksplan moest geschreven worden en onderzoeksplannen schrijven zijn niet mijn ding, maar uiteindelijk mocht ik in juli 2014 aan de slag met het eigenlijke werk: de scriptie. De scriptie was bijna af toen ik een e-mail kreeg van de heer Ter Horst. Op 26 januari 2015 zou zijn laatste werkdag bij de Open Universiteit zijn. Daarna was hij met pensioen. Ik zou een nieuwe begeleider krijgen. Daar schrok ik van, zo vlak voor de finish weer een obstakel in de vorm van een “begeleidersabdicatie”. Dat zou tijd gaan kosten en dat op een moment waarin deze factor zeer kostbaar was omdat mijn schoonzus ernstig ziek was en ik zo graag wilde dat zij nog mocht meemaken dat ik mijn studie zou afronden. Ik besloot mijn begeleider te vragen om mij nog in de laatste fase van mijn studie te willen begeleiden en tot mijn grote vreugde wilde hij dit doen. In een zenuwslopende race tegen de klok lukte het me om de scriptie af te krijgen en zo kan er een einde komen aan de lange weg die eens in Leiden begon en tenslotte zal eindigen aan de Open Universiteit. Een tijdperk kan dan worden afgesloten, maar helaas komt de afstudeerdatum te laat voor mijn schoonzus, die op 3 februari jl. overleed.
Een dankwoord is op zijn plaats. Ik wil de heer Ter Horst hartelijk bedanken voor zijn begeleiding; het lezen van mijn lijvige onderzoeksplannen en zijn aansporingen om toch vooral toe te spitsen. Zijn snelle reacties en bovenal zijn bereidheid mijn begeleider te willen blijven in de laatste fase. Deze bereidheid betekende enorm veel voor mij. Heel veel dank aan mijn grote broer, André, mijn rots in de branding als ik in digitale nood verkeerde. Mijn sterke schoonzus Annemieke, die ondanks haar ziekte altijd geïnteresseerd bleef. En bovenal dank ik hen voor hun (financiële) sponsering, zonder deze had ik dit traject nooit kunnen volbrengen. Het is dan ook heel verdrietig dat Annemieke dit niet meer mag meemaken. Aan mijn nichtje Fabiënne wil ik zeggen dat als ze een pasfotootje van haar tante kan vinden, ze die eindelijk in het magneetje op de ijskast mag doen (dit magneetje stelt een rechtsgeleerde voor). En aan mijn neefje Roderick wil ik meegeven dat het vak van advocaat meer inhoudt dan het bezitten van een dure en wellicht snelle bolide! (Onlangs vertelde hij dat hij dit beroep ambieert in navolging van de vader van een van zijn klasgenootjes.) Tenslotte mijn postume dank aan mijn oma die er veel te kort maar altijd voor mij was en aan mijn lieve en dappere moeder die er heilig van overtuigd was dat ik deze finish zou halen, maar die er helaas geen getuige meer van mag zijn.
Monique. 69