Rechtsgeleerdheid 1996-2002 onder auspiciën van de VSNU conform het protocol "Onderwijsvisitatie op Maat"
Uitgave: Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Leidseveer 35 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: +31 (0) 30 236 3800 Fax: +31 (0) 30 236 3805 E-mail:
[email protected] Internet: www.qanu.nl
© 2004 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. Onder auspiciën van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) zijn tot 2004 onderwijsvisitaties en onderzoeksbeoordelingen bij de universiteiten gestart. In 2004 zijn de activiteiten van de afdeling Kwaliteitszorg van de VSNU overgenomen door de Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU).
2
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Inhoud Deel I: A. Algemene beschouwingen B. Vergelijkend overzicht bevindingen
5 27
Deel II: De opleidingsrapporten
47
• De opleidingen Nederlands recht en Notarieel recht van de Vrije Universiteit Amsterdam • De opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht van de Universiteit Utrecht • De opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht, Fiscaal recht, Internationaal en Europees recht en de Juridisch-bestuurswetenschappelijke, Juridisch-politiekwetenschappelijke en Oost-Europese juridische opleidingen van de Universiteit Leiden • De opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht en Internationaal en Europees recht van de Universiteit van Tilburg • De opleidingen Nederlands recht en Fiscaal recht van de Erasmus Universiteit Rotterdam • De opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht van de Universiteit van Amsterdam • De opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht, Fiscaal recht, Internationaal en Europees recht en Juridische bestuurswetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen • De opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht van de Katholieke Universiteit Nijmegen • De opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht en Internationaal en Europees recht van de Universiteit Maastricht • De opleiding Nederlands recht van de Open Universiteit Nederland
Bijlagen: Bijlage 1. Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid Bijlage 2. Referentiekader Bijlage 3. Disciplineprotocol DRG Bijlage 4. Beoordelingsschema kwaliteitsaspecten van de opleidingen van de faculteiten Rechtsgeleerdheid Bijlage 5. Tabellen instroom, rendementen en ingeschrevenen van de opleidingen van de faculteiten Rechtsgeleerdheid in Nederland, 1995-2000 Bijlage 6. Overzicht tentamens Bijlage 7. Voorbeeldprogramma visitatiecommissie onderwijs Rechtsgeleerdheid 2002/2003 Bijlage 8. Gebruikte afkortingen Bijlage 9. Curricula vitae leden visitatiecommissie
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
49 65
85 109 127 147 169 191 211 231
245 247 253 265 269 271 287 297 299 301
3
4
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Deel I.A. Algemene beschouwingen
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
5
6
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Deel I.A. Algemene beschouwingen 1. Inleiding De visitatiecommissie had zich tevoren gerealiseerd dat visitatiecommissies zelden op een geschikt moment komen: de onderwijsprogramma’s zijn in het algemeen sterk aan verandering onderhevig en op het moment waarop een zelfstudie gedrukt wordt, kunnen er alweer wijzigingen zijn opgetreden. Bij deze visitatie was dit nog sterker het geval doordat alle opleidingen in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur hun curriculum moesten herstructureren en daar in verscheidene gevallen nog mee doende zijn. In verband met het voorgaande heeft de commissie bij de juridische faculteiten aanvullende gegevens opgevraagd met betrekking tot de invoering van de bachelor-masterstructuur. De ontvangen informatie bleek van groot nut te zijn voor een evenwichtige en complete oordeelsvorming. De visitatiebezoeken waren door alle faculteiten goed voorbereid, zodat de commissie de beperkte beschikbare tijd effectief en efficiënt kon besteden. De commissie is zich ervan bewust dat de voorbereiding van een visitatie veel tijd en energie vergt van de opleidingen. Zij dankt allen die vanuit universiteit, faculteit en opleidingen een bijdrage hebben geleverd aan het visitatieproces en spreekt de wens uit dat de opleidingen hun voordeel kunnen doen met het rapport en de aanbevelingen van de commissie. Een onderwijsvisitatiecommissie moet haar mening baseren op drie pijlers: het schriftelijke materiaal dat de faculteiten haar verstrekken, de gesprekken die zij tijdens haar bezoeken voert en de kennis en ervaring van haar leden. Omdat de gegevens die de faculteiten de commissie verstrekken in belangrijke mate bepalend zijn, kan van een competitie, waaruit een kampioen en een verliezer resulteert, geen sprake zijn. Een faculteit die bij de visitatie een goed figuur wil slaan kan licht in de verleiding komen elementen van haar onderwijs geflatteerd voor te stellen. Een faculteitsbestuur kan dat bevorderen door een zorgvuldige selectie van degenen die met de visitatiecommissie spreken. Ook als de commissie denkt dat daarvan sprake is – wat bij deze visitatieronde wel eens het geval is geweest – kan zij daar moeilijk aanmerking op maken, omdat zij deze op niet meer dan een indruk zou kunnen baseren. Overigens meent de commissie dat een faculteit, door de zaken gunstiger voor te stellen dan ze zijn, zelfbedrog pleegt. Men kan zulk gedrag vergelijken met dat van een patiënt die zijn arts bepaalde symptomen van zijn ziekte verzwijgt, in de hoop op een gunstiger diagnose. Hoewel tussen de juridische faculteiten betrekkelijk grote verschillen in de uitwerking van hun algemene doelstellingen en in de opzet van het programma bestaan, streven zij alle naar een generalistische basis, waar voldoende kennis van en inzicht in de grondslagen van het recht, en met name van de ‘hoofdvakken’ privaatrecht, strafrecht en staats- en bestuursrecht, wordt verworven. Daaraan worden, hoofdzakelijk maar niet alleen in een latere fase van de studie, specialisaties en verdiepingsvakken toegevoegd. Niet alle faculteiten gaven blijk van een samenhangende visie op hun opleiding(en). In verscheidene gevallen ontbrak een duidelijk verband tussen het beoogde profiel van de afgestudeerde, de daarmee samenhangende doelstellingen en eindtermen voor de opleiding als geheel en de vormgeving daarvan op vakniveau. In sommige gevallen was er overigens wel een begin gemaakt met het leggen van bedoeld verband. De commissie vond bij sommige faculteiten een formulering van eindtermen voor de opleiding als totaal, die niet steeds helder werd geconcretiseerd in doelstellingen QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
7
per studiejaar en eindtermen per vak of blok van vakken. Het is de commissie niet duidelijk geworden of en, zo ja, hoe de faculteiten systematisch toetsen of zij aan hun doelstellingen voldoen. In de loop van de jaren is het juridisch onderwijs verbeterd, waarbij ook de achtereenvolgende visitatiecommissies een rol gespeeld hebben. De commissie heeft herhaaldelijk vastgesteld dat tekortkomingen, die haar voorgangster in 1997 heeft vastgesteld, nu opgeheven waren. Het onderwijs is ook meer gestructureerd en genormeerd dan in vroegere jaren het geval was. Zo bestaat er zorg voor de didactische capaciteiten van het personeel. Dat daaraan hier en daar nog wel iets te verbeteren valt, doet er niet aan af dat de situatie, in vergelijking met vroegere jaren, toen in het geheel geen aandacht voor ‘professionalisering’ bestond, sterk is vooruitgegaan. De toetsingsmethoden zijn verbeterd, onder meer tot uiting komend in de terugtocht van de meerkeuzetoets, al is deze nog niet uit het juridisch onderwijs verdwenen. Het inzicht is gerijpt dat juridische studenten niet alleen kennis van en inzicht in het recht bijgebracht moeten worden, maar dat er ook specifieke vaardigheden zijn die training behoeven. Een van de middelen die de meeste faculteiten daartoe thans toepassen is de oefenrechtbank, waaraan deelname veelal verplicht is. Deze is niet alleen nuttig, maar ook populair bij de studenten. Daar staat tegenover dat faculteiten ook vaardigheden moeten bijbrengen die tijdens de vooropleiding al verworven hadden moeten worden, met name beheersing van de Nederlandse taal, met inbegrip van de correcte spelling daarvan. Ook de kennis van vreemde talen is sterk teruggelopen en in veel gevallen beperkt tot Engels. Dit is een negatieve factor bij het streven naar internationalisering, met name in de vorm van het in het buitenland volgen van een studieonderdeel door Nederlandse studenten. Veel Nederlandse studenten blijken helaas niet in staat onderwijs in het Frans of Duits te volgen. De instroom van eerstejaarsstudenten is in 1999 ten opzichte van 1995 met 4% verminderd. Dat is niet voor alle faculteiten in gelijke mate het geval. De vermindering heeft vooral plaatsgevonden in Leiden (-21%) en Maastricht (-17%), terwijl Rotterdam (+25%) en Tilburg (+27%) de grootste toename te zien gaven. Het totaal aantal ingeschreven studenten is met 12% sterker teruggelopen dan het aantal eerstejaars, waarbij de afname in Leiden (-32%) en Utrecht (-21%) en de toename aan de VU (+16%) het grootst zijn. De commissie baseert zich op KUO-cijfers. Verscheidene faculteiten hebben naar voren gebracht dat deze cijfers geen goede weergave van hun werkelijkheid te zien geven. Dat hangt samen met de specifieke situatie waarin de faculteit zich bevindt. De faculteiten hebben de op hen betrekking hebbende KUO-cijfers op uiteenlopende wijze aangepast. Deze gewijzigde, in zelfstudies te vinden gegevens zijn, ongeacht hun inhoudelijke merites, slecht vergelijkbaar, om welke reden de commissie ze niet heeft overgenomen. Het in totaal geringere aantal ingeschreven studenten kan, gezien de geringe veranderingen in de instroom en in de rendementscijfers, niet toegerekend worden aan een hoger studietempo. Een kortere verblijfsduur van ‘dropouts’ ligt als oorzaak het meest voor de hand. Het laatste ziet de commissie als een positieve ontwikkeling. De verschillen in omvang van de juridische faculteiten – gemeten in aantal studenten – zijn in de onderzochte periode kleiner geworden. In het cursusjaar 1995/1996 varieerde het aantal ingeschreven studenten per faculteit van ruim 2.000 (UvT) tot ruim 5.350 (UL). In1999/2000 was de variatie van ruim 2.000 (UM) tot ruim 3.600 (UL). Grotere faculteiten hebben als zodanig meer armslag, wat tot uitdrukking kan komen in het aanbieden van meer keuzevakken en meer onderwijsvormen. Studenten blijken kleinschaligheid echter te waarderen en het ‘elkaar kennen’ en ‘gemakkelijk bij een docent kunnen binnenlopen’ belangrijk te vinden. De kleine faculteiten waarderen ook zelf de kleinschaligheid en willen die behouden, een streven dat de commissie 8
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
onderschrijft. De faculteiten hebben daartoe echter weinig middelen. Bij drie kleine faculteiten, de VU, de UvT, en de KUN is juist sprake van een sterke groei van de instroom. De aantrekkelijkheid, voor studenten, van kleinschaligheid vormt tegelijkertijd een bedreiging daarvan.
2. Tussen vrijheid en gebondenheid Vrijheid is een wezenlijk element van wetenschappelijke arbeid, óók van wetenschappelijk onderwijs. Zoals vrijwel steeds bestaat er wel behoefte aan het stellen van grenzen aan de vrijheid. Daarbij zijn twee aspecten te onderscheiden: dat van de onderwijsgevenden en dat van de studenten. Traditioneel waren degenen die aan een universiteit onderwijs gaven (tot voor enkele decennia: hoofdzakelijk hoogleraren) vrij in het bepalen van de inhoud en de inrichting van hun onderwijs. Door een aantal factoren, waaronder de toeneming van het aantal studenten (en daarmee van het aantal docenten) en de mogelijkheden enerzijds en kosten anderzijds van een moderne infrastructuur en ondersteuning, bestaat behoefte aan ordening en coördinatie. Docenten behoren te weten hoe en waarover collega’s onderwijs geven. Dat geldt zeker binnen bepaalde vakgebieden, maar ook in de verhouding tussen vakgebieden. Er is dus overleg en afstemming nodig, zonder dat de resultaten daarvan als een dwangbuis worden gevoeld en zonder dat het tijdsbeslag te sterk wordt. Over veel juridische vraagstukken bestaat verschil van opvatting. Docenten behoren vrij te zijn de ene of de andere opvatting aan te hangen en uit te dragen, maar men mag van hen verlangen dat zij het bestaan van andersluidende opvattingen vermelden en ten overstaan van hun studenten pro en contra argumenten voor beide opvattingen afwegen. Ieder vakgebied en ieder vak heeft zijn eigen kenmerken, tradities en eigenaardigheden. Ook docenten hebben hun eigenaardigheden en voorkeuren. Daardoor ontstaat in het onderwijs variatie en levendigheid. Gelijkschakeling is onwenselijk. Desondanks kan per faculteit een aantal zaken beter centraal geregeld worden, zoals de inrichting van het werkgroeponderwijs (omvang van de groepen, deelnemingsvoorwaarden, aan de studenten te stellen eisen) en van vaardighedentraining, wijze van toetsing van het geleerde en begeleiding en wijze van beoordeling van scripties. Bij de afbakening van decentrale en centrale regeling dient, naar analogie van art. 5 van het EG-verdrag, een zekere subsidiariteit in acht genomen te worden, d.w.z. dat regeling in beginsel decentraal geschiedt, maar centraal wanneer centrale regeling tot betere of minder kostbare resultaten leidt. Op dit gebied bestaan tussen de juridische faculteiten belangrijke verschillen. Sommige hebben een top-downstructuur, gepaard gaande met een sterk centrale leiding. Andere hebben meer, wat genoemd wordt, een eilandencultuur, waarbij ieder vakgebied of zelfs iedere docent werk en werkmethoden zoveel mogelijk naar eigen goeddunken inricht. In de meeste gevallen treft men tussenvormen aan. Integratie van vakken – zo ziet men bij sommige faculteiten dat een geïntegreerd vak procesrecht wordt gedoceerd, dat zowel burgerlijk-, straf- en bestuursprocesrecht omvat,– vereist samenwerking en de bereidheid daartoe, tussen vakgebieden. Waar als gevolg van de invoering van de MUB de verantwoordelijkheid voor de organisatie en de kwaliteit van het onderwijs is opgedragen aan een apart organisatieonderdeel (zoals een onderwijsbestuur, -instituut of -directeur) is de aandacht voor het onderwijs toegenomen en meer gestructureerd geworden. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de kwaliteitszorg, de professionalisering van docenten, het ontwikkelen van beleidslijnen rond ‘horizontale’ onderwerpen QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
9
binnen het onderwijs, zoals vaardighedenlijnen, de scriptiebegeleiding, de activering van studenten enz. In veel gevallen heeft men daarbij een goed evenwicht weten te vinden tussen facultaire sturing en inbreng vanuit studenten en docenten. De sterke groei van de juridische faculteiten in vergelijking met de situatie die tot een halve eeuw geleden bestond, bergt het gevaar van centrifugale effecten in zich. De commissie meent dat het een vereiste is dat binnen een faculteit behoorlijk wordt samengewerkt en gecommuniceerd. Als het daaraan ontbreekt, doet dit licht afbreuk aan de kwaliteit van het onderwijs. Faculteiten zijn, in verband met de vereiste professionalisering van het onderwijs, genoodzaakt beleid te ontwikkelen en vast te doen stellen waaraan de vakgroepen gebonden zijn. Daarbij is te denken aan onderwijsdoelstellingen, onderwijsvormen en toetsing, maar ook aan vakinhoudelijke afstemming bijv. op het gebied van procesrecht, van sanctierecht alsmede van bestuursrecht en overheidsprivaatrecht. Bij het wetenschappelijk onderwijs hebben ook studenten traditioneel een tamelijk grote vrijheid, zeker als men hun situatie vergelijkt met die bij het voorbereidend en het beroepsonderwijs. Aan die vrijheid moeten aankomende studenten wennen. Goede begeleiding van eerstejaarsstudenten, bijv. door een zgn. tutoraat zoals bij ettelijke faculteiten wordt toegepast, is daarom vereist. Sinds jaren gelden voor juridische studenten overigens belangrijke beperkingen van de vrijheid van vakkenkeuze. Willen studenten toegang verwerven tot beroepen als dat van rechter, advocaat of notaris, dan is een examen in bepaalde voorgeschreven vakken verplicht. Op het gebied van de wijze en de intensiteit van studeren bestaat nog altijd grote vrijheid. Studenten bezoeken een college of zij doen dat niet, al naar gelang het hun uitkomt. Bij werkgroepen is dat minder het geval, maar ook daar bestaat het verschijnsel. Er zijn wel verschillen tussen de onderwijsinstellingen. Bij sommige is de vrijheid groot, bij andere belangrijk kleiner, zodat de opleiding een wat schools karakter kan krijgen. Werkgroeponderwijs, vooral als men probeert dit een interactief karakter te geven – d.w.z. met tweerichtingsverkeer tussen docent en studenten en ook met verkeer, d.w.z. discussie, tussen studenten onderling – is gebaat bij continuïteit en solidariteit binnen de groepen. Sommige faculteiten streven nu naar een mengvorm van vrijheid en verplichting in het werkgroeponderwijs. De vrijheid bestaat daarin dat studenten in beginsel vrij zijn zich al dan niet voor werkgroepen op te geven. Ook zonder aan werkgroeponderwijs deel te hebben genomen worden zij tot de tentamens toegelaten en kunnen daarvoor ook slagen. Wie zich heeft opgegeven voor een werkgroep is echter verplicht (bijzondere omstandigheden als ziekte daargelaten) te komen en mee te doen, met inbegrip van de voorbereiding. De commissie juicht dit toe. De gewenste continuïteit en gelijkmatigheid van omvang brengen mee dat studenten ook niet de vrijheid hebben om bij parallel gegeven werkgroepen te switchen van de ene parallelle groep naar de andere. Omstreden voorts is de methode van het toekennen van ‘credit points’ (d.w.z. bepaalde voordelen bij tentamens), waarbij opvalt dat ook onder studenten nogal wat weerstand tegen dat systeem bestaat. De commissie is in het algemeen geen voorstander van dit systeem. Werkgroeponderwijs is een faciliteit en deelname daaraan behoeft geen afzonderlijke beloning. Ook hier geldt dat vrijheid, waar mogelijk, wenselijk is. Het in vrijheid adequaat kunnen functioneren is op zichzelf al een maatschappelijk relevant aspect van een universitaire opleiding. De genoten vrijheid mag er echter niet toe leiden dat onderdelen van het onderwijs, met name werkgroepen, niet doelmatig kunnen werken. Voor zover de vrijheid van de student bijdraagt tot de zeer teleurstellende studierendementen van de juridische opleidingen, zal dit de roep tot inperking 10
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
van die vrijheid uitlokken. Die beweging is trouwens al begonnen. Voorzichtigheid is hier wel geboden. Vrijheid is een wezenskenmerk van de universiteit. Men kan studenten die zich voor een werkgroep hebben opgegeven verplichten deze actief te volgen, maar daaruit volgt niet dat men de studenten moet verplichten zich op te geven. De faculteiten kunnen – binnen de grenzen van het mogelijke – het aantal contacturen uitbreiden, maar men moet bijvoorbeeld studenten niet verplichten bij hoorcolleges aanwezig te zijn, hetgeen, voor zover de commissie bekend, bij juridische faculteiten in Nederland ook niet gebeurt. Een sterkere verplichting tot deelneming kan echter geboden zijn voor werkgroepen waarin vaardigheden worden bijgebracht en geoefend en ook voor oefenrechtbanken. Soms is inschrijving en deelneming daaraan een voorwaarde voor toelating tot tentamens. Mits inderdaad beperkt tot werkgroepen van de aangeduide aard, ziet de commissie daartegen geen bezwaar. De beperking van de vrijheid vindt hier haar rechtvaardiging in vergroting van de kwaliteit. De faculteiten moeten zich echter hoeden voor veralgemening van dergelijke verplichtingen. Er zijn studenten die ondersteunende werkgroepen niet nodig hebben en voldoende hebben aan hoorcolleges en schriftelijk studiemateriaal. Het past bij een academische opleiding studenten de vrijheid te laten op hun wijze te studeren. Dit moet echter niet ten koste gaan van de gemiddelde kwaliteit van de afstuderenden.
3. Studierendementen De commissie heeft geconstateerd dat een aanmerkelijk deel van de studenten pas in het derde studiejaar de propedeuse afrondt. Het gaat om gemiddeld 8% van de eerstejaarsinstroom en varieert van gemiddeld 4% aan de UM tot 13% aan de UU. Dat zoveel studenten pas in hun derde jaar hun propedeuse behalen, ook al hebben zij veelal ook tweedejaarsvakken gehaald, duidt op een laag studietempo. Het trage studietempo wordt ook zichtbaar in de cijfers over de deelname aan hoofdvakken in het eerste, tweede en derde studiejaar. Het is een bijna universeel verschijnsel, dat slechts 20-30% van de studenten volgens het programma deelneemt aan een derdejaars hoofdvaktentamen en dat van deze 20-30% doorgaans minder dan de helft slaagt. De commissie is van mening dat de faculteiten zich moeten inspannen om hier verandering in aan te brengen. De traagheid komt ook tot uiting in de doctoraal rendementen van de opleiding Nederlands recht. Van alle studenten die de propedeuse behalen studeert slechts een verwaarloosbaar klein deel in vier jaar af. De percentages lopen tussen de faculteiten uiteen van een tot zes. Na vijf jaar is gemiddeld over alle faculteiten een minderheid van nog geen 20% afgestudeerd. De UvA heeft een rendement van minder dan 10% in vijf jaar, terwijl aan de UM in dit tijdsbestek ruim 30% van studenten die tot de doctoraal instroom behoren, afstudeert. Ook hier wijzen de grote verschillen tussen faculteiten erop dat aan de meeste faculteiten verbetering mogelijk moet zijn. Bij de interpretatie van de rendementsgegevens past wel enige voorzichtigheid. De cijfers worden waarschijnlijk negatief beïnvloed door studenten die hun studie hebben opgegeven of een andere studierichting hebben gekozen. Uit de (KUO) statistieken blijkt, dat na meer dan zes jaar het gemiddelde percentage afgestudeerden in de opleiding Nederlands recht 72,5% bedraagt. Als men op grond daarvan globaal aanneemt dat 25% nooit afstudeert en men elimineert deze studenten uit de statistiek, dan komt men voor de genoemde cohorten tot percentages na vier jaar van 3, na vijf jaar van 26 en na zes jaar van 53. Na zes jaar is, landelijk gezien, net de helft van de studenten Nederlands recht afgestudeerd. Dat betekent dat de meerderheid van de studenten die de propedeuse behaald hebben, een studieQANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
11
vertraging oploopt van meer dan 50%. Zelfs aan de faculteit waar de resultaten het hoogst zijn (UM) is het gecorrigeerde percentage nog slechts 68%. Dat is een hoogst onbevredigende situatie, die naar de mening van de commissie uitzondering moet zijn in plaats van regel. De commissie heeft geen systematisch onderzoek verricht naar de oorzaken van die situatie (daartoe had zij geen opdracht en ook geen mogelijkheden), maar één gegeven is haar opgevallen. Dat is dat het aantal uren dat studenten wekelijks aan hun studie wijden laag is. Twintig uur is vaak genoemd en hoogst zelden meer dan dertig uur. Die getallen hebben betrekking op de studieperioden, dus vakantie en feestdagen zijn al geëlimineerd. Zij bestaan uit contacturen (colleges, werkgroepen e.d.) en zelfstudie. Het uiteindelijk rendement na meer dan zes jaar van de opleiding Nederlands recht is gemiddeld over de cohorten 1988 tot en met 1993 72,5%, variërend van 61,2% aan de UvA tot 79,0% aan de RUG. De commissie meent dat een rendement van 80% van alle studenten, die voor hun propedeuse slagen, door alle faculteiten gehaald zou moeten worden. Voor de opleidingen Notarieel en Fiscaal recht, Internationaal en Europees recht en Juridische bestuurswetenschappen geldt eveneens dat de desbetreffende faculteiten een doctoraal rendement van 80% moeten kunnen halen. Dat studenten zoveel vertraging oplopen kan naar de mening van de commissie niet opgevat worden als een natuurverschijnsel. Evenmin kan het afgedaan worden met te verwijzen naar de eigen verantwoordelijkheid van studenten of naar externe omstandigheden als bijvoorbeeld de noodzaak om er bij te werken. Studenten moet bewust gemaakt worden, dat een prestatie van rond de twintig oude studiepunten per jaar onvoldoende is. Dat leidt immers tot een studievertraging van minstens 50%. De commissie acht een cultuurverandering gericht op een hoger studietempo noodzakelijk en is van mening dat de faculteiten de eerst aangewezenen zijn om deze te bewerkstelligen. Een betere bewaking van de studievoortgang en begeleiding in de latere fase van de studie zijn instrumenten, die tot nu toe aan het merendeel van de faculteiten te weinig ingezet worden. Veel studenten verkeren in de noodzaak door betaalde arbeid, althans gedeeltelijk, in hun onderhoud te voorzien. Soms doen zij werk dat in het kader van hun studie nut kan opleveren, bijv. aan de faculteit zelf (met name als student-assistent), op advocatenkantoren en bij gerechten. In, naar de indruk van de commissie, veel meer gevallen hebben de studenten baantjes die geen verband houden met hun juridische studie, bijv. kelner of pizzakoerier. Mogelijk leveren laatstgenoemde werkzaamheden, naast de beoogde financiële beloning, ook wel enige maatschappelijke ervaring op, maar deze weegt niet op tegen het tijdverlies. Door de langere duur van de studie kan de betrokkene een kortere periode als afgestudeerde het werk waarvoor hij is opgeleid verrichten. Economisch gezien lijkt dit verspilling. De noodzaak inkomsten te verwerven verklaart overigens de genoemde korte studieweek niet geheel. Uit gesprekken met studenten heeft de commissie de indruk gekregen dat betaalde arbeid van rond anderhalve dag per week de standaard is. Indien een student daarvan een halve dag ten laste van het weekeinde brengt, houdt hij vier dagen over om te studeren, d.w.z. 32 uur per week, wat duidelijk meer is dan de geschatte gemiddelde studieweek thans bedraagt. De commissie is van oordeel dat de faculteiten de studenten sterker zouden moeten binden dan thans veelal geschiedt. Gedurende de onderwijssemesters lijkt een aantal contacturen van ten minste twaalf per week, verdeeld over ten minste drie dagen, wenselijk. Op deze manier worden de studenten met hun neus op de studie gedrukt. Desalniettemin moet de nadruk op zelfstudie blijven liggen. De student die zich daartoe niet voldoende kan zetten en behoefte heeft aan een soort klassikaal onderwijs, zal zich beter thuis voelen bij het hbo dan op een universiteit. 12
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De commissie heeft vastgesteld dat de geschetste situatie alom een bron van zorg is. Ter verkorting van de feitelijke propedeuseperiode zijn enkele faculteiten overgegaan tot invoering van een negatief bindend studieadvies, terwijl enkele andere faculteiten zich beraden over invoering daarvan. Afgezien van uitzonderingsgevallen mogen studenten die na één jaar minder dan de helft van het aantal voor de propedeuse voorgeschreven studiepunten behaald hebben (d.w.z. 21 ‘oude’) studiepunten, hun studie aan de desbetreffende faculteit niet voortzetten. Op zichzelf heeft de commissie tegen dit systeem geen bezwaar. Wie minder dan de helft van het voorgeschreven aantal studiepunten heeft behaald heeft in het normale geval, om welke reden ook, niet serieus gestudeerd. Hij kan dan beter hetzij een andere academische studie, hetzij een hbo-opleiding gaan volgen, of nog iets anders gaan doen. De commissie heeft er echter wel bezwaar tegen dat afzonderlijke universiteiten of juridische faculteiten zelfstandig een bindend studieadvies invoeren. Dat kan ertoe leiden – en leidt er in een aantal gevallen ook toe – dat weggestuurde studenten zich aan een andere juridische faculteit inschrijven. In een wat triviale vergelijking is dit een methode van afvalverwijdering die bestaat uit het deponeren van het afval bij de buren. Tot invoering van een negatief bindend studieadvies zouden de juridische faculteiten slechts collectief moeten besluiten met de uitdrukkelijke bepaling dat een door één hunner gegeven negatief bindend studieadvies gevolgen voor de toegang tot alle juridische faculteiten zal hebben. Die gevolgen zouden van verschillende aard kunnen zijn. Te denken valt aan het stellen van voorwaarden m.b.t. studiediscipline, een selectieprocedure of het verlangen van bepaalde prestaties vooraf, evt. in een andere dan de juridische studierichting. Zo nodig zou de totstandkoming van een wetswijziging die dergelijke gevolgen toestaat of regelt, moeten worden bepleit. Van belang is in dit verband wel dat er tot dusverre geen aanwijzingen zijn dat bij de faculteiten die na het eerste jaar bij onvoldoende prestaties een negatief bindend studieadvies geven, het doctoraalrendement verbetert. Hiernaar zou meer onderzoek gedaan moeten worden. Bovendien verdient aandacht dat een juridische faculteit (van de KUN) een alternatieve oplossing heeft gekozen. Deze houdt in dat de geldigheid van tentamens in propedeusevakken tot twee jaar beperkt is. Het nadeel van deze oplossing, in vergelijking met een negatief bindend studieadvies na één jaar, is dat zij meer tijd vraagt om effect te sorteren. Het voordeel is dat zij minder ingrijpend is (een verlopen tentamen kan men overdoen) en tegelijkertijd de studenten in het tweede jaar verplicht de openstaande eerstejaars tentamens te halen. Zij zou daarom, bij vergelijkbare effectiviteit, uit een oogpunt van evenredigheid de voorkeur verdienen.
4. Financiële problemen De juridische faculteiten klagen – de ene wat meer, de andere wat minder – over hun moeilijke financiële positie. In een tijd van bezuiniging verbaast dat niet. De klachten gaan echter dieper en hebben ten dele betrekking op de structurele situatie. Binnen de instellingen zouden de faculteiten der Rechtsgeleerdheid stiefmoederlijk bedeeld worden. Dit zou vooral gelden voor grote universiteiten met veel faculteiten. Hoewel de commissie niet is ingesteld en ook niet is geëquipeerd om een oordeel te geven over dergelijke financiële verhoudingen ontkomt zij er niet aan hier een opmerking te plaatsen, omdat de kwaliteit van het onderwijs mede afhankelijk is van de beschikbare financiële middelen. Volgens de faculteitsbesturen worden zij slechter bedeeld dan andere geestes- en maatschappijwetenschappelijke opleidingen (waarmee, anders dan met bèta- en medische opleidingen, een zekere vergelijkbaarheid bestaat) aan dezelfde universiteit. Gesteld dat dit zo is, is het moeilijk in te zien wat hiervan de rechtvaardiging zou zijn. Ook voor de juridische faculteiten geldt dat aan bepaalde normen zal moeten worden voldaan. Aan goede juristen bestaat een grote – en door de QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
13
voortschrijdende `juridificatie’ toenemende – behoefte. Onverantwoorde bezuiniging op de juridische opleiding legt een hypotheek op de toekomst. Opleidingen die niet zo goed zijn als mogelijk en wenselijk is zullen in de toekomst leiden tot minder goede juristen en daardoor tot minder goede regelgeving, rechtspraak en rechtsbijstand. Maatschappelijk gezien lijkt dat niet verstandig. De problemen verschillen overigens per instelling. Een symptoom van de verschillen is de student/docent ratio. Het aantal studenten per fte onderwijs loopt sterk uiteen, van 24,1 (UvT) en 26,5 (VU) tot 57,3 (UL) en 57,5 (UvA). Men zou kunnen veronderstellen dat het aantal onderwijsgevenden ongeveer constant is, zodat de ratio ongunstiger wordt naarmate het aantal studenten groter is. Dat is echter niet de (enige) verklaring van de discrepanties. De juridische faculteit van de UvT heeft (per 1 januari 2002) ongeveer 95 fte voor onderwijs en die van de UL (met, volgens iets oudere cijfers, ongeveer 80% meer studenten) ongeveer 73. Het zou redelijk zijn de slechtst bedeelde faculteiten, die van de UvA, de UL en in iets mindere mate ook de EUR, in staat te stellen hun achterstand in te halen en hen althans op het ongeveer gemiddelde niveau van omstreeks 40 (het niveau van de RUG en de UU) te brengen. Het voorgaande neemt niet weg dat er ook mogelijkheden zijn om het uitgavenpatroon te beperken. In de eerste plaats zouden faculteiten meer kunnen samenwerken, zodat twee of meer faculteiten van één onderwijsvoorziening gebruik maken. In het bijzonder zouden faculteiten kunnen snoeien in zelfstandig gegeven onderwijs in min of meer exotische (keuze)vakken. Daaronder zijn te verstaan vakken die aan de betrokken instelling jaarlijks minder dan vijftien studenten trekken. Juridische faculteiten zouden combinaties kunnen vormen om zulke vakken gezamenlijk te verzorgen, bijv. in die vorm dat de ene faculteit vak A verzorgt en de andere vak B onder haar hoede neemt. In beperkte mate bestaan zulke combinaties nu al, bijv. tussen de KUN en de UvT op het gebied van het Notarieel recht en het Fiscaal recht. In de tweede plaats is denkbaar dat in vakken die weinig studenten trekken onderwijs op afstand wordt gegeven. Met moderne ICT-hulpmiddelen zijn de mogelijkheden van onderwijs op afstand vergroot. Eventueel zouden faculteiten zulk onderwijsmateriaal van de OUNL kunnen betrekken. Wel zouden, ook bij dergelijke vakken, scriptiefaciliteiten geboden moeten worden. In de tweede plaats heeft de commissie bij verscheidene faculteiten de indruk gekregen dat het deeltijdonderwijs, dat zij veelal zelf geïnitieerd hebben, als een last wordt ervaren. Daar staat tegenover dat de deeltijdstudenten in sommige gevallen niet tevreden zijn over de hun geboden faciliteiten. Zij willen onderwijs ontvangen dat geheel of hoofdzakelijk buiten normale werkuren ligt, wat doorgaans betekent dat het afzonderlijk gegeven moet worden. Het zou voor de faculteiten een verlichting betekenen indien zij geen mondeling avondonderwijs meer zouden behoeven te verzorgen. Voor zover deeltijdstudenten niet in de gelegenheid zijn overdag gegeven onderwijs te volgen, zouden zij zich met onderwijs op afstand, ook hier naar het voorbeeld van dat van de Open Universiteit, tevreden moeten stellen. Ook in dit verband zouden faculteiten zulk onderwijsmateriaal van de OU kunnen betrekken, dan wel studenten, eventueel gedeeltelijk, naar de OU kunnen verwijzen.
14
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
5. Onderwijsvormen Aan alle faculteiten, afgezien van die van de OUNL, worden hoorcolleges gegeven en werkgroepen gehouden. Bij sommige vakken is dit zowel het een als het ander, bij andere vakken een van beide. De hoorcolleges hebben in het algemeen de klassieke vorm, met dien verstande dat zij – anders dan vroeger wel het geval was – niet zozeer gericht zijn op het bijbrengen van de stof, als wel op het wekken van belangstelling, het belichten van verbanden en het behandelen van actuele ontwikkelingen. Een dergelijke doelstelling voor hoorcolleges komt de commissie juist voor. Het aantal studenten varieert naar gelang van het aantal studenten van de faculteit, van het vak en ook naar tijdstip (traditioneel wordt het eerste college het best bezocht en neemt de belangstelling daarna gaandeweg af ). Bij de werkgroepen is de variatie groter. Het aantal deelnemende studenten verschilt sterk, van rond vijftien tot meer dan honderd. Bij dat laatste tekent de commissie aan dat men bij zulke aantallen niet meer van werkgroeponderwijs kan spreken. Ook de wijze waarop de werkgroepen plaatsvinden is nogal verschillend. Soms (met name bij de UM) is het de bedoeling dat de docent niet meer dan begeleider is en moeten de studenten over het onderwerp zoveel mogelijk onder elkaar discussiëren, zelfs met een student als gespreksleider. In andere gevallen is vooral de docent aan het woord en is het verschil met een hoorcollege niet groot. Zowel door docenten als door studenten wordt nogal eens geklaagd dat een deel van de studenten de werkgroepen slecht of niet voorbereidt. Laatstgenoemden komen naar de werkgroep om nuttige aanwijzingen van de docent te ontvangen, liefst het goede antwoord op mogelijke tentamenvragen. Bij sommige, vooral grotere, faculteiten wordt voor een aantal vakken een keus geboden tussen intensief en extensief onderwijs. Het intensieve onderwijs bestaat voornamelijk daaruit dat relatief kleine werkgroepen worden gehouden waarvoor geldt dat degenen die zich hebben opgegeven zich daarmee ook verplicht hebben aan die werkgroepen deel te nemen en deze naar behoren voor te bereiden. De waardering hiervan bij de studenten is verschillend. Sommigen vinden deze onderwijsvorm aantrekkelijk, anderen menen dat ze de tijd vruchtbaarder kunnen gebruiken. Bij andere, met name kleinere, faculteiten hebben de gewone werkgroepen het karakter dat elders bij de intensieve vorm past. De Commissie is van oordeel dat een werkgroep met maximaal twintig studenten, die behoudens bijzondere omstandigheden, de bijeenkomsten steeds – voorbereid – bijwonen, en actief aan de gesprekken deelnemen, in alle gevallen nagestreefd zouden moeten worden. De studenten die menen, hetzij in het algemeen hetzij voor bepaalde vakken, de stof sneller of beter aan boeken en ander schriftelijk studiemateriaal te kunnen ontlenen, zouden daaraan niet behoeven deel te nemen. De commissie is zich er wel van bewust dat dergelijke ‘intensieve’ werkgroepen voor de docenten veeleisend zijn en dat daarvoor niet steeds voldoende personeel beschikbaar is. Een bijzonder aantrekkelijke vorm van juridisch onderwijs is de deelneming aan een oefenrechtbank. Oefenrechtbanken bestaan, onder verschillende benamingen (zoals studentenrechtbank, Moot Court en Rota) bij de overgrote meerderheid van de juridische faculteiten. Deelneming is meestal een verplicht onderdeel van het studieprogramma. Zij stelt de student in staat zich in de juridische kanten van een bepaalde casus te verdiepen, oefent hen in het opstellen van een juridisch stuk (dagvaarding, verweerschrift, conclusie et cetera) en stelt hen in de gelegenheid zich te bekwamen in het mondeling voordragen van een juridisch betoog of tegenbetoog, met name in de vorm van een pleidooi. Alle faculteiten hebben inmiddels een begin gemaakt met digitale ondersteuning van het onderQANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
15
wijs, meestal via Blackboard, soms via ‘portal’- of ‘channel’ systemen. Deze ondersteuning omvat over het algemeen informatie ten behoeve van de zelfstudie, zoals roosters, sheets, hand-outs en oefententamens. Deze ontwikkeling beoordeelt de commissie als positief, zij het dat de mogelijkheden van ICT onderwijskundig gezien nog weinig worden benut. Op sommige plaatsen zijn experimenten gaande die de commissie veelbelovend acht. De commissie beveelt handhaving van deze vorm van onderwijs, invoering daarvan op plaatsen waar deze nog niet bestaat of niet verplicht is en verdere uitbouw waar daaraan behoefte bestaat, van harte aan.
6. Toetsing Een systeem van schriftelijke tentamens, bestaande uit open vragen, is langzamerhand de standaard geworden. Er komen nog wel meerkeuzetoetsen voor, maar in afnemende mate. Meerkeuzetoetsen hebben in het algemeen het nadeel dat zij meer gericht zijn op het toetsen van kennis dan van begrip. Daar komt voor de juridische opleiding bij dat studenten alleen juiste of onjuiste antwoorden kunnen geven, maar dat formulering en motivering niet aan de orde komen. Meerkeuzetoetsen zouden in elk geval na de propedeuse, dan wel na het eerste jaar, niet meer moeten voorkomen. Daarnaast worden nog altijd mondelinge tentamens afgenomen. Deze hebben het nadeel dat, meer dan bij schriftelijke, subjectieve elementen kunnen binnensluipen en dat de vergelijkbaarheid minder sterk is, wat de kans op ongelijke behandeling vergroot. Ook is toetsing achteraf moeilijk. Daar staan voordelen tegenover. Daartoe behoort het persoonlijke contact en de aanpassing aan de mogelijkheden van de kandidaat. Daardoor kan de docent een kandidaat zo nodig een klein zetje geven dat deze over een hobbel heen helpt. Ook zal de docent snel doorzien of hij met een hoogbegaafde student te maken heeft. Daar kan hij de vragen bij aanpassen, met het gevolg dat hij soms ook een zeer hoge cijfer kan geven. De commissie acht het van belang dat in zekere mate mondelinge tentamens worden afgenomen, liefst zo dat elke student, zeker als hij dat wil (hij kan er zijn vakkenpakket op afstemmen), althans één keer tijdens zijn studie een mondeling tentamen krijgt af te leggen. Wat ook de vorm van de tentamens is, uit de beantwoording moet blijken of de student voldoende kennis van het onderwerp heeft, voldoende inzicht in de problemen die op het desbetreffende gebied kunnen voordoen en de oplossing daarvan, kortom of hij in het getentamineerde onderwerp voldoende thuis is. Het moet mogelijk zijn de vragen aan de hand van het voorgeschreven studiemateriaal, met inbegrip van collegestof, te beantwoorden, maar de vragen moeten zo min mogelijk voorspelbaar zijn. Van belang is ook of een student een antwoord behoorlijk kan formuleren en motiveren. Structurele bewaking van het academisch niveau is gewenst. Een voor studenten belangrijk punt is het aantal tentamenmogelijkheden. Ten minste twee maal per vak per jaar is naar het oordeel van de commissie wenselijk, met een extra kans in bijzondere omstandigheden. Over de evaluatie van tentamens zijn, in het gedeelte van het rapport gewijd aan de VU, beschouwingen te vinden, die een meer algemene betekenis hebben.
7. Vaardighedentraining De vorige Onderwijsvisitatiecommissie heeft (p. 20 van haar rapport) een uitgebreid begrip vaardigheden gedefinieerd, waarvan bijv. ook logisch en creatief denken deel uitmaakt. De onderhavige commissie heeft een beperkter begrip gehanteerd, gericht op taalbeheersing, mon16
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
delinge en schriftelijke formulering en presentatie alsmede op argumenteren en discussiëren, een en ander in juridisch verband. De universitaire studie is in beginsel geen praktijkopleiding. Misschien hangt daarmee samen dat dit onderwerp bij de juridische opleiding jarenlang op de achtergrond is gebleven. Het heeft de commissie getroffen dat zij hiermee, bij gesprekken met afgestudeerden, herhaaldelijk is geconfronteerd, vooral door alumni die al enkele jaren eerder hun studie hadden afgesloten. Dezen vonden gewoonlijk dat zij tijdens hun studie onvoldoende hadden geleerd een juridisch betoog op papier te zetten of mondeling voor te dragen. Praktijkopleiding of niet, van de praktijkjurist wordt in veel gevallen gevraagd een mondeling of schriftelijk oordeel over een juridisch probleem te geven. Hij moet daarin voldoende vaardigheid hebben, anders zal zijn gesprekspartner zich onbevredigd, misschien wel bekocht voelen. Uit de afzonderlijke hoofdstukken van dit rapport zal blijken dat alle juridische faculteiten thans, de een wat meer de ander wat minder, aandacht voor dit aspect van de opleiding hebben. Een vrij algemeen streven is de student in elk leerjaar ten minste één vaardigheid te laten beoefenen. Sommige faculteiten gaan verder en hebben een vaardighedenlijn ontwikkeld (of zijn daarmee bezig), waarbij op een samenhangende wijze en oplopend in graad van moeilijkheid de verschillende vaardigheden (ICT- en opzoekvaardigheden, schriftelijke en mondelinge vaardigheden) worden geoefend en beoordeeld. Bij de herzieningen die plaatsvinden in het kader van ba/ma brengen sommige faculteiten deze lijn onder in een vaardighedenportfolio. Zoals bleek komt het merendeel van de faculteiten aan de behoefte aan vaardighedentraining onder meer tegemoet door middel van een oefenrechtbank, maar er zijn ook andere methoden. Een oefenrechtbank maakt aan de meeste faculteiten maakt onderdeel uit van het verplichte programma. Voor de resultaten die hier mee geboekt worden heeft de commissie veel waardering. De commissie is van mening dat het voor verwerving van de juridische vaardigheden een onderdeel van het verplichte curriculum moet zijn. Zij beveelt de faculteiten waar nog geen verplichte deelneming aan een oefenrechtbank bestaat, aan deze zo spoedig mogelijk in het curriculum op te nemen. Het is de commissie opgevallen dat de ontwikkelingen op het gebied van het vaardighedenonderwijs zich in mindere mate hebben voorgedaan bij de opleidingen Fiscaal en Notarieel recht. Uiteraard zal voor deze opleidingen niet precies dezelfde de vaardighedentraining nodig zijn als voor de opleiding Nederlands recht. Over het algemeen onderkent men wel het belang van bepaalde vaardigheden, maar meent men, vooral bij Notarieel recht, wegens de omvang van het onderwijsprogramma geen tijd te kunnen vrijmaken voor dit aspect. De commissie betreurt dit en heeft de indruk dat met een goed doordachte planning van activiteiten op dit punt meer mogelijk moet zijn.
8. Scripties Kennis van en inzicht in het recht, verdieping van een onderwerp én schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid komen samen in de scriptie, waarmee de studie doorgaans wordt afgesloten en waarmee de afstuderende kan tonen wat hij of zij waard is (het ‘meesterstuk’). De scripties die de commissie per opleiding heeft geselecteerd zijn steeds door één commissielid, voorafgaand aan elk visitatiebezoek, geanalyseerd, waarna de commissie de ervaringen heeft uitgewisseld en besproken. De kwaliteit van de scripties vertoont de gebruikelijke spreiding en in het algemeen zijn de scripties van voldoende tot goed niveau. De waardering die de afstudeerwerken hadden gekregen QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
17
was doorgaans passend, maar soms bleek dat de eisen te laag waren gesteld, waardoor de beoordeling te hoog uitviel. De commissie heeft dan ook met opleidingsvertegenwoordigers tijdens de ge-sprekken van gedachten gewisseld over de aanwezigheid en het daadwerkelijk toepassen van uniforme richtlijnen voor het beoordelen van de scripties. De commissie is een palet van systemen tegengekomen, waaruit een beeld van optimale voorbereiding, begeleiding en beoordeling is te destilleren. Dit is in de volgende punten samen te vatten: 1. in de loop van de studie heeft de student kleinere ‘papers’ moeten vervaardigen, die op vormgeving en inhoud zijn beoordeeld, welk oordeel aan de student kenbaar is gemaakt; 2. voorafgaand aan de grote scriptie moet de student een kleinere scriptie schrijven; dit kan bijv. de afsluiting van de bacheloropleiding vormen; deze kleine scriptie moet inhoudelijk, maar op kleinere schaal, aan dezelfde eisen voldoen als de grote scriptie; 3. de student krijgt, vóórdat hij aan zijn scriptie begint (dat kan, als deze verlangd wordt, vóór de kleine scriptie zijn) enkele colleges waar hem wordt gewezen op punten die bij het schrijven van zijn scriptie van belang zijn; 4. er is een spreekuur waar de student die daaraan behoefte heeft algemene gegevens en adviezen kan krijgen met betrekking tot zijn scriptie (dit bestaat bij de RUG onder de benaming forum scriptorum, ondergebracht bij de bibliotheek); 5. de student bespreekt de opzet van zijn scriptie tevoren met zijn scriptiebegeleider; deze beoordeelt ook een ruwe schets van de inhoud van de scriptie, al dan niet met een eerste hoofdstuk; 6. de student kan, binnen de grenzen van het redelijke, naar zijn of haar behoefte een aantal gesprekken met de scriptiebegeleider hebben; als hij of zij dat liever doet kan hij/zij, na de initiële bespreking, ook een hele (concept-)scriptie inleveren; bij de initiële bespreking worden hierover en over de tijdsplanning goede afspraken gemaakt; de docent bewaakt de naleving daarvan door de student; 7. de scriptie wordt beoordeeld aan de hand van centrale normen van de faculteit; 8. naast de scriptiebegeleider treedt een tweede docent als medebeoordelaar op; 9. wanneer de scriptie is goedgekeurd kan of moet de student deze, al dan niet in het openbaar, tegenover een panel verdedigen. De kwaliteit van de verdediging telt mee bij de bepaling van het toe te kennen cijfer. 10. Bovenstaande punten vormen een combinatie van door de commissie als positief ervaren vereisten die zij bij de verschillende faculteiten is tegengekomen. Het aan ál deze vereisten voldoen zou een zeer wenselijke, maar waarschijnlijk bewerkelijke en kostbare situatie scheppen. De commissie is van oordeel dat de (slot)scriptie de toetssteen is waaraan kan worden gemeten of de student het vereiste niveau heeft behaald. Daarom behoort zowel aan de docent als aan de student duidelijk te zijn aan welke inhoudelijke en formele normen een scriptie dient te voldoen en moeten er waarborgen zijn dat objectief en transparant aan deze normen een uniforme uitleg en uitvoering wordt gegeven. De normen behoren schriftelijk bekend gemaakt te zijn. Binnen de faculteit behoort ook tussen de vakgroepen regelmatig overleg gepleegd te worden over de handhaving van deze normen. Tussen docent en student dienen tijdens het schrijven van de scriptie als regel ook meer dan eens contacten te bestaan, omdat het niet alleen gaat om het eindresultaat maar ook om een leerproces tijdens het schrijven. De onervaren student leert van de ervaren onderzoeker hoe hij onderzoek moet aanpakken en hoe hij de resultaten van dit onderzoek op papier krijgt. Een openbare verdediging onderstreept het belang van de scriptie en maakt naar buiten toe duidelijk op welke wijze getoetst wordt. Ook hierin zit voor de student een belangrijk leermoment en voor de docent een toetsing in hoeverre de student in staat is een werkstuk te presenteren en te verdedigen. Ten slotte zullen de faculteiten erop moeten toezien dat een scriptie ook tot stand is gekomen door de inzet van de student zelf en niet is overgeschreven van een elders 18
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
gevonden werkstuk. Het al genoemde punt dat een scriptie door een tweede beoordelaar is gezien, is een wenselijke waarborg.
9. Kwaliteitszorg De kwaliteit van de opleidingen kan op verschillende wijzen worden bewaakt. In de eerste plaats zijn te noemen regelmatige curriculumevaluatie en cursusevaluatie. In het algemeen doen de faculteiten dit en verbinden zij ook consequenties aan deze evaluaties. De commissie raadt in het algemeen de vorming aan van één opleidingscommissie of een gezamenlijke vergadering van alle opleidingscommissies om de informatievoorziening tussen commissie(s) en bestuur beter te stroomlijnen. Bovendien dient er altijd feedback te zijn, met betrekking tot de besluitvorming en de ingediende adviezen, van de faculteitsbesturen naar de opleidingscommissies. Student-leden hebben bij veel faculteiten meestal één jaar zitting in de opleidingscommissies, terwijl bij sommige faculteiten, zoals de UvA, de zittingsduur twee jaar is, hetgeen als voordeel heeft dat taken en informatie gemakkelijker kunnen worden overgedragen. Voorts moeten de faculteiten de kwaliteit van hun docenten in het oog houden. Dit geldt zowel voor vaktechnische als didactische kwaliteiten. Hierop kan bij aanstelling worden gelet en doorgaans gebeurt dat ook. Dat is echter niet voldoende. Er zijn docenten in dienst die zijn aangesteld vóórdat didactische kwaliteiten werden verlangd. Bovendien zijn kwaliteiten als hier bedoeld aan wijziging onderhevig, bijv. doordat iemand de ontwikkeling van zijn vak niet behoorlijk bijhoudt of door factoren van persoonlijke aard. De zorg voor deze zgn. professionalisering verschilt per faculteit vrij sterk. Soms beperkt de faculteit zich tot het aanbieden van interne of externe cursussen, het aan elke docent overlatend of hij of zij daarvan gebruik wil maken. Vaak, maar niet steeds, houdt de decaan, de opleidingsdirecteur of een ander daarvoor in aanmerking komende functionaris met de docenten regelmatig gesprekken (aangeduid als functionerings-, resultaats- of ontwikkelingsgesprekken). Klachten, met name van studenten, lijken echter het belangrijkste aanknopingspunt. Deze zullen, als zij serieus lijken, veelal leiden tot gesprekken met de desbetreffende docent. De mogelijke consequenties zijn een waarschuwing, de verplichting tot het volgen van een of meer cursussen, ontneming van onderwijstaken en, in het uiterste geval, ontslag. Het komt ook voor dat de professionalisering sterker is gestructureerd, nl. door toepassing van een systeem van onderwijskwalificaties. Wie de vereiste kwalificatie niet weet te behalen, wordt niet meer in het onderwijs ingezet. Deze laatste consequentie acht de commissie in beginsel juist, maar deze wordt lang niet altijd getrokken. In het algemeen hebben de aanbevelingen van de vorige commissie in een groot aantal gevallen voldoende tot de gewenste acties en verbeteringen geleid. In die gevallen waarin de aanbevelingen niet zijn opgevolgd, hebben de faculteiten dat in de zelfstudies in de meeste gevallen op beredeneerde wijze aangegeven.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
19
10. Europees recht De commissie acht het gewenst dat Europees gemeenschapsrecht als zodanig deel uitmaakt van het curriculum, ook van bacheloropleidingen. Vergeleken bij de vorige visitatieronde is hierbij al vooruitgang geboekt, zij het dat er verschillende opvattingen zijn over de inbedding in het curriculum. Het is juist dat Europees recht doorwerkt in alle mogelijke andere rechtsgebieden (o.a. verbintenissenrecht, ondernemingsrecht, mededingingsrecht, bestuursrecht en strafrecht), maar dat vervangt een cursus Europees recht als zodanig niet. De student moet inzicht krijgen in de juridische vormgeving van de Europese integratie als zodanig, zoals deze tot uitdrukking komt in de institutionele structuur van de Europese Unie, de rechtsbescherming in het Europese recht en belangrijke stukken materieel recht, zoals dat van de vier vrijheden. Aan sommige faculteiten wordt aan dit verlangen recht gedaan, aan andere blijft nog het een en ander te wensen over. Zo hadden in het studiejaar 2001/2002 slechts vier faculteiten het Europese gemeenschapsrecht als verplicht onderdeel in het eerste jaar, al dan niet als onderdeel van een groter internationaalrechtelijk vak. In 2002/2003 was dat aantal echter al opgelopen tot zeven. De meeste faculteiten hadden in beide collegejaren op een of andere wijze aandacht voor het Europese recht in het verplichte doctoraal Nederlands recht. Bij andere faculteiten blijkt het te gaan om een relatief klein onderdeel van een groter vak. Bij de opleidingen Fiscaal recht is dit niet anders, zij het dat daar de aandacht vooral uitgaat naar het internationaal belastingrecht en het gemeenschapsrecht daarin wordt betrokken.
11. Betekenis keuzeruimte Een zekere vrije keuzeruimte in het studiepakket geeft de student mogelijkheden zijn persoonlijke voorkeuren en kwaliteiten tot hun recht te doen komen. In de bachelor-masterstructuur zal de keuzeruimte vooral, maar niet uitsluitend, in de masteropleiding moeten worden gezocht. De vorige onderwijsvisitatiecommissie is (p. 19-20 van haar rapport) al vrij uitvoerig op de betekenis van de vrije keuzeruimte ingegaan. De commissie zou daarnaar thans in hoofdzaak willen verwijzen, zij het met één kanttekening. De vorige commissie heeft zich voorstandster getoond van ‘een beperkte keuzeruimte in de vorm van voorgestructureerde afstudeerrichtingen waarbinnen naast verplichte studieonderdelen op diverse momenten uit een beperkt aanbod een keuze gemaakt kan worden.’ Deze wens wordt in de masteropleiding in grote trekken vervuld. De onderhavige commissie is echter niet in principe geporteerd voor een beperkt aanbod van keuzevakken. Organisatorische en financiële factoren kunnen tot beperkingen dwingen, maar interfacultaire combinaties en onderwijs op afstand kunnen een tegenwicht bieden. Op deze wijze kan een ruim aanbod gehandhaafd blijven, wat geen ander nadeel heeft dan een ‘embarras de choix’. Mét haar voorgangster meent de commissie wel dat (de mogelijkheid van) ondersteuning bij het keuzeproces door de studieleiding van de faculteit noodzakelijk is.
12. Metajuridische en niet-juridische vakken Traditioneel maakt een aantal metajuridische vakken en een enkel niet-juridische vak deel uit van het curriculum van de faculteiten der Rechtsgeleerdheid. De term ‘metajuridisch’ is niet scherp omlijnd, maar men rekent tot de metajuridische vakken rechtsgeschiedenis, rechtsfilosofie en rechtssociologie. Als niet-juridisch vak placht aan Nederlandse juridische faculteiten een basiscursus economie te worden gegeven. 20
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Dergelijke vakken kunnen bijdragen aan het inzicht in achtergronden en verbanden en tot vergroting van de maatschappelijke ontwikkeling. De commissie heeft uit gesprekken met studenten afgeleid dat deze vakken zich niet steeds in een grote populariteit verheugen. Sommige faculteiten hebben de neiging om, als zij hetzij wegens ruimtegebrek in het opleidingsschema, hetzij om financiële redenen op het vakkenpakket moeten bezuinigen, hun blikken in de richting van de meta- of niet-juridische vakken te slaan. De commissie zou echter het verdwijnen van dergelijke vakken uit de juridische opleiding betreuren, te meer omdat juist de metajuridische vakken bijdragen aan de academische vorming. Het ten dele facultatief doen zijn van de studie in deze vakken, of een deel daarvan, is wel het overwegen waard, met dien verstande dat dit niet voor rechtsgeschiedenis zou moeten gelden, aangezien kennis van de geschiedenis van het recht kan bijdragen tot beter begrip van het geldende recht en daarom zeer wenselijk is. Een inleiding tot de rechtsfilosofie kan voor beginnende studenten zeker nuttig zijn als introductie tot de studie. Het onderwijs in metajuridische vakken, hoe nuttig en aanbevelenswaardig dit ook is, moet een begeleidend verschijnsel zijn. Voor niet-juridische vakken, met name economie, geldt mutatis mutandis hetzelfde. Ook in deze materie geldt dat overdaad schaadt. Het moet niet zo zijn dat onderwijs in metajuridische of niet-juridische te grote offers van het onderwijs in juridische vakken zou veroorzaken. Ook of juist op deze gebieden zou men kunnen streven naar interfacultaire combinatie of specialisatie. Daarmee zou men tegen lagere kosten een hogere kwaliteit kunnen bereiken.
13. Hoogbegaafde studenten Incidenteel en min of meer op persoonlijke basis komen af en toe aan de Nederlandse juridische faculteiten wel activiteiten voor die speciaal gericht zijn op hoogbegaafde studenten. Een dringende behoefte daaraan ziet de commissie niet. Het universitaire stelsel biedt, meer dan klassikale vormen van onderwijs, studenten met een meer dan gemiddeld leervermogen voldoende ontplooiingsmogelijkheden. Zij kunnen op te bestuderen stof dieper ingaan (bijv. door in plaats van of naast het voorgeschreven studieboek een uitvoeriger handboek te consulteren). Zij kunnen meer dan het voorgeschreven aantal vakken bestuderen en eventueel ook vakken buiten de eigen faculteit kiezen, bijv. in een literaire, economische, sociale of bedrijfskundige faculteit. Zij kunnen ook sneller dan de doorsneestudent hun studie voltooien. Dat neemt niet weg dat activiteiten als hiervóór bedoeld ondersteuning verdienen. Studenten met een meer dan gemiddeld leervermogen zoeken, behalve verbreding, ook verdieping. Door vooral in de eindfase (master-opleiding) ook een aantal cursussen op zeer hoog niveau aan te bieden, kan een faculteit getalenteerde studenten ontplooiingsmogelijkheden bieden. Dat doet recht aan het academisch karakter van de opleiding en kan goede, gemotiveerde studenten aantrekken en inspireren.
14. Aio’s en junioronderzoekers Over het algemeen functioneren de opleidingen voor aio’s en junioronderzoekers goed. Als voorbereiding op het onderwijs aan studenten nemen zij deel aan didactische cursussen. Als voorbereiding op hun onderzoek wordt er meestal een gemengd stelsel gehanteerd van verplichte algemene cursussen die enerzijds de techniek van het onderzoeken bestrijken en anderzijds een QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
21
relatie hebben met de inhoud van het uit te voeren onderzoek. Vanuit de onderzoekers zelf is keer op keer beklemtoond dat men veel behoefte heeft aan een goede cursus met betrekking tot methoden van onderzoek. De opleidingen die binnen de faculteit waar de onderzoeker werkzaam is zelf worden verzorgd, zijn over het algemeen goed van opzet en sluiten meestal goed aan bij de noden van de onderzoeker. Anders is het met opleidingen die de vrucht zijn van samenwerking tussen verschillende (al dan niet rechten-) faculteiten. Deze opleidingen zijn niet altijd sterk in hun samenhang en overlappen soms opleidingsonderdelen die vanuit de eigen faculteit verplicht worden gesteld. Voor de individuele onderzoekers is een goed opleidings- en begeleidingsplan belangrijk. Daarmee kan de voortgang en de inzet van begeleiding wordt gevolgd en gestuurd. Veel faculteiten kennen zo’n instrument. Daarnaast hanteren faculteiten soms ook meer algemene richtlijnen. Weinig faculteiten hanteren richtlijnen voor promotoren, waarin is aangegeven aan welke eisen de begeleiding moet voldoen. Het doen geven van onderwijs aan studenten door aio’s en junioronderzoekers kan een bijdrage leveren tot oplossing van problemen die ontstaan zijn door een tekort aan onderwijscapaciteit bij het overige perso-neel. Het is te prefereren boven inzet van student-assistenten. De onderwijstaken van deze laatsten zouden tot hulpwerkzaamheden, zoals het ondersteunen van studenten die daar behoefte aan hebben en surveilleren tijdens tentamens, moeten zijn beperkt. De vervulling van onderwijstaken door aio’s en junioronderzoekers kan tevens bijdragen aan de eigen vorming en de opleiding van zulke aio’s en junioronderzoekers. Het tijdsbeslag dat vervulling van onderwijstaken voor deze groepen personen meebrengt behoort wel binnen de perken te blijven. Gezien het primaire doel van de aanstelling van aio’s en junioronderzoekers, beveelt de commissie aan de opleiding en positie van dergelijke personen in de toekomst te doen beoordelen door de onderzoeksbeoordelingscommissie en niet door de onderwijsvisitatiecommissie. Daartoe behoort de voorvraag óf aio’s en junioronderzoekers moeten of mogen worden verplicht aan het onderwijs aan studenten deel te nemen. Slechts de relatie van de bedoelde personen tot het onderwijs aan studenten zou ter beoordeling van de onderwijsvisitatiecommissie kunnen blijven. De commissie denkt aan aspecten als de voorbereiding van aio’s/junioronderzoekers op eventuele inzet bij het onderwijs aan studenten. Ook de vraag of, bij gebrek aan full dress docenten, beter aio’s of junioronderzoekers dan wel studentassistenten kunnen worden ingezet, zou ter beoordeling van de onderwijsvisitatiecommissie moeten blijven.
15. Stages en internationalisering Bij alle faculteiten is het mogelijk dat studenten een tijdlang een praktijkstage volgen. Indien de student die stage afrondt met een verslag en dit door een universitaire begeleider wordt goedgekeurd, kan de student daarmee doorgaans ook enkele studiepunten verwerven. De actieve bemoeienis van de faculteiten met stages is zeer verschillend. In sommige gevallen moet de student zelf op zoek gaan naar een stageplaats en de stage zelf regelen. In andere heeft de faculteit een stagebureau dat vraag en aanbod van stages bij elkaar brengt. Ook komt het voor dat bemoeienis met stages gedecentraliseerd is in die zin dat elke vakgroep een eigen stagecoördinator heeft, waarvan de activiteit van de desbetreffende persoon afhangt. In één geval (UM) is sprake van een met 22
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
de faculteit verbonden advocatenpraktijk, waar een aantal studenten ervaring kan opdoen. In beginsel is het volgen van een praktijkstage, met name op een advocatenkantoor, een gerecht, een bestuurlijke overheidsinstelling of bij een onderneming, bijvoorbeeld een bank of verzekeringsbedrijf, nuttig te achten, hoewel dit ook tot verlenging van de studieduur kan leiden. Veel hangt af van de inzet van de betrokken student en de opvang en aandacht die hij tijdens de stage krijgt. De commissie heeft de indruk dat de belangstelling onder studenten voor het volgen van een stage, kwantitatief gezien, niet groot is. Daar kunnen allerlei oorzaken voor bestaan, waarover de commissie niet wil speculeren. De faculteiten kunnen een zeker aanmoedigingsbeleid voeren, en zich actief opstellen door te bemiddelen bij het vinden van stageplaatsen. De commissie heeft de indruk dat, naarmate een stagebureau sterker bemand is, meer enthousiasme aan de dag legt en kwalitatieve eisen aan stageplaatsen stelt, de belangstelling van studenten voor het volgen van een stage toeneemt. Succesvol (blijkend uit overtekening bij de deelneming en de opinie van studenten hierover) is ook het in het faculteitsprogramma ingebouwde advocatenkantoor bij de UM. Dit initiatief zou een voorbeeldfunctie moeten hebben. Hierbij aansluitend merkt de commissie op dat er voor de faculteiten ook een zekere taak is weggelegd in verband met de gebleken behoefte van studenten aan het verrichten van betaalde werkzaamheden. Als een student zulke werkzaamheden verricht, is het zowel voor hem- of haarzelf maatschappelijk gezien het beste als deze werkzaamheden passen bij de juridische studie. Het werken als bijv. bibliotheekmedewerker bij een gerecht of advocatenkantoor is voor een rechtenstudent nuttiger dan dat als kelner of pizzakoerier. Naast het bemiddelen bij het vinden van klassieke stageplaatsen zouden de faculteiten daarom ook enige bemiddeling kunnen verlenen bij het vinden van gehonoreerde stages en ander betaald werk in de juridische sfeer. Deze bemiddeling zou een beperkt karakter kunnen hebben en zich richten op het bijeen brengen van vraag en aanbod, bijv. door aanvragen op een website of anderszins bekend te maken. Het begrip internationalisering kan men in meer dan één betekenis opvatten. De vorige Onderwijsvisitatiecommissie heeft dit begrip verstaan als aandacht voor internationaal en buitenlands recht, in ruime zin. De onderhavige commissie heeft zich in dit opzicht geconcentreerd op uitwisseling van studenten, d.w.z. buitenlandse juridische studenten die een tijdlang aan een Nederlandse universiteit studeren en Nederlandse juridische studenten die het omgekeerde doen. De belangstelling van buitenlandse studenten voor studie aan een Nederlandse universiteit blijkt algemeen groter dan die van Nederlandse studenten voor studie in het buitenland. De opvang van buitenlandse studenten lijkt aan alle faculteiten behoorlijk georganiseerd. De studie van deze studenten richt uit de aard der zaak op onderwijs dat deze studenten kunnen volgen, wat in de praktijk Engelstalig onderwijs betekent. Dit laatste geldt ook voor de ‘European Law School’ van de UM, die veel Duitse studenten trekt. De commissie heeft echter geen gesprekken met buitenlandse studenten gevoerd en moet dus afgaan op informatie die zij van de faculteiten gekregen heeft. Nederlandse studenten die een studie in het buitenland hebben gevolgd oordelen daarover in het algemeen positief; in die zin dat zij het een interessante en blikverruimende ervaring vinden. Slechts een klein aantal studenten maakt echter van deze mogelijkheid gebruik. De commissie heeft studenten aan verscheidene faculteiten gevraagd of dezen voornemens waren een studie in het buitenland te volgen en, zo nee, waarom niet. De antwoorden op deze laatste vraag behelsden onder meer: opzien tegen studieduurverlenging, kosten, scheiding van relaties in Nederland. Deze argumenten, ongeacht of men ze onderschrijft, moet men op zichzelf respecteren, maar dat neemt niet weg dat een studieperiode in het buitenland een wezenlijke ervaring oplevert en daarom zeer QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
23
nuttig is. De faculteiten zouden studenten daarop bij voortduring moeten attenderen en het mogelijke moeten doen de aantrekkelijkheid van studeren in het buitenland te vergroten, met name door daar, voor zover verantwoord, studiepunten van toe te kennen. Teneinde meer mogelijkheden te scheppen dat aankomende juristen het oog meer op het buitenland richten, hetzij door studie aldaar, hetzij althans door kennisneming van buitenlandse juridische publicaties beveelt de commissie de faculteiten aan te bevorderen dat de studenten zich kunnen bekwamen in juridisch Frans, Duits en Engels en de studenten aan te moedigen dit ook te doen.
16. Overgang naar de bachelor-masterstructuur De opdracht van de commissie had betrekking op de periode van 1996/1997-2001/2002, dus voorafgaand aan de invoering van de bachelor-masterstructuur. Deze invoering heeft echter in zodanige mate een schaduw vooruitgeworpen, dat de commissie gemeend heeft zich daarmee, in beperkte mate, toch te moeten bezighouden. Gebleken is dat de invoering op nogal verschillende wijzen is geschied. Bij sommige faculteiten is men (in beginsel) per 1 september 2002 op de nieuwe structuur overgegaan, bij andere zal men dat per 1 september 2003 doen. Sommige faculteiten hebben voor een geleidelijke invoering gekozen, waarbij de oude cohorten onder de oude structuur blijven vallen, andere kozen voor invoering ineens, althans van de bacheloropleiding. De indruk bestaat voorts dat de faculteiten zich hebben ingespannen een zo bevredigend mogelijke overgangsregeling op te stellen, wat niet wegneemt dat sommige studenten zich daardoor toch benadeeld voelen. Sommige faculteiten hebben de gelegenheid te baat genomen de opleiding te hervormen, andere hebben de bestaande inrichting behouden, zij het in nieuwe kledij; er zijn ook tussenvormen. Naast de al genoemde versterking van vaardighedentraining zijn sommige opleidingen ertoe overgegaan ook deelprestaties mee te laten tellen voor het eindcijfer van een vak, mede in het licht van de eisen die men stelt aan deelname en het demonstreren van bepaalde vaardigheden. Aan sommige faculteiten hanteert men (meestal op last van het universiteitsbestuur) het majorminorsysteem in de bacheloropleiding, waarbij de minor wordt gevormd door vakken buiten het juridische. Dit stelt de opleidingen Nederlands recht voor de moeilijkheid voldoende ruimte over te houden om het civiel effect te bereiken. Het verwerven van gedegen kennis van het recht wordt zo bemoeilijkt, hetgeen te meer een probleem is omdat de daarop volgende masterfase slechts één jaar mag duren. Hoezeer de commissie een brede vorming voor de jurist van belang acht, toch meent zij dat de rechtenopleiding daardoor dreigt te verschralen. Een bredere vorming door middel van onderwijs in metajuridische vakken, zoals hiervóór, in paragraaf 12 bepleit, lijkt de Commissie daarom een betere oplossing. Een meerderheid van de juridische faculteiten heeft het propedeutisch examen als zodanig afgeschaft, een minderheid heeft dit, binnen de bacheloropleiding, behouden. Zowel de voor de ene als voor de andere oplossing bestaan argumenten. Een voordeel van handhaving van het propedeutisch examen is in elk geval dat dit de duidelijkheid rond de selecterende en oriënterende functie van het eerste jaar bevordert. De praktijk kan uitwijzen welke vorm op den duur de voorkeur verdient. De afsluiting van de bacheloropleiding krijgt aan veel faculteiten de vorm van een scriptie. De daaraan te stellen eisen zijn minder zwaar dan die welke aan de scriptie van de oude rechtenop24
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
leiding worden gesteld. Er worden ook andere keuzes gemaakt. De commissie meent dat een schriftelijke prestatie van enige omvang in elk geval onderdeel moet uitmaken van een academische bacheloropleiding in de rechten (met inbegrip van Fiscaal en Notarieel recht). De commissie is geconfronteerd met de constatering dat de in Nederland voor de juridische opleiding gekozen bachelor-masterstructuur niet aansluit op die van andere Europese landen, zulks in strijd met de opzet van de nieuwe structuur. Een veel gehoorde klacht is dat door die structuur de ruimte voor stages en verblijf in het buitenland zeer gering wordt. Met name de internationalisering zou het slachtoffer kunnen worden. De commissie heeft evenwel op verschillende plaatsen creatieve oplossingen gezien voor dit probleem. Een voorbeeld is door een uitgekiend rooster een semester vrij te maken waarin men naar het buitenland kan gaan. Een ander voorbeeld bestaat uit het in het curriculum verplicht stellen van internationale activiteiten, gepaard gaande met de organisatie van kortdurende studieverblijven in het buitenland en internationale activiteiten aan de faculteiten zelf. Verdedigd is verder dat er vierjarige bacheloropleidingen zouden moeten komen, waarvan de daarvoor in aanmerking komende varianten, met name de bacheloropleiding Nederlands recht, aan de vereisten voor het ‘civiel effect’ voldoen. Daar zou een master-opleiding van één jaar op moeten volgen, die specialisatie en verdieping biedt. Deze opvatting behoeft niet noodzakelijk tot verlenging van de studie te leiden. Voor toelating tot de master-opleiding zou (wettelijk) de eis gesteld kunnen worden dat de betrokkene, behoudens bijzondere omstandigheden, zijn of haar bacheloropleiding in vier jaar (of vierenhalf jaar) heeft voltooid. Men komt dan tot een duur van de complete studie van vijf of vijfenhalf jaar, wat niet afwijkt van de huidige feitelijke situatie. Niet onwaarschijnlijk zou zijn dat de meeste studenten die periode nog altijd voor hun studie nodig zullen blijken te hebben, waarbij de beteren deze afsluiten als master, de minder goeden, in ongeveer dezelfde tijd, als bachelor. Daarvoor in aanmerking komende bachelorexamens zullen dan echter de deur naar de uitoefening van juridische beroepen openen. Zodoende zou ook het verschil tussen de universitaire en de hbo-bachelor duidelijker worden gemarkeerd. Over het voorgaande wil de commissie geen oordeel geven, omdat zij onvoldoende mogelijkheid heeft gehad zich in dit onderwerp te verdiepen. Zij heeft het willen vermelden om het debat hierover op gang te helpen.
17. Zij-instroom Onder zij-instroom verstaat men dat studenten met een havo-vooropleiding en een voltooide propedeuse aan een hbo toegang tot het universitair juridisch onderwijs krijgen. Een grote meerderheid van de juridische faculteiten klaagt erover dat deze studenten doorgaans slecht meekunnen, de voortgang van het onderwijs afremmen en de rendementen nadelig beïnvloeden. Ook voor de betrokken studenten zelf is in een mislukking eindigende deelneming aan het wetenschappelijk onderwijs nadelig. Aan een der faculteiten sprak men van ‘drama’s’. De commissie is zich ervan bewust dat dit een onderwerp is dat al veel publiciteit heeft gehad en een politieke lading heeft. Zij wil desondanks opmerken dat zij het ongewenst acht dat de kwaliteit van het onderwijs door deze instroom ongunstig wordt beïnvloed. Vooropleiding heeft ten opzichte van het wetenschappelijk onderwijs immers de dubbele functie van voorbereiding en selectie-instrument. Men bewijst niemand een dienst – ook de betrokken studenten niet – door personen met een onvoldoende gebleken vooropleiding tot het juridisch wetenschappelijk onderwijs toe te laten. De commissie zou willen bepleiten dat de regeling zodanig gewijzigd wordt dat QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
25
van personen zonder vwo-diploma een volledige hbo-opleiding (dus niet slechts een propedeuse) wordt verlangd en voorts dat de desbetreffende hbo-opleiding geacht kan worden een redelijke vooropleiding tot de rechtenstudie te zijn. Een opleiding in bijv. de beeldende kunst of bewegingsleer zal aan dat laatste vereiste niet voldoen. Het gaat er niet om bepaalde personen van juridische faculteiten te weren. Het streven moet er echter op gericht zijn dat degenen die een universitaire juridische studie willen volgen, eerst een daartoe voldoende vooropleiding hebben genoten.
18. Verhouding mannen-vrouwen Klaarblijkelijk is de rechtenstudie voor vrouwen aantrekkelijk. Aan alle faculteiten zijn vrouwelijke studenten duidelijk in de meerderheid, met een uitzondering voor Fiscaal recht, waar meer mannen studeren. Bij de docenten is de situatie iets gecompliceerder. De beide geslachten houden elkaar in de meeste juridische faculteiten – niet alle: in enkele faculteiten bestaat een mannenoverwicht – kwantitatief ongeveer in evenwicht, maar in de hogere rangen (hoogleraar en u.h.d.) blijft overal het aantal vrouwen (nog) sterk achter. Geen van de tien juridische faculteiten heeft een vrouw als decaan. Sommige faculteiten (VU en UvT) hebben een stimuleringsbeleid gevoerd met betrekking tot de aanstelling van vrouwen in hogere rangen. Daarmee is het aantal in absolute zin inderdaad wat verhoogd, maar in fte is het nog steeds laag. Er wordt wel gezegd dat dit een kwestie van tijd is. Men trekt dan de vergelijking met de rechterlijke macht. De eerste vrouwelijke rechter in Nederland verscheen in de jaren vijftig van de vorige eeuw (toen een vrouw werd benoemd tot kinderrechter). Thans bestaat in de rechtbanken een getalsmatig evenwicht tussen vrouwen en mannen. In de gerechtshoven is dat nog niet zo, maar het aantal vrouwelijke raadsheren neemt snel toe. Deze ontwikkeling is echter sterk gestimuleerd doordat de mogelijkheid tot deeltijdwerk werd geopend. Daardoor werd het gemakkelijker werk en zorg te combineren en is de rechterlijke macht een aantrekkelijke werkgever voor vrouwen geworden. In leidinggevende functies blijft het aantal vrouwen ook daar laag. Bij de universiteiten mag men een dergelijke ontwikkeling verwachten, die uiteindelijk zal moeten leiden tot evenwicht tussen de geslachten in alle functies. Desondanks is het zaak deze factor in het oog te houden en te waken tegen (ook onbedoelde) discriminatie. Het komt de commissie voor dat faculteiten (en universiteiten) zich zouden moeten beraden op de vraag in hoeverre de werkomstandigheden en de werkcultuur in de hogere functies uitnodigend zijn voor hen die werk en zorg willen combineren. De commissie denkt daarbij aan de mogelijkheid in deeltijd te werken (hetgeen voor hogere rangen meestal wordt ontmoedigd), het voorzien in opvangmogelijkheden voor jongere kinderen (ook tijdens buitenlandse reizen), het plannen van vergaderingen op voor verzorgers gunstiger tijdstippen, het opnieuw doordenken van het arbeidsethos voor de hogere rangen, zoals met betrekking tot werken in de vrije tijd en het opnemen van vakantiedagen et cetera. Daarbij betrekt de commissie overigens ook mannen die hiervan gebruik willen maken. Omgekeerde discriminatie is immers ook discriminatie en bovendien een improductief middel. Niemand behoort op grond van geslacht op minder goede arbeidsvoorwaarden te moeten werken of bij benoeming gepasseerd te worden, maar privilegiëren op grond van deze factor (anders dan ‘bij gelijke geschiktheid’) is evenmin gewenst en impliceert trouwens het passeren van een ander.
26
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Deel I.B. Vergelijkend overzicht bevindingen
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
27
28
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Deel I.B. Vergelijkend overzicht bevindingen Dit hoofdstuk heeft tot doel enig inzicht te geven in de overeenkomsten en verschillen tussen de juridische faculteiten in Nederland. Als basis voor deze vergelijking dienden de afzonderlijke opleidingsrapporten, zoals die zijn opgenomen in deel II. Gezien het specifieke karakter van de opleiding Nederlands recht van de Open Universiteit Nederland is een bespreking in vergelijkende zin bij sommige aandachtspunten minder relevant. Niet elke paragraaf van dit hoofdstuk is daarom van toepassing op deze opleiding. Dit hoofdstuk volgt dezelfde paragraafindeling als de afzonderlijke opleidingsrapporten.
1. Missie, doelstellingen en eindtermen Tussen de opleidingen bestaan punten van overeenkomst en van verschil. Overeenkomende doelstellingen zijn: kennis en vaardigheden hebben om zich voldoende snel in te werken in (nieuwe) beroepspraktijken, specialisaties en ontwikkelingen; het vergaren, waarderen en aanwenden van wetenschappelijke kennis en vaardigheden voor beroepsuitoefening; het zelfstandig onderkennen, analyseren, bedenken en formuleren van oplossingen van juridische problemen en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Individuele kenmerken van doelstellingen zijn: VU: hoogwaardig onderwijsaanbod en effectieve onderwijsorganisatie, goede en laagdrempelige begeleiding van studenten UU: creatieve academici opleiden die kennis creëren, bewaren en overdragen en leiding geven aan het gebruik van kennis UL: juridisch vakmanschap, analytische diepgang en internationale oriëntatie UvT: opereren in het wetenschappelijke en professionele beroepsleven binnen een stelsel van algemeen geaccepteerde normen en waarden EUR: inzicht in de aard van sociale en juridische normen en begrip van de grenzen van het recht om maatschappelijke verschijnselen te ordenen en te reguleren; internationale oriëntatie, en maatschappijgericht, multidisciplinair karakter UvA: individuele vrijheid en ontplooiing, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid; bewust zijn van de internationale en maatschappelijke context waarin het recht zich ontwikkelt; interdisciplinair werken en samenwerking over de verschillende vakgebieden RUG: (nieuwe) juridische inzichten kritisch beoordelen uit ethisch, cultureel en sociaal oogpunt; activerende leeromgeving, internationalisering, onlosmakelijke band tussen onderwijs en onderzoek KUN: professionele gewoonten en professionele ethiek, algemene communicatieve vaardigheden, met name mondelinge en schriftelijke taalvaardigheden, wisselwerking onderzoek en onderwijs; kleinschaligheid, praktijkgericht wetenschappelijk onderwijs, grensverleggend (internationaal gericht) onderwijs, servicegerichtheid UM: kleine groepen met probleemgestuurd onderwijs, zelfwerkzaamheid en initiatief nemen in het onderwijs en de latere beroepspraktijk, aansluiting bij de juridisch-maatschappelijke werkelijkheid, structurering onderwijs in blokperiodes, internationalisering, onderwijsvernieuwing OUNL: open karakter, tweedekans- en aanvullend (verdiepend en actualiserend) onderwijs, zelfinstruerend (afstands)onderwijs, leermiddelen waaraan zorg is besteed alsmede aanvullende begeleiding, zelfwerkzaamheid, onderwijsvernieuwing en -ontwikkeling.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
29
Vrijwel alle faculteiten besteden voldoende aandacht aan de inbedding van de doelstellingen in de missie van de universiteit en de faculteit. Deze inbedding komt echter in de zelfstudie met bijlagen van de UL niet expliciet naar voren. De faculteit van de RUG heeft haar missie, doelstellingen en eindtermen en het beoogde profiel van de afgestudeerden goed doordacht en uitgewerkt. De faculteit gaat in op de aansluiting van academische en professionele kennis en vaardigheden bij de internationale omgeving, en hoe het beoogde generalistische profiel wordt getoetst aan arbeidsmarktonderzoeken. Er is tevens aandacht voor de uitwerking en inbedding van de doelstellingen in de missie van de universiteit en de faculteit. Goede voorbeelden van een samenhangende uitwerking van de visie die een faculteit heeft op de inhoud van opleiding met het oog op het bereiken van de doelstellingen die men ermee heeft, vond de commissie bij de UU en de UvA. De faculteit van de UU heeft sinds 1999 een duidelijke missie met bijbehorende onderwijsfilosofie en heldere doelstellingen voor de opleidingen. De doelstellingen zijn goed weergegeven in de eindtermen, maar de operationalisering van de laatste op vakniveau kan nog verder worden verbeterd. Aan de UvA is men erin geslaagd een volledige uitwerking te geven van de doelstellingen van de opleiding in eindtermen, die vervolgens nader zijn ingevuld en verfijnd per vak. De situatie aan de UM verschilt daarvan enigszins doordat men daar met onderwijsblokken werkt. De eindtermen van de opleiding als geheel zijn daar verfijnd in de eindtermen per blok. Deze zijn weer nader uitgewerkt in de zogenaamde ‘blauwdrukken’ per vak. Aan de UvA en de UM heeft die uitwerking niet alleen vakinhoudelijk, maar ook met betrekking tot de voor een jurist nodige vaar-digheden en (wat betreft de UM) de attitude plaatsgevonden. De uitwerking van de eindtermen voor de blokken en vakken van de opleiding Fiscaal recht aan de UM kan nog worden verbeterd. De operationalisering van de doelstellingen in eindtermen is ook door de faculteiten van de VU en de UvT voldoende uitgewerkt. Deze geeft bij beide duidelijk weer hoe de doelstellingen ook tot specifieke kwalificaties leiden waaraan de studenten moeten voldoen naar gelang de gekozen bovenbouwopleiding. Eveneens komt aan bod hoe de eindtermen in het onderwijsprogramma zijn uitgewerkt. De faculteiten van de EUR en de KUN besteden voldoende aandacht aan de missie, doelstellingen en eindtermen, maar beide faculteiten kunnen de eindtermen voor de vakken nog verder en evenwichtiger uitwerken. Bij de UL en de OUNL zijn een verdere integratie en systematisering nodig.
2. Opbouw en inhoud van het programma Ten tijde van de visitatie verzorgden alle opleidingen een vierjarig curriculum. In september 2002 zijn de meeste faculteiten begonnen met de invoering van het eerste jaar van het bachelor-mastercurriculum. In september 2003 volgen de RUG, de UM en de OUNL. De onderhavige vergelijking berust grotendeels op het oude curriculum. Alle faculteiten boden voltijdse opleidingen met een vierjarig curriculum aan en verzorgden daarnaast deeltijdopleidingen, waaronder steeds van Nederlands recht, en soms andere opleidingsvormen. Gezien de opzet en aard van het programma is de opleiding Nederlands recht van de OUNL in dit rapport als deeltijdopleiding beschouwd. Ook een aantal bovenbouwopleidingen kan men in deeltijd volgen: Notarieel recht (UvA, RUG, KUN, VU), Fiscaal recht (UvT, UvA, RUG, EUR), Internationaal en Europees recht (UvT, UvA) en Juridische bestuurswetenschappen (RUG). De deeltijdopleidingen duren in de regel zeven jaar. 30
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De UvT, de EUR, de RUG en de KUN kennen combinaties van twee opleidingen, zoals Nederlands recht en Economie en Fiscaal recht en Notarieel recht. Eveneens bieden de RUG en de KUN duale varianten van bovenbouwopleidingen aan, waarbij werken en (af )studeren worden gecombineerd.
a. Opbouw curricula De basisindeling van de curricula is grotendeels gelijk: na een propedeuse van één jaar wordt één tot twee jaar gebruikt als basisdeel van de doctoraalopleiding. Dit basisdoctoraal bestaat veelal uit verplichte vakken. De één tot twee laatste jaren worden voor de afstudeerrichting (einddoctoraal) gebruikt. Hier is in het algemeen een in omvang beperkte keuzeruimte voor juridische en nietjuridische vakken ingeruimd. Tussen de faculteiten en hun opleidingen bestaan ook verschillen. Zo varieert het aanbod van keuze-vakken en afstudeerrichtingen. Een ander verschil is de opbouw van de programma’s. De VU, de UU en de UvA, hebben gekozen voor een concentrische opbouw: de programma’s van het basisdoctoraal en de specialisatie zijn georganiseerd rond de kernvakken van de hoofdgebieden van het recht (privaatrecht, staats- en bestuursrecht en strafrecht) en metajuridische vakken in de propedeuse. De opleidingen van de UvT en de UM hebben een indeling in blokken. De opleiding Neder-lands recht van de OUNL is op studeren in deeltijd afgestemd en biedt na het behalen van de basiscursus recht de mogelijkheid vakken van het programma in willekeurige volgorde te doorlopen.
b. Propedeuse Alle faculteiten besteden voldoende aandacht aan de hoofdgebieden van het recht (privaatrecht, staats- en bestuursrecht, strafrecht) en metajuridische vakken (rechtsgeschiedenis, rechtsfilosofie, rechts-sociologie). Eveneens bieden de propedeuses van alle faculteiten voldoende zicht op het vervolg van de studie. Enkele faculteiten hebben internationaal recht of fiscaal recht in het propedeuseprogramma opgenomen. Door middel van een juridisch keuzevak in de propedeuse van de UL en de UvT kan de student zich op één van beide vakken oriënteren. De oriënterende functies van de propedeuses van de EUR, de RUG en de UM omvatten, naast de kernvakken van de diverse doctoraalopleidingen, de inleidende vakken belastingrecht en internationaal en Europees (publiek)recht. Bovendien bieden de EUR en VU in de propedeuse een integratievak over verschillende juridische disciplines aan. De selecterende werking van de propedeuse is over het algemeen voldoende, maar had bij de UL, UvT en de UvA wat sterker kunnen zijn. Het onderwijsprogramma van de propedeuse van de UL zou iets zwaarder moeten zijn. Aan het selecterend effect van het bindend studieadvies wordt afbreuk gedaan door een relatief lichte propedeuse, waardoor er een uitgestelde selectie plaats vindt in het zware basisdoctoraal. Bij de UvT bestaat een mogelijkheid om na het behalen van zeven van de negen vakken uit de propedeuse door te gaan met vakken van het basisdoctoraal. Een groot aantal ‘no-show’ studenten en studenten die geen enkel tentamen afleggen drukt het propedeuserendement van de UvA. In navolging van de UL overwegen verschillende faculteiten, zoals de UvA, de invoering van een bindend studieadvies, om de selecterende functie van het eerste jaar van de bacheloropleidingen te versterken. Een andere vorm van selectie wordt gehanteerd aan de KUN, waar de geldigheid van de propedeusevakken tot twee jaar is beperkt. De EUR kent een blokkeringsregeling die het aantal vakken uit het doctoraalprogramma tot twee beperkt, zolang de propedeuse niet is voltooid.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
31
c. Basisdoctoraal en afstudeerrichtingen De faculteiten bieden alle kernrichtingen aan. De inhoud en het niveau van het basisdoctoraal de afstudeerrichtingen en specialisaties bij alle faculteiten komen de commissie voldoende voor. Zij voldoen allen aan de eisen vanuit het afnemend veld. Alle faculteiten bieden een variëteit aan keuzevakken aan, die de studenten, hetzij in de beperkte, hetzij in de vrije keuzeruimte, kunnen opnemen. Onder de toegenomen onderwijsdruk die ook zichtbaar is in een verhoging van de studenten-stafratio hebben sommige faculteiten, zoals de UU en UvA, het aantal keuzevakken verminderd. Het niveau, de inhoud en de omvang van de keuzeonderdelen zijn echter bij alle faculteiten nog altijd voldoende tot goed. Er is een groot gevarieerd aanbod, qua thema’s en moeilijkheidsgraad. De keuzevakken bieden verdieping, sluiten in veel gevallen aan bij lopend onderzoek en zijn soms interdisciplinair van opzet. De keuzeruimte is bij de opleidingen Fiscaal recht en Notarieel recht veel kleiner dan bij de andere opleidingen, als gevolg van de afstemming van de onderwijsprogramma’s op de meer specifieke, beroepsgerichte eisen van het afnemend veld.
d. Scriptie en wetenschappelijk niveau De opleidingen worden alle afgesloten met een scriptie. In haar referentiekader stelt de commissie de omvang van de scriptie, als proeve van bekwaamheid voor het leveren van een werkstuk van academisch niveau, op een minimum van acht ‘oude’ studiepunten (11,4 ects: European Credit Transfer System). De scripties van een groot aantal opleidingen acht de commissie van voldoende omvang. Bij de opleidingen Nederlands recht van de VU en de EUR, Fiscaal recht van de LEI, de EUR, de UvA en de UM en Notarieel recht van de UL, de EUR, de UvA, de RUG, de KUN en de UM bestaat de mogelijkheid deze met een kleinere scriptie af te ronden. Binnen veel faculteiten bestaat hierdoor een grote diversiteit in scriptieomvang tussen de verschillende opleidingen. Het wetenschappelijke niveau van het onderwijsprogramma lijkt in het algemeen voldoende. Het onderwijs sluit ook in voldoende mate aan op het aan de faculteit verrichte onderzoek. Naast vakinhoudelijke kennis leren de studenten in alle opleidingen zelfstandig de nieuwste ontwikkelingen en mutaties op wetenschapsgebied bij te houden. In de keuzeruimte bestaan verschillende mogelijkheden tot wetenschappelijke verdieping. Door de aard en omvang van de opleiding van de OUNL is het wetenschappelijk niveau van het programma niet vergelijkbaar met dat van de andere faculteiten. De programma’s van de UU, UM en de RUG sluiten in het bijzonder aan bij het lopende onderzoek, doordat zij onderzoekszwaartepunten in zowel de keuzevakken als de inrichting van de bovenbouwopleidingen (door middel van zwaartepuntvakken) naar voren brengen en geregeld recente onderzoeksliteratuur in de onderwijsstof opnemen.
e. Vaardigheden In vergelijking met de situatie bij vorige visitatie is er in de programma’s een grotere aandacht voor mondelinge en schriftelijke juridische en academische vaardigheden. Aan de UvT is de oefening van vaardigheden breed verankerd in het onderwijs. Aan de UM besteedt men hier eveneens veel aandacht aan. Een bijzonder punt van zorg is de wijze waarop vaardigheden ge-toetst worden. Met name de vaststelling van een norm en de wijze waarop objectief en betrouwbaar een oordeel tot stand komt behoeft verbetering. De toegenomen aandacht voor het bijbrengen en oefenen van vaardigheden komt onder andere tot uiting in het opzetten van oefenrechtbanken. Aan de KUN kent men drie naar rechtsgebied onderscheiden verplichte oefenrechtbanken. Voor mondelinge vaardigheden heeft de juridische 32
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
faculteit een lijn uitgezet, waar de student ieder jaar een type oefenrechtbank heeft, eveneens oplopend in graad van moeilijkheid. In de opleiding Notariaat is er echter weinig aandacht voor vaardigheden. Aan de UL is er voldoende aandacht voor vaardigheden in de fiscale en notariële opleiding, maar ontbreekt – afgezien van de daar goed functionerende oefenrechtbank – een meer systematische benadering in de opleiding Nederlands recht. Aan de UU is er sprake van een positieve ontwikkeling in het vaardighedenonderwijs, terwijl er naar de mening van de commissie aan de VU, de UvA en de EUR meer aandacht aan besteed moet gaan worden. Bij de EUR en de VU wordt soms iets te veel nadruk gelegd op het reproduceren van de stof. Alle juridische faculteiten besteden aandacht aan de mondelinge, schriftelijke en computervaardigheden. De commissie beschouwt het als een minimumvereiste dat de faculteiten proberen de studenten elk leerjaar ten minste een vaardigheid te laten oefenen. De UvA heeft het vaardighedenonderwijs goed aangepakt door middel van een ‘vaardighedenlint’ dat over de grenzen van de vakken en leerstoelgroepen heen duidelijk gekoppeld is aan de te bereiken eindtermen. De RUG, de KUN en de UM hebben eveneens een vaardighedenlijn ontwikkeld (of zijn daarmee bezig), waarbij oplopend in graad van moeilijkheid de verschillende vaardigheden (ICT en opzoekvaardigheden, schriftelijke en mondelinge vaardigheden) worden geoefend en beoordeeld. Bij herzieningen die plaatsvinden in het kader van de bachelor-masterstructuur brengen sommige faculteiten, zoals de UU, en de UvT deze lijn onder in een vaardighedenportfolio. Een goed uitgedacht systeem voor de schriftelijke vaardigheden wordt gehanteerd aan de UM, waarbij de student via kleine essayopdrachten en een miniscriptie wordt voorbereid op de eindscriptie.
f. Samenhang, deeltijdprogramma’s en aio-opleiding Bij de KUN en de OUNL kan op het stuk van samenhang en interne afstemming van het onderwijs nog winst worden behaald. Het cursusmateriaal in het basis- en einddoctoraal van de OUNL wordt onderling goed afgestemd, maar de mogelijkheid tot het willekeurig volgen van de vakken in combinatie met de langere gemiddelde studieduur kan ten gevolge hebben dat de student het over-zicht in de samenhang van de verschillende juridische disciplines verliest. De kwalitatieve aansluiting van deeltijdprogramma’s op de voltijdprogramma’s per faculteit geven noch inhoudelijk noch qua niveau aanleiding tot kritiek, en deze programma’s hebben een goede onderlinge afstemming. De aio’s en junioronderzoekers zijn tevreden over de organisatie van de opleidingen door de faculteiten en vrijwel alle onderzoeksscholen. Het programma van de onderzoeksschool 'Rechten van de Mens' is voor verbetering vatbaar. Actieve en toegankelijke aio-decanen zijn bij vrijwel alle faculteiten betrokken bij de structurering en de tijdsplanning van het onderzoek van de aio’s en junioronderzoekers. De UvT en UU kunnen meer aandacht aan deze punten te besteden. De werkzaamheden van de aio’s zijn bij alle faculteiten ingebed in de staforganisatie. Regelmatig vinden er evaluatie-, functionerings- en beoordelingsgesprekken plaats. De commissie beoordeelde de opbouw en inhoud van het onderwijsprogramma bij vrijwel alle faculteiten als voldoende of goed.
3. Onderwijsleeromgeving De faculteiten hanteren uiteenlopende visies en beleidsuitgangspunten over de leeromgeving. Deze komen voort uit de gekozen missies, doelstellingen en eindtermen. Ze vereisen keuzes ten aanzien van de beoogde schaal (kleinschalig, grootschalig), intensiteit (intensief, extensief ), vrijQANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
33
heid en zelfstandigheid (keuzevrijheid, zelfwerk- en redzaamheid) en de inzet van de beschikbare staf en middelen (werkgroepen, afstandsonderwijs). De UvA biedt twee trajecten aan: extensief en intensief onderwijs met de nadruk op respectievelijk meer zelfwerkzaamheid en hoorcolleges en meer begeleiding en werkcolleges. De UM heeft daarentegen gekozen voor één systeem van ‘probleemgestuurd onderwijs’. De andere faculteiten bevinden zich daartussen in en leggen daarbij minder of meer nadruk op intensief onderwijs in werkgroepen. De OUNL neemt een aparte positie in door het verzorgen van afstandsonderwijs en facultatieve begeleiding in werkgroepen. Bij vergelijking van de onderwijsprogramma’s van de faculteiten, met name voor de eerste drie jaren, valt op dat sommige faculteiten, zoals de UM en de OUNL, meer plaats inruimen voor zelfstudie en andere faculteiten, zoals de VU, die dat minder doen. Er bestaan ook verschillen tussen de aantallen uren hoorcolleges en werkcolleges voor dezelfde opleidingen aan verschillende faculteiten. Veelal strookt dit met de verschillende visies op de gekozen onderwijsvorm, d.w.z. minder of meer intensieve begeleiding. De commissie heeft om een beeld te krijgen van het niveau en de inhoud van de tentamens telkens van een hoofdvaktentamen uit het eerste, het tweede en het derde studiejaar de vragen, de normantwoorden en de tentamens van een student met een vier, een zes en een acht opgevraagd. Het betrof de eerste gelegenheid voor het afleggen van tentamens in de hoofdvakken privaatrecht, staats- en bestuursrecht alsmede strafrecht. Wanneer er meer dan één hoofdvak in het eerste jaar werd gegeven werd gekozen voor het vak met het laagste slaagpercentage. Van de twee overblijvende vakken werd uit het tweede jaar het vak met het laagste slaagpercentage gekozen en uit het derde jaar het overblijvende vak. De commis-sie heeft zich daarmee, zij het in beperkte mate, een oordeel kunnen vormen over de inhoud, het niveau en de spreiding van vragen in tentamens en over de normering en de toepassing van de norm. In het algemeen werden deze tentamens adequaat geacht en heeft de commissie geen aanleiding gezien er afzonderlijk opmerkingen over te maken. Een overzicht van de betreffende tentamens en de slaagpercentages is te vinden in bijlage 6, Overzicht tentamens. Tegen de achtergrond van de door de commissie gehuldigde mening dat in de juridische opleidingen het tentamineren door middel van meerkeuzevragen zoveel mogelijk vermeden dient te worden, onderscheiden de VU en de KUN zich in dit opzicht positief door het ontbreken van meerkeuzetentamens. Het aandeel van meerkeuzetentamens aan de UL, de UM, de UU, de RUG, de UvA en de OUNL moet nog verder teruggedrongen worden. Ook is de commissie van mening dat aan de VU en de EUR het aandeel van zuivere kennisvragen in tentamens verminderd moet worden. Sommige opleidingen zijn ertoe overgegaan ook deelprestaties te laten meetellen voor het eindcijfer van een vak, mede in het licht van de eisen die men stelt aan de deelname en het demonstreren van vaardigheden (bijv. aan de UU). Aan de UL heeft men alle vakken ingeschaald naar niveau en opgenomen in het ‘Leids register’. Op deze manier kan men zien wat de moeilijkheidsgraad van een vak is en mede daardoor op welke plaats in de opleiding het thuishoort. Alle faculteiten besteden voldoende zorg aan de begeleiding van scripties. De wijze waarop dit geschiedt, loopt echter uiteen (zie de algemene beschouwingen, § 8). Bij enkele faculteiten, zoals de VU, is een tweede beoordelaar standaard. Een openbare verdediging en een mondelinge presentatie van de scriptie zijn aan de UvT verplicht en behoren bij sommige andere faculteiten tot de mogelijkheden.
34
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
In het algemeen achtte de commissie de onderwijsleeromgeving bij het merendeel der faculteiten van voldoende of goed niveau en bij een drietal faculteiten was deze in min of meerdere mate voor verbetering vatbaar. Voor nadere toelichtingen verwijst zij naar de afzonderlijke opleidingsrapporten.
4. Instroom Aan de UU, de UL, de UvA en de OUNL liepen in de visitatieperiode de aantallen eerstejaars en inge-schreven studenten terug. Aan de UL lijken de aantallen studenten zich nu (2000/20012002/2003) te stabiliseren. Aan de RUG is de instroom stabiel, zij het sinds 2002 licht teruglopend. Aan de VU, de UvT, de EUR en de KUN is sprake van een sterke groei van de instroom. De VU wacht af of er spra-ke zal zijn van stijgende trend, voordat zij zich zal inzetten voor extra faciliteiten. De UvT heeft, geleid door een bovengrens van het aantal studenten aan de gehele UvT, de wens niet verder te willen groeien en vooral schoksgewijze groei te vermijden. Bij de EUR is sprake van een sterkere groei van de instroom dan elders. Het aantal studenten in een werkgroep is aan de EUR hierdoor dusdanig toegenomen dat men niet meer van een werkgroep kan spreken. De faculteit van de KUN is alert op de stijgende instroom van de studenten. Zij bewaakt de doorstroom d.m.v. de selectie in het eerste jaar, omdat zij de combinatie van kleinschaligheid en de servicegerichtheid binnen haar opleidingen in stand wil houden. De instroom aan de UM is stabiel en de faculteit wil, eveneens tot behoud van haar kleinschaligheid, niet groeien. De instroom van studenten levert bij geen der juridische faculteiten problemen op wat betreft het aanbieden van volwaardige en brede onderwijsprogramma’s, met ruime mogelijkheden tot verdieping en specialisatie, die voldoen aan de juridische en algemene academische eisen en specifieke beroepsgerichte eisen vanuit het afnemend veld. De UvT, de KUN en de UM hanteren een doordacht beleid om de opzet, inrichting en eindtermen van de opleidingen te bewaken. Aan de opleidingen van een groot aantal faculteiten redden de zij-instromers met een havo-diploma en een hbo-propedeuse het vaak niet in de propedeuse of in het vervolg van de studie. Dit geldt niet voor de RUG, de UM en de OUNL waar dergelijke zij-instromers geen problemen opleveren of niet voorkomen. De faculteiten besteden in het algemeen geen speciale aandacht aan bepaalde doelgroepen, anders dan, zoals bij de UU, de UL, de UvT en de EUR, door het aanbieden van taalcursussen aan studenten met taalproblemen. De docenten van de OUNL geven extra aandacht aan diegenen die niet zo gemakkelijk deelnemen aan het reguliere onderwijs (wegens hun werk of een handicap). Aan de VU, de UvT, de EUR en de RUG is ruime aandacht voor voorlichting. Deze omvat informatief en wervend voorlichtingsmateriaal, de mogelijkheden voor vwo-ers om een dag rechten te studeren, masterclasses voor scholieren, goede contacten met docenten van middelbare scholen en de inzet van studenten als voorlichters op middelbare scholen. De voorlichting van de UM naar het vwo heeft een landelijke uitstraling en biedt goede informatie over de PGO-onderwijsmethodiek. De voorlichting en communicatie van de KUN, zowel intern en extern, zijn goed geïntegreerd, sluiten aan op die van de universiteit en stoelen op een duidelijk geformuleerde beleidsaanpak. De andere faculteiten besteden voldoende aandacht aan voorlichting. Op alle faculteiten gaven de studenten te kennen geen belemmeringen te ondervinden in de overgang van het vwo naar het wo in het algemeen, en de propedeuses rechten in het bijzonder. De activiteiten op alle faculteiten zijn in dit opzicht voldoende. Een belangrijke voorziening zijn de studenten- en docentenmentoren. De activiteiten van de EUR voor de aansluiting vwo/wo zijn QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
35
goed. Een speciale introductieweek (de IPO-week), de inrichting van de propedeuse en de begeleiding door mentoren zijn goed geïntegreerd en worden goed uitgevoerd. Op basis van bovenstaande punten beoordeelt de commissie de instroom aan de faculteiten en de daarop afgestemde facultaire activiteiten als voldoende.
5. Studeerbaarheid De studieadvisering en wijze van studiebegeleiding aan de faculteiten werken bevredigend. De commissie is hierbij afgegaan op de algemene waardering van de studenten en die van afgestudeerden, ontleend aan de arbeidsmarktmonitoren. De studieadvisering en studiebegeleiding van de VU zijn goed georganiseerd, waarbij goed gebruik wordt gemaakt van een voortgangsregistratiesysteem, zodat de kans dat studenten buiten zicht blijven klein is. Uit de gesprekken met studenten en docenten en de opbouw van de geboden onderwijsprogramma’s is af te leiden dat de propedeuses van alle faculteiten voldoende in de geprogrammeerde tijd zijn te voltooien. Daarbij zij opgemerkt dat de propedeuse van de opleiding Nederlands recht van de OUNL na het behalen van de basiscursus recht in elk gewenst tempo kan worden doorlopen. De commissie heeft uit de gesprekken met studenten en docenten en de opzet van de doctoraalprogramma’s opgemaakt, dat studenten de doctoraalprogramma’s eveneens in de geprogrammeerde tijd kunnen voltooien. In de praktijk lopen zij vaak vertraging op. Bij een aantal faculteiten constateerde de commissie dat de programmering van het doctoraal verder kan worden verbeterd, om de kans op studievertragingen te verminderen. Op vrijwel alle faculteiten wordt het studievoortgangsregistratiesysteem voldoende gebruikt voor studieadvisering en studiebegeleiding op individueel niveau. De commissie adviseert de OUNL een dergelijk registratiesysteem goed op te zetten en bij te houden. De juridische faculteiten van de UvA en de UM maken goed en regelmatig gebruik van de gegevens uit het registratiesysteem voor probleemanalyses ten behoeve van management- en beleidsdoeleinden. Op de EUR gebeurt dit ook, maar ad hoc naar aanleiding van concrete vragen. De commissie moedigt de andere faculteiten aan de gegevens uit het studievoortgangsregistratiesysteem regelmatig en systematisch voor de genoemde doelen te gebruiken. De programmaonderdelen in alle studiejaren zijn bij alle faculteiten voldoende gespreid en sluiten goed op elkaar aan. Aan de hand van curriculumevaluaties en blokevaluaties zijn de UvA respectievelijk UM goed in staat de spreiding, aansluiting en evenwichtige verdeling van geplande en werkelijke studielast van de vakken in het onderwijsprogramma te bewaken en, waar nodig, bij te sturen. De commissie meent dat de UvT, EUR, OUNL, UU en UL nog op dit onderdeel in min of meerdere mate verbeteringen kunnen aanbrengen. Aan vrijwel alle faculteiten bedraagt de werkelijke studielast een kleiner aantal uren per week (inclusief contacturen) dan de geplande. Studenten van de UU, de UL, de EUR en de UvA gaven aan gemiddeld tussen de zestien en twintig uur per week te studeren. Aan de VU, de UvT, de RUG, de KUN en de UM wordt gemiddeld tussen de twintig en 25 uur per week gestudeerd. In de differentiatie- of afstudeerfase ligt het studietempo vaak hoger, zoals dertig-veertig uur per week aan de UL. De OUNL vormt een uitzondering, omdat de studenten vaak naast een volledige werkkring studeren en het studietempo individueel kunnen bepalen.
36
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De tentamenregelingen lopen wat betreft het tijdpad en het aantal herkansingen nogal uiteen. Één herkansing per vak in augustus (zoals bij de RUG bestaat) acht de commissie op zichzelf adequaat. Dat neemt niet weg dat herkansing op korte termijn na een volgend blok of trimester (zoals mogelijk is bij de UM en de UL) voor studenten aantrekkelijk is. Bij de KUN, EUR en OUNL bestaan twee tentamenkansen, dus één herkansing, en een beperkte derde mogelijkheid tot herkansing. Ook dat stelsel komt de commissie aanvaardbaar voor. Met betrekking tot de nakijktermijnen binnen de faculteiten constateert de commissie dat deze niet buitensporig lang (soms zelfs uitgesproken kort) zijn. De commissie trof aan de verschillende faculteiten geen belemmeringen voor specifieke groepen studenten aan. Al met al beoordeelt de commissie de studeerbaarheid bij de faculteiten veelal als voldoende.
6. Doorstroom en rendementen In het algemeen acht de commissie de doorstroom en rendementen bij de KUN en UM voldoende, en die bij de andere faculteiten voor verbetering vatbaar. De commissie baseert zich op KUO-cijfers. Verscheidene faculteiten hebben aangevoerd dat die cijfers geen goede weergave van de werkelijkheid te zien geven. Dat hangt samen met de specifieke situatie waarin de faculteit zich bevindt. De faculteiten hebben de KUO-cijfers die op hen betrekking hebben op uiteenlopende wijze aangepast. Deze gewijzigde gegevens, in de zelfstudies te vinden, zijn, ongeacht hun merites, slecht vergelijkbaar, om welke reden de commissie ze niet heeft overgenomen1. Voor de OUNL, waarvoor geen KUO-cijfers beschikbaar zijn, verwijst de commissie naar het opleidingsrapport. Voor een beoordeling van het rendement heeft de commissie de volgende ‘normen’ gehanteerd: • Propedeuse na één jaar: rond 35% is voldoende, lager dan 30% is onvoldoende, hoger dan 40% is goed • Propedeuse na twee jaar: 70% is goed, lager dan 60% is onvoldoende, van 60% tot 65% is matig • Doctoraal na vijf jaar: rond 40% van de propedeusegeslaagden is voldoende, tussen 30% en 37% is matig, lager dan 30% is onvoldoende • Doctoraal na zes jaar: 70% van de propedeusegeslaagden is voldoende, lager dan 60% is onvoldoende • Doctoraal na meer dan zes jaar: 85% van de propedeusegeslaagden is goed, van 80% tot 85% is voldoende, van 75% tot 80% is matig, minder dan 70% is onvoldoende In de volgende tabellen zijn deze beoordelingen weergegeven. Tussen de haakjes staat de afwijking ten opzichte van de norm.
1
In bijlage 1 is onder het kopje ‘Werkwijze van de commissie’ een korte toelichting opgenomen op de KUO-cijfers.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
37
Propedeuse Rechten na 1 jaar na 2 jaar van eerstejaars norm UL RUG UU EUR UM UvA VU KUN UvT
Doctoraal Rechten na > 6 na 5 jaar na 6 jaar jaar van propedeuse geslaagden
35%
70%
40%
70%
V (+1) V (-2) V (-2) V (-1) G (+8) O (-10) O (-8) G (+8) G (+9)
M (-6) M (-8) O (-11) O (-15) G (-0) O (-17) O (-16) M (-8) M (-7)
O (-26) O (-22) O (-21) O (-19) V (-4) O (-29) O (-11) O (-21) O (-15)
O (-35) O (-34) O (-27) O (-29) O (-15) O (-43) O (-22) O (-26) O (-25)
85% O (-11) V (-6) O (-11) O (–16) V (-5) O (-24) O (-11) M (-9) O (-13)
Internationaal en Fiscaal Europees recht recht na > 6 jaar van propedeuse geslaagden
Notariaat
norm UL RUG UU EUR UM UvA VU KUN UvT
85% M (-9) O (-15) G (+2) O (--17) G (+0) G (-0) -
85% O (-50) O (-23) M (-10) O (-42) G (+6) -
85% M (-9) O (-19) O (-33) O (-16) O (-18)
De propedeuserendementen na één jaar lopen bij de verschillende faculteiten sterk uiteen. Van de studenten, die in 1995 tot en met 2000 aan de opleiding als eerstejaars zijn ingeschreven, behaalde gemiddeld 33,8% van de studenten de propedeuse in één jaar, waarbij de UvA en de VU met respectievelijk 24,6% en 26,6% de laagste rendementen hebben. Bij de UvA is er sprake van een neerwaartse trend en bij de VU van een opwaartse. De propedeuserendementen na twee en drie studiejaren lopen tussen de faculteiten minder uiteen, maar uiteindelijk blijft er een aanmerkelijk verschil bestaan tussen de UL enerzijds (met een rendement gedurende de visitatieperiode van gemiddeld 72%) en de EUR, de UvA en de VU anderzijds met elk een gemiddelde van tussen 62% en 64%. Het post-propedeuserendement van de voltijdsopleiding Nederlands recht over de cohorten 1988 tot en met 1997 bedraagt na vier jaar gemiddeld slechts 3 %. Bij de VU en UM ronden gemiddeld 6 % van de studenten de studie binnen vier jaar af. Na vijf jaar bedraagt het gemiddelde post-propedeuserendement (cohort 1988 tot en met 1996) 17 %, waarbij de UM, VU en UvT de hoog38
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
ste rendementen behalen van 34 %, 24 % en 21%. Na zes jaar (cohort 1988 tot en met 1995) is het gemiddelde 40 % en zijn de hoogste rendementen bij de UM, VU en UU te vinden: 57 %, 48 % en 44 %. De rendementen van verscheidene andere voltijdbovenbouwopleidingen van juridische faculteiten zijn beter dan de post-propedeuserendementen van de voltijdopleiding Nederlands recht. Het post-propedeuserendement van Notarieel recht is gemiddeld 49 % na vier jaar en 72 % na zes jaar. Bij Fiscaal recht bedragen deze rendementen gemiddeld na vier jaar 38 %, na vijf jaar 56 % en na zes jaar 62 %. Bij juridische bestuurswetenschappen is het post-propedeuserendement gemiddeld na vier jaar 50 %, na vijf jaar 66 % en na zes jaar 72 %, terwijl het rendement voor juridisch-politieke wetenschappen na vier jaar 34 %, na vijf jaar en zes jaar 55 % bedraagt. Een uitzondering vormt Internationaal en Europees recht. Gemiddeld bedraagt het post-propedeuse-rendement van deze opleiding na vier jaar 25%, na vijf jaar 31% en na zes jaar 33%. Bovenstaande percentages van de bovenbouw opleidingen zijn niet ontleend aan de KUO-cijfers, maar aan de bronbestanden voor de KUO-cijfers die de faculteiten bijhouden. Niet alle studenten van de bovenbouwopleidingen zijn daarin opgenomen. Alleen over die studenten zijn berekeningen gemaakt, die direct na het behalen van de propedeuse voor een specifieke bovenbouwopleiding hebben gekozen. Studenten die omzwaaien of afhaken en na vier, vijf, zes of meer jaren een studie Nederlands recht afronden zijn dus niet meegerekend en beïnvloeden de rendementscijfers bij zowel Nederlands recht als bij andere bovenbouwopleidingen. Studenten die later een studie Fiscaal recht of Notarieel recht e.d. afronden na zich voor Nederlands recht te hebben ingeschreven, vertekenen eveneens het beeld en zorgen soms voor lagere rendementen. Ten behoeve van een vergelijking van het uiteindelijke rendement van de bovenbouw opleidingen zijn deze KUO-cijfers als uitgangspunt genomen. Zes instellingen verzorgen een opleiding Notarieel recht. Daartussen zijn grote verschillen te constateren. Aan de UU, de KUN en aan de VU studeert gemiddeld rond de 85% van de doctoraal studenten af, terwijl dat aan de UvA en de RUG op circa 70% blijft steken. De UL is een middenmoter met circa 75% afgestudeerden. Vijf faculteiten verzorgen een opleiding in het Fiscaal recht. Ook hier geldt dat studenten vaak pas in een latere fase als student worden ingeschreven, waardoor een vergelijking van studietempo niet goed mogelijk is. Het percentage dat uiteindelijk afstudeert loopt sterk uiteen en varieert van 51% in Rotterdam tot 76% aan de UL. De commissie vindt dat te laag. Ook hier moet een aanmerkelijke verbetering mogelijk zijn. Een doctoraal rendement van minimaal 80% moet naar de mening van de commissie gehaald worden. Ook voor de opleiding Internationaal en Europees recht geldt dat studenten veelal pas na de propedeuse ingeschreven worden. Daarnaast bestaan de opleidingen pas kort en zijn deze in uiteenlopende jaren gestart. Een vergelijking wordt daarom niet zinvol geacht wordt. Overigens geldt voor deze opleidingen ook, dat de commissie een uiteindelijk rendement van 80% het minimum acht. De Juridische bestuurswetenschappelijke opleiding is aan slechts twee faculteiten te volgen en trekt een relatief klein aantal studenten. Aan de UL varieert het percentage afgestudeerden tussen de 67 en 100%, terwijl het bij de RUG uiteenloopt van 53% tot 80%. Een doctoraal rendement van 80% is naar de mening van de commissie een norm die gehaald zou moeten worden. De UU, de UM en de KUN voeren een gericht beleid ter bevordering van de doorstroom van studenten. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
39
7. Kwaliteit van de afgestudeerden De commissie beoordeelt de kwaliteit van de afgestudeerden van alle faculteiten als voldoende. Om zich een oordeel te kunnen vormen over de kwaliteit van de afgestudeerden heeft de commissie zich vooral gebaseerd op de volgende informatiebronnen: de gegevens in de zelfstudies (die veelal ontleend waren aan de jaarlijkse wo-monitoren of aan lokale alumnionderzoeken), de gesprekken die tijdens de visitatiebezoeken op verzoek van de commissie waren gearrangeerd met recente afgestudeerden van de opleiding, het niveau van de stages, moeilijkheidsgraad van de toetsing en de kwaliteit van de scripties. Gegevens over het gemak waarmee dezen aan een baan komen, heeft de commissie niet in haar overweging betrokken, omdat de overmatig sterke vraag van de arbeidsmarkt in de visitatieperiode de situatie heeft beheerst. Inmiddels is het tij weer gekeerd. De academische en professionele vaardigheden van de afgestudeerden van de gevisiteerde faculteiten zijn, voor zover na te gaan, voldoende tot goed ontwikkeld. Behalve uit de scripties blijkt dit bij een aantal faculteiten, zoals de EUR en de UU, ook uit een goede aansluiting van het onderwijsprogramma met het (lopende) wetenschappelijk onderzoek. De bewaking van het eindniveau blijkt tevens uit de toetsing door de opleiding. De commissie heeft enkele tentamens uit het eerste, tweede en derde jaar bekeken (zie bijlage 6). De moeilijkheidsgraad van de tentamens en de spreiding over de stof gaven slechts bij uitzondering reden tot opmerkingen. Er was nergens aanleiding om voor de opleiding als geheel te twijfelen aan het niveau van de toetsing. Alle faculteiten bieden studenten voldoende mogelijkheden om een stage te volgen. De afronding van de stage met een stageverslag, dat voldoet aan bepaalde richtlijnen en door een universitaire stagebegeleider wordt goedgekeurd, levert studiepunten op die in de keuzevakruimte kunnen worden opgenomen. De faculteiten hebben contacten met de regionale rechtbanken, advocatenkantoren, bestuurlijke overheidsinstellingen en ondernemingen. Uit de gesprekken met de afgestudeerden en de wo-monitor komt naar voren dat de afgestudeerden van de opleidingen in alle soorten beroepen, waarvoor academische of specifiek juridische kennis, vaardigheden en attitude vereist zijn, goed terechtkomen. Hier past wel een reserve. Juist in dergelijke beroepen, zoals advocatuur en universiteiten, zal men in het algemeen betrekkelijk strenge selectiecriteria hanteren. Het oordeel kan dus door een bovenlaag bepaald worden en daardoor vertekend zijn. De waardering van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt is, naar het de commissie voorkomt, bevredigend. Naast de wo-monitor doen veel faculteiten nog geen gericht onderzoek onder alumni en deelnemers aan het Post Academisch Onderwijs om meer inzicht in de waardering van de afgestudeerden te verkrijgen. De commissie beschikt hiermee niet over instrumentarium om tussen opleidingen tot een betrouwbare differentiatie in de kwaliteit van de afgestudeerden te komen. Daar komt bij dat er altijd een zekere spreiding bestaat in de kwaliteit van de afgestudeerden. Hierdoor is het niet goed mogelijk om aan te tonen dat de afgestudeerden van een opleiding gemiddeld van hogere kwaliteit zijn dan van een andere opleiding. Wel is de commissie ervan overtuigd dat haar onderzoek betrouwbaar vaststelt of het eindniveau van de opleiding voldoende wordt bewaakt, zowel wat betreft de academische kwaliteiten als de beroepskwalificaties. Daarom heeft de commissie bij de beoordeling van de kwaliteit van de afgestudeerden de beoordelingsschaal aangepast. De kwaliteit van de afgestudeerden is voor de com40
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
missie 'voldoende' wanneer het eindniveau adequaat wordt bewaakt en er geen reden is te twijfelen aan aansluiting op de arbeidsmarkt, 'goed' wordt om de genoemde reden niet gebruikt. Van een 'matig' of 'onvoldoende' zou sprake zijn wanneer er aanleiding zou zijn te twijfelen aan de bewaking van het eindniveau of de aansluiting op de arbeidsmarkt. Dat was bij geen van de beoordeelde opleidingen het geval.
8. Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf Bij alle faculteiten is na de invoering van de MUB de verantwoordelijkheid voor de organisatie en de kwaliteit van het onderwijs opgedragen aan een apart organisatieonderdeel (zoals een onderwijsbestuur, instituut of directeur). De effectiviteit van de onderwijsorganisaties en de kwaliteiten van de staf aan de VU, EUR, en KUN waren naar het oordeel van de commissie in dit opzicht goed. Beide waren aan de andere faculteiten voldoende. In de beoordelingsperiode ontbrak het echter de faculteit van de UL aan voldoende sturing en communicatie, waardoor het bestuur niet effectief kon opereren richting autonome departementen en er geen eenheid van organisatie bestond. De communicatie en spreiding van verantwoordelijkheden zijn bij vrijwel alle faculteiten voldoende tot goed georganiseerd. Binnen de UL lagen de verantwoordelijkheden te decentraal bij de afdelingen, waardoor goede aansturing ontbrak. Bij de EUR is de informatie aan en de afstemming met de onderwijsstaf naar het oordeel van de commissie voor verbetering vatbaar. De informatie over de besluitvorming door het bestuur en de onderwijsdirecteur van de UM naar de opleidingscommissies, en met name richting de student-leden, kan worden verbeterd. Er is nu geen feedback naar de opleidingscommissies. Bij de RUG kan de onderlinge afstemming nog worden verbeterd. De faculteiten hebben voldoende spreiding in expertise. Bij het aantrekken en behouden van stafleden voor de vakgroepen belastingrecht binnen de verschillende faculteiten vormt de aanzuigende werking uit het bedrijfsleven een probleem. De juridische faculteit van de OUNL kan de expertise in Internationaal en Europees recht versterken. De studenten-stafratio’s aan de UL en UvA zijn vergeleken met elders zeer ongunstig. Ondanks de toenemende instroom is de studenten-stafratio aan de EUR niet bijzonder ongunstig, ofschoon aan deze faculteit wel bijzonder grote werkgroepen voorkomen. Uit de evaluaties van de cursussen en curricula en de gesprekken met de studenten kwam naar voren dat het onderwijskundig en didactisch niveau van de staf van de faculteiten aan de te stellen eisen voldoen. De faculteiten van de VU, de UvA, de RUG, de UM en de KUN besteden systematisch aandacht aan professionalisering, zoals verplichte didactische cursussen, coaching en intervisie. Bij de RUG is meer sturing mogelijk om op verplichte op het rechtenonderwijs toegesneden cursussen te organiseren. De commissie heeft waardering voor de systemen van onderwijscertificaten aan de VU en UU, die aan (beginnende) docenten worden toegekend. De juridische faculteiten van de UvT en de EUR kunnen meer aandacht besteden aan een systematische aanpak van het bijbrengen en onderhouden van didactische vaardigheden onder de stafleden. Bij de VU kunnen de professionaliseringactiviteiten nog intensiever en systematischer worden georganiseerd.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
41
De hoogleraren aan alle faculteiten nemen in ten minste voldoende mate deel aan het propedeuseonderwijs. Alleen in de propedeuse van de OUNL worden geen hoogleraren ingezet, hetgeen samenhangt met de opzet van het systeem van regionale docentenbegeleiders. Alle faculteiten bewaken de inzet van de aio’s in het onderwijs, ondanks de aanzienlijke capaciteitsproblemen om met name werkgroepen te bemannen, in voldoende mate. Een verdere versterking van het onderwijs gegeven door aio’s en junioronderzoekers kan, zoals aan de KUN gebruikelijk is, worden gezocht in de verplichting van een cursus didactiek (net als voor de docenten). Personeelsbeleid in de vorm van functioneringsgesprekken en scholing zijn aan vrijwel alle faculteiten ingebed in de organisatie. De onderwijsprestaties zijn op de functioneringsgesprekken nadrukkelijk onderwerp van gesprek. Het is mogelijk dat docenten bij onderpresteren op andere onderwijsvormen worden gezet of zelfs van de onderwijstaken worden ontheven. Aan de VU worden voortschrijdende evaluatieverslagen ontleend aan de cursusevaluaties gehanteerd bij de functionerings- en beoordelingsgesprekken, de faculteit voert een bewust loopbaanbeleid en werkt aan een goede verstandhouding. De juridische faculteit van de UL heeft een begin gemaakt met de invoering van functioneringsgesprekken, maar zijn deze nog niet ingebed in een algemeen, overkoepelend beleid. Eveneens bestaat er nog geen uniform scholingsbeleid voor de stafleden. Bij de docenten in de studiecentra van de OUNL komt het personeelsbeleid nog niet voldoende naar voren. Op centraal niveau, de hoofdvestiging in Heerlen, voldoet het personeelsbeleid wel.
9. Faciliteiten en voorzieningen De omvang en kwaliteit van de onderwijsruimten zijn aan vrijwel alle faculteiten voldoende. De onderwijsruimten voor werk- en hoorcolleges van de UL en de OUNL zijn echter oud, slecht geoutilleerd of hebben te weinig daglicht. De juridische faculteit van de UL krijgt binnenkort een nieuwe behuizing. De faciliteiten voor de oefenrechtbanken bij de UL, de UvT en de KUN zijn goed opgezet. De bibliotheek van de UU is alle opzichten goed, zowel wat de tijdschriften, boeken, staf, vakreferenten, ICT-voorzieningen als beschikbare financiële middelen betreft. De voorzieningen en de collecties van de bibliotheken van de RUG, de KUN en de UM zijn up-to-date en goed. De voorzieningen en de collectie van de bibliotheek van de EUR zijn nu voldoende, maar er zijn in de nabije toekomst meer studieplaatsen nodig. Hoewel de bibliotheekcollecties en voorzie-ningen van de UvA de commissie als niet onvoldoende voorkomen, is het budget voor de aanvulling van de collecties te krap. Het aantal computerplaatsen is bij de UvA onvoldoende. Bij de bibliotheken van de VU, UL en UvT zijn momenteel onvoldoende studieplaatsen beschikbaar. De collecties van de UL en UvT, bij de laatste met name de tijdschriftenverzameling, kunnen beter worden ontsloten. De bibliotheek van de VU is qua voorzieningen en collectie niet toereikend en niet up-todate. Bij de UL is enige verbetering te verwachten, maar het verschil van deze faculteiten met de UU, de RUG, de KUN en de UM is groot. De studenten van de OUNL doen een beroep op de universiteitsbibliotheken in hun regio. De UvA is begonnen om video-opnames van hoorcolleges op internet te zetten. Deeltijdstudenten kunnen deze colleges afspelen en tegelijkertijd de bijbehorende Powerpointpresentatie bekijken. Op sommige plaatsen wordt gebruik gemaakt van de uitgebreide mogelijkheden die Blackboard 42
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
biedt, bijv. het voeren van een online-discussie over een actueel vakgerelateerd onderwerp, het reageren op stellingen. Dit gebeurt onder meer aan de VU en aan de UvT. Aan de EUR is een systeem ontwikkeld, CODAS, met behulp waarvan grote aantallen werkstukken snel kunnen worden beoordeeld. De OU heeft verschillende digitale cursussen ontwikkeld, die de student stimuleren actief bezig te zijn met de stof (zoals bijv. de cursus parlementair wetgevingsproces). Tot slot wil de commissie de UU noemen, die bij het invoeren van de bachelor-masterstructuur sterk rekening heeft gehouden met de eisen die de nieuw te gebruiken werkvormen stellen aan de ICT-omgeving. In verscheidene gebouwen waar onderwijsactiviteiten plaatsvinden is er draadloos internet en kunnen studenten notebook computers lenen. Andere faculteiten blijven hierbij achter. Aan de hand van bovengenoemde punten concludeert de commissie dat de faculteiten van de UU, de RUG, de KUN en de UM over goede faciliteiten en voorzieningen beschikken. Bij de andere faculteiten zijn deze in meer of mindere mate voor verbetering vatbaar. De commissie acht een daarbij aansluitend oordeel over de faciliteiten en voorzieningen van de faculteit van de OUNL vanwege het specifieke karakter minder relevant.
10. Internationalisering en externe contacten Alle faculteiten bieden praktische ondersteuning als studenten een deel van hun studie in het buitenland willen doorbrengen of een stage in het buitenland willen doen. Daartoe onderhouden de faculteiten samenwerkingsverbanden en contracten en participeren ze in internationale uitwisselingsprogramma’s als Socrates. Het bureau internationalisering van de UU biedt goede mogelijkheden, faciliteiten en begeleiding. De animo onder studenten is in het algemeen beperkt. In het algemeen voldoet het beleid van de faculteiten ten aanzien van vrijstellingen en erkenningen van in het buitenland behaalde studiepunten. De UU, de UvA en de RUG hebben een goede en helder gestructureerde aanpak van dit beleid. Het beleid met betrekking tot vrijstellingen, toelatingsdrempels en studiepunten van de EUR en de UM is niet doorzichtig en behoeft verbetering (opname in het OER). De groep uitgaande studenten is bij alle faculteiten kleiner dan de groep inkomende studenten, een fenomeen dat bij vrijwel alle grote faculteiten aan de Nederlandse universiteiten voorkomt. Bij de faculteiten van de UL, de RUG en de UM zijn deze verschillen kleiner dan bij andere faculteiten en zijn de cijfers meer in evenwicht. Aan de VU, de UL, de UvT en de UvA vielen, gezien de totale aantallen studenten en het streven van de faculteit naar internationalisering, de aantallen participerende, uitgaande studenten (zonder die van Internationaal en Europees recht) de commissie tegen. De UU, de UvT, de RUG, de KUN en de UM kennen voor hun opleidingen een internationaliseringsbeleid, dat gestructureerd wordt uitgebouwd. De faculteit van de RUG heeft als enige juridische faculteit de individuele contacten en netwerken van de stafleden in kaart gebracht. Zij benut deze voor het opbouwen van institutionele samenwerkingsverbanden met zusterfaculteiten in het buitenland. Bij de andere faculteiten komt het streven naar internationalisering minder expliciet in een alomvattend beleid naar voren. Op basis van de bovenstaande punten beoordeelt de commissie de activiteiten met betrekking tot internationalisering en externe contacten van de UU, de RUG en de KUN als goed en die van de andere faculteiten als matig tot voldoende. De ontwikkeling van de activiteiten van de OUNL op QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
43
de gebieden van internationalisering en externe contacten vindt nauwelijks plaats.
11. Interne kwaliteitszorg; zelfstudies Aan alle faculteiten worden de cursussen over het algemeen met een bepaalde regelmaat geëvalueerd. De frequentie loopt uiteen van elk jaar tot een maal in de vier à vijf jaar. De commissie vond de inrichting en het gebruik van het systeem voor interne kwaliteitszorg aan de VU, de UvA, de RUG en de UM goed en die aan de andere faculteiten adequaat. De inrichting van het systeem van de UL is voor verbetering vatbaar. Tijdens het visitatiebezoek was men met een herziening bezig. De vragenlijsten zijn soms lang (UM), soms kort (EUR), vaak standaard (VU, UvA, RUG, KUN, UM) en soms uiteenlopend (UU, UL, UvT). De OUNL besteedt veel aandacht aan de kwaliteitsbewaking tijdens de cursusontwikkeling, maar laat naar de mening van de commissie ten onrechte de evaluatie tijdens de uitvoering achterwege. De respons van studenten bij de evaluaties loopt tussen de faculteiten zeer uiteen. Aan de EUR en de UvT is deze teleurstellend laag. Uit de evaluaties van de cursussen komt naar voren dat de studenten aan alle faculteiten over het geheel genomen te spreken zijn over het onderwijs. De kritiek is op een enkele uitzondering na beperkt tot details. Soms wordt een cursus zeer negatief beoordeeld en behoren krachtige maatregelen genomen te worden. Dat gebeurt slechts zelden. De commissie acht een evaluatiefrequentie van eenmaal in de twee tot drie jaar op haar plaats. Bij evaluaties is het belangrijk resultaten te kunnen vergelijken tussen de cursussen en door de jaren heen. De commissie hecht daarom aan het gebruik van een niet te lange standaardvragenlijst met vijftien tot twintig vragen, waaraan een docent of afdeling naar behoeven enkele vragen kan toevoegen. Aan de follow-up van de resultaten in de zin van het nemen van maatregelen besteden de meeste faculteiten te weinig systematische en effectieve aandacht. De UvA, de RUG en de UvT onderscheiden zich wat dit betreft positief. De verantwoordelijke afdeling geeft aldaar aan welke verbeteringen men naar aanleiding van de gegevens wil doorvoeren. Dat wordt vastgelegd en gecontroleerd. Eveneens waardering verdient het bij de evaluatie van een cursus ook betrekken van de slaagpercentages (de UvA, de UU en de UM). Curriculumevaluatie heeft betrekking op de kwaliteit van de opleiding als geheel en betreft doorgaans de opbouw en samenhang van het programma, aansluiting tussen de vakken, de tentamenroostering, de organisatie, de studiebegeleiding, de voorlichting, de voorzieningen, en dergelijke. De faculteiten besteden hier over het algemeen voldoende aandacht aan. Een relatief goede curriculumevaluatie heeft de commissie aangetroffen bij de RUG terwijl deze aan de EUR achterblijft bij die van andere faculteiten. Aan de UM wordt veel werk gemaakt van de blokevaluaties, maar komen aspecten die de grenzen van de blokken overschrijden niet aan de orde. Studievoortgangsgegevens gebruiken de faculteiten te weinig. Bij de UL wordt een goed jaarlijks overzicht gemaakt, maar dit leidt jammer genoeg niet tot gericht beleid. Aan de UU, de UM en de UvA bespreekt men weliswaar slaagpercentages per vak, maar daar en ook elders ontbreekt een systematische inventarisatie van de studievoortgang van cohorten. De commissie acht dit mede in het licht van het te langzame studietempo van het merendeel van de studenten een gemis. Studievoortgangsgegevens per cohort maken zichtbaar in welke fase studenten de meeste vertraging oplopen en leveren daarmee aanknopingspunten voor beleid gericht op vermindering daarvan. Daarnaast is de commissie van mening dat individuele studievoortgangsgegevens tijdens de gehele opleiding gebruikt moeten worden voor het actief en gericht inzetten van studiebegelei44
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
ding. De commissie beschouwt het ontbreken hiervan als een van de mogelijke oorzaken van het te lage studietempo van studenten. De zelfstudie van de RUG is informatief en helder opgezet. In analytisch en beschrijvend opzicht zijn ook de zelfstudies van de VU en de UvA goed. De zelfstudie van de UvT , de KUN en de EUR worden als voldoende aangemerkt en die van de andere faculteiten als matig of onvoldoende. De commissie is van mening dat de zelfstudie van de UU op onderdelen informatiever en instructiever had gekund en, in het geval van de UM en OUNL ook te fragmentarisch is opgezet. Een meer zelfkritische aanpak had de zelfstudies van de VU en de KUN aan kracht doen winnen. In de zelfstudie van UL ontbreekt een doorwrochte beleidsvisie en inbedding op strategisch niveau, terwijl die van de EUR minder aandacht heeft voor causaliteit en geboden oplossingen.
12. Bachelor-masterstructuur De bachelor-masterstructuur valt formeel buiten de periode die de commissie heeft beoordeeld. De bachelor-masterstructuur is in september 2002 bij vrijwel alle faculteiten ingevoerd. De RUG, de UM en de OUNL volgen vanaf september 2003 . Sommige faculteiten, zoals de UU, hebben ervoor gekozen naast de doctoraalprogramma’s oude stijl aparte bachelor- en masterprogramma’s in te voeren, terwijl andere faculteiten, zoals de UvA, in één keer overgaan op de nieuwe structuur. Bij alle faculteiten is over de nieuwe structuur gesproken en de commissie heeft de bacheloren masterplannen opgevraagd. De commissie heeft op alle faculteiten met tweedejaarsstudenten gesproken over hun eerste jaar dat op dat moment nog geen bachelor jaar was. De ontwikkelingen in zoverre nog niet uitgekristalliseerd dat niet alle vragen die de commissie in het referentiekader stelde, konden worden beantwoord. Wel heeft de commissie met het referentiekader in het achterhoofd getracht de belangrijkste veranderingen met betrekking tot de nieuwe bachelor- en masteropleidingen te signaleren. Deze zijn in de afzonderlijke opleidingsrapporten opgenomen.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
45
46
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Deel II De opleidingsrapporten
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
47
48
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De opleidingen Nederlands recht en Notarieel recht van de Vrije Universiteit Amsterdam
1. Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleidingen Het beleid van de Juridische Faculteit van de VU is gericht op een hoogwaardig onderwijsaanbod, een effectieve organisatie en een brede ontplooiing van studenten. Als doelstelling van de opleiding noemt de faculteit dat zij kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van het recht wil overdragen teneinde afgestudeerden in staat te stellen op kritische en wetenschappelijk verantwoorde wijze juridische problemen in de praktijk zelfstandig op te lossen. De commissie heeft de indruk dat de faculteit bij het realiseren van de doelstellingen voor het onderwijs in redelijke mate geslaagd is. De onderwijskwaliteit is naar de mening van de commissie goed, zowel wat betreft de organisatie als het doceren, behoudens enkele opmerkingen. De zelfstandigheid van studenten wordt als gevolg van de sterk gestructureerde, in de beginfase enigszins schoolse, organisatie van de opleiding minder bevorderd dan wenselijk is. De eindtermen die de faculteit heeft geformuleerd voldoen grotendeels aan de eisen die geformuleerd zijn in het referentiekader van de commissie. Enkele punten behoeven nog aandacht. Deze worden in de volgende paragrafen besproken.
2. Opbouw en inhoud van het programma De faculteit verzorgt twee opleidingen, Nederlands recht en Notarieel recht. Degenen die deze opleiding met goed gevolg hebben voltooid, krijgen de meestertitel mét civiel effect. Het programma wordt voor beide opleidingen in voltijd en in deeltijd aangeboden: beide vormen zijn kwalitatief en qua studieomvang gelijk. Er is een gezamenlijke propedeuse die uit verplichte vakken bestaat. De driejarige basisopleiding van de opleiding Nederlands recht bestaat uit een propedeuse van één jaar (42 studiepunten) en een basisdoctoraal van twee jaar (84 studiepunten, waarvan vier studiepunten voor juridische keuzevakken). Deze wordt gevolgd door één differentiatiejaar (42 studiepunten) bestaande uit verplichte vakken (twaalf tot 33 studiepunten), een beperkte keuze uit juridische vakken (nul tot vier studiepunten), een vrije keuzeruimte (vier tot achttien studiepunten) en een scriptie (vier tot acht studiepunten). Er zijn acht afstudeerrichtingen: Privaatrecht, Staats- en bestuursrecht, Strafrecht, Internationaal recht, Informatica en Recht, Bedrijfsrecht, een Criminologisch-juridische afstudeerrichting en (met ingang van 2002) Fiscaal recht. De opleiding Notarieel recht kent een verplicht programma van drie jaar (met zes studiepunten vrije keuzeruimte) dat zich richt op de notariële praktijk. De opleiding wordt afgesloten met een scriptie (van acht studiepunten). De meeste vakken uit het verplichte gedeelte van de opleidingen zijn in beide opleidingen gelijk. Nederlands recht en Notarieel recht kennen een concentrische opbouw: op de basisbeginselen van de hoofdgebieden van het recht (privaatrecht, staats- en bestuursrecht en strafrecht), rechtsfilosofie, argumentatieleer en rechtsgeschiedenis wordt na de propedeuse in het tweede en derde jaar voortgebouwd.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
49
Tabel 1 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het basisdeel van het programma (prop deuse + basisdoctoraal) en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht en Notarieel recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam
1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar externe stage scriptie
Nederlands recht verplicht beperkte vrije keuze keuze 42 42 38 4 20-37 0-4 4-18 *) 2-8 4-8
Notarieel recht verplicht beperkte vrije keuze keuze 42 42 42 36 6 *) 2-8 8
*) facultatief Europees recht als zodanig blijft in de oude opleiding te veel op de achtergrond. Het ziet er echter naar uit dat dit in de bacheloropleiding verbeterd is. Het oordeel van de commissie over de aio-opleiding is positief. Blijkens de zelfstudie en de zelfstudie Onderzoek is er een goed gestructureerde opleiding, neergelegd in het onderzoeks- en begeleidingsplan, waarbij een deel van de opleiding algemeen is en verplicht voor een ieder en een ander deel is toegespitst op het betreffende onderzoeksproject. Het algemene deel is deels gericht op het verdiepen en verbreden van kennis, deels op praktische zaken als het schrijven van stukken, het houden van interviews e.d. Positief duidt de commissie ook het feit dat de faculteit een richtlijn voor promotoren heeft opgesteld, waarin is aangegeven aan welke eisen de begeleiding moet voldoen.
3. De Onderwijsleeromgeving 3.1 Algemeen Het is de commissie opgevallen dat zowel de afgestudeerden als de studenten, waarmee zij gesproken heeft, in het algemeen tevreden waren over de kwaliteit van het onderwijs. Dit onderwijs vond men stimulerend en van hoog niveau. De studenten missen wel voldoende mogelijkheden om hun mondelinge en schriftelijke vaardigheden te oefenen. Hoewel de commissie waardering heeft voor de grote zorg die aan het onderwijs en de begeleiding wordt besteed, is zij van mening dat het aspect van zelfstandigheid van studenten meer aandacht zou mogen krijgen. Ook is de commissie niet duidelijk geworden of de studenten voldoende geschoold worden in de toepassing van verworven kennis.
50
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 2.1 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Nederlands recht
Hoorcollege Werkcollege Zelfstudie Overig Stage Scriptie Totaal Totaal uren studiepunten 186 162 1212 120 0 0 1680 42
1e jaar 2e 200 144 1216 jaar 3e 244 103 1253 jaar 4e verschillend per afstudeerrichting jaar
120
0
0
1680
42
80
0
0
1680
42
160640
320
1680
42
Tabel 2.2 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Notarieel recht
Hoorcollege Werkcollege Zelfstudie Overig Stage Scriptie Totaal Totaal uren studiepunten 186 162 1212 120 0 0 1680 42
1e jaar 2e 208 122 1230 jaar 3e 180 113 1305 jaar 4e afhankelijk van invulling keuzeruimte jaar
120
0
0
1680
42
80
0
0
1680
42
160640
320
1680
42
Het vaardighedenonderwijs moet, langs de lijnen die de faculteit zelf heeft uitgezet, verder uitgebouwd worden. Nu is dit nog te beperkt om de doelstellingen te bereiken (één maal per jaar). Positief staat de commissie tegenover de pleitoefening die ertoe kan bijdragen de mondelinge uitdrukkingsvaardigheid op het vakgebied bij de studenten te bevorderen. Er zouden meer impulsen moeten worden gegeven aan het hanteren van andere bronnen van kennis dan colleges en klappers; te noemen zijn handboeken, monografieën en juridische tijdschriften. Dit kan zowel de pluriformiteit en daardoor objectiviteit van de oriëntatie als de vaardigheid in het zoeken en vinden van juridische literatuur en de omgang daarmee bevorderen. Het is wel noodzakelijk dat de bibliotheekvoorzieningen worden uitgebreid, zowel wat betreft de collectie als de openstelling. 3.2 Didactische werkvormen Hoorcolleges en werkgroepen zijn aan de faculteit de belangrijkste onderwijsvormen. Hoorcolleges dienen voor het aangeven van de grote lijnen en voor het stimuleren van de studenten. De werkcolleges geven gelegenheid voor het meer actief omgaan van studenten met de stof. Er zijn meer hoor- dan werkcollege-uren. In toenemende mate, doch per vak verschillend, wordt gebruik gemaakt van ICT-mogelijkheden (‘Blackboard’). De groepen waaraan onderwijs wordt gegeven zijn in het algemeen niet te groot. Hoewel de streefnorm 24 deelnemers (voor het tweede, derde en vierde jaar) is, kreeg de commissie de indruk dat de feitelijke omvang in de praktijk meestal bij dit maximum achterblijft. Een dergelijke omvang is geschikt, maar het aantal deelnemers zou niet beneden de twaalf moeten dalen. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
51
De docenten zijn nog niet tevreden over de participatie van de studenten. De studenten op hun beurt zouden graag meer mogelijkheden zien tot actieve deelname aan het onderwijs. De commissie is van oordeel dat er mogelijkheden moeten worden gevonden om aan deze wensen tegemoet te komen. Hoewel de docenten van mening zijn dat het onderwijs gericht is op het bijbrengen van inzicht en dat daarop ook wordt getoetst, geven studenten en afgestudeerden aan dat nog in belangrijke mate op parate kennis wordt getoetst en dat de stof die wordt getoetst, in belangrijke mate al in het onderwijs aan de orde is geweest. De docenten achten dit laatste niet onjuist, doch menen tevens dat dit niet wegneemt dat studenten zich zelfstandig in de literatuur moeten verdiepen en daarop worden getoetst. De commissie is van oordeel dat kennis en inzicht onverbrekelijk samenhangen. Voor inzicht is kennis vereist. De faculteit is volop bezig te zoeken naar andere onderwijsvormen en het activeren van studenten. De werkvormen zijn tot nu toe nogal traditioneel geweest. Om tegemoet te komen aan de gezamenlijke wens van docenten en studenten om werkvormen te hebben waarbij de studenten actiever zijn, is de faculteit bezig met het zoeken naar nieuwe vormen. Deze ontwikkeling juicht de commissie toe. Zij beveelt daarbij aan meer gebruik te gaan maken van opdrachtvormen, vormen van zelfwerkzaamheid (uitvoeren van onderzoekjes, werkstukken), en de mogelijkheden die Blackboard biedt, zoals bijvoorbeeld de discussiefora. Dit gebeurt nu al bij een enkel propedeusevak (Strafrecht). Men zou meer aandacht dienen te schenken aan de mondelinge en schriftelijke vaardigheden bij de studenten door het laten schrijven van meer papers, het geven van mondelinge presentaties en actieve deelname aan discussies. 3.3 Scriptie Er is een duidelijke handleiding beschikbaar waarin beschreven staat aan welke eisen een scriptie moet voldoen. Er bestaan normen voor de opzet van een scriptie. Uit de evaluaties blijkt dat tevredenheid bestaat over de begeleiding. Er is altijd een tweede beoordelaar en de scriptie wordt besproken met de schrijver. De commissie oordeelt hierover positief. Minder duidelijkheid bestaat over de intensiteit van de begeleiding. Weliswaar is een intensieve begeleiding (en zelfs een beoordeling per ingeleverd hoofdstuk) mogelijk, anderzijds wordt ook verdedigd dat de scriptie moet worden gezien als een meesterproef die de student met voldoende zelfstandigheid moet kunnen afleggen. De commissie acht uit oogpunt van goed onderwijs de mogelijkheid van een behoorlijke begeleiding gewenst, waarbij de mate van de zelfstandigheid bij de waardering verdisconteerd kan worden. Juist nu de scriptie een belangrijke indicatie geeft voor het niveau van het onderwijs en de afgestudeerden, zou meer aandacht besteed moeten worden aan uniforme beoordelingscriteria, waarbij bijvoorbeeld via regelmatig onderling overleg voorkomen wordt dat ze uit de pas geraken. Dat, volgens de faculteitsnormen, een scriptie uitmondt in een eindgesprek is een positief punt. Minder positief acht de commissie echter dat zulk een gesprek in het algemeen niet het karakter van een, eventueel openbare, verdediging blijkt te hebben, waardoor het in te geringe mate een wetenschappelijk karakter heeft. Er is een normering van de beoordeling. Ondanks deze richtlijn om tot een adequate beoordeling te komen, acht de commissie de cijferwaardering van de meeste van de scripties die zij ter inzage heeft ontvangen, aan de royale kant. 52
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
3.4 Stage Er zijn mogelijkheden tot het volgen van stages en er zijn stagecoördinatoren. De faculteit heeft het volgen van stages tot nu toe niet sterk gestimuleerd. In dit beleid is inmiddels verandering gekomen. De voorlichting hierover lijkt voor verbetering vatbaar. De faculteit heeft voor elk (hoofd)vak een afzonderlijke stagecoördinator aangewezen. Het beleidsvoornemen om tot een verdergaande onderlinge afstemming tussen de stagecoördinatoren te komen is kort geleden door de faculteit geformuleerd.
4. Instroom Tabel 3.1 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleidingen Nederlands recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal eerstejaars Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 totaal 308 301 56 57 voltijd 270 255 56 59
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 1329 1549 54 58 1143 1222 54 58
deeltijd 38
186
46
55
50
327
45
55
Tabel 3.2 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Notarieel recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/1996 1999/2000 1995/1996 1999/2000 totaal 196 198 56 58
Na een aantal jaren van stabiele instroom (ruim 300) was in het studiejaar 2002/2003 sprake van een stijging met 35%. Het is te vroeg om van structureel verhoogde instroom te spreken, maar indien deze tendens zich voortzet zal een toename van deze omvang tijdige aanpassing van voorzieningen vragen. Met betrekking tot de zij-instromers bestaat bij de faculteit zorg over de propedeuserendementen van de studenten met de vooropleiding havo en een propedeuse hbo. Zij besteedt er ook extra aandacht aan. Duidelijk is dat deze groep het minst soepel de stap naar academisch onderwijs kan maken en extra begeleiding nodig heeft. De staf en de docenten hebben oog voor de relatief grote groep allochtonen (10%) aan deze faculteit en de sterk wisselende resultaten die binnen deze groep behaald worden. Geprobeerd wordt lacunes in het voortraject (taalproblemen bijv.) te dichten door gericht aanbod van cursussen.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
53
Een pluspunt vormt het voorlichtingsmateriaal dat aankomende studenten ter beschikking staat: het is zeer informatief en soms wervend. Manco’s in de aansluiting tussen vwo en academische opleiding worden, in het algemeen, niet geconstateerd. Met name het functioneren van het mentoraat (gedurende het eerste jaar van de studie) en de sterk gestructureerde begeleidingsvormen hebben ertoe bijgedragen dat op dit punt geen problemen worden ervaren.
5. Studeerbaarheid De commissie heeft waardering voor de studieadvisering en wijze van studiebegeleiding. De kans dat door de gehanteerde aanpak studenten ‘buiten zicht’ blijven wordt aldus geminimaliseerd. Studenten (propedeuse en doctoraal) menen dat de programma’s niet te moeilijk zijn (‘goed te doen’). Uit het cijfermateriaal blijkt dat de VU qua rendement achterblijft bij andere rechtenfaculteiten in het eerste propedeusejaar. Dit wordt veroorzaakt door het lage rendement in de jaren 1997/1998 en 1998/1999. Tegenover de opmerking van de kant van de studenten dat het programma in alle onderdelen studeerbaar is, staat het gegeven dat slechts weinigen de studie in vier jaar afronden. De VU is daarin overigens koploper in vergelijking tot de resultaten van de andere rechtenfaculteiten. Activiteiten buiten de studie, in de eerste plaats de voor veel studenten bestaande noodzaak bijverdiensten te verwerven en daarnaast het volgen van meer dan één afstudeerrichting, spelen hierbij een voorname rol. De commissie waardeert de wijze waarop de voortgangsregistratie (ISIS+) is ingebed in de propedeuseopleiding. Meerwaarde wordt met name gevonden in de koppeling van gegevens uit dit systeem aan het ‘Project’, een basiscursus juridische vaardigheden (zoeken en schrijven aan de hand van een juridische vraag, afgesloten met een paperpresentatie). De kans op uitval wordt aldus verkleind. Hoewel de commissie de indruk heeft dat aandacht voor het bijbrengen van vaardigheden niet evenwichtig over de totale studieduur verdeeld is (zulke aandacht is in mindere mate in het tweede en derde jaar aanwezig), heeft zij ook geconstateerd dat de faculteit streeft naar betere spreiding. De aanpak van de diverse vakken in een concentrisch systeem, daarin bestaande dat thema’s en onderwerpen terugkeren levert in de verschillende jaren een verdieping in de verwerking van de lesstof op. De commissie heeft de indruk dat studenten minder tijd in hun studie investeren dan nominaal is vastgesteld. De uniforme jaarkalender voor de gehele universiteit die in 2002 ingevoerd is, geeft aanleiding tot veel kritiek van studenten: onzekerheid over tentamendata en herkansingen, concentratie van tentamens in een week, problemen bij het combineren van twee opleidingen et cetera zijn veel gehoorde opmerkingen.
54
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
6. Doorstroom en rendementen Tabel 4 Propedeuserendementen van de opleidingen Nederlands recht (in %)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 1 jaar 33 33 43 41 44 43 34 30 35 17 21 30 33 33,6
na 2 jaar 63 66 72 71 69 66 56 57 51 49 55 51
na 3 jaar 70 69 75 73 74 71 62 62 61 66 63
60,5
67,8
Tabel 5.1 Doctoraalrendementen van de opleiding Nederlands recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar 6 3 2 1 6 9 12 7 6 11
na 5 jaar 21 12 16 29 30 28 30 26 28
na 6 jaar 47 51 48 54 48 46 44 48
na > 6 jaar 71 75 74 75 75 70
6,3
24,4
48,3
73,3
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
55
Tabel 5.2 Doctoraalrendementen van de opleiding Notarieel recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar 71 52 54 61 68 45 57 58 54 62
na 6 jaar 76 85 82 82 91 73 79 75
na > 6 jaar 86 88 82 89 91 91 79 75
58,2 72
80,4 80
85,1 85
Ad tabel 5.1 en 5.2 Het is gebleken dat niet alle daarvoor in aanmerking komende studenten hun inschrijving na het behalen van het propedeusediploma wijzigen van Nederlands recht in Notarieel recht. Derhalve geven de cijfers geen volledig beeld van de totale groep studenten Notarieel recht. Wel zijn bovengenoemde cijfers voldoende indicatief voor het signaleren van bepaalde tendensen in de rendementen. Voor de propedeuserendementen verwijst de commissie naar de voorgaande paragraaf over studeerbaarheid. De postpropedeuserendementen van zowel opleidingen Nederlands recht en Notarieel recht van de VU na vier jaar en na zes jaar zijn relatief hoog. Toch studeert van alle instromende eerstejaars slechts éénderde in zes jaar af.
7. Kwaliteit van de afgestudeerden De commissie merkt op dat de faculteit slechts een beperkt zicht heeft op de waardering binnen de arbeidsmarkt voor de kwaliteit van de afgestudeerden. Er bestaat op dit gebied buiten de womonitor geen structureel onderzoek. Incidenteel horen de docenten via hun eigen contacten wel commentaar en zijn ook de PAO-commissie en de deelnemers aan het PAO mogelijke bronnen van informatie. Het verdient aanbeveling op een meer gerichte wijze onderzoek te doen naar de waardering van afgestudeerden in hun werkkring. De recent afgestudeerden die de commissie heeft gesproken waren positief over de opleiding. De commissie is echter terughoudend met het verbinden van conclusies aan de opinie van deze beperkte selectie uit de afgestudeerden. De commissie heeft de bewaking van het eindniveau door de opleiding op diverse manieren getoetst. In de eerste plaats heeft zij de tentamens van enkele hoofdvakken beoordeeld op diverse aspecten, waaronder inhoud en moeilijkheidsgraad en slaagpercentages. Bij de VU heeft de commissie geen opmerkingen, het niveau van toetsing is in het eerste jaar weliswaar tamelijk elemen56
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
tair, maar in de latere jaren zeker op voldoende niveau. In de tweede plaats heeft de commissie zich een beeld gevormd van de kwaliteit van de stages. Studenten hebben de mogelijkheid om een deel van de keuzeruimte in het derde jaar in te vullen met een juridische stage. Er zijn stagecoördinatoren en er is een stagehandleiding beschikbaar. In de stagehandleiding worden de eisen aan het stageverslag duidelijk beschreven. In de derde plaats heeft ieder commissielid twee eindscripties gelezen. In paragraaf 3 onder het kopje Scriptie merkte de commissie op dat de beoordeling van enkele scripties bij deze opleiding aan de royale kant is. De scripties voldeden echter alle ten minste aan wat van een wetenschappelijke scriptie mag worden verwacht. Er is een goed systeem van begeleiding en beoordeling voor scripties. Wel heeft de commissie dus enkele vraagtekens gezet bij de uniformiteit van de waardering. Zowel academische vaardigheden als beroepskwalificaties komen voldoende aan bod in de scripties. De kwaliteit van de afgestudeerden bij de rechtenopleidingen van de VU is voldoende (zie 1.B. , paragraaf 7 voor een toelichting op de weging).
8. Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf Tabel 6 Wetenschappelijk personeel: personen (en fulltime equivalenten (fte)) 1e geldstroom aan de opleidingen Rechtsgeleerdheid per 1 januari 2002
M (fte) Hoogleraren 21,5 UHD 2,1 UD 19,8 Overig WP 19,2 Aio’s 16,3 Student0 assistenten Totaal 78,9
M (aantal) 31 3 28 27 18 0
V (fte) 1,3 0 6,5 13,1 11,6 0,4
V (aantal) 6 0 8 22 13 1
Totaal (fte) 37 (22,8) 3 (2,1) 36 (26,3) 49 (32,3) 31 (27,9) 1 (0,4)
Fte onderwijs 12,5 1,2 14,5 23,0 4,2 0
107
32,9
50
157 (118,8)
55,4
% gepromoveerd 100 100 85 8 n.v.t. n.v.t.
Tabel 7 Studenten-stafratio en afgestudeerden/stafratio aan de opleidingen Nederlands recht en Notarieel recht 2000-2001
Fte onderwijsinzet Ingeschreven studenten Afgestudeerden Studenten per fte onderwijs Afgestudeerden per fte onderwijs
55,4 1580 230 28,6 4,2
Wat dit onderdeel betreft valt op dat over de gehele breedte het onderwijs goed georganiseerd is. Daarbij wordt de faculteit enigszins gehinderd door externe factoren, zoals de beschikbaarheid van zaalruimte voor colleges en tentamens, en de uniforme jaarkalender van de universiteit, waardoor het trimestersysteem moest worden omgezet in een semestersysteem. De gevolgen van deze omzetting laten zich onder meer nog steeds voelen in de planning van tentamens.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
57
Het onderwijsbeleid is vastgelegd in documenten en het wordt op onderdelen geconcretiseerd (scriptiehandleiding; handleiding toetsen en beoordelen, vaardighedenplan). Dit bevordert de goede afstemming en communicatie met en tussen de staf, zodat men jegens de studenten éénzelfde aanpak krijgt. Het faculteitsbestuur toetst de beleidsvorming en de uitwerking daarvan door de afdelingen of individuele docenten, die bepaalde onderwerpen aanpakken en verder uitwerken. Het gaat daarbij ook om het uitdragen van ‘best practices’. Deze projectmatige aanpak beoogt te verzekeren dat het beleid breed gedragen wordt. De organisatie maakt adequaat gebruik van ondersteunende middelen, zoals het al eerder genoemde studentenvolgsysteem ISIS+. Dit systeem lijkt in onderhoud nogal bewerkelijk (bijhouden en invoeren van gegevens). Het helpt echter onder meer de studieadviseur aan adequate informatie ten behoeve van de studieadviezen, in het bijzonder aan eerstejaars. De faculteit is bereid in dergelijke hulpmiddelen te investeren. De studenten waarmee de commissie gesproken heeft waren vrijwel zonder uitzondering positief over de onderwijskwaliteiten van de staf. Ook uit de evaluaties die de commissie heeft gezien, blijkt dat de ontvangers van het onderwijs dit waarderen. De faculteit spant zich in de kwaliteit van het onderwijs te bevorderen door een systeem van professionalisering van de docenten, vooralsnog voornamelijk bestaande uit cursussen inzake toetsing en het gebruik van Blackboard en andere ICT-toepassingen. De opleiding van beginnende docenten, leidend tot een onderwijscertificaat, is pas gestart en oogt veelbelovend. Docenten tonen zich bereid de handleidingen en methoden die de faculteit (bijv. de scriptiehandleiding) vaststelt, ook daadwerkelijk te hanteren. Het probleem van minder presterende docenten die vasthouden aan de eigen methodes blijkt evenwel in het algemeen moeilijk op te lossen. Het is gewenst professionaliseringsactiviteiten intensiever en systematischer te organiseren, ook voor meer ervaren docenten. De ondersteunende staf is gemotiveerd en gericht op het goed laten verlopen van het onderwijsproces. Deze medewerkers nemen daarbij de door docenten onaantrekkelijk geachte werkzaamheden (zoals het verwerken en publiceren van tentamenuitslagen) uit handen. De faculteit werkt duidelijk naar bepaalde doelen toe en is gericht op voortdurende verbeteringen. Het onderwijsbeleid is duidelijk, hetgeen mede wordt bewerkstelligd door het schriftelijk vastleggen daarvan. Die beleidsdocumenten zijn uitgewerkt in handleidingen voor docenten (en soms voor studenten), in cursussen et cetera. De inzet van aio’s in het onderwijs is beperkt. In beginsel worden zij alleen daarvoor ingezet op hun eigen verzoek, en dan bij voorkeur op het terrein van hun eigen expertise (keuzevakken). Een enkele aio kiest voor inzet bij het verplichte onderwijs. De aio’s geven nooit onderwijs in het eerste en vierde jaar van het onderzoeksprogramma en gedurende hooguit één dag in de week. De belasting van 15 % van de totale onderzoekstijd wordt niet overschreden. Aio’s begeleiden wel scripties als het scriptieonderwerp raakvlakken met het eigen onderzoek heeft; zij doen dat onder supervisie van een ervaren docent of hoogleraar en het cijfer voor de scriptie wordt dan in overleg vastgesteld. De resultaten van cursusevaluaties worden opgenomen in een ‘voortschrijdend evaluatieverslag’, dat wordt gebruikt bij functionerings- en beoordelingsgesprekken met docenten. De functie van het voortschrijdend evaluatieverslag is dat de evaluatieresultaten per persoon in meerjarig 58
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
perspectief worden geplaatst. Hierdoor wordt de ontwikkeling van de docenten over de jaren heen zichtbaar. Slechte evaluaties leiden er niet per definitie toe dat docenten van een vak worden afgehaald. Toch zijn dan stringentere maatregelen gepast. Het personeelsbeleid is erop gericht een goede verhouding tussen vast en tijdelijk personeel te bewerkstelligen. De faculteit zegt geen problemen te hebben met het aantrekken van goede mensen. Dit komt onder meer door het loopbaanperspectief dat zij het personeel kan bieden. Zij acht het belangrijk dat medewerkers zowel onderwijs geven als onderzoek doen. De faculteit ziet daarin een van de waarborgen voor een goede wetenschappelijke en academische vorming van de studenten. Daarnaast acht zij het gewenst dat de docenten ook in de praktijk werkzaam zijn of zijn geweest. De faculteit stimuleert de doorstroom van vrouwen naar hoogleraarsplaatsen en heeft daartoe de afgelopen jaren deeltijdplaatsen gecreëerd. De commissie beschouwt dit als een positieve ontwikkeling. Dit beleid zou nog aan kracht winnen, indien ook op de hoofdgebieden van het recht vrouwen zouden worden benoemd, en liefst met een aanstelling van meer dan 0.2 fte.
9. Faciliteiten en voorzieningen Het aantal en de omvang van de onderwijsruimten komen de commissie op zichzelf voldoende voor. Er is echter een tekort aan geschikte werkgroepruimten. Er lijken genoeg computers aanwezig te zijn om aan de vraag van de studenten te voldoen. De bibliotheek is naar de mening van de commissie echter niet toereikend. Er is een beperkt aantal juridische tijdschriften en ook de losbladige naslagwerken zijn steeds niet up-to-date. Daarnaast is het een gebrek dat de bibliotheek gedurende het weekeinde, met inbegrip van de zaterdag, gesloten is. Deze omstandigheid maakt het vooral voor deeltijdstudenten lastig van de bibliotheek gebruik te maken. Studenten kunnen wel gebruik maken van de bibliotheek van de UvA, maar deze bevindt zich in een ander deel van de stad en wordt ook door de eigen studenten al druk gebruikt. Studenten kunnen boeken bestellen, die bij de VU niet, maar bij andere bibliotheken wel te verkrijgen zijn. Een bezwaar hiervan is dat de student hier omstreeks twee weken op moet wachten, hetgeen bijv. vertraging in het schrijven van een paper kan opleveren. De commissie raadt dan ook aan te investeren in het uitbreiden van de bibliotheek met meer en recenter studiemateriaal. Op het gebied van automatisering en ITC lijkt in de afgelopen jaren een aanzienlijke ontwikkeling te hebben plaats gevonden. Studenten kunnen participeren in bepaalde fora en opdrachten van het Blackboard halen. De docent is door middel van het systeem in staat zijn studenten te volgen. De commissie is van mening dat deze ontwikkeling zich zal moeten voortzetten en dat de docenten in meer vakken van Blackboard gebruik zullen moeten gaan maken. Daarnaast hebben studenten de mogelijkheid zich via internet in te schrijven voor tentamens en bepaalde werkgroepen die zij willen volgen.
10. Internationalisering en externe contacten De faculteit streeft naar een zeker evenwicht tussen de aantallen buitenlandse studenten die aan de VU komen studeren en studenten van de VU die in het buitenland gaan studeren. De animo van de Nederlandse studenten om gedurende een bepaalde periode in het buitenland te studeren QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
59
of stage te lopen laat volgens de faculteit te wensen over. Deels kan dit samenhangen met de onbekendheid van de studenten met de mogelijkheden, zo heeft de commissie geconstateerd. De studenten plegen zich onder meer in dit opzicht nogal afhankelijk en enigszins passief op te stellen, wat kan samenhangen met het eerder gesignaleerde ‘gebrek aan zelfstandigheid’. De commissie heeft met genoegen vastgesteld dat de faculteit ernaar streeft de begeleiding en coördinatie van stages en studieverblijven van studenten van de VU in het buitenland en van buitenlandse studenten aan de VU verder te verbeteren.
Tabel 9 Gerealiseerde uitwisseling van inkomende en uitgaande studenten Studenten van de rechtenfaculteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam naar het buitenland
Studiejaar 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001
Aantal studenten 29 21 21 33 27 24
Studenten uit het buitenland naar de rechtenfaculteit van de Vrije Universiteit Amsterdam
Studiejaar 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001
Aantal studenten 47 52 32 45 46 37
Bij de beoordeling ligt het accent op het internationaliseringsbeleid, voor de opleidingen van de VU komt de commissie tot een voldoende oordeel.
11a. Interne kwaliteitszorg Het vragenformulier voor de cursusevaluaties behelst een aanzienlijk aantal vragen, maar lijkt niet te lang. Het beleid is om cursussen eenmaal per vijf jaar te evalueren, maar tussentijds evaluaties te doen wanneer een cursus eerder slecht is beoordeeld of als belangrijke wijzigingen in een cursus zijn aangebracht. Eenmaal per vijf jaar lijkt wel erg weinig. Een hogere frequentie lijkt, ook voor cursussen die goed zijn bevonden, wenselijk. Van tijd tot tijd wordt ook een curriculumevaluatie uitgevoerd, waarin de aansluiting tussen de vakken, de vakken- en tentamenprogrammering en andere aspecten die de grens van een cursus te 60
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
buiten gaan geëvalueerd worden. De inbreng van studenten vindt verder plaats door panelgesprekken. Deze worden zowel door studenten als door docenten waardevol gevonden en leiden ook regelmatig tot aanpassing van de cursus of van het onderwijs. Een sterk punt is dat de uitkomsten van de evaluaties niet worden beoordeeld door (medewerkers van) de faculteit zelf, maar door medewerkers van het universitair onderwijsadviesbureau. De resultaten worden voorgelegd aan de opleidingscommissie. Wanneer een cursus slecht uit de bus komt, volgt er een gesprek met de docenten. Indien nodig heeft het onderwijsadviesbureau een gesprek met individuele docenten over het door hen gegeven onderwijs. De professionalisering via cursussen en het onderwijscertificaat voor beginners draagt zeker bij tot verhoging van de kwaliteit. Het instrument intervisie wordt sporadisch gebruikt, en dan met name bij beginnende docenten. Ook in andere gevallen kan dit echter nut hebben. Naar aanleiding van de vorige visitatie is er een aantal verbeteringen adequaat doorgevoerd en zijn acties ondernomen. Op het punt van Europees recht constateert de commissie dat er vooruitgang is geboekt, al zou het aandeel Europees recht in de opleiding groter moeten zijn en niet beperkt moeten blijven tot het eerste jaar. Ook in de bacheloropleiding blijft dit een punt van aandacht. De commissie heeft veel waardering voor de wijze waarop de faculteit heeft gewerkt aan het structureren van het onderwijsbeleid. Daarbij is gebruik gemaakt van de verschillende mogelijkheden die er zijn om de faculteit te betrekken bij het proces. De inschakeling van de opleidingscommissie (VCO) is daarvan een voorbeeld. Het gemis van een systeem van curriculumevaluaties is echter niet adequaat aangepakt.
11b. Zelfstudie De commissie heeft waardering voor de kwaliteit van de zelfstudie met name in analytisch en beschrijvend opzicht. Een op onderdelen zelfkritischer aanpak bijvoorbeeld in de conclusies van de afzonderlijke hoofdstukken en de sterkte-zwakteanalyse zou het geheel nog aan kracht doen winnen. De zelfstudie maakt nu een enigszins te wervende indruk.
12. Invoering van de bachelor-masterstructuur De bachelorprogramma’s Nederlands recht en Notariaat kenmerken zich door een sterke juridische gerichtheid. Er is bewust afgezien van een ‘brede’ opleiding, in die zin dat ook een belangrijk deel van de vakken aan andere faculteiten wordt gevolgd (het major-minorsysteem). Wel wordt een belangrijk deel van de studiepunten (twintig oude studiepunten) besteed aan rechtshistorische, -theoretische, -filosofische vakken. Deze moeten borg staan voor de wetenschappelijke kwaliteit van de opleiding.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
61
Tabel 10 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het bachelorprogramma en omvang van de stage en scriptie bij de opleidingen Nederlands recht en Notarieel recht en de masteropleidingen Nederlands recht en Notarieel recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam Bacheloropleidingen Nederlands recht en Notarieel recht (in stp.)
2003/2004 1e jaar 2e jaar 3e jaar
Nederlands recht verplicht beperkte vrije keuze keuze 42 42 26 8 8
Notarieel recht verplicht beperkte vrije keuze keuze 42 42 36 6
Bacheloropleidingen Nederlands recht en Notarieel recht (in stp.)
2003/2004
Master Externe stage scriptie
Nederlands recht verplicht beperkte vrije keuze keuze 8,4-33,6 4,2-8,4 0-16,8 *) 4,2-16,8 8,4
Notarieel recht Verbeperkte plicht keuze 29,4 *) 4,2 8,4
vrije keuze 4,2
Ad tabel 10 Gebaseerd op studiegids 2002/2003 en de Onderwijs- en Examenregelingen 2003/2004. Omgerekend van ects naar stp. (zestig ects = 42 stp.)
De VU heeft de bachelor-masterstructuur zonder grote wijzigingen in het studieprogramma ingevoerd, zij het dat op onderdelen wel aanpassingen zijn aangebracht (Europees recht, het vaardighedenportfolio voor de bachelor, keuzevakken), die men toch al van plan was. Het Europees recht krijgt apart aandacht in het eerste jaar, en wordt verder geïntegreerd in de hoofdvakken. In verhouding zit er veel staatsrecht in de opleiding, en relatief weinig bestuursrecht. Aan het einde van de bachelor gaat men ‘voorsorteren’ op de master door een aantal keuzevakken te doen (zestien oude studiepunten). Dit betekent dat bijna een heel studiejaar wordt besteed aan metajuridica en keuzevakken. De commissie beveelt aan in de nieuwe bachelorfase de doelstelling van een brede juridische vorming in het oog te houden, waarbij een naar verhouding te grote nadruk op metajuridische vakken moet worden vermeden. De bachelorfase wordt niet afgesloten met een scriptie. Studenten dienen aan het einde van hun opleiding een ‘portfolio’ te overleggen, waarin bewijsstukken zitten van de door hen opgedane vaardigheden. Het gaat dan om het schrijven van werkstukken, een pleitoefening en een onderzoeksoefening. De commissie heeft waardering voor het portfolio-systeem, maar is van oordeel dat een schriftelijk werkstuk met een omvang van ten minste vijf ects daarvan deel zou moeten uitmaken. De overgang naar het nieuwe systeem lijkt vrij soepel te verlopen. Studenten oude stijl studeren in het nieuwe programma, maar worden behandeld volgens de oude eisen. Ook voor docenten lijkt de nieuwe structuur goed te verwerken. Zij hebben geen negatieve houding ten opzichte van ba/ma, hetgeen duidt op een goede interne communicatie.
62
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Een punt van zorg is wel dat door de afschaffing van het propedeuse-examen in de Bachelormasterstructuur een duidelijk selectiemoment en selectieinstrument voor doorstroming is komen te vervallen. De commissie deelt de zorgen van de faculteit op dit punt en beveelt een oplossing van dit probleem aan. Uit het onderhavige rapport blijkt dat sommige juridische faculteiten een andere oplossing hebben dan de VU. De faculteit gaat ervan uit dat alle geslaagde bachelorstudenten zullen doorstromen naar de masterfase, welke aanname voorshands aan de optimistische kant lijkt. Het is trouwens de vraag of deze geheel strookt met de doelstelling van de nieuwe structuur. Er is gekozen voor een zeer beperkt aantal masters (Nederlands recht, Notarieel recht en mogelijk in de toekomst een master rechtspleging), waarbij opvalt dat er vooralsnog geen onderzoeksmaster is gepland. Wel is het denkbaar dat de algemene master een onderzoeksvariant krijgt. De koppeling tussen onderwijs en onderzoek, die ook de faculteit blijkens een gesprek van de commissie met het bestuur voorstaat, hangt enigszins in de lucht. In de masters is, voor zover vast te stellen, (nog) geen duidelijke koppeling gelegd met onderzoeksprogramma’s.
Conclusies en aanbevelingen De docenten worden algemeen, wegens hun deskundigheid en aanspreekbaarheid, gewaardeerd. De groepen waaraan onderwijs wordt gegeven zijn in het algemeen niet te groot. De grootte van de werkcolleges (een maximum van 24 deelnemers) dient te worden bewaakt. Meer impulsen zouden gegeven moeten worden aan het hanteren van andere bronnen van kennis dan colleges en klappers; te noemen zijn handboeken, monografieën en juridische tijdschriften. Dit kan zowel de pluriformiteit en daardoor objectiviteit van de oriëntatie als de vaardigheid in het zoeken en vinden van juridische literatuur en de omgang daarmee bevorderen. Het is wel noodzakelijk dat de bibliotheekvoorzieningen worden uitgebreid, zowel wat betreft de collectie (meer recent studiemateriaal) als de openstelling. Eveneens zou het volgen van stages en van een studie in het buitenland moeten worden gestimuleerd, onder andere door het verbeteren van de voorlichting. Dit zou, althans ten dele, ook op indirecte wijze kunnen geschieden, namelijk door aandacht te besteden aan een grotere zelfstandigheid en meer eigen initiatief bij de studenten. De commissie raadt aan de actieve participatie van studenten in het onderwijs te bevorderen. Een uitbouw van het vaardighedenonderwijs dient langs de lijnen die de faculteit heeft uitgezet te worden voortgezet. Extra aandacht verdient daarbij een betere spreiding van vaardigheden over de totale studieduur. Er bestaat veel aandacht voor de kwaliteit van de toetsing. Te waarderen is dat meerkeuzetentamens weinig worden toegepast. In de bachelor-masterstructuur vormt, vooral door het wegvallen van het propedeutisch examen aan het eind van het eerste studiejaar, tijdige selectie een probleem, waarvoor een oplossing gevonden moet worden en blijkens de ervaringen elders, ook te vinden is. De commissie heeft een goede structuur voor de totstandkoming van scripties aangetroffen, gekenmerkt door normering van de opzet en de beoordeling, de beschikbaarheid van een handleiding en als standaard een tweede beoordelaar. Het eindniveau wordt zo adequaat bewaakt. De door de leden van de commissie gelezen scripties waren alle ten minste van voldoende niveau. Wel QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
63
was de cijferwaardering in sommige gevallen aan de hoge kant. De scriptiebegeleiding is mogelijk in de praktijk niet altijd zo intensief als deze zou moeten zijn. De commissie raadt aan een intensievere scriptiebegeleiding te verzorgen, waarbij de mate van zelfstandigheid bij de waardering wordt verdisconteerd. Eveneens dient er meer aandacht te worden besteed aan uniforme beoordelingscriteria voor de scripties. Voorts beveelt de commissie aan de onderwijsvoorzieningen tijdig aan te passen aan een structureel verhoogde instroom. Naast een permanente bewaking van de structuur en de kwaliteit van het onderwijs dient de faculteit ook zorg te dragen voor het verhogen van de rendementen. Tevens verdient de zij-instroom van hbo propedeusestudenten, een kennelijk zorgenkind, extra begeleiding. Er lijkt weinig waardering te bestaan voor de uniforme jaarkalender en de daarmee samenhangende onzekerheid over tentamendata en over tentamenruimtes. Het verdient aanbeveling deze onzekerheid onder studenten en docenten weg te nemen. De commissie adviseert meer gericht onderzoek naar de waardering van afgestudeerden in hun werkkring. De ingeslagen weg van professionaliseringsactiviteiten voor het onderwijzend personeel juicht de commissie toe. Evaluatieverslagen dienen een goed omschreven plaats te krijgen in de functionerings- en beoordelingsgesprekken met docenten. Het beleid van de doorstroom van vrouwen naar posities als hoogleraar zou verder moeten worden bevorderd door benoemingen op de hoofdgebieden van het recht, liefst met aanstellingen groter dan 0.2 fte. Van belang is eveneens de verdere bevordering van het gebruik van Blackboard door docenten. Per saldo: de indruk van het verzorgde onderwijs is positief; de goede kwaliteit onderwijs wordt algemeen, ook door studenten en oud-studenten genoemd. De faculteit besteedt kennelijk zorg aan de permanente verbetering van de structuur en de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs. Zij is bovendien voortvarend te werk gegaan met de invoering van de bachelor-masterstructuur, waar zij het bestaande stelsel van onderwijs zo goed mogelijk probeert in te bouwen.
64
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht van de Universiteit Utrecht Vooraf De Utrechtse Juridische faculteit legt in haar zelfstudie de nadruk op de toekomst en besteedt daarom veel aandacht aan het nieuwe bachelor-mastersysteem. Omdat de opleiding oude stijl en nieuwe stijl vloeiend in elkaar lijken over te lopen maakte deze omstandigheid de beoordeling door de commissie van het onderwijs in de periode 1996-2001 lastiger.
1. Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleidingen Blijkens de onderwijsmissie die de faculteit in de zelfstudie formuleert, is het primaire doel, het vormen van creatieve academici die kennis creëren, bewaren, overdragen en leiding geven aan het gebruik van kennis. Deze missie is in 1999 vastgelegd, een jaar waarin de faculteit begonnen is met vernieuwing van het onderwijs. Uit de zelfstudie blijkt niet duidelijk in hoeverre de missie van de faculteit aansluit bij die van de universiteit. Wat de professionele en academische doelstellingen betreft richt de faculteit zich ook, maar niet alleen op de 'togaberoepen’, hetgeen aansluit bij het referentiekader dat de commissie hanteert. Zij streeft het bereiken van een brede juridische bekwaamheid na, waarbij metajuridische en interdisciplinaire aspecten een plaats hebben naast algemene kennis en specialisatie. De faculteit heeft vastgesteld, wat ook voor de hand ligt, dat het niet mogelijk is studenten in vier jaar tijd een compleet overzicht van het Nederlandse recht te doceren. Daarom maakt de faculteit keuzes aan de hand van de zogenaamde ‘kernleerstukken’ van het recht. Deze zijn in de nieuwe bacheloropleidingen meer geprononceerd dan in de opleidingen oude stijl. De basis van de onderwijsfilosofie werd in de oude onderwijsstructuur gekarakteriseerd door het ‘à la carte’-systeem. Er is een grote variëteit aan werkvormen en keuzevakken, waaruit studenten de voor hen meest geschikte keuze kunnen maken. De faculteit heeft dit systeem in de bacheloropleidingen verlaten. Daarin geldt voor alle studenten één, intensief, systeem. De vaardigheden hebben daarin een belangrijke plaats. Deze keuze is een logisch vervolg op de ingezette onderwijsvernieuwing in 1999, waarbij de uitbouw van het vaardighedenonderwijs grote aandacht heeft gekregen. De commissie juicht deze ontwikkeling toe.
2. Opbouw en inhoud van het programma De faculteit had tot dusverre één propedeuseprogramma dat voorbereidt op drie doctoraalopleidingen: Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht. De propedeuse geeft eveneens toegang tot de opleidingen Recht, bestuur en management, Recht en economie in bedrijf en maatschappij, Milieuwetenschappen, Domeingerichte economie en een Vrij doctoraalexamen. Alle opleidingen worden in voltijd aangeboden. Alleen Nederlands recht is tevens in deeltijd te volgen. Nederlands recht start met een basisdoctoraal van 62 studiepunten, waarvan dertien aan juridische keuzevakken. De daarop volgende differentiatiefase beslaat 64 studiepunten en kent negen QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
65
afstudeerrichtingen: Algemene rechten, Arbeidsrecht en sociaal beleid, Belastingrecht, Economisch publiek- en bedrijfsrecht, Europees recht, Internationaal recht, Privaatrecht, Staat, bestuur en rechtsbescherming en Strafrecht. Elke richting bestaat uit twee zwaartepuntvakken (acht studiepunten), juridische keuzevakken (24 studiepunten) en vrije keuzevakken (24 studiepunten) en een scriptie (acht studiepunten). Het programma voor Notarieel recht bestaat uit overwegend verplichte onderdelen, die wordt afgesloten met een scriptie van acht studiepunten. Bij Internationaal en Europees recht is, naast verplichte vakken (83-84 studiepunten) en een scriptie (acht à negen studiepunten), ruimte voor juridische keuzevakken (zestien studiepunten) en vrije keuzevakken (acht studiepunten).
Tabel 1 Aandeel van verplichte vakken, juridische vakken in beperkte keuzeruimte en vrije keuzevakken (in studiepunten) in het basisdeel van het programma (propedeuse + basisdocto raal) en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht aan de Universiteit Utrecht
Nederlands recht verplicht e 1 jaar 42 2e jaar 37 3e jaar 12 4e jaar 0 Externe ***) stage Scriptie 8
Notarieel recht
Internationaal en Europees recht beperkte vrije Ver- beperkt vrije verbeperkte vrije keuze keuze plicht e keuze keuze plicht keuze keuze 0 0 42 0 0 42 0 0 4 *) 0 38 4 *) 0 38 4 *) 0 41 **) 24 33 4 4 26 8-9 8 35 0 17 16 ***) ***) 8
8-9
*) rechtstheorie: keuze uit vier vakken **) omvat: practicum, twee zwaartepuntvakken en afstudeerrichting ***) facultatief, bij Internationaal en Europees recht als vervanging van practicum (5 stp.) De commissie is van mening dat een te grote nadruk op de metajuridische vakken als rechtsgeschiedenis in de propedeuse voor eerstejaarsstudenten geen goede oriëntatie biedt op het geboden onderwijsprogramma, vooral in het licht van de daarna optredende differentiatie in het programma. De oriëntatie kan worden verbeterd door begeleiding van eerstejaarsstudenten door tutoren. Voor de selecterende functie van de propedeuse verwijst de commissie naar paragraaf 6. Het Europees recht is geïntegreerd in de hoofdvakken. Dit heeft als nadeel dat algemene en specifieke leerstukken van Europees recht mogelijk niet worden behandeld. In de bacheloropleiding is dit manco opgeheven doordat daarin een verplicht vak Europees recht is opgenomen. Er bestaat een breed aanbod aan keuzevakken en specialisaties dat met de invoering van de bachelor-masterstructuur zal worden verminderd. De commissie is met de faculteit van mening dat men ook bij een kleiner aanbod van keuzevakken de koppeling met het onderzoek kan behouden. Een sterk punt acht de commissie de bewuste koppeling die de faculteit heeft aangebracht met het onderzoek via de zogenaamde zwaartepuntvakken. 66
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Uit de gesprekken met aio’s bleek dat de opleiding van de aio’s/promovendi aan de faculteit wat het verplichte gedeelte betreft vrij summier is. Aanvullend kunnen de individuele promovendi zelf nog andere cursussen volgen die voor hun onderzoek geschikt zijn. De inbedding van de promovendi in de organisatie is een punt dat aandacht behoeft. De promovendiraad wordt meer en meer betrokken bij het facultaire beleid, hetgeen de commissie nuttig acht. Daarnaast is de structuur voor ondersteuning van de promovendi via de promovendidecaan nog te weinig tot ontwikkeling gekomen. Dit klemt te meer doordat een groep promovendi niet bij de disciplinegroepen van hun promotoren is ondergebracht, maar bij verschillende onderzoeksinstituten. Daardoor is het contact tussen promovendus en promotor niet vanzelfsprekend en kunnen gemakkelijk misverstanden en fricties ontstaan. De promovendidecaan zou hier op moeten letten. Dit is echter alleen dan te realiseren als de promovendidecaan de promovendi die hij onder zijn hoede heeft, ook regelmatig ontmoet. Het rendement van de aio-opleiding is laag: na vier jaar is 2 % van de aio’s gepromoveerd, na vijf jaar 19 % en na zes jaar 39 %. Een versterking van de begeleiding en een betere taxatie van de omvang van de werkzaamheden rond het gekozen onderzoeksthema zullen hier verbetering in moeten brengen. Ook het verlagen van de drempel om naar de aio-decaan te stappen zal daartoe bijdragen.
3. Onderwijsleeromgeving 3.1 Algemeen De studenten zijn blijkens de beschikbare evaluaties in het algemeen tevreden over de kwaliteit van het onderwijs. Ook in de gesprekken met studenten heeft de commissie kunnen vaststellen dat dit het geval is. De aandacht die de faculteit heeft voor het aantrekken en begeleiden van goede docenten (zie verder paragraaf 8), werpt kennelijk vruchten af.
Tabel 2.1 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Nederlands recht
Jaar 1e 2e 3e 4e
Hoorcollege 168 192 162 600 **) 1360 **)
Werkcollege 256 252 204
Zelfstudie 1256 1196 754
Stage Scriptie
320
Totaal uren 1680 1640 1720
Studiepunten 42 41 43
1680
42
Overige (450) *)
Tabel 2.2 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Notarieel recht
Jaar
Hoorcollege
Werkcollege
Zelfstudie
1e 2e
168 216
256 212
1256 1252
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Stage Scrip- Totaal tie uren 1680 1680
Totaal Overige Studiepunten 42 (450) *) 42
67
Jaar
Hoorcollege
Werkcollege
Zelfstudie
3e
172 160 **) 116
182
1126
128
1156
4e
Stage Scrip- Totaal tie uren
320
1640
Totaal Overige Studiepunten 41
1720
43
Tabel 2.3 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Internationaal en Europees recht
Jaar
Hoorcollege
Werkcollege
Zelfstu- Stage die
1e 2e 3e
168 216 152 440-480 **) 40 800 **)
256 148 258
1256 1316 830
128
352
4e
Scriptie
320360
Totaal Totaal uren Studiepunten 1680 42 1680 42 1680- 42-43 1720 1640- 41-42 1680
Overige
(450) *)
*) facultatief, opdrachten in kleine werkgroepen **) afhankelijk van gekozen vakken
3.2 Didactische praktijk A. Onderwijs In de afgelopen jaren heeft de faculteit gaandeweg meer oog gekregen voor andere onderwijsvormen. Er zijn vrijwel geen vakken meer waarin het contactonderwijs uitsluitend uit hoorcolleges bestaat. Er wordt vrij algemeen gebruik gemaakt van kleinschalige werkgroepen, waarin studenten begeleid worden bij het vervullen van opdrachten en waarin zij vragen kunnen stellen. Het verwerven van academische vaardigheden, zoals het zelfstandig vergaren van kennis, het doen van onderzoek, het helder mondeling of schriftelijk kunnen presenteren en beargumenteren van een standpunt behoort tot de eindtermen. Het bijbrengen van deze vaardigheden vormt terecht een geïntegreerd onderdeel van het onderwijs. De commissie onderschrijft voorts het standpunt van de faculteit dat studenten zich niet vrijblijvend mogen opstellen tegenover deelneming aan werkgroeponderwijs. Van studenten mag worden verwacht dat zij, als zij zich hebben opgegeven, voorbereid in een werkgroep verschijnen. Op deze wijze is het onderwijs effectief en kan de schaarse capaciteit optimaal worden benut. In de bachelor-masterstructuur is deze onderwijsvisie verder uitgewerkt en geconcretiseerd in drie vormen die in deze zelfstudie zijn aangeduid met de opschriften: (i) inschrijven is meedoen is halen, (ii) intensief contact en een diversiteit aan werkvormen en (iii) toetsing als hefboom voor het leren. De faculteit kan hiermee een belangrijke vernieuwing en verbetering op het gebied van onderwijs verwezenlijken. De commissie heeft waardering voor deze meer intensieve vorm van onderwijs en acht het aanvaardbaar dat van studenten die daaraan deelnemen, actieve participatie verlangd wordt. De studievrijheid was voldoende gewaarborgd doordat de faculteit accepteerde dat studenten zich niet voor een werkgroep inschreven. Het inbouwen van een vaardighedeninstructie in het onderwijs in 68
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
bepaalde vakken, kan evenwel de noodzaak meebrengen dat studenten aan het onderwijs in die vakken verplicht deelnemen. In andere gevallen kunnen er echter goede redenen zijn waarom studenten niet aan deze intensieve vorm van onderwijs willen deelnemen. Een verplichting tot deelneming over de gehele linie bestaat niet. Als studenten aan maatstaven voldeden, werden zij ook zonder participatie in staat gesteld tentamens te doen. B. Toetsing Voor zover de commissie heeft kunnen vaststellen bestaan er geen klachten over de wijze van toetsen. De commissie is met de vorige commissie van oordeel dat meerkeuzevragen zoveel mogelijk vermeden moeten worden en dat naast kennis ook inzicht getoetst dient te worden. Goederenrecht vormt blijkbaar een ‘struikelvak’, omdat een aantal studenten moeite heeft met abstract of analytisch denken. Het vak heeft aldus een – meer dan gemiddeld – selecterende werking. Dat zou op zichzelf een reden kunnen zijn het eerder in de studie te plaatsen, maar te vrezen is dat er dan nog meer studenten over zouden struikelen. C. Scripties De commissie stelt voorop dat zij geen problemen heeft gesignaleerd met betrekking tot de begeleiding en de beoordeling van scripties. De commissie kreeg de indruk dat de studenten tevreden zijn over de scriptiebegeleiding. De faculteit hecht terecht belang aan de noodzaak van een goede scriptie als eindtoets van door de student verworven kennis, inzicht en vaardigheden. De commissie heeft een aantal scripties beoordeeld en is het in grote lijnen eens met de daaraan gegeven waardering. De scripties laten ook een voldoende niveau van eindresultaat van de studie zien. De commissie beveelt desondanks een uitgebreidere scriptiehandleiding aan, waarin de voorwaarden en toetsingscriteria zijn opgenomen. Een dergelijke handleiding dient niet alleen tot voorlichting van de studenten, maar moet ook inzicht geven in de eisen die aan een scriptie worden gesteld. Aldus bevordert men de duidelijkheid en bovendien het hanteren binnen de faculteit van dezelfde normen. De commissie is voorts – hoewel dat extra werklast veroorzaakt – van oordeel dat er als regel een tweede beoordelaar moet optreden. Zulks draagt bij tot een objectievere beoordeling die, in verband met het belang van de scriptie als toets voor de kwaliteit van de afgestudeerden, als een noodzakelijk doel moet worden gezien. D. ICT in het onderwijs De faculteit voert beleid met betrekking tot de toepassing van ICT in het onderwijs en maakt daarvan ook meer en meer gebruik. ICT levert geen besparing op, maar kan een sterk het onderwijs ondersteunende functie vervullen. Het belang ervan wordt door de faculteit onderkend.
4. Instroom Er is sprake van een licht teruglopende instroom, waarvoor niet direct een verklaring te geven valt. De faculteitsleiding acht in eerste instantie geen andere actie dan signalering noodzakelijk. Voor verdergaande conclusies is het waarschijnlijk ook nog te vroeg.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
69
Tabel 3.1 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleidingen Nederlands recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal eerstejaars Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 Totaal 784 739 55 59 Voltijd 748 681 56 60
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 4579 3640 55 56 4263 3065 55 57
Deeltijd
316
36
58
53
48
575
54
50
Tabel 3.2 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Notarieel recht (voltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 Voltijd 171 140 61 74
Tabel 3.3 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Internationaal en Europees recht (voltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 Voltijd 32 20 38 40 Van de groep zij-instromers worden de havo-abituriënten met een hbo-propedeuse problematisch genoemd. Deze groep studenten kan de stap naar academische vorming slecht maken. Op persoonlijk niveau is meermalen sprake van ‘drama’s’, aldus de faculteit. De commissie heeft vastgesteld dat ettelijke juridische faculteiten met dit probleem worden geconstateerd. Dit doet vermoeden dat havo, gevolgd door slechts een propedeuse in het hbo geen voldoende vooropleiding voor een universitaire rechtenopleiding vormt. Voorts werden geen bijzondere collectieve voorzieningen voor bepaalde groepen studenten getroffen. Het is steeds mogelijk voor bijzondere gevallen, zoals gehandicapte studenten, oplossingen op maat te vinden. Aan allochtone studenten worden geen andere voorzieningen geboden dan deze in voorkomende gevallen te attenderen op taalcursussen om specifieke achterstanden weg te werken. Deze aanpak blijkt te voldoen. Vwo-studenten ondervinden geen problemen in de overgang naar het onderwijs op academisch niveau. Dit geldt overigens zowel voor studiehuis als niet-studiehuis leerlingen. Bij studenten is de 70
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
opmerking te beluisteren dat de faculteit erg hecht aan uit het buitenland afkomstige studenten (LL/M) hetgeen ertoe leidt dat deze doelgroep 'in de watten gelegd wordt’ met bijvoorbeeld voorrangsregelingen. Het komt de commissie voor dat het verlenen van bepaalde faciliteiten voor deze studenten, wat daarvan overigens zij, de overige studenten niet benadeelt, zodat bezwaren tegen privileges voor buitenlandse studenten op niet meer dan afgunst steunen. Studenten beoordelen het beschikbare voorlichtingsmateriaal positief. Alle informatie is te vinden, ook al vergt dat soms enig zoekwerk, zo hebben zij de commissie meegedeeld. De inhoud van brochures, websites et cetera is informatief.
5. Studeerbaarheid Met betrekking tot de studieadvisering en -begeleiding valt uit de arbeidsmarkt- of wo monitors tussen 1997 en 2000 af te leiden dat afgestudeerden niet vinden dat dit instituut tot volle tevredenheid gefunctioneerd heeft. Het is mogelijk dat het systeem van tutoren inmiddels leemtes op dit punt heeft opgevuld. Uit de reactie van de huidige studentenpopulatie blijkt dat het onderscheid tussen de functies van tutor en studieadviseur niet altijd helder is. Men is in het algemeen tevreden over bemoeienissen van tutor en studieadviseur, al blijkt dat de mate van tevredenheid over tutoren afhankelijk is van de persoonlijke kwaliteiten van de tutoren. De commissie is van oordeel dat het tutorensysteem voor studenten die behoefte hebben aan voorlichting of ondersteuning, nuttig is, mits de tutoren met zorg geselecteerd worden. Studenten menen dat het studieprogramma goed in de toegemeten tijd te voltooien is. Toch doen maar weinigen dit. Gemiddeld, zo blijkt uit zelfstudie en opmerkingen van studenten, wordt zestien tot twintig uur per week aan de studie besteed. De commissie acht deze studiebelasting niet hoog. Op zichzelf zegt deze factor echter niets over de kwaliteit van de opleiding, omdat deze niet kan worden los gezien van de totale studieduur. De totale studieduur is lang, maar het beeld wijkt in Utrecht niet af van dat van de zusterfaculteiten. Zeer veel studenten werken naast de studie of vinden het belangrijk andere nevenactiviteiten te ontplooien. Studenten spreken hun waardering erover uit dat afstuderen in meer dan één richting mogelijk wordt gemaakt. Studenten waarderen het voortgangsregistratiesysteem Osiris positief, zij het dat de werking van de elektronische in-schrijving voor werkgroepen door ettelijken als problematisch wordt ervaren. Het verdient aanbeveling om in het geautomatiseerde systeem, zo mogelijk, een overzicht van alle beschikbare werkgroepplaatsen per vak of discipline op te nemen. Ook een reservelijst voor volgeboekte werkgroepen kan mogelijk soelaas bieden. Bovendien ontstaat aldus beter inzicht in de omvang van de vraag naar werkgroeponderwijs. Ook de faculteit vindt de overtekening van werkgroepen thans een probleem. Zoals ook in de zelfstudie van de faculteit is geconstateerd, wordt Osiris op managementniveau nog te weinig ten nutte gemaakt. Studenten die de weg naar het ‘Studiepunt’ hebben gevonden spreken met waardering over de wijze waarop oplossingen voor problemen worden gevonden. Planning van herkansingen kort na de eerste deelname aan tentamens noemen de studenten een aanmerkelijke verbetering in vergelijking tot vroeger. De spreiding van de studielast in de propedeusefase behoeft mogelijk bijsturing aangezien de commissie meermalen vraagtekens geplaatst zag bij de geringe studiebelasting gedurende het derde trimester. Ook de organisatie, met name de QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
71
inroostering, van tentamens is niet optimaal. Onevenwichtige werkbelasting van studenten en fricties kunnen dan worden vermeden. Deze opmerkingen hebben betrekking op het oude programma. Of het nieuwe eerstejaarsprogramma hier verbetering in heeft gebracht heeft de commissie niet kunnen vaststellen.
6. Doorstroom en rendementen Cohort 1998/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 2001/2002 gemiddeld
na 1 jaar 42 35 27 25 28 21 26 28 37 28 32 38 31
na 2 jaar 74 68 64 65 62 53 60 60 61 54 58 56
na 3 jaar 78 73 69 71 73 68 71 69 74 68 69
31
62
71
Tabel 4 Propedeuserendementen van de opleiding Nederlands recht, voltijdstudenten De propedeuserendementen na een jaar blijven achter bij het landelijk gemiddelde en behoeven verbetering. Het percentage studenten dat pas in het derde jaar het propedeusediploma behaalt neemt in de loop der jaren toe tot boven de 10%. Dit is een zorgelijke ontwikkeling. In de bachelor-masterstructuur zal men afzonderlijke aandacht moeten schenken aan de selectieve en oriënterende functie van het eerste studiejaar. Ook in de faculteit bestaan kennelijk zorgen over het geringe studierendement. Dit is wat de propedeuse betreft, althans ten dele, eigen aan selecterende functie daarvan. In de nieuwe bachelorstructuur is dit anders. Selectie vindt dan in de eerste fase van de bachelorstudie plaats. Het rendement ten opzichte van degenen die het eerste jaar overleven zou dan bij verkrijging van de graad van bachelor boven de 80 % moeten liggen. De doctoraalrendementen bewegen zich rond het landelijk gemiddelde. Hier moet opgemerkt worden dat na zes jaar minder dan de helft van alle studenten, die de propedeuse behaald hebben hun doctoraal examen hebben afgelegd, Dat is gelijk aan ongeveer een derde deel van alle als eerstejaars instromende studenten. Dit rendement is matig.
72
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 5.1 Doctoraalrendementen van de opleiding Nederlands recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1998/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 2001/2002 gemiddeld
na 4 jaar 3 3 1 1 2 1 1 2 4 5
na 5 jaar 11 12 10 21 19 17 17 22 20
na 6 jaar 48 46 42 46 43 37 45 47
na >6 jaar 74 73 70 79 73 71
2
17
44
73
Tabel 5.2 Doctoraalrendementen van de opleiding Notarieel recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar 10 14 11 4 7 4 5 8
na 6 jaar 76 48 58 51 66 51 61 72
na > 6 jaar 97 81 95 79 91 88 76
8
60
87
Tabel 5.3 Doctoraalrendementen van de opleiding Internationaal en Europees recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort) (Het aantal studenten ligt onder de tien, genoemde percentages zijn daardoor weinig betrouwbaar.)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992
na 4 jaar 5 7 0 0
na 6 jaar 36 33 29 55
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
na > 6 jaar 73 73 86 73
73
Cohort 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar 0 0 0 0
na 6 jaar 33 10 60 17
na > 6 jaar 67 50 100
2
41
75
7. Kwaliteit van afgestudeerden De faculteit onderzoekt via de Utrechtse arbeidsmarktmonitor sinds 1997 de positie van haar afgestudeerden op de arbeidsmarkt. Deze liep vooruit op die van de VSNU waarvan thans gebruik gemaakt wordt. Beide geven, uit een gezichtspunt van het spoedig vinden van werk, een rooskleurig beeld. Afgestudeerden vinden zowel werk in de traditioneel juridische beroepen als in andere juridische beroepen. Ook uit de informatie die van stages komt en uit eigen contacten van de docenten blijkt dat de startkwalificatie van studenten voldoende is. Uit onder meer vergelijking met het niveau van buitenlandse studenten die in Utrecht komen studeren, leidt de faculteit af dat ook naar internationale maatstaven het niveau aan de maat is. Afgestudeerden zijn tevreden over de kwaliteit van het onderwijs en bevestigen de noodzaak van het verwerven van vaardigheden. De faculteit is van plan meer aandacht te besteden aan een alumnivereniging en wil langs deze weg niet alleen contact houden met, maar ook meer informatie verkrijgen van haar afgestudeerden. De resultaten hiervan moeten worden afgewacht. De moeilijkheidsgraad van de drie bestudeerde tentamens gaven bij de UU geen reden tot opmerkingen, de toetsing is adequaat. De stage is geen verplicht onderdeel van het curriculum. Toch maken veel studenten (genoemd werd een percentage van 60 en een aantal van 360 studenten per jaar) van deze mogelijkheid gebruik. Zij worden daarbij zo nodig door de faculteit voorgelicht en geholpen. De faculteit heeft steeds een aantal vacatures die te vinden zijn op de website. Slechts een derde van de studenten laat de stage erkennen. Over de begeleiding bestaat grote tevredenheid. De Commissie acht het volgen van stages door studenten zeer nuttig. Stages brengen een praktijkgericht element in de studie en bereiden de studenten voor op wat zij na voltooiing van hun studie kunnen verwachten. Zij hoopt dat het de faculteit zal lukken het deel van de studenten dat een stage volgt, verder op te voeren. De commissie spreekt haar waardering uit voor de verzorging van het stagebeleid. Ieder commissielid heeft twee eindscripties beoordeeld. In paragraaf 3 is onder het kopje Scriptie al opgemerkt dat de scripties een voldoende niveau van eindresultaat van de studie laten zien. De cijfers van de scripties komen overeen met de waardering door de commissie. Zowel academische vaardigheden als beroepskwalificaties komen voldoende aan bod in de scripties. De kwaliteit van de afgestudeerden is 'voldoende' (zie 1.B. paragraaf 7 voor een toelichting).
74
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
8. Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf Tabel 6 Wetenschappelijk personeel: personen (en fulltime equivalenten (fte)) 1e/2e/3e geldstroom aan de opleidingen Rechtsgeleerdheid per 1 januari 2002
M (fte)
V (fte)
M V (aantal) (aantal)
Totaal (fte)
Hoogleraren*) 23,3
2,8
29
5
26,1
UHD**)
24,5
9,8
27
11
34,3
UD***)
47,0
47,9
61
60
94,9
Overig WP#) 12,4
21,1
14
24
33,5
Aio’s
13,3
24,5
14
25
37,8
Totaal Fte % (aantal) onderwijs gepromo veerd 34 40 % 100 % van de aanstelling 38 40 % 100 % van de aanstelling 121 60 % onbevan de kend aanstelling 38 variabel onbekend 39 n.v.t. n.v.t.
Studentassistenten Totaal WP
4,8
7,2
22
34
12,0
56
159
2238,6
326
125,3 113,3 167
n.v.t.
n.v.t.
*) exclusief bijzondere hoogleraren **) seniordocent, seniordocent/onderzoeker en senioronderzoeker ***) docent, docent/onderzoeker en onderzoeker #) tijdelijk docent, tijdelijk onderzoeker, junioren (docent, doc/oz, onderzoeker), post docs
Tabel 7 Studenten-stafratio en afgestudeerden/stafratio aan de opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht 2000-2001
Fte onderwijsinzet Ingeschreven studenten Afgestudeerden Studenten per fte onderwijs Afgestudeerden per fte onderwijs
82,6 3417 478 41,4 5,8
De totstandkoming van de Wet modernisering universitaire bestuursstructuur heeft er toe geleid dat de faculteit een onderwijsbestuur en een onderzoeksbestuur heeft ingesteld. De voorzitters van deze besturen vormen samen met de decaan het faculteitsbestuur. Aanvankelijk was de organisatie enigszins anders, waardoor de informatieuitwisseling, zoals uit de zelfstudie blijkt, minder soepel verliep. Dat probleem is snel onderkend en verholpen. De communicatie in de faculteit wordt geremd doordat er een zekere eilandencultuur heerst. Deze cultuur wordt voor een deel in de hand gewerkt doordat de verschillende disciplinegroepen en QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
75
eenheden op verschillende locaties in de stad gevestigd zijn. Die cultuur is echter tevens bevorderd door de gewoonten binnen de faculteit. Daarbij lijkt het ‘ieder voor zich’ de overhand te hebben. De commissie heeft met genoegen vernomen dat er op het moment dat de commissie de faculteit bezocht, verbeteringen te bespeuren waren. Zo maakt de inrichting van het bacheloronderwijs (met veel vaardigheden en tussentijdse prestaties van studenten) het noodzakelijk dat docenten die in hetzelfde semester doceren met elkaar in overleg treden over de spreiding van de belasting van studenten. Het faculteitsbestuur en in het bijzonder de decaan achten het verder hun taak om de communicatie tussen bestuur en disciplinegroepen te verbeteren. Een middel daartoe is verbetering van formeel en informeel overleg, maar het risico van het te sterk uiteenlopen van gedachten en belangen bestaat nog steeds. Dit wordt vergroot door de minder rooskleurige financiële situatie van de faculteit en door de sterk toenemende onderwijslast voor disciplinegroepen en individuele docenten. Deze neemt niet alleen toe door de onvermijdelijke dubbele belasting die de overgang naar het bachelor-mastersysteem meebrengt, maar ook door het gebruik van intensievere onderwijsvormen. De omstandigheid dat disciplinegroepen zonder voorafgaand overleg kunnen worden geconfronteerd met een groter beroep op hun onderwijscapaciteit dan zij mochten verwachten, kan leiden tot problemen. De commissie acht het van groot belang dat de inspanningen om de eilandencultuur te verzwakken worden voortgezet. De commissie heeft waardering voor de wijze waarop de faculteit nu en in het verleden de professionalisering van docenten heeft georganiseerd. Het systeem van onderwijskwalificaties wordt consequent toegepast. Wie de vereiste kwalificatie niet weet te behalen, wordt in de regel niet (meer) ingezet in het onderwijs. Ook na het behalen van de kwalificatie wordt de scholing voortgezet door middel van korte cursussen. Het stelsel van ‘interne p.a.o.’ waarbij de verschillende juridische disciplines voor elkaar korte actualiteitencursussen organiseren, beoordeelt de commissie positief. Hetzelfde geldt voor het feit dat sinds enkele jaren de resultaats- en ontwikkelingsgesprekken consequent met alle personeelsleden worden gevoerd en dat deze worden gebruikt om het loopbaanbeleid vorm te geven. Vermeldenswaard is dat het ook voor diegenen die zich vooral of uitsluitend richten op het onderwijs mogelijk is door te dringen tot de hogere rangen en salarisschalen. Dit kan de motivatie van zulke stafleden en daardoor de kwaliteit van het onderwijs bevorderen.
9. Faciliteiten en voorzieningen De college- en werkgroepsruimten voldoen redelijk. Een nadeel is dat de ruimten voor de grote colleges en de tentamenruimten erg ver van de centrale vestiging van de faculteit weg liggen en waarvan de bereikbaarheid voor de studenten een probleem is. De zalen zijn goed toegerust met audiovisuele apparatuur en ook het draadloze netwerk is een pluspunt. De juridische bibliotheek bevat een omvangrijke collectie, die up-to-date is. De bibliotheekvoorzieningen hebben op de commissie een zeer goede indruk gemaakt. De bibliotheek heeft een goed opzoeksysteem en heeft voldoende terminals om hiervan gebruik te maken. Ook de studenten waarderen deze voorzieningen. Tevens bezit de bibliotheek genoeg studieplaatsen. Er zijn echter nog te weinig computerplaatsen beschikbaar. Wel heeft de faculteit een notebookproject, dat studenten tegen relatief gunstige prijzen in staat stelt notebookcomputers aan te schaffen. 76
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Met betrekking tot het inschrijfsysteem ‘Osiris’ voor tentamens en werkgroepen zijn er nog wat verbeteringen mogelijk. Onder verwijzing naar paragraaf 3 beveelt de commissie aan dat er met betrekking tot de inschrijvingen voor de werkgroepen een systeem wordt ingebouwd, waarbij het voor de student direct duidelijk is in welke werkgroepen nog plaats is.
10. Internationalisering en externe contacten De faculteit is terecht trots op de mogelijkheden, faciliteiten en begeleiding die geboden worden om in het buitenland te studeren of stage te lopen. Studenten spreken over het bureau buitenland als ‘het paradepaard’ van de faculteit. Onderdeel daarvan is ook een gestructureerde aanpak van het beleid ten aanzien van vrijstellingen en erkenning van in het buitenland behaalde studiepunten. Utrechtse studenten redden zich overigens in het buitenland prima, doordat ze zelfstandig hebben leren werken, zo meent de faculteit. De groep uitgaande studenten is kleiner dan de groep inkomende studenten. Kennelijk ontmoet de aanpak van de faculteit ook waardering bij de buitenlandse studenten.
Tabel 8 Gerealiseerde uitwisseling van inkomende en uitgaande studenten Studenten van de rechtenfaculteit aan de Universiteit Utrecht naar het buitenland
Studiejaar 2000-2001 2001-2002 2002-2003
Aantal studenten 72 61 73
Studenten uit het buitenland naar de rechtenfaculteit van de Universiteit Utrecht
Studiejaar 2001-2002 2002-2003
Aantal studenten 154 170
De internationalisering van de opleiding is voorwerp van beleidsvorming en gestructureerde uitbouw. De omvang van het aanbod Engelstalig onderwijs is daarbij onderdeel van de discussie. Een en ander kan op dit gebied tot verdere verbeteringen leiden. De faculteit heeft geregeld contact met het afnemend veld. Voorbeelden zijn de stageplaatsen die door grote advocaten- en notariskantoren via de faculteit worden aangeboden en de alumnivereniging. De opleidingen, met name Fiscaal recht, hebben goede contacten met de velden van (inter)nationale wetenschapsbeoefening. Een punt van zorg vormt de aanzuigende werking vanuit het afnemend veld op de onderwijsstaf.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
77
11a. Interne kwaliteitszorg Bij de evaluatie van het onderwijs wordt gewerkt met een standaardprocedure, maar daarnaast ontwerpen docenten ook geheel eigen vragenlijsten. Het laatste moet ontraden worden. Er kleeft een tweetal bezwaren aan. Wanneer men telkens andersoortige vragenlijsten gebruikt, ontbreekt de mogelijkheid door middel van vergelijking tussen cursussen en door de jaren heen een goede schatting te krijgen van de kwaliteit. Daarnaast bestaat het gevaar dat zelf ontworpen vragenlijsten niet aan de te stellen technische eisen voldoen. De faculteit heeft de goede gewoonte bij de bespreking van een cursus in de opleidingscommissie niet alleen de evaluatieresultaten te bekijken, maar ook naar het gemiddelde cijfer en het slaagpercentage in de beschouwing te betrekken. Maar op zichzelf is het slaagpercentage of het gemiddelde cijfer onvoldoende informatief. Voor een beoordeling van het slaagpercentage is het ook van belang de moeilijkheid van het betreffende tentamen in de beoordeling mee te nemen. Het is van belang dat een tentamen zich op het niveau bevindt dat in die fase van de opleiding als adequaat wordt beschouwd. Immers een hoog slaagpercentage bij een gemakkelijk tentamen zegt iets anders over het onderwijs dan een hoog slaagpercentage bij een moeilijk tentamen. Het is bezwaarlijk dat bij vakken, die met een uitgebreide vragenlijst worden geëvalueerd, voor een globaal oordeel naar het gemiddelde van de scores op alle beoordelingsschalen wordt gekeken. Uit onderzoek van W. van Os is gebleken, dat de kwaliteit van een cursus verschillende aspecten heeft, die onderling slechts een beperkte mate van samenhang vertonen.2 Het is heel goed mogelijk dat de studenten de inhoud van een cursus hoog waarderen, terwijl ze de opzet of de uitvoering door de docent onder de maat vinden. Deze informatie gaat verloren bij middelen van de oordelen. Er is nog een tweede bezwaar tegen het middelen van de scores. Men houdt in de faculteit een grens aan van 3,1 als ‘voldoende’. In zijn algemeenheid moet een score van 3,1 bij een afzonderlijke vraag ten minste als zeer matig en vaak als onvoldoende beschouwd worden. Bij een gemiddelde van 3,1 is statistisch de score van de helft van de vragen onder de 3,1. Een cursus die op de helft van de aspecten als onvoldoende te beoordelen is, heeft een te lage kwaliteit. Het is noodzakelijk, als men toch met een gemiddelde werkt, een beduidend strenger criterium te hanteren. In de zelfstudie wordt vermeld dat de response bij het evalueren veel te wensen over laat. Bij tentamens kan men het moeilijk opbrengen nog een vragenlijst in te vullen. Ervaringen aan andere universiteiten hebben uitgewezen dat dit probleem een dergelijke omvang niet hoeft te hebben. Voor een evaluatie na afloop van een tentamen zijn twee goede redenen. Wanneer in plaats van na het tentamen op het laatste college geëvalueerd wordt, is de groep aanwezige studenten niet meer representatief voor de totale groep. Het evaluatieresultaat wordt daardoor vertekend. Daarnaast kunnen studenten na het maken van het tentamen veel beter beoordelen welke bijdrage het onderwijs aan hun tentamenresultaat heeft geleverd. Dat geeft betere informatie aan de docent en is de enige wijze om opvattingen te vernemen over de kwaliteit van het tentamen. Dat studenten die het onderwijs niet of nauwelijks gevolgd hebben, een ongefundeerd oordeel zouden uitspreken wordt in de praktijk niet bevestigd. Zelfs wanneer in de instructie niet
W. van Os. Bruikbaarheid en effectiviteit van studentenoordelen over het onderwijs. Academisch proefschrift, Vrije Universiteit, 1999.
2
78
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
expliciet is vermeld, dat bij het in geringe mate volgen van het onderwijs vragen kunnen worden opengelaten, ziet men dit toch regelmatig gebeuren. Vaak vermelden studenten de reden in het gedeelte waarin commentaar kan worden gegeven. Ook de angst dat een moeilijk tentamen of de verwachting van een onvoldoende de waardering negatief beïnvloedt, wordt niet door onderzoek gestaafd. Integendeel, het verwachte cijfer heeft noch een positief, noch een negatief verband met de waardering voor het gevolgde onderwijs. Wanneer men de response bij de evaluatie wil verbeteren, zullen de volgende maatregelen helpen: • gebruik vragenlijsten die niet meer dan vijf tot tien minuten vragen om in te vullen (vijftien tot twintig gesloten vragen, slechts enkele open vragen); • geef de mogelijkheid om opmerkingen toe te voegen; • evalueer niet alle cursussen; cursussen, die geen belangrijke wijzigingen hebben ondergaan kunnen eens in de twee à drie jaar worden geëvalueerd; • zorg dat de gemaakte tentamens en de evaluatieformulieren apart verzameld worden; • zorg voor een goede follow-up van de evaluatieresultaten en zorg dat studenten ervaren, dat evaluaties waar nodig leiden tot maatregelen. Ten aanzien van de follow-up valt het volgende op te merken. Het is een goede gewoonte in de faculteit om de docenten om commentaar op de evaluatieresultaten te vragen. Voor de follow-up is het van belang dat verbeterpunten geformuleerd worden in meetbare resultaten. Woorden als ‘streven’ en 'er wordt gezocht’ dienen hierbij niet voor te komen. Op dit punt kan de faculteit aanmerkelijke winst boeken. Om te voorkomen dat evaluaties verworden tot een rituele dans is het van belang dat bij een negatieve evaluatie na de 'verbeterde’ cursus door de opleidingscommissie of de afdeling getoetst wordt of het gewenste, in meetbare termen geformuleerde resultaat bereikt is. Te bedenken valt dat men niet alles altijd moet evalueren; er ontstaat dan enquêtemoeheid. Een evaluatie is op haar plaats bij een nieuwe cursus en bij een nieuwe docent en dient verder volgens een zekere periodiciteit te worden uitgevoerd. Wanneer men evalueert, zouden daaraan systematisch gevolgen moeten worden verbonden. De belangrijkste aanbevelingen van de vorige commissie zijn ter harte genomen. De commissie constateerde wel dat de propedeusetentamens nog steeds relatief veel kennisvragen en multiplechoice vragen bevatten. Voorts was de spreiding van studielast over de trimesters nog steeds niet helemaal in orde. De commissie hoopt dat met de invoering van het semestersysteem deze spreiding zal verbeteren.
11b. Zelfstudie De commissie meent dat de zelfstudie niet op alle onderdelen zo informatief en instructief is als wenselijk zou zijn geweest. De tekst is soms vaag en wel eens voor meer dan één uitleg vatbaar. Gedurende de visitatiegesprekken zijn evenwel veel leemtes opgevuld.
12. Invoering van de bachelor-masterstructuur De faculteit hecht een groot belang aan de bachelor-masteropleiding en heeft de afgelopen tijd een zware inspanning geleverd voor de invoering van de bacheloropleiding. De onderwijsvernieuwing QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
79
die eerder al was ingezet en waarbij het competentiegerichte onderwijs centraal staat, is in de bacheloropleiding doorgezet. Er ligt veel nadruk op vaardigheden en het ‘leren leren’. Via een uitgekiend systeem worden de studenten min of meer gedwongen om zich niet alleen de stof eigen te maken, maar er ook mee te leren werken. Deze ontwikkeling acht de commissie positief. Om de studenten te dwingen een be-hoorlijke prestatie te leveren als zij ervoor kiezen deel te nemen aan een vak, introduceert de faculteit in overeenstemming met een richtlijn van de universiteit voor werkcolleges het adagium ‘inschrijven is meedoen is halen’. Door de aanwezigheidsplicht en de verplichting deelprestaties te leveren die meetellen voor het eindresultaat, legt de faculteit studenten een bepaald studieritme op. Een alternatief is er niet steeds, want zonder de werkgroep gevolgd te hebben worden studenten in een aantal gevallen niet tot de tentamens toegelaten. Dit kan bij sommige studenten weerstand oproepen, omdat zij zich aangetast voelen in hun zelfstandigheid en eigen oordeelsvorming. De docentbelasting in dit systeem is hoog. De vraag is of de faculteit dit hoge ambitieniveau zal kunnen blijven handhaven, mede gezien de eisen die dit stelt aan de financiering. Wat het financiële aspect betreft heeft het bestuur van de faculteit er vertrouwen in dat de universiteit het financieringsmodel zodanig zal aanpassen dat het nieuwe onderwijs betaalbaar wordt. De infrastructuur is zoveel mogelijk aangepast voor de nieuwe werkwijze. Met name voor het ICTbeleid van de faculteit heeft de commissie veel waardering. Daarin is rekening gehouden met de eisen die het nieuwe onderwijs stelt aan voorzieningen, zowel voor individuele studenten (notebooks, werkplekken) als wat betreft onderwijsruimtes. Tabel 9 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het bachelorprogramma en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Rechtsgeleerdheid en Rechtsgeleerdheid togatraject aan de Universiteit Utrecht
Rechtsgeleerdheid verplicht 1e jaar 42 2e jaar 21 3e jaar 0 Externe *) 5,25 stage Scriptie 5,25
beperkte keuze 0 15,75 0
Rechtsgeleerdheid Fiscaal traject verbeperkte plicht keuze e 1 jaar 42 0 2e jaar 36,75 5,25 e 3 jaar 21 0 Externe *) 5,25 stage Scriptie 5,25
Rechtsgeleerdheid togatraject vrije keuze 0 5,25 36,75
verplicht beperkte keuze 42 0 21 15,75 0 15,75 *) 5,25
vrije keuze 0 5,25 21
5,25
vrije keuze 0 15,75
Rechtsgeleerdheid Notarieel traject verplicht beperkte keuze 42 0 36,75 5,25 26,25 5,25 *) 5,25
vrije keuze 0 5,25
5,25
*) optioneel 80
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Ad tabel 9 Gebaseerd op studiegids 2002/2003; de volgende masteropleidingen worden ontwikkeld: Nederlands recht, Recht en onderneming, Internationaal en Europees recht, Recht, bestuur en management, Juridische en economische studies, Notarieel recht, Fiscaal recht en Rechtswetenschappelijk onderzoek. Er zijn nog geen curriculumgegevens beschikbaar.
Wat de inhoud van de opleiding betreft is de keuze voor een brede (juridische) vorming op twee manieren in praktijk gebracht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de algemene bacheloropleiding en de meer beroepsgerichte opleidingen. In de algemene opleiding en de opleiding Nederlands recht met civiel effect is het aandeel verplichte juridische vakken beperkt tot de hoofdvakken en een enkel metajuridisch vak (aangeduid als reflectievak). Voor het overige is de student vrij zijn vakken te kiezen. Een deel van de vakken kan worden gevolgd aan een andere faculteit of universiteit (major-minorsysteem). De andere twee opleidingen (Notarieel recht en Fiscaal recht) bestaan verder uit verplichte vakken; er blijft nog wel enige keuzeruimte over. De faculteit zette aanvankelijk in op tweejarige masteropleidingen voor Fiscaal recht en Notariaat. Door uitwendige omstandigheden moest men daarop terugkomen. Het is nog onduidelijk in hoeverre dit consequenties zal hebben voor de inrichting van de bacheloropleidingen. De decaan is daarover in overleg met de beroepsgroepen. De voorgestelde masters zijn deels algemeen (Nederlands recht), en deels gericht op een specialisatie (Recht en onderneming, Internationaal en Europees recht, Recht, bestuur en management, Juridische en economische studies, Notarieel recht, Fiscaal recht). Er is eveneens een onderzoeksmaster (Rechtswetenschappelijk onderzoek) voorzien.
Conclusies en aanbevelingen De zelfstudie is niet overal zo instructief als wenselijk zou zijn geweest. Soms is deze vaag, wel eens voor meer dan een uitleg vatbaar. De gesprekken gedurende van visitatie zijn echter instructief geweest. De commissie heeft veel vernomen. In de faculteit bestaan kennelijk zorgen over een te gering studierendement. Te bedenken is dat dit, wat de propedeuse betreft, althans ten dele, eigen is aan de selecterende functie daarvan. In de nieuwe bachelorstructuur wordt dat anders. De selectie vindt daarbij in de eerste fase van de bachelor plaats. Het rendement, gemeten aan degenen die het eerste semester overleven, zou bij de verkrijging van de graad van bachelor boven de 80% moeten liggen. De commissie wijst op haar constatering dat de studielast in de propedeusefase bijstelling behoeft in verband met de geringe studiebelasting in het derde trimester. Nagegaan moet worden of het nieuwe programma dit bezwaar heeft weggenomen. Tevens dient de inroostering van tentamens in het oog te worden gehouden. Te bedenken is dat men niet alles moet willen evalueren; er ontstaat dan mogelijk enquêtemoeheid. Een evaluatie is op haar plaats bij de introductie van een nieuwe cursus en bij een nieuwe docent en dient verder volgens een zekere periodiciteit te worden uitgevoerd. Wanneer men evalueert, zouden daaraan systematisch gevolgen moeten worden verbonden. De in de zelfstudie gesignaleerde eilandencultuur, samenhangend met de grote omvang van de Utrechtse rechtenfaculteit en met haar spreiding over verscheidende locaties, lijkt te verminderen. Op zichzelf is een zekere autonomie van disciplinegroepen niet verkeerd, maar waar nodig moet er niet alleen samenwerking, maar dienen er soms ook centrale normering en centraal toezicht te zijn. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
81
Een voorbeeld is de scriptiebegeleiding. Hier zijn voor gehele faculteit geldende normen, zowel voor inrichting en opstelling van de scriptie als voor begeleiding en beoordeling gewenst. Een tweede beoordelaar zou standaard voorgeschreven moeten zijn. Overigens heeft de commissie de indruk gekregen dat de studenten over de begeleiding van scripties tevreden zijn. De studenten laten zich met tevredenheid uit over het gevolgde onderwijs. Genoemd worden onder meer het bonuspuntensysteem, de keuzevrijheid, de ICT-voorzieningen en de organisatie van en hulp bij het volgen van cursussen in het buitenland. Als een van de punten die verbetering behoeven hebben zij de organisatie, met name de inroostering, van tentamens genoemd. In verband met het verminderen van het brede aanbod aan keuzevakken in de bachelor-masterstructuur adviseert de commissie waakzaam te zijn voor het behouden van de koppeling met het (lopend) onderzoek. Het systeem van zwaartepuntvakken biedt goede aanknopingspunten voor dit behoud. Het rendement van de aio-opleiding (2 % na vier jaar, 19 % na vijf jaar, 39 % na zes jaar) is erg laag. Hier ligt een taak voor de promovendidecaan, die zou moeten proberen zodanige contacten met elke aio te onderhouden, dat hij inzicht heeft in wat aio’s beweegt en in de problemen die zij menen te ondervinden. De faculteit zou voorts moeten trachten inzicht te verwerven in de redenen die aio’s ertoe brengen te stoppen. Dit kan gebeuren door met vertrekkende aio’s een gesprek te voeren over de beweegredenen van het vertrek. De studiebelasting van gemiddeld zestien tot twintig uur per student per week is niet hoog. Deze factor zegt op zichzelf niets over de kwaliteit van de opleiding, omdat hij niet los kan worden gezien van de totale studieduur. De faculteit mag trots zijn op haar rijk voorziene en fraai ingerichte bibliotheek. Ook studenten blijken die zeer te waarderen. De commissie heeft grote waardering voor de mogelijkheden, faciliteiten en begeleiding die geboden worden om in het buitenland te studeren of stage te lopen en om als buitenlandse student in Utrecht te studeren. Bovendien verdient de gestructureerde uitbouw en aandacht van beleidsmakers voor de internationalisering van de opleiding lof. Voorts zijn de systemen Osiris en WebCT positieve elementen. De managementmogelijkheden van Osiris kunnen beter worden benut. Aantekening verdient dat de studenten moeilijkheden ondervinden bij inschrijving voor werkgroepen, die soms al volgeboekt zijn. Het verdient aanbeveling om in het geautomatiseerde systeem, zo mogelijk, een overzicht van alle nog beschikbare werkgroepplaatsen per vak of discipline op te nemen. Ook zou het nuttig zijn in gevallen waarin voor een bepaald vak en een bepaalde periode alle werkgroepen volgeboekt zijn in Osiris een reservelijst op te nemen, waarop studenten hun (op dat moment niet vervulbare) wens tot inschrijving kunnen inboeken. Komt er een plaats vrij, dan zou iemand van de reservelijst kunnen opschuiven en bovendien ontstaat zodoende een beter inzicht in de omvang van de vraag naar werkgroeponderwijs. De commissie heeft waardering voor de zorg die de faculteit besteedt aan de aanwezigheid en het op peil houden van de didactische en andere kwaliteiten bij de docenten. Een ander positief punt is de grote participatie in stages en de hulp die de faculteit biedt bij het vinden van stageplaatsen. 82
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Belangrijk is de zorg die nu al bestaat voor het aan studenten bijbrengen van praktische vaardigheden, zoals het gebruiken van een juridische bibliotheek, het opstellen van juridische stukken en mondelinge presentatie. Het inbouwen van vaardighedeninstructie in het onderwijs in bepaalde vakken, kan de noodzaak meebrengen deelneming aan het onderwijs in die vakken verplicht te stellen. Men kan dit stelsel verfijnen en tevens de studievrijheid vergroten, door een mogelijkheid van ontheffing te openen voor die studenten die blijk hebben gegeven over een bepaalde vaardigheid al te beschikken. Voorts verdient het overweging voor andere vakken zich te blijven beperken tot een (door de studenten in de huidige situatie gewaardeerd) bonuspuntensysteem, om zodoende zoveel mogelijk vrijheid te laten voortbestaan. Overigens heeft de commissie de indruk dat de faculteit er naar streeft in de nieuwe structuur de vrijheid van de student in de loop van de studie gaandeweg te vergroten, welk streven de commissie toejuicht.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
83
84
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht, Fiscaal recht, Internationaal en Europees recht en de Juridisch-bestuurswetenschappelijke, Juridisch-politiekwetenschappelijke en Oost-Europese juridische opleidingen van de Universiteit Leiden Vooraf De Leidse juridische faculteit is in de jaren die door deze visitatie worden bestreken met moeilijkheden van verschillende aard geconfronteerd. Er waren financiële problemen die tot bezuinigingen hebben gedwongen. Bovendien kreeg de faculteit te maken met een situatie, die wel is aangeduid als een bestuurscrisis. Daarover is enkele jaren geleden gerapporteerd door een commissie onder voorzitterschap van mr. J.L. de Wijkerslooth. Die problemen werken nog steeds door in de dagelijkse werkzaamheden in de faculteit. De commissie heeft wel de indruk dat de weg omhoog is ingeslagen. Het is te hopen dat deze weg met kracht zal worden vervolgd. De omstandigheid dat de visitatieperiode samenvalt met de periode waarin de genoemde problemen zich hebben voorgedaan, kan het beeld enigszins beïnvloeden.
1. Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleidingen De faculteit schetst in de zelfstudie het profiel van de afgestudeerde. De nadruk ligt op een brede juridische vorming, die voldoende basiskennis oplevert voor de meeste juridische functies. Dit profiel en als afgeleide daarvan een onderwijsfilosofie zijn in 2001 opgesteld. Deze houdt in dat het onderwijs moet leiden tot juridisch vakmanschap, analytische diepgang en internationale oriëntatie. Daarbij staat de actieve student centraal en is (gestructureerde) zelfstudie een wezenlijk onderdeel van de opleiding. De faculteit meent dat het profiel van de afgestudeerde en de onderwijsfilosofie passen in het universitaire strategieplan, maar heeft nagelaten duidelijk te expliciteren op welke wijze. Een eerder opgestelde onderwijsfilosofie (1997) heeft de faculteit niet in de praktijk gebracht. De ontwikkelingen die destijds in gang werden gezet, zijn abrupt gestopt in 2000. Deze omstandigheid heeft mogelijk veroorzaakt dat de beschrijving van de eindtermen van de opleidingen als geheel en van de onderdelen van de opleiding afzonderlijk ontbreken. In samenhang met de omschakeling naar de bachelor-masterstructuur is de faculteit evenwel begonnen van departementen vakbeschrijvingen te eisen volgens een bepaald model. Daarin is ook voorzien in een omschrijving van de doelstellingen van een vak en de plaats in de opleiding. Het onderwijsbestuur toetst of de vakken passen in de onderwijsfilosofie. Aan het ontwikkelen van heldere leer- en vaardigheidsdoelstellingen moet nog verdere aandacht worden besteed.
2. Opbouw en inhoud van het programma De propedeuse geeft toegang tot de opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht, Fiscaal recht, Internationaal en Europees recht, de Juridisch-bestuurswetenschappelijke en Juridisch-politiekwetenschappelijke opleidingen, de Oost-Europese juridische opleiding en Criminologie. De eerste drie opleidingen geven het recht de meestertitel te voeren, terwijl de overige opleidingen met een doctorandustitel worden afgerond. Eveneens behoort een vrij doctoraalprogramma tot de mogeQANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
85
lijkheden, dat naar gelang de inhoud van het programma, met een meester- of doctorandustitel wordt afgesloten. Sinds 1999 biedt de faculteit naast de reguliere deeltijdopleiding Nederlands recht in Leiden ook een verkorte avondopleiding Nederlands recht in Den Haag aan. Het programma van de deeltijdopleiding is in zeven jaar te voltooien, in plaats van vier jaar, de periode die is vastgesteld voor de programma’s van alle opleidingen in voltijd. De verkorte avondopleiding Nederlands recht in Den Haag kent een duur van vier jaar. De propedeuse bestond overwegend uit verplichte vakken en ruimte voor een juridisch keuzevak van drie studiepunten, dat mede ter oriëntatie dient bij het kiezen van één van de bovengenoemde opleidingen in het doctoraalprogramma. Sinds 1997 past de universiteit aan de hand van de in de propedeusefase behaalde studieresultaten een bindend studieadvies toe (‘Leids Studiesysteem’). Wanneer een rechtenstudent in het eerste jaar minder dan 21 studiepunten heeft behaald, d.w.z. minder dan de helft van het totaal aantal in de propedeuse, krijgt hij ‘behoudens uitzonderingen in bijzondere omstandigheden’ een negatief bindend studieadvies. Dit houdt in dat hij aan de Universiteit Leiden niet dezelfde opleiding kan voortzetten. Het doctoraal programma van iedere opleiding bestaat in de oude structuur uit een basisdoctoraalfase, met verplichte vakken, en een differentiatiefase, met, zoals in tabel 1 is aangegeven, meer ruimte voor keuze uit juridische en niet-juridische keuzevakken. Bij de opleidingen Nederlands recht en Fiscaal recht is verdere specialisatie mogelijk. Nederlands recht kent zes afstudeerrichtingen: civiel recht, bedrijfsrecht, staats- en bestuursrecht, strafrecht, internationaal en Europees recht en Encyclopedie en filosofie van het recht. Fiscaal recht telt drie afstudeerrichtingen: fiscale advocatuur, directe belastingen en kostprijsverhogende belastingen, deze laatste tot het studiejaar 2001-2002. Alle genoemde opleidingen en afstudeerrichtingen worden afgesloten met een scriptie van tien of vijf tot zes studiepunten (dat laatste geldt voor Notarieel recht en afstudeerrichtingen in Fiscaal recht).
Tabel 1 Het aandeel van verplichte vakken (in studie-punten) in het basisdeel van het programma (propedeuse + basisdoctoraal) en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht, Notarieel recht, Internationaal en Europees recht, Juridisch-bestuurswetenschappelijke opleiding, Juridisch-politiekwetenschappelijke opleiding en Oost-Europese juridische opleiding
Nederlands recht verbeperkte plicht keuze 1e jaar 39 3 e 2 jaar 42 3e jaar 42 4e jaar 10-22 0-12 externe 0-10 *) stage scriptie 10
86
Fiscaal recht vrije verbeperkkeuze plicht te keuze 0 39 3 42 42 0-10 31-38 0-5 **) 5-6
vrije keuze 0
0-5
Notarieel recht verbeperkte plicht keuze 39 3 42 42 32 0-5 **)
vrije keuze 0
0-5
5-10
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Internationaal en Europees recht
Juridischbestuurswetenschappelij ke opleiding verbeperkte vrije verbeperk- vrije plicht keuze keuze plicht te keuze keuze 1e jaar 39 3 0 39 3 0 2e jaar 42 42-45 3e jaar 35 7 42-47 4e jaar 8 14 10 14 10 10 externe 0-10 **) 0-10 **) stage scriptie 10 10
Juridischpolitiekwetenschappelijke opleiding verbeperkte vrije plicht keuze keuze 39 3 0 42-45 42-47 14 10 0 0-10 **) 10
Oost-Europese juridische opleiding verbeperkte vrije plicht keuze keuze 39 3 0 42 45 30 2
1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar externe stage scriptie 10
*) verplicht binnen afstudeerrichting bedrijfsrecht (4 stp.), bij overige afstudeerrichtingen mogelijk binnen vrije keuzeruimte **) niet verplicht, mogelijk binnen vrije keuzeruimte Uit de gesprekken met de studenten kreeg de commissie de indruk dat het eisen van de propedeuse niet zwaar zijn. De selecterende functie van de propedeuse lijkt onvoldoende. Het bindend studieadvies laat de minst presterende studenten wel uit de opleiding verdwijnen. Het leidt tot een rendement dat waarschijnlijk hoger is dan zonder het bindend studieadvies en ook hoger ligt dan het landelijk gemiddelde. Toch blijkt het stelsel niet tot een echt hoog propedeuserendement te hebben geleid. De commissie acht het overigens minder gewenst dat een afzonderlijke universiteit een bindend studieadvies invoert. Op zichzelf zijn voor het stelsel wel geldige argumenten aan te voeren (bijvoorbeeld door te wijzen op de vermoedelijke sterkere selectieve werking), maar dan zou het door alle universiteiten moeten worden toegepast. Nu kan een student die in Leiden wegens prestaties onder de maat een negatief bindend studieadvies krijgt doorgaan met de rechtenstudie, zij het aan een andere instelling. De commissie heeft vastgesteld dat dit ook gebeurt. Daardoor wordt afbreuk gedaan aan deze werking en worden andere universiteiten met een minusselectie opgezadeld. Door de inzet van enthousiaste docenten beantwoordt de propedeuse wel aan haar oriënterende doel. De stap van de propedeuse naar het basisdoctoraal is echter groot en hier vindt dan ook selectie plaats. De differentiatiefase na het basisdoctoraal is van een goed niveau en biedt voldoende inhoud: ze biedt een verdieping van de stof en voegt een extra dimensie aan de studie toe. In deze specialisatiefase is een ruime keuze uit een brede waaier aan keuzevakken mogelijk, hetgeen de commissie waardeert. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
87
De koppeling van het onderzoek aan de faculteit met het onderwijsprogramma is onduidelijk en is als zodanig daar niet in geïntegreerd. De commissie kreeg wel de indruk dat er per vakgebied diverse mogelijkheden tot wetenschappelijke verdieping zijn. De ‘Moot Court’, de oefenrechtbank van de Leidse juridische faculteit, is een voorbeeld voor zusterfaculteiten van het aanbieden van mix aan academische en professionele vaardigheden binnen een brede opleiding. Dit type vaardighedenonderwijs is heel gestructureerd opgezet en wordt met zorg gedoceerd. De aandacht voor mondelinge, schriftelijke en computervaardigheden wisselt sterk per vak. Dit betreft zeer zeker het gebruik van de ICT-middelen. Door een meer evenwichtige spreiding van vaardigheden in het onderwijsprogramma is nog winst te behalen. De commissie kwam ter ore dat er klachten bestaan over de planning en logistiek van het onderwijs. Met name studenten die vakken in het basisdoctoraal moeten combineren met vakken uit de differentiatiefase kampen met roostertechnische problemen. Binnen het door de onderwijscommissie vastgestelde kader vullen de departementen deze vaak autonoom in. De commissie meent dat daarbij overleg tussen de departementen en vakken onontbeerlijk is. Het voltijd- en deeltijdprogramma zijn inhoudelijk hetzelfde en goed op elkaar aangesloten. Ook de nieuwe Haagse vestiging voor deeltijdstudenten is goed opgezet. De docenten hebben tijdens de avondcolleges meer tijd en aandacht voor deeltijdstudenten, hetgeen deze studenten op prijs stellen. De commissie kreeg de indruk dat de aio-opleiding goed functioneert. Een actieve aio-decaan met visie voert de ontworpen richtlijnen uit: het tijdschema en de planning van het onderzoek voor aio’s worden in onderling overleg tussen promovendus, promotor en aio-decaan goed opgezet. Bovendien waarderen de meeste aio’s de adviserende rol en bereikbaarheid van deze decaan.
3. Onderwijsleeromgeving 3.1 Doeltreffend concept voor de onderwijsleeromgeving Zoals vermeld meent de commissie dat het de faculteit gedurende een aantal jaren heeft ontbroken aan een duidelijke visie op het onderwijs. Mede daardoor is er weinig aandacht geweest voor het ontwerpen van een concept voor de leeromgeving. Leerlijnen ontbreken in de opleiding Nederlands recht vrijwel volledig. De opleidingen Fiscaal recht en Notarieel recht doen het op dit terrein beter, daar zij duidelijk aansluiten bij de eisen die in het werkveld worden gesteld aan de afgestudeerde. Beide opleidingen kennen een geleidelijke opbouw naar voldoende vaardigheden en academisch niveau. Het is wenselijk dat deze voorbeelden in de nabije toekomst ook voor de opleiding Nederlands recht gevolgd worden. 3.2 Geschiktheid didactische werkvormen bij leerinhouden en -doelen Over het algemeen zijn de werkvormen traditioneel: hoor- en werkcollege. Studenten zijn daarover niet altijd goed te spreken. Sommigen menen in feite niet meer nodig te hebben dan samenvattingen van Yoho3, of de diensten van een repetitor. Anderen geven aan zelfstandig de stof te bestuderen. Anders is het echter bij de opleiding Fiscaal recht. Het participantenstelsel dat bij deze opleiding
3
De Yoho-company verkoopt oefententamens en collegedictaten, maar ook reisbenodigdheden en studentenreizen.
88
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
geldt, met verplichte deelname, het inleveren van schriftelijke opdrachten en het mondeling verdedigen van standpunten dragen in hoge mate bij aan de fiscale vorming. De commissie kreeg de indruk dat dit systeem, hoewel enigszins schools, tot tevredenheid van de studenten functioneert. Voor Notarieel recht geldt dat pas aan het einde van de studie meer verschillende vaardigheden (werkstuk, met name in een werkstuk of een stage) worden geoefend. Deze lijn zou moeten worden doorgetrokken naar de eerdere jaren, zodat een evenwichtige spreiding in de opbouw van het vaardighedenonderwijs ontstaat. Bovendien is het vroegtijdig besteden van aandacht aan met name schriftelijke vaardigheden noodzakelijk door de recente invoering van de verplichte scriptie. Studenten worden getraind in het gebruik van ICT (met name zoekstrategieën) in het eerste jaar. Teletop is een elektronische leeromgeving die het onderwijsproces kan ondersteunen. Een verdere didactische invulling wordt vooralsnog bemoeilijkt doordat de faculteit omwille van de uniformiteit moet overstappen op Blackboard. Binnen de commissie leeft de gedachte dat er nog veel inspanningen nodig zijn om de ontwikkelingen op het gebied van ICT te kunnen volgen. 3.3 Verhouding contacturen, zelfstudie en andere activiteiten Het aantal contacturen gemiddeld per week bij Nederlands recht is relatief laag. Naar de indruk van de commissie is het aantal zes tot acht uur gedurende de onderwijsweken. De faculteit presenteert de (gestructureerde) zelfstudie (bij voorkeur in ‘eenzame opsluiting’, zo staat in het onderwijsprofiel4) als een wezenlijk onderdeel. Dit legt wel een grote verantwoordelijkheid op de faculteit om die structuur dan ook helder te maken en van studenten te eisen dat zij zich op de juiste wijze voorbereiden en daaraan voldoende tijd besteden. Of eenzame opsluiting daarbij te verkiezen is, is voor de commissie de vraag. Bij Fiscaal recht ligt het aantal contacturen hoger. De commissie is van mening dat het aantal contacturen en aantal contactdagen kan worden verhoogd om de betrokkenheid van de studenten bij de studie te vergroten. Een aantal van ten minste drie contactdagen per week kan bijdragen tot een grotere betrokkenheid, en daarmee tot een grotere inzet van de studenten en een betere voorbereiding voor de colleges.
Tabel 2 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten over alle opleidingen
1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar
Hoorcollege 144 132 132 100
Werkcollege 177 132 132 120
Zelfstudie 1345 1416 1416 1172
Overige Stage Scriptie Totaal uren 14 0 0 1680 0 0 0 1680 0 0 0 1680 8 0 280 1680
Studiepunten 42 42 42 42
3.4. Wijze van toetsing en beoordeling De faculteit zegt het aantal meerkeuzetoetstentamens te hebben teruggedrongen, maar deze komen nog steeds voor. Hoewel de commissie begrip heeft voor het feit dat de faculteit zoekt naar
Bijlage bij de zelfstudie voor de VSNU Onderwijsvisitatie 2002, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden, p.1 punt 2.1 4
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
89
mogelijkheden om het beoordelen van tentamens in grote aantallen te stroomlijnen, meent zij dat meerkeuzetentamens in beginsel, zeker na het eerste jaar, moeten worden vermeden. Het streven naar het nog verder terugdringen van deze toetsvorm acht de commissie noodzakelijk. Het is opgevallen dat de faculteit in de propedeuse geen mogelijkheden kent om mondeling tentamen te doen, althans dat daar geen uniforme regeling voor is waarop studenten kunnen afgaan. Dit ziet de commissie als een lacune, die althans in de (eerste fase van de) bachelor-masterstructuur zou moeten verdwijnen. 3.5 Kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van eindscripties De studenten, die de commissie heeft gesproken, waren tevreden over de geboden begeleiding. De faculteit heeft een scriptiehandleiding uitgebracht, waarin aanwijzingen voor het schrijven van een scriptie zijn opgenomen. Daarin zijn ook summiere normen opgenomen voor de begeleiding. In de gesprekken met docenten is gebleken dat de departementen geen eenvormig en ook geen duidelijk kenbaar beleid hebben op het gebied van begeleiding en beoordeling. Voor de scripties die de commissie bij wijze van steekproef heeft bekeken, zou zij in de helft van de gevallen hetzelfde waarderingscijfer hebben gegeven als in werkelijkheid gegeven is. In sommige gevallen vonden de commissieleden een iets (één punt) lagere waardering op haar plaats. In één geval was een scriptie met een acht gewaardeerd, terwijl het desbetreffende commissielid deze onvoldoende achtte, zowel uit oogpunten van inhoud, structuur als taalbeheersing. Tussen de departementen is er verder verschil als het gaat om het inschakelen van een tweede beoordelaar voor de eindbeoordeling. De commissie meent dat er steeds een tweede beoordelaar zou moeten zijn. De commissie beveelt een duidelijk en uniform beleid aan voor de begeleiding en de beoordeling van eindscripties. Een facultaire scriptiehandeling met heldere richtlijnen voor studenten en docenten speelt in het bereiken van uniformiteit van begeleiding en beoordeling een centrale rol.
4. Instroom Sinds halverwege de jaren negentig van de twintigste eeuw is sprake van een dalende tendens in de instroom van eerstejaars studenten. Tezelfdertijd daalde het marktaandeel van de Leidse faculteit ten opzichte van de andere rechtenfaculteiten in den lande. Mogelijk hangt dit samen met het invoeren van het bindend studieadvies. In elk geval kan geconcludeerd worden dat de rechtenfaculteit in Leiden minder in trek was bij aankomende studenten dan in eerdere jaren. Mogelijk zijn de instroomcijfers met ingang van 2000 gestabiliseerd of is er thans zelfs sprake van een zekere groei, maar het is nog te vroeg om van een gebleken tendens te kunnen spreken. Opmerkelijk is dat de aantallen eerstejaars die als deeltijdstudent staan ingeschreven, fors toegenomen zijn. Het inrichten van de ‘Haagse campus’ kan deze toename mede verklaren.
90
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 3.1 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleidingen Nederlands recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal eerstejaars Totaal 1995/ 1999/ 1996 2000 totaal 869 688 voltijd 808 509
Aantal ingeschreven studenten % vrouwen Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 1996 2000 51 54 4630 3146 51 53 49 55 4100 2648 50 53
deeltijd 70
60
146
51
530
498
51
52
Ook in Leiden valt te beluisteren dat de hbo-propedeuse studenten een problematische groep vormen. De stap naar academisch onderwijs is voor deze categorie – en binnen die categorie met name de richting hbo-Sociaal-juridische dienstverlening – slechts met de grootste moeite te zetten. Als hoofdoorzaken worden genoemd: het niet gewend zijn grote hoeveelheden stof in een keer te verwerken; het missen van overzicht over de materie; het onvoldoende kunnen scheiden van hoofd- en bijzaken. Afzonderlijke registratie van allochtone studenten vindt niet plaats. Men onderzoekt thans de mogelijkheid of registratie op vrijwillige basis gewenst is, zodat gerichte adviezen en aanvullende voorzieningen in voorkomende gevallen ingezet kunnen worden. Bij bijvoorbeeld taalachterstand wordt thans op individueel niveau verwezen naar cursussen. Dit komt de commissie adequaat voor. Allochtone studenten moeten zo min mogelijk in een uitzonderingspositie worden geplaatst. Voor studenten met een handicap treft de faculteit waar nodig en mogelijk specifieke voorzieningen. De faculteit beschikt over veel informatiemateriaal dat zonder uitzondering op beschrijvend niveau informatief genoemd kan worden. Niettemin dringt zich de behoefte aan structurering en inzichtelijk maken van de samenhang op, juist door de veelheid aan brochures en andere publicaties. Aankomende studenten prijzen de studievoorlichtingsactiviteiten.
Tabel 3.2 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Notarieel recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 totaal 207 218 56 60 voltijd 190 206 55 60 deeltijd 17 12 65 58
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
91
Tabel 3.3 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Internationaal en Europees recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 totaal 58 52 50 54 voltijd 52 48 52 54 deeltijd 6 4 33 50
Tabel 3.4 Totaal aantal studenten bij de opleiding Fiscaal recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 totaal 420 528 34 32 voltijd 350 442 35 31 deeltijd 70 86 27 37
Tabel 3.5 Totaal aantal studenten bij de Juridisch-bestuurswetenschappelijke opleiding (voltijd en deeltijd)in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 totaal 41 32 36 41 voltijd 32 23 34 48 deeltijd 9 9 44 22
Tabel 3.6 Totaal aantal studenten bij de Juridisch-politiekwetenschappelijke opleiding (voltijd en deeltijd)in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 totaal 45 35 40 45 voltijd 41 33 34 42 deeltijd 4 2 100 100
92
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 3.7 Totaal aantal studenten bij de opleiding Oost-Europees recht (voltijd en deeltijd)in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 totaal n.v.t. 2 n.v.t. 0 voltijd n.v.t. 2 n.v.t. 0 deeltijd n.v.t. 0 n.v.t. 0 De studentenaantallen in de andere opleidingen dan Nederlands recht vertonen weinig fluctuatie, met uitzondering van Fiscaal recht waarin een toename van 25% te constateren is.
5. Studeerbaarheid Studieadvisering en -begeleiding worden door studenten in positieve zin genoemd. Veel van de inspanningen van de studieadviseurs zijn overigens gericht op de behandeling van ‘probleemgevallen’ in het kader van het bindend studieadvies. Algemeen valt te beluisteren dat de propedeuse in de geprogrammeerde tijd kan worden voltooid. Sommigen zeggen zelfs dat het ‘gemakkelijk’ kan. Uit de zelfevaluatie valt te lezen dat de faculteit met een zekere trots kijkt naar de zwaarte van de doctoraalfase. Nagenoeg niemand voltooit de studie in de geprogrammeerde tijd. De commissie zoekt de verklaring daarvoor meer in het gegeven dat studenten nevenactiviteiten en bijbaantjes van groot belang vinden dan dat de zwaarte van het doctoraalprogramma daar debet aan is. Studenten vinden het basisdoctoraal saai, hetgeen in een aantal gevallen leidt tot voor zich uit schuiven van vakken tot (het einde van) de differentiatiefase. Overigens geldt dit oordeel weer niet voor de Moot Court. In hoeverre (in sommige situaties) sprake is van vermijdbare saaiheid onttrekt zich aan het zicht van de commissie. De uitdaging en het academisch werk- en denkniveau vinden studenten het meest in de differentiatiefase. Soms worden de onderlinge verbanden in de stof dan pas duidelijk en ‘begrijp je waarom al dat stampwerk in de doctoraalfase nodig was’. Studenten waarderen Isis/U-twist als studievoortgangsregistratiesysteem. Op individueel niveau is de inhoud adequaat. De commissie constateert dat het systeem op managementniveau evenwel nauwelijks gebruikt wordt om relevante gegevens te destilleren. De afgestudeerden met wie de commissie gesproken heeft zijn tevreden over spreiding en aansluiting van de diverse programmaonderdelen in de studie. Opmerkingen van studenten bevatten detailkritiek. Tussen geplande en feitelijke studielast bestaat een stevige discrepantie. Men besteedt, zoals al in paragraaf 3 is vermeld, grosso modo maximaal zestien tot twintig uur per week aan de studie. Uitzondering daarop vormt de differentiatiefase, waarin sprake is van een aanmerkelijk grotere tijdsbesteding.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
93
Herkansingen vinden thans plaats binnen een termijn die goed aansluit op een eerste poging (trimestersysteem). Dit levert in vergelijking met de oude situatie een duidelijke verbetering op. Het door de studierichting Fiscaal recht gehanteerde blokkensysteem staat garant voor een korte termijn tussen het onderwijs en het tentamen. Voor dyslectische studenten bestaat een aangepaste tentamenregeling. Waar nodig worden bovendien op ad hoc basis oplossingen op maat gezocht indien sprake is van studie belemmerende factoren.
6. Doorstroom en rendementen Tabel 4 Propedeuserendementen van de opleidingen Nederlands recht (in %)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld landelijk gemiddelde
na 1 jaar 45 42 46 49 44 42 27 33 28 40 38 42 36 39,5 32,3
na 2 jaar 74 70 73 70 65 65 62 62 62 66 68 65
na 3 jaar 79 79 78 77 75 76 72 70 70 76 72
66,8 61,0
74,9 69,2
De propedeuserendementen na één en twee jaar zijn aanmerkelijk beter dan het landelijk gemiddelde. Het percentage studenten dat pas in het derde jaar het propedeusediploma behaalt, beweegt zich meestal tussen de 7-10%. Het zou mogelijk moeten zijn dat nog een belangrijk deel hiervan in het tweede jaar de propedeuse haalt.
Tabel 5.1 Doctoraalrendementen van de opleiding Nederlands recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996
94
na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar na > jaar 2 7 36 74 1 6 39 77 2 6 35 74 1 18 40 74 3 15 36 73 1 12 35 74 1 11 31 1 12 31
6
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Cohort 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld landelijk gemiddelde
na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar na > jaar 0 12 1
1,3 2,6
11,0 16,7
35,4 39,9
6
74,3 72,5
De doctoraalrendementen zijn na vier, vijf en zes studiejaren iets lager dan het landelijk gemiddelde. Slechts iets meer dan een kwart van alle instromende eerstejaars studeert in zes jaar af. Dat is 3% lager dan het landelijke gemiddelde, hoewel er meer studenten de propedeuse halen. Het moet mogelijk zijn dat studenten sneller afstuderen. Uiteindelijk studeren er in Leiden 2% meer studenten van de doctoraalinstroom af. Wanneer naar de oorspronkelijk instromende eerstejaars gekeken wordt is het verschil nog groter: in Leiden studeert van deze groep bijna 6% meer af. Er is dus sprake van een dubbel effect. Op een jaargroep van ± 700 studenten zijn dat veertig afgestudeerden meer. Leiden onderscheidt zich in dit opzicht positief van de andere faculteiten in Nederland.
Tabel 5.2 Doctoraalrendementen van de opleiding Notarieel recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar 45 52 57 61 47 49 62 64 62 66
na 5 jaar 67 65 73 76 58 78 69 82 82
na 6 jaar 71 68 80 82 64 83 73 88
na > 6 jaar 71 71 80 82 64 83 80
56,5
72,2
76,1
75,9
Tabel 5.3 Doctoraalrendementen van de opleiding Internationaal en Europees recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991
na 4 jaar 21 22 15
na 5 jaar 28 35 24
na 6 jaar 30 35 24
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
na > 6 jaar 30 35 29
95
Cohort 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar 12 33 46 26 20 24 7
na 5 jaar 12 38 54 35 20 32
na 6 jaar 18 42 54 35 27
na > 6 jaar 18 46 54 35
24,6
30,9
33,1
35,3
Tabel 5.4 Doctoraalrendementen van de opleiding Fiscaal recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar 49 60 52 52 51 55 55 67 56 45
na 5 jaar 66 69 72 66 63 70 70 79 75
na 6 jaar 70 73 78 72 66 77 81 86
na > 6 jaar 73 73 79 72 71 78 86
54,2
70,0
75,4
76,0
Tabel 5.5 Doctoraalrendementen van de Juridisch-bestuurswetenschappelijke opleiding (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000
96
na 4 jaar 22 50 50 27 50 100 50 50 36 0
na 5 jaar 39 75 50 36 67 100 67 100 55
na 6 jaar 50 75 75 64 67 100 67 100
na > 6 jaar 50 75 75 73 83 100 67
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Cohort na 4 jaar 2000/2001 gemiddeld 43,5
na 5 jaar
na 6 jaar
na > 6 jaar
65,4
74,8
74,7
Tabel 5.6 Doctoraalrendementen van de Juridisch-politiekwetenschappelijke opleiding (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar 45 47 58 38 71 30 17 0 33 0
na 5 jaar 55 67 68 50 71 50 33 33 64
na 6 jaar 55 73 68 50 71 60 33 33
na > 6 jaar 55 80 68 50 71 70 33
33,9
54,6
55
61,0
Over de Oost-Europese juridische opleiding worden nog geen rendementsgegevens vermeld omdat deze opleiding pas in 1999 van start is gegaan en er sindsdien nog geen studenten in deze opleiding zijn afgestudeerd. Overigens is het totale aantal ingeschrevenen voor deze opleiding minder dan tien, dus percentages zouden ook een vertekend beeld kunnen geven.
7. Kwaliteit van afgestudeerden De faculteit legt het accent op een brede opleiding. De aangeboden opleidingen zijn adequaat voor de verschillende beroepspraktijken. Over de academische kwaliteit van de afgestudeerden heeft de commissie weinig gegevens gevonden. De commissie heeft niet vastgesteld dat deze factor een bron van zorg voor de faculteit is. Veel studenten organiseren zelf stages, maar kiezen er voor geen verslag te schrijven, waardoor zij hiervoor ook geen studiepunten krijgen. De commissie waardeert de mogelijkheid bij Notarieel recht om een stage als keuzevak te laten invullen. Voor het op de hoogte blijven van de gerealiseerde arbeidsmarktperspectieven gebruikt de faculteit alleen de wo-monitor. Voor zover daaruit bekend is komen de afgestudeerden over het algemeen in diverse beroepsfuncties goed terecht. Op dit punt is winst te boeken door meer gericht contact te houden met het afnemend veld. De afgestudeerden met wie de commissie gesproken heeft, zijn tevreden over hun opleiding. Of dit voor alle afgestudeerden geldt kan de commissie niet beoordelen, omdat onbekend is of degenen die beschikbaar zijn voor een gesprek met een visitatiecommissie representatief zijn voor alle afgestudeerden van hun generatie. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
97
Niveau en inhoud van de door de commissie beoordeelde scripties lopen uiteen. De onderwerpen waren goed gekozen, de uitwerking is wisselend. Van één scriptie heeft de commissie moeten constateren dat deze niet als voldoende scriptie had mogen passeren. Aan deze incidentele observatie mag echter geen algemene conclusie worden verbonden. Het niveau van de overige scripties was ten minste voldoende. De cijfers waren in de helft van de gevallen te hoog. De commissie had waardering voor de tentamens, die zijn van voldoende niveau (zie bijlage 6). De commissie komt op grond van deze gegevens tot de conclusie dat het gewenste eindniveau wordt gerealiseerd en de aansluiting op de arbeidsmarkt adequaat is. De kwaliteit van de afgestudeerden is voldoende (zie 1.B. paragraaf 7 voor een toelichting).
8. Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf In de beoordelingsperiode heeft het de faculteit ontbroken aan voldoende sturing. Dit wreekt zich als het gaat om het effectief opereren ten aanzien van de financiering, organisatie, onderwijsplanning, inrichten van de onderwijsprogramma’s en het ontwikkelen van een visie op de verschillende onderdelen van het onderwijsbeleid. De commissie heeft moeten constateren dat zij in dit opzicht het oordeel van de commissie De Wijkerslooth deelt. De bestuurlijke organisatie staat nu eenmaal niet los van het onderwijsproces. De Leidse faculteit kenmerkt zich door een grote autonomie van de afdelingen en departementen. In de loop der jaren is deze autonomie tot een dogma geworden. Departementen maken zelf tentamenplanningen en roosters; zij bepalen hun eigen beleid met betrekking tot scripties, onderwijsvormen et cetera. De facultaire leiding gaf in de beoordelingsperiode aan deze processen geen duidelijke leiding en departementen weigerden overigens zich te laten leiden. Daardoor zijn de verantwoordelijkheden zozeer gespreid dat er geen eenheid meer is in de organisatie en men kan spreken van isolationisme. Aan deze situatie is nog geen einde gekomen, zij het dat de invoering van de bachelor-masterstructuur departementen en faculteitsleiding heeft gedwongen tot het herzien van hun onderlinge relaties. Het samenvoegen van de verschillende opleidingscommissies tot een commissie voor alle opleidingen acht de commissie een stap in de goede richting. Ook daardoor is de onderlinge communicatie toegenomen. Deze ontwikkelingen moet met kracht vanuit de faculteitsleiding en vanuit de departementen worden doorgezet. Recent heeft de faculteit een apart onderwijsinstituut in het leven geroepen. Er is nu een onderwijsbestuur, waarin de onderwijsportefeuillehouder, vertegenwoordigers van de departementen en een student zitting hebben. Het instituut heeft geen eigen onderwijsbudget. De feitelijke doelstelling ervan lijkt te zijn het organiseren van aandacht voor het onderwijs. De commissie heeft de indruk dat deze structuur zich nog moet bewijzen. De studentleden worden geselecteerd door middel van een open sollicitatie procedure, waarbij zittende studentbestuursleden en studentleden van de opleidingscommissie samen met een docent gesprekken voeren met de kandidaten. Dit waarborgt een objectieve selectie. Een punt van zorg is hierdoor echter wel de mate waarin nieuwe leden kennis krijgen overgedragen van de oudleden. Daarvoor bestaat geen duidelijke structuur. De faculteit is van opvatting dat ieder staflid zowel onderwijs moet geven als onderzoek moet doen. Alle docenten hebben daarom ook een onderzoekstaak. Het promovendistelsel is in die zin 98
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
aangepast dat promovendi nu als PhD fellow worden aangesteld voor een periode van zes jaar. In die periode bekwamen zij zich als docenten en schrijven zij een dissertatie. Dit systeem maakt de indruk goed opgezet te zijn. De expertises zijn zeer verschillend en daarom kan men spreken van een grote spreiding. Een gezonde inkrimping in dit opzicht acht de commissie een goed streven. De studenten-stafratio is bijzonder ongunstig. Tijdens de reorganisatie zijn tientallen stafleden afgevloeid. In de beoordelingsperiode waren de onderwijsvormen, met uitzondering van Fiscaal recht, niet erg arbeidsintensief, maar ook in deze situatie was de werklast hoog. Met de komst van de bachelor-masterstructuren de daaraan gepaarde intensivering van het onderwijs, kan de faculteit nog grotere problemen op dit vlak verwachten. De faculteit moet streven naar het op peil brengen van de personeelsbezetting. Nu de faculteit een gecombineerde aanstelling onderwijs/onderzoek als norm neemt, kan het effect optreden dat het onderwijs ten koste gaat van het onderzoek, hetgeen op de lange termijn gevolgen kan hebben voor het academisch niveau van het onderwijs. Het omgekeerde is trouwens ook niet uitgesloten. Dit is een algemeen probleem van het wetenschappelijk onderwijs. Een gecombineerde aanstelling moet wel het streven zijn, maar het lijkt nuttig daarop uitzonderingen toe te staan, zowel op grond van voorkeuren en kwaliteiten van personeel als van de behoefte aan onderwijs. Op een enkele uitzondering na zijn de studenten tevreden over het niveau van de staf. De studenten van de Campus Den Haag en de deeltijdstudenten zien graag dat de docenten zich meer aanpassen aan de specifieke voorkennis en ervaring van deze studenten. Er zijn activiteiten op het gebied van scholing en professionalisering, met name voor nieuwkomers. Beleid ter zake ontbreekt echter op facultair niveau. De commissie is van mening dat een dergelijk beleid wel moet worden gevormd. Bij de meeste vakken geven de hoogleraren hoorcolleges, hetgeen toe te juichen is. Voor de aio’s is een duidelijk plan beschikbaar, waarin staat aangegeven in welke periode welke werkzaamheden worden verwacht en wat ervoor nodig is om die goed te kunnen doen. Dat maakt dat zij een goed beeld hebben van wat er van hen mag worden verwacht. Alle aio’s geven in een bepaalde periode van hun aanstelling onderwijs tot een maximum van 25% van de aanstelling(sduur). Voor anders aangestelden (NWO-promovendi) geldt dit niet. De onderwijsbelasting wordt streng bewaakt. Zoals gezegd wordt het aio-stelsel in Leiden omgevormd tot een PhD-fellow traject. Bij een dergelijke aanstelling neemt het aandeel onderwijs toe, evenals de duur van de aanstelling. Die regeling lijkt op het eerste gezicht aantrekkelijk, maar het is nog te vroeg voor een oordeel. In de beoordelingsperiode heeft het ontbroken aan personeelsbeleid. Sinds kort worden er met alle personeelsleden functioneringsgesprekken gevoerd. Niet duidelijk is hoe de uitkomsten daarvan worden verwerkt en daarmee zijn de functioneringsgesprekken nog niet ingebed in een overkoepelend beleid. Het scholingsbeleid wordt in de departementen bepaald. Het is de commissie niet duidelijk in welke mate didactische kwaliteiten hierin aan de orde komen en welke gevolgen aan tekortkomingen verbonden worden. De commissie mist een centraal beleid in deze.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
99
Tabel 6 Wetenschappelijk personeel: personen (en full-time equivalenten (fte)) 1e geldstroom aan de opleidingen Rechtsgeleerdheid per 1 januari 2002
M (fte) Hoogleraren UHD UD Overig WP Aio’s Studentassistenten Totaal
M V (aantal) (fte)
V Totaal (aantal) (fte)
20,85 29
1,9
4
33 (22,75)
15 32,1 5,03 23,1
2,92 28,48 9,09 11,6
5 33 15 14
23 (17,92) 79 (60,58) 25 (14,12) 36 (34,7) incidenteel
18 46 10 22
96,08 125
53,99 71
Fte % geonderwijs promoveerd 13,65 96,97 10,75 36,35 8,47 4,34
95,65 58,23 8 0
196 (150,07) 73,56
63,75
Tabel 7 Studenten-stafratio en afgestudeerden/stafratio aan de opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht 2000-2001
Fte onderwijsinzet Ingeschreven studenten Afgestudeerden Studenten per fte onderwijs Afgestudeerden per fte onderwijs
73,56 4217 684 57,3 9,3
9. Faciliteiten en voorzieningen De collegezalen en werkgroepsruimten voldoen, maar liggen ver uit elkaar, hetgeen nog wel eens voor problemen kan zorgen wanneer studenten twee opéénvolgende colleges in verschillende gebouwen hebben. Tevens zou het beter zijn wanneer voldoende audiovisuele apparatuur in de zalen aanwezig was. Er zijn op dit moment veel te weinig studieplaatsen, maar gezien de plannen die klaar liggen, lijkt dit probleem in de nabije toekomst opgelost te worden. De bibliotheek behoeft nogal wat verbetering. De collectie is verspreid en daardoor niet efficiënt om mee te werken. Tevens is de bibliotheek in het bezit van veel oude drukken en zijn veel tijdschriften niet up-to-date. De faculteit is tevreden over het gebruik van Teletop, al heeft de commissie de indruk dat er geen optimaal gebruik van gemaakt wordt. Zij hoopt dat meer vakken van dit systeem (of van Blackboard, dat de plaats van Teletop gaat innemen) gebruik zullen gaan maken. Het aantal computerplaatsen lijkt toereikend.
10. Internationalisering en externe contacten Het Bureau Buitenland houdt zich ten behoeve van de studenten bezig met het faciliteren van studie en stage in het buitenland. Het lijkt erop dat de belangstelling voor een buitenlands verblijf 100
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
tanende is. Van verscheidene kanten hoorde de commissie de opmerking dat een verblijf buitenlands ‘niet in het nieuwe curriculum past’. De faculteit zal zich moeten beraden in hoeverre zij opleiding in het buitenland daadwerkelijk wil stimuleren. Hoewel het onderwijsprofiel dat de faculteit uitdraagt anders doet vermoeden heeft de commissie de indruk dat op beleidsmatig niveau slechts in beperkte mate sprake is van inbedding van gericht internationaliseringsbeleid. Met betrekking tot vrijstelling en erkenning van buitenlandse studiepunten is sprake van gestructureerde afspraken voor bepaalde vakken. Voor de daar buiten vallende vakken worden op ad hoc basis afspraken over waardering en omzetting (van studiepunten) gemaakt.
Tabel 8 Gerealiseerde uitwisseling van inkomende en uitgaande studenten Studenten van de Leidse rechtenfaculteit naar het buitenland
Studiejaar 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001
Aantal studenten 137 157 80 126
Gemiddeld aantal maanden 6,1 6,1 4,9 4,0
Studenten uit het buitenland naar de Leidse rechtenfaculteit
Studiejaar 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001
Aantal studenten 125 149 109 128
Gemiddeld aantal maanden 6,4 6,5 6,1 7,3
Internationale contacten hebben vorm gekregen in een aantal samenwerkingsovereenkomsten. Op de Unilever-leerstoel, die elk jaar door een andere buitenlandse docent bekleed wordt, is de faculteit trots. Nevenactiviteiten van docenten en activiteiten van studieverenigingen en de stichting Jurist en Werk dragen er daarnaast zorg voor dat op individueel niveau werkveld, afnemers en (toekomstige) werkgevers betrokken blijven bij de faculteit. Aan de Moot Court nemen op jaarbasis gemiddeld 170 praktijkjuristen deel.
11a. Interne kwaliteitszorg In het overzicht van de evaluatiegegevens, dat de commissie ter beschikking is gesteld, ontbreken de gegevens over de kwaliteit van de docent. Deze worden door de faculteit beschouwd als vertrouwelijk. De commissie heeft zich daardoor geen oordeel kunnen vormen over de didactische kwaliteiten van de docenten. Bij de evaluatie van het onderwijs wordt gewerkt met een standaardprocedure, waarbij de vragenQANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
101
lijsten vaak dezelfde items bevatten. Alle cursussen worden geëvalueerd. Studenten klaagden dat er weinig met evaluatieresultaten gedaan werd. Dit heeft er toe geleid dat en de resultaten sinds voorjaar 2002 op het web gepubliceerd worden. De commissie beschouwt het als een verbetering dat men nu doende was met een en dezelfde |standaardvragenlijst te gaan evalueren. Hierdoor wordt de vergelijkbaarheid van de resultaten bevorderd en kan de verwerkingssnelheid toenemen. Deze vragenlijst kan overigens op een paar details nog verbeterd worden. Wat betreft de follow-up wordt opgemerkt dat de resultaten van de evaluaties in de functioneringsgesprekken een rol spelen. De te nemen maatregelen worden overgelaten aan de disciplinegroepen. Het resultaat daarvan wordt niet gecontroleerd. De zelfstudie vermeldt dat de follow-up verbetering behoeft. De commissie deelt deze opvatting. Publicatie van de resultaten op zich is niet voldoende. Bij resultaten die wijzen op tekortkomingen, is concrete actie en controle op het resultaat van de actie bij de volgende cursus een noodzakelijk onderdeel van adequate kwaliteitszorg. Het belang hiervan wordt mede geïllustreerd door een gegeven uit de vragenlijst ten behoeve van de sterkte-zwakteanalyse. Ruim 30% van de studenten vindt de follow-up onder de maat. 14% van de docenten deelt deze opvatting. In het verlengde hiervan merkt de commissie op dat niet alleen concrete maatregelen ter verbetering van de cursus waar nodig getroffen moeten worden, maar dat ook de professionalisering van docenten deel moet uitmaken van het beleid in deze en door docenten vanzelfsprekend gevonden moet worden. Het is de commissie opgevallen dat negatieve oordelen van de studenten vooral betrekking hebben op de organisatorische aspecten van de cursus, waaronder het op tijd beschikbaar zijn van studiemateriaal, op de begeleiding van de docenten tijdens de cursus, en in mindere mate de ‘duidelijkheid vooraf ’ rond tentamens. Ook de beschikbare tijd om een tentamen te maken is bij een aantal vakken een punt van zorg. Het lijkt mogelijk op veel van deze punten binnen korte tijd verbetering te bereiken. Positieve oordelen van studenten betreffen in de eerste plaats de Moot Court, die zich klaarblijkelijk in een grote populariteit verheugt. Ook wordt met behulp van het systeem jaarlijks een aantal standaardoverzichten gemaakt, die informatie verschaffen over rendement en de individuele studievoortgang van studenten. De commissie beveelt aan van de mogelijkheden die het systeem biedt meer en gerichter gebruik te maken. Een overzicht van de slaagpercentages per vak per leerjaar kan bijvoorbeeld dienen om in een overleg van docenten betrokken bij de propedeuse of het basisdoctoraal na te gaan of er organisatorische of inhoudelijke struikelblokken aanwezig zijn. Het viel de commissie op dat een belangrijk deel van de aanbevelingen naar aanleiding van de vorige visitatie niet tot de gewenste verbeteringen en acties heeft geleid. Het betreft achtereenvolgens: de uitbreiding van participantensysteem bij Fiscaal recht naar de andere opleidingen, psychometrische analyse van alle tentamens, verbetering van de selecterende functie van de propedeuse met het oog op verbetering van het doctoraalrendement, organisatorisch kader te bieden voor het volgen van stages en deze als keuzevak te honoreren, meer materiële en personele middelen te besteden voor het uitvoeren van de onderwijstaken, centraal uitdragen van een coherente visie op onderwijsbeleid, aangeven van een weloverwogen plaats van de ondersteunende vakken in het programma en niet laten afkalven van de metajuridische vakken, invoeren van een inleiding Fiscaal recht in de propedeuse, verplicht stellen van voorbereide deelname aan het werk102
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
groepenonderwijs, beter en effectiever functioneren (als eenheid) van de propedeusecommissie en de opleidingscommissie Nederlands recht, het verbeteren van de ouderwetse collegezalen en werkgroepzalen. Wel heeft de commissie begrip voor het niet opvolgen van de aanbeveling met betrekking tot het in stand houden van de staatkundige opleidingen. Voorts moedigt de commissie de faculteit aan de verwevenheid van het Europese Recht met de nationaalrechtelijke vakken verder te verbeteren.
11b. Zelfstudie In beschrijvende zin weet de zelfstudie zeker een beeld te schetsen van het reilen en zeilen van de Leidse faculteit. De commissie betreurt het evenwel dat uit de zelfstudie zo weinig blijkt van een doorwrochte beleidsvisie en een inbedding daarvan op strategisch niveau. Het analyserend kritisch gehalte van de zelfstudie had naar de mening van de commissie wat hoger mogen worden.
12. Invoering van de bachelor-masterstructuur Bij dit onderdeel uit de commissie eens te meer haar bezorgdheid over de sturing die wordt gegeven. De commissie heeft de indruk dat het onderwijsbestuur eerder en krachtiger de voorbereidingen ter hand had moeten nemen. Op een aantal punten (vaardighedenlijn, leerlijnen, eindtermen van vakken en de opleiding als zodanig) bestaat nog altijd geen duidelijkheid. Bij de voorbereiding en ontwikkeling van deze onderdelen laat men vooral de departementen vanuit het eigen referentiekader komen met plannen. Slechts op enkele onderdelen is er sprake van voorafgaand richting geven door het onderwijsbestuur. De commissie ziet hierin gevaren voor de voortgang en het goede verloop van de invoering. De invoering van de bachelor-masterstructuur biedt de faculteit echter wel kansen om de reorganisatie verder te helpen en de bestuursstructuur te versterken. In de bachelor-masterstructuur zullen er aan de UL vier juridische opleidingen zijn: Rechtsgeleerdheid, Fiscaal recht, Notarieel recht en Criminologie (deze laatste opleiding samen met de VU en de EUR). De opleiding Internationaal en Europees recht wordt opgeheven in verband met de geringe studentenaantallen. Met de opleiding bereikt men namelijk niet het civiele effect, dat wel verbonden is aan de afstudeerrichting Internationaal en Europees recht binnen de opleiding Nederlands recht. Om soortgelijke redenen worden ook de opleiding Oost-Europees recht en de Juridisch-bestuurswetenschappelijke en Juridisch-politiekwetenschappelijke opleidingen niet voortgezet.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
103
Tabel 9 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het bachelorprogramma en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Rechtsgeleerdheid, Notarieel recht, Fiscaal recht, Criminologie en de majorminorcombinaties Onderneming, recht en management (ORM) en Recht en economie aan de Universiteit Leiden
1e jaar 2e jaar 3e jaar externe stage scriptie
1e jaar 2e jaar 3e jaar externe stage scriptie
e
Rechtsgeleerdheid *) verbeperkte plicht keuze 38,5 3,5 38,5 0 31,5 0 *)
vrije keuze 0 3,5 7
3,5 Fiscaal traject verplicht beperkte keuze 38,5 3,5 38,5 0 38,5 0 **)
Notarieel recht Verbeperkte plicht keuze 38,5 3,5 42 0 38,5 0 *)
vrije keuze 0 0 0-3,5
0-3,5
vrije keuze 0 3,5 0-3,5
Criminologie verplicht beperkte keuze 38,5 3,5 38,5 3,5 21,5 0 **)
0-3,5
10,5
Onderneming, Recht en Management *) verplicht beperkte vrije keuze keuze = major = minor 35 7 0 28 14 0 24,5 14 0 **)
Recht en Economie *) verplicht = major 35 28 24,5 **)
beperkte keuze = minor 7 14 14
vrije keuze 0 0 10,5
vrije keuze
1 jaar 0 2e jaar 0 e 3 jaar 0 externe stage scriptie 3,5 3,5 *) In de kolom 'Rechtsgeleerdheid' in tabel 9 is de situatie weergegeven voor het zogenaamde monodisciplinaire programma. Als een student in plaats daarvan kiest voor een major-minorcombinatie dan wordt het minorgedeelte beschouwd als (beperkte) keuzeruimte die de student invult met de vakken van de betreffende minor; dit is weergegeven in de kolommen 'Onderneming, Recht en Management' en 'Recht en Economie'. **) facultatief. Ad tabel 9 Gebaseerd op studiegids 2002/2003; de volgende éénjarige masteropleidingen worden ontwikkeld (aan te bieden in 2005/2006): Rechtsgeleerdheid (verplicht 35 stp., onderzoeksscriptie 7 stp.), Notarieel recht (verplicht 31,5; keuze 3,5; scriptie 7), Fiscaal recht (idem) en Criminologie (verplicht 17,5; keuze 10,5; scriptie en stage 14). 42 studiepunten = zestig ects (European Credit Transfer System); 3,5 stp. = vijf ects.
104
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De faculteit kiest voor een brede, generalistische bacheloropleiding Nederlands recht met de nadruk op de hoofdvakken en de metajuridica, waarbij opvalt dat bij de invulling van het derdejaars vak rechts-geschiedenis eenzijdig voor rechtsgeschiedenis van het privaatrecht wordt gekozen. Deze keuze is echter arbitrair. De commissie is van mening dat een keuze voor geschiedenis van het privaatrecht of geschiedenis van het publiekrecht organisatorisch en inhoudelijk te realiseren moet zijn. Het aantal studiepunten dat wordt besteed aan Europees recht neemt toe ten opzichte van het huidige doctoraal. De commissie waardeert deze verschuiving. De commissie acht het een goede beslissing de propedeuse als examen in de nieuwe bacheloropleiding te handhaven, waarmee duidelijkheid rond de selecterende en oriënterende functie van het eerste studiejaar bevorderd wordt. Voor studenten is het tussentijds behalen van een diploma motiverend; voor het overige zal de faculteit de meerwaarde van dit examen nog moeten beargumenteren. Het bindend studieadvies blijft gehandhaafd. Er zal meer variatie in werkvormen komen. Met een schuin oog wordt daarbij gekeken naar het participantensysteem bij Fiscaal recht. Daarnaast wordt een vaardighedenlijn ontwikkeld, waarover thans nog weinig te zeggen valt. De bachelor wordt afgesloten met een eindscriptie. Bij Fiscaal recht is deze facultatief. Het major-minorsysteem is niet verplicht. Studenten kunnen een minor kiezen. Deze wordt dan door alle jaren heen geweven. Zo wordt de opleiding tot een interdisciplinaire opleiding (bijv. Onderneming, recht en management). Alle vakken worden met een niveau-aanduiding opgenomen in het zogenaamde ‘Leids register’. Ieder jaar van de opleiding wordt gevuld met een combinatie van vakken met een vooraf bepaald niveau dat gradueel hoger wordt qua abstractie- en moeilijkheidsgraad naarmate het einde van de bachelor- c.q. de masteropleiding nadert. Dit systeem brengt naar het oordeel van de commissie de nodige duidelijkheid over het niveau van een opleiding. Over de invulling van de masteropleidingen bestaat nog geen duidelijkheid.
Conclusies en aanbevelingen Bij de studenten en oud-studenten bestaat waardering voor de inhoud van het onderwijs en voor de docenten. Bijzonder veel waardering blijkt er te zijn voor de Moot Court en voor het participantensysteem bij de opleiding Fiscaal recht; de commissie deelt die waardering. Kritiek van de kant van de studenten en oud-studenten betreft vooral facilitaire voorzieningen, enkele organisatorische punten en het verdwijnen van bepaalde opleidingen. De beoordeling van het aan de Leidse juridische faculteit gegeven onderwijs wordt bemoeilijkt doordat de faculteit zich in drieërlei opzicht in een overgangsfase bevindt: • de overgang naar het bachelor-mastermodel; • het verkeren, althans verkeerd hebben, in een moeilijke, crisisachtige, periode, resulterend in het rapport van de commissie De Wijkerslooth; • de ruimtelijke spreiding van de faculteit (en de bibliotheek) over verschillende panden, die niet alle meer aan de eisen voldoen, in afwachting van een nieuwe centrale behuizing. De faculteit is niet ruim bedeeld met onderwijzend personeel. De studenten-stafratio is in verhouding tot die bij andere juridische faculteiten ongunstig. Alleen aan de UvA is deze ratio nog QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
105
iets hoger, maar aan de UvT bedraagt zij ongeveer de helft. Aan de, qua omvang en achtergrond goed met de Leidse faculteit vergelijkbare, juridische faculteit van de UU zijn er per docent ongeveer tien studenten minder. (UL: 57,3, UvA 58,3, UU: 47,4, UvT: 24,1). De commissie heeft zorgen over het oplopen van de staf/studentratio na de facultaire reorganisatie en invoering van de bachelor-masterstructuur in 2004. De studenten-stafratio wordt dan 67,65: dat wil zeggen twintig studenten meer in vergelijking met de Utrechtse zusterfaculteit. Van de aanbevelingen die de vorige visitatiecommissie heeft gedaan, heeft de faculteit er niet minder dan elf niet opgevolgd. In sommige gevallen is dat begrijpelijk, in andere echter betreurenswaardig. Het in de zelfstudie gegeven commentaar is ook niet steeds adequaat. Een voorbeeld is punt r, p.106 van die studie: ‘de faculteiten zou moeten overwegen om voorbereide deelname aan het werkgroeponderwijs verplicht te stellen.’ Daarop reageert de zelfstudie met de zin: ‘De faculteit is er geen voorstander van om aanwezigheid en voorbereiding voor het onderwijs over de gehele linie verplicht te stellen.’ De aanbeveling had echter geen betrekking op het onderwijs over de gehele linie, maar alleen op werkgroepen, en strekte ook niet tot verplichte deelname, maar op verplicht voorbereide deelname. De commissie beveelt voor degenen die zich hebben ingeschreven voor deelname aan werkgroepen de aan de UU gehanteerde regel aan: inschrijven = voorbereid meedoen = halen. Deze laat de vrijheid in stand zich niet in te schrijven. Een ander voorbeeld van een o.i. niet geheel adequate reactie is die op de aanbeveling studenten de mogelijkheid te geven tijdig te oefenen met proeftentamenvragen (punt u, p.107 van de zelfstudie). De reactie hier op luidt: ‘Het aanbieden van proeftentamenvragen is bij veel vakken al gebruikelijk; door de komst van Teletop is het aanbieden van proeftentamenvragen nog makkelijker geworden.’ Uit die reactie is niet af te leiden dat studenten nu tijdig kunnen oefenen met proeftentamenvragen, wat de suggestie wekt dat het niet kan. Er is gesproken over de ‘eilandencultuur’ binnen de faculteit. In de woorden van de commissie De Wijkerslooth: ‘De cultuur in de faculteit wordt gekenmerkt door (…) eigen winkels, een gebrek aan betrokkenheid bij de faculteit als geheel (…).’. De commissie heeft de indruk dat de intentie bestaat die cultuur in te perken (bijvoorbeeld door het samenvoegen van de opleidingscommissies tot één commissie) of misschien wel te beëindigen, maar dat het nog lang niet zover is. Het is te hopen dat de faculteit de aanbevelingen van de commissie De Wijkerslooth in aanzienlijk sterkere mate zal opvolgen dan die van de vorige landelijke visitatiecommissie. Een voorbeeld van voortgezet isolationisme is de beoordeling van scripties. In ten minste één afdeling geschiedt dit altijd door twee beoordelaars. In andere afdelingen is de regel één beoordelaar, maar incidenteel ook wel beoordeling door een tweede persoon. De redenen die daartoe aanleiding kunnen geven lopen uiteen. De commissie adviseert hiervoor tot een uniforme faculteitsregeling te komen en wel in die zin dat een scriptie altijd door twee personen wordt beoordeeld. Het is wenselijk dat de faculteitsleiding in sterkere mate dan tot dusverre centraal de bij het onderwijs te volgen lijnen bepaalt en de inachtneming daarvan volgt. De leden van de commissie hebben een aantal reeds beoordeelde scripties gelezen. In ongeveer de helft van de gevallen zouden zij hetzelfde waarderingscijfer hebben gegeven dan in werkelijkheid gegeven is. In sommige gevallen vonden de commissieleden een iets (1 punt) lagere waardering op
Zie bijlage 31 (Onderwijsinzet en staf/studentratio) bij de Zelfstudie voor de VSNU Onderwijsvisitatie 2002. Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden.
5
106
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
haar plaats. In één geval was een scriptie met een 8 gewaardeerd, terwijl het desbetreffende commissielid deze onvoldoende achtte, zowel uit oogpunten van inhoud, structuur als taalbeheersing. De commissie beveelt een uniform beleid voor begeleiding en beoordeling aan, waarbij de totstandkoming van een scriptiehandleiding met heldere richtlijnen een belangrijk onderdeel vormt. Met betrekking tot het onderwijsprogramma adviseert de commissie een verbetering van de selectie in de beginfase van de studie. Binnen het onderwijsprogramma kan een meer evenwichtige spreiding van vaardigheden tot verbeteringen leiden. De commissie heeft veel waardering voor de opzet van de aio-opleiding en de activiteiten van de aio-decaan. De betrokkenheid van de studenten bij de studie kan worden vergroot door het aantal contacturen en contactdagen per week te verhogen. Bij de follow-up van evaluaties dient men waar nodig (organisatorische) verbeteringen van de cursus aan te brengen en professionalisering van de docenten te bespoedigen. Voorts beveelt de commissie aan dat de mogelijkheden van het studievoortgangsysteem beter worden benut voor het verkrijgen van informatie voor sturingsdoeleinden. De commissie acht de ter beschikking staande ICT-voorzieningen bevredigend, maar zij is er niet zeker van of de docenten van de mogelijkheden daarvan over de hele lijn voldoende gebruik maken. De bibliotheekvoorzieningen in het centrum Hugo de Groot maken de indruk redelijk te zijn, maar zij worden ongunstig beïnvloed door de dislocatie en de wat primitieve ruimtelijke omstandigheden. Het is te hopen dat de verhuizing naar de Steenschuur tot aanmerkelijke verbeteringen zal leiden. De commissie spreekt de hoop uit dat daartoe ook openstelling op zaterdag zal behoren. Samenvattend spreekt de commissie als haar voorlopig oordeel uit dat de situatie van het onderwijs door de Leidse juridische faculteit aanmerkelijk beter is dan men, afgaande op berichten over een crisis binnen de faculteit, zou kunnen vrezen, maar dat zij, in het bijzonder wat de organisatiestructuur betreft, voor een aanzienlijke mate van verdere verbetering vatbaar is.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
107
108
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht en Internationaal en Europees recht van de Universiteit van Tilburg 1. Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleidingen De Universiteit van Tilburg ziet als haar missie de academische vrijheid hoog te houden en voortdurend te streven naar vernieuwing. Zij heeft onder meer gekozen voor een hoogwaardige academische instelling en voor een gespecialiseerde universiteit op een compacte schaal. Zij wil bijdragen aan de kwaliteit van de samenleving door uitmuntend academisch onderwijs en onderzoek op het gebied van mens- en maatschappijwetenschappen. De missie en doelstellingen van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid moeten worden begrepen binnen dit door de universiteit vastgestelde raamwerk. De door deze faculteit verzorgde opleidingen hebben als doel de generalistische vorming van zelfstandig denkende en handelende juristen die in de beroepssectoren waarvoor zij bestemd zijn de wetenschappelijke kennis en vaardigheden, nodig voor de oplossing van de hun voorgelegde problemen, kunnen aanwenden. De afgestudeerden dienen aan algemeen academische en vakspecifieke kwalificaties te voldoen. De eindtermen van de opleidingen brengen dit duidelijk tot uitdrukking.
2. Opbouw en inhoud van het programma De algemene propedeuse kent, naast verplichte vakken, een keuzemogelijkheid ter grootte van vier studiepunten. Na de propedeuse kan men kie-zen uit de volgende driejarige opleidingen: Nederlands recht, Fiscaal recht, Internationaal en Europees recht, Bestuurskunde en Recht en management. De commissie heeft uitsluitend de eerste drie opleidingen gevisiteerd. Een vrij doctoraalexamen binnen één van de opleidingen behoort eveneens in ogenschouw te worden genomen. Bestuurskunde is voorwerp van een andere visitatie. Het is mogelijk aan de faculteit de opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht en Internationaal en Europees recht - gedurende zevenenhalf jaar - in deeltijd te volgen. In de regel worden de colleges voor de deeltijdstudenten ’s avonds gegeven. De doctoraalstudie Nederlands recht bestaat uit een tweejarig basisdoctoraalprogramma en een differentiatieprogramma van een jaar. Het basisdoctoraal is opgebouwd uit verplichte vakken (89 studiepunten) verdeeld over vier blokken van een half jaar. In het differentiatieprogramma van twee blokken (37 studiepunten) kan men zich specialiseren in een bepaalde afstudeerrichting door een keuze uit juridische vakken (28 studiepunten). In de vrije keuzeruimte (acht studiepunten) kan men een stage opnemen. Er zijn elf afstudeerrichtingen: een algemene afstudeerrichting, Internationaal recht, Milieurecht, Privaatrecht, Procesrecht, Recht en Informatisering, Recht en management, Rechtsgeschiedenis, Sociaal recht, Staats- en bestuursrecht en Strafrecht. Alle richtingen worden afgerond met een scriptie (negen studiepunten). De doctoraalprogramma’s van Fiscaal recht en Internationaal en Europees recht (i.e.r.) bestaan elk uit zes blokken en bieden in de laatste twee blokken, in vergelijking met Nederlands recht, beperkte ruimte voor juridische en vrije keuzevakken (zie tabel 1). Fiscaal recht en i.e.r. worden afgesloten met een scriptie (tien respectievelijk acht studiepunten).
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
109
Tabel 1 Aandeel van verplichte vakken (in studiepunten) in het basisdeel van het programma (propedeuse + basisdoctoraal) en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht en Internationaal en Europees recht aan de Universiteit van Tilburg
Nederlands recht
1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar externe stage scriptie totaal
Internationaal en Europees recht verbeperkte vrije verbeperkte vrije verbeperkte plicht keuze keuze plicht keuze keuze plicht keuze 38 4 0 38 4 0 38 4 42 0 0 39 0 0 43 0 47 0 0 44 0 0 43 0 0 20 8 25 4 4 8 16 *) *) *) 9 168
Fiscaal recht
10 168
vrije keuze 0 0 0 8
8 168
*) facultatief
De propedeuse biedt genoeg mogelijkheid tot oriëntatie op de opleidingen in de doctoraalfase. Uit onderzoek van de faculteit is gebleken dat de selecterende functie niet optimaal is. De discussie over de versterking hiervan moet nog binnen de faculteit worden gevoerd, waarbij ook de invoering van een bindend negatief studieadvies aan de orde zou kunnen komen. De commissie is overigens van invoering van zulk een stelsel door afzonderlijke faculteiten geen voorstander. Met betrekking tot het niveau en de inhoud van het programma van het basisdoctoraal evenals die van de afstudeerrichtingen heeft de commissie geen bijzonderheden geconstateerd. Er is weinig ruimte voor keuzeonderdelen. Daarin verschilt het onderwijsprogramma in de faculteit in Tilburg niet veel van de programma’s van zusterfaculteiten. De commissie waardeert het dat de studenten individueel afstuderen en hun scriptie in het openbaar mondeling verdedigen. Dit komt het realiseren van de eindtermen ten goede. De aandacht voor academische en professionele vaardigheden voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Mondelinge, schriftelijke en computervaardigheden zijn breed verankerd in het vakkenpakket. De deelneming van studenten aan een oefenrechtbank is daarbij een positieve factor. De samenhang van de doctorale onderwijsprogramma’s is goed. Er is sprake van gelijkwaardige voltijd- en deeltijdprogramma’s, waarover de deeltijdstudenten tevreden zijn. Uit de gesprekken met de aio’s komt naar voren dat het wetenschappelijk niveau van de opleiding goed aansluit bij het onderzoek. De aio’s zijn tevreden over de organisatie van de aio-opleiding. Het zou goed zijn de structurering van het onderzoek en de tijdsplanning meer aandacht te geven.
3. Onderwijsleeromgeving 3.1 Doeltreffend concept voor de onderwijsleeromgeving De faculteit streeft naar een opleiding van generalisten. Dat komt tot uiting in de brede samenstelling van het programma. Ook bij de opleiding Internationaal en Europees recht (i.e.r.) voldoet 110
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
het programma aan de eisen voor het civiel effect. De faculteit heeft SGO (Student Gericht Onderwijs) ingevoerd, waarin het stimuleren van studenten tot zelfstandig werken, het aansluiten bij de leerprocessen van studenten en het werken aan concrete studietaken richtinggevend zijn. De faculteit maakt daarbij een onderscheid tussen extensief en intensief onderwijs. Studenten kunnen kiezen of zij aan de extensieve of de intensieve werkgroepen deelnemen. In de loop van de tijd is het verschil tussen intensief en extensief onderwijs minder duidelijk geworden. In sommige gevallen menen bepaalde studenten meer profijt te hebben van de extensieve dan van de intensieve werkgroepen. Het onderwijs wordt overigens naar tevredenheid van de studenten gegeven. Zij hebben weinig aan te merken op het onderwijs en waarderen de grote toegankelijkheid van de docenten buiten het directe contactonderwijs. De faculteit heeft zich opnieuw bezonnen op het onderwijsconcept en het aangevuld en uitgebreid. Dit betreft integratie van kennis, vaardigheden en houding, gerichtheid op het leren van studenten juist buiten de contacturen en variatie in onderwijsvormen. In het verlengde hiervan dient het onderscheid tussen extensieve en intensieve werkgroepen opnieuw gedefinieerd te worden. De commissie is van oordeel dat het concept van de faculteit kan bijdragen tot een goede leeromgeving. 3.2 Geschiktheid didactische werkvormen bij leerinhouden en -doelen De traditionele hoorcolleges en werkgroepen zijn geschikte vormen van onderwijs, mits zij er in de praktijk daadwerkelijk op gericht zijn de leeractiviteiten van studenten te structureren. Het vraagt de nodige tijdsinvestering eer deze onderwijsvormen zo zijn ingericht dat ze in de beoogde mate het leergedrag van studenten sturen. De variatie in de onderwijsvormen is verder beperkt van omvang. De faculteit kent een oefenrechtbank, een aparte opzet ten behoeve van de bibliotheekvaardigheden en in één van de vakken spelen de studenten een rol in simulaties om te komen tot oplossing van geschillen. In het kader van de Kwaliteit en Studeerbaarheid projecten6 zijn cursussen ontwikkeld, waarbij op een bijzondere manier gebruik gemaakt wordt van ICT De ervaringen hiermee hebben nog niet geleid tot invoering op grote schaal van het gebruik van ICT anders dan ten behoeve van de informatie en communicatie rond de cursussen. 3.3 Verhouding contacturen, zelfstudie en andere activiteiten De studenten hebben afhankelijk van het studiejaar in de onderwijsweken rond de tien contacturen. Dit lijkt in de praktijk te voldoen. De commissie is van mening dat dit het minimum is dat nog voor een voldoende band tussen de opleiding en studenten kan zorgen.
6
Via het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
111
Tabel 2.1 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Nederlands recht
Jaar
Hoorcollege
Werkcollege
Zelfstudie
Overige
Stage
1e 2e 3e 4e **)
104-110 *) 132 160 0
134-150 138 160 144
1424-1436 1410 1560 976
0 0 0 0
0 0 0 0
Scrip- Totaal Totaal tie uren studiepunten 0 1680 42 0 1680 42 0 1880 47 360 1480 37
*) Het totaal aantal hoorcolleges, werkcolleges en zelfstudie-uren is afhankelijk van het keuzevak (Inleiding tot belastingrecht, Inleiding bestuurskunde, Inleiding Europees recht of Recht en management) **) De invulling van het afstudeerjaar Nederlands recht is geheel afhankelijk van de keuze van de afstudeerrichting, keuzevakken, et cetera. Tabel 2.2 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Fiscaal recht
Jaar
Hoorcollege 1e *) 108 2e 116 3e **) 160 4e ***) 134
Werkcollege 146 148 114 92
Zelfstudie 1426 1296 1486 1094
Overige 0 0 0 0
Stage Scriptie Totaal uren 0 0 1680 0 0 1560 0 0 1760 0 400 1720
Totaal studiepunten 42 39 44 43
*) De cijfers gaan uit van een propedeuse met Inleiding tot belastingrecht als keuzevak. **) De invulling in het derde jaar kan enigszins afwijken van wat hier is vermeld aangezien het onderdeel ‘Smeets-kring/notitie’ verschilt per student (stage, notitie, presentatie). ***) De invulling van het vierde jaar kan qua contact- en zelfstudieuren afwijken van wat hier is vermeld aangezien de student voor acht studiepunten keuzevakken kiest.
Tabel 2.3 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Internationaal en Europees recht
Hoor- Werk- Zelf- Overi- Stage Scriptie Totaal Totaal uren studiepunten college college studie ge 1e *) 106 150 1424 1680 42 2e 168 114 1518 1800 45 e 3 **) 170 98 1452 1720 43 4e ***) 142 0 738 320 320 1520 38 *) Uitgaande van een propedeuse met Inleiding Europees recht als keuzevak. **) Het vak ICT en recht (twee studiepunten) kan ook in een ander studiejaar gevolgd worden. Dit beïnvloedt het totaal aantal studiepunten in dat studiejaar. ***) De invulling van het vierde jaar kan qua contact- en zelfstudie-uren afwijken van wat hier is vermeld aangezien de student voor zestien studiepunten keuzevakken kiest. Jaar
3.4 Wijze van toetsing en beoordeling De programmering van toetsen is onlangs grondig herzien. Het aantal herkansingen en kleine toetsen is verminderd. De commissie is van mening dat dit een juiste beslissing is. Hoewel studenten gevoelsmatig kunnen denken dat, wanneer er veel herkansingen zijn, hun mogelijk112
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
heden groter zijn neemt het studierendement door zulk een stelsel eerder af dan toe. Statistisch slagen er meer studenten voor één grote toets dan voor twee kleine even moeilijke toetsen die beide gehaald moeten worden. Er wordt relatief weinig gebruik gemaakt van meerkeuzetoetsen. Zulke toetsen passen ook slecht bij de aard van de opleiding. Uit de evaluaties van de faculteit blijkt dat studenten tien van de 46 tentamens niet voldoende representatief achtte. De commissie is van mening dat op dit punt verbetering wenselijk is. Uit de evaluaties blijkt dat de meeste opmerkingen van de studenten betrekking hebben op twee aspecten van het toetsen. Het betreft de representativiteit van het tentamen en de tijd die ze krijgen om de vragen te beantwoorden. Het beschikbaar stellen van voldoende tijd moet in alle gevallen mogelijk zijn. De representativiteit kan men bevorderen door te kiezen voor een groter aantal vragen die een relatief kort antwoord mogelijk maken in plaats van voor één ingewikkelde casus, die een uitgebreid antwoord vraagt. Vragen met korte antwoorden kunnen beter over de stof gespreid worden. 3.5 De kwaliteit van de begeleiding en de beoordeling van scripties De zelfstudie vermeldt dat het studenten bij aanvang van de scriptie niet altijd duidelijk is wat er van hen wordt verwacht. De commissie beveelt een scriptiehandleiding aan waarin beschreven is hoe een student een scriptie aan moet pakken, aan welke eisen een scriptie moet voldoen en waarin voorts de wenselijke gang van zaken bij de totstandkoming van de scriptie is weergegeven, zoals uiteengezet in hoofdstuk 8 van het Algemeen deel van dit rapport. Een dergelijke scriptiehandleiding zal de duidelijkheid bij studenten én stafleden verbeteren. Bij de beoordeling van de scriptie is een tweede beoordelaar betrokken. Het hanteren van dezelfde maatstaven bij de beoordeling in de hele faculteit kan worden bevorderd door als tweede beoordelaar een ervaren docent uit een andere vakgroep te laten optreden. De commissie acht het tevens een goede zaak dat een student zijn scriptie in het openbaar moet verdedigen en dat deze presentatie meeweegt bij de beoordeling. 3.6. Stages De commissie acht het nuttig dat de faculteit de mogelijkheid heeft geopend om een stageverslag tot scriptie te verheffen, wanneer dit verslag het niveau van een scriptie heeft. Deze mogelijkheid kan het lopen van een stage voor studenten aantrekkelijker maken.
4. Instroom Sinds 1996 is sprake van een sterke groei van de instroom. Het jaar 2001 kenmerkte zich bovendien door een extra groei van het aantal eerstejaars studenten ten opzichte van 2000 (+ 23%) voor de gehele universiteit. Een onverwacht grote aanmeldingsgolf vlak voor de sluiting van de termijn zorgde bij de aanvang van dat collegejaar voor roosterproblemen, (te) volle collegezalen en uitverkochte syllabi. Het College van Bestuur heeft bepaald dat de bovengrens van het aantal studenten aan de Universiteit van Tilburg op 10.000 zou moeten liggen. Het heeft geen bovengrens voor de QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
113
verschillende faculteiten vastgesteld. De faculteit bevindt zich nu in een spanningsveld van geldgenererende groei en voldoende en adequate faciliteiten. De beschikbaarheid van deze laatste wordt namelijk beheerst door de universitaire bovengrens. Hoewel de instroom van de faculteit zich nog steeds in een stijgende lijn beweegt, zowel wat betreft de absolute cijfers als wat betreft het marktaandeel, heeft de commissie begrip voor de opvatting van de faculteit niet verder in omvang te willen groeien en vooral schoksgewijze groei te willen vermijden.
Tabel 3.1 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleidingen Nederlands recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
totaal voltijd deeltijd
Aantal eerstejaars Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 263 334 49 56 229 282 49 55 34 52 44 60
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 1320 1370 51 57 1132 1110 51 51 188 260 54 54
Evenals aan zusterfaculteiten vormen de studenten met havo, gevolgd door een hbo-propedeuse, als vooropleiding een problematische groep. De stap naar academisch onderwijs blijkt voor deze studenten, hetzij als gevolg van hun capaciteiten hetzij van hun vooropleiding, moeilijk te maken. In de studievoorlichting geeft de faculteit geen speciale aandacht aan verschillende doelgroepen (allochtonen bijvoorbeeld). Wel is er aandacht voor taalbeheersing en taalvaardigheid van studenten. De doelgroep bestaat hier evenwel niet specifiek uit allochtone studenten. In de opleiding biedt de faculteit aan de eerstejaars studenten die de vijftig slechtste (encyclopedie) werkstukken hebben afgeleverd op taalvaardigheid gerichte programma’s van het talencentrum aan. De resultaten worden gevolgd en het niveau wordt aan het eind van dat jaar opnieuw beoordeeld. Wanneer dan andermaal de taalbeheersing onder de maat blijft kan een (niet bindend) negatief studieadvies volgen, ongeacht het aantal studiepunten. De commissie acht deze aanpak zinvol. Het voorlichtingsmateriaal van de faculteit is helder, informatief en van de juiste omvang. Ook de gestelde eisen zijn duidelijk verwoord. De faculteit heeft niet alleen op het schriftelijk materiaal vertrouwd om de rechtenopleiding in Tilburg over het voetlicht te brengen. Zo bestaat de mogelijkheid voor vwo-ers een dag mee te lopen en zijn er masterclasses georganiseerd. De faculteit gaat met de docenten van middelbare scholen na wat men mag verwachten van de studiehuisgeneratie en op welke wijze de faculteit daarbij kan aansluiten.
114
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 3.2 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Fiscaal recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren ( ) Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/1996 1999/2000 1995/1996 1999/2000 totaal 649 607 24 33 voltijd 431 271 27 41 deeltijd 218 336 19 26 Tabel 3.3 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Internationaal en Europees recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
totaal voltijd deeltijd
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/1996 1999/2000 1995/1996 63 250 65 59 234 66 4 16 50
1999/2000 58 59 44
5. Studeerbaarheid Studenten hebben brede waardering voor de studieadvisering en -begeleiding. Opmerkelijk is de lage respons van studenten die een negatief (niet-bindend) studieadvies krijgen: van de studenten die een uitnodiging voor een gesprek met de studieadviseur krijgen reageert gemiddeld 10%. De commissie weet niet of deze lage respons mee veroorzaakt wordt door het goed functionerende mentoraat en tutoraat. Het mentoraat bestaat uit ouderejaarsstudenten, die zich bezighouden met de sociale begeleiding van groepen van gemiddeld zestien propedeusestudenten. Het tutoraat wordt eveneens bemand door ouderejaarsstudenten, die vakinhoudelijke begeleiding bieden aan oefenwerkgroepen van gemiddeld zestien propedeusestudenten. Studenten uiten over beide vormen van begeleiding hun tevredenheid. Studenten kunnen in het algemeen zowel de propedeuse- als doctoraalfase in de geprogrammeerde tijd voltooien. Met betrekking tot het tweede semester van het vierde jaar zijn er enige fricties in de volgorde in de tijd van keuzevakken en scripties (het volgen van keuzevakken die in het tweede semester gedoceerd worden, betekent vaak dat men de scriptie pas kan schrijven in de zomervakantie of in het volgend collegejaar). Mogelijk kan hier een betere spreiding en aansluiting gevonden worden. Het studievoortgangsysteem SIS (Studenten Informatie Systeem) functioneert op studentniveau adequaat. Het is de commissie niet gebleken dat op managementniveau systematisch gebruik van de gegevens wordt gemaakt. In Tilburg is er – net als elders in het land – sprake van een aanzienlijke discrepantie tussen geplande en feitelijke studielast. Weinigen besteden meer dan 25 uur per week aan studeren, maar velen wel minder. Af en toe is sprake van (zelfgekozen) piekbelasting. Overigens is de gemiddelde studieduur van de studenten Fiscaal recht aanmerkelijk korter dan die van de studenten Nederlands recht. Anderzijds besteden deze laatste studenten grosso modo in totaal ook meer tijd aan de studie. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
115
6. Doorstroom en rendementen Tabel 4 Propedeuserendementen van de opleiding Nederlands recht (voltijd)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld Landelijk gemiddelde
na 1 jaar 17 19 14 27 44 46 37 47 48 39 40 45 38 35,5 32,3
na 2 jaar 57 56 56 66 64 61 64 67 66 61 59 60
na 3 jaar 66 64 68 69 69 66 68 72 72 69 65
61,4 61,0
68,0 69,2
De propedeuserendementen na één jaar zijn iets beter dan het landelijk gemiddelde. Sinds cohort 1992 liggen deze er met 6-13% zelfs ruim boven. Het rendement na twee jaar ligt ook boven het landelijk gemiddelde, zij het dat het verschil kleiner is. Sinds cohort 1991 slagen in Tilburg 2-5% meer studenten binnen twee jaar voor de propedeuse. Het propedeuserendement na drie jaar ligt op het landelijk niveau. Het percentage studenten dat pas in het derde jaar het propedeusediploma behaalt beweegt zich meestal tussen de 5 en 8%. Het moet mogelijk zijn de opleiding zo te organiseren dat hiervan nog een belangrijk deel in het tweede jaar de propedeuse haalt.
Tabel 5.1 Doctoraalrendementen van de opleiding Nederlands recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1998/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld Landelijk gemiddelde
116
na 4 jaar 0 3 2 1 1 3 2 1 2 1 1,6 2,6
na 5 jaar 12 16 8 18 23 32 31 21 32
na 6 jaar 34 31 33 38 44 54 58 37
na >6 jaar 72 71 72 68 76 73
21,4 15,0
41,1 39,9
72,0 72,5
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 5.2 Doctoraalrendementen van de opleiding Fiscaal recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar 41 42 34 33 30 36,0
na 5 jaar 48 56 49 54
na 6 jaar 65 66 59
na >6 jaar 67 67
51,8
63,3
67,0
Tabel 5.3 Doctoraalrendementen van de opleiding Internationaal en Europees recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort
Cohort 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar 3 0 2 1,7
na 5 jaar 23 21
na 6 jaar 32
na >6 jaar
22,0
32,0
-
De doctoraalrendementen na vijf studiejaren zijn 6% hoger dan het landelijk gemiddelde. Wat betreft de cohorten vanaf 1992 is dit verschil zelfs groter. Van studenten die in 1992 of later begonnen zijn en voor de propedeuse zijn geslaagd, haalt een kleine 10% meer de eindstreep in vijf jaar. Overigens is iets meer dan 30% van de totale instroom van het eerste jaar in zes jaar afgestudeerd, wat (te) weinig is, zij het niet in vergelijking met het landelijk gemiddelde.
7. Kwaliteit van de afgestudeerden De plaats en waardering van de afgestudeerden in het afnemend veld wijken niet af van elders. Wel bemachtigen alumni van de Universiteit van Tilburg binnen één jaar meer vaste aanstellingen dan afgestudeerden van andere juridische faculteiten in den lande en bekleden zij meer overheidsfuncties. De afgestudeerden die de commissie heeft gesproken bevestigen dat beeld. Zij keken met waardering terug op de opleiding. Wel moet daarbij worden gewogen dat het hier gaat om een selectie uit de afgestudeerden. De tentamens van enkele hoofdvakken gaven geen aanleiding tot opmerkingen, het niveau is in orde. Het vak bestuursrecht sprong er positief uit met duidelijke normen (zie bijlage 6). Wel zijn er over de toetsing in het algemeen nog enkele opmerkingen te maken. De commissie heeft zich een beeld gevormd van de kwaliteit van de stages. De stages zijn bij Nederlands recht niet verplicht, bij Internationaal en Europees recht is dat wel het geval. Stages hebben hier veelal een internationaal karakter. De stage is zo ingericht dat deze kunnen uitmonden in een eindscriptie, wat het lopen van een stage aantrekkelijker maakt. Er zijn stagecoördinatoren; de begeleiding van de stage is in handen van een docent. Het stageverslag wordt beoordeeld als ware het een scriptie. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
117
De scripties die door de commissie zijn beoordeeld voldeden aan wat van een wetenschappelijke scriptie mag worden verwacht. Er zijn daarnaast ook enkele goede scripties aangetroffen. De examencommissie stemt de richtlijnen van de vakgroepen ten aanzien van de scripties met elkaar af. Zowel academische vaardigheden als beroepskwalificaties komen voldoende aan bod in de scripties. De kwaliteit van de afgestudeerden bij de rechtenopleidingen van de UvT is voldoende (zie 1.B. paragraaf 7 voor een toelichting).
8. Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf De faculteit is goed georganiseerd. De interne communicatie is goed opgezet en kent gespreide verantwoordelijkheden bij de vakgroepen, gepaard met sturing door centrale organen. De onderwijscommissie en het onderwijsbestuur vormen een duidelijke verbetering ten opzichte van de bestuurlijke situatie bij de vorige visitatie. Het academisch niveau van de staf en de spreiding van de expertises zijn goed. Het verzorgen van het onderwijsprogramma is gebaat bij de gunstige studenten-stafratio. Het onderwijskundig en didactisch niveau van de staf is in orde, maar wel dient er meer aandacht te worden besteed aan een systematische aanpak van het bijbrengen en onderhouden van didactische vaardigheden onder het wetenschappelijk personeel. De commissie waardeert de inzet van het merendeel van de hoogleraren in het propedeuseonderwijs. De aio’s worden beperkt ingezet, maar zouden daartoe beter moeten worden voorbereid. Het personeelsbeleid is van voldoende niveau. Indien de faculteit eerstejaars werkcolleges ten dele door aio’s wil laten geven – daargelaten of dat wel zo’n goed idee is – zullen ook die aio’s over voldoende didactische vaardigheden moeten beschikken. Het bevorderen van de aanwezigheid en instandhouding van de vakbekwaamheid van de docenten, met name op didactisch gebied, dient nog meer structuur te krijgen. Didactische vaardigheden en onderwijskundige bekwaamheid zijn geïntegreerd in de functioneringsgesprekken. Bovendien zijn deze functioneringsgesprekken in de gehele faculteit gebruikelijk. Het aantal vrouwen in de rangen hoogleraar en UHD blijft, hoewel groter dan aan de zusterfaculteiten, nog sterk bij het aantal mannen achter.
Tabel 6 Wetenschappelijk personeel: personen (en fulltime equivalenten (fte)) 1e geldstroom aan de opleidingen Rechtsgeleerdheid per 1 januari 2002
Hoogleraren UHD UD overig WP Aio’s studentassistenten Totaal
118
M (fte)
M V V Totaal (aantal) (fte) (aantal) (fte)
22,3 16,1 15,8 31,2 20,6 6,5
29 17 21 45 22 24
112,5 158
2,8 6,2 9,2 26,8 18,0 9,3
6 7 11 37 19 39
72,3 119
35 (25,1) 24 (22,3) 32 (25,0) 82 (58,0) 41 (38,6) 63 (15,8) 274 (184,8)
Fte % geonderwijs promoveerd 50-60 % 100 van de 100 aanstelling 94 variabel 12 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 98,92
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 7 Studenten-stafratio en afgestudeerden/stafratio aan de opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht en Internationaal en Europees recht 2000-2001
Fte onderwijsinzet Ingeschreven studenten *) Afgestudeerden **) Studenten per fte onderwijs Afgestudeerden per fte onderwijs
98,92 2386 305 24,1 3,1
*) inclusief 77 studenten Bestuurskunde **) inclusief 9 afgestudeerden Bestuurskunde
9. Faciliteiten en voorzieningen De elektronische informatievoorziening is goed. De ICT-voorziening voor het onderwijs lijkt voldoende. De bibliotheek heeft een groot aantal van computers voorziene studieplaatsen. Doordat studenten van alle faculteiten deze gebruiken en het aantal studenten is toegenomen, zijn er, althans op drukke tijden, toch niet voldoende plaatsen. De (papieren) bibliotheek lijkt voldoende voorzien, maar de tijdschriftenverzameling is, doordat de tijdschriften niet naar vakgebied en zelfs niet naar faculteit geordend zijn, slecht toegankelijk. Ook in een overgangssituatie acht de commissie dit niet acceptabel.
10. Internationalisering en externe contacten De faculteit draagt haar internationale instelling in meer dan een opzicht uit. Tegen die achtergrond valt het te betreuren dat studenten, zeker in andere opleidingen dan i.e.r., niet in enigszins betekenende mate in het buitenland studeren of stages volgen. Voor vrijstellingen en erkenningen van in het buitenland behaalde studiepunten bestaat een adequate regeling. Er zijn minder uitgaande dan inkomende studenten.
Tabel 8 Gerealiseerde uitwisseling van inkomende en uitgaande studenten Studenten van de Tilburgse rechtenfaculteit naar het buitenland
Studiejaar 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002
Aantal studenten 33 42 27 36 29 39
Gemiddeld aantal maanden geen gegevens beschikbaar 5,7 5,4 6,1 5,7
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
119
Studenten uit het buitenland naar de Tilburgse juridische faculteit
Studiejaar 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002
Aantal studenten 32 58 74 66 84
Gemiddeld aantal maanden 5,9 5,3 5,3 5,2 5,8
De groei in de categorie uitgaande studenten kan voornamelijk op het conto van de i.e.r.-studenten geschreven worden. Voor inkomende studenten wordt een breed programma geboden. De zogenaamde Sheffield-colleges, interactieve, in Sheffield gegeven telecolleges via een satellietverbinding voor studenten in deze universiteit én in Tilburg, worden allerwegen gewaardeerd. In de maatschappelijke adviesraad is het ‘afnemende veld’ vertegenwoordigd en de vereniging JUVAT bundelt de contacten met alumni. Individuele contacten met het werkveld en netwerken van docenten zouden er volop zijn, maar zijn niet geregistreerd.
11a. Interne kwaliteitszorg In het verleden werd zowel uitgebreid als beknopt geëvalueerd. De faculteit hanteert nu bij de evaluatie van de cursussen een standaardvragenlijst, die bij elke cursus van de propedeuse en het basisdoctoraal eens in de twee jaar wordt afgenomen. Deze werkwijze komt de commissie praktischer voor. Alleen wanneer er sprake is van een bijzondere situatie kan een uitgebreide evaluatie in de rede liggen. De resultaten gaan naar de opleidingscommissie en de vakgroepen. Bij ‘onvoldoende’ resultaten moeten docenten voorstellen voor verbeteringen doen. De vakgroepen reageren schriftelijk, waaruit blijkt dat men de evaluatieresultaten serieus behandelt. Wanneer het onderwijs door een andere faculteit verzorgd wordt, neemt de juridische faculteit hierover bij een onvoldoende evaluatie contact op met de andere faculteit. De frequentie van de evaluaties is voldoende om redelijk op de hoogte te blijven. Bij geconstateerde problemen is het echter aanbevelingswaardig in het daarop volgende jaar weer te evalueren. Een punt van zorg is het lage responsepercentage bij de evaluaties. De faculteit heeft problemen ondervonden met de automatische verwerking van de papieren evaluatieformulieren en is daarom overgestapt op online evaluatie. Dat zou de verwerkingstijd aanmerkelijk kunnen bekorten, hetgeen ook de positieve invloed van de evaluaties bevordert. Tot nu toe heeft het gebruik van on-line vragenlijsten geen positief effect gehad op de response. Dat is zorgelijk. De commissie adviseert om, wanneer de response niet verbetert tot meer dan 50% van de deelnemers aan het onderwijs, met een korte standaardvragenlijst van vijftien tot twintig vragen na het tentamen te evalueren en de gegevens automatisch te verwerken. De keuzevakken van de opleidingen worden steekproefsgewijs geëvalueerd. Deze evaluaties vinden plaats onder verantwoordelijkheid van de desbetreffende docent. De commissie is van 120
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
mening dat ook deze evaluaties onder verantwoordelijkheid van de faculteit en met voldoende regelmaat moeten plaatsvinden, waarbij tevens in de follow-up voorzien moet zijn. De commissie oordeelt positief over de aandacht voor curriculumevaluatie, waardoor naast de kwaliteit van de cursussen de kwaliteit van cursusoverschrijdende, programmatische en organisatorische aspecten van de opleiding bewaakt worden. Eveneens positief staat de commissie tegenover het zo nodig inschakelen van externe deskundigen, bij onderwijskundige problemen. Het is de commissie gebleken dat de faculteit hiervan effectief gebruik heeft gemaakt. De faculteit beschikt al 25 jaar over een systeem voor de registratie van de studievoortgang van studenten. Hiervan maakt zij met vrucht gebruik bij de advisering van studenten. Het systeem wordt daarnaast gebruikt om, zij het niet systematisch, op een hoger aggregatieniveau analyses te maken. De commissie beveelt aan van de mogelijkheden die het systeem biedt meer en gerichter gebruik te maken. Een overzicht van de deelname- en slaagpercentages per vak per leerjaar kan bijvoorbeeld dienen om in een overleg van docenten betrokken bij de propedeuse of het basisdoctoraal na te gaan of er organisatorische of inhoudelijke struikelblokken aanwezig zijn.
11b. Zelfstudie De zelfstudie is niet in alle opzichten even informatief. Met name uit de sterkte-zwakteanalyse is voor buitenstaanders niet expliciet af te leiden waar de faculteit meent dat schoenen wringen en verbeteracties op zijn plaats zijn. De commissie waardeert overigens dat de faculteit zo positief en helder een samenhangende visie op het onderwijs heeft geformuleerd en die visie in de zogenaamde eindtermen tot uitdrukking heeft gebracht.
12. Invoering van de bachelor-masterstructuur De Universiteit van Tilburg is al gestart met het ontwikkelen van bachelor-masterbeleid voordat op landelijk niveau de besluitvorming was afgerond. Optimaal gebruikmakend van de kleinschaligheid is gedurende deze fase op structurele wijze overlegd tussen alle betrokkenen op centraal en decentraal niveau. De bachelor-mastervisie is op centraal niveau binnen de universiteit geformuleerd in de vorm van 29 uitgangspunten, waaronder drie dwingende richtlijnen, waaraan alle faculteiten moeten voldoen om het ontwikkelingsproces van de bachelorfase te bevorderen. Deze drie richtlijnen betreffen het afschaffen van het examenmoment in de propedeutische fase, het beperken van het aantal toetsmomenten tot twee keer (inclusief een herkansing) per jaar en de invoering van een semestersysteem. Men heeft gekozen voor een breuk met het verleden bij de invoering van de bachelor-masterstructuur. Waar nodig en mogelijk is vernieuwing gezocht (werkvormen bijv.). Het accent blijft evenwel liggen op een generalistische opleiding. Er heeft een verwijzing in het curriculum plaatsgevonden, waardoor een aantal vakken oude stijl van vier naar drie studiepunten zijn omgezet en een aantal andere vakken zijn verdwenen uit de bachelorfase (in de opleiding Nederlands recht: Sociaal recht).
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
121
Tabel 9 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het bachelorprogramma en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht, Internationaal en Europees recht, Fiscaal recht, Bestuurskunde en recht en management aan de Universiteit van Tilburg
Nederlands recht
1e jaar 2e jaar 3e jaar Externe stage Scriptie
1e jaar 2e jaar 3e jaar Externe stage Scriptie
1e jaar 2e jaar 3e jaar Externe stage Scriptie
verplicht 42 42 36 *)
beperkte keuze 0 0 6
vrije keuze 0 0 0
in keuzevak Fiscaal recht ver- beperkte plicht keuze 42 0 42 0 42 *)
Internationaal en Europees recht verbeperkte plicht keuze 42 0 42 0 37 4 *)
vrije keuze 0 0 0
i.k.v. eindvak
vrije keuze 0 0
?
Bestuurskunde verbeperkte plicht keuze 42 0 42 0 42,6 9 *)
vrije keuze 0 0 0
8,4
Recht en management verplicht beperkte vrije keuze keuze 42 0 0 42 0 0 38 a 39 3a4 0 *) i.k.v. eindvak
*) facultatief Ad tabel 9 De vermelde getallen zijn, ten behoeve van een vergelijking met het oude propedeuse- en doctoraalprogramma, omgerekend van ects (punten volgens het European Credit Transfer System) naar studiepunten. Gebaseerd op studiegids 2002/2003 en de website http://www.uvt.nl/faculteiten /frw/onderwijs/bama/; de volgende éénjarige masteropleidingen worden ontwikkeld (aan te bieden in 2004/2005): Nederlands recht, Nederlands strafrecht in Europese context, ICT en recht, Sociaal recht en sociale politiek, Milieurecht, Fiscaal recht, European and International Business Law, Constitutional Principles of International and European Law, Recht en bedrijfsmanagement, Overheidsmanagement en wetgeving, en Bestuurskunde. De onderzoeksmaster zal twee jaar duren. Er zijn nog geen curriculumgegevens beschikbaar.
122
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De niet-concentrische opbouw is ook in de nieuwe bachelorstructuur overeind gebleven, al zijn er wel concentrische elementen in te herkennen. Het vaardighedenonderwijs is over elk bachelorvak gespreid. De sterke nadruk op ICT-faciliteiten voorziet daarbij in een behoefte. Internationaliseringsaspecten zijn in de bachelorfase terug te vinden o.a. in de studiereis. De selecterende werking in de nieuwe structuur krijgt vorm door na het eerste semester een brief met een niet-bindend studieadvies te verzenden. Over de invoering van een bindend studieadvies wordt gediscussieerd. De faculteit verwacht dat de bachelor-masterstructuur leidt tot een verdere academisering van de opleiding, waarbij de bachelorfase de voorbereiding is op de masteropleiding. De bachelorfase is qua vorm en inhoud uitgewerkt tot op detailniveau. Met betrekking tot de masterfase is op bestuurlijk niveau de besluitvorming omtrent opbouw en inrichting afgerond. Thans is de uitwerking van de inhoud ter hand genomen. Per september 2002 is de nieuwe onderwijsstructuur cohortsgewijs ingevoerd. In september 2004 zal het masterprogramma worden ingevoerd. De faculteit stimuleert dat studenten zo snel mogelijk overstappen naar het nieuwe bachelorprogramma. Een aantal verplichte vakken oude stijl wordt nog eenmaal in het studiejaar 2002-2003 aangeboden. Per 2004 streeft de faculteit naar een integrale omzetting van het oude naar het nieuwe programma. Om studenten zoveel mogelijk te bewegen over te stappen naar het bachelorprogramma heeft de faculteit een transponeringsschema ontwikkeld, zodat inzichtelijk is welke vakken ‘nieuwe stijl’ in de plaats komen van vakken ‘oude stijl’. De wijze waarop studiepunten geconverteerd worden is nog niet voor ieder helder, al heeft de faculteit veel geïnvesteerd in voorlichting (o.a. Nieuwsbrieven) via de studieadviseurs. Het bevorderen van een snelle overgang naar het bachelor-mastersysteem draagt ertoe bij dat de faculteit zo kort mogelijk dubbele programma’s moet draaien, hetgeen de verlichting van de in deze periode aanzienlijk verhoogde werkdruk van de docenten zeker ten goede zal komen.
Conclusies en aanbevelingen Verschillende factoren geven de juridische faculteit van de Universiteit van Tilburg een goede uitgangspositie. Tot die redenen behoren een gunstige studenten-stafratio, een niet te grote omvang van de faculteit, huisvesting in één gebouw en op een aantrekkelijke campus. Hoewel de commissie zich ervan bewust is dat de mogelijkheden daartoe beperkt zijn, adviseert zij de faculteit pogingen in het werk te stellen niet verder in omvang te groeien en vooral schoksgewijze groei te vermijden. De faculteit is onderwijsgericht, wat ook blijkt uit het feit dat studenten in het algemeen tevreden zijn over het onderwijs. De commissie heeft met waardering vastgesteld dat een duidelijke tendentie bestaat de studenten te bewegen juridische literatuur te bestuderen en zich niet te beperken tot overzichten, readers en klappers. Als men de structuur van een faculteit aanduidt in staatsrechtelijke termen, dan blijkt dat er onder de Nederlandse juridische faculteiten enerzijds een eenheidsstructuur bestaat, anderzijds ook een typische federale structuur, ook wel aangeduid als eilandencultuur. Naar de indruk van de commissie bevindt Tilburg zich daar tussen in. De faculteit zou men met een bondsstaat kunnen vergelijken. De vakgroepen hebben een ruime mate van autonomie, maar worden wel door een centraal gezag aangestuurd en werken ook veel samen. Dit kan verband houden met de omvang. Een eenheidsstructuur vindt men bij kleine faculteiten. Naarmate de omvang toeneemt, wordt de QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
123
positie van de vakgroepen sterker en krijgen middelpuntvliedende krachten een grotere kans. De commissie acht de hier aangetroffen tussenvorm wel gelukkig. Er bestaat een vooruitstrevende attitude, onder meer bestaande uit de wil om tot verbeteringen te komen, te luisteren naar adviezen, wensen en klachten (ook van studentenzijde) en te proberen daaruit lering te trekken. Typerend is ook dat de faculteit de overgang naar de bachelor-masterstructuur heeft aangegrepen om verbeteringen in het onderwijsstelsel aan te brengen. Positieve aspecten van die attitude zijn ook de wil om naar anderen, met name andere vakgroepen te kijken en te luisteren en de wens waar nodig tot overeenstemming te komen. De zelfstudie is niet steeds even informatief. Uit de sterkte-zwakteanalyse is voor buitenstaanders weinig expliciet af te leiden. Een positief onderdeel is echter het formuleren van een samenhangende visie op het onderwijs en de uitdrukking daarvan in zogenaamde eindtermen. De elektronische evaluatie van het onderwijs, die enkele jaren geleden in de plaats is gekomen van de schriftelijke, is niet bevredigend. De respons is veel te klein. De faculteit zal in dit opzicht naar verbeteringen moeten zoeken. Gezien de door de faculteit bij onderzoek gevonden geringe voorspellende waarde van de propedeuseresultaten voor het vervolg van de opleiding, dient de faculteit aandacht voor een doeltreffende selectie in de beginfase van de studie hoog op de agenda te houden. De verschillen in effectiviteit tussen intensieve en extensieve werkgroepen worden door een deel van de studenten anders ervaren dan zij beoogd zijn. Sommige studenten prefereren de extensieve werkgroepen omdat zij menen daar meer te leren. Herbezinning op de functie en inrichting van intensieve werkgroepen lijkt de commissie noodzakelijk. De commissie acht het waardevol dat scripties steeds door twee docenten worden beoordeeld. Dit stelsel zou verder verbeterd kunnen worden door als tweede beoordelaar een daarin ervaren docent uit een andere vakgroep te laten optreden. Dat kan bijdragen tot harmonisatie van de beoordeling. De openbare verdediging van een scriptie in een afstudeersessie acht de commissie een goede afsluiting van de opleiding. Dit laatste is, evenals de verplichte deelneming aan de oefenrechtbank, een uiting van de wil van de faculteit om een vaardighedentraining te verzorgen, opdat de studenten leren zich, op juridisch gebied, goed mondeling en schriftelijk uit te drukken en op niveau een discussie te voeren. De faculteit lijkt er goed in geslaagd het onderwijs in Europees recht een adequate plaats toe te kennen. In de daarvoor in aanmerking komende vakgebieden worden Europeesrechtelijke aspecten geïntegreerd, terwijl Europees recht ook als afzonderlijk vak een belangrijke plaats heeft verworven. De commissie juicht het toe dat de internationaal- en Europeesrechtelijke opleiding zo is ingericht dat ook de nationaalrechtelijke hoofdvakken veel aandacht krijgen, zodat de afgestudeerden toegang krijgen tot de zogenaamde togaberoepen. Het bevorderen van de aanwezigheid en instandhouding van de vakbekwaamheid, met name op didactisch gebied, van de docenten, dient nog meer structuur te krijgen. Indien de faculteit eerstejaars werkcolleges ten dele door aio’s wil laten geven – daargelaten of dat wel zo’n goed idee is – zullen ook die aio’s over voldoende didactische vaardigheden moeten beschikken. De elektronische informatievoorziening is goed. De ICT-voorziening voor het onderwijs lijkt voldoende. 124
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Het is jammer dat de internationale instelling van de faculteit er niet toe heeft geleid dat studenten, zeker in andere opleidingen dan i.e.r., in enigszins betekenende mate in het buitenland studeren of stages volgen. Voorts beveelt de commissie aan te bevorderen dat studenten zich kunnen bekwamen in juridisch Frans, Engels en Duits. De bibliotheek heeft weliswaar een groot aantal van computers voorziene studieplaatsen, maar doordat deze door studenten van alle faculteiten worden gebruikt en het studentenaantal is toegenomen, zijn er, althans op drukke tijden, niet voldoende. De (papieren) bibliotheek lijkt overigens voldoende voorzien, maar de tijdschriftenverzameling is, doordat de tijdschriften niet naar vakgebied en zelfs niet naar faculteit, geordend zijn, slecht toegankelijk. Ook in een overgangssituatie acht de commissie dit niet acceptabel.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
125
126
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De opleidingen Nederlands recht en Fiscaal recht van de Erasmus Universiteit Rotterdam 1. Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleidingen De Rotterdamse faculteit heeft twee opleidingen: Nederlands recht en Fiscaal recht. De faculteit heeft gekozen voor een breed profiel, om welke reden de opleidingen zijn gericht op het opleiden van een breed georiënteerde basisjurist. De faculteit in het bijzonder leidt op tot de togaberoepen en tot juridische beroepen in het bedrijfsleven. De doelstelling van het onderwijs is blijkens het rapport ‘Onderwijsprofielen aan de EUR: de student centraal?’ (p. 42): ‘De afgestudeerde kan adequaat omgaan met juridische regels en kan de wisselwerking tussen het rechtssysteem en de sociaalmaatschappelijke en economische context doorgronden.’ De doelstellingen van de opleidingen passen in de missie van de EUR als universiteit, namelijk multidisciplinariteit en maatschappijgerichtheid. De nadruk binnen de opleidingen ligt op de bedrijfsjuridische kant, mede omdat de faculteit zich richt op de vraag in het bijzonder in de regio. De opleidingen kenmerken zich in het bijzonder door de wisselwerking tussen de juridische vakken en de sociaal-wetenschappelijke en economische vakken die in de opleidingen zijn vertegenwoordigd. De faculteit laat het academisch karakter van de opleidingen vooral tot uitdrukking komen door de metajuridische en de rechtstheoretische vakken. Er is een zekere mate van verbondenheid tussen onderwijs en onderzoek, met name via de keuzevakken, en verder door het zogenaamde confrontatievak in het einddoctoraal en het integratievak in de propedeuse. De eindtermen van de opleidingen zijn vaardigheden, kennis en attituden, zoals uit de zelfstudie blijkt (p.8). Zij zijn verwerkt in de onderwijsprogramma's en richten zich op de kerngebieden van het recht, het internationale en Europese recht en op de wisselwerking tussen rechtswetenschap en andere maatschappijwetenschappen. Op vakniveau zijn de eindtermen niet vastgelegd; wel heeft men de doelen van de vakken omschreven in de studiegids. De docenten erkennen dat het voor de vakken tot uitdrukking brengen van de opleidingsdoelen in eindtermen nog moet gebeuren.
2. Opbouw en inhoud van het programma Het propedeuseprogramma van de faculteit biedt toegang tot de opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht en Criminologie. De eerste twee leiden op tot meester in de rechten, terwijl de derde opleidt tot doctorandus. Alle opleidingen worden zowel in voltijd als in deeltijd aangeboden. De cursusduur van de voltijdopleiding bedraagt vier jaar en die van de deeltijdopleiding zes jaar. Uit de gesprekken met de studenten bleek dat de voltijd- en deeltijdprogramma’s van gelijkwaardig niveau zijn en goed op elkaar aansluiten. De opleiding Fiscaal recht kent een ongedeelde opzet. Het is ook mogelijk de opleiding Nederlands recht te combineren met de opleiding Algemene of Bedrijfseconomie in een ‘mr. drs. programma’. De commissie heeft de opleiding Criminologie niet onderzocht, omdat dit buiten haar opdracht viel. De propedeuse bestaat uit verplichte vakken en wordt afgesloten met een integratievak van vijf studiepunten, dat een theoretisch perspectief biedt op de samenhang van de behandelde stof van de voorgaande juridische vakken. De oriënterende functie van de propedeuse op de doctoraalfase wordt gewaarborgd door een breed en evenwichtig aanbod aan vakken van vijf studiepunten, waaronder inleiding in het belastingrecht. Naast het reguliere programma voor het eerste jaar is het mogelijk nog een inleiding criminologie van vier studiepunten te volgen. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
127
De doctoraalprogramma’s van Nederlands recht en Fiscaal recht beslaan elk drie jaar. Beide opleidingen bieden na een tweede jaar van verplichte vakken (47 respectievelijk 42 studiepunten) een oplopend aantal studiepunten aan keuzeruimte voor juridische en niet-juridische keuzevakken (zie tabel 1). Nederlands recht kent zeven afstudeerrichtingen: bedrijfsrecht, financieel recht, internationaal recht, privaatrecht, staats- en bestuursrecht, strafrecht en een thematische afstudeerrichting. Fiscaal recht kent geen aparte afstudeerrichtingen. Een keuze uit één van een viertal capita selecta geeft echter structuur aan het doctoraalprogramma: fiscaal ondernemingsrecht, internationaal belastingrecht, formeel belastingrecht en heffingen lokale overheden. Alle genoemde opleidingen en afstudeerrichtingen worden afgesloten met een scriptie van zeven studiepunten.
Tabel 1 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het basisdeel van het programma (propedeuse + basisdoctoraal) en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam
2001/2002 Nederlands recht verbeperkte vrije plicht keuze keuze 1e jaar 42 2e jaar 47 3e jaar 29 15 e 4 jaar 4 16 8 externe *) stage scriptie 7
Fiscaal recht ver- beperkte plicht keuze 42 42 37 22 6
vrije keuze
4 8
7
*) facultatief De commissie heeft waardering voor het niveau en de inhoud van de propedeuse. Aan de oriënterende functie van de propedeuse wordt ook bijgedragen door de ruime aandacht voor metajuridische vakken en een integratievak over verschillende juridische disciplines. Deze functie wordt versterkt door de goed georganiseerde IPO-week (intensieve studieweek), waarin eerstejaarsstudenten een casus oplossen en een proeftentamen doen. De selecterende functie van de propedeuse vindt een belangrijke aanvulling in een blokkeringsregeling, die het aantal vakken in het doctoraalprogramma tot twee beperkt, zo lang de propedeuse niet is voltooid. Deze doorstroomregeling lijkt een goede methode om te bevorderen dat studenten binnen een redelijke periode hun propedeuse halen. Het niveau van het basisdoctoraalprogramma is ruim voldoende. Het bevat alle kernrichtingen. De faculteit biedt alle voor de hand liggende keuzevakken binnen de verschillende afstudeerrichtingen aan, zij het dat de keuzeruimte beperkt is. De inhoud van de keuzevakken en de verplichte vakken in de afstudeerrichtingen is eveneens ruim voldoende. De academische en professionele vaardigheden behoeven echter meer aandacht. Soms ligt te veel de nadruk op het reproduceren van de stof. De faculteit heeft aandacht voor zowel het wetenschappelijk niveau van het onderwijsprogramma als voor aansluiting van het onderwijs met het lopende onderzoek, zoals in de voorgaande paragraaf is aangegeven. Uit de gesprekken met de aio’s bleek dat zij deze aansluiting voldoende vinden. De inhoud en intensiteit van de aio-opleiding zijn goed en de organisatie van de opleiding is in handen van een actieve aio-coördinatrice. De nadruk van de aio-opleiding aan de faculteit ligt op 128
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
het verwerven van vaardigheden en het beheersen van onderzoeksmethoden. Wel bestaat er een zekere overlap tussen de cursussen die door de aio-opleiding van de faculteit en die die via de verschillende onderzoeksscholen worden aangeboden.
3. Onderwijsleeromgeving 3.1 Doeltreffend concept voor de onderwijsleeromgeving Het curriculum van het onderwijs is voornamelijk vakgericht. Naast de vakken die voor een belangrijk deel zijn gebaseerd op de rechtsgebieden en gericht zijn op het bijbrengen van kennis van en inzicht in de interne structuur en de werking van het positieve recht, is een aantal vakken gericht op het thema recht in de maatschappelijke en historische context. De afstudeerrichtingen zijn thematisch opgezet. Per afstudeerrichting wordt een samenhangend pakket vakken aangeboden. De faculteit heeft, wat het bijbrengen van vaardigheden betreft, ervoor gekozen om in de propedeuse het zwaartepunt te leggen bij het vak Inleiding tot de rechtswetenschap en het integratievak, en in de doctoraalfase bij de Oefenrechtbank. Aan het oefenen in schriftelijke en mondelinge vaardigheden wordt voorts, zij het niet systematisch, aandacht besteed in de keuzevakken en bij het schrijven van een scriptie. De commissie is van oordeel dat één en ander helder is gestructureerd. Bij de uitwerking ervan betreft zijn verbeteringen mogelijk zoals hierna zal worden aangegeven. 3.2 Geschiktheid didactische werkvormen bij leerinhouden en -doelen De meest gebruikte didactische werkvormen zijn hoorcolleges, werkgroepen en zelfstudie. Zelfstudie neemt, in tijd gemeten, de belangrijkste plaats in. De commissie acht dit aanvaardbaar, mits (i) voldoende bevorderd wordt dat studenten daarbij gebruik maken van studiemateriaal van voldoende niveau en de handboeken bestuderen, en (ii) bij de tentamens ook daarover vragen gesteld worden en dus niet alleen over de stof die in de colleges en werkgroepen aan de orde is gekomen. De docenten hebben betoogd dat aan beide voorwaarden wordt voldaan, terwijl van de kant van de studenten is opgemerkt dat voor het met succes afleggen van een tentamen vaak kan worden volstaan met bestudering van de behandelde onderwerpen en dat soms alleen over de stof die tijdens de werkgroepen is behandeld, vragen worden gesteld (soms zelfs letterlijk dezelfde vragen als die tijdens de werkgroepen al zijn besproken). De studenten zijn tevreden over de afstemming tussen hoorcolleges en werkgroepen. De faculteit heeft oog voor het belang van het verzorgen van colleges door toonaangevende docenten, vooral in het eerste jaar. Zowel docenten als studenten klagen over de passiviteit van de meeste studenten tijdens de werkgroepen. Dit vormt een ernstig probleem omdat de doelstellingen van deze vorm van onderwijs in vele gevallen kennelijk niet worden gehaald. De faculteit beraadt zich op mogelijkheden van verbetering. De commissie is het daarmee eens en beveelt aan om aan de oplossing van dit vraagstuk hoge prioriteit te verlenen en met name te bezien of de werkgroepen niet te groot zijn. In dit beraad zou het systeem van credits dat naar het oordeel van de commissie niet optimaal werkt (en alleen succes heeft bij studenten die toch al voldoende presteren) kunnen worden betrokken. Bij parallel gegeven werkgroepen zou – voor zover mogelijk rekening houdend met de voorkeur van de studenten – tevoren moeten worden bepaald welke studenten in welke groep worden ingedeeld. Voor afwijking daarvan zouden de desbetreffende studenten, onder opgave van redenen, toestemming moeten vragen. De omvang van de werkgroepen wordt daardoor beter beheersbaar en de kans op onvoldoende voorbereiding wordt geringer. Aan de ruime mogelijkheden van vrijblijvend deelnemen aan het onderwijs zou in elk geval een halt toegeroepen moeten worden. De faculteit heeft in de afgelopen jaren aandacht besteed aan het introduceren van het oefenen QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
129
van vaardigheden in het onderwijs. Als meest geslaagde vorm wordt door docenten en studenten de oefenrechtbank genoemd. Studenten zijn daarover zeer tevreden. Ook de commissie acht deze opzet geslaagd. Zij oordeelt ook positief over de al genoemde IPO-week in het eerste jaar en de hantering van mentorgroepen. De studenten oordelen verschillend over het succes van de mentorgroepen. Blijkbaar hangt veel af van de inzet van mentor en de samenstelling van de mentorgroep. In de fase van het verplichte doctoraal bestaat naar het oordeel van de commissie toch nog onvoldoende systematische aandacht voor onderwijs in of het oefenen van schriftelijke en mondelinge vaardigheden. Er bestaat momenteel nog te veel vrijblijvendheid door het onderbrengen van onderdelen van het vaardighedenonderwijs in de keuzevakruimte. De commissie is van oordeel dat studenten tijdens hun studie ieder jaar meermalen een schriftelijk werkstuk (essay, annotatie, conceptuitspraak of een advies) zouden moeten produceren. Ook aan mondelinge presentaties zou aandacht moeten worden besteed. Verdere diversificatie van de gekozen didactische werkvormen, waar de faculteit al mee bezig is, blijft nodig. De commissie heeft veel waardering voor de masterclasses georganiseerd door verschillende docenten, zoals bijvoorbeeld bij staats- en bestuursrecht, waar bijzondere aandacht wordt geschonken aan uitblinkende studenten. 3.3 Verhouding contacturen, zelfstudie en andere activiteiten De commissie constateerde dat deze niet afwijkt van elders. De student besteedt in de propedeuse gemiddeld 25 uur per week aan de studie en in het doctoraalprogramma gemiddeld twintig uur per week. De commissie verwijst verder naar paragraaf 5.
Tabel 2.1 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Nederlands recht
Jaar
Hoor- Werk- Zelf- Overige Stage Scriptie Totaal Studiecollege college studie uren punten 1e 220 134 1338 (74) *) 1680 42 2e 265 175 1440 1880 47 3e 324 130 1306 1760 44 4e 198 20 902 280 1400 35 *) betreft de mentorgroepen, deze uren zijn niet bij het totaal aantal uren meegerekend.
Tabel 2.2 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Fiscaal recht
Jaar
Hoor- Werk- Zelf- Overige Stage Scriptie Totaal Studiecollege college studie uren punten e 1 220 134 1338 (74) *) 1680 42 2e 283 150 1247 1680 42 e 3 268 115 1257 1640 41 4e 249 40 1151 280 1720 43 *) betreft de mentorgroepen, deze uren zijn niet bij het totaal aantal uren meegerekend.
3.4 Wijze van toetsing en beoordeling Bij de beoordeling van enkele tentamens constateerde de commissie dat de nadruk nogal sterk lag op kennisvragen (soms ook nog op een tamelijk elementair niveau) en dat niet erg getoetst wordt op verkregen inzichten of een kritische beschouwing wordt verlangd. Een vraag als: wat is de 130
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
mening van prof. X over onderwerp Y zonder daarbij te betrekken in hoeverre deze mening zich verhoudt tot de heersende leer of de mening van anderen, acht de commissie een voorbeeld van hoe het niet moet. 3.5 Kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van eindscripties De commissie oordeelt positief over het feit dat scriptiecoördinatoren zijn aangewezen en dat de minimumeisen voor scripties schriftelijk zijn vastgelegd. Hierdoor bestaat bij studenten voldoende duidelijkheid over wat van hen wordt verwacht. De commissie acht echter onvoldoende helder welke inhoudelijke eisen aan een scriptie worden gesteld. Deze onduidelijkheid hangt kennelijk samen met het feit dat de docenten nog onvoldoende aandacht hebben besteed aan en overeenstemming hebben bereikt over het tot uitdrukking brengen van doelstellingen van het onderwijs in (toetsbare) eindtermen. Voor het bereiken van objectiviteit in de beoordeling en consensus over het vereiste niveau beveelt de commissie aan dat de goede werkwijze van Fiscaal recht in zoverre wordt gevolgd dat er altijd een tweede beoordelaar is en dat de scriptie in het openbaar wordt verdedigd. De studenten zijn tevreden over de begeleiding van hun scriptie. Het is van belang dat de docent over de opzet en de inhoud van de scriptie meermalen met de student contact heeft. Voor zover de commissie dit kan beoordelen gebeurt dat meestal ook wel. De meeste faculteiten belonen een afgeronde scriptie met acht of meer studiepunten; zeven punten is dus aan de lage kant.
4. Instroom Sinds 1996 is sprake van een sterke groei van de instroom. Daarnaast is het aandeel van vrouwen in de rechtenopleiding, zoals bij de meeste faculteiten, de 50% gepasseerd. In de KUO-cijfers worden studenten met een dubbele inschrijving en omzwaaiers binnen de instelling niet meegeteld. De KUO-cijfers in de zelfstudie wijken aanzienlijk af van de cijfers, die de VSNU heeft aangeleverd. De zelfstudie vermeldt een aantal van 412 eerstejaars in 1995, terwijl de KUO-cijfers waar de commissie over beschikt 498 studenten vermelden. Voor 1999/2000 zijn het respectievelijk 492 en 621. (412 en 492 betreffen het instroomcohort (tabel 1.1 KUO). Bij het aantal eerstejaars wordt uitgegaan van het aantal ingeschrevenen korter dan één jaar (tabel 2.2 KUO), dat zijn 498 en 621. Bij de vergelijking tussen de faculteiten van het aantal eerstejaars ingeschrevenen voor het rapport heeft de commissie de cijfers van tabel 2.2 gehanteerd. Een andere complicerende factor vormden de grote aantallen studenten die voor twee opleidingen inschrijven of die later in het jaar omzwaaien. Volgens de statistiek van de EUR zijn er ruim honderd studenten die bewust hebben gekozen voor het mr. drs. programma, maar die niet in de KUO-tabel vertegenwoordigd zijn. Ook kent de faculteit een aanzienlijk aantal omzwaaiers. Dat zijn er jaarlijks tussen de 150 en 200. Per saldo had de faculteit in 1999 een aantal eerstejaars van tegen de 900 studenten (het aantal eerstejaarsstudenten in de Twin opleiding is ontleend aan de KUO-cijfers over de instroomcohorten en is hieronder in tabel 3.2 opgenomen. Gegevens over het totale aantal ingeschreven zijn niet bekend). De groei is sterker dan elders. Het marktaandeel is gestegen van 9,9% naar 14,8%. De faculteit zegt deze groei tot nu toe zonder grote problemen te hebben kunnen opvangen. De commissie heeft echter geconstateerd dat de groei tot gevolg heeft gehad, dat het aantal studenten in werkgroepen in sommige gevallen zo groot is geworden, dat men eigenlijk niet meer van een werkgroep kan spreken (zie ook paragraaf 8). De zelfstudie vermeldt dat de gemiddelde leeftijd van de eerstejaars hoger is geworden. Dit kan QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
131
wijzen op een verandering in de studentenpopulatie, die mogelijk ook gevolgen zou moeten hebben voor de inrichting van de opleiding. Op dit moment is er onvoldoende helderheid over de trend en de implicaties die het zou kunnen hebben. Wel is aannemelijk dat de invoering van het bindend negatief studieadvies door de Universiteit Leiden een factor is. De faculteit noemt de introductie van de opleiding Criminologie een andere belangrijke factor voor het stijgen van de instroom. Evenals bij sommige andere juridische faculteiten vormen de studenten met als vooropleiding havo, gevolgd door een hbo-propedeuse, een problematische groep. De stap naar academisch onderwijs blijkt voor deze studenten moeilijk te maken.
Tabel 3.1 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleiding Nederlands recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal eerstejaars Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 totaal 498 621 48 51 voltijd 427 523 47 53
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 2802 2834 48 50 2412 2386 48 50
deeltijd
390
71
98
56
42
448
48
51
Tabel 3.2 Aantal eerstejaarsstudenten bij de Twin opleiding Nederlands recht en Economie (alleen voltijd) in de instroomcohorten in 1996/1997 en 1999/2000
Aantal eerstejaars % vrouwen 1996/1997 1999/2000 1995/1996 1999/2000 voltijd 15 94 53 33
In de studievoorlichting wordt er een onderscheid gemaakt tussen voltijd en deeltijd studenten. Tweemaal per jaar worden er voor leerlingen van de bovenbouw van het vwo voorlichtingsdagen georganiseerd, waarin naast de informatie over onderwijsvormen, programma-inhoud en beroepsmogelijkheden ook een forum en een pleitdemonstratie een plaats hebben. De voorlichting over de deeltijdopleiding vindt eveneens twee maal per jaar plaats, zij het dat deze kleiner van opzet is en er een belangrijk deel van de tijd wordt ingeruimd voor het stellen van vragen aan docenten en studieadviseurs. Voor studenten die serieus overwegen rechten te gaan studeren is er de gelegenheid om deel te nemen aan een intensief juridisch programma. Voorwaarde voor deelname is het schrijven van een motivatiebrief. Naast de voorlichting op middelbare scholen wordt er ook nog een meeloopdag georganiseerd voor leerlingen van vijfde en zesde klas van het vwo. De instroom in de opleiding Fiscaal recht is weliswaar afgenomen, maar niet in een mate die tot 132
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
organisatorische consequenties zou moeten leiden.
Tabel 3.3 Totaal aantal studenten bij de opleiding Fiscaal recht (voltijd en deeltijd)in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneus en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/1996 1999/2000 1995/1996 totaal 165 139 27 voltijd 135 105 27 deeltijd 30 34 27
1999/2000 41 45 29
Ad tabellen 3.1, 3.2 en 3.3. De bovenbouwopleidingen kennen geen zelfstandige propedeuse; studenten volgen de propedeuse Nederlands recht en schrijven zich voor het eerste jaar gewoonlijk ook voor die opleiding in. Om die reden kunnen geen afzonderlijke aantallen eerstejaars voor de bovenbouwopleidingen gegeven worden.
5. Studeerbaarheid Studenten hebben waardering voor de studieadvisering en -begeleiding. Opmerkelijk is de relatief hoge respons van studenten die een uitnodiging voor een gesprek met de studieadviseur krijgen wegens achterblijvende studieresultaten in hun eerste jaar: 60% geeft gevolg aan de uitnodiging. De faculteit heeft het voornemen de studenten voor een gesprek uit te nodigen, die één of meer doctoraal tentamens hebben gehaald en zes jaar of langer aan hun doctoraal opleiding (meestal, inclusief de propedeuseperiode, acht jaar of langer) bezig zijn. De commissie acht dit een goed initiatief, maar is van mening dat de doelgroep tot iets minder trage studenten moet worden uitgebreid. De propedeuse kan over het algemeen in de geprogrammeerde tijd voltooid worden. Ook de doctoraalopleiding lijkt in de nominale tijd te voltooien. Wel is bij sommige vakken de studielast in verhouding tot die bij andere vakken onevenredig groot. Dit betreft onder andere verbintenissenrecht, internationaal privaatrecht en in mindere mate vennootschapsbelasting I en internationaal belastingrecht. Een herijking van de studiepunten of wijzigen van de omvang van de literatuur dienen te worden overwogen. Bij verbintenissenrecht verdient het aanbeveling de stof te splitsen over twee tentamens en daarmee samenhangend het aantal studiepunten te herijken. Studenten menen dat de volgorde van de onderdelen in het doctoraal geen echte problemen oplevert. Daarbij moet men in aanmerking nemen dat studenten over het algemeen niet het nominale programma aanhouden. Het systeem van studievoortgangregistratie functioneert op studentniveau adequaat. De studiebegeleiders maken gebruik van deze registratie wanneer zij door studenten met een probleem benaderd worden. Daarnaast wordt het gebruikt om studenten te selecteren die wegens geringe studievoortgang voor een gesprek worden uitgenodigd. Naar de mening van de commissie kan er op managementniveau systematischer gebruik worden QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
133
gemaakt van de gegevens uit het studievoortgangsregistratiesysteem. Nu beperkt het gebruik zich tot het moment waarop zich een concrete vraag voordoet en wordt de voortgang van cohorten niet systematisch in beeld gebracht. Studenten geven aan dat zij gemiddeld iets meer dan twintig uur per week aan de studie besteden. Daarmee wordt de studeerbaarheid van het programma niet echt op de proef gesteld. De commissie heeft waardering voor de concentratie van de herkansingen in augustus, een periode waarin de studenten geen andere studiewerkzaamheden hebben. De regeling van één herkansing per vak in augustus is adequaat.
6. Doorstroom en rendementen Tabel 4 Propedeuserendementen van de opleiding Nederlands recht, voltijdstudenten
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld landelijk gemiddelde
na 1 jaar 39 35 15 21 26 22 29 34 31 41 36 29 34 30,2 32,3
na 2 jaar 65 64 57 52 51 47 52 59 61 52 53 46
na 3 jaar 73 68 64 59 60 56 62 66 65 59 58
54,9 61,0
62,7 69,2
Ad tabel 4 Om dezelfde reden als vermeld ad tabel 3.1, 3.2 en 3.3 kunnen geen propedeuserendementen voor Fiscaal recht worden berekend. In de laatste vijf jaar voltooit één derde van de eerstejaars de propedeuse rechtsgeleerdheid aan de EUR in één jaar. De EUR onderscheidt zich hiermee niet van de overige universiteiten. Het rendement na twee jaar ligt beduidend onder het landelijk gemiddelde. Het propedeuserendement na drie jaar ligt eveneens onder het landelijk niveau. Daaruit mag men afleiden dat een hoger rendement haalbaar is. Het percentage studenten dat pas in het derde jaar het propedeusediploma behaalt beweegt zich tussen 7 en 9%. Het moet mogelijk zijn de opleiding zo te organiseren dat hiervan nog een belangrijk deel in het tweede jaar de propedeuse haalt.
134
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 5.1 Doctoraalrendementen van de opleiding Nederlands recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld landelijk gemiddelde
na 4 jaar 4 4 1 2 1 0 2 2 3 5 2,4 2,6
na 5 jaar 21 15 12 23 19 23 20 21 22
na 6 jaar 46 43 42 44 41 40 38 40
na >6 jaar 68 67 72 69 69 64
19,6 16,7
41,8 39,9
68,2 72,5
De doctoraalrendementen na vijf studiejaren zijn iets hoger dan het landelijk gemiddelde. Het rendement na zes jaar is ook iets hoger dan het landelijk gemiddeld, maar het aantal dat in meer dan zes jaar afstudeert is lager. Overigens is minder dan 30% van de totale instroom van het eerste jaar in zes jaar afgestudeerd. Het moet mogelijk zijn dat studenten sneller afstuderen, maar dit hangt af van andere activiteiten die de studenten verrichten. In de vorige paragraaf is vermeld dat studenten aangeven dat zij gemiddeld iets meer dan twintig uur per week aan de studie besteden. De faculteit voert vele mogelijke oorzaken hiervoor aan. Een aantal daarvan kan men als onbeïnvloedbaar beschouwen. De commissie is echter van mening dat de faculteit zich zou moeten inspannen om te bereiken dat de studenten meer uren per week aan de studie besteden. Hoewel het creditsysteem hierop gericht was, heeft het niet het gewenste resultaat opgeleverd. Studenten hebben opgemerkt dat de credit, de mogelijkheid om een extra vraag op het tentamen te beantwoorden, niet in verhouding staat tot de eerder te leveren inspanning. Een andere wijze van stimuleren van regelmatig studeren, die meer recht doet aan de geleverde inspanning van de studenten, kan hierin verbetering brengen. De commissie deelt de opvatting van de faculteit dat een doctoraal rendement van 80% gehaald zou moeten worden. Zolang dit niet het geval is moet de faculteit zich blijven inspannen om verbetering te bereiken.
Tabel 5.2 Doctoraalrendementen van de opleiding Fiscaal recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddelde
na 4 jaar 37 23 24 21 28 20
na 5 jaar 42 37 41 33 36 21
na 6 jaar 51 43 47 40 38
na >6 jaar 53 60 50 41
255
35
43,8
418
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
135
7. Kwaliteit van de afgestudeerden De faculteit oordeelt positief over de kwaliteit van haar afgestudeerden. De afgestudeerden tonen zich in het algemeen tevreden over het niveau van hun studie en de aansluiting daarvan op de praktijk. Zij zouden graag wat meer aandacht besteed hebben gezien aan vaardigheden in het onderwijs. De perspectieven op de arbeidsmarkt zijn, althans waren destijds, goed. Op basis van de gegevens uit onderzoeken liggen de waarderingen meestal op of rond het landelijke gemiddelde. De commissie heeft geen reden anders te oordelen. De faculteit kent de mogelijkheid van stages, maar er wordt niet veel gebruik van gemaakt. De commissie beveelt aan dat de faculteit meer structureel aandacht gaat besteden aan de bevordering van het volgen van stages en de incorporatie hiervan in het onderwijs. De tentamens van enkele hoofdvakken hadden een juiste moeilijkheidsgraad. Realisatie van de leerdoelen wordt op het juiste niveau getoetst. De eindscripties, waarvan ieder commissielid er twee heeft beoordeeld, voldeden aan wat van een wetenschappelijke scriptie mag worden verwacht. In paragraaf 3 onder het kopje Scriptie merkte de commissie op dat de minimumeisen die aan de scripties worden gesteld helder zijn vastgelegd. Zowel academische vaardigheden als beroepskwalificaties komen voldoende aan bod in de scripties. De kwaliteit van de afgestudeerden bij de rechtenopleidingen van de EUR is voldoende (zie 1.B. paragraaf 7 voor een toelichting).
8. Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf De faculteit heeft een ‘bestuursteam’, bestaande uit twee onderwijsdecanen (Nederlands recht en Fiscaal recht), de onderzoeksdecaan, twee student-leden en de decaan. Als gevolg van de invoering van de MUB heeft de decaan een centrale positie bij de communicatie tussen het bestuur en de leden van de faculteit. Er valt te beluisteren dat in sommige opzichten over de hoofden van de staf heen wordt beslist, hetgeen niet altijd in goede aarde valt. Dit is voor een deel te wijten aan de gebrekkige wijze waarop de hoogleraren de informatie die zij ontvangen, doorgeven aan de betrokken stafleden. Door middel van het facultaire blad Geregeld probeert men op een luchtige wijze de nodige informatie haar weg te laten vinden. De informatie aan en de afstemming met de onderwijsstaf is naar het oordeel van de commissie voor verbetering vatbaar. Het zogenaamde Propedeuseberaad functioneert goed. Het Doctoraalberaad Nederlands recht heeft in het verleden niet erg goed gewerkt en ook nu is de afstemming via dit beraad niet optimaal. De commissie heeft de indruk dat de organisatie van het onderwijs goed is. Ook de communicatie met de studenten maakt een goede indruk. De faculteit maakt daarbij optimaal gebruik van de mogelijkheden die moderne communicatietechnieken, zoals internet en mobiele telefonie, bieden. De studenten zijn erg te spreken over het ‘channel’-systeem, waarbij zij zich kunnen abonneren op de informatie over vakken, tentamens en andere zaken waarbij zij belang hebben. Naast dit systeem wordt ook gebruik gemaakt van Blackboard. Het hanteren van deze systemen naast elkaar wordt soms als verwarrend ervaren. Een enkeling geeft de voorkeur aan de ‘channels’ boven Blackboard.
136
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Er is één opleidingscommissie voor beide opleidingen, bestaande uit docenten en studenten. Studenten kunnen solliciteren naar een plaats in de opleidingscommissie. De selectie vindt plaats door de studentleden van het faculteitsbestuur. De opleidingscommissie probeert actief te zijn en initiatieven te nemen. De commissie heeft een beleidsagenda vastgesteld, op basis waarvan het overleg plaatsvindt. Deze agenda is voorgelegd aan het faculteitsbestuur. In het verleden liep de opleidingscommissie soms wel achter de feiten aan. Het academische niveau van de staf en de spreiding van expertises is goed. De studenten-stafratio van 47 is in het licht van het landelijk gemiddelde niet bijzonder gunstig, maar evenmin bijzonder ongunstig. De werkdruk is wel toegenomen, maar de docenten gaan niet zwaar gebukt onder de onderwijslast. Dit komt doordat men in Rotterdam onderwijs geeft aan erg grote groepen. Propedeuse ‘werk’groepen van tachtig tot honderd studenten of meer zijn geen uitzondering, hoewel de faculteit stelt dat de eerstejaars werkgroepen maximaal dertig studenten moeten omvatten. Het komt de commissie voor dat de faculteit zich moet bezinnen op de vraag of in een dergelijke situatie nog zinvol werkgroeponderwijs kan worden gegeven. Beginnende docenten krijgen een didactische cursus. Voor het overige is het onderwijskundig en didactische niveau van de staf nog wel voor verbetering vatbaar, waarbij met name te denken is aan permanente scholing. Er is een cursusaanbod, maar de deelname daaraan wordt te zeer overgelaten aan de afdelingen zelf. De inzet van aio’s in het onderwijs is beperkt. Het beleid verschilt niet sterk van dat van andere juridische faculteiten. Aio’s geven in het algemeen onderwijs in het tweede en derde jaar; incidenteel worden zij ingezet in het eerste jaar. De aio-coördinator ondervindt veel waardering bij de aio’s. Het aantal vrouwen in de hogere rangen is bescheiden, zoals blijkt uit tabel 6.
Tabel 6 Wetenschappelijk personeel: personen (en fulltime equivalenten (fte)) 1e geldstroom aan de opleidingen Rechtsgeleerdheid per 1 januari 2001
M M V V Totaal (fte) (aantal) (fte) (aantal) (fte) Hoogleraren UHD UD Overig WP Aio’s Studentassistenten Totaal
20,8 18,6 33,3 13,2 12,0 6,9
30 19 43 19 13 22
105,2 146
1,2 3,8 16,1 8,0 11,4 12,6
2 7 20 11 12 40
53,1 92
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
32 (22,0) 26 (22,4) 63 (49,5) 30 (21,2) 25 (23,4) 62 (19,5)
Fte % onderwijs gepromoveerd 12,1 91 % 12,1 100 % 27,2 47 % 10,2 onbekend 2,9 n.v.t. 0 n.v.t.
238 (158,0) 64,5
70 %
137
Tabel 7 Studenten-stafratio en afgestudeerden-stafratio aan de opleidingen Nederlands recht en Fiscaal recht 2000-2001
Fte onderwijsinzet Ingeschreven studenten Afgestudeerden Studenten per fte onderwijs Afgestudeerden per fte onderwijs
64,5 3068 270 47,4 4,1
9. Faciliteiten en voorzieningen De faculteit heeft het voordeel dat de meeste onderwijsruimten op de campus en in een eigen gebouw zijn gesitueerd. Er is een ruime tentamenzaal, met goede zitplaatsen. De onderwijsruimten ogen modern en comfortabel. De grotere zalen zijn uitgerust met beamers en computerfaciliteiten. De faculteit heeft geïnvesteerd in ICT-toepassingen in het onderwijs. Het al eerder besproken channelsysteem is daarvan een voorbeeld, en ook het CODAS-systeem (voor het beoordelen van grote aantallen opdrachten) en het ISA (een zelftest met individueel studieadvies) zijn innoverend. De faculteit heeft eigen computerzaaltjes. De capaciteit daarvan is beperkt; het gebruik wordt streng bewaakt, zowel qua tijdsduur als qua soort gebruik. Door het opstellen in de hal van ‘stacomputers’ voor kortdurend gebruik wordt de druk op de zaaltjes iets verzwakt. De bibliotheek is ’s avonds en op zaterdag geopend. Over de collectie heeft de commissie geen klachten vernomen. Het aantal studieplaatsen wordt momenteel volledig benut. Bij een grote instroom in de toekomst zijn er meer plaatsen nodig. De financiële randvoorwaarden voor de faciliteiten en voorzieningen zijn, ondanks een reorganisatie van de faculteit, in orde.
10. Internationalisering en externe contacten De faculteit heeft veel geïnstitutionaliseerde contacten met buitenlandse universiteiten. Het belang dat de faculteit hecht aan de internationale uitwisseling valt te illustreren aan het feit dat er een ‘International Office’ is, met een aparte decaan Internationalisering. Voor de eigen studenten die naar het buitenland gaan heeft de faculteit vrijstellingsregelingen vastgesteld, de zogenaamde ‘inbrengregeling’. Verplichte vakken uit de opleiding kan men niet inbrengen. Het valt op dat de beschikbare informatie over de inbrengregeling in de studiegids en op het web vrij summier is. Op het web staat het volgende: De faculteit biedt niet alleen de mogelijkheid om de vrije ruimte te gebruiken voor buitenlandse vakken maar wil het ook mogelijk maken binnen de afstudeerrichtingen en het verplichte doctoraal buitenlandse vakken op te voeren en de scriptie in het buitenland te laten schrijven. Verdere informatie is niet direct beschikbaar, maar moet via de examencommissies worden verkregen. De faculteit heeft veel, goed verzorgd voorlichtingsmateriaal voor buitenlandse studenten. Het 138
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Engelstalige aanbod van de faculteit omvat 33 vakken. Veel keuzevakken worden in het Engels gegeven. De faculteit biedt vijf commerciële LL.M programma’s aan. Het aantal Rotterdamse juridische studenten dat in het buitenland studeert is relatief laag en bo-vendien dalende. Het aantal buitenlandse studenten dat aan de Juridische Faculteit van de EUR studeert is, zoals uit tabel 8 blijkt, aanzienlijk hoger en bovendien stijgende. Met name in 2001 zakte het aantal gegadigden voor een studieverblijf in het buitenland danig. Dit vond zijn oorzaak in tijdelijke onderbezetting van het International Office. Later kwam de uitzending van studenten weer op een hoger peil, al blijft het getal van uitgaande studenten lager dan van de inkomende. Hierin verschilt de faculteit overigens niet van andere juridische faculteiten. Het is duidelijk dat er allerlei redenen zijn die het voor Nederlandse studenten onaantrekkelijk maken om een periode in een ander land te studeren, maar de commissie is desalniettemin van oordeel dat de faculteit er goed aan zou doen een studieperiode in het buitenland door haar studenten te stimuleren. Daarenboven lijkt het wenselijk de studenten aan te bevelen hun kennis van moderne talen (met name Engels, Frans en Duits), vooral ook op juridisch gebied, te verbeteren.
Tabel 8 Gerealiseerde uitwisseling van inkomende en uitgaande studenten Studenten van de Rotterdamse rechtenfaculteit naar het buitenland
Studiejaar
Aantal studenten
1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001
40 38 31 30 21
Gemiddeld aantal maanden
Studenten uit het buitenland naar de Rotterdamse rechtenfaculteit
Studiejaar
Aantal studenten
1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001
82 78 110 139 150
Gemiddeld aantal maanden
5 5 5
De faculteit heeft goede contacten met de rechtbank te Rotterdam en werkt met de rechtbank op een aantal terreinen samen, zoals bij de oefenrechtbank. De commissie is van oordeel dat deze samenwerking heel nuttig en vruchtbaar is. Voorts zijn er contacten met advocatenkantoren. Veel docenten hebben door hun werkzaamheden een uitgebreid netwerk waaruit zij informatie krijgen over de beoordeling van afgestudeerden in de praktijk en over de eisen die de praktijk stelt aan de juridische opleiding. Er wordt thans gewerkt aan een meer stelselmatig contact met de eigen alumni. De commissie beveelt aan dat de faculteit meer systematisch aandacht besteedt aan de ervaringen van haar afgestudeerden in hun beroepspraktijk.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
139
11a. Interne kwaliteitszorg Op centraal niveau wordt de kwaliteit bewaakt door de onderwijsdecanen. Zij richten zich op de kwaliteit van het programma als geheel en op de kwaliteit van de uitvoering door de docenten. De kwaliteit van de vakinhoud wordt bewaakt door de verantwoordelijke hoogleraren. Uit de doelstellingeninventarisatie in het OECR-rapport ‘Onderwijsprofielen aan de EUR: de student centraal’ blijkt dat de relatie tussen de opleidingsfilosofie en de doelstellingen van de opleiding als geheel enerzijds (p. 42-44) met de eindtermen anderzijds (p. 96-97) nog weinig expliciet is gemaakt. De doelstellingen per vak lijken de doelstellingen van de opleidingen te bepalen in plaats van het omgekeerde. Voor een goede bewaking van de kwaliteit op programmaniveau is naar de opvatting van de commissie een nadere explicitering van deze relatie noodzakelijk om de bijdrage van de afzonderlijke vakken aan de algemene doelstellingen te kunnen beoordelen. Het laatste is een belangrijk criterium voor de bijsturing. De faculteit maakt bij alle verplichte en kernvakken gebruik van een korte standaardvragenlijst die een signaalfunctie vervult. De vragenlijst wordt na afloop van het tentamen aan de deelnemende studenten voorgelegd. Men is niet tevreden over de response en zou graag een onderscheid aanbrengen in het tijdstip waarop naar de kwaliteit van het onderwijs en van het tentamen gevraagd wordt. De faculteit veronderstelt dat de prestatie van studenten op het tentamen hun mening zo beïnvloedt dat de evaluatie daarmee minder correcte resultaten oplevert. Voor deze opvatting is geen steun in de literatuur te vinden7. Men kan evenzeer beredeneren, dat juist de kennis over de prestatie op het tentamen nodig is om de kwaliteit van het onderwijs wat betreft de bijdrage aan het bereiken van de doelstellingen van het vak te beoordelen. Gegeven de zeer adequate wijze waarop het web voor de studenten is ingericht verwacht de commissie dat met de nieuwe systematiek (de vragenlijsten via het web aan de studenten voorleggen) de response aanzienlijk zal verhogen en tevens de verwerkingstijd aanmerkelijk kan bekorten. Het positieve effect van cursusevaluaties heeft maar een beperkte houdbaarheid en in dat licht gezien is verkorting van de verwerkingsperiode van groot belang. De resultaten van de enquêtes worden als vertrouwelijk beschouwd en de wijze waarop hieraan follow-up wordt gegeven onttrekt zich aan de waarneming van de studenten en van de visitatiecommissie. Meer openheid lijkt de commissie op zijn plaats. De evaluaties die de commissie van het cursusjaar 2001/2002 nader bekeken heeft, geven over het algemeen een positief oordeel van de studenten over het onderwijs te zien. Een uitzondering hierop vormt het vak ‘Inleiding in het Belastingrecht’, dat zwaar onvoldoende scoort. Wanneer de studenten voor het overige een negatief oordeel hebben, heeft dit meestal betrekking op de literatuur en dat betreft dan in hoofdzaak readers en syllabi. Hier moet zonder al te veel inspanning verbetering bereikt kunnen worden. De semesterevaluaties, die door de studenten van de opleidingscommissie worden verzorgd, zijn naar de mening van de commissie onvoldoende systematisch en de commissie juicht het toe dat in de systematiek verbetering wordt aangebracht.
W. van Os. Bruikbaarheid en effectiviteit van studentenoordelen over het onderwijs. Academisch proefschrift, Vrije Universiteit, 1999.
7
140
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De commissie oordeelt positief over het feit dat er ook een curriculumevaluatie is gehouden, waardoor naast de kwaliteit van de cursussen de kwaliteit van programmatische en organisatorische aspecten van de opleiding in beeld gebracht worden.
11b. Zelfstudie De zelfstudie is nogal beschrijvend en de consequenties van de daarin naar voren gebrachte bevindingen zijn niet altijd duidelijk. De commissie constateerde een zeker gemis aan aandacht voor causaliteit en daaruit volgende oplossingen. Waardering heeft de commissie voor het hoog (zelf )kritische gehalte van de zelfstudie. Opneming van een verklarende lijst van afkortingen zou de raadpleging vergemakkelijkt hebben.
12. Invoering van de bachelor-masterstructuur De faculteit is in 2002 met invoering van de bacheloropleiding begonnen. Deze borduurt weliswaar voort op het bestaande onderwijsprogramma, maar waar nodig heeft de faculteit de gelegenheid aangegrepen tot het invoeren van vernieuwingen die zij wenselijk achtte. Zij is nog doende met voorbereidingen van de masteropleiding. De commissie heeft met een zekere tevredenheid vernomen dat volgens de faculteit in het kader van de bachelor-masterstructuur het onderwijs in het Europese recht een centrale plaats inneemt, ook, maar niet alleen als onderdeel van de andere vakken. Eén en ander komt de commissie adequaat voor. Bij het voorbereiden van de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft het faculteitsbestuur alle capaciteitsgroepen betrokken. De faculteit heeft de invoeringsoperatie aangegrepen om ook de inhoud van de vakken en de onderwijsvormen ter discussie te stellen. Alle bacheloropleidingen zijn in hun geheel ingevoerd in 2002. Het betreft Nederlands recht, Fiscaal recht en Criminologie. Het doel van de opleidingen is het effectief weten om te gaan met diversiteit, met de snelle ontwikkeling van het recht en met het plaatsen van het recht in een maatschappelijke context. Voor de bachelor Nederlands recht heeft de faculteit een onderwijsvisie en doelen geformuleerd. Er zijn ook eindtermen, maar zij blijven summier. De bachelor Nederlands recht bevat, ondanks het streven naar een centrale plaats, weinig Europees recht; het aantal studiepunten is wel verhoogd vergeleken met het oude programma. Men probeert de overgang voor studenten zo soepel mogelijk te laten verlopen. Het blijft mogelijk het oude programma af te ronden, zij het virtueel. Er is een ‘vervangingsregeling’ van oud naar nieuw. Het propedeusediploma is afgeschaft. De overgang naar het tweede jaar kan pas plaatsvinden als zes of vijf specifiek genoemde eerstejaarsvakken zijn behaald. Daardoor is het mogelijk te selecteren. De eindprestatie van de bacheloropleidingen verschilt. Bij Nederlands recht wordt de oefenrechtQANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
141
bank (zes ects, oftewel 4,2 studiepunten) gezien als ‘gezellenproef ’. Bij Fiscaal recht heeft men gekozen voor een scriptie van zes ects. Criminologie sluit af met Onderzoeksvaardigheden ter waarde van twaalf ects (8,4 studiepunten). De faculteit heeft als vervolg van de bachelor Nederlands recht gekozen voor een drietal masteropleidingen, passend bij profiel en missie, te weten Rechtsgeleerdheid, Bedrijfsrecht en Financieel recht. De master Rechtsgeleerdheid kent een aantal varianten: Privaatrecht, Strafrecht, Staats- en bestuursrecht, Generalistisch, Internationaal en Europees recht (ook aan te bieden in een Engelstalige variant) en Rechtspleging. De bachelor Fiscaal recht wordt gevolgd door een master Fiscaal recht. Voor Criminologie geldt m.m. hetzelfde. Het verschil met de bacheloropleiding lijkt te liggen in het verwerven van meer beroeps- en onderzoeksvaardigheden in de master (zie studiegids 2002/2003, deel I, p. 11 en13). Er wordt in alle masteropleidingen een zogenaamd confrontatievak opgenomen (met uitzondering van de Engelstalige master). In het confrontatievak wordt het recht geconfronteerd met een ander dan een juridisch paradigma, aldus de decaan (zie diens brief van 10 juli 2002). De juridische masteropleidingen worden afgesloten met een scriptie van 8,4 studiepunten (twaalf ects). Voor Fiscaal recht en voor Criminologie gelden scripties van tien ects respectievelijk twintig ects (zeven en veertien studiepunten).
Tabel 9 Aandeel van verplichte vakken (in studiepunten) in het bachelorprogramma en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht en de masteropleidingen Rechtsgeleerdheid, Bedrijfsrecht, Financieel recht en Fiscaal recht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam Bacheloropleidingen Nederlands recht en Fiscaal recht (in studiepunten)
2002/2003
Bachelor Nederlands recht verbeperkte vrije plicht keuze keuze e In 1 jaar 42 In 2e jaar 42 e In 3 jaar 33,6 4,2 Oefenrechtbank(NR)/ 4,2 Werkstuk (FR)
142
Bachelor Fiscaal recht verbeperkte vrije plicht keuze keuze 42 37,8 4,2 37,8 4,2
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Masteropleidingen Rechtsgeleerdheid, Bedrijfsrecht, Financieel recht, Fiscaal recht (in studiepunten) NB: Enkele varianten van de master Rechtsgeleerdheid wijken van het algemene stramien af (zie hieronder).
2003/2004
scriptie 2003/2004
scriptie 2003/2004
scriptie
Master Rechtsgeleerdheid verbeperkte vrije plicht keuze keuze 12,6 16,8 4,2 8,4
Master Fiscaal recht verbeperkte plicht keuze 24,5 6,3 7
Master Rechtsgeleerdheid Variant Generalistisch verbeperkte pakket plicht keuze 4,2 8,4 21 8,4
Master Rechtsgeleerdheid Variant Rechtspleging verbeperkte vrije plicht keuze keuze 29,4 4,2 8,4
Master Bedrijfsrecht verbeperkte vrije plicht keuze keuze 12,6 16,8 4,2 8,4
Master Financieel recht verbeperkte plicht keuze 21 8,4 8,4
vrije keuze 4,2
vrije keuze 4,2
Ad tabel 9 De vermelde getallen zijn, ten behoeve van een vergelijking met het oude propedeuse- en doctoraalprogramma, omgerekend van ects (punten volgens het European Credit Transfer System) naar studiepunten.
Conclusies en aanbevelingen De Rotterdamse juridische faculteit heeft in de afgelopen jaren een sterke toename van het aantal studenten meegemaakt. Deze groei lijkt zonder veel problemen te zijn opgelost, wat een aanwijzing is van een goede organisatorische structuur. Ook overigens heeft de commissie de indruk van een goede en doeltreffende organisatie. De zelfstudie is nogal beschrijvend en op sommige punten wat vaag, op andere informatief, zij het soms in combinatie met andere documenten, zoals het rapport ‘De docent en student gevraagd.’ Het zou nuttig geweest zijn sommige technische uitdrukkingen, als confrontatievak, te verklaren en een lijst van gebruikte afkortingen toe te voegen. De faculteit heeft een aantal aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie opgevolgd. Bij sommige andere heeft zij dat niet gedaan, maar het komt de commissie voor dat er ook wel gronden aan te voeren waren om zulks niet te doen.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
143
De relatie tussen de algemene onderwijsfilosofie van de faculteit en de doelstellingen van het onderwijs in de verschillende vakken behoeft nadere explicitering. De faculteit kampt met bepaalde problemen, die niet tot de Erasmus Universiteit beperkt zijn. Voorbeelden zijn de zogenaamde zij-instroom en de in veel gevallen (te korte) feitelijke studieweek van studenten en de daarmee samenhangende lange studieduur. Het werkgroepenonderwijs verloopt niet steeds optimaal. Sommige werkgroepen, met name in het eerste jaar, zijn erg groot (tot honderd studenten) en andere worden soms te groot doordat studenten, bij parallelle groepen, de vrijheid hebben van de ene naar de andere te switchen. De activiteit van sommige studenten, vooral in de vorm van voorbereiding laat, ook volgens mededelingen van studentzijde, te wensen over. Daarenboven, ten dele met het voorgaande samenhangend, lijkt het werkgroeponderwijs in veel gevallen te sterk docentgericht. Dit kan de vorm krijgen dat de deelnemers gestelde vragen niet onderling bediscussiëren, maar dat de docenten het antwoord geven en de studenten dit opschrijven, in de hoop dat een dergelijke vraag op het tentamen terugkomt. De commissie heeft de indruk dat de bevoegde instanties van de faculteit oog hebben voor deze problemen en zoeken naar oplossingen. Dat lijkt inderdaad gewenst, zelfs tegen de prijs van opoffering van een stukje studievrijheid. De informatievoorziening aan studenten, met moderne elektronische hulpmiddelen, is goed. Het waarschuwen voor verschuiving of uitvallen van colleges of werkgroepen d.m.v. een sms-bericht is daarvan een voorbeeld. De faculteit is in 2002 met invoering van de bacheloropleiding begonnen. Zij heeft weliswaar voortgeborduurd op het bestaande onderwijsprogramma, maar waar nodig de gelegenheid aangegrepen tot het invoeren van wenselijk geachte vernieuwingen. Zij is nog doende met voorbereidingen van de masteropleiding. Eén en ander komt de commissie adequaat voor. Het nu al bestaande streven de studenten te bewegen juridische literatuur te bestuderen en zich niet te beperken tot overzichten, readers en klappers, verdient te worden voortgezet en zo nodig geïntensiveerd. Vaardighedentraining verdient systematische aandacht in het verplichte programma. Daarbij is te denken aan schriftelijk en mondeling uitdrukkingsvermogen en discussievaardigheid. De invoering van een oefenrechtbank (die door studenten trouwens zeer gewaardeerd lijkt te worden) en de verplichting tot deelname daaraan zijn verbeteringen. Dat neemt niet weg dat het schrijven van schriftelijke werkstukken in de loop van de studie in sterkere mate dan nu het geval is een integrerend deel van de opleiding zou moeten worden en niet afhankelijk zou moeten zijn van de keuze voor bepaalde vakken. De invoering van een verplichte eindscriptie voor de studenten die in 1997 met hun doctoraalstudie zijn begonnen, is een grote verbetering. De commissie heeft de indruk dat in het algemeen een intensieve begeleiding plaatsvindt. De beoordeling van een scriptie zou zo objectief mogelijk moeten zijn, hetgeen bevorderd kan worden door standaard een tweede beoordelaar te laten optreden. De commissie zou het toejuichen als het nu voor de afstudeerrichting Fiscaal recht toegepaste systeem van (openbare) verdediging van een scriptie en beoordeling door een commissie, mede rekening houdend met de kwaliteit van de verdediging, veralgemeend zou worden. De kwaliteitsbewaking van het onderwijs zou verder moeten worden uitgebouwd. Het is niet geheel duidelijk hoe de uit de evaluatie blijkende problemen worden opgelost.
144
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Gezien het steeds toenemend belang van de Europese integratie verdient het onderwijs in het Europese recht een centrale plaats, ook, maar niet alleen als onderdeel van de andere vakken. De commissie heeft met tevredenheid vernomen dat dit in het kader van de bachelor-masterstructuur inderdaad gebeurt. De commissie juicht het toe dat de faculteit zich moeite troost het volgen van onderwijs aan buitenlandse universiteiten door studenten te stimuleren. De commissie beveelt aan te bevorderen dat studenten zich vaker bekwamen in juridisch Engels, Frans, en Duits. De aio’s zijn tevreden over hun eigen opleiding. Een knelpunt is de overlapping van cursussen van bepaalde onderzoekscholen met de facultaire cursussen. Aio’s worden goed voorbereid op en begeleid bij het geven van onderwijs. Het op peil houden van de deskundigheid en vaardigheid van de docenten dient verder ontwikkeld te worden. Daarbij gaat het niet alleen om het reageren op gebreken, maar vooral ook om éducation permanente, het regelmatig volgen door docenten van cursussen en trainingen, ook zonder directe aanleiding. De ICT-voorzieningen komen de commissie adequaat voor. Voor de bibliotheekvoorzieningen geldt hetzelfde.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
145
146
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht van de Universiteit van Amsterdam 1. Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleidingen De faculteit biedt vier opleidingen aan: Nederlands recht, Notarieel recht, Fiscaal recht en Internationaal en Europees recht. Het profiel van de opleidingen die de faculteit verzorgt, is te kenschetsen als dat van een brede basisopleiding met ruime aandacht voor metajuridische vakken. De faculteit heeft een traditie van de integratie van historische, sociologische en literaire elementen in de opleiding. Het interdisciplinaire karakter van de opleidingen past goed binnen de missie van de universiteit als geheel, namelijk het vormen van een inspirerende academische leeromgeving en het aanbieden van studeerbare opleidingen van hoge kwaliteit, alsmede het vanuit een sterke disciplinaire basis actief stimuleren van interdisciplinaire samenwerking in wetenschapsontwikkeling en academische scholing. De bovengenoemde doelstellingen van de opleidingen zijn compleet uitgewerkt in eindtermen en deze zijn weer helder geformuleerd op vakniveau. Het is duidelijk wat de student per vak leert aan vaardigheden, kennis, inzicht en attitude. Het interdisciplinaire karakter wordt bereikt door het opnemen van de verschillende metajuridische en niet-juridische vakken in de opleiding. De individuele vrijheid van de student staat voorop, waarbij zijn ontplooiing, zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid als belangrijke elementen van de ontwikkeling tot jurist en academicus zijn te zien. Dit komt terug in het onderwijsconcept, waarbij de student kan kiezen tussen intensief en extensief onderwijs. De vorige onderwijsvisitatiecommissie heeft in haar rapport forse kritiek geleverd op de organisatie van het onderwijs in de doctoraalfase. Sedertdien heeft de faculteit, mede onder invloed van de totstandkoming van de MUB, organisatorische voorzieningen getroffen. Daartoe behoort de oprichting van een onderwijsinstituut, het Amsterdams Instituut voor Rechtsgeleerd Onderwijs (AIRO). De onderwijsdirecteur, die aan het hoofd staat van dit instituut, is verantwoordelijk voor het gehele onderwijsbeleid en de uitvoering hiervan. De faculteit is nog altijd van mening dat haar uitgangspunt een klimaat van vrijheid en individuele verantwoordelijkheid is en dat zij gekenmerkt wordt door een informele organisatie, waarin veel ruimte is voor individuele afspraken en regelingen. Dat neemt niet weg dat de organisatie van het onderwijs strakker is geworden, en dat er meer coördinatie bestaat tussen de eenheden die het onderwijs verzorgen. Een situatie als de vorige visitatiecommissie heeft aangetroffen is nu niet meer aanwezig en waarschijnlijk ook niet meer mogelijk.
2. Opbouw en inhoud van het programma De faculteit biedt een propedeuseprogramma aan dat toegang geeft tot alle vier de opleidingen. Tevens behoort een vrij doctoraalprogramma tot de mogelijkheden. De eerste drie opleidingen worden ook overdag of ’s avonds in deeltijd aangeboden. Het is mogelijk een aangepast deeltijdprogramma voor Internationaal en Europees recht samen te stellen. De deeltijdprogramma’s zijn QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
147
in acht jaar te voltooien, in plaats van de vier jaar in voltijd. Alle opleidingen geven het recht de meestertitel te voeren. Na 1998 is de instroom in de Juridische Bestuurswetenschappelijke opleiding niet gecontinueerd. De commissie heeft deze opleiding daarom niet onderzocht. De propedeuse bestaat uit verplichte vakken: positiefrechtelijke vakken (25 studiepunten), metajuridische vakken (veertien studiepunten) en een vak academische schrijfvaardigheid (drie studiepunten). De opleidingen zijn op het concentrische leermodel gebaseerd: na de inleidende behandeling van de vakken in de propedeuse vindt in het doctoraalprogramma een verdere verdieping plaats. Het doctoraalprogramma van iedere opleiding bestaat uit een basisdoctoraalfase van twee jaar, met verplichte vakken, en een differentiatiefase van een jaar. Binnen Nederlands recht kan men verschillende leerpaden (afstudeerrichtingen) bewandelen: Arbeid en recht, Europees recht, Informatierecht, Internationaal recht, Milieu- en ruimtelijk ordeningsrecht, Privaatrecht, bedrijf en internationale handel, Privaatrecht en burger, Privaatrecht en Europa, Staats- en bestuursrecht en Strafrecht en Criminologie. Fiscaal recht en Notarieel recht kennen geen verdere specialisaties. De differentiatiefase van Nederlands recht en Internationaal en Europees recht biedt keuzeruimte voor juridische en niet-juridische keuzevakken. Er bestaat een vrije keuzeruimte van vier studiepunten bij Notarieel recht en Fiscaal recht in het derde respectievelijk het vierde jaar. Alle genoemde opleidingen en afstudeerrichtingen worden afgesloten met een scriptie.
Tabel 1 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het basisdeel van het programma (prope deuse + basisdoctoraal) en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht aan de Universiteit van Amsterdam
1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar externe stage scriptie
Nederlands recht ver- beperkte vrije plicht keuze keuze 42 42 42 ***) 25 7 4 of 7*) / 11 **)
Fiscaal recht ver- beperkte vrije plicht keuze keuze 42 42 43 31 4 4 of 7*)
Notarieel recht ver- beperkte vrije plicht keuze keuze 42 43 39 4 30 4 of 7*)
10***)
7
10
Internationaal en Europees recht verplicht beperkte vrije keuze keuze 42 41 43 25 7 4 of 7*) / 11**)
1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar externe stage scriptie 10
148
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
*) facultatief, in mindering op keuzevakpunten **) facultatief, duaal traject, in mindering op keuzevakpunten ***) Het is ook mogelijk een leerpad te volgen in het vierde jaar. Er zijn negen leerpaden: arbeid en recht, Europees recht, informatierecht, internationaal recht, milieu- en ruimtelijk ordeningsrecht, privaatrecht/ bedrijf en internationale handel, privaatrecht en burger, privaatrecht en Europa, staats- en bestuursrecht en strafrecht en criminologie. Van de 42 punten (inclusief scriptie) zijn 21 punten verplichte en gebonden keuzevakken. Het verplichte deel varieert per leerpad van zeven tot tweemaal zeven punten (met uitzondering van privaatrecht en burger en informatierecht (geen verplichte vakken maar alleen 21 punten gebonden keuzevakken)). Verder is een scriptie van tien punten verplicht en een practicum van vier tot elf punten. Het resterende deel wordt opgevuld met vrije keuzevakken.
De commissie heeft geconstateerd dat het niveau van de propedeuse aan de lichte kant is, hetgeen verbetering behoeft. De oriënterende functie van de propedeuse is goed opgezet. De faculteit heeft te kampen met een te weinig selecterende functie van de propedeuse. Het aantal no-show studenten en studenten die geen enkel tentamen afleggen is, vergeleken met zusterfaculteiten, bovenmatig en drukt het propedeuserendement. De faculteit overweegt de invoering van een bindend studieadvies voor eerstejaars studenten die in hun eerste jaar van inschrijving minder dan de helft van het aantal studiepunten in het propedeuseprogramma behalen. De commissie ondersteunt het streven naar verbetering van het studierendement, maar is van mening dat de invoering van een bindend studieadvies een landelijk gecoördineerde aanpak van alle betrokken faculteiten vergt om deze tot een succes te maken. Langs dezelfde weg moet een oplossing worden gezocht voor het probleem van de directe toegang tot de universitaire rechtenstudie voor de groep studenten met een havo-diploma en een voltooide hbopropedeuse. De inhoud en het niveau van het doctoraalprogramma, zowel de verplichte vakken in basisdoctoraal, als de vakken in de afstudeerrichtingen zijn bevredigend. De omvang van de keuzeruimte voor Fiscaal recht en Notarieel recht is, evenals bij zusterfaculteiten, klein. Het grote aanbod van 150 keuzevakken binnen de faculteit biedt veel variëteit, niet alleen wat betreft de thema’s, maar ook qua moeilijkheidsgraad. De commissie heeft begrip voor de beslissing van de faculteit dit aanbod om budgettaire en personele redenen, maar ook om een meer geïntegreerd programma aan te bieden, tot zo’n negentig tot honderd keuzevakken te verminderen. De commissie is wel van mening dat de faculteit ervoor moet waken voldoende variëteit te behouden. De commissie heeft geconstateerd dat, vooral bij de keuzevakken, een goede aansluiting met het lopende onderzoek bestaat. Over het algemeen heeft de commissie waardering voor de inzet van het bestuur en de stafleden die onder moeilijke omstandigheden, veroorzaakt door budgettaire en personele beperkingen, moeten opereren. De samenhang en interne afstemming van het onderwijs worden op het moment sterk verbeterd. De omslag bij de docenten en het bestuur, in mentaliteit en aanpak, is nog gaande. Een grotere cohesie van en samenwerking tussen de afdelingen en vakgroepen binnen de faculteit hebben reeds nu tot een verbeterde werksfeer geleid.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
149
De deeltijdstudenten volgen hetzelfde programma als de overige studenten. De door de faculteit aan de deeltijdstudenten geboden mogelijkheid om het studietempo zelf te bepalen, is te waarderen. De aio-opleiding is adequaat. Promovendi volgen verplichte cursussen in juridische methodologie, schrijven, presenteren op congressen en didactische vaardigheden. Deze cursussen werden erg nuttig genoemd. De cursus Juridische methodologie is naar de mening van degenen die de commissie heeft gesproken aan de lichte kant. Er is in die cursus te weinig aandacht voor onderzoeksmethoden. Verder bevat de cursus veel filosofie en is hij te veel gericht op civiel recht en strafrecht. De cursus Zoeken op internet bood erg goede praktische tips, maar kwam voor sommigen laat. Er is geen cursus Wetenschapstheorie; wel kunnen studenten praktische tips over informatiemanagement krijgen. Het aantal aio’s en junioronderzoekers is klein, omstreeks dertig, en er bestaat binnen de faculteit geen onderzoeksschool. Deze geringe aantallen vormen een probleem bij het ontwikkelen van onderzoeksmasters. De inhoud, intensiteit en organisatie van de aio-opleiding zijn goed. De a.i.o’s zijn tevreden over de twee aio-decanen. De decanen laten zich regelmatig zien en zijn gemakkelijk bereikbaar. De a.i.o’s worden beperkt ingezet in het onderwijs. Deze inzet wordt bewaakt, hetgeen de commissie als een positief punt beschouwt. Formeel hebben de aio’s recht op acht uur begeleiding per maand. Dat wordt in de meeste gevallen niet gehaald. In de meeste gevallen heeft men een dagelijks begeleider naast de promotor. De aio-decaan ziet de aio’s formeel alleen in het eerste jaar van de aanstelling. Daarna dient de aio zelf het initiatief te nemen.
3. Onderwijsleeromgeving 3.1 Onderwijsconcept Zoals ook in hoofdstuk 1 van de zelfstudie is beschreven, hecht de faculteit aan een grote mate van vrijheid en eigen verantwoordelijkheid van de student. De feitelijk genoten vrijheid heeft echter het studiegedrag van studenten negatief beïnvloed. Vrijheid werd te veel vrijblijvendheid. Om deze ontwikkeling te doorbreken heeft de faculteit in 1998 haar onderwijsconcept aangepast en het systeem van intensief en extensief onderwijs ingevoerd. Studenten die kiezen voor intensief onderwijs, worden geacht in beginsel alle werkgroepen bij te wonen en voor te bereiden. Aanvankelijk was daaraan de mogelijkheid gekoppeld van het verdienen van ‘bonus’-punten. Dit is echter op advies van een commissie van docenten en studenten afgeschaft. Daarvoor in de plaats is een systeem van tussentoetsen, gekoppeld aan vrijstellingen gekomen. De tussentoetsen zijn gericht op een combinatie van kennis, inzicht en vaardigheden. Zij kunnen bestaan uit verschillende typen opdrachten (klein werkstuk, referaat, projectopdracht). Studenten die het intensieve onderwijs volgen hebben een significant grotere kans dan anderen om te slagen voor het tentamen. Uit de evaluaties is gebleken dat het merendeel van de studenten die intensief onderwijs volgen, vindt dat dit hen stimuleert om de stof goed bij te houden, regelmatig te studeren en de werkgroepen te volgen. Studenten beoordelen ook het contact dat zij hierdoor hebben met medestudenten als positief voor de studie. Een deel van de studenten vindt het onderwijs te schools en te weinig academisch. De studenten die gemotiveerd en goed voorbereid naar de werkgroepen gaan, ervaren het als weinig stimulerend dat andere studenten alleen de juiste antwoorden willen horen op de gestelde vragen en geen verdieping van de stof wensen. De studierendementen zijn sinds de invoering van het intensieve onderwijs niet significant verbeterd. Dit hangt samen met een lager rendement onder studenten die geen intensief onderwijs volgen. De faculteit werkt nog steeds aan aanpassingen en verbeteringen. 150
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Over een stelsel van intensief en extensief onderwijs, als aan de Juridische faculteit van de UvA wordt toegepast, wordt verschillend gedacht, zowel in docenten- als in studentenkringen. De commissie ziet zulk een stelsel niet als alleenzaligmakend, maar evenmin als afkeurenswaardig. Intensief onderwijs heeft alleen kans van slagen als aan de studenten betrekkelijk stringente eisen gesteld worden. Daaraan lijkt het soms te ontbreken. Wellicht zou een onderscheid gemaakt moeten worden tussen werkgroepen waaraan de studenten deelnemen die bereid zijn zich goed voor te bereiden om de docent in staat te stellen in de werkgroep de nodige diepgang te bereiken, en (grotere) werkgroepen die tegemoet komen aan een minder ambitieuze doelstelling (vgl. ook de werkgroepvervangende colleges waarover in 3.2.1 van de zelfstudie wordt gesproken). Daarmee kan de faculteit ook haar begrijpelijke en gerechtvaardigde zorg over de inzet van schaarse middelen tot uitdrukking brengen. De commissie is voorts van oordeel dat gewaakt moet worden tegen verschoolsing van het onderwijs. Studenten dienen, zoals de faculteit ook duidelijk beoogt, geactiveerd te worden tot meer aandacht en tijd voor hun studie. Ook het vaardighedenonderwijs, waaraan de faculteit terecht een hoge prioriteit geeft, kan hieraan bijdragen. 3.2 Didactische werkvormen Het onderwijsprogramma kent in het algemeen een goed evenwicht tussen de verschillende onderwijsvormen. Er bestaat aandacht voor het goed op elkaar afstemmen van hoorcolleges en werkgroepen. Zoals bij alle juridische faculteiten neemt het zelfstandig studeren een belangrijke plaats in en besteden veel studenten, vooral in de propedeuse, daaraan te weinig tijd. De faculteit onderschrijft de noodzaak van kleine werkgroepen, maar het ontbreekt haar aan voldoende middelen om een optimaal resultaat te bereiken. Op enkele plaatsen bestaat wel een zeer intensieve vorm van onderwijs, zoals bij Amsterdam International Law Clinic, de Moot Courts en het practicum conflictbeslechting. De faculteit heeft in 1999 de digitale leeromgeving Blackboard faculteitsbreed ingevoerd. Vrijwel alle docenten hebben een introductiecursus gevolgd. Alle verplichte vakken worden thans ondersteund met een digitale cursussite. Studenten kunnen beschikken over een handleiding Blackboard en hebben ook andere mogelijkheden om zich te bekwamen in het gebruik ervan. Hoewel inmiddels veel gebruik gemaakt wordt van Blackboard en informatie via de digitale weg wordt verstrekt, acht de commissie het onderwijskundige gebruik van ICT nog onvoldoende ontwikkeld. Positieve vermelding verdient ook het Project Rechten Online waarin samen met de OUNL digitaal leermateriaal wordt ontwikkeld waarmee de student zelfstandig de leerstof kan bestuderen en waardoor de zelfwerkzaamheid wordt bevorderd. 3.3 Verhouding contacturen, zelfstudie en andere activiteiten
Tabel 2 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Nederlands recht, met een verdere onderverdeling naar intensief (eerste reeks cijfers in de kolommen) en extensief onderwijs (tweede reeks)
jaar hoorwerkgroep college vervangend (allen) college*) e 1 140 140 e 2 160 160 3e 180 360 e 4 1280 ***)
werkgroepen **) 250 240 240
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
scriptie Intensieve Extensieve
zelfstudie studenten
studenten
1400 1360 1320
1290 1280 1260 400
totaal studieuren punten 1680 1680 1680 1680
42 42 42 42
151
*) werkgroepvervangende colleges zijn bedoeld voor extensieve studenten **) werkgroepen (onderwijs in kleine groepen van 15-20 studenten) is bedoeld voor intensieve studenten ***) afhankelijk van de gekozen vakken
3.4. Wijze van toetsing en beoordeling In het algemeen bestaat bij studenten tevredenheid over de wijze van toetsen en beoordelen. Door de zeer uitvoerige en doeltreffende vakbeschrijving staan de eisen nauwkeurig vast. Het stelsel van tussentoetsen voldoet goed. 3.5. Vaardigheden De faculteit onderkent dat in de juridische studie veel aandacht moet worden besteed aan algemene vaardigheden van de jurist. Zij stelt zich terecht op het standpunt dat zij niet de zorg heeft voor de typische beroepsvaardigheden, zoals die van een advocaat, maar de commissie tekent hierbij aan dat een nauwkeurig onderscheid niet steeds valt te maken. De typische beroepsvaardigheden vereisen nu juist een goede voorbereiding in de vorm van algemene vaardigheden van de jurist, zoals schrijf- en spreekvaardigheid. Binnen de opleidingen is er geen specifieke aandacht voor professionele vaardigheden en nog te weinig aandacht voor academische vaardigheden. Wel is er in het algemeen, sinds de vorige visitatie, meer aandacht voor het vaardighedenonderwijs. Met name bij internationaal recht besteedt men veel zorg aan schrijfvaardigheid en het houden van referaten. Het is verheugend dat sinds twee à drie jaar voor oefening in vaardigheden een beleidslijn voor de gehele faculteit is ontwikkeld en de opleidingen steeds meer aandacht besteden aan het bijbrengen van mondelinge, schriftelijke en computervaardigheden. Het ‘vaardighedenlint’ dient een evenwichtige en geïntegreerde opbouw van deze vaardigheden in het onderwijsprogramma en dit wordt in de bachelor-masterstructuur geïntroduceerd. De faculteit zal een minimum aan vaardigheden in het programma bewaken voor alle studenten, inclusief de deeltijdstudenten en de studenten die vooral de extensieve werkgroepen volgen. Tijdens het visitatiebezoek is over het vaardighedenonderwijs het volgende opgemerkt: De verschillende vaardigheden zijn over de gehele breedte van het onderwijsprogramma in de eindtermen opgenomen. Voor de student is er in het doctoraal de mogelijkheid het vak conflictbeslechting/mediation en de Moot Court te kiezen. Beide zijn niet verplicht, maar wel heel belangrijk voor de kwaliteit van studie. Beide zijn erg arbeidsintensief. Bij de deelname aan de Moot Court vindt selectie plaats. Dit is niet geval voor het vak conflictbeslechting. In de bacheloropleiding vindt een vernieuwing plaats: studentcoaches, dat wil zeggen studenten uit het derde en vierde jaar die het keuzevak conflictbeslechting hebben gevolgd, begeleiden naast docenten het nu verplichte tweedejaarsvak conflictbeslechting. De studenten krijgen een nog intensievere begeleiding voor het opdoen van schriftelijke en mondelinge vaardigheden. De coördinatie van het vaardighedenonderwijs vergt nog extra aandacht. Voor de goede studenten bestaan mogelijkheden van workshops en masterclasses. De commissie is van oordeel dat in het algemeen de faculteit voldoende aandacht heeft voor het belang van vaardighedenonderwijs. Door de invoering van het vaardighedenlint in de bachelormasterstructuur zal dit onderwijs meer structuur krijgen.
152
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De commissie beschouwt het echter als een groot gemis dat de oefenrechtbank, waarover studenten aan de grote meerderheid van juridische faculteiten zeer enthousiast zijn, geen verplicht onderdeel van het programma vormt. Het is juist dat een oefenrechtbank, wil zij goed werken, arbeidsintensief is en de moeilijke financiële en personele situatie van de faculteit vormt daarom een verklaring voor de afwezigheid van verplichte deelneming aan een oefenrechtbank voor alle studenten, althans alle studenten Nederlands recht, maar dat maakt het gemis niet kleiner. 3.6 Kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van eindscripties Met betrekking tot de scriptie stelt de commissie het volgende vast. Een scriptie wordt bij Nederlands recht met tien studiepunten beloond (een aantal dat landelijk gezien aan de hoge kant is), terwijl de resultaten die de commissie onder ogen heeft gehad die afwijking niet rechtvaardigen. Bij Fiscaal recht is de waardering zeven punten. In de bachelormasterstructuur zal de waardering worden herzien. In de studiegids (paragraaf 6.5) is een handleiding voor het schrijven van een scriptie opgenomen. Daarin staan de procedure en de belangrijkste eisen helder beschreven. Niet duidelijk is echter op welke wijze het niveau van de scriptie wordt beoordeeld. Ook binnen de faculteit bestaat te dien aanzien geen uniform beleid dat op naleving kan worden getoetst. Binnen de vakgroepen bestaat wel coördinatie van het scriptiebeleid. Bij de beoordeling van de ingezonden scripties heeft de commissie ook vragen over de hoogte van de waardering. In een van de beoordeelde scripties ontbrak bijvoorbeeld iedere verwijzing naar enkele recente proefschriften en monografieën over het besproken onderwerp. Desondanks was deze gewaardeerd met het cijfer 8. De wijze van begeleiding is binnen de faculteit verschillend. Bij Fiscaal recht en Notarieel recht wordt in het algemeen kennelijk intensiever begeleid dan bij Nederlands recht. De commissie onderstreept hier nog eens het belang van een adequate begeleiding bij het eerste wetenschappelijk onderzoek waarmee een student te maken krijgt. De studenten zijn overigens tevreden over de begeleiding die zij hebben gekregen. Scripties verdienen in het curriculum een doordachte en zelfstandige plaats. Zowel voor het opstellen als voor de beoordeling van scripties, zijn gedetailleerde richtlijnen op faculteitsniveau en de aanwijzing van een scriptiecoördinator gewenst. De beoordeling zou beter en objectiever worden indien stelselmatig een tweede beoordelaar zou optreden. Die tweede beoordelaar zou noch de betrokken student, noch de voorgeschiedenis van de scriptie behoeven te kennen. Voorts zou de plaats van de scriptie meer reliëf krijgen indien de scriptie in het openbaar zou moeten worden verdedigd, waarbij ook de kwaliteit van de verdediging meeweegt bij het eindoordeel over de scriptie. De commissie is zich bewust van het feit dat haar aanbevelingen op dit punt mankracht en dus financiële middelen vragen; zij acht het wenselijk dat de faculteit in staat zal worden gesteld deze aanbevelingen op te volgen.
4. Instroom Volgens de cijfers in de zelfstudie van de UvA zijn er in 1999 minder eerstejaars Nederlands recht ingeschreven dan volgens de cijfers van de VSNU. De UvA-cijfers vermelden 594 eerstejaars en de KUO-cijfers 628 eerstejaars. In de UvA-cijfers zijn studenten met een dubbele inschrijving niet meegeteld. In onderstaande tabellen staan, ter wille van de vergelijkbaarheid tussen de faculteiten, de KUO-cijfers. Het totaal aantal ingeschreven studenten laat in de periode van 1995 tot 1999 een teruggang zien, QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
153
die voor Nederlands recht 10% bedraagt, bij Internationaal en Europees recht 20% en bij Fiscaal en Notarieel recht 30%. Zie hiervoor tabel 3.1 tot en met 3.4.
Tabel 3.1 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleidingen Nederlands recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren), bron KUO VSNU
Aantal eerstejaars Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 totaal 664 628 53 56 voltijd 585 534 54 58
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 3301 2919 52 53 2985 2550 52 52
deeltijd 79
316
94
42
48
369
48
49
Tabel 3.2 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Notarieel recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/1996 1999/2000 1995/1996 1999/2000 totaal 158 111 63 63 voltijd 140 96 63 62 deeltijd 18 15 61 67
Tabel 3.3 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Internationaal en Europees recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/1996 1999/2000 1995/1996 1999/2000 voltijd 110 96 54 58
Tabel 3.4 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Fiscaal recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/1996 1999/2000 1995/1996 1999 /2000 totaal 522 405 30 36 voltijd 433 310 31 37 deeltijd 89 95 28 32
154
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De instroom is afgenomen en dit is gepaard gegaan met een absolute toename van de instroom van studenten met een hbo-diploma of propedeuse. Het aandeel van vwo-gediplomeerden in de instroom is dus sterker gedaald dan de instroom in zijn geheel en de faculteit merkt in de zelfstudie op dat de kwaliteit van de instroom hierdoor afneemt. De studenten met een hbo-propedeuse zonder vwo-diploma vormen een problematische groep. De stap naar academisch onderwijs is voor hen moeilijk te maken. De plannen van de faculteit om een bindend studieadvies in te voeren houden hiermee verband. In de studievoorlichting wordt een onderscheid gemaakt tussen voltijd en deeltijd studenten. Men houdt voor voltijdstudenten in oktober een UvA-oriëntatiedag, die meer in het algemeen over studeren aan de UvA gaat, en in februari/maart draait de faculteit mee in een algemene voorlichtingsdag voor (aankomende) studenten die zich verder willen verdiepen in hun studiekeuze. Daarnaast organiseert de faculteit in haar gebouwen tweemaal per jaar een voorlichtingsdag gericht op leerlingen van 6 vwo. Voor deeltijdstudenten is er eenmaal per jaar een voorlichtingsavond. Voorts verzorgt de faculteit voorlichting op middelbare scholen, is men aanwezig op ‘studiebeurzen’, kunnen aankomende studenten een dag meelopen op de universiteit, zijn er masterclasses en heeft men een speciaal aansluitprogramma vwo-UvA ontwikkeld. Het voorlichtingsmateriaal beantwoordt aan de te stellen eisen. De voorlichting over de opleiding is adequaat.
5. Studeerbaarheid Naast studieadviseurs, die beschikbaar zijn voor studenten die daar behoefte aan hebben, kent de faculteit het tutoraat. Dit laatste is ondergebracht bij docenten die in het eerste jaar het onderwijs in de schrijfvaardigheid verzorgen. Hierdoor bestaat er een vanzelfsprekend contact tussen de student en de tutor, waardoor de drempel voor vragen rond de studie laag is. De commissie acht dit een goede opzet. Over dit tutoraat zijn de studenten in het algemeen tevreden. Wel blijkt uit de evaluaties hiervan dat de waardering voor sommige tutoren te laag is, zowel wat betreft hun docentschap als hun tutorschap. Gezien het belang van deze begeleiding acht de commissie het gewenst dat de faculteiten de didactische kwaliteiten van de tutoren goed bewaken. Er is weinig twijfel over of de propedeuse in de geprogrammeerde tijd voltooid kan worden. Evenmin lijkt het problematisch om de doctoraaljaren in de geprogrammeerde tijd te voltooien. De studielast is naar de mening van de studenten, welke mening de commissie onderschrijft, goed over de jaren gespreid. Desondanks is de feitelijke gemiddelde studieduur lang. Wil men deze bekorten dan is het in ieder geval nodig studenten te stimuleren meer tijd aan de studie besteden dan de rond twintig uur per week, die het gemiddelde lijkt te zijn. De faculteit maakt en bespreekt regelmatig een overzicht van de slaagpercentages van tentamens in een periode. Dat is een goede gewoonte. Ook gebruikt de faculteit sinds enige tijd het systeem om studenten in het basisdoctoraal van de cohorten 1996/1998 die minder dan 28 studiepunten per jaar gehaald hebben voor een gesprek uit te nodigen. Hierop reageert een derde van de studenten. Uitbreiding van deze aanpak naar de laatste fase van de opleiding acht de commissie gewenst, waarbij zij het de moeite waard acht het responspercentage te verhogen. Hierdoor zullen wellicht oorzaken van en oplossingen voor de lange gemiddelde studieduur zichtbaar worden. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
155
Het is de commissie gebleken dat te grote verschillen tussen de nominale studielast en de studielast die studenten rapporteren, leiden tot overleg en aanpassingen. De universiteit heeft een uniforme regeling voor tentamenkansen, die drie gelegenheden per jaar voorschrijft, eenmaal in augustus en eenmaal aan het einde van een ander trimester dan de eerste gelegenheid. De faculteit conformeert zich aan deze regeling met uitzondering van de eerste twee tentamens in de propedeuse. Studenten kunnen een tweede mogelijkheid vlak voor aanvang van het tweede trimester benutten, mits zij ten minste een vijf bij de eerste gelegenheid hebben gehaald. De faculteit heeft deze – naar de mening van de commissie: verstandige – voorwaarde gesteld om uitstelgedrag ten aanzien van de eerste gelegenheid te voorkomen. Er is geen apart beleid voor specifieke doelgroepen. Wel zijn er ondersteunende mogelijkheden voor studenten die meer dan gemiddeld moeite hebben met schrijf- en leesvaardigheid in de vorm van zelfstudiepakketten. De commissie waardeert het dat de faculteit het voornemen heeft de komende jaren te investeren in studiebegeleiding.
6. Doorstroom en rendementen In de laatste vijf jaar heeft rond een kwart (soms zelfs nog aanzienlijk minder) van de eerstejaarsstudenten de propedeuse in één jaar voltooid. De Juridische faculteit van de UvA onderscheidt zich hiermee negatief van de overige juridische faculteiten.
Tabel 4 Propedeuserendementen van de opleiding Nederlands recht, voltijdstudenten
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld landelijk gemiddelde
na 1 jaar 32 17 20 24 20 23 21 25 25 24 29 20 19 23,0 32,3
na 2 jaar 59 53 53 54 51 53 57 54 55 50 48 42
na 3 jaar 64 60 62 63 64 63 66 66 63 58 58
52,4 61,0
62,5 69,2
Het rendement na twee jaar ligt bijna 10% onder het landelijk gemiddelde. Het propedeuserendement na drie jaar ligt eveneens onder het landelijk niveau. De faculteit schrijft dit onder meer toe aan de aantrekkingskracht van de stad Amsterdam op studenten, die eigenlijk ongeschikt of 156
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
ongemotiveerd zijn voor de opleiding. Zo behaalt bijvoorbeeld 27% van de studenten nul studiepunten in het eerste jaar. Het percentage studenten dat pas in het derde jaar het propedeusediploma behaalt beweegt zich tussen de 7 en 10 %. Zelfs daarna haalt nog 3% zijn propedeusediploma. Het moet mogelijk zijn de opleiding en de studiebegeleiding zo te organiseren dat hiervan nog een belangrijk deel uiterlijk in het tweede jaar de propedeuse haalt.
Tabel 5.1 Doctoraalrendementen van de opleiding Nederlands recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld landelijk gemiddelde
na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar na >6 jaar in cluster 2 5 22 56 2 7 25 67 2 7 28 65 1 15 29 65 1 9 24 54 0 11 26 60 0 9 26 1 11 27 1 9 2 1,2 9,2 25,9 61,2 2,6 15,0 39,9 72,5
De doctoraalrendementen na vijf studiejaren zijn fors lager dan het landelijk gemiddelde. Het negatieve verschil met het landelijke gemiddelde is na zes jaar nog groter geworden. Een deel van de verschillen heeft te maken met het uitwaaieren van de propedeusestudenten over de opleidingen Fiscaal, Notarieel en Internationaal en Europees recht. De faculteit heeft een eigen berekening gemaakt, waaruit blijkt dat na zes jaar gemiddeld 32% van de instroom in de opleiding Nederlands recht afstudeert. Ook dat ligt nog 8% onder het landelijk gemiddelde. Het aantal dat in meer dan zes jaar afstudeert binnen het cluster is nog steeds meer dan 10% lager dan het landelijke gemiddelde. Het bovenstaande betekent dat rond 20% van de totale instroom van het eerste jaar in zes jaar in Nederlands recht afstudeert. Zelfs wanneer gecorrigeerd wordt voor de studenten die vertrekken zonder een enkel studiepunt, studeert nog slechts 27% van de oorspronkelijke instroom binnen zes jaar af. Daarbij is te bedenken dat ook de landelijk gemiddelde studieduur al aan de hoge kant is. Studenten geven aan dat zij gemiddeld rond de twintig uur per week aan de studie besteden. De faculteit voert vele mogelijke oorzaken hiervoor aan. Deze kan men deels als onbeïnvloedbaar beschouwen. De commissie is echter van mening dat de faculteit haar inspanningen er op moet richten, dat de studenten meer uren per week aan de studie besteden. Een door de docenten uitgedragen cultuur, waarin het normaal is dat de opleiding de eerste prioriteit heeft, kan hieraan bijdragen. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
157
In onderstaande tabellen is het rendement van de bovenbouwopleidingen weergegeven. Men moet hierbij in ogenschouw nemen dat het eerste jaar van deze opleidingen geteld wordt vanaf de propedeuse. Dat verklaart het relatief hoge percentage dat in vier jaar afstudeert. Immers deze studenten hebben al een, twee of drie propedeusejaren achter de rug. Voorts hebben de bovenbouwrichtingen soms kleine aantallen studenten, waardoor de percen-tages een grilliger verloop kunnen laten zien.
Tabel 5.2 Doctoraalrendementen van de opleiding Notarieel recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1998/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar 53 60 35 50 61 35 39 39 44 17 43,3
na 5 jaar 63 70 59 57 70 53 39 50 52
na 6 jaar 68 80 65 64 78 59 39 62
na >6 jaar 68 90 65 71 83 59 39
57,0
64,0
67,0
Tabel 5.3 Doctoraalrendementen van de opleiding Internationaal en Europees recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1998/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar 29 11 42 23 212 33 27 21 40 42 28,0
na 5 jaar 35 11 55 36 29 67 27 29 47
na 6 jaar 39 22 61 41 29 75 27 29
na >6 jaar 42 22 61 45 29 75 27
37,3
40,4
43,0
Tabel 5.4 Doctoraalrendementen van de opleiding Fiscaal recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1998/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992
158
na 4 jaar 30 28 47 43
na 5 jaar 49 36 66 59
na 6 jaar 50 49 72 69
na >6 jaar 52 67 75 76
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Cohort 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar 35 48 47 45 48 52 42,3
na 5 jaar 54 65 63 60 58
na 6 jaar 63 72 65 70
na >6 jaar 74 72 70
56,7
63,8
69,4
Er doen zich in de rendementen na acht jaar geen dramatische verschillen voor in vergelijking met andere universiteiten.
7. Kwaliteit van afgestudeerden De faculteit is tevreden over de kwaliteit van de afgestudeerden. De commissie heeft in haar gesprek met een aantal afgestudeerden ook tevredenheid vastgesteld over de kwaliteit van de opleiding in relatie tot het werk in de praktijk. Ongeveer 86% van de afgestudeerden vindt, ruim een jaar na het afstuderen, een baan op academisch niveau. De perspectieven op de arbeidsmarkt zijn goed. De faculteit onderhoudt contact met de arbeidsmarkt via haar alumni en haar relaties met bedrijven en organisaties in het kader van stages en duale leertrajecten. De reacties zijn merendeels positief. Er is behoefte aan meer beroepsgerichte vaardigheden. In maart 1998 heeft de faculteit een stagebureau opgericht. Dit bureau bemiddelt bij het vinden van een stageplaats. Per jaar maken tachtig tot negentig studenten daarvan gebruik. Ieder leerpad heeft een practicum dat onder meer kan worden ingevuld met een stage of een duaal leerproject. De studielast van een stage is vier of zeven punten. Een student moet ten minste tweehonderd uur stage hebben gelopen en daarover een verslag schrijven. Voor het verkrijgen van zeven punten is voorts nodig dat een werkstuk wordt geschreven over een aan de stage gerelateerd onderwerp. Een duaal leerproject met als afsluiting het presenteren van een het onderzoeksrapport levert elf studiepunten op. Bij de drie tentamens van de hoofdvakken die door de commissie zijn bekeken bleken er twee van voldoende niveau. In het algemeen staan door een zeer uitvoerige en doeltreffende vakbeschrijving de eisen nauwkeurig vast en voldoet het stelsel van tussentoetsen goed. Realisatie van de leerdoelen is zo voldoende gewaarborgd. Over de beoordeling en begeleiding van de scripties zijn in paragraaf 3 enkele opmerkingen gemaakt. De eisen zijn helder maar naleving daarvan behoeft nog aandacht. De scripties die de commissie heeft beoordeeld voldeden aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Daarbij kan wel een enkele aantekening gemaakt worden (zie paragraaf 3) maar over het geheel genomen geven de door de commissie beoordeelde scripties geen aanleiding om te twijfelen aan het voldoende niveau van de afgestudeerden (zie 1.B. paragraaf 7 voor een toelichting). De academische kwaliteiten en de beroepskwalificaties zijn in orde.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
159
8. Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf Ten opzichte van de vorige visitatieperiode is de organisatie van het onderwijs sterk verbeterd. De commissie heeft de indruk dat de oprichting en activiteit van het AIRO daarbij een belangrijke rol hebben gespeeld. Mede onder invloed daarvan is het overleg tussen de afdelingen van de faculteit geïntensiveerd. De faculteit kent sinds de MUB een eenhoofdige leiding. Er is formeel geen bestuur, maar er vindt regelmatig overleg plaats tussen de decaan, de directeur Onderwijs, de directeur Onderzoek en twee studenten. Er is een aparte ondernemingsraad en een studentenraad. Voorts zijn er vijf afdelingen, waarin de staf is ondergebracht. Per opleiding is er een aparte opleidingscommissie. De student-leden nemen daarin zitting voor twee jaar. Zij worden benoemd via een systeem van coöptatie. De suggesties van de opleidingscommissies worden serieus genomen. Soms hebben de leden van de opleidingscommissies wel het gevoel dat zij pas mogen adviseren als alles eigenlijk al vaststaat. Het AIRO zorgt voor de docentbezetting van de vakken. Daartoe ‘koopt’ de directeur onderwijstijd in bij de afdelingen. Ter afstemming van het onderwijs in de verschillende jaren en fasen functioneren er overlegraden: de overlegraad Propedeuse en de overlegraad Basisdoctoraal. Indien nodig worden er ad hoc commissies ingesteld. Dat is gebeurd voor de invoering van de bachelor-masterstructuur en ter ontwikkeling van het zogenaamde vaardighedenlint. Door deze wijze van werken zijn de verantwoordelijkheden goed gespreid. Met name de invoering van de bachelor-masterstructuur merken docenten aan als een omstandigheid die sterk heeft bijgedragen aan de onderlinge contacten en het verbeteren van de afstemming van de vakken. Ook in dit opzicht heeft de faculteit duidelijk vooruitgang geboekt. Uit een rapport uit 2001 (Onderzoek naar de communicatie in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, 04/05/2001, bijlage 18) blijkt dat docenten destijds meenden dat de communicatie binnen de faculteit voor verbetering vatbaar was. Men sprak van een eilandencultuur en er waren klachten over de transparantie van het faculteitsbestuur. De commissie heeft kunnen vaststellen dat men daar nu anders over denkt, en vindt dat de samenwerking en de communicatie goed is. Dit zou mede beïnvloed kunnen zijn door het samenvoegen van leerstoelgroepen in grotere afdelingen. Het academisch niveau van de staf is voldoende. 60% van de staf is gepromoveerd. Alleen zij die zijn gepromoveerd of binnen twee jaar zullen promoveren, worden in vaste dienst genomen. De expertises zijn voldoende gespreid. De faculteit heeft een studenten-stafratio van 58. Dit is, afgezet tegen het landelijk gemiddelde, ongunstig en een reden tot zorg. Daarbij komt dat bezuinigingen nodig zijn, waardoor nog eens tien fte zullen verdwijnen in 2003. Dat is erg veel op een formatie van 60 fte De docenten ervaren de onderwijsbelasting nu al als erg zwaar. Naar het oordeel van de commissie komt hierdoor de kwaliteit van het onderwijs onder druk te staan. De faculteit zou in staat gesteld moeten worden de studenten-stafratio te verlagen. Er is steeds meer aandacht voor de onderwijskundige en didactische ontwikkeling van de staf. Er is een basiscursus voor beginnende docenten. Voor het overige is de aandacht voor professionalisering vooral reactief. Indien nodig op grond van de onderwijsevaluaties zorgt men voor individuele begeleiding en coaching. Binnen de leerstoelgroep privaatrecht heeft men geëxperimenteerd met intervisie. Wanneer nieuwe ontwikkelingen in het onderwijs daartoe aanleiding geven, worden er speciale cursussen georganiseerd. Een inspirerende vorm hebben de ‘impuls’dagen, waarbij telkens twee leerstoelgroepen onder leiding van een deskundige spreken over hun eigen en elkaars onder160
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
wijs. De commissie beveelt een verdere versterking van de professionalisering aan. Het aantal vrouwen blijft, in fte’s gerekend, in de rangen van hoogleraar en UHD sterk achter. De faculteit heeft geen loopbaanbeleid. Er worden wel jaarlijks functioneringsgesprekken gevoerd. Blijkens de studiegids zijn bij het onderwijs in alle propedeusevakken hoogleraren betrokken. Alle promovendi moeten onderwijs geven en de daarvoor bemeten tijd wordt goed bewaakt. In het eerste en vierde jaar van hun aanstelling zijn ze niet met onderwijs belast. Zij geven werkgroepen en bedenken tentamenvragen, maar kijken geen tentamens na.
Tabel 6 Wetenschappelijk personeel: personen (en fulltime equivalenten (fte)) 1e geldstroom aan de opleidingen Rechtsgeleerdheid per 1 januari 2002
Hoogleraren UHD UD Overig WP Aio’s Studentassistenten Totaal
M M V (fte) (aantal) (fte)
V (aantal)
Totaal (fte)
23,5 35
1,7
3
38 (25,2)
11,3 24,4 25,9 10 ?
6,3 20,4 26,8 10,7
7 26 42 11
28 (17,6) 58 (44,8) 87 (52,7) 21 (20,7)
65,9
89
232 (161,0)
21 32 45 10
95,1 143
Fte % onderwijs gepromoveerd 60,0 97 93 53 22 n.v.t. n.v.t.
Tabel 7 Studenten-stafratio en afgestudeerden/stafratio aan de opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht 2000-2001
Fte onderwijsinzet Ingeschreven studenten Afgestudeerden Studenten per fte onderwijs Afgestudeerden per fte onderwijs
60,0 3452 452 57,5 7,5
9. Faciliteiten en voorzieningen De omvang en kwaliteit van de onderwijsruimten zijn voldoende. De commissie beveelt aan de colleges welke door ‘te veel’ studenten worden gevolgd, tweemaal aan te bieden in plaats van het college in een tweede zaal op video te vertonen. De commissie waardeert het aanbod van het college via Blackboard aan studenten die het college gemist hebben. De tentamenfaciliteiten lijken minder geschikt. De locaties zijn soms ver weg en volgens studenten vaak te koud. De bibliotheek heeft een krap budget, zodat er behoorlijk geselecteerd moet worden in de nieuw aan te schaffen collectie. Het aanwezige assortiment lijkt echter niet onvoldoende en de commissie QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
161
spreekt haar waardering uit voor de internationale afdeling van de bibliotheek. Het aantal computerplaatsen voor de studenten is onvoldoende. Er zijn te weinig plaatsen en de plaatsen zijn te klein om goed als werkplek te kunnen dienen.
10. Internationalisering en externe contacten Ongeveer veertig studenten kiezen jaarlijks voor een studie in het buitenland. Dat is relatief weinig. In dit opzicht onderscheidt de UvA zich overigens niet van andere faculteiten die de commissie heeft bezocht. Onder studenten leeft het beeld dat alleen goede studenten naar het buitenland kunnen gaan. De faculteit heeft veel uitwisselingsmogelijkheden: in Europa, de VS en Zuid-Afrika. Die universiteiten die Engelstalige opleidingen aanbieden, zijn het meest in trek. Studenten kunnen hun in het buitenland behaalde studiepunten gemakkelijk omzetten in Nederlandse studiepunten. De voorlichting over de feitelijke mogelijkheden kan echter nog verder worden versterkt. Daarenboven lijkt het wenselijk de studenten aan te bevelen hun kennis van moderne talen (met name Engels, Frans en Duits), vooral ook op juridisch gebied, te verbeteren. Er zijn voldoende Engelstalige cursussen en colleges voor buitenlandse studenten.
Tabel 8 Gerealiseerde uitwisseling van inkomende en uitgaande studenten Studenten van de juridische faculteit van de UvA naar het buitenland
Studiejaar 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002
Aantal studenten 35 44 32 36 48 44
Studenten uit het buitenland naar de juridische faculteit van de UvA
Studiejaar 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002
Aantal studenten 101 91 118 74 88 86
De faculteit heeft geen gestructureerde contacten met het werkveld. Dit zou zij kunnen opbouwen via de informele contacten die er wel veel zijn. Er wordt steeds meer aandacht besteed aan het alumnibeleid, zowel op universitair als op facultair niveau. Er is een goed lopende alumnivereniging. 162
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De informatie vanuit het werkveld krijgt de faculteit vooral via de wo-monitor en de stageplaatsen. Het netwerk voor stages is uitgebreid en de faculteit onderhoudt daarmee nauwe contacten. Het duale traject biedt eveneens goede mogelijkheden om zicht te krijgen op de arbeidsmarkt en de verwachtingen die men daar heeft. Op individueel niveau zijn er vele contacten met de internationale wetenschap. Daarnaast heeft men via de uitwisselingsovereenkomsten op basis van Erasmus en Socrates ook op docentniveau relaties met buitenlandse faculteiten.
11a. Interne kwaliteitszorg Op centraal niveau wordt de kwaliteit sinds enkele jaren bewaakt door de directeur van het AIRO. Vanaf 1999 wordt gebruikt gemaakt van de volgende hulpmiddelen: module- en docentevaluaties, opleidingsbrede evaluaties, incidentele evaluaties, onderwijsstatistieken, tevredenheidsmonitor en wo-monitor. Er wordt systematisch op ruime schaal aandacht besteed aan de evaluatie van cursussen, waarbij de follow-up goed verzorgd is. De afdelingsvoorzitters overleggen met de directeur van het AIRO over de gebleken tekortkomingen en er worden concrete afspraken op schrift gemaakt over de wijze waarop men deze probeert weg te werken. Ook de slaagpercentages van de tentamens worden in dit overleg betrokken en zonodig worden afspraken gemaakt, die hierin verbetering moeten brengen. Het komt voor dat de verschillen in kwaliteit tussen de werkgroepdocenten (te) groot zijn. De faculteit meldt in de zelfstudie, dat de informatie over individuele docenten in de jaargesprekken een plaats heeft. De commissie is van oordeel dat het voldoende is, indien de kwestie van didactisch onvoldoende presterende docenten stelselmatig onderwerp van bespreking tussen de directeur van het AIRO en de afdelingsvoorzitters is. Overigens heeft de commissie kunnen constateren dat de cursusevaluaties van 2000 en 2001 laten zien dat het onderwijs op enkele uitzonderingen na van goede kwaliteit is. Men is unaniem tevreden over de geëvalueerde staats- en bestuursrechtvakken en rechtsfilosofie. Wanneer er sprake is van aspecten die minder goed beoordeeld worden, hebben deze vooral betrekking op de literatuur, de onduidelijke formulering van tentamenvragen, de afspiegeling van de stof in het tentamen en op de didactische kwaliteiten van sommige werkgroepdocenten. Ook aan de gegevens verkregen met de andere kwaliteitsbewakingsinstrumenten wordt serieus aandacht besteed, waarbij de inbreng van studenten gestimuleerd wordt om een beter zicht te krijgen op de betekenis van de resultaten om voorstellen ter verbetering te ontwikkelen. De oprichting van het AIRO heeft geleid tot een structurele en systematische aandacht voor het onderwijs, die een merkbare positieve invloed heeft op de kwaliteit van het onderwijs. De opmerking van de faculteit dat het systeem van kwaliteitszorg zijn vruchten begint af te werpen is op haar plaats. Naar de mening van de commissie is dat niet alleen een gevolg van het systeem maar ook van de wijze waarop de verantwoordelijke personen dit toepassen.
11b. Zelfstudie De commissie heeft in het algemeen waardering voor de zelfstudie en de bijlagen. Wel blijft de zelfstudie hier en daar aan de vage kant, maar de bijlagen geven een open en eerlijk beeld van de opleidingen aan de faculteit. Zij sluiten bovendien goed op de zelfstudie aan. De sterkte-zwakteanalyse in de zelfstudie is kritisch en reëel. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
163
12. Invoering van de bachelor-masterstructuur Aan de Juridische faculteit van de UvA wordt het bachelor-mastersysteem ingevoerd met ingang van 2003/2004. In een keer wordt het hele programma omgezet van oud naar nieuw. Studenten oude stijl gaan de nieuwe vakken volgen. Er is gezorgd voor een omzettingssysteem en een overgangsregeling. Ten opzichte van de oude programma’s zal er veel veranderen. De faculteit zal drie bacheloropleidingen aanbieden, te weten Rechtsgeleerdheid (voorheen Nederlands recht), Fiscaal recht en Notarieel recht. Zij worden ook in deeltijd aangeboden, zij het dat de echte notariële vakken alleen overdag worden gedoceerd. De opleiding Internationaal en Europees recht vervalt. De studenten van alle drie de bacheloropleidingen volgen in het eerste jaar dezelfde vakken. Het tweede jaar van het bachelorprogramma voor Fiscaal recht of Notarieel recht wijkt met een aantal vakken af van het bachelorprogramma Rechtsgeleerdheid. In het derde bachelorjaar hebben alle drie de bachelorprogramma’s een eigen programma. Belangstellenden kunnen acht masteropleidingen volgen. De masteropleidingen die aansluiten op de bachelor rechtsgeleerdheid zijn: privaatrecht, publiekrecht, International and European law, arbeidsrecht, informatierecht, omgevingsrecht. Elke master bestaat in beginsel uit: dertig ects (21 oude studiepunten) verplichte vakken, twintig ects (veertien oude studiepunten) keuzevakken, tien ects (zeven oude studiepunten) voor een scriptie, een practicum of een metajuridisch vak. Verder komt er een master Notarieel recht, aansluitend op de gelijknamige bachelor, en een master Fiscaal recht, die aansluit op de bachelor Fiscaal recht. Een ‘vrije master’, bestaande uit een vakkenpakket dat door de student zelf wordt samengesteld, behoort ook tot de mogelijkheden. De bachelorfase is gericht op brede vorming en de masterfase op specialisatie. De inhoud van het curriculum is minder positiefrechtelijk geworden, onder meer door de invoering van de ‘In Perspectief ’ vakken. Dit zijn combinaties van positiefrechtelijke vakken met metajuridische vakken. Het concentrisch model zal worden verlaten. Vakken worden vanaf de propedeuse aangeboden op eindniveau. Voor sommige vakken gelden er wel ingangseisen. Wat de propedeusefase betreft valt op dat daarin het vak strafrecht niet voorkomt. Andere faculteiten kiezen juiste voor strafrecht in het eerste jaar omdat aankomende studenten daarmee het meeste affiniteit hebben. Het propedeutisch examen vervalt. Daarvoor in de plaats komt er een bindend studieadvies. De bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid kent in het derde jaar een beperkte keuzeruimte. De opleiding sluit af met een scriptie van tien ects. In de bachelor Fiscaal recht is eveneens een beperkt keuzeruimte aanwezig, maar er is geen scriptieverplichting. In de bachelor Notarieel recht zijn alle vakken verplicht. Er is geen scriptieverplichting. Door de bacheloropleidingen heen zal zich het al genoemde ‘vaardighedenlint’ weven. De bedoeling daarvan is dat de student regelmatig wordt geoefend in mondelinge en schriftelijke vaardigheden op steeds hoger niveau. De faculteit legt een duidelijke cesuur bij het bachelordiploma. Dit diploma heeft een zelfstandige waarde, hetgeen afwijkt van wat bij sommige andere juridische faculteiten wordt beoogd. De eindtermen van de opleidingen en de competenties die de student moet hebben aan het einde van 164
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
zijn studie zijn uitvoerig en helder beschreven; tevens is daarbij vastgelegd in welke vakken deze eindtermen en competenties zullen worden gerealiseerd. Het academisch karakter van de opleiding wordt versterkt. Door de intensieve samenwerking met de opleiding hbo-Recht in Amsterdam ontstaat een behoefte tot duidelijke profilering van de wo-opleiding ten opzichte van het hbo. Een bijkomend voordeel is dat studenten die in het eerste jaar afvallen hun studie zonder veel tijdverlies kunnen voortzetten op het hbo. De invoering is goed voorbereid. De faculteit hecht eraan alles klaar te hebben voor de start. Intern zijn de voorbereidingen in goede harmonie gedaan. Het AIRO heeft hierbij duidelijk de leiding genomen, maar er is ook voldoende ruimte gelaten aan de afdelingen en andere eenheden in de faculteit om een eigen inbreng te hebben. Dit geldt wellicht in minder mate voor de opleidingscommissies, die nogal op de achterhand hebben gezeten en daardoor het gevoel hadden voor voldongen feiten te staan. De commissie beseft dat bij het bij een dergelijke complexe operatie moeilijk is alle eenheden in de faculteit voldoende tot hun recht te laten komen.
Tabel 9 Aandeel van verplichte vakken in het bachelorprogramma en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Rechtsgeleerdheid, Notarieel recht en Fiscaal recht aan de Universiteit van Amsterdam
1e jaar 2e jaar 3e jaar externe stage scriptie
1e jaar 2e jaar 3e jaar externe stage scriptie
Rechtsgeleerdheid verplicht beperkte keuze 42 0 38,5 3,5 28 0
vrije keuze 0 0 7
10 Fiscaal recht verplicht beperkte keuze 42 0 42 0 35 0
Notarieel recht verplicht beperkte keuze 42 0 42 0 42 0
vrije keuze 0 0 0
0
vrije keuze 0 0 7
0
Ad tabel 9 Per 2003/2004 worden acht éénjarige masteropleidingen aangeboden. De master, behalve bij Fiscaal en Notarieel recht, heeft 21 studiepunten verplichte vakken, veertien studiepunten beperkte keuze en zeven studiepunten praktische oefening (research paper, practicum, duaal traject, stage of metajuridisch vak) op het gebied van de master. De volgende masters worden aangeboden: arbeidsrecht, informatierecht (i.p.v. 21 studiepunten verplicht: 21 studiepunten zeer beperkte keuze), International and European Law (European Law óf Public International Law), omgevingsrecht, privaatrecht (European Private Law óf privaatrechtelijke rechtspraktijk), publiekrecht (staats- en bestuursrecht óf strafrecht (i.p.v. 21 studiepunten verplicht en veertien studiepunten QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
165
gebonden keuze: zeven studiepunten verplicht en 28 studiepunten gebonden keuze)), Fiscaal recht (28 studiepunten verplicht, 3,5 studiepunten vrije keuze, 3,5 studiepunten practicum, zeven studiepunten scriptie), Notarieel recht (35 studiepunten verplicht, waaronder practicum van 3,5 studiepunten, en zeven studiepunten scriptie).
Conclusies en aanbevelingen De visitatiecommissie van 1996 constateerde in haar rapport: ‘Het onderwijs in de doctoraalfase is (...) onvoldoende gecoördineerd en het ontbreekt aan voldoende studiebegeleiding. De commissie beveelt aan in de doctoraalfase complexe en moeilijke onderdelen van de verplichte vakken (...) ook in werkgroepsverband te doceren om studenten te leren hoe ze dergelijke leerstof moeten verwerken en om hen aan te zetten tot meer zelfstudie.’ Deze aanbeveling is onder meer uitgevoerd in de vorm van intensieve werkgroepen voor alle verplichte vakken. Of zodoende alle studenten effectief tot meer zelfstudie worden aangezet blijft de vraag. Zeker is echter dat sinds het rapport van de vorige commissie in de organisatie van het onderwijs veel ten goede is veranderd. De commissie meent dat de oprichting en activiteit van het Amsterdams Instituut voor Rechtsgeleerd Onderwijs (AIRO) daarbij een belangrijke rol heeft gespeeld. Mede onder invloed daarvan is het overleg tussen de afdelingen van de faculteit geïntensiveerd. De faculteit blijkt grote waarde te hechten aan vrijheid, zowel voor studenten als voor docenten. Zij ziet het vrijheidsideaal als een van de waardevolle tradities van de UvA. Er bestaat echter spanning tussen de handhaving van dit ideaal en de wens tot kwalitatieve verbetering van de instroom en van het studierendement. Deze twee desiderata spelen de rol die men sinds Homerus aanduidt als die van Charybdis en Skylla. Daarmee is het fundamentele probleem van de Amsterdamse juridische faculteit geschetst. De commissie heeft de indruk dat de faculteit, en met name het AIRO, bekwaam tracht tussen beide klippen door te laveren en verbeteringen in het onderwijs en de onderwijsstructuur tot stand te brengen, met handhaving van een enigszins beperkte, maar toch zo groot mogelijke vrijheid. Verbetering van het studierendement, zowel in de vorm van een hoger percentage studenten die de studie voltooien als van een verkorting van de feitelijke studieduur is dringend gewenst. Een strenge en effectieve selectie naar aanleiding van de studieresultaten in het eerste jaar vormt een van de middelen die daartoe kunnen worden aangewend. Het opgeven van het concentrische model bij invoering van de bachelor-masterstructuur is uit een oogpunt van selectie een verbetering. De faculteit is, in de tijd ongeveer samenvallend met de voorbereiding van de overgang naar de bachelor-masterstructuur, geconfronteerd met een noodzakelijke reorganisatie en, ook na verwezenlijking daarvan, een geringe financiële armslag. Deze komt onder meer tot uitdrukking in de ongunstigste studenten-stafratio van alle Nederlandse juridische faculteiten. De faculteit lijkt er desondanks in te slagen verbeteringen te realiseren. Vaardighedentraining heeft de aandacht en blijft deze verdienen. Sommige studenten en afgestudeerden menen dat zij onvoldoende zijn geschoold in het redigeren van juridische teksten. De beoogde introductie van, wat genoemd wordt, een vaardighedenlint, kan in die situatie verbetering brengen. 166
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
In dit verband verdient herbezinning op introductie van een oefenrechtbank, als verplicht vak in het derde jaar, aanbeveling. Het is een misverstand dat daarbij aangeleerde vaardigheden alleen degenen die in een togaberoep terechtkomen, van nut zullen zijn. Goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid zijn voor de uitoefening van vrijwel alle juridische beroepen vereist. De training daarin mag men niet als vakopleiding kwalificeren. De faculteit zou er goed aan doen de werking van zulk een oefenrechtbank bij een van de zusterfaculteiten die deze als verplicht vak hebben ingevoerd, nader te bestuderen en daarbij ook het enthousiasme voor deze vorm van vaardigheidsonderwijs, zowel bij studenten als docenten, mee te wegen. Intensief onderwijs in werkgroepen voldoet slechts bij voldoende en kwalitatief gelijke participatie. Dit onderwijs zou beter aan zijn doel beantwoorden als, voor zover mogelijk, gedifferentieerd wordt in (intensieve) werkgroepen met een hoger en met een lager tempo. In eerstgenoemde werkgroepen kan dan ook meer diepgang worden geboden. In het algemeen is er geen tweede beoordelaar van scripties, behalve bij interdisciplinair onderzoek en bij scripties waarvan het onderwerp daartoe reden geeft. De faculteit is voorstander van een tweede beoordeling en zal deze bij de bachelor-masterstructuur invoeren, evenals een openbare verdediging van de scriptie. Dit vergt wel extra personeel. De verjonging van sommige afdelingen heeft interessante ontwikkelingen, zoals een experiment met intervisie, in gang gezet. Het tutorensysteem blijkt niet aan alle verwachtingen te hebben voldaan en is daarom terecht gereorganiseerd. De commissie is positief over het beleid tot stimulering van het volgen van stages door studenten en het relatief grote aantal studenten dat inderdaad een stage volgt. Hetzelfde geldt voor het stimuleren van duaal studeren. De praktische belangstelling bij studenten voor een studieverblijf aan een buitenlandse universiteit is helaas nog niet groot. De zelfstudie is op sommige punten wat vaag, op veel andere informatief, zij het soms in combinatie met andere documenten. De commissie heeft waardering voor de heldere vakbeschrijvingen in bijlage 2 bij de zelfstudie. De faculteit heeft de meeste aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie opgevolgd. De faculteit kampt met bepaalde problemen, die niet tot de UvA beperkt zijn. Voorbeelden zijn de in veel gevallen (te) korte feitelijke studieweek van studenten en de daarmee samenhangende lange studieduur alsmede de zgn. zij-instroom. De wetgever zou de toegang tot de universitaire juridische studie van degenen die slechts over een havo-diploma en een propedeutisch diploma van een inrichting voor hbo beschikken, moeten beëindigen. Met de ontwikkeling van ICT-toepassingen in het onderwijs en de ondersteuning is de faculteit op de goede weg. Uitbreiding van het aantal studieplekken dat voorzien is van p.c.’s en netwerkaansluiting is dringend gewenst. Over de bibliotheekcollectie heeft de commissie geen klachten vernomen. De voorzieningen in de bibliotheek zijn krap en het budget is aan de lage kant. Samenvoeging van beide bibliotheekonderdelen en ruimere openstellingstijden, met name ’s avonds en op zaterdagmiddag, zijn aan te bevelen. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
167
168
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht, Fiscaal recht, Internationaal en Europees recht en Juridische bestuurswetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen 1. Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleidingen De faculteit biedt vijf opleidingen aan (Nederlands recht, Notarieel recht, Fiscaal recht, Juridische bestuurswetenschappen en Internationaal en Europees recht). Voor al deze opleidingen geldt één profiel: het gaat om de academische vorming met een duidelijke beroepsgerichtheid. De faculteit is van opvatting dat bij de rechtenopleidingen de academische en de professionele doelstellingen voor een belangrijk deel samenvallen. De commissie heeft zich een beperkt oordeel kunnen vormen over (het bereiken van) deze doelstellingen naar internationale maatstaven. De enige indicatie zijn de beoordelingen van het Engelstalige uitwisselingsprogramma met Wisconsin door de American Bar Association in 1997 en in 2002. Deze is al tweemaal positief geweest. De academische vorming wordt in de ogen van de faculteit vooral bereikt door de metajuridische vakken in de opleidingen. Deze zijn in ruime mate aanwezig. De doelstellingen van de opleidingen sluiten goed aan bij de missie van de universiteit en die van de faculteit. Het gaat de faculteit om het afleveren van breed opgeleide juristen met een duidelijke beroepsgerichtheid. Deze doelstellingen zijn helder tot uitdrukking gebracht in eindtermen van de opleidingen en van de vakken. De beroepsgerichtheid uit zich bijvoorbeeld in het vaardighedenonderwijs in het eerste jaar en in de verplichte deelname aan de studentenrechtbank.
2. Opbouw en inhoud van het programma Alle bovengenoemde opleidingen leiden na de propedeuse op tot meester in de rechten. Behalve de opleiding Internationaal en Europees recht kunnen zij alle tevens als in deeltijd worden gevolgd. Avondonderwijs is er voor de propedeuse, het basisdoctoraal van de opleiding Nederlands recht en de hoofdvakken van de afstudeerrichting Privaatrecht. De cursusduur van alle voltijdse opleidingen bedraagt vier jaar en die van de deeltijdopleidingen zeven jaar. Er is geen inhoudelijk verschil gebleken tussen de deeltijd- en de voltijdprogramma’s. Naast de bovengenoemde opleidingen kent de faculteit de mogelijkheid een vrij doctoraalprogramma te doen of één van het drietal specifieke vrije doctoraalprogramma’s te kiezen: Recht en bedrijfswetenschappen, Recht en journalistiek en Recht en ICT. Eveneens zijn er twee duale varianten van de opleidingen Juridische bestuurswetenschappen en staats- en bestuursrecht bij Nederlands recht opgezet, die een combinatie van werken en studeren over vier jaar en zeven maanden bieden. In 2002 is de Hanse Law School opgericht, waarbinnen studenten na de propedeuse Nederlands recht en Duits recht in vergelijkend perspectief kunnen studeren. De propedeuse bestaat uit verplichte vakken. Het is mogelijk de propedeuse op de vestiging van de Rijksuniversiteit Groningen in Leeuwarden in voltijd of deeltijd te volgen.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
169
De doctoraalprogramma’s van alle opleidingen beslaan drie jaar. De opleidingen bieden elk na een tweede jaar van verplichte vakken (41 tot 43 studiepunten) verschillende mogelijkheden aan keuzeruimte voor juridische en niet-juridische keuzevakken (zie tabel 1). Nederlands recht kent vijf afstudeerrichtingen: bedrijfsrecht, privaatrecht, staats- en bestuursrecht, rechtstheorie en strafrecht. De overige opleidingen hebben geen aparte afstudeerrichtingen. Alle genoemde opleidingen en afstudeerrichtingen worden afgesloten met een scriptie, in de regel van negen studiepunten. Notarieel recht en Juridische bestuurswetenschappen kennen een scriptie van vijf respectievelijk veertien studiepunten. Tabel 1 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het basisdeel van het programma (prope deuse + basisdoctoraal) en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht, Notarieel recht, Internationaal en Europees recht en Juridische bestuurswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen
Nederlands recht verbeperkte plicht keuze 1e jaar 42 3 e 2 jaar 42 3e jaar 24 8 e 4 jaar 26 externe 5 *) stage scriptie 9
Fiscaal recht vrije verbeperkte keuze plicht keuze 0 42 0 42 17 34 28 5 *)
Notarieel recht vrije verbeperkte keuze plicht keuze 0 42 0 43 9 41 4 33 5 *)
9
vrije keuze 0
4
5
Internationaal en Juridische bestuursEuropees recht wetenschappen verbeperk- vrije verbeperkte vrije plicht te keuze keu- plicht keuze keuze ze 1e jaar 42 0 0 42 0 0 2e jaar 41 43 3e jaar 38 7 38-43 4e jaar 24 14 10 0-5 10 10 xxterne 5 *) 11 stage scriptie 9 14 *) facultatief binnen vrije keuzeruimte Het propedeuseprogramma is, qua niveau en inhoud, in de afgelopen periode zwaarder gemaakt. Deze wijziging heeft geleid tot een betere werking van de oriënterende en selecterende functie. De oriënterende functie van de propedeuse is uitstekend. De commissie juicht toe dat naast alle kernvakken van de diverse doctoraalopleidingen ook de vakken elementair belastingrecht en elementair internationaal publiekrecht in het eerste jaar worden aangeboden. De selecterende functie van de propedeuse is goed. De faculteit geeft een positief studieadvies aan studenten, die ten minste de helft van het totale aantal studiepunten in het eerste jaar halen en drie van de vijf kernvakken (algemene rechtswetenschap, staatsrecht Ia of Ib, strafrecht I, privaat170
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
recht I en bestuursrecht A) met een voldoende afronden. Het negatieve studieadvies bij het niet behalen van deze normen is niet bindend. De faculteit vertrouwt op de waarschuwende werking van het advies. De faculteit is van mening dat de selecterende functie ook voor de groep hbopropedeuse studenten goed werkt. Over het onderwijsprogramma in het basisdoctoraal zijn de studenten tevreden. Uit de gesprekken met de studenten bleek wel dat zij het niveau en de inhoud van het tweede jaar van de studie aan de lichte kant vinden. In het kader van de bachelor-masterstructuur heeft de faculteit aandacht besteed aan het niveau en inhoud van het tweede jaar van de studie. Er zijn substantiële wijzigingen aangebracht. Het is de commissie gebleken dat bij studenten de behoefte bestaat aan meer contact met de docent en aan meer intensief onderwijs. De faculteit zal er goed aan doen dergelijke wensen en hun gegrondheid nader te onderzoeken. De commissie heeft geen bijzondere opmerkingen over het niveau en inhoud van de afstudeerrichtingen. Als gevolg van de sterk beroepsgerichte opzet van de opleidingen Notarieel recht en Fiscaal recht is de keuzeruimte die in het onderwijsprogramma kan worden opgenomen, beperkt. Het verdient waardering dat de faculteit zich moeite heeft gegeven toch een zekere keuzevrijheid te bieden. De commissie oordeelt positief over de functie en de plaats die de faculteit toekent aan de scriptie in het onderwijsprogramma. De scriptie heeft een hoge waardering onder studenten en docenten en er wordt veel zorg aan besteed, zoals blijkt uit het zeer instructieve en verplichte scriptiecollege en het hierna nog te noemen ‘forum scriptorum’. De commissie heeft geconstateerd dat de faculteit al vanaf het eerste jaar van de studie ruim voldoende aandacht geeft aan academische en professionele vaardigheden. In de middenfase van de opleiding, het tweede en derde jaar, kan de zorg voor de opbouw van deze vaardigheden worden versterkt. De faculteit is momenteel bezig is met de verdere ontwikkeling van een en ander. Binnen de propedeuse en de verschillende vervolgopleidingen nemen schriftelijke vaardigheden een belangrijke plaats in. De training in mondelinge vaardigheden kan nog worden verbeterd. De studenten zijn lovend over de aandacht binnen het onderwijsprogramma voor computervaardigheden. De samenhang en interne afstemming van het onderwijs in de doctoraalfase zijn goed. De aio’s volgen het opleidingsprogramma dat de onderzoekschool van de faculteit aanbiedt. Het gaat om een verplicht deel van ongeveer dertien weken. Daarin zitten cursussen over interdisciplinaire en rechtsvergelijkende methoden van onderzoek. Voor het overige is de opleiding maatwerk. De aio’s met wie de commissie heeft gesproken meenden dat er soms een zekere overlap zit in het verplichte deel. Dat betrof met name de cursus die is aangeboden in samenwerking met de UvT, wat het gedeelte over methoden betreft. De facultatieve cursus ‘wetenschappelijke teksten schrijven’ zou naar de mening van de aio’s verplicht moeten zijn. Naar het oordeel van de commissie zijn de inhoud, intensiteit en organisatie van de aio opleiding goed.
3. Onderwijsleeromgeving 3.1 Algemeen Het meest opvallende kenmerk dat uit de gesprekken met studenten en docenten naar voren QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
171
komt, is dat het deelnemen aan hoorcolleges, werkgroepen en practica door de meeste studenten als een vanzelfsprekendheid wordt beschouwd. Ook wekten studenten in Groningen de indruk de werkgroepen en practica in het algemeen beter voor te bereiden dan elders gebruikelijk is. Daarmee maakt de faculteit haar concept van een activerende leeromgeving waar. Een ander en minder positief punt is dat bij studenten – zie punt 12.2 van de Zelfstudie – zorg bestaat over het wetenschappelijk niveau van het onderwijs en over de aansluiting van het onderwijs op het onderzoek. Deze kwesties hebben de aandacht van het bestuur en de docenten. Een verklaring voor dit punt van zorg zou kunnen zijn dat de meer begaafde studenten intensieve begeleiding in het onderwijs als te schools ervaren. Uit de gesprekken met docenten en uit de ter inzage gegeven examens blijkt overigens dat wel degelijk gestreefd wordt aan het verkrijgen door de studenten van inzicht in de geboden stof en aan het overdragen van een kritische en zelfstandige beheersing van het vak. 3.2 Werkvormen De commissie is tevreden over de aangeboden didactische werkvormen. Hoorcolleges en werkgroepen worden goed op elkaar afgestemd. In het eerste jaar wordt intensief gebruik gemaakt van onderwijs in werkgroepen. In de volgende jaren neemt de intensiteit van onderwijs in werkgroepen af. De omvang van de werkgroepen wordt beperkt gehouden (25 studenten). De faculteit beschikt echter niet over voldoende financiële middelen om het door haar gewenste optimale niveau steeds te bereiken. In de propedeuse wordt gemiddeld 11% van de tijd besteed aan hoorcolleges, 15% aan werkgroepen en vaardigheidstraining en 74% aan zelfstudie. Per week zijn er gemiddeld twaalf contacturen. In het basisdoctoraal wordt 15% van de tijd besteed aan hoorcolleges, 9% aan werkgroepen en 76% aan zelfstudie. Bij Fiscaal recht bestaan relatief weinig contacturen. De opleiding Juridische bestuurswetenschappen kenmerkt zich door kleinschaligheid en (daardoor) veel individuele aandacht voor de studenten. Een desideratum is dat in sterkere mate geïntegreerd onderwijs, waaraan verschillende vakgroepen meewerken, wordt gegeven. De faculteit heeft de laatste tijd veel geïnvesteerd in computerondersteund onderwijs. Zij maakt daartoe gebruik van een Blackboardvariant, genaamd Nestor. De toepassing van ICT in het onderwijs bevindt zich nog in een beginstadium en behoeft verdere ontwikkeling. 3.3 Vaardigheden De faculteit besteedt in haar onderwijs veel aandacht aan het onderwijzen van en oefenen in vaardigheden. Bij de aanvang van het onderwijs worden studenten in een verplicht practicum wegwijs gemaakt in de elektronische leeromgeving, het gebruik van internet, tekstverwerking en het bibliotheekzoeksysteem. Dit practicum wordt afgesloten met een toets. In het eerste jaar maakt het vak juridische vaardigheden A, B en C deel uit van het programma. In onderdeel A komen onder meer aan de orde: wetboeksystematiek, arresten lezen en het vergaren van juridische digitale informatie. In onderdeel B nemen studenten deel aan een oefenrechtbank en in onderdeel C moet een schriftelijk werkstuk worden gemaakt. In de werkgroepen wordt oefenmateriaal gebruikt voor het analyseren, argumenteren en oplossen van juridische vraagstukken. In het derde jaar is de Studentenrechtbank gesitueerd. Daarbij wordt onderwijs gegeven in zowel schriftelijke als mondelinge presentatievaardigheden, waarbij ook gebruik gemaakt wordt van audiovisuele hulpmiddelen. De commissie heeft grote waardering voor de opzet van de Studentenrechtbank en voor het daartoe ontwikkelde materiaal. De systematische theoretische ondersteuning van de 172
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Studentenrechtbank draagt eraan bij dat het deelnemen aan deze vorm van vaardighedenoefening een veel groter effect heeft dan het geval zou zijn bij het een enkele keer deelnemen aan de werkzaamheden van een Studentenrechtbank. De faculteit bevordert dat tijdens het onderwijs regelmatig gewerkt moet worden aan schriftelijke opdrachten. De studenten lijken daarover – terecht – tevreden. 3.4 Scripties Het schrijven van een scriptie is het sluitstuk van de studie. De student kiest zelf een onderwerp in overleg met de scriptiecoördinator van de vakgroep, die ook de begeleider aanwijst. De coördinator houdt toezicht op de voortgang. De student moet eerst een schrijfplan met een tijdpad ter goedkeuring voorleggen. Over de verdere voortgang en tussentijdse beoordelingen dienen afspraken gemaakt te worden. Zowel de procedure als de maatstaven zijn duidelijk omschreven in de scriptiehandleiding en in het scriptiereglement. De docent moet aan de hand van een beoordelingsschema aan de student duidelijk maken hoe de waardering van de scriptie tot stand is gekomen. Er is, behalve bij staats- en bestuursrecht, niet als regel een tweede beoordelaar, hetgeen de commissie betreurt, al begrijpt zij dat een dubbele beoordeling de belasting van docenten verzwaart en dat de faculteit hiervoor onvoldoende middelen ter beschikking heeft. Voor het overige is de commissie van oordeel dat de faculteit veel zorg besteedt aan de begeleiding van scripties en het bewaken van de voortgang ervan. Bijzondere waardering verdienen het scriptiecollege en de mogelijkheid om bij ‘forum scriptorum’, een goed opgezet scriptiespreekuur, advies te vragen. Dit forum scriptorum heeft een vaste plaats in de bibliotheek, zodat de drempel om binnen te lopen laag is. De beoordeling van de aan de commissie ter inzage gegeven scripties komt in grote lijnen overeen met wat de commissieleden die deze scripties hebben gelezen juist achten. 3.5 Stages De stage is een facultatief onderdeel in de verschillende opleidingen, met uitzondering evenwel van Juridische bestuurswetenschappen en Recht en ICT die de stage verplicht stellen. De faculteit stimuleert het volgen van een stage als oriëntatie op de beroepspraktijk. De faculteit kent een stagecoördinator, terwijl elk van de opleidingen en alle hoofdrichtingen binnen Nederlands recht eveneens een coördinator voor de stages hebben. De stage wordt, indien deze vier weken heeft geduurd en een stageverslag is ingeleverd, doorgaans beloond met vijf studiepunten. Naast de stage is er ook het studieonderdeel Recht in de praktijk: door deel te nemen aan bepaalde projecten en organisaties (rechtswinkel, pleitwedstrijden, redacteurschap Ars Aequi) kan de student vijf of meer studiepunten verdienen. 3.6 Toetsen In beperkte mate wordt gebruik gemaakt van meerkeuzevragen. De meeste tentamens bestaan uit open vragen. De faculteit hecht veel belang aan het niveau van de tentamens en onderzoekt geregeld of tentamens voldoende bij de inhoud van de cursussen en het programma aansluiten. De kwaliteit van de tentamens wordt ook bewaakt door het in teamverband opstellen en nakijken ervan. Bij de vakevaluaties worden aan studenten vragen gesteld over de tentamens. De toetsing is zowel op kennis als op inzicht gericht, vaak in de vorm van casusvragen. De vragen hebben (iets te) vaak betrekking op collegestof, doch vergen ook bestudering van de verplichte literatuur. Het komt de commissie voor dat er wel behoefte bestaat aan verdere professionalisering van de toetsing. Deze verdient meer aandacht dan gegeven kan worden tijdens een af en toe gehouden docentenlunch, zoals thans het geval lijkt te zijn. Ook vraagt de commissie aandacht voor een QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
173
goede spreiding van de tentamenvragen over de stof, in het bijzonder ook de literatuur. Het wetenschappelijk karakter van de opleiding kan worden onderstreept door het langs deze weg noodzaken van de studenten de voorgeschreven literatuur te bestuderen. Bij het berekenen van de onderwijslast kent de faculteit een relatief zwaar gewicht toe aan het opstellen en nakijken van de tentamens. 3.7 Verhouding contacturen, zelfstudie en andere activiteiten
Tabel 2.1 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Nederlands recht
jaar hoorcollege 1e 168 2e 240-258
werkcollege 256 135
3e 4e
160 160
126 145
zelfstudie 1238 12871305 674 935
overig stage scriptie totaal uren 0 0 0 1680 0 0 0 1680
studiepunten 42 42
760 *) 0 0
42 42
0 360
1680 1680
Tabel 2.2 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Notarieel recht
jaar hoorcollege 1e 168 2e 244-262
werkcollege 256 99
3e 4e
27 36
215 152
zelfstudie 1238 13591377 1398 1132
overig stage 0 0
0 0
0 0 160 *) 0
scriptie totaal uren 0 1680 0 1720
studiepunten 42 43
0 200
41 42
1640 1680
Tabel 2.3 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Fiscaal recht
jaar 1e 2e 3e 4e
hoorcollege 168 234 180 134
werkcollege 256 81 74 36
zelfstudie 1238 1365 1126 968
overig stage 0 0 360 *) 160 *)
0 0 0 0
scriptie totaal uren 0 1680 0 1680 0 1740 360 1658
studiepunten 42 42 43 41
Tabel 2.4 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Internationaal en Europees recht
jaar 1e 2e 3e 4e
174
hoorcollege 168 197 159 99
werkcollege 256 267 267 24
zelfstudie 1238 1176 1094 837
overig stage 0 120 200 *) 360 *)
0 0 0 0
scriptie totaal uren 0 1680 0 1760 0 1720 360 1680
studiepunten 42 44 43 42
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 2.5 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Internationaal en Europees recht
jaar 1e 2e 3e
hoorcollege 168 225 198-207
4e
0
werkcollege 256 153 480489 0
zelfstudie 1238 1342 1033
overig stage
0
600 *) 440
0 0 0
0 0 0
scriptie totaal uren 0 1680 0 1720 0 1720
studiepunten 42 43 43
560
40
1600
*) Het totaal aantal hoorcollege, werkcollege en zelfstudie-uren is afhankelijk van de invulling van de keuzevakruimte (een stage is mogelijk in het vierde jaar).
4. Instroom Uit cijfers van de faculteit en KUO blijkt dat de instroomcijfers over de afgelopen periode stabiel zijn, al is er sprake van een lichte teruggang bij Notarieel recht. Volgens de jongste gegevens van de faculteit is er sprake van een licht dalende instroom. In onderstaande tabellen staan de KUO-cijfers.
Tabel 3.1 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleidingen Nederlands recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren), bron KUO VSNU
Aantal eerstejaars
totaal
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 1996 2000 1996 2000 604 612 53 60 2513 2533 52 56
voltijd 585
564
54
61
2353
2196
52
56
deeltijd 19
48
33
48
160
337
46
53
Tabel 3.2 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Notarieel recht (voltijd en deeltijd) in 1995/ 1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
totaal
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 277 245 57 46
voltijd 270
213
57
49
deeltijd 7
32
71
38
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
175
Tabel 3.3 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Internationaal en Europees recht (voltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 voltijd 73 69 52 64
Tabel 3.4 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Fiscaal recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
totaal voltijd deeltijd
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 225 214 31 38 200 164 31 42 25 50 28 24
Tabel 3.5 Totaal aantal studenten bij de opleiding Juridische bestuurswetenschappen (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
totaal voltijd deeltijd
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 49 60 55 57 43 44 51 57 6 16 83 56
Het aandeel van vwo-gediplomeerden in de instroom is gedaald ten opzichte van de overige instroom. Het aandeel met een andere vooropleiding dan vwo of een hbo-einddiploma is gestegen van 7 naar 14% van de instroom in zijn geheel. Deze andere instroom lijkt geen specifieke problemen mee te brengen. De commissie heeft bij de Groningse juridische faculteit geen bijzondere opmerkingen beluisterd omtrent de diverse groepen zij-instromers (deeltijd, hbo). Hbo-afgestudeerden doen het in de opleiding even goed als vwo-ers, maar ook studenten met een havo-opleiding en een hbo propedeuse leveren hier geen bijzondere problemen op, hetgeen een afwijking is van het landelijke beeld. Het aandeel van de deeltijdstudenten is de laatste jaren fors toegenomen. Vermoedelijk zijn hieronder veel studenten, die in een latere fase van de studie van voltijd naar deeltijd overschakelen. 176
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De faculteit is zeer actief in het geven van voorlichting in allerlei vorm (voorlichtingsdagen, meeloopdagen, informatie via internet en beurzen). Het materiaal kan zonder uitzondering worden omschreven als zakelijk en informatief. Met behulp van de studieadviseurs wordt in de Noordelijke regio samengewerkt ter versterking van de aansluiting vwo-wo. Zo is een werkboek voor scholieren ontwikkeld en wordt er een jaarlijkse docentendag gehouden. In de laatste jaren is het voor middelbare scholieren ook mogelijk deel te nemen aan een ‘meeloopdag’. In de studievoorlichting wordt een onderscheid gemaakt tussen voltijd en deeltijd studenten. De faculteit heeft voor voltijdstudenten een andere brochure dan voor deeltijdstudenten. De faculteit draait mee in de universitaire voorlichtingsdagen en neemt deel aan ‘studiebeurzen’ in Groningen en Utrecht. De voorlichting beantwoordt aan de te stellen eisen.
5. Studeerbaarheid Studenten klagen over het feit dat in de postpropedeutische fase in piekperioden een mondelinge afspraak met de studieadviseurs soms pas op een termijn van drie weken kan worden gemaakt. Zij noemen deze wachttijd (te) lang. Dit gegeven wordt gerelativeerd door het feit dat een aantal alternatieven geboden wordt: er is een inloopspreekuur, contact per e-mail is mogelijk en in noodgevallen wordt op kortere termijn een afspraak gemaakt. Zowel de propedeuse als het doctoraal kunnen in de geprogrammeerde tijd worden voltooid. Ook in Groningen wijkt het beeld echter niet af van hetgeen elders wordt aangetroffen: studenten besteden aanmerkelijk minder uren dan het nominale aantal aan hun studie. Nevenactiviteiten en baantjes worden van groot belang geacht. Het studievoortgangsysteem (Progress) functioneert adequaat op student/ studieadviseur-niveau (o.a. in het kader van het gericht studieadvies). Het is de commissie niet gebleken dat het systeem ten behoeve van managementinformatie gebruikt wordt. De tentamenregelingen zijn helder. De (korte) nakijktermijnen van tentamens worden, behoudens een sporadische uitzondering, nageleefd. De commissie heeft waardering voor het bieden van een (beperkte) derde kans bij tentamina, zoals deze in het eerste jaar wordt geboden.
6. Doorstroom en rendementen Hoewel het rendement over de jaren 1998 tot en met 2000 zich weinig onderscheidt van het landelijk gemiddelde is toch vanaf cohort 1997 een duidelijke en aanmerkelijke teruggang in het propedeuserendement na een, twee en drie jaar waar te nemen. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. De faculteit heeft hier geen verklaring voor. De commissie is van mening dat het voornemen van de faculteit onderzoek naar de mogelijke oorzaken te doen uitgevoerd moet worden.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
177
Tabel 4 Propedeuserendementen van de opleiding Nederlands recht, voltijdstudenten
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld Landelijk gemiddelde
na 1 jaar 28 25 21 19 25 35 37 39 38 31 27 28 27 29,2 32,3
na 2 jaar 69 68 59 61 59 61 63 66 65 60 54 51
na 3 jaar 73 73 66 67 70 70 73 73 72 67 61
61,3 61,0
69,6 69,2
Het gedeelte van de studenten dat pas in het derde jaar het propedeusediploma behaalt beweegt zich tussen de 7-10%. Het moet mogelijk zijn de opleiding en de studiebegeleiding zo te organiseren dat hiervan nog een belangrijk deel in het tweede jaar de propedeuse haalt. Getalsmatig ligt het propedeuserendement net onder de norm van de commissie.
Tabel 5.1 Doctoraalrendementen van de opleiding Nederlands recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort
na 4 jaar
na 5 jaar
na 6 jaar
1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld Landelijk gemiddelde
2 2 1 2 1 4 5 4 6 5 3,2 2,6
9 7 7 19 17 16 18 20 18
39 38 36 39 41 33 33 40
14,6 16,7
37,4 39,9
na >6 jaar in cluster 76 80 77 81 82 78
79,0 72,5
De doctoraalrendementen na vijf studiejaren zijn vanaf cohort 1991 hoger dan het landelijk gemiddelde, maar zijn na zes jaar studie lager dan het landelijke gemiddelde. Een deel van ogenschijnlijk lage rendement heeft te maken met het uitwaaieren van de propedeusestudenten over de 178
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
opleidingen Fiscaal recht, Notarieel recht, de juridische wetenschappelijke richting en Internationaal en Europees recht. De opleiding blijft na vijf en na zes jaar achter bij de norm van de commissie, na meer dan zes jaar benadert de opleiding de grens van 80%. Naar schatting gaat ongeveer 35 % van de studenten na de propedeuse verder in een andere richting dan Nederlands recht. Dat betekent dat gezuiverd voor de keuze van een andere bovenbouwopleiding rond 40% van de totale instroom van het eerste jaar in zes jaar in Nederlands recht afstudeert. De gemiddelde tijd die studenten in Groningen gebruikt hebben op het moment van afstuderen bedraagt 5,5 jaar. Dat is gunstiger dan het landelijke gemiddelde, maar dat neemt niet weg dat bij benadering de helft van de studenten er nog altijd langer dan 5,5 jaar over doet. Bovendien is dit gemiddelde enigszins geflatteerd door studenten met een hbo-opleiding, die een aantal vrijstellingen verkrijgen. De faculteit heeft een aantal goede plannen ontwikkeld die betrekking hebben op ondersteuning van studenten bij het schrijven van de scriptie. Hopelijk zal uitvoering van deze plannen leiden tot bekorting van de afstudeertijd van studenten. In onderstaande tabellen is het rendement van de bovenbouwopleidingen weergegeven. Men moet hierbij in aanmerking nemen dat het eerste jaar van deze opleidingen geteld wordt vanaf de propedeuse. Dat verklaart het relatief hoge percentage dat in vier jaar afstudeert. De studenten hebben immers al een propedeuse in één, twee of drie jaar afgelegd. Voorts hebben de bovenbouwrichtingen soms kleine aantallen studenten, waardoor de percentages een grilliger verloop kunnen laten zien.
Tabel 5.2 Doctoraalrendementen van de opleiding Notarieel recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1998/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar 46 52 43 49 62 72 72 57 68 54 57,5
na 5 jaar 46 70 54 64 66 77 83 62 77
na 6 jaar 54 70 59 69 70 80 84 62
na >6 jaar 62 75 62 70 71 80
66,6
68,5
70,0
Tabel 5.3 Doctoraalrendementen van de (voltijd) opleiding Internationaal en Europees recht na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar -
na 5 jaar 59 37 64 25
na 6 jaar 62 40 65
46,3
55,7
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
na >6 jaar 62
179
Tabel 5.4 Doctoraalrendementen van de (voltijd) opleiding Fiscaal recht na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1998/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar 57 49 31 36 47 42 43 39 48 39 43,1
na 5 jaar 57 65 58 54 59 65 57 52 61
na 6 jaar 57 67 63 62 60 67 65 52
na >6 jaar 57 71 67 67 65 70
58,7
61,6
66,2
Tabel 5.5 Doctoraalrendementen van de opleiding Juridische bestuurswetenschappen (voltijd) na jaren totale stu-dieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1998/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar 60 48 50 55 45 47 57 83 65 56 56,6
na 5 jaar 80 70 63 68 52 53 64 83 74
na 6 jaar 80 70 63 74 61 53 64 83
na >6 jaar 80 70 63 79 61 53
67,4
68,5
67,7
Er doen zich in de rendementen na meer dan zes jaar in vergelijking met andere universiteiten geen grote verschillen voor.
7. Kwaliteit van afgestudeerden De faculteit is tevreden over de academische kwaliteiten van haar afgestudeerden. Ongeveer 80% is werkzaam op academisch niveau. De afgestudeerden zijn tevreden over de kwaliteit van de opleiding en de aansluiting daarvan op de beroepspraktijk. De faculteit heeft in 1999 twee onderzoeken laten houden onder haar afgestudeerden. Daaruit blijkt dat het grootste gedeelte werkzaam is in de zakelijke dienstverlening: advocatuur, bedrijfsleven, notariaat, belastingadviespraktijk. Het bestuur van de faculteit is van plan, naast de ruime persoonlijke contacten die reeds bestaan, meer stelselmatig aandacht te besteden aan de alumni. De stage is een facultatief onderdeel in de verschillende opleidingen. De niveau van de stages 180
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
wordt voldoende bewaakt door het stelsel van stagecoördinatoren. De tentamens die de commissie systematisch heeft bestudeerd zijn voldoende qua niveau. Meer in het algemeen wordt het niveau van de toetsing bewaakt door het in teamverband opstellen en nakijken van de tentamens. De scripties die de commissie heeft beoordeeld komen in grote lijnen overeen met wat de commissie juist acht. Het academisch niveau en de beroepsvaardigheden komen hierin voldoende naar voren. De commissie concludeert dat het niveau van de afgestudeerden voldoende is (zie 1.B. paragraaf 7 voor een toelichting op de weging).
8. Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf De commissie heeft in Groningen een goed gestructureerde organisatie op het gebied van het onderwijs aangetroffen. De invoering van de MUB heeft niet geleid tot al te sterke centralisering. Daar waar dat nodig is voor een goede coördinatie, is er centrale aansturing. De faculteit heeft een bestuur bestaande uit de decaan tevens portefeuillehouder onderwijs, de portefeuillehouder onderzoek, de portefeuillehouder middelen en een secretaris. Het bestuur wordt geadviseerd door de directeur opleidingen (die verantwoordelijk is voor alle aangeboden opleidingen), de directeur van de onderzoeksschool en een student. Doordat veel gebruik wordt gemaakt van de diensten van de talrijke commissies binnen de faculteit is de spreiding van verantwoordelijkheden goed te noemen. Iedere opleiding heeft een eigen opleidingscommissie. De studentleden daarvan hebben een jaar zitting en worden door studenten gerekruteerd uit de studieverenigingen. Daarnaast functioneert er een vaste commissie voor het onderwijs. Deze heeft een ‘denktank’-functie. Hoewel de faculteit tevreden is over het functioneren van dit geheel, is naar het oordeel van de commissie niet ten onrechte, deze structuur wel kwetsbaar als het aankomt op de onderlinge afstemming. De directeur opleidingen voorziet daarin met veel inzet. Andere (dwars)verbanden tussen de verschillende commissies lijken er niet te bestaan. De faculteit zou kunnen overwegen de verschillende opleidingscommissies samen te voegen, dan wel regelmatig gezamenlijk te laten vergaderen. Het komt de commissie verder voor dat de ‘denktank’ functie ook door de opleidingscommissies kan worden vervuld en dat dit, uit een oogpunt van eenvoud van de organisatie, de voorkeur zou verdienen. De faculteit heeft een studenten-stafratio van 40; dit is ongeveer het gemiddelde van de bezochte faculteiten. De faculteit begint echter te merken dat de grenzen aan de capaciteit zijn bereikt. Dit blijkt ook uit de keuzes die worden gemaakt bij de onderwijsvormen (video-colleges). De financiële perspectieven zijn niet zodanig dat de ambities met betrekking tot werkvormen en vaardigheden zonder meer kunnen worden gerealiseerd. Het komt de commissie wenselijk voor dat faculteit de beschikking de beschikking krijgt over iets ruimere financiële middelen. Blijkens de onderwijsevaluaties is het didactisch niveau van de staf voldoende, al is op onderwijskundig gebied nog verbetering mogelijk. Er is scholingsaanbod opgenomen in een vierjarenplan, waarvan de betrokkenen echter te weinig gebruik maken. Deels valt dit te verklaren uit de omstandigheid dat de cursussen op universitair niveau worden aangeboden en te weinig zijn toegespitst QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
181
op het onderwijs in de rechtsgeleerdheid. Hier zou meer sturing aan te bevelen zijn. Er worden jaarlijks functioneringsgesprekken met de docenten gehouden. Daarin komen ook de onderwijskwaliteiten aan bod. Bij ongunstige uitkomsten van onderwijsevaluaties worden op de situatie toegesneden maatregelen genomen (scholing, intervisie). De commissie heeft begrepen dat een docent die niet aan de eisen blijft voldoen van zijn onderwijstaken wordt ontheven, maar dat dit zich nog niet heeft voorgedaan. Het academisch niveau van de staf en de spreiding van expertises is voldoende. Hoogleraren geven college in het eerste jaar. De inzet van aio’s bij het onderwijs is beperkt en wordt goed bewaakt. De faculteit zet ook student-assistenten in bij het onderwijs in het eerste jaar. Dezen worden daarop voorbereid in een didactische cursus. De studenten zijn evenwel tevreden over hun optreden. De commissie zou onderwijs door student-assistenten niet zonder meer willen aanbevelen. Zij heeft wel enig begrip voor deze keuze van de faculteit in verband met de krapte aan personeel. De randvoorwaarden die de faculteit zelf hanteert (instructie, onderwijs in teamverband en intervisie) zijn onontbeerlijk om het onderwijsproces goed te laten verlopen. Het valt evenwel te overwegen om de aio’s iets vaker onderwijs te laten geven teneinde onderwijs door student-assistenten terug te dringen. Het aantal vrouwen blijft, in fte’s gerekend, evenals elders, sterk achter, zowel bij UD’s, UHD’s als hoogleraren, in laatstgenoemde categorie zelfs dramatisch.
Tabel 6 Wetenschappelijk personeel: personen (en fulltime equivalenten (fte)) 1e geldstroom aan de opleidingen Rechtsgeleerdheid per 1 januari 2002
Hoogleraren UHD UD Overig WP
M (fte)
M V (aantal) (fte)
V Totaal (aantal) (fte) 23 (19,3)
Fte % onderwijs gepromoveerd 10,6 100 %
18,5
22
0,8
1
17,7 44,6 5,8
19 59 10
6,5 7 25,0 33 4,1 7
26 (24,2) 92 (69,6) 17 (9,9)
13,3 38,3 6,7
100 % 77 % n.v.t. (2 post-docs 100 %)
Aio’s 13 Student- 5,4 assistenten Totaal 99,9
14 22
7,4 5,9
8 24
146
54,8 80
22 (20,4) 46 (11,3)
3,1 ?
n.v.t. n.v.t.
226 (154,7) 79,8
Tabel 7 Studenten-stafratio en afgestudeerden/stafratio aan de opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht 2000-200
Fte onderwijsinzet Ingeschreven studenten Afgestudeerden Studenten per fte onderwijs Afgestudeerden per fte onderwijs
182
79,8 3159 405 39,6 5,1
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
9. Faciliteiten en voorzieningen De onderwijsruimten zijn adequaat en voorzien van audiovisuele hulpmiddelen en ICT-faciliteiten. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de ruimten en er is voldoende plaats. De bibliotheek is goed geoutilleerd en geacclimatiseerd. Een recente verbouwing heeft het mogelijk gemaakt een grote variatie in soorten studieplaatsen aan te bieden, waaronder individuele en groepsstudieplaatsen. Het aantal studieplaatsen in de bibliotheek en elders is voldoende. Ook het aantal computerwerkplekken is voldoende. Er zijn geen wachttijden. Studenten kunnen ook thuis inloggen in het netwerk van de RUG en zo gebruik maken van de meeste faciliteiten. De toepassing van ICT in het onderwijs (d.m.v. het al genoemde programma Nestor) bevindt zich nog een beginstadium. Readers en ander studiemateriaal moeten ruim een week van tevoren worden besteld. Er wordt uitsluitend gedrukt op aanvraag. Dit wekt bij sommige studenten irritatie. De financiële middelen zijn ook hier een punt van zorg. De afgelopen jaren heeft de faculteit door het maken van goed beredeneerde keuzes toch veel kunnen bereiken.
10. Internationalisering en externe contacten Groninger studenten hebben volop mogelijkheden om in het buitenland te studeren of stage te lopen. Er bestaat een heldere regeling ten aanzien van vrijstelling en erkenning van in het buitenland behaalde studiepunten. Het aantal binnenkomende studenten ligt hoger dan het aantal uitgaande studenten. De faculteit zou graag zien dat dit getal meer in evenwicht kwam, hetgeen voor het jaar 1999-2000 het geval was.
Tabel 8 Gerealiseerde uitwisseling van inkomende en uitgaande studenten Studenten van de Groningse rechtenfaculteit naar het buitenland
Studiejaar
Aantal studenten
1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000
58 48 45 73 67
Gemiddeld aantal maanden 4,5 3,9 4,6 3,7 4,5
Gemiddeld aantal studiepunten 13,2 14,0 15,3 11,1 10,6
Studenten uit het buitenland naar de Groningse rechtenfaculteit
Studiejaar 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000
Aantal studenten geen gegevens beschikbaar 60 57 79 59
Gemiddeld aantal maanden geen gegevens beschikbaar 6,5 6,5 6,5 6,5
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Gemiddeld aantal studiepunten geen gegevens beschikbaar 19,1 23,4 19,0 24,2
183
De faculteit heeft het institutionaliseren van de internationale contacten tot beleidsuitgangspunt gemaakt. De individuele internationale contacten van hoogleraren zijn in belangrijke mate omgevormd tot geïnstitutionaliseerde samenwerkingsverbanden met buitenlandse zusterfaculteiten. De commissie acht de Hanse Law School een belangwekkend initiatief. Internationaal en Europees recht zijn duidelijk vervlochten in het onderwijsprogramma. De voorlichting over de feitelijke mogelijkheden kan echter nog verder worden versterkt. Daarenboven lijkt het wenselijk de studenten aan te bevelen hun kennis van moderne talen (met name Engels, Frans en Duits), vooral ook op juridisch gebied, te verbeteren. De faculteit onderhoudt goede contacten met het afnemend veld via een PAO-raad van advies, een alumnivereniging en de studentenrechtbank. In het bijzonder zijn er intensieve contacten met de rechtelijke macht, onder andere door het grote aantal plaatsvervangers aan de rechtbanken onder de wetenschappelijke staf.
11a. Interne kwaliteitszorg De faculteit bewaakt de kwaliteit van het onderwijs op een aantal manieren. Er wordt systematisch op ruime schaal aandacht besteed aan de evaluatie van cursussen, waarbij de follow-up goed verzorgd is. Standaard worden de cursussen een maal in de drie jaar geëvalueerd. Wanneer er een bijzondere omstandigheid is, kan dat aanleiding zijn tot een aparte evaluatie. De commissie heeft geconstateerd dat blijkens de cursusevaluaties van 2000-2001 over de kwaliteit van het onderwijs door de studenten positief geoordeeld wordt. Er komen geen aanmerkelijk negatieve oordelen voor, noch bij de waardering van cursussen noch bij de waardering van bepaalde aspecten van een cursus. De faculteit heeft ook onderzoek laten doen naar de kwaliteit en studeerbaarheid van het programma als geheel, naar de studierendementen en naar de dienstverlening aan studenten. Uit het onderzoek naar kwaliteit en studeerbaarheid komt naar voren, dat naar de mening van studenten belangrijke aspecten minder vaak dan gewenst in het onderwijs worden aangetroffen. Het betreft hier praktische vakken en de verbinding van de theorie met vaardigheden. Als struikelvakken in de opleiding worden Europees recht, belastingrecht I en burgerlijk procesrecht ervaren.
11b. Zelfstudie De zelfstudie is informatief, helder en nuchter. De aan de commissie verschafte bijlagen zijn relevant en overzichtelijk. De documentatie straalt een zekere no-nonsense mentaliteit uit die representatief lijkt voor de faculteit.
12. Invoering van de bachelor-masterstructuur In de gedegen voorbereiding van de bachelor-masteroperatie toont de faculteit zich doeltreffend 184
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
en goed gestructureerd. Zij loopt niet voorop in de ontwikkelingen, maar kiest voor behoud van het goede. De besluitvorming binnen de faculteit is in goede harmonie verlopen. De start is voorzien in 2003/2004. Er zullen zeven bacheloropleidingen worden aangeboden (Nederlands recht, Hanse Law School, Recht & ICT, Fiscaal recht, Notarieel recht, Internationaal en Europees recht en Juridische bestuurswetenschappen) en daarop aansluitend evenveel masters, alsmede een onderzoeksmaster. Het blijft mogelijk een vrij studieprogramma samen te stellen.
Tabel 9 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het bachelorprogramma en de omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht, Fiscaal recht, Internationaal en Europees recht, Juridische bestuurswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen Bacheloropleidingen
Nederlands recht verplicht beperkte keuze e In 1 jaar verplicht 39,2 2,8 In 2e jaar verplicht 39,2 4,2 e In 3 jaar verplicht 20,5 3,5 Externe stage *) Scriptie/ 7 afstudeerwerk Fiscaal recht
In 1e jaar verplicht In 2e jaar verplicht In 3e jaar verplicht Externe stage Scriptie/ afstudeerwerk
In 1e jaar verplicht In 2e jaar verplicht In 3e jaar verplicht Externe stage Scriptie/ afstudeerwerk
verplicht beperkte keuze 39,2 2,8 42,7 0 30,8 3,5 *) 7
vrije keuze 0 0 9,8
Notarieel recht verplicht beperkte keuze 39,2 2,8 37,1 4,2 29,4 3,5 *) 6.3
Internationaal en Europees recht vrije verplicht beperkte keuze keuze 0 39,2 2,8 0 39,9 0 0 37,1 0 *) 7
vrije keuze 0 0 3,5
vrije keuze 0 0 0
Juridische bestuurswetenschappen verplicht beperkte keuze = vrije = major minor keuze 39,2 2,8 0 39,2 4,2 0 18,9 0 0 10,5 11,2
*) facultatief
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
185
Ad tabel 9 De vermelde getallen zijn, ten behoeve van een vergelijking met het oude propedeuse- en doctoraalprogramma, omgerekend van ects (punten volgens het European Credit Transfer System) naar studiepunten.
Er komt een gemeenschappelijk eerste jaar voor alle bacheloropleidingen. Daarin is de mogelijkheid opgenomen ‘voor te sorteren’ door te kiezen voor een vak dat aansluit op de bacheloropleiding van de keuze van de student. Het propedeutisch examen blijft bestaan. De faculteit kiest niet voor een bindend studieadvies. Indien het propedeutisch examen niet is gehaald, kan men alleen onder voorwaarden deelnemen aan de tentamens van het tweede jaar. De opleidingen hebben geen major-minorstructuur. Wel komt er in ieder opleiding een ‘algemeen vormend vak’; dat zal een niet-juridisch vak worden uit een nader vast te stellen lijst. Verder kan men aan het einde van de bachelor weer voorsorteren op een master. De faculteit zegt dat de omstandigheid dat het College van Bestuur na afronding van de facultaire besluitvorming, is gekomen met plannen voor een brede bachelor met een major-minorsysteem, voor haar een additionele moeilijkheid vormt. Door een uitgekiende programmering wordt het mogelijk een (bachelor) semester in het buitenland te studeren. Het afstudeerproject omvat tien ects. Bij de opleidingen Nederlands recht, Recht & ICT, Hanse Law School en Fiscaal recht is dat de studentenrechtbank, bij Notarieel recht een scriptie van negen ects, bij Internationaal en Europees recht een colloquium van tien ects, bij Juridische bestuurswetenschappen een scriptie van zestien ects. Tegelijkertijd met de invoering van de bachelor-masterstructuur stapt de faculteit over van een trimester- naar een semestersysteem. Docenten hebben daardoor de zorg dat er geen sprake meer kan zijn van een onderwijsvrije periode. Dit klemt te meer omdat door de intensivering van het onderwijs de onderzoekstijd toch al afneemt.
Tabel 10 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) en de omvang stage en afstudeerwerk bij de masteropleidingen Nederlands recht, Notarieel recht, Fiscaal recht, Internationaal en Europees recht en Juridische bestuurswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen Masteropleidingen
Master Externe stage Scriptie/ afstudeerwerk
186
Nederlands recht verplicht beperkte keuze 25,2 4,2 *) 9,1
Notarieel recht vrije verplicht beperkte keuze keuze 3,5 28,7 3,5
vrije keuze 3,5
*) 6,3
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Fiscaal recht verplicht Master Externe stage Scriptie/ afstudeerwerk
Master Externe stage Scriptie/ afstudeerwerk
21 *) 9,1
beperkte keuze 4,2
vrije keuze 7,7
Internationaal en Europees recht verplicht beperkte keuze 3,5 24,5 *) 9,1
vrije keuze 4,9
Juridische bestuurswetenschappen verplicht beperkte vrije = major keuze = keuze minor 20,3 8,4 7,7 5,6
*) facultatief Ad tabel 10 De vermelde getallen zijn, ten behoeve van een vergelijking met het oude propedeuse- en doctoraalprogramma, omgerekend van ects (punten volgens het European Credit Transfer System) naar studiepunten.
De faculteit geeft in haar voorbereidende materiaal een goede beschrijving van de studieprogramma’s, de eindtermen, en van het verschil met het oude programma. Dat verschil is overigens beperkt gehouden. Er is geen strikte cesuur aangebracht tussen bachelor en master. Het wordt dus mogelijk, onder beperkende voorwaarden, zonder afgeronde bacheloropleiding deel te nemen aan de mastertentamens. Voor hbo-bachelors komen er schakelprogramma’s waarin deficiënties worden weggewerkt. De planning van het onderwijs en van de toetsing is goed doordacht. Er is ook plaats voor andere toetsvormen dan traditionele tentamens.
Conclusies en aanbevelingen De faculteit heeft zich met succes ingespannen, onder meer door de aanstelling en door de werkzaamheid van een directeur opleidingen, om een goede organisatie van het onderwijs tot stand te brengen. De autonomie van de vakgroepen is verminderd en de faculteit is in sterkere mate als een eenheid gaan functioneren. De faculteit wordt wel geremd in haar ontplooiing doordat haar financiële armslag beperkt is. De zelfstudie is informatief, helder en nuchter. De aan de commissie verschafte bijlagen zijn relevant en overzichtelijk. De documentatie straalt een zekere no-nonsense mentaliteit uit, die representatief lijkt voor de faculteit zelf. De oriënterende en selectieve werking van de propedeuse is in vergelijking tot de vorige visitatie QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
187
duidelijk verbeterd. Het rendement, vooral na één jaar, is nog steeds niet hoog. Na twee jaar ligt het propedeuserendement boven het landelijk gemiddelde, wat niet betekent dat het niet voor verdere verbetering vatbaar is, mede in het licht van het feit dat het landelijk gemiddelde niet gunstig is. De studenten lijken in het algemeen actief mee te doen aan werkgroeponderwijs. Het is echter te betreuren, al zal dit aan schaarse middelen toe te schrijven zijn, dat voor een aantal vakken, in het bijzonder in het basisdoctoraal, alleen hoorcolleges, maar geen werkgroepen worden gegeven. Positief is de aandacht voor vaardighedentraining in verschillende fasen van de studie. Mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid zijn belangrijke werktuigen voor de uitoefening van de meeste juridische beroepen. De commissie acht een studentenrechtbank een adequaat middel om studenten in vaardigheden te trainen en dat geldt niet alleen voor diegenen die later in een togaberoep terechtkomen. De organisatie en inbedding in het onderwijsprogramma van de Groningse studentenrechtbank acht de commissie goed. Aan de organisatie van het schrijven van scripties, een belangrijk element en moment in de studie, heeft de faculteit veel aandacht gegeven. Positieve factoren zijn de scriptiehandleiding, die ook beoordelingscriteria bevat, het forum scriptorum en het scriptiecollege, dat overigens frequenter zou kunnen worden gegeven. De begeleiding van scripties is, voor zover de commissie heeft kunnen vaststellen, ook goed. Een ander positief element is de voortgangsbewaking. Het zou niet moeten voorkomen, zoals op sommige momenten bij sommige vakken het geval zou zijn, dat er een wachttijd bestaat om een afspraak te kunnen maken over het schrijven van een scriptie en het krijgen van begeleiding daarbij. De commissie acht het om verschillende redenen, waaronder objectiviteit en harmonisatie van de beoordeling, gewenst dat een scriptie, na voltooiing, nog door een andere docent dan de begeleider wordt beoordeeld. Zij onderkent dat dit arbeidsintensief is en dat dit alleen mogelijk is als de omvang van de staf het toelaat. Zij acht het verantwoord te streven naar verkrijging van middelen om dit desideratum te vervullen. Eveneens wenselijk is openbare verdediging van de scriptie, eventueel als afsluiting van de studie. Ook dit vraagt zekere personele inspanningen. Wat de tentamens betreft adviseert de commissie verdere professionalisering van de toetsing. Deze verdient meer aandacht dan gegeven kan worden tijdens een af en toe gehouden docentenlunch. Ook vraagt de commissie aandacht voor een goede spreiding van de tentamenvragen over de stof, in het bijzonder ook de literatuur. Het wetenschappelijk karakter van de opleiding kan worden onderstreept door het langs deze weg noodzaken van de studenten de voorgeschreven literatuur te bestuderen. De commissie heeft er wel enig begrip voor dat bij krapte aan personeel voor werkgroeponderwijs student-assistenten worden ingezet, hoewel het alternatief van het inzetten van aio’s overweging verdient. Wanneer van werkstudenten gebruik wordt gemaakt, zou dit tot het eerste jaar beperkt moeten blijven. Ook zou dit alleen onder strenge randvoorwaarden, zoals instructie van de desbetreffende student-assistenten, mogen geschieden, maar de commissie heeft de indruk dat dit in de praktijk het geval is. Geïntegreerd onderwijs, waaraan verschillende vakgroepen meewerken, zou verder moeten worden gestimuleerd. De capaciteit van het studieadviesbureau lijkt krap; het is nu niet in staat studenten die in de latere jaren studievertraging oplopen adequaat te volgen. Bij een sterkere bezetting zou ook meer aan188
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
dacht mogelijk zijn voor studenten die met ernstige vertraging te kampen hebben in de eindfase van hun studie, met name doordat zij er niet in slagen hun scriptie gereed te krijgen. De bibliotheek is fraai gehuisvest en redelijk goed van literatuur voorzien. De daar gecreëerde collectieve werkplekken lijken de commissie vrucht van een goede gedachte. Ook overigens is er een redelijk aantal, van computers voorziene werkplekken. De ICT-voorzieningen lijken redelijk, maar de toepassing van ICT in het onderwijs zelf bevindt zich nog in een beginstadium en behoeft verdere ontwikkeling. De commissie oordeelt positief over het beleid tot stimulering van het volgen van stages door studenten en het relatief grote aantal studenten dat inderdaad een stage volgt. Hetzelfde geldt voor het stimuleren van duaal studeren. De faculteit heeft de meeste aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie opgevolgd. Waar zij dit niet heeft gedaan, heeft zij daarvoor voldoende motivering gegeven.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
189
190
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht van de Katholieke Universiteit Nijmegen Vooraf Het bezoek aan Nijmegen was iets minder informatief dan de commissie wenste. In de gesprekken toonde men zich bereidwillig, maar soms – vooral in de gesprekken met studenten en alumni – terughoudend. Een indruk van de werkelijke gang van zaken in de dagelijkse praktijk van het onderwijs was daarom moeilijker dan bij sommige andere faculteiten te krijgen.
1. Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleidingen In 1998 heeft de faculteit een missie geformuleerd, waarvan de kernwoorden voor het onderwijs zijn: kleinschaligheid, praktijkgericht wetenschappelijk onderwijs, grensverleggend onderwijs (in de zin van internationale oriëntatie) en servicegerichtheid. Als zodanig past de missie uitstekend in die van de KUN als geheel. De opleidingen zijn generalistisch en beogen een brede juridische vorming. Het gaat daarbij om parate kennis van het positieve recht, juridische vaardigheden, probleemoplossend vermogen en meer algemene communicatieve vaardigheden. De wisselwerking tussen onderwijs en onderzoek wordt met name gezocht in de docenten: zij zijn zoveel mogelijk ervaren wetenschappers. De onderwijsvormen zijn geschikt om een kritische benadering van het recht te doen ontwikkelen. In de opleidingen wordt systematisch aandacht besteed aan praktische oefening. In de duale opleidingen komt dit nog meer tot uiting. Het element ‘grensverleggend onderwijs’ komt in de reguliere opleidingsprogramma’s Nederlands recht en Notarieel recht beperkt aan bod. De faculteit benadrukt daarnaast dat in het onderwijs ook levensbeschouwelijke aspecten aan bod kunnen komen, geïnspireerd door een katholieke traditie. De doelstellingen van de opleidingen zijn tot uitdrukking gebracht in eindtermen per opleiding. Er wordt verschil gemaakt naar kennisniveau (grondig, gedegen, voldoende) voor de verschillende onderdelen van de opleidingen. De uitwerking hiervan in de verschillende vakken is verschillend. Bij sommige vakken is uitgebreid aangegeven wat men moet kennen en kunnen, bij andere is dat meer summier.
2. Opbouw en inhoud van het programma De Nijmeegse faculteit biedt drie opleidingen aan: Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht. De twee eerstgenoemde worden ook in deeltijd aangeboden. Daarnaast is er de mogelijkheid om twee studies te combineren, te weten Nederlands en Notarieel recht, Notarieel recht en Fiscaal recht (te volgen aan de UvT) en Nederlands recht en Management. De laatste gecombineerde opleiding wordt afgesloten met de titels mr. drs. De cursusduur van alle voltijdse opleidingen bedraagt vier jaar en die van de deeltijdopleidingen zeven jaar. De propedeuse bestaat uit verplichte vakken. De doctoraalopleidingen na de propedeuse duren drie jaar, elk bestaande uit een basisdoctoraal en een einddoctoraal. Nederlands recht en QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
191
Internationaal en Europees recht kennen elk een basisdoctoraal van twee jaar en dat van Notarieel recht beslaat één jaar. De drie basisdoctoraalprogramma’s bestaan hoofdzakelijk uit verplichte vakken (39 tot 41 studiepunten per jaar) en een beperkte keuzeruimte (vier tot zeven studiepunten per jaar). Bij Nederlands recht valt het basisdoctoraal uitéén in een jaar van verplichte publiekrechtelijke vakken (39 studiepunten en een jaar van verplichte privaatrechtelijke vakken (40 studiepunten), dat grotendeels met het basisdoctoraal van Notarieel recht overeenkomt. Het einddoctoraal van Nederlands recht kent naast de scriptie een vrije keuzeruimte van dertig studiepunten. Het einddoctoraalprogramma van Notarieel recht bestaat uit verplichte vakken en spitst zich toe op de notariële praktijk. Voor het einddoctoraal van Internationaal en Europees recht geldt de eis dat de studie geheel of gedeeltelijk aan een buitenlandse universiteit wordt verricht. Het programma bevat een beperkte keuzeruimte van minimaal twintig studiepunten van, deels buitenlandse, vakken en een vrije keuzeruimte van maximaal tien studiepunten van vakken uit het einddoctoraal van Nederlands recht. De brede vorming komt tot uitdrukking in de wijze waarop de programma’s, en in het bijzonder dat van Nederlands recht, zijn opgebouwd. Er is ruime aandacht voor de hoofdvakken met een accent op het burgerlijk recht. Het Europees recht heeft een plaats in het eerste jaar en in het derde jaar bij mededingingsrecht. Voor het overige wordt het Europees recht betrokken bij het onderwijs in de hoofdvakken, zij het dat niet expliciet is gemaakt hoe dat gebeurt. Bij Nederlands recht kunnen goede studenten, zowel van de Nijmeegse faculteit als van de zusterfaculteiten, meedingen naar een plaats binnen één van de drie duale afstudeervarianten van de Nijmegen Law School: Business Law, Migratierecht in bestuurs- en internationaalrechtelijk perspectief en Bestuursrecht met brede blik. Deze drie richtingen duren elk zestien maanden en bieden een combinatie van werken bij partnerorganisaties en studeren. Er bestonden in de visitatieperiode 1996-2001 geen aparte afstudeerrichtingen. Met ingang van 2002 is daar verandering in gekomen; de commissie verwijst voor dit onderwerp naar paragraaf 12. Nederlands recht en Internationaal en Europees recht worden afgerond met een scriptie van tien studiepunten, terwijl Notarieel recht met een scriptie van zes studiepunten wordt afgesloten.
Tabel 1 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het basisdeel van het programma (propedeuse + basisdoctoraal) en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht aan de Katholieke Universiteit Nijmegen
Nederlands recht
Internationaal en Europees recht ver- beperkte vrije ver- beperkte vrije ver- beperkte vrije plicht keuze keuze plicht keuze keuze plicht keuze keuze 42 42 42 39 3 39 4 39 3 40 4 44 41 3 0 30 34 0 20 10 *) 5 5
1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar externe stage scriptie/ 10 afstudeerwerk
Notarieel recht
6
10
*) facultatief 192
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Het niveau en de inhoud van de propedeuse zijn goed. De commissie acht de oriënterende functie van de propedeuse bevredigend. De commissie heeft geconstateerd dat de selecterende functie sinds de vorige visitatie sterk is verbeterd. De faculteit heeft ter verbetering van de selecterende functie van de propedeuse de geldigheid van de behaalde propedeusevakken tot twee jaar beperkt en heeft daarmee een alternatief voor een bindend studieadvies gekozen. Of en in hoeverre deze maatregel heeft bijgedragen tot verbetering van de selecterende functie van de propedeuse heeft de commissie niet kunnen vaststellen. In het basisdoctoraalprogramma ligt een betrekkelijk geringe nadruk op metajuridische vakken. Deze bewuste keuze voor relatief veel onderwijs in de hoofdvakken privaatrecht, strafrecht en staats- en bestuursrecht sluit goed aan op de missie en doelstellingen van de faculteit die de nadruk leggen op praktijkgericht wetenschappelijk onderwijs. Bij Notarieel recht wordt in vergelijking met de andere opleidingen te weinig aandacht besteedt aan mondelinge, schriftelijke en computervaardigheden. In het algemeen is de positie van het Europees recht in de opleiding Nederlands recht niet sterk. Er is in het eerste jaar een inleidend vak met vier studiepunten gewaardeerd. In het doctoraal programma wordt slechts aan mededingingsrecht aandacht besteed. Een positief punt is dat in de hoofdvakken Europees-rechtelijke aspecten worden behandeld. Het niveau en de inhoud van de sinds 2002 ingevoerde afstudeerrichtingen (in de vorm van masters) zijn voldoende. Het niveau, inhoud en omvang van zowel de afstudeerrichtingen als de keuzeonderdelen zijn dat eveneens. De functie en plaats van de scriptie in de opleidingsprogramma’s zijn adequaat. Evenwel heeft bij Notarieel recht de scriptie een te beperkte functie. De aansluiting van het onderwijsprogramma op het onderzoek is niet duidelijk en structureel verankerd. De nadruk in het onderwijsprogramma ligt op de drie hoofdvakken. Wel komt het lopende onderzoek van docenten in de desbetreffende keuzevakken naar voren. De aandacht binnen de faculteit voor academische en professionele vaardigheden is prijzenswaardig. De commissie heeft ook veel waardering voor de grote aandacht in het onderwijsprogramma voor mondelinge, schriftelijke en computervaardigheden. Er zijn drie oefenrechtbanken in het eerste, tweede en derde jaar, die zich richten op de strafrechtelijke, civielrechtelijke en bestuursrechtelijke rechtspraak. De oefenrechtbanken zijn niet ingebed in specifieke door de jurist te verwerven kennis, zoals de argumentatieleer. Er ontbreken voorts colleges die voorafgaande aan de oefenrechtbanken aandacht schenken aan mondelinge en schriftelijke vaardigheden. Aan studenten Notarieel recht wordt alleen in de propedeuse aandacht aan zowel mondelinge als schriftelijke vaardigheden geschonken. In de bovenbouwjaren van deze opleiding ligt de nadruk op het afnemen van mondelinge tentamens, ten einde de mondelinge vaardigheden te oefenen, hetgeen de commissie waardeert. Omwille van een zekere samenhang en interne afstemming van het onderwijs in de postpropedeutische fase vindt overleg plaats, zoals met betrekking tot de opzet, begeleiding en beoordeling van essays. Niettemin bestaan er verschillen in inzicht en aanpak tussen de secties van de faculteit. De faculteit streeft geen uniformiteit na, maar geeft aan de studenten wel duidelijke voorlichting QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
193
over deze verschillen. Tegen deze keuze heeft de commissie, hoewel ook een andere te verdedigen is, geen bezwaar. De deeltijdprogramma’s sluiten kwalitatief goed aan op de voltijdprogramma’s, met uitzondering van, zoals boven is vermeld, het vaardighedenonderwijs. Voor de deeltijdstudenten Nederlands recht gelden echter niet alle verplichtingen in vaardighedenonderwijs die voor de voltijdstudenten bestaan. Dit verschil in ontwikkeling van mondelinge en schriftelijke vaardigheden leidt tot onevenwichtigheid in de door studenten behaalde eindtermen, die naar het oordeel van de commissie zou moeten worden opgeheven. Daarnaast worden de deeltijdvakken niet ieder jaar gegeven. De commissie acht de aansluiting van de programma’s op deze twee punten voor verbetering vatbaar. In 2002 is het aio-stelsel omgezet in een stelsel van junioronderzoekers. De betrokkenen achten dit zelf een verbetering, zowel wegens de langere aanstellingsduur als de hogere salarissen. De opleiding van deze promovendi is ongewijzigd gebleven. De opleiding bestaat uit een verplichte facultaire cursus, waarin aandacht wordt besteed aan rechtsdogmatiek en de wijze waarop rechtshistorisch, rechtsvergelijkend en empirisch onderzoek wordt uitgevoerd. Verder is er aandacht voor computervaardigheden en het zoeken in databestanden. Veel waardering is er voor de diepgaande bespreking van de onderzoeksopzet met de bibliothecaris, de heer De Wit. Daarnaast volgen de junioren, net zoals andere beginnende docenten, een universitaire cursus didactische vaardigheden. In beginsel is de cursus verplicht, maar niet iedereen volgt deze. Hierin wordt veel aan het zelfinzicht van de promovendus overgelaten. Degenen die de cursus doen, hebben er veel baat bij. Op eigen initiatief van de junioren krijgen zij ondersteuning voor hun onderwijsactiviteiten in de vaksecties en de docententeams. De faculteit is begonnen met het organiseren van een jaarlijks symposium voor promovendi. Deelname daaraan is verplicht. Voor het overige wordt de opleiding per promovendus op maat samengesteld. Voor iedere promovendus is er een opleidingsplan. De secties organiseren voor hun eigen promovendi verschillende vormen van educatie. De commissie acht de inhoud, intensiteit en organisatie van deze, decentraal door de secties georganiseerde, opleiding voldoende, met de aantekening dat bij een substantiële onderwijstaak voor voldoende didactische scholing gezorgd wordt.
3. Onderwijsleeromgeving 3.1 Algemeen De faculteit voert een duidelijk beleid met betrekking tot het gebruik van onderwijsvormen. Dit beleid sluit aan op de doelstelling om algemene juristen op te leiden met een grondige kennis van het positieve recht. De vier gebruikte onderwijsvormen (hoorcolleges, werkgroepen, practica en zelfstudie) zijn goed op elkaar afgestemd, met dien verstande dat dit niet of in veel mindere mate geldt voor de opleiding Notarieel recht waarin werkgroepen en practica geen rol van betekenis lijken te spelen. De hoorcolleges worden in de propedeuse en in de doctoraalfase gegeven door ervaren docenten. Zij bieden een oriëntatie op de grote lijnen van de stof en op gecompliceerde juridische vraagstukken. Het hoorcollege heeft een belangrijke ondersteunende en enthousiasmerende functie bij 194
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
de zelfstudie van de studenten ter voorbereiding op het tentamen. Zij dienen ook ter voorbereiding van het onderwijs in de werkgroepen. Het hoorcollege richt zich vooral op kennisoverdracht. Voor de meeste vakken in de propedeuse worden werkgroepen verzorgd. De faculteit is erin geslaagd de omvang van de werkgroepen beperkt te houden tot ten hoogste 25 deelnemers. In de werkgroepen bestaat ruimte voor discussie en interactie. Ook de werkgroepen dienen vooral tot kennisoverdracht, maar voegen daaraan een actieve bijdrage van de studenten toe. De voorbereiding en participatie van studenten lijken nog tekort te schieten. De faculteit heeft er echter bewust voor gekozen geen onderscheid te maken tussen intensief en extensief onderwijs en blijft actieve deelname van de studenten zo veel mogelijk bevorderen, onder meer door het opstellen van studiehandleidingen. In het tweede en derde jaar bestaat voor alle hoofdvakken en enkele kleinere vakken een essayverplichting. De eisen die aan een essay worden gesteld, lopen per vak nogal uiteen. In sommige gevallen achten studenten deze eisen te laag. In de propedeuse is een practicum opgenomen dat bestaat uit twee modulen: schriftelijke productieve vaardigheden gericht op het structureren en formuleren van schriftelijke teksten voor juridische doeleinden en het schrijven van een essay voor het vak privaatrecht. Voorts nemen de studenten deel aan de strafrechtelijke Rota (oefenrechtbank), waarin zij leren een politierechterdossier te lezen. Zij oefenen in spreekvaardigheid, waarbij gebruik gemaakt wordt van feedback aan de hand van video-opnamen. In het tweede en derde jaar komen de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke Rota aan bod. Deelname daaraan is verplicht, behalve voor deeltijdstudenten. Bij deze laatste vrijstelling plaatst de commissie een vraagteken. De faculteit biedt aan studenten een aantal hulpmiddelen om de zelfstudie te bevorderen. 3.2 Organisatie van het onderwijs en de tentamens Het eerste jaar is verdeeld in vier perioden van zeven weken, telkens gevolgd door een onderwijsvrije week en tentamens. In het derde en vierde jaar bestaat een semestersysteem waarin de vakken gedurende veertien weken worden aangeboden. Er bestaan geen jaarvakken meer. Het eerste jaar kent gemiddeld vijftien contacturen, het tweede jaar zestien en het derde jaar tien tot twaalf uur. Tussen de vaksecties is regelmatig overleg over de afstemming van de vakken. De faculteit houdt vast aan de lange lijn: het gedurende een lange periode verzorgen van onderwijs in plaats van het maken van ‘hapklare brokken’. De faculteit heeft beleid ontwikkeld met betrekking tot de kwaliteit van de toetsing. Gezorgd is voor een evenwichtige spreiding van tentamens waarvan de data een jaar tevoren bekend gemaakt worden. De periode van nakijken is kort: ten hoogste drie weken. De tentamens worden regelmatig door de examencommissie onderzocht. Een voortdurend punt van aandacht is de aansluiting van de cursusinhoud op de tentamens. De kwaliteit van de tentamens ligt vooral in handen van de vakgroepen. De faculteit kiest in de doctoraalfase voor twee tentamengelegenheden per jaar met een geclausuleerde derde mogelijkheid. Er worden geen meerkeuzevragen meer gesteld. De commissie is van oordeel dat de faculteit een adequate en effectieve onderwijsorganisatie heeft. Wat de inhoud van de tentamens betreft zou een meer structurele bewaking van het vereiste academisch niveau gewenst zijn. De commissie heeft overigens de indruk gekregen dat de tentamens voldoen aan het vereiste niveau.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
195
Tabel 2.1 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Nederlands recht
Jaar 1e 2e 3e 4e
Hoorcollege 182 260 260 *)
Werkcollege 196 182 78
Zelfstudie 1279 1166 1248
Overig Stage Scriptie Totaal uren 23 1680 72 1680 94 1680 504 1680
Studiepunten 42 42 42 42
Tabel 2.2 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Notarieel recht
Jaar 1e 2e 3e 4e
Hoorcollege 182 286 312 208
Werkcollege 196 104 26 26
Zelfstudie 1279 1250 1342 1194
Overig Stage Scriptie Totaal uren 23 1680 40 1680 1680 252 1680
Studiepunten 42 42 42 42
Tabel 2.3 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Internationaal en Europees recht
Jaar 1e 2e 3e 4e
Hoorcollege 182 247 260 *)
Werkcollege 196 182 104
Zelfstudie 1279 1181 1306
Overig 23 70 10
Stage Scriptie Totaal uren 1680 1680 1680 476 1680
Studiepunten 42 42 42 42
*) Het totaal aantal hoorcollege, werkcollege en zelfstudie-uren is afhankelijk van de invulling van de keuzevakruimte (een stage is mogelijk in het 4e jaar).
3.3 Scripties en artikelen In de afstudeerfase neemt de scriptie (soms te vervangen door een wetenschappelijk artikel) een prominente plaats in (tien studiepunten in het Nederlands recht en acht punten in de NLS). Alleen in de opleiding Notarieel recht heeft de scriptie een meer bescheiden plaats (zes studiepunten). De reden van deze beperking – die overeenkomt met de vrijwel volledige verwijdering van vaardigheden uit het notarieel onderwijs – is vooral het stringente programma van de beroepseisen volgens de wet. Er bestaat een uitgebreide scriptiehandleiding waarin ook een aantal algemene beoordelingscriteria is opgenomen. De bibliothecaris houdt een scriptiespreekuur. Het Bureau Studentenzaken verzorgt vaardigheidstrainingen voor het schrijven van een scriptie. De student kiest in beginsel zelf het onderwerp, in overleg met scriptiecoördinator of -begeleider. Een aantal vakgroepen werkt met scriptieaanmeldingsformulieren aan de hand waarvan mede de voortgang kan worden bewaakt. Voordat de student begint met het schrijven van een scriptie moet de opzet zijn goedgekeurd. Tijdens het schrijven bestaat de mogelijkheid van een of meer contacten met de begeleider. De beoordeling vindt plaats door de begeleider en door de hoogleraar of UHD die samen de exa196
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
mencommissie vormen. De reeds goedkeurde scriptie wordt tijdens het examen besproken. De verdediging door de student kan in positieve of in negatieve zin het uiteindelijke cijfer beïnvloeden. Het onderwerp van de scripties sluit niet zelden aan bij het onderzoek dat binnen de vaksectie plaatsvindt. De commissie is van oordeel dat de faculteit een goed systeem van begeleiding en beoordeling van scripties kent. Wellicht zou nog een verbetering mogelijk zijn met betrekking tot een systematische bewaking van de voortgang. 3.4 Stage en arbeidsmarktoriëntatie De faculteit heeft de aanbeveling van de vorige visitatiecommissie opgevolgd en een professionele stagebegeleiding opgezet. Vanaf 1997 is er een stagecoördinator, thans werkzaam als hoofd van het Bureau In- en Externe Betrekkingen, dat op dit gebied een goede en dienstverlenende rol lijkt te vervullen. De faculteit stimuleert het volgen van stages. De wens van de student van een bepaalde stageplaats staat centraal bij de bemiddeling. De procedures zijn uitstekend geregeld. Hetzelfde geldt voor de voorlichting en de evaluatie. Het aantal studenten dat stages volgt is relatief omvangrijk. De ervaringen zijn goed. Het Bureau In- en Externe Betrekkingen verzorgt ook op professionele wijze de arbeidsmarktoriëntatie voor studenten, zowel op individuele basis als door het organiseren van een aantal algemene activiteiten, zoals beroepsdagen, en het verspreiden van een handleiding.
4. Instroom Sedert 1997 is een daling in de instroom opgetreden die in het studiejaar 1999-2000 tot staan is gekomen. Thans is weer sprake van toename van de instroom.
Tabel 3.1 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleidingen Nederlands recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren), bron KUO VSNU
Aantal eerstejaars Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 Totaal 363 349 51 61 Voltijd 339 277 52 60 Deeltijd 24 72 46 61
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 1657 1520 53 55 1428 1225 54 54 237 295 46 53
197
Tabel 3.2 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Notarieel recht (voltijd en deeltijd) in 1995/ 1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 Totaal 171 139 46 65 Voltijd 149 106 49 62 Deeltijd 22 33 27 73
Tabel 3.3 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Internationaal en Europees recht (voltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 Voltijd 86 89 78 78
In vergelijking met de landelijke (KUO-)cijfers is de instroom in de doctoraalfase relatief groot. Voor het eerst valt dit waar te nemen in 1991/1992, het jaar waarin het vrijstellingenprogramma voor afgestudeerde hbo-ers van start ging. Opvallend is dat de Nijmeegse faculteit landelijk gezien een meer dan proportioneel deel van deze groep voor haar rekening neemt. Thans is besloten de hbo-SJD instroom te beëindigen vanwege tegenvallende studieresultaten. Over de resultaten van heao-mer studenten is de faculteit tevreden. Hbo-propedeuse studenten met een havo-achtergrond leveren in Nijmegen een beeld op dat identiek is aan de meeste overige faculteiten: de stap naar een academische opleiding is voor deze groep studenten het moeilijkst te maken. De inzet van een eigen communicatiemedewerker bij voorlichtingsactiviteiten werpt duidelijk vruchten af. Niet alleen is sprake van een helder beleid op dit punt, ook de professionele en structurele wijze waarop de faculteit haar opleidingen onder de aandacht van scholieren brengt draagt bij aan heldere beeldvorming naar buiten. Meermalen noemen studenten de voorlichtingsdag en het informatiemateriaal als de basis van hun keuze voor de Nijmeegse faculteit. De aansluiting vwo/wo levert geen problemen op. Door middel van het tutoraat en de studieadviseurs worden individuele problemen gesignaleerd en van een regeling op maat voorzien. Voor allochtone studenten worden een aantal extra voorzieningen geboden (taalcursus, extra studiebegeleiding et cetera). Hiervan wordt overigens weinig gebruik gemaakt.
5. Studeerbaarheid Het tutoraat is een vorm van begeleiding van eerstejaarsstudenten. In groepen van maximaal tien studenten wordt men gedurende het eerste jaar begeleid door een docent-tutor. Aan het eind van het eerste studiejaar verstrekt de docent-tutor het studieadvies aan de student. Propedeuse en doctoraalfase kunnen in de geprogrammeerde tijd voltooid worden. Ook hier geldt de algemene opmerking dat slechts weinig studenten zulks doen, omdat nevenactiviteiten en 198
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
baantjes een aanzienlijk deel van de week opvullen. De faculteit hanteert ISIS+ als studievoortgangsregistratiesysteem. Het vormt overigens ook de basis voor het oproepbeleid van de studieadviseurs. Op managementniveau vindt het geen toepassing. De tentamenregelingen zijn helder. De commissie meent dat het systeem, waarin twee (tentamen) kansen geboden worden met een beperkte mogelijkheid tot een derde (mondelinge) herkansing, goed functioneert. Ook de regeling met betrekking tot de repetitiecolleges voorafgaand aan de herkansing is qua opzet adequaat. De uitvoering is voor verbetering vatbaar, nu blijkt dat zo weinig studenten deze mogelijkheid (volledig) benutten, terwijl in de gesprekken wel te beluisteren valt dat het aanbieden van repetitiecolleges in een behoefte voorziet.
6. Doorstroom en rendementen De propedeuserendementen lijken op het eerste gezicht weinig af te wijken van de landelijke rendementen. Er is bij nadere beschouwing toch een duidelijk verschil waar te nemen. De rendementen ‘na één jaar’ tijdens de vorige visitatieperiode, met name van de jaren 1991-1992 tot en met 1993-1994, beïnvloeden het gemiddelde over dertien jaar sterk negatief. Tijdens de onderhavige visitatieperiode heeft de faculteit het onderwijsbeleid sterk bijgesteld en de begeleiding in de werkgroepen belangrijk versterkt. Het rendement na één jaar is daardoor opgelopen tot rond de 50 %, waarmee het met kop en schouders boven de zusterfaculteiten uitsteekt, zoals blijkt uit tabel 4.
Tabel 4 Propedeuserendementen van de opleiding Nederlands recht, voltijdstudenten
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld landelijk gemiddelde
na 1 jaar 30 25 26 19 10 13 24 31 33 42 52 55 49 31,5 32,3
na 2 jaar 62 60 61 50 54 56 51 58 58 72 73 72
na 3 jaar 67 69 67 61 65 63 59 67 65 75 76
60,6 61,0
66,7 69,2
Ook na twee jaar is het aantal geslaagden van de laatste drie cohorten aanmerkelijk hoger dan elders. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
199
Uit tabel 5.1 blijkt dat het doctoraal rendement zich weinig onderscheidt van het landelijk beeld. Tabel 5.1 Doctoraalrendementen van de opleiding Nederlands recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld landelijk gemiddelde
na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar na >6 jaar in cluster 2 12 47 72 2 11 44 74 1 12 42 74 1 22 43 78 2 22 46 80 3 18 42 79 1 15 45 1 17 42 1 24 0 1,4 17,0 43,9 76,2 2,6 16,7 39,9 72,5
Het is na vijf en meer jaren iets hoger dan het landelijk gemiddelde, maar dat hangt samen met het feit dat aan andere universiteiten studenten na de propedeuse in grotere getale uitzwermen over andere doctoraalopleidingen. Van de studenten die de propedeuse met goed gevolg afleggen, slaagt minder dan de helft er in binnen zes jaar het doctoraal diploma te halen. In totaal studeert bij benadering 60 % van alle oorspronkelijke eerstejaars in meer dan zes jaar af in Nederlands recht of een aanverwante studierichting. Dat ligt 3 tot 6 % boven het landelijk gemiddelde (voor de studenten die geen verkorte opleiding volgen). Het rendement van de doctoraal opleiding Notarieel recht na vier jaar onderscheidt zich in positieve zin van het doctoraal rendement Nederlands recht. Dat is een gevolg van het feit dat de propedeuseperiode van studenten hierbij niet meegerekend wordt. Zij volgen namelijk allen de propedeuse Nederlands recht voordat zij als student Notarieel recht worden ingeschreven. De resultaten kunnen dan ook niet zonder meer met het postpropedeuse rendement van Nederlands recht vergeleken worden. Er kan wel een vergelijking gemaakt worden tussen het doctoraal rendement na meer dan zes jaar van de notariële opleiding en het clusterrendement van de opleiding Nederlands recht.
200
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 5.2 Doctoraalrendementen van de opleiding Notarieel recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1998/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar 75 53 68 59 78 74 71 79 68 73 69,8
na 5 jaar 80 60 78 73 85 80 77 81 76
na 6 jaar 85 64 78 80 86 83 82 87
na >6 jaar 93 71 92 82 86
76,7
80,7
84,8
Het doctoraal rendement van de opleiding Notarieel recht is beduidend hoger dan het ‘postpropedeutisch clusterrendement’ van Nederlands recht en zelfs zo hoog dat er weinig verbetering in is aan te brengen. In onderstaande tabel 5.3 staan de rendementen van de opleiding Europees en Internationaal recht.
Tabel 5.3 Doctoraalrendementen van de opleiding Internationaal en Europees recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar 63 55 42 39 41 48
na 5 jaar 82 76 76 84
na 6 jaar na >6 jaar 86 91 82 82
79,5
79,5
91
Ook in deze opleiding is het rendement hoger dan het ‘postpropedeutisch clusterrendement’ van de opleiding Nederlands recht. Het betreft overigens kleine aantallen studenten. Het rendement is goed en valt nauwelijks te verbeteren.
7. Kwaliteit van afgestudeerden In opdracht van de faculteit heeft het IOWO vanaf 1996 jaarlijks onderzoek verricht naar de ervaringen van de afgestudeerden. In het algemeen zijn de perspectieven op de arbeidsmarkt gunstig. Gemiddeld kost het vinden van een baan iets meer tijd dan bij studenten van andere faculteiten het geval is. De meeste afgestudeerden komen terecht in de zakelijke dienstverlening en bij de overheid. Over het geheel genomen vindt volgens de onderzoeken 67% van de alumni QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
201
een baan die een academische opleiding vergt. De afgestudeerden zijn tevreden over de vakkennis en minder tevreden over, onder meer, inzicht in ICT, communicatieve vaardigheden, verzamelen/ documenteren van informatie en systematische reflectie. De faculteit is aan een aantal van deze aspecten pas in de laatste jaren meer aandacht gaan besteden. In februari 2002 is een rapport verschenen van een tevredenheidsonderzoek onder werkgevers van het Bureau In- en Externe Betrekkingen. Daaruit blijkt dat men tevreden is over de gedegen juridische basiskennis. Met betrekking tot het plaatsen van het recht in de maatschappelijke context en de vaardigheden van de alumni bestaat minder tevredenheid. De faculteit besteedt steeds meer aandacht aan de professionele communicatie met haar afgestudeerden. Dat gebeurt vooral via contacten met de Reünistenkring. Ook hier speelt het Bureau Inen Externe Betrekkingen een belangrijke rol. De heldere procedures en de professionele stagebegeleiding dragen bij aan voldoende waarborging van het niveau van de stages. De wensen van de student staan centraal, maar het niveau wordt adequaat bewaakt. De toetsing is van voldoende niveau. De drie tentamens die de commissie heeft bestudeerd gaven geen aanleiding tot opmerkingen over het niveau. Meer in het algemeen heeft de commissie de indruk gekregen dat de tentamens vodoen aan het vereiste niveau. Wel heeft zij een opmerking gemaakt over een meer structurele bewaking van het academisch gehalte. De scripties die de commissie heeft beoordeeld voldeden aan haar eisen. In enkele gevallen wordt de scriptie vervangen door een artikel. Begeleiding en beoordeling van de scripties is goed geregeld. De eisen en beoordelingscriteria staan helder op papier. Realisatie van het gewenste eindniveau wordt daardoor adequaat gewaarborgd. De commissie concludeert dat het eindniveau van de afgestudeerden voldoende is (zie 1.B. paragraaf 7 voor een toelichting op de weging).
8. Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf Ondanks de MUB kiest de faculteit voor collegiaal bestuur. De leiding berust bij het faculteitsbestuur, bestaande uit de decaan en twee vice-decanen, die de portefeuilles onderwijs c.q. onderzoek beheren. De vice-decaan onderwijs is tevens onderwijsdirecteur. Het faculteitsbestuur is de voornaamste bewaker van de onderwijsprogramma’s en van de kwaliteit van het onderwijs. De faculteit heeft actieve studenten, die deelnemen in het faculteitsbestuur (assessor), de studentenraad en de opleidingscommissies. De student-leden van de opleidingscommissies zijn verkozen na een kandidaatsstelling, waarvoor zij worden opgeroepen door de studentassessor van het faculteitsbestuur. In beginsel is de zittingsduur een jaar. De wisseling is zodanig dat jaarlijks slechts een deel van de student-leden worden vernieuwd. Dit draagt bij aan behoud van kennis en ervaring, hetgeen de commissie waardevol vindt. De opleidingscommissies vergaderen gezamenlijk. Dit is een nuttige werkwijze, omdat daardoor de onderlinge afstemming wordt bevorderd. De faculteit kent formeel een aparte studentenraad en een onderdeelcommissie, maar deze vergaderen gezamenlijk. Tal van commissies houden zich bezig met deelaspecten van het onderwijs. De werkzaamheden daarvan worden weer gecoördineerd door een Stuurgroep onderwijs onder leiding van de vice-decaan onderwijs. In deze stuurgroep zitten ook leden van de ondersteunende staf.
202
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De interne informatievoorziening is wat beperkt van opzet (acht á tien maal per jaar nieuwsbrieven), maar wordt snel uitgebreid. Voor docenten zijn er informatieve handleidingen over veelvoorkomende werkzaamheden, zoals het tutoraat. Er is verder veel zorg besteed aan de communicatie met studenten over de diverse aspecten van het onderwijs. De faculteit is hiërarchisch ingesteld. Verder houdt men niet van bemoeienis van buiten. Het vertrouwen in eigen kracht en verstand is groot. Deze instelling leidt ertoe dat verandering alleen dan plaatsvindt als de faculteit daartoe zelf de noodzaak ziet. Wel heeft de opmerking van de vorige onderwijsvisitatiecommissie dat de faculteit behoudend zou zijn kennelijk indruk gemaakt. Sedert de vorige onderwijsvisitatie heeft de Nijmeegse juridische faculteit belangrijke vernieuwingen in het onderwijs aangebracht. Behoudendheid acht de commissie geen verkeerde instelling, wanneer men vernieuwingen kritisch wil beoordelen op de mogelijkheden tot verbetering. Deze houding bergt wel een zeker gevaar in zich, namelijk dat men te veel vasthoudt aan het bestaande. De commissie meent dat op de faculteit een verantwoordelijkheid rust om zich te oriënteren op nieuwe ontwikkelingen. De faculteit maakt voor vakinformatie gebruik van een ‘portal’ systeem. De vaksecties hebben eigen sites waar studenten informatie over de vakken kunnen vinden en sheets of andere stukken van kunnen afhalen. Ten tijde van het bezoek van de commissie waren er nog niet veel vakken die ICT handig inzetten bij de communicatie met de student. Onderwijskundig gezien loopt de faculteit achter in de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van ICT De KUN als geheel is bezig Blackboard in te voeren. De faculteit zal alleen gebruik gaan maken van dat systeem als dat meerwaarde heeft boven het nu gebruikte. In de ogen van de commissie zal de faculteit op het gebied van ICT meer vooruitgang dienen te boeken. In verhouding is het aantal UHD’s klein. Positief duidt de commissie de ontwikkeling dat niet gepromoveerde, maar zeer ervaren docenten een aanstelling krijgen als ‘seniordocent’. Dit bevordert de carrièremogelijkheden en de kwaliteit van het onderwijs. Het aantal vrouwen in hogere rangen is iets gestegen, maar is nog steeds aan de lage kant. De studenten-stafratio is met 27 gunstig te noemen, maar de faculteit signaleert desondanks dat de werklast hoog is, omdat men vasthoudt aan het onderwijs in kleine groepen. De universiteit ondersteunt de faculteit financieel in dit te waarderen streven. De faculteit geeft aan in vergelijking met de vorige visitatieperiode vooruitgang te hebben geboekt op het punt van het personeelsbeleid en professionalisering. De commissie heeft met genoegen kunnen constateren dat functioneringsgesprekken inmiddels vast gebruik zijn. Tijdens deze gesprekken zijn de onderwijsprestaties uitdrukkelijk onderwerp van gesprek. Docenten die niet goed presteren worden eerst ingezet bij andere onderwijsvormen waar zij beter tot hun recht komen. Blijkt er in de breedte van onderprestatie dan wordt de betrokkene van het onderwijs afgehaald. Beginnende docenten zijn verplicht deel te nemen aan een universitaire didactische cursus, zij het dat niet wordt bijgehouden of dit ook gebeurt. Voor het overige richt het (universitaire) scholingsaanbod zich op bestuurs- en beheerstaken en op professionalisering van docenten. De deelname aan onderwijscursussen is naar het oordeel van de commissie nog iets te vrijblijvend, behalve in de gevallen waarin uit evaluaties en dergelijke blijkt dat een individuele docent tekortschiet. De onderwijstaak van junioronderzoekers komt overeen met 0.3 fte Zij geven in eerste instantie onderwijs in het eerste jaar. Later gaan zij ook tweedejaarsvakken en keuzevakken geven. Hun verQANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
203
plichtingen zijn zoveel mogelijk geconcentreerd in één semester. Zij maken tentamenvragen en kijken tentamens na. De junioren die de commissie heeft gesproken hadden geen overmatige taakbelasting, zij het dat er wel sprake was van piekbelasting en overbelasting in incidentele gevallen.
Tabel 6 Wetenschappelijk personeel: personen (en fulltime equivalenten (fte)) 1e geldstroom aan de opleidingen Rechtsgeleerdheid per 1 januari 2002
Hoogleraren UHD UD Overig WP Junioronderzoekers Studentassistenten Totaal
M (fte)
M V (aantal) (fte)
V Totaal (aantal) (fte)
17,3 7,6 13,2 14,9 10
30 7 19 24 12
3,9 1,7 4,6 18 12,7
6 2 5 23 15
36 (21,2) 9 (9,3) 24 17,8) 47 (32,9) 27 (22,7)
Fte % onderwijs gepromoveerd 11,7 94 % 5,1 100 % 9,8 58 % 28,7 2% 6,8 n.v.t.
2*)
24
5,2
28
52 (7,2)
n.v.t.
65
116
46,1
79
195 (111,1)
62,1
n.v.t.
*) de meeste student-assistenten werken op declaratiebasis Tabel 7 Studenten-stafratio en afgestudeerden/stafratio aan de opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht 2000-2001
Fte onderwijsinzet Ingeschreven studenten Afgestudeerden Studenten per fte onderwijs Afgestudeerden per fte onderwijs
62,1 1643 217 26,5 3,5
9. Faciliteiten en voorzieningen De omvang en de kwaliteit van de onderwijsruimten is voldoende. De bibliotheek is fraai en overzichtelijk ingericht, heeft een op het eerste gezicht ruim voldoende collectie en een gebruiksvriendelijk catalogussysteem. De commissie was onder de indruk van het met de bibliotheek verbonden ‘Studeon’, dat studenten een aanzienlijk aantal goed ingerichte, en in veel gevallen van een computer voorziene, studieplaatsen biedt. De bibliotheekvoorziening lijkt toereikend. De voorzieningen met betrekking tot automatisering en ICT zijn uitstekend, de ontwikkeling van de digitale leeromgeving is echter beperkt.
10. Internationalisering en externe contacten De faculteit biedt op ruime schaal mogelijkheden om in het buitenland te studeren of stage te lopen. Erkenning van in het buitenland behaalde studiepunten is adequaat geregeld. Een buitenlandse stage is alleen bij de studierichting Internationaal en Europees recht verplicht. 204
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Het aantal uitgaande studenten daalt, terwijl het aantal inkomende studenten stijgt. De faculteit meent dat studiefinanciering en tempobeurs debet zijn aan de dalende tendens in de groep uitgaande studenten. Overigens lijkt die dalende tendens thans tot staan gekomen.
Tabel 8 De gerealiseerde uitwisseling van inkomende en uitgaande studenten Studenten van de Nijmeegse rechtenfaculteit naar het buitenland
Studiejaar 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001
Aantal studenten Gemiddeld aantal maanden 69 6,1 54 6,3 48 5,8 45 6,5 34 6,4 32 6,1
Gemiddeld aantal studiepunten 21 21,5 19,5 21 21,5 19
Studenten uit het buitenland naar de Nijmeegse rechtenfaculteit
Studiejaar 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001
Aantal studenten Gemiddeld aantal maanden 71 6,3 79 5,7 66 6,4 75 5,8 91 6,1 106 5,9
Gemiddeld aantal studiepunten 34,5 20,5 31 31,5 34 29,5
Gericht internationaliseringsbeleid maakt onderdeel uit van de missie van de faculteit en wordt concreet vertaald (o.a.) in een veelheid aan mogelijkheden zoals de LL.M. programma’s, de samenwerkingsverbanden binnen Pallas en Socrates en de Business Law School. Ook de taalcursussen zijn daarbij als faciliterende factor niet uit het oog verloren. In het kader van het Socratesprogramma vinden onder verantwoordelijkheid van het Bureau Socrates uitwisselingen van docenten en studenten plaats met een aantal universiteiten in Europa. Er bestaat een bilaterale overeenkomst met de Universiteit van North Carolina. Daarnaast zijn er ook samenwerkingsverbanden met andere universiteiten waaronder die van de Nederlandse Antillen. De faculteit neemt deel aan de postdoctorale opleiding ‘Pallas LL.M. in European Business Law’ georganiseerd door het Pallas Consortium van acht Europese universiteiten. Het Centrum voor Migratierecht onderhoudt een groot aantal internationale contacten.
11a. Interne kwaliteitszorg Op verschillende manieren besteedt de faculteit aandacht aan de kwaliteitszorg. Zo worden de cursussen in het algemeen éénmaal in de twee jaar geëvalueerd met de monitor van het IOWO. Van deze evaluaties wordt een handzaam overzicht gemaakt, waarmee de resultaten over een aantal vakken als het ware in een oogopslag af te lezen zijn. De evaluatieresultaten worden besproken QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
205
in de opleidingscommissie en waar nodig worden maatregelen getroffen. Uit evaluaties blijkt dat studenten over het algemeen tevreden zijn over de kwaliteit van het onderwijs. De studenten zijn zeer te spreken zijn over het onderwijs in alle groepen van de Rota Administrativa en de Rota Carolina. Daarnaast oordelen studenten negatief over de kwaliteit van het onderwijs in enkele metajuridische vakken. Een uitgesproken negatieve uitzondering hierop vormde het onderwijs in het Belastingrecht. De faculteit heeft onlangs met betrekking tot dit vak drastische maatregelen genomen, die effectief zijn gebleken. Uitkomsten van evaluaties worden aantoonbaar in het beleid betrokken. De faculteit bewaakt eveneens de kwaliteit op curriculumniveau, en wel eens in de drie á vijf jaar. Men stelt een commissie in, die het beschikbare evaluatiemateriaal en de gegevens uit panelgesprekken met docenten en studenten in samenhang beoordeelt. Deze werkwijze is minder bewerkelijk dan een complete enquête afnemen, levert ook minder objectieve gegevens, maar is tegelijkertijd sneller en biedt de mogelijkheid informatie te verzamelen over complexe situaties die beter te interpreteren is. Uit de rapportages van de commissie komt het beeld naar voren dat adequaat en effectief geopereerd wordt. Ook externe bronnen worden gebruikt om de kwaliteit van de opleiding in beeld te krijgen. Men ondervraagt de alumni regelmatig schriftelijk. Daarnaast wordt aan de werkgevers, die ook stagestudenten van de faculteit betrekken, gevraagd hun mening over de kwaliteit van de opleiding te geven. Interessant is dat de faculteit de kwaliteit van de tentamens en examens apart aandacht wil geven. Een heldere procedure moet hiervoor nog ontwikkeld worden.
11b. Zelfstudie De zelfstudie is een toegankelijk en informatief stuk, waarin evenwel de zwakkere kanten, waarop kritiek mogelijk zou zijn, op een aantal punten onderbelicht blijven. Een voorbeeld is de vervanging van de sterkte-zwakteanalyse door een foto.
12. Invoering van de bachelor-masterstructuur De faculteit heeft haar bezorgdheid geuit over het systeem van accreditatie. Ze is van mening dat hierdoor de vrijheid van onderwijs en de academische vrijheid op ongeoorloofde wijze wordt ingeperkt. Verder is zij van oordeel dat het nieuwe systeem contraproductief is voor de internationalisering.
206
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 9 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het bachelorprogramma en de omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht en de masteropleidingen aan de Katholieke Universiteit Nijmegen Bacheloropleidingen (in studiepunten)
1e jaar 2e jaar 3e jaar externe stage scriptie/afstudeerwerk
1e jaar 2e jaar 3e jaar externe stage scriptie/afstudeerwerk
Nederlands recht verplicht beperkte keuze 42 0 38,5 3,5 38,5 3,5
vrije keuze 0 0 0
Notarieel recht verplicht beperkte keuze 42 0 38,5 3,5 42 0
vrije keuze 0 0 0
Internationaal en Europees recht verplicht beperkte vrije keuze keuze 42 0 0 42 0 0 42 0 0
*) facultatief Masteropleidingen (in studiepunten)
Master externe stage scriptie/afstudeerwerk
Nederlands recht Notarieel recht verplicht beperkte vrije verplicht beperkte vrije keuze keuze keuze keuze 19,6 9,8 35,7 12,6
6,3
Internationaal en Europees recht verplicht beperkte vrije keuze keuze Master 17,5 7,7 externe stage 4,9 scriptie/afstudeerwerk 11,9 *) facultatief Ad tabel 9 De vermelde getallen zijn, ten behoeve van een vergelijking met het oude propedeuse- en doctoraalprogramma, omgerekend van ects (punten volgens het European Credit Transfer System) naar studiepunten.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
207
De faculteit heeft per 1 september 2002 de bachelor-masterstructuur ingevoerd. Daarbij is er zo min mogelijk veranderd ten opzichte van de oude programma’s. De faculteit biedt drie bacheloropleidingen aan: Nederlands recht, Internationaal & Europees recht en Notarieel recht. Het bachelordiploma heeft geen civiel effect, evenmin als aan andere faculteiten. De bacheloropleidingen hebben een gemeenschappelijke propedeuse. Het propedeuseexamen blijft gehandhaafd. In de volgende jaren worden de hoofdvakken gegroepeerd naar vakgebied gedoceerd. In de bachelor i.e.r. zijn enkele Engelstalige vakken opgenomen. Er ligt een sterke nadruk op de kerngebieden van het recht. Er is weinig ruimte voor metajuridische vakken en weinig ruimte voor keuzes. De faculteit wijst een groter aandeel van metajuridische vakken op principiële gronden van de hand. In de bachelor Nederlands recht is de aandacht voor Europees recht zeer beperkt (zes ects (4,2 studiepunten) in het eerste jaar). De bevordering van schrijf- en spreekvaardigheid door middel van essayverplichtingen en de oefenrechtbanken wordt voortgezet. Deeltijders zijn vrijgesteld van de essayverplichtingen en van deelneming aan de oefenrechtbanken. In plaats daarvan schrijven zij een scriptie. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een examen in die zin dat alle onderdelen moeten zijn behaald. Om de doorstroming naar de masteropleidingen te stimuleren, zal er geen feestelijke uitreiking van het bachelordiploma plaatsvinden en wordt het mogelijk te studeren in de master ook al heeft men de bacheloropleiding nog niet afgemaakt. In de masterfase vindt een verdere specialisatie plaats. Er is een master Nederlands recht, een master Internationaal & Europees recht en een master Notarieel recht. Verder komt er een ‘duale masteropleiding Nederlands recht’ met afstudeerprogramma’s (aangeboden onder de naam ‘Nijmegen Law School’). Daarnaast biedt de faculteit ‘gecombineerde masteropleidingen’ (dubbelstudies), en duale masters aan. Men kan tweemaal per jaar instromen in de masteropleidingen. De masteropleiding Nederlands recht bevat – in afwijking van het oude doctoraalprogramma – vijf afstudeerrichtingen: burgerlijk recht, ondernemingsrecht, strafrecht, staats- en bestuursrecht en handels- en economisch recht. Studenten die niet willen kiezen voor een van de vijf afstudeerrichtingen en zelf hun afstudeerpakket willen samenstellen, kunnen kiezen voor een vrij pakket. Het is niet mogelijk verschillende masters of afstudeerrichtingen te combineren. De faculteit wil niet dat studenten via vrijstellingen en binnenpaden op een gemakkelijke manier twee of meer diploma’s halen. De masteropleiding wordt afgesloten met een scriptie (Notarieel recht negen ects (6,3 studiepunten), i.e.r. zeventien ects (11,9 studiepunten), Nederlands recht achttien ects (12,6 studiepunten)).
Conclusies en aanbevelingen De Nijmeegse faculteit heeft na de vorige visitatie, waarbij de faculteit als ‘behoudend’ is aangemerkt, belangrijke vernieuwingen in het onderwijs aangebracht. Te noemen zijn de systematische beperking van werkgroepen tot een maximum van 25 deelnemers, de geleidelijke invoering van interactief onderwijs en een grotere nadruk op vaardighedentraining. De studenten lijken in meerderheid actief mee te doen aan werkgroeponderwijs.Ook al moet met name met het interactieve onderwijs nog meer ervaring worden opgedaan, lijken de genoemde wijzigingen verbeteringen.
208
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Behoudendheid is trouwens niet als zodanig een verkeerde instelling. Het gaat erom of het bestaande door vernieuwingen merkbaar verbeterd kan worden. Dat de faculteit de invoering van de bachelor-masterstructuur niet heeft aangegrepen om wederom substantiële wijzigingen in te voeren, maar zich voornamelijk beperkt heeft de bestaande, zojuist vernieuwde, onderwijsstructuur van nieuwe aanduidingen te voorzien is in de gegeven situatie een begrijpelijke keuze. Hetzelfde geldt voor het curriculum waarin de nadruk ligt op de traditionele juridische hoofdvakken, aangevuld met meer recente verschijningen, zoals met name Europees recht. De commissie acht het ook geenszins onjuist dat de faculteit het nog altijd van belang vindt dat studenten de nodige kennis van het recht verwerven. Uiteindelijk gaat het er vooral om of zij inzicht hebben in de structuur, samenhangen en toepassing van het recht, maar zonder kennis is zulk inzicht niet te verwerven.
De faculteit heeft zich ingespannen de communicatie met de studenten te verbeteren. Studenten die met de commissie hebben gesproken waarderen de toegankelijkheid van de docenten, hetgeen waarschijnlijk met de kleinschaligheid samenhangt. De zelfstudie is een prettig leesbaar en informatief stuk, waarin echter zwakkere kanten, waarop kritiek mogelijk zou zijn, wat onderbelicht blijven. Het totale rendement van de propedeuse is in de afgelopen jaren substantieel verhoogd en is daarmee op een aanvaardbaar niveau gekomen. Het doctoraalrendement is bij de opleiding Nederlands recht minder gunstig. Het bevindt zich ongeveer op het landelijk gemiddelde, maar dat is laag. Het is de commissie bekend dat hierbij factoren in het spel zijn, die de faculteiten nauwelijks kunnen beïnvloeden. Een punt van aanhoudende zorg, niet beperkt tot deze faculteit, is het betrekkelijk geringe aantal uren dat veel studenten aan hun studie besteden. Een belangrijk en doorgaans door studenten zeer gewaardeerd onderdeel van het onderwijs is de werkzaamheid van studenten in een oefenrechtbank. Het Nijmeegse model wijkt in zoverre af van het elders toegepaste dat de oefenrechtbank (hier als Rota aangeduid) gesplitst is in een strafrechtelijk, een civielrechtelijk en een bestuursrechtelijk gedeelte. Dit model maakt het mogelijk deelneming aan de oefenrechtbank in verschillende stadia van de opleiding onder te brengen. Dat vergroot het nut. De keuze om studenten te laten beginnen met oefening in de strafrechtspraak komt de commissie, gezien de grotere algemene bekendheid van deze tak van rechtspraak, logisch voor. De commissie acht het van belang – voorafgaand aan deelneming aan een oefenrechtbank – studenten te instrueren in de vaardigheid van het mondeling en schriftelijk argumenteren. De inbreng van studenten bij de oefenrechtbank zou zowel op vormgeving als op juridische inhoud getoetst moeten worden. Ook de inhoudelijke samenhang met het onderwijs in het desbetreffende rechtsgebied moet in het oog worden gehouden. Vaardighedentraining, met inbegrip van deelneming aan de oefenrechtbanken zou zich ook tot deeltijdstudenten – in voorkomende gevallen evt. met vrijstellingen – moeten uitstrekken. Ook van het onderwijs aan studenten Notarieel recht moet vaardighedentraining een substantieel onderdeel zijn. Een belangrijk onderdeel van de opleiding is de scriptie, waarmee de studie – in de nieuwe structuur de masteropleiding – wordt afgesloten. De commissie juicht het toe dat de faculteit elke scriptie, behalve door de scriptiebegeleider, ook nog door een tweede docent laat beoordelen en bovendien dat de student zijn scriptie, desgewenst in het openbaar, ten overstaan van de beoordelaars mag verdedigen. De beschikbaarheid van duidelijke, hoewel enigszins elementaire, richtlijnen voor het schrijven en voor het beoordelen van een scriptie, is een positief punt. De wijze van begeleiding,met inbegrip van de intensiteit en het tempo daarvan, zouden nog beter kunnen worden gestructureerd. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
209
De commissie acht systematische, dus niet slechts incidentele, evaluatie van tentamens wenselijk. De commissie juicht het toe dat het volgen van een stage en van een deel van de opleiding in het buitenland, voor zover niet verplicht, door functionarissen van de faculteit actief wordt gestimuleerd en vergemakkelijkt. De plaats van het Europees recht in het curriculum komt voor verdere verruiming in aanmerking. Geïntegreerd onderwijs, waaraan verschillende vakgroepen meewerken zou verder moeten worden gestimuleerd. De faculteit faciliteert didactische scholing en bijscholing van docenten, maar voert geen systematisch professionaliseringsbeleid. Op dit gebied zou een zekere verschuiving van vrijheid naar gebondenheid in aanmerking komen. De bibliotheek is fraai en overzichtelijk ingericht, heeft een op het eerste gezicht zeer redelijke collectie en een gebruiksvriendelijk catalogussysteem. De commissie was onder de indruk van het met de bibliotheek verbonden ‘Studeon’ dat studenten een aanzienlijk aantal goed ingerichte, en in veel gevallen van een computer voorziene, studieplaatsen biedt. De instelling van de functie van ‘junioronderzoeker’ lijkt de commissie aantrekkelijk. Dergelijke onderzoekers hebben een betere positie dan aio’s en zij leveren een van tevoren vastgelegde bijdrage aan het onderwijs. ICT maakt de indruk in deze faculteit als hulpmiddel bij het onderwijs een wat achtergebleven gebied te zijn. De ontwikkeling is ‘vraaggestuurd’ en verloopt mede daardoor langzaam.
210
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht en Internationaal en Europees recht van de Universiteit Maastricht 1. Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleidingen De onderwijsprogramma’s zijn er in hoofdzaak op gericht studenten zelfstandigheid en probleemoplossend vermogen aan te leren. Daarbij probeert men zoveel mogelijk aan te sluiten bij de maatschappelijke werkelijkheid. Het onderwijsprofiel, bestaand uit het probleemgestuurd onderwijs (pgo), is de belangrijkste manier om tot de gewenste vermogens te komen. De nadruk ligt op het aanleren van een bepaalde basismethodiek om tot probleemoplossing te komen. Inhoudelijk beoogt de opleiding Nederlands recht generalisten met probleemoplossend vermogen te vormen. Het profiel van de afgestudeerde verschilt in dat opzicht niet of nauwelijks van dat van andere opleidingen Nederlands recht. De opleiding Fiscaal recht richt zich eveneens op het zelfstandig oplossen van, ditmaal fiscale, problemen. De opleiding beoogt interdisciplinair te zijn. De opleiding European Law School is een breed opgezette opleiding, waarin in ruime mate aandacht wordt besteed aan het Europese recht en de rechtsvergelijking. De opleiding is gericht op de betere student, en wordt deels Engelstalig aangeboden. Het profiel van de afgestudeerde is een breed gevormde jurist die in de Nederlandse en internationale rechtspraktijk zijn weg vindt. De doelstellingen zijn expliciet ingebed in de missie van de Universiteit Maastricht. De universiteit heeft een onderwijsfilosofie die door alle faculteiten wordt gedragen. Deze filosofie is duidelijk uitgewerkt op alle niveaus van de rechtenopleidingen. De oorspronkelijke opzet is daarbij wel enigszins aangepast, omdat is gebleken dat het element ‘kennisoverdracht’ toch aanwezig moest zijn in de verschillende cursussen, met name in het eerste jaar. Daarom zijn er inmiddels ook hoorcolleges en is de rol van de tutor (de docent) in de onderwijsgroepen iets geprononceerder geworden. Per onderwijsblok zijn eindtermen geformuleerd in de zogenaamde blauwdrukken. Per blok zijn deze weer uitgesplitst naar eindtermen per ‘probleemtaak’. Hierbij is een grote mate van nauwkeurigheid aan de dag gelegd. Bij de opleiding Fiscaal recht zijn deze eindtermen echter niet duidelijk geformuleerd, noch per blok, noch per vak of probleemtaak. Daar is volstaan met het opsommen van onderwerpen waarvan de student kennis moet hebben. In een pgo-systeem dienen echter ook andere competenties te worden benoemd.
2. Opbouw en inhoud van het programma De faculteit biedt na de propedeuse drie bovenbouwopleidingen aan: Nederlands recht, Fiscaal recht en de European Law School, een opleiding Internationaal en Europees recht. Deze opleidingen in voltijd kennen, inclusief de propedeuse, een cursusduur van vier jaar. De opleiding Nederlands recht kan ook in een deeltijdprogramma van zeven jaar worden gevolgd. De propedeuse bestaat uit verplichte vakken. Het programma is uit blokken opgebouwd. De doctoraalprogramma’s van alle opleidingen bestaan uit een basisdoctoraal en een einddoctoraal van elk anderhalf jaar. Na een basisdoctoraal zijn er in het einddoctoraal verschillende keuzemogelijkheden uit juridische en niet-juridische vakken (zie tabel 1). Binnen Nederlands recht is een keuze mogelijk uit een tiental vakthematische richtingen of een vrije keuze uit de verschillende keuzeblokken Nederlands recht (een Vrij doctoraal). De tien vakthematische richtingen zijn: QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
211
Privaatrecht, Handels- en ondernemingsrecht, Staats- en bestuursrecht, Sociaal recht, Gezondheidsrecht, Metajuridica, Strafrecht, Internationaal recht, Europees recht en Europese recht- en taalstudies. Fiscaal recht kent drie specialisaties: Internationaal en Europees belastingrecht, Pensioen en beleggen en Fiscale advocatuur. De opleidingen en specialisaties bij Nederlands recht en de European Law School worden afgerond met een scriptie van acht studiepunten, terwijl de afstudeerrichtingen bij Fiscaal recht met een scriptie van zes studiepunten worden afgesloten.
Tabel 1 Aandeel van verplichte vakken (in studiepunten) in het basisdeel van het programma (propedeuse en basisdoctoraal) en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht, Fiscaal recht en European Law School aan de Universiteit Maastricht
1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar externe stage scriptie
Nederlands recht ver- beperkte vrije plicht keuze keuze 42 42 24 18 18 18 *) 9
Fiscaal recht verbeperkte vrije plicht keuze keuze 42 42 42 20 12 4
European Law School verbeperkte vrije plicht keuze keuze 42 42 42 25 10
8
6
8
*) facultatief
De inhoud en het niveau van de propedeuse zijn aan de lichte kant: deze wordt door de studenten gekwalificeerd als ‘goed te doen’. Een uitzondering vormt het blok rechtshandelingen, dat moeilijk wordt gevonden. De zwaarte van het tweede jaar valt voor veel studenten, met name door het blok 2.4, dat de vakken materieel vermogensrecht, rechtsgeschiedenis en procesrecht bevat, tegen. De commissie is van mening dat de overgang van het eerste naar het tweede jaar voor verbetering vatbaar is. De oriënterende functie van de propedeuse is goed. Alle latere richtingen in het doctoraal komen in het eerste jaar aan bod. De commissie acht de selecterende functie van de propedeuse in orde. Deze kent twee toetsmomenten. Na één jaar krijgen studenten die minder dan de helft van het aantal studiepunten behalen een negatief bindend studieadvies. Na twee jaar wordt bezien, of de studenten de propedeuse hebben behaald; diegenen die daar niet in zijn geslaagd krijgen een negatief bindend studieadvies. In het basisdoctoraal bestaat een zekere onevenwichtigheid door het bovengenoemde ‘struikelblok’ 2.4, dat ten opzichte van andere blokken in het tweede jaar relatief zwaar is. Binnen de bovenbouwopleidingen, inclusief Fiscaal recht, hebben studenten in vergelijking met elders relatief veel keuzevrijheid en een relatief grote keuzeruimte om in te vullen. Binnen het programma van Nederlands recht heeft de Maastrichtse faculteit themarichtingen opgezet. Deze zijn qua opzet en inhoud kleiner en compacter dan de afstudeerrichtingen elders. Het is voor studenten mogelijk om verschillende aantekeningen op de bul te krijgen voor het volgen van deze specialisaties. De keuzeruimte van de opleidingen kan worden gevuld met kleine en grote onderdelen van verschillende omvang in studiepunten. De zwaarte van de vakken loopt daardoor nogal uiteen. 212
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
In de programma’s van de opleidingen heeft de scriptie vergeleken met elders niet zo’n centrale plaats. De commissie meent dat de scriptie, als belangrijk ijkpunt van de door de student te behalen eindtermen van de opleidingen, meer aandacht verdient. Het gewicht van scriptie kan verder worden verzwaard door middel van een openbare verdediging, hetgeen ook de uitstraling van de scriptie naar anderen ten goede zal komen. Langs deze weg vormt de scriptie ook een oefening en toetssteen voor de mondelinge vaardigheden. Het zwaartepunt van het onderzoek van de faculteit ligt op internationalisering en rechtsvergelijking. De commissie waardeert de wijze waarop de faculteit heeft geprobeerd om dit sterk in de opleiding naar voren te brengen in de keuzevakken en de opzet van de European Law School. De commissie juicht bovendien toe dat de capaciteitsgroepen geregeld recente onderzoeksliteratuur in de onderwijsstof opnemen. De faculteit besteedt veel aandacht aan de academische en professionele vaardigheden. Daarnaast draagt de faculteit zorg voor een goede ontwikkeling van de mondelinge, schriftelijke en computervaardigheden onder de studenten. De aandacht voor deze vaardigheden is goed geïntegreerd in de oefenrechtbank en het probleemgestuurd onderwijs in de onderwijs(werk)groepen, die de ruggengraat van de opleidingen vormen. Na de essays in de werkgroepen wordt de student via het schrijven van een miniscriptie in het derde jaar grondig voorbereid op de uiteindelijke scriptie, een aanpak waarvoor de commissie veel waardering heeft. Sinds de instelling van het propedeuseberaad vindt er een goede interne afstemming van het propedeuseonderwijs plaats. De commissie is van mening dat een dergelijke interne afstemming en het bevorderen van meer samenhang in het postpropedeutische onderwijs (in en tussen de bovenbouwopleidingen) verbetering behoeft. Het deeltijdprogramma van Nederlands recht komt kwalitatief overeen met dat van de voltijdopleiding. In 2000 is het aio-systeem omgezet in een systeem van junioronderzoekers. De aanstellingsduur is vier jaar gebleven. De omvang van de onderwijstaak is afgenomen als gevolg van lage percentages promoties. Promovendi worden nu extra gestimuleerd om hun proefschrift op tijd af te ronden. Een junioronderzoeker is gedurende drie jaar van de aanstelling betrokken bij het onderwijs. Gewoonlijk heeft men per jaar een blok lang vier groepen om te begeleiden. Dat is gedurende acht weken, tweemaal per week. Daarnaast corrigeren de junioronderzoekers tentamens aan de hand van een uitgebreide nakijkinstructie en begeleiden zij door het jaar heen verschillende miniscripties. Deze belasting acht de commissie niet bovenmatig. De eigen opleiding van de junioronderzoekers speelt zich af in het kader van één van de twee onderzoekscholen waarin de faculteit deelneemt. De school ‘Rechten van de Mens’ heeft een minder gestructureerd programma dan de ‘Ius Commune’ school. De onderzoeksschool ‘Ius Commune’ biedt junioronderzoekers een goed doordacht en vormend opleidingstraject aan, waarbinnen zij zich bekwamen in didactische vaardigheden, methodologie, theorievorming en dergelijke. De onderzoeksschool ‘Rechten van de Mens’ te Utrecht biedt promovendi echter cycli van lezingen over losse thema’s. Bij ‘Rechten van de Mens’ is minder duidelijk wat tot de verplichte opleiding behoort. Bovendien is het programma-aanbod zo breed dat de onderdelen ervan maar een beperkte groep aanspreken. Hierdoor is de onderzoeker meer op zichzelf teruggeworpen wat de opleiding betreft. Het onderwijsaanbod van ‘Ius Commune’ is goed te noemen. Na de evaluatie van de opleiding zijn minder geschikte onderdelen, zoals de ‘100 uur metajuridica’, geschrapt. De commissie meent dat de promovendi die in de onderzoeksschool ‘Rechten van de Mens’ participeren een degelijk en serieus opleidingsprogramma verdienen dat qua inhoud, intensiteit en organisatie en niveau vergelijkbaar is met dat van ‘Ius Commune’. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
213
Daarnaast zijn er ook meer algemene cursussen waarvan men gebruik kan maken, zoals ‘Endnote’ of ‘speedreading’. Net zoals andere beginnende docenten volgen de onderzoekers didactische cursussen. Er zijn regelmatig evaluatie-, functionerings- en beoordelingsgesprekken. Na negen maanden is er een beoordelingsgesprek waarin wordt bezien of de aanstelling moet worden voortgezet. De begeleiding door de aio-decaan is goed. De aio-mentor speelt een bijzondere rol als klankbord en vertrouwensfiguur.
3. Onderwijsleeromgeving 3.1 Algemeen De faculteit volgt de basisfilosofie van de Universiteit Maastricht en maakt dus gebruik van de principes van het probleemgestuurd onderwijs (pgo). De faculteit heeft zich op grond hiervan tot doel gesteld te streven naar actieve onderwijsvormen die studenten aanzetten tot effectief en efficiënt studiegedrag. Dit pgo is door eerdere visitatiecommissies onderzocht en in het algemeen positief beoordeeld. De commissie sluit zich daarbij aan. Het pgo is in de loop der jaren ook bijgesteld en verbeterd, onder meer door het inzetten van tutoren die inhoudelijk thuis zijn in het vakgebied dat in een onderwijsgroep onderwerp van bespreking vormt. Waar nodig wordt gebruik gemaakt van hoorcolleges waarin studenten worden onderwezen in de grote lijnen van het recht en in de samenhang tussen rechtsgebieden en rechtsfiguren. Positieve aspecten van de praktijk van het pgo zijn de beperkte omvang van de onderwijsgroepen van twaalf tot vijftien deelnemers – in de postpropedeutische fase inmiddels vergroot tot ten hoogste negentien deelnemers – de noodzaak voor studenten zelf actief te zijn en de prikkeling van de kritische zin door de onderlinge discussies. Een kwetsbaar punt is dat veel afhangt van de attitude en de bekwaamheid van de tutoren, waardoor grote verschillen kunnen optreden in de kwaliteit van dit onderwijs. De faculteit is zich hiervan bewust. Het onderwijs in de propedeuse wordt goed gecoördineerd en ondersteund door onderwijsmateriaal waarin voor tutoren ook duidelijk is aangegeven welke stof aan de orde moet komen en welke doeleinden bereikt moeten worden. 3.2 Werkvormen De geschiktheid van de didactische invulling van het pgo voor de leerdoelen hangt af van de specificiteit van het vak. Daarom gaat door de faculteit met pgo niet dogmatisch om. Zowel in als buiten de onderwijsgroep staat echter de zelfwerkzaamheid van de studenten centraal. Het aantal contacturen is zowel in de propedeuse als in het basisdoctoraal beperkt. Het onderwijsmateriaal nodigt uit tot zelfwerkzaamheid. Het bestuderen van een aantal daarvoor in aanmerking komende juridische handboeken hoort daarbij. Er wordt gebruik gemaakt van opdrachten, bijvoorbeeld tot het schrijven van schriftelijke stukken (als een pleitnota of een annotatie).
Tabel 2.1 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Nederlands recht
Jaar Hoor- Werk- Practica Overige college college contacturen e 1 64 0 64 128 2e 64 0 64 128
214
Zelfstudie *)
Stage Scrip- Totaal Studietie uren punten
1424 1224
0 0
0 160
1680 1640
42 41
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Jaar Hoor- Werk- Practica Overige ZelfStage Scrip- Totaal college college contact- studie *) tie uren uren 3e 46 0 56 190 1388 0 0 1680 e 4 16 0 0 128 1296 **) 280 1720 *) waarvan tentamens in het 1e t/m 4e jaar: respectievelijk 18, 13, 12 en 12 uren **) facultatief
Studiepunten 42 43
Tabel 2.2 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Fiscaal recht
Jaar Hoorcollege
Werkcollege
Practica
1e 2e 3e 4e
0 0 0 0
64 0 0 0
64 42 54 22
Overige contact uren 128 96 128 128
ZelfStage Scripstudie *) tie
Totaal Studieuren punten
1424 1502 1418 1410
1680 1640 1600 1800
0 0 0 **)
0 0 0 240
42 41 40 45
*) waarvan tentamens in het 1e t/m 4e jaar: respectievelijk 18, 18, 18 en 15 uren **) facultatief Tabel 2.3 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten European Law School
Jaar Hoorcollege
Werk- Practica Overige ZelfStage Scrip- Totaal college contact- studie *) tie uren uren 1e 64 0 64 128 1424 0 0 1680 2e 64 0 128 128 1440 0 0 1760 e 3 96 0 0 206 1378 0 0 1680 4e 0 0 16 176 1168 **) 240 1600 *) waarvan tentamens in het 1e t/m/ 4e jaar: respectievelijk 18, 24, 27 en 21 uren **) facultatief
Studiepunten 42 44 42 40
3.3 Vaardigheden De faculteit besteedt in haar onderwijs voldoende aandacht aan het onderwijzen van en oefenen in vaardigheden. In het eerste studiejaar biedt zij twee practica aan waarin aandacht wordt besteed aan het analyseren en samenvatten van juridische teksten, de methode van het casus oplossen en oefeningen in juridisch argumenteren en redeneren. In de doctoraalfase Nederlands recht worden schrijfopdrachten gegeven en moeten studenten deelnemen aan de oefenrechtbank. In de opleidingen European Law School en Fiscaal recht worden eveneens schrijfopdrachten gegeven, waarbij de typisch fiscaaljuridische vaardigheden zijn geïntegreerd in de onderwijsbijeenkomsten. In de European Law School staan twee practica op het programma: International Contract Practice en Public Law Practice. Door de methode van onderwijs worden studenten geoefend in mondelinge uitdrukkingsvaardigheid. De commissie heeft in de gesprekken met studenten vastgesteld dat dit ook met succes lijkt te gebeuren. In de propedeuse wordt aandacht besteed aan computervaardigheden. Daartoe wordt aan de studenten een bundel aangeboden met materiaal onder meer voor het digitaal zoeken in de bibliotheek. De commissie heeft met waardering kennis genomen van het materiaal dat voor de oefenrechtQANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
215
bank is samengesteld. Een beperkt aantal studenten kan deelnemen aan de Advocatenpraktijk UM, opgezet naar het model van een rechtshulpkliniek. De belangstelling van studenten voor deze vorm van onderwijs in de praktijk is zeer groot. Deelnemen daaraan wordt als erg leerzaam en boeiend ervaren. Dit project van de faculteit mag een groot succes worden genoemd. 3.4 Scriptie De scriptie is het sluitstuk van de studie. De student kiest zelf een onderwerp in overleg met een examenbevoegd docent. Met deze worden afspraken gemaakt over de te volgen werkwijze. Deze werkwijze kan bestaan uit het bespreken van een inhoudsopgave en het na enige tijd inleveren van een complete scriptie, maar meestal vindt een aantal besprekingen van conceptteksten plaats, zodat meer versies worden besproken totdat de eindversie van de scriptie gereed is. In de faculteit bestaat geen eenstemmigheid over het antwoord op de vraag hoe een meer intensieve wijze van begeleiding behoort te worden gewaardeerd. Naar het oordeel van de commissie behoeft het feit dat een student verscheidene besprekingen verlangt niet noodzakelijkerwijs een teken van zwakte te zijn. De commissie tekent hierbij aan dat juist het contact met een ervaren onderzoeker voor de student een waardevolle bijdrage aan diens vorming kan zijn en deze kan aanzetten tot een betere prestatie bij het schrijven van een juridisch werkstuk. In de meeste vakgroepen wordt de scriptie (marginaal) beoordeeld door een supervisor (meestal een hoogleraar). De commissie heeft begrepen dat deze supervisie zodanig oppervlakkig is dat nauwelijks van een tweede beoordeling kan worden besproken. De commissie beveelt aan deze werkwijze te herzien. De faculteit heeft een scriptiehandleiding opgesteld waaruit duidelijk blijkt aan welke criteria de scriptie moet voldoen en zij houdt ook de hand aan deze normen. 3.5 Stages De stage is een facultatief onderdeel in de drie opleidingen. De faculteit hecht grote waarde aan een stage en heeft daarom voorzieningen getroffen die erop gericht zijn het volgen van een stage in de doctoraalfase te bevorderen. Het merendeel van de studenten volgt dan ook een stage. Binnen de opleidingen Nederlands recht en European Law School levert de stage negen studiepunten op (minimaal acht weken en een verslag), in de opleiding Fiscaal recht is dit aantal sinds kort teruggebracht naar vier punten. De criteria voor de stages zijn neergelegd in de stagerichtlijn. De faculteit beschikt over een eigen stagebureau van twee coördinatoren. Er zijn voldoende stageplaatsen. De begeleiding vindt plaats door een docent die vanuit zijn/haar vakgebied aansluiting heeft bij de instelling waar de stage wordt gevolgd. In het algemeen bestaat er bij studenten tevredenheid over de mogelijkheid van het volgen van een stage. 3.6 Toetsen Hoewel de commissie wel enig begrip heeft voor de redenen die de faculteit daarvoor aanvoert, wordt bij de toetsing naar haar oordeel nog te veel gebruikgemaakt meerkeuzevragen. Er bestaat aandacht voor de kwaliteit van de toetsen. Begeleiding wordt aangeboden vanuit de capaciteitsgroep Onderwijsinnovatie en Informatietechnologie. De bewaking van de kwaliteit vindt verder plaats binnen de capaciteitsgroep, terwijl daarnaast de toets en de standaardantwoorden nog eens worden beoordeeld door een referent. De commissie vraagt zich desalniettemin af of de faculteit voldoende aandacht heeft voor het ontwikkelen van normen voor een uniform beleid ten aanzien van het niveau van de toetsing.
4. Instroom De instroom blijft over de afgelopen jaren stabiel op hetzelfde niveau. De faculteit is hier tevreden over en wil niet groeien in omvang, aangezien zij grote waarde hecht aan het handhaven 216
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
van de kleinschaligheid van het onderwijs. Ook de kwaliteit van de studenteninstroom is stabiel.
Tabel 3.1 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleidingen Nederlands recht (voltijd en deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren), bron KUO VSNU
Aantal eerstejaars Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 Totaal 375 311 53 59 Voltijd 340 289 55 60 Deeltijd 35 22 31 50
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 1619 1470 57 60 1455 1296 59 61 164 174 43 52
Tabel 3.2 Totaal aantal studenten bij de opleiding Fiscaal recht (voltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/1996 1999/2000 1995/1996 1999/2000 Voltijd 264 249 38 35
Tabel 3.3 Totaal aantal studenten bij de opleidingen European Law School (voltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/1996 1999/2000 1995/1996 1999/2000 Voltijd 127 382 58 62
Bij de European Law School is sprake van een grote groep Duitse studenten. Hoewel deze niet afzonderlijk geregistreerd zijn, heeft de commissie de indruk dat er geen sprake is van een grote instroom van allochtone studenten. De bij ettelijke andere faculteiten duidelijk problematische groep zij-instromers met een havo-diploma en hbo-propedeuse levert aan de Maastrichtse faculteit geen problemen op. De faculteit zelf zoekt de verklaring daarvoor in de kwaliteit van het hbo-onderwijs in de directe omgeving. Er bestaat ruime aandacht voor voorlichting aan (aankomende) studenten. Het materiaal is veelsoortig en informatief. Van studenten valt veelvuldig te vernemen dat de keuze voor de pgo-methodiek een bewuste is op basis van voorlichtingsdag of ‘onderdompel’dag. Zij worden na aanvang van de studie niet teleurgesteld in hun verwachtingen. Contacten met het vwo vinden ook buiten de regio plaats, als onderdeel van de werving van nieuwe studenten.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
217
5. Studeerbaarheid Ondanks een relatief geringe bezetting zijn de studieadviseurs in staat om op korte termijn studenten voor een gesprek te ontvangen. Ongetwijfeld speelt de lage drempel bij het contact zoeken met de docenten een positieve rol in deze, omdat een deel van de problemen aldus opgelost wordt voordat bemoeienis van studieadviseurs nodig is. Studenten kunnen worden opgeroepen bij onvoldoende studieresultaten tijdens de propedeuse, maar sinds de invoering van het bindend studieadvies wordt het actief benaderingsbeleid van de studieadviseurs met name gericht op studenten die in de postpropedeutische fase studiebelemmeringen ondervinden (bijv. bij het schrijven van de scriptie). De ervaring leert dat de respons op gerichte individuele oproepen zeer hoog is, terwijl op algemene uitnodigingen/oproepen nauwelijks reactie volgt. Volgens studenten is de propedeutische fase ‘gemakkelijk’ in de geprogrammeerde tijd te voltooien. De doctoraalfase kan in de geprogrammeerde tijd worden afgerond, maar ook aan deze faculteit geldt dat weinigen dat ook daadwerkelijk doen ten gevolge van het belang dat men aan baantjes en nevenactiviteiten hecht. Maastrichtse studenten blijken met een gemiddelde tijdsbesteding van 25- 30 uur per week (inclusief contacturen) aan studiedoeleinden relatief gunstig af te steken ten opzicht van de rechtenstudenten elders in den lande. Het appel dat uitgaat van de pgo-methodiek wordt door studenten in dat verband genoemd. Het studievoortgangsysteem PREMIUM vervult niet alleen een rol op studentniveau, maar wordt ook op geaggregeerd niveau gebruikt om gegevens uit te betrekken. Probleemanalyse en gebruik daarvan op beleidsniveau worden aldus bevorderd. In de curriculumevaluaties is men vooral gericht op de zogenaamde blokevaluaties. Samenhang tussen de blokken en de bewaking van het onderscheiden ‘gewicht’ van de verschillende blokken verdient evenzeer aandacht. Het lijkt de commissie zaak een zeker evenwicht in de zwaarte van de van studenten verwachte inspanningen tussen de blokken te bewerkstelligen. In het bijzonder acht de commissie het minder gewenst de studenten eerst enkele naar verhouding lichte blokken aan te bieden, gevolgd door een veel zwaarder blok, hetgeen de uitwerking van een onaangename verrassing kan hebben en de resultaten nadelig kan beïnvloeden. Een nakijktermijn van vier weken voor de tentamens acht de commissie relatief lang, zeker wanneer blijkt dat die termijn soms zelfs overschreden wordt. Het bieden van een herkansingsmogelijkheid direct na het volgende blok verdient daarentegen waardering. De faculteit zoekt oplossingen op maat in geval van belemmerende factoren voor specifieke groepen studenten. De rolstoeltoegankelijkheid van de gebouwen en de speciale voorzieningen in de bibliotheek voor astmatische studenten zijn de commissie in positieve zin opgevallen.
6. Doorstroom en rendementen De propedeuserendementen na een jaar zijn aanmerkelijk hoger dan het landelijk gemiddelde. In de periode die de visitatie bestrijkt loopt het rendement aanmerkelijk terug. Toch blijft het in elk van de jaren hoger dan het landelijke. Het rendement na twee jaar vertoont hetzelfde beeld, met dien verstande dat het terugvalt tot het landelijk gemiddelde. Het rendement na drie jaar is in de laatste twee jaar rond het landelijk gemiddelde uitgekomen. Zie tabel 4.
218
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 4 Propedeuserendementen van de opleiding Nederlands recht, voltijdstudenten
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld landelijk gemiddelde
na 1 jaar 40 40 42 47 53 49 49 35 53 49 42 34 36 43,8 32,3
na 2 jaar 73 70 75 75 77 72 73 69 76 69 62 59
na 3 jaar 76 74 77 79 79 76 77 74 79 71 67
70,9 61,0
75,4 69,2
Het doctoraal rendement is in ruime mate hoger dan het landelijke, maar ook hier is zichtbaar dat het de laatste jaren terugloopt. Het bevindt zich nog wel steeds boven het landelijke gemiddelde. Zie tabel 5.1.
Tabel 5.1 Doctoraalrendementen van de opleiding Nederlands recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld landelijk gemiddelde
Na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar na >6 jaar in cluster 12 38 66 80 8 31 63 81 6 21 58 77 4 42 60 79 5 39 56 82 5 36 53 68 4 35 50 3 30 46 7 32 4 5,8 33,8 56,5 77,8 2,6 16,7 39,9 72,5
Van de studenten die de propedeuse met goed gevolg afleggen, slaagt er de laatste twee jaar minder dan de helft van de studenten in om binnen zes jaar het doctoraal diploma te halen. In totaal studeert bij benadering 80% van alle oorspronkelijke eerstejaars in meer dan zes jaar af QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
219
in Nederlands recht of een aanverwante studierichting. Dat ligt 5-8% boven het landelijk gemiddelde.
Tabel 5.2 Doctoraalrendementen van de opleiding Fiscaal recht (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar 22 35 30 25
na 5 jaar 52 65 70
na 6 jaar 56 71
na >6 jaar 56
28
62,3
63,5
56
Het doctoraal rendement van de opleiding Fiscaal recht is na vier jaar aan de lage kant in vergelijking met de andere universiteiten. Na vijf jaar is het juist aan de hoge kant. Na zes jaar ligt het dicht bij het gemiddelde van de andere instellingen. In onderstaande tabel 5.3 staan de rendementen van de opleiding Europees en Internationaal recht.
Tabel 5.3 Doctoraalrendementen van de opleiding European Law School (voltijd) na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar 2 4
na 5 jaar na 6 jaar na >6 jaar 19
3
19
-
-
Het aantal studenten dat inmiddels is afgestudeerd is nog te klein om een uitspraak over het rendement te doen.
7. Kwaliteit van afgestudeerden De faculteit is tevreden over de academische kwaliteiten van haar afgestudeerden. Bijna 75% is werkzaam op een niveau dat past bij de opleiding. De afgestudeerden zijn aanmerkelijk tevredener over de kwaliteit van de opleiding en de aansluiting daarvan op de beroepspraktijk dan studenten van andere faculteiten. 220
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De UM laat periodiek onderzoek doen naar de arbeidsmarktintrede en de loopbanen van haar afgestudeerden. Het bestuur van de faculteit heeft besloten meer stelselmatig aandacht te besteden aan de contacten met alumni. Sinds een jaar of twee bestaat een alumniplatform. De faculteit besteedt veel aandacht aan de academische en professionele vaardigheden. Er bestaat een goed systeem van kwaliteitsbewaking rond de toetsing vanuit de capaciteitsgroep Onderwijsinnovatie en Informatietechnologie en referenten. De drie tentamens die systematisch werden bekeken gaven geen opmerkingen over de moeilijkheidsgraad. De criteria voor de stages zijn helder neergelegd in de stagerichtlijn. Het merendeel van de studenten volgt een stage. De begeleiding door een docent die vanuit zijn/haar vakgebied aansluiting heeft bij de instelling waar de stage wordt gevolgd waarborgt het niveau van de stage. De scripties die de commissie heeft beoordeeld tonen aan dat de opleiding de hand houdt aan de normen die men stelt aan een scriptie. De commissie concludeert dat de kwaliteit van de afgestudeerden voldoende is (zie 1.B. paragraaf 7 voor een toelichting).
8. Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf De faculteit meent dat zij zich bestuurlijk gezien kenmerkt door daadkracht, duidelijkheid in besluitvorming en snelheid in handelen. De organisatorische structuur die de commissie heeft aangetroffen is goed te noemen. Het faculteitsbestuur bestaat uit de decaan, de vice-decaan, een WP-lid, een OBP-lid en twee studentadviseurs. Aanvankelijk was er voor iedere opleiding een opleidingsdirecteur, maar dat is inmiddels veranderd om tegemoet te komen aan de behoefte tot betere afstemming tussen de opleidingen. De opleidingsdirecteur is belast met de organisatie en coördinatie van het onderwijs. In het zogenaamde ‘O3-overleg’ vindt coördinatie plaats. Er zijn nog wel afzonderlijke opleidingscommissies. Zij adviseren het bestuur en de opleidingsdirecteur over alle onderwijsaangelegenheden en nemen soms ook zelf initiatieven daartoe. De student-leden worden via sollicitatieoproepen gerekruteerd door een afvaardiging van het faculteitsbestuur. De studentadviseurs in het bestuur nemen daarbij het voortouw. De voorzitters van de opleidingscommissies overleggen regelmatig met de opleidingsdirecteur en de portefeuillehouder onderwijs over het rooster, algemeen beleid en onderwijsvormen. De informatie over de besluitvorming door het bestuur en de onderwijsdirecteur naar de opleidingscommissies laat te wensen over. Daardoor is het voor de commissies moeilijk om na te gaan wat met adviezen wordt gedaan. Kennelijk rekent niemand het tot zijn taak de commissies te informeren over het vervolg van onderwerpen die aan de orde zijn geweest. Met name voor student-leden is dit problematisch, omdat zij geen andere informatiebronnen hebben. Voor docenten speelt dit probleem minder omdat zij in capaciteitsgroepsverband worden geïnformeerd. Het werken met meer opleidingscommissies lijkt minder efficiënt wanneer onderwerpen aan de orde zijn die alle opleidingen betreffen. In een model met één opleidingscommissie voor alle QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
221
opleidingen of gezamenlijke vergaderingen van alle opleidingscommissies is ook de informatievoorziening tussen commissie(s) en bestuur beter te stroomlijnen. Zo zou de opleidingsdirecteur de vergaderingen van de commissie(s) kunnen bijwonen, zodat eventuele informaties desgevraagd meteen kunnen worden gegeven. Een apart ‘O3-overleg’ is dan wellicht overbodig. De faculteit heeft een systeem van docentenprofessionalisering. Daarin is systematisch aandacht voor beginnend personeel. De meer ervaren staf wordt getraind in nieuwe onderwijstechnieken wanneer dat nodig is door de invoering van programmaonderdelen waarmee nog geen ervaring is, zoals de miniscriptie. In capaciteitsgroepsverband is er een systeem van coaching en intervisie, dat met name wordt bevorderd door de onderwijsbesprekingen die wekelijks plaatsvinden. Door de capaciteitsgroepen worden regelmatig onderzoeks- en onderwijsdagen georganiseerd. De onderwijsdirecteur bepaalt uiteindelijk welke docenten in het onderwijs worden ingezet. Docenten die na training en uitgebreide begeleiding nog steeds niet voldoen, worden niet meer voor het onderwijs gevraagd. Dit geeft soms fricties met de capaciteitsgroepen die wel onderwijscapaciteit moeten leveren, maar niet al hun personeel daarvoor mogen gebruiken. De studentenstafratio is overigens niet ongunstig. Een aanstelling als UD vindt plaats als betrokkene is gepromoveerd of dat binnen twee jaar na de aanstelling zal zijn. Er zijn ook docenten die niet zijn gepromoveerd. Dit zijn meestal pas afgestudeerden die beginnen met een onderwijsaanstelling, waarin ook een kleine onderzoekstaak in opgenomen. Hierdoor kan men testen of iemand geschikt is voor een combinatie van onderwijs en onderzoek. Om in vaste dienst te komen moet men gepromoveerd zijn. Er zijn jaarlijks functioneringsgesprekken en eenmaal per drie jaar beoordelingsgesprekken, ook met de hoogleraren. Regelmatig worden de personeelsdossiers besproken met de voorzitter van de capaciteitsgroep en de decaan, directeur en de afdeling Personeel en Organisatie. De faculteit kent voldoende spreiding in expertise. Bijzondere leerstoelen worden ingesteld op de profileringsgebieden: rechtsvergelijking en internationaal recht. Hoogleraren geven hoorcolleges in het eerste jaar. Het is de commissie opgevallen dat de faculteit de laatste twee jaar geen student-assistenten heeft. Dit is een bewuste keuze. Het komt de commissie voor dat de faculteit zichzelf en de studenten daarmee tekort doet. Student-assistenten kunnen immers een goede bijdrage leveren aan de voorbereiding van onderwijs en onderzoek en daarmee de staf veel werk uit handen nemen. Voor studenten is het een goede ervaring om mee te doen in het universitaire werk en zo van binnenuit te ervaren wat de werkzaamheden inhouden. Zij kunnen zo een kweekvijver van nieuw talent zijn. Wat betreft de verhouding man/vrouw blijft, zoals elders, het aantal vrouwen in de rangen hoogleraar en UHD sterk achter. Bij het ‘overig’ wetenschappelijk personeel zijn er meer vrouwen aanwezig. In de overige functies is er een licht vrouwelijk evenwicht.
222
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 6 Wetenschappelijk personeel: personen (en fulltime equivalenten (fte)) 1e geldstroom aan de opleidingen Rechtsgeleerdheid per 1 januari 2002
M (fte) Hoogleraren 21,1
M V V Totaal (aantal) (fte) (aantal) (fte) 36 3,0 5 41 (24,1)
UHD UD Overig WP
13,4 24,7 9,1
16 28 13
3,5 4 22,7 25 15,8 20
20 (16,9) 53 (47,4) 33 (24,9)
Junior11,8 onderzoekers Student0 assistenten Totaal 80,1
12
11,7 12
0
0,4
105
57,1 67
1
% gepromoveerd 100 %
24 (23,5)
Fte onderwijs 12,05 (50%) 8,45 (50%) 23,7 (50%) 17,43 (70%) 4,7 (20%)
1 (0,4)
n.v.t.
n.v.t.
172 (137,2)
66,33
?
100 % 76 % 11 % n.v.t.
Tabel 7 Studenten-stafratio en afgestudeerden/stafratio aan de opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht en Internationaal en Europees recht 2000-2001
Fte onderwijsinzet Ingeschreven studenten Afgestudeerden Studenten per fte onderwijs Afgestudeerden per fte Onderwijs
66,33 2102 270 31,7*) 4,1
*) 33,5 volgens gegevens bestuur.
9. Faciliteiten en voorzieningen De omvang en de kwaliteit van de onderwijsruimten zijn goed, de commissie spreekt haar waardering uit voor de mooie zaal van de oefenrechtbank. De bibliotheekvoorzieningen zijn uitstekend. Er is een groot aantal ruime en gevarieerd ingerichte werkplaatsen aanwezig. Er is een prima collectie, alle Nederlandse literatuur, boeken en tijdschriften, wordt aangeschaft. Met betrekking tot de Duitse, Engelse, Franse en Belgische literatuur worden er keuzes gemaakt. Regelmatig worden studenten voor benodigde literatuur doorverwezen naar de universiteiten van Luik en Leuven. De commissie had met name waardering voor het grote aantal exemplaren van de veel gevraagde studieboeken. De ICT-voorzieningen zijn wat betreft het toepassen van Blackboard in ontwikkeling. Er is duidelijk een goed implementatiebeleid en geeft zodoende geen aanleiding tot kritiek. De commissie is te spreken over de ruimte die aan studenten wordt geboden op de server.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
223
10. Internationalisering en externe contacten De faculteit biedt over ruime mogelijkheden om in het buitenland te studeren en stage te lopen. De samenwerkingsverbanden zijn ingebed in een ruim scala aan internationale contracten. De begeleiding van studenten die aan een buitenlandse universiteit willen studeren en de ondersteuning van het bureau Internationalisering daarbij verdienen echter aandacht. Voor betrokkenen is meermalen ondoorzichtig wat de mogelijkheden zijn en – belangrijker nog – of en hoeveel studiepunten zij door buitenlandse studie kunnen verdienen. Ook de toelatingsdrempels bleken meermalen niet eenduidig gehanteerd. De Maastrichtse faculteit kent net als elders meer inkomende dan uitgaande studenten.
Tabel 8 De gerealiseerde uitwisseling van inkomende en uitgaande studenten Studenten van de Maastrichtse rechtenfaculteit naar het buitenland
Studiejaar
Aantal studenten
1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001
60 47 77 120 72
Gemiddeld aantal maanden 6,4 5,3 5,0 4,4 4,8
Gemiddeld aantal studiepunten 21,2 22,0 18,6 18,7 16,9
Studenten uit het buitenland naar de Maastrichtse rechtenfaculteit
Studiejaar
Aantal studenten
1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001
91 97 117 96 89
Gemiddeld aantal maanden 7,5 8,1 8,0 7,0 6,8
Gemiddeld aantal studiepunten 21,3 27 21,3 21,5 23,5
Men lijkt tevreden met deze status-quo. Van enig pro-actief beleid om in dit gegeven verandering te brengen is de commissie niet gebleken. Het internationaliseringsbeleid spreekt duidelijk uit de opzet en inrichting van de studierichting Nederlands recht, naast – uiteraard – de European Law School. De faculteit onderhoudt veel ruime contacten met de internationale wetenschapsbeoefening. De institutionele contacten met het afnemend veld zijn volop in ontwikkeling, hetgeen onder andere blijkt uit de verzorging van een groot en groeiend aantal stageplaatsen voor de studenten. Waardering heeft de commissie eveneens voor het enorm uitgebreide netwerk waarover de docenten en onderzoekers van de faculteit beschikken.
224
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
11a. Interne kwaliteitszorg De faculteit maakt een onderscheid tussen evaluaties op macro-, meso- en microniveau. Het macroniveau heeft betrekking op de curriculumevaluaties, het mesoniveau op de onderwijsblokken en het microniveau is bedoeld voor het inzoomen op specifieke onderwijsproblemen. Deze laatste vorm wordt door de faculteit nog niet gebruikt. Het hart van de kwaliteitsbewaking wordt gevormd door de evaluaties van de onderwijsblokken, waarin zowel studenten als tutoren naar hun waardering van het onderwijs gevraagd. wordt. Dat vindt plaats met een zeer uitgebreide vragenlijst, waarbij zonodig in overleg met de blokcoördinator aanpassingen specifiek voor een blok worden gemaakt. De evaluatierapportages zijn uitgebreid als gevolg van de vele vragen die in de standaardvragenlijst zijn opgenomen. Een dergelijke rapportage wordt afgesloten met conclusies en aandachtspunten. De normen die gehanteerd worden zijn expliciet gemaakt. Scores van 3,5 tot 3,9 worden ‘goed’ genoemd, terwijl ze veeleer als ruim voldoende gezien moeten worden. Scores van 3,0 of meer op een vijfpuntsschaal worden als voldoende beschouwd. Hiervan kan opgemerkt worden dat een score van 3,0 en 3,1 eerder als onvoldoende of twijfelachtig gezien kan worden. Statistisch immers is ongeveer de helft van de ondervraagden van mening dat de kwaliteit van het betreffende onderdeel onder de maat is. In die gevallen, waarin de waardering van meer dan een aspect in een blok 3,0 of 3,1 of lager blijkt te zijn, is er voldoende reden tot zorg over de kwaliteit van het blok. De aandachtspunten, die aan het slot van de evaluaties opgesomd worden, zijn vaak geformuleerd in termen van ‘aandacht schenken aan’, ‘nadenken over’, ofschoon een uitspraak in de zin van welke aspecten verbeterd moeten worden meer op zijn plaats is. Er wordt goed en met meer dan voldoende regelmaat geëvalueerd. In een aantal gevallen zou volstaan kunnen worden met een minder uitgebreide vragenlijst. Uit de evaluaties van het jaar 2000/2001 komt naar voren, dat studenten over het algemeen tevreden zijn over het onderwijs, maar ook dat de onderwijsgroepen minder dan wenselijk is een bijdrage leveren aan het stimuleren tot zelfstudie. De studenten hebben herhaaldelijk een negatief oordeel over de kwaliteit van de organisatie van een blok. Ook missen de studenten veelal een diepgaande oefening van vaardigheden, in het bijzonder bij de practica van het eerste jaar die voor het verwerven van vaardigheden bedoeld zijn. Vakken, waarvan de kwaliteit moet verbeteren, zijn ‘Administrative Justice’, ‘Belastingtheorie’ en ‘Europees Institutioneel Recht’. Bij de curriculumevaluatie worden de resultaten van de blokken van een opleidingsjaar naast elkaar gezet en aangevuld met de tentamenresultaten van de verschillende vakken. Daarmee is het mogelijk de blokken te vergelijken en in samenhang met het rendement van de blokken te beoordelen. Dat is een goede werkwijze. Aan deze evaluatie ontbreken echter de grenzen van een blokoverschrijdend aspect van een curriculum, de samenhang tussen de vakken, de programmering door het jaar heen, de voorlichting over keuzevakken, de tentamenprogrammering, enz. Een aanvulling in deze zin is wenselijk. De faculteit beschikt over een goed uitgewerkt protocol voor de evaluatie van de kwaliteit van tentamens. In dat protocol is helder en concreet uitgewerkt op welke wijze onvolkomenheden vastgesteld worden en wanneer deze tot correctie leiden. Over de follow-up van de evaluaties vermeldt de zelfstudie dat de evaluatiegegevens gebruikt QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
225
worden in beoordelings- en functioneringsgesprekken met de tutoren. De andere evaluatiegegevens worden ter beschikking gesteld aan de verschillende facultaire gremia en direct betrokkenen. Ook worden ze besproken in de opleidingscommissie in aanwezigheid van de studentvertegenwoordigers. Die bespreking kan aanleiding zijn tot concrete actie onder toezicht van de blokcoördinator. Deze werkwijze laat in vergelijking met het protocol voor tentamens veel over aan het eigen initiatief van de blokcoördinator. De faculteit kan het effect van de follow-up versterken door de verantwoordelijken in een eerder stadium te vragen concreet aan te geven welke maatregelen zij naar aanleiding van de zwakke aspecten van de blokevaluatie zullen nemen en deze voornemens samen met de evaluatiegegevens in de opleidingscommissie te bespreken. In het volgend jaar moet dan nagegaan worden of de maatregelen voldoende effect gehad hebben.
11b. Zelfstudie De ten behoeve van de visitatie opgestelde zelfstudie maakt een wat fragmentarische indruk en is daardoor minder informatief dan mogelijk geweest zou zijn. Dit gegeven wordt ruimschoots gecompenseerd door de in de gesprekken gebleken openheid van de diverse gespreksdeelnemers, welke de commissie zeer waardeert. De sterkte-zwakteanalyse had expliciet kritischer opgezet kunnen zijn.
12. Invoering van de bachelor-masterstructuur De faculteit biedt met ingang van 2002/2003 drie bachelorprogramma’s aan in de dagopleiding en één in de deeltijdopleiding. Het betreft dezelfde opleidingen als in de oude structuur werden aangeboden. Inhoudelijk is er weinig veranderd. De programmering en het vakkenaanbod blijven vrijwel gelijk, zij het dat sommige blokken die minder goed in elkaar steken zijn aangepast en de vakvolgorde soms verandert. In het derde jaar is er een keuzeblok gepland, waarin de studenten een profiel moeten kiezen dat aansluit bij een later te kiezen master. Per september 2003 wordt het programma van de bacheloropleidingen aangepast aan het nieuwe blokkensysteem dat universiteitsbreed wordt ingevoerd. Er komen dan zes onderwijsblokken, vier van zeven weken en twee van vier weken. De extensivering van het onderwijs die al eerder is ingezet, gaat voort: er zijn wat grotere groepen in het eerste jaar, minder practica of onderwijsgroepsbijeenkomsten, en meer hoor- en werkcolleges. Als selectie-instrument in de aanvangsfase zal het bindend studieadvies fungeren. Internationalisering in de bachelor-masterstructuur wordt ook in Maastricht als een probleem gezien. Men probeert studenten zoveel als mogelijk de gelegenheid te bieden tijdens de bachelor in het buitenland te studeren, door onderwijsblokken aan te wijzen die men kan inruilen voor studie elders. In de tweede helft van het derde bachelorjaar probeert men dat te bereiken door middel van het keuzeblok. Voor het afstuderen moet men een zogenaamd bacheloressay schrijven. Door de practica, de miniscriptie, de oefenrechtbank en het bacheloressay is voorzien in een duidelijke vaardighedenlijn en in een betere spreiding van schriftelijke en mondelinge vaardigheden. De ontwikkeling van de masteropleidingen is nog niet afgerond. De volgende masters zullen worden aangeboden: Nederlands recht, Fiscaal recht (met drie subrichtingen: Fiscaal jurist, International Tax Law, Fiscale advocatuur), Recht, Arbeid en Gezondheid en tot slot Globalisation and Law. Verder is er voorzien in tweejarige opleidingen: European Law School, Europese Recht- en Taalstudies, een onderzoeksmaster, en de master Rechtspleging. 226
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Inhoudelijk kan de commissie er weinig over zeggen, omdat ten tijde van haar bezoek nog te weinig informatie beschikbaar was. Evenals elders voelden leden van de staf en van de opleidingscommissies zich soms gesteld voor voldongen feiten als het gaat om de invoering van de bachelor-masterstructuur. Bij het totstandbrengen van dergelijke wijzigingen blijkt het niet eenvoudig te zijn om iedereen voldoende te informeren en te betrekken bij het proces.
Tabel 9 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het bachelorprogramma en de omvang stage en afstudeerwerk bij de opleidingen Nederlands recht, European Law School / Internationaal en Europees recht, Fiscaal recht en de masteropleidingen Nederlands recht Maastricht
Bacheloropleidingen (in ects)
Nederlands recht verplicht 1e jaar 2e jaar 3e jaar externe stage scriptie
1e jaar 2e jaar 3e jaar externe stage scriptie
60 60 30
European Law School / Internationaal en Europees recht beperkte vrije verplicht beperkte vrije keuze keuze keuze keuze 0 0 60 0 0 0 0 60 0 0 0 18 52 0 0
12 Fiscaal recht verplicht beperkte keuze 60 0 60 0 48 4
8
vrije keuze 0 0 0
8
Masteropleidingen (in ects)
Master externe stage scriptie
Nederlands recht zonder profiel verplicht beperkte vrije keuze keuze 0 12 36 *) 6
Nederlands recht met profiel verplicht beperkte vrije keuze keuze 24 12 12 *) 6
12
12
*) facultatief
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
227
Fiscaal recht verplicht beperkte keuze 30 18
Master externe stage scriptie
6
Master externe stage scriptie *) facultatief Master 1e jaar 2e jaar externe stage scriptie
Recht, arbeid en gezondheid vrije verplicht beperkte vrije keuze keuze keuze 0 48 0 0 geïntegreerd in verplichte fase 12
Globalisation and Law verplicht beperkte vrije keuze keuze 24 6 18 *) 6 12
European Law School verplicht beperkte keuze 30 30 0 12 *) 6
Europees recht en taalstudies vrije verplicht beperkte vrije keuze keuze keuze 0 36 12 12 36 0 0 48 *) 6
12
12
*) facultatief
Master
Onderzoeksmaster verplicht beperkte keuze 42 12 0 30 *) 6-12
Rechtspleging vrije verplicht beperkte keuze keuze 0 42 6 0 0 0 30 (2e jaar)
1e jaar 2e jaar externe stage scriptie 6 (1e jaar) en 30 (2e jaar) *) f l i f *) facultatief
vrije keuze 0 24
12 (1e jaar) en 6 (2e jaar)
Conclusies en aanbevelingen Het specifieke onderwijsstelsel dat de Universiteit Maastricht volgt, het zgn. probleemgestuurd onderwijs, is door eerdere visitatiecommissies onderzocht en in het algemeen positief beoordeeld. De juridische faculteit van de UM heeft het stelsel in de loop der jaren bijgesteld, bijvoorbeeld door in het algemeen tutoren te laten optreden, die inhoudelijk thuis zijn op het gebied dat in een onderwijsgroep onderwerp van bespreking vormt. Voorts heeft zij het groepsonderwijs aangevuld door hoorcolleges waarin de studenten worden onderwezen in de grote lijnen van het recht en in de samenhangen daarvan en die tevens de belangstelling van de studenten willen stimuleren. Andere juridische faculteiten hebben in de loop der jaren, al dan niet naar Maastrichts voorbeeld, vernieuwingen van hun onderwijssysteem tot stand gebracht, waardoor de onderwijsstelsels van de verschillende faculteiten naar elkaar toe gegroeid zijn. Voor zover na te gaan worden in Maastricht opgeleide juristen in hun werkkring gewaardeerd, waarbij eerder sprake is van een 228
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
voorsprong dan van achterstand. Positieve aspecten van het Maastrichtse model zijn de beperkte omvang van de onderwijsgroepen, de noodzaak voor studenten zelf actief te zijn en de prikkeling van hun kritische zin door de onderlinge discussies. De sturende rol van de tutoren is gaandeweg belangrijker geworden, wat tot gevolg heeft dat het succes van het tutorenonderwijs sterk afhankelijk is van de inzet en opvattingen van de tutoren. Binnen het kader van de mogelijkheden (men kan mensen nu eenmaal niet gelijkschakelen) dient de faculteit er zorg voor te dragen dat er niet te grote verschillen tussen parallel gegeven tutorgroepen zijn. De commissie heeft vastgesteld dat de faculteit zich daarvan ook bewust is. Overigens is de omvang van de onderwijsgroepen vergroot tot negentien personen. In aanmerking nemend dat een omvang van twaalf à vijftien deelnemers als optimaal wordt beschouwd en dat de ervaring leert dat er gewoonlijk deelnemers afvallen, acht de commissie de toegepaste vergroting aanvaardbaar, met de aantekening dat een verdere vergroting haar ongewenst voorkomt. Het lijkt de commissie zaak een zeker evenwicht in de zwaarte van de van de studenten verwachte inspanningen tussen de blokken te bewerken. In het bijzonder is het minder gewenst dat de studenten eerst enkele naar verhouding lichte blokken aan te bieden, gevolgd door een veel zwaarder blok, hetgeen de uitwerking van een onaangename verrassing kan hebben en de resultaten nadelig kan beïnvloeden. De studierendementen zijn landelijk gezien niet slecht, maar toch te laag. Een kortere feitelijke studieduur blijft aanbevelenswaardig. Deze kwestie heeft ook de aandacht van de faculteit, die in verband daarmede onder meer kort geleden een negatief bindend studieadvies heeft ingesteld voor studenten die na ommekomst van hun eerste studiejaar minder dan 21 studiepunten hebben behaald. De commissie heeft begrip voor de hieraan ten grondslag liggende motieven, maar is er in algemene zin geen voorstander van dat afzonderlijke juridische faculteiten een negatief bindend studieadvies geven, dat niet verhindert dat de betrokkenen hun studie aan een andere faculteit voortzetten. De commissie is geen voorstander van meerkeuzetoetsen bij juridische tentamens, ook niet indien gecombineerd met een open vraag. Een enkele open vraag heeft trouwens een weinig representatief karakter. Indien een student deze niet kan beantwoorden, kan hij dit nog slechts met de beantwoording van de meerkeuzetoetsen compenseren. Het bekende nadeel van meerkeuzetoetsen bij juridische examens is dat daaruit niet blijkt of de student zijn antwoord behoorlijk kan formuleren. De commissie betwijfelt verder of meerkeuzetoetsen recht doen aan de filosofie achter het probleemgestuurde onderwijs. Voor de scripties die de studie afronden acht de commissie beoordeling door een tweede docent, naast de begeleider, gewenst. De taak van de tweede beoordelaar zou niet beperkt moeten zijn tot marginale toetsing. De commissie heeft voorts de indruk dat de scriptiebeoordeling tot dusverre geheel een zaak van de capaciteitsgroepen is. Een zekere mate van centrale coördinatie, om voldoende eenheid van begeleiding en beoordeling te bereiken, lijkt gewenst. Daarnaast acht de commissie het aanbevelenswaardig om de student zijn scriptie, na goedkeuring daarvan, in het openbaar te doen verdedigen. De commissie staat positief tegenover de in Maastricht voorgeschreven miniscriptie, die zij vooral ziet in het kader van de vaardighedentraining. Daaraan wordt voorts bijgedragen door de oefenrechtbank en de practica. Studenten krijgen daardoor de gelegenheid zich te bekwamen in schrijfvaardigheid, presentatie van voordrachten en onderhandelingstechniek. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
229
Een ander positief punt is de door studenten veelvuldig geprezen laagdrempeligheid van de toegang tot docenten, hetgeen waarschijnlijk samenhangt met het werken in kleine groepen. De junioronderzoekers begeleiden gedurende drie jaar van hun aanstelling tutorgroepen, gewoonlijk in één blok. Zij worden goed begeleid en hun inzet wordt goed bewaakt. Hun eigen opleiding vindt plaats in onderzoekscholen. Daarbij valt op dat de opleiding in het kader van ‘Ius Commune’ beter gestructureerd is dan die in het kader van ‘Rechten van de Mens’. Wat betreft de internationalisering, overtreft het aantal binnenkomende buitenlandse studenten het aantal uitgaande eigen studenten verre. Het kennelijke streven van de faculteit tot stimulering van dit laatste verdient instemming. De begeleiding van studenten die aan een buitenlandse universiteit willen studeren verdient echter aandacht. Voor de betrokkenen is soms niet duidelijk wat de mogelijkheden zijn en bijv. of en hoeveel studiepunten zij door de buitenlandse studie kunnen verdienen. Voorts zijn schoonheidsfoutjes gesignaleerd, zoals het niet waarschuwen voor een visumplicht. Waardering verdient dat een groot aantal Maastrichtse rechtenstudenten stages volgt en dat daarbij verdoende ondersteuning wordt verleend. De ten behoeve van de visitatie opgestelde zelfstudie maakt een wat fragmentarische indruk en is daardoor minder informatief dan mogelijk geweest zou zijn. Hier en daar verkleinen ingewikkelde formuleringen de leesbaarheid. De faculteit voort een systematisch professionaliseringsbeleid, tot uiting komend in goede regelingen voor het bevorderen en bewaken van de didactische bekwaamheden van de docenten. De juridische faculteit deelt met twee andere faculteiten een fraai ingerichte bibliotheek, waar een uitgebreide collectie juridische literatuur aanwezig is en waar een voldoende aantal, gevarieerd ingerichte werkplekken, in meerderheid met computers uitgerust, aanwezig is. Vooral het daar in de bibliotheek aanwezige ‘studielandschap’, met vrij grote aantallen veelgevraagde boeken, oogstte bij de commissie waardering. De ICT-voorzieningen zijn wat het toepassen van Blackboard bij het geven van onderwijs betreft nog in ontwikkeling en geven overigens geen aanleiding tot kritiek.
230
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De opleiding Nederlands recht van de Open Universiteit Nederland Vooraf Conform de taakstelling van de Open Universiteit richt de faculteit zich op twee doelgroepen: volwassenen die in staat zijn wetenschappelijk onderwijs te volgen, maar daartoe eerder geen kans hebben gekregen en diegenen die, bijvoorbeeld bij hun beroepsuitoefening, behoefte voelen aan aanvullende wetenschappelijke scholing en diploma’s. De Open Universiteit Nederland kent een ‘open’ instroom van, vaak wat oudere, studenten, die afstandsonderwijs volgen met de nadruk op zelfstudie en een omvangrijke en landelijke dienstverlening ten behoeve van deze onderwijsvorm. Deze kenmerken bepalen in belangrijke mate het eigen karakter van de faculteit Rechtsgeleerdheid van de OUNL. De visitatiecommissie heeft bij haar beoordeling zoveel mogelijk gelet op het eigen karakter van de opleiding. Vergelijking met de andere opleidingen is dan ook niet zinvol, maar wel een vergelijking met het door de commissie vastgestelde referentiekader.
1. Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleidingen De zelfstudie wijst erop dat volgens de wet (de WHW) het primaire doel van onderwijs op wetenschappelijk niveau is de voorbereiding van de student op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis. De academische doelstelling van de juridische opleiding is een brede, wetenschappelijke opleiding, waarin studenten leren zelfstandig en op academisch niveau te denken. De professionele doelstelling is een opleiding tot specifieke togaberoepen en andere functies waarvoor een gedegen juridische kennis is vereist. Het beoogde profiel van de afgestudeerde komt daarmee overeen en verschilt in dat opzicht niet van dat van andere faculteiten. De inbedding van de doelstellingen in de missie van de universiteit en de faculteit acht de commissie consistent. De faculteit richt zich, in aansluiting op de taakstelling van de universiteit, op de doelgroepen van de bovengenoemde studenten. De eindtermen van de opleiding zijn veel globaler uitgewerkt in het onderwijsprogramma dan bij andere faculteiten. Er bestaat geen direct verband tussen de eindtermen en de cursussen/vakken in het onderwijsprogramma door de modulaire opbouw waarbij de cursussen op een willekeurig moment gevolgd kunnen worden. De commissie is desondanks van mening dat de uitwerking van de eindtermen verbetering behoeft.
2. Opbouw en inhoud van het programma De opleiding Nederlands recht van de faculteit leidt na de propedeuse op tot meester in de rechten. Het onderwijsprogramma is opgezet volgens een modulesysteem, waarbij vakken aangeboden worden van veelal één of twee modulen (drie respectievelijk zes studiepunten). Het omvat 56 modulen. De opleiding bestaat uit drie onderdelen: een propedeuse van veertien modulen (42 studiepunten), waarbinnen een basiscursus recht van twee modulen, en een basisdoctoraal en een einddoctoraal van elk 21 modulen (elk 63 studiepunten). In de fase van het einddoctoraal kan de QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
231
student kiezen voor de algemene afstudeerrichting of voor de internationaalrechtelijke afstudeerrichting. Binnen beide richtingen bestaat een vrije keuzevakruimte van negen modulen (27 studiepunten). Beide richtingen worden afgesloten met een scriptie van drie modulen (negen studiepunten). De opleiding is onderverdeeld in jaartrajecten en voorzien van een aanbevolen volgorde van vakken. Zij is programmatisch afgestemd op studeren in deeltijd. Het vakkenaanbod betreft 45 cursussen op het gebied van staats- en bestuursrecht, privaatrecht, strafrecht, internationaal recht en metajuridica, die, na de basiscursus recht, in willekeurige volgorde kunnen worden gevolgd. De faculteit adviseert de studenten een normtraject te volgen. Langs deze weg is het mogelijk om in de propedeuse vijf tot zes modulen per jaar af te ronden en in het basis- en einddoctoraal zes modulen per jaar. Zodoende kan men de studie in negen en een half jaar voltooien (waarvan drie jaar voor de propedeuse).
Tabel 1 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het basisdeel (propedeuse + basisdoctoraal) en einddoctoraal van het programma (volgens het norm-/aanbevolen traject) en omvang stage en afstudeerwerk bij de opleiding Nederlands recht
1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar 5e jaar 6e jaar 7e jaar 8e jaar
Nederlands recht verplicht beperkte keuze vrije keuze 15 (propedeuse) 18 (propedeuse) 9 (propedeuse) 9 (basisdoctoraal) 18 (basisdoctoraal) 18 (basisdoctoraal) 18 (basisdoctoraal) 18 (einddoctoraal) 9 (einddoctoraal) 9 (einddoctoraal)
9e jaar 10e jaar: 9 (einddoctoraal) scriptie externe *) stage
18 (einddoctoraal)
*) facultatief in vrije keuzeruimte in het 8e en/of 9e jaar. Het niveau en de inhoud van de propedeuse zijn adequaat. Door de invoering van het kennismakingstraject in de vorm van een basiscursus recht is de oriënterende functie van de propedeuse sinds de vorige visitatie verbeterd. De selecterende functie van de propedeuse is voldoende, maar anders dan die bij de zusterfaculteiten, doordat er geen toegangseisen zijn. Bovendien is in een actieve selectieve functie (van de propedeuse) niet voorzien, omdat de OUNL uitgaat van zelfselectie en eigen keuzen door studenten. Met betrekking tot het niveau van het basisdoctoraalprogramma zijn de commissie geen bijzonderheden opgevallen. De commissie acht het ontbreken van Europees materieel recht in het basisdoctoraalprogramma een gemis. 232
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Binnen het einddoctoraalprogramma worden zowel binnen de afstudeerrichtingen Nederlands recht als Internationaal en Europees recht nog steeds weinig keuzevakken aangeboden, hoewel er ten opzichte van de vorige visitatie wel van een ruimer aanbod sprake is. De vrije keuzeruimte is met de invoering van de bachelor-masterstructuur beperkt van 27 tot vijftien studiepunten. De commissie meent dat deze nog steeds aan de ruime kant is. Aan het niveau van de keuzeonderdelen wordt geen minimumgrens gesteld. Omdat de mogelijkheid bestaat de vakken in een willekeurige volgorde te volgen, beveelt de commissie voor alle cursussen aan een indicatie van het niveau te geven. De scriptie heeft een duidelijke plaats en functie in het onderwijsprogramma. De studenten krijgen bij de opzet en het schrijven van de scriptie veel en goede begeleiding. Door de aard en opzet van de opleiding is de aandacht voor het wetenschappelijk niveau van het programma niet vergelijkbaar met dat van faculteiten aan andere universiteiten. Ook internationaal gezien wijkt de OUNL af van de Duitse Fernuniversität en de Engelse Open University, waar vakinhoudelijk onderzoek wel een duidelijke plaats heeft. Het wetenschappelijke niveau van het programma wordt in de ogen van de commissie echter sterk bepaald door de mate van aansluiting met het wetenschappelijk onderzoek, en dat is bij deze opleiding in vergelijking met de andere instellingen minder aanwezig. Verwacht mag worden dat deze situatie op de lange duur niet verenigbaar zal zijn met de academische ambities van de faculteit. De commissie pleit er dan ook voor om een aanvang te maken met het vergroten van ruimte voor algemeen onderzoek voor de staf. De commissie acht de aandacht voor de academische en professionele vaardigheden voldoende. Er is weinig training in mondelinge vaardigheden, hetgeen verbetering behoeft. De ontwikkeling van schriftelijke vaardigheden is verbeterd. De faculteit besteedt volop aandacht aan de inzet van ICT bij het onderwijs, zoals bij de elektronische oefenrechtbank en Pleit voorbereid. In de fasen van het basis- en einddoctoraal vindt weliswaar onderlinge afstemming van het cursusmateriaal plaats, maar de samenhang is voor verbetering vatbaar. Gezien de lange gemiddelde duur van de studie in combinatie met de mogelijkheid tot het willekeurig volgen van modulen houdt onvoldoende samenhang een zeker risico in. Met de faculteit acht de commissie verdere integratieactiviteiten noodzakelijk om de studenten een beter zicht te bieden op de samenhangen in het recht. De commissie steunt de faculteit in haar stappen om verdere aansluiting en samenwerking te zoeken met andere faculteiten, bij het aanbod van (keuze)vakken, het verzorgen en gebruiken van nieuwe media in het onderwijs en onderwijstechnologische en didactische expertise. De commissie is het met de faculteit eens dat er met name voor het deeltijdonderwijs mogelijkheden tot samenwerking zijn.
3. Onderwijsleeromgeving 3.1 Algemeen De uitgangspunten vrijheid van studietempo en vrijheid van tijd en plaats zijn bepalend voor het didactisch concept van de OUNL. Al het onderwijs wordt aangeboden als afstandsonderwijs en moet geschikt zijn voor zelfstudie. Het didactisch concept kan worden getypeerd als begeleide zelfQANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
233
studie. De leerstof is ingedeeld in leereenheden verdeeld in vier onderdelen die worden aangeduid als de introductie met de leerdoelen, de leerkern, de zelftoets en de terugkoppeling. Het leereenhedenmodel wordt op verschillende manieren uitgewerkt. Er bestaat nieuw ontwikkeld cursusmateriaal waarbij leerstof en werkmateriaal geïntegreerd worden aangeboden. In andere gevallen wordt op basis van een bestaand (of bij uitzondering afzonderlijk ontwikkeld) leerboek specifiek werkmateriaal vervaardigd volgens het leereenhedenmodel. De waardering van studenten voor het schriftelijk materiaal is hoog. Het schriftelijk materiaal wordt soms aangevuld met audiovisueel en elektronisch materiaal (zoals de cursus Pleiten voor juristen). Sinds medio 1998 is aan de onderwijsleeromgeving een internetcomponent toegevoegd. Elke cursus heeft een eigen website. De faculteit besteedt – naar de commissie met instemming heeft kunnen vaststellen – veel aandacht aan de kwaliteit van het studiemateriaal. Het stelsel van schriftelijk materiaal vraagt, met het oog op het academisch karakter van de studie, om extra aandacht voor bepaalde aspecten van academische vorming, zoals discussiëren en argumenteren vanuit juridisch perspectief. Het gebruik van discussiegroepen (via internet) en vangnetbegeleiding kan daaraan slechts in beperkte mate tegemoet komen. De commissie heeft met veel waardering kennis genomen van de cursus parlementair wetgevingsproces die gegeven wordt aan de hand van gedigitaliseerd studiemateriaal dat studenten zeer activeert.
Tabel 2 Verdeling contacturen, studiepunten en werktijd studenten Nederlands recht
Jaar 1e 2e 3e 4e 5e 6e 7e 8e *) 9e *) 10e jaar
Hoorcollege 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Werkcollege 40 48 48 48 48 48 48 48 48 20
Zelfstudie 540 672 672 672 672 672 672 672 672 340
Overig
Stage Scriptie
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 360
Totaal uren 600 720 720 720 720 720 720 720 720 360
Studiepunten 15 18 18 18 18 18 18 18 18 9
*) Een stage is volgens het normtraject mogelijk in het 8e en/of 9e jaar in de vrije keuzevakruimte
3.2 Vaardigheden De faculteit heeft naar aanleiding van opmerkingen van de vorige visitatiecommissie besloten in haar onderwijs meer stelselmatig aandacht te besteden aan het onderwijzen van en oefenen in vaardigheden. Toegevoegd zijn de cursussen Juridische vaardigheden 1 en 2 terwijl de cursus Formeel strafrecht is uitgebreid met een oefenrechtbank. Facultatief is de cursus Pleiten voor juristen. In ontwikkeling zijn de cursussen Gespreksvaardigheden voor juristen en het Integratiepracticum. Bij de cursus Juridische vaardigheden 2 behoren twee bijeenkomsten waarin mondelinge vaardigheden geoefend worden. Schriftelijke vaardigheden komen in het gehele programma aan bod. Bij verscheidene cursussen moeten werkstukken worden gemaakt, terwijl in de cursus Juridische vaardigheden aan schrijfvaardigheden en het opzetten van een onderzoek aandacht wordt besteed. 234
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
3.3 Scripties Een scriptie is het sluitstuk van de studie. De student kiest zelf een onderwerp en formuleert een probleemstelling. Wanneer met het onderwerp kan worden ingestemd, wijst de faculteit een begeleider en een examinator aan. In overleg met de begeleider maakt de student een onderzoeksplan. De begeleider legt dit ter goedkeuring voor aan de examinator. De scriptie wordt nadat de laatste conceptversie door de begeleider is goedgekeurd, voorgelegd aan de examinator. De student verdedigt de scriptie mondeling ten overstaan van de begeleider en de examinator. Van de begeleiding wordt in de regel veel werk gemaakt. Dit valt ook te zien aan de hoge kwaliteit van de aan de commissie voorgelegde scripties. De faculteit heeft een goede handleiding voor scripties, waarin ook vermeld staat aan welke maatstaven de scriptie moet voldoen. Aan deze maatstaven wordt de hand gehouden. Studenten die behoefte hebben aan training in het opstellen van een onderzoeksplan, kunnen kiezen voor het volgen van een gestructureerd elektronisch computerprogramma. De commissie is van oordeel dat de faculteit terecht veel aandacht besteedt aan de handhaving van de kwaliteit van scripties en op dit gebied zowel wat begeleiding als normen betreft een goed beleid heeft ontwikkeld, waardoor ook vertrouwen kan bestaan dat juristen worden afgeleverd die aan de maat zijn. 3.4 Stages De stage speelt in de opleiding geen rol van betekenis. In de zelfstudie van de OUNL wordt hierover opgemerkt: ‘Niveaubewaking [van de stages] vanuit de faculteit geschiedt niet met behulp van uitgebreide handleidingen, maar vooral door persoonlijke coaching door de examinator. Dit is mogelijk omdat het aantal stages betrekkelijk gering is.’ 3.5 Toetsen Aan de kwaliteit van de tentamens wordt voldoende aandacht besteed. Naar het oordeel van de commissie wordt nog te vaak gebruik gemaakt van meerkeuzevragen.
4. Instroom De instroom is omvangrijk aangezien de OUNL geen vooropleidingseisen kent. De aard en opzet van de OUNL brengen mee dat zij een eigensoortige studentenpopulatie heeft. De gemiddelde leeftijd is aanzienlijk hoger dan die van studenten aan reguliere faculteiten. De overgrote meerderheid maakt deel uit van het arbeidsproces of heeft dit gedaan. In samenhang daarmee is ook de gemiddelde studieduur langer. De propedeuse werkt voldoende selecterend. Het onderwijssysteem van de OUNL is er (mede) erop gericht juist degenen die niet zo gemakkelijk aansluiting zouden kunnen vinden met het reguliere academisch onderwijs oplossingen op maat te bieden. Dit geldt zowel voor mensen met een (fysieke) handicap als voor bijzondere groepen (bijv. tentamenvoorzieningen voor Nederlanders die vanuit het buitenland aan de OUNL studeren). Het aanbod van taalcursussen is beperkt. Het voorlichtingsmateriaal is adequaat. De commissie is van mening dat het bieden van bijvoorbeeld een elektronische entreetoets aan aankomend studenten bijdraagt aan het bewust kiezen voor het onderwijssysteem van de OUNL, waarbij studenten in beginsel geheel zelfstandig studeren op basis van hun verstrekt studiemateriaal.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
235
Tabel 3 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleiding Nederlands recht aan de Open Universiteit in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneï en auditoren)
totaal
Aantal eerstejaars Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 1389*) 982 47 55
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 niet 2052 niet 43 bebekend kend
*) ontleend aan cijfers van de faculteit
5. Studeerbaarheid Studenten zijn tevreden over de studiebegeleiders in de studiecentra. Bij het inrichten van het individuele opleidingsprogramma is veel afgeleid van het normtraject van de faculteit. Propedeuse en doctoraal kunnen op basis van te kiezen modulen in elk gewenst tempo doorlopen worden. Populatie- en cohortgegevens worden door de faculteit niet gesystematiseerd bijgehouden en geanalyseerd. Elektronisch raadplegen van een studievoortgangsregistratiesysteem of langs elektronische weg inschrijven voor tentamens is niet mogelijk. De commissie vindt dit een gemis, zeker voor een faculteit die overigens zo op elektronisch verkeer is ingesteld. Studenten zijn van mening dat er soms sprake is van grote verschillen in studielast tussen de onderscheiden cursussen. Dit kan het gevolg zijn van de aard van de vakken, maar dit punt verdient toch nadere aandacht. De tentamenregeling is adequaat met dien verstande dat het noodzakelijk is om de eigen cursussen vanuit het jaarrooster voor tentamina te plannen, omdat studenten anders in de situatie kunnen komen dat zij aan tentamina moeten deelnemen die op hetzelfde tijdstip afgenomen worden. De tentamenperiodes bij de OUNL zijn: november-januari-april-juni/juli-augustus. Voor elke cursus zijn er in een jaar drie tentamenkansen, waarbij de data afhankelijk zijn van het semester waarin de cursus begeleid wordt c.q. wordt aangeboden in het normtraject. Dit kan tot gevolg hebben dat voor sommige vakken gedurende een half jaar geen gelegenheid bestaat om schriftelijke tentamens af te leggen. De commissie vindt deze periode te lang. De faculteit zoekt voor studenten met belemmeringen telkenmale creatieve oplossingen op maat. Dit gaat soms zover dat docenten bij studenten thuis komen om mondeling te tentamineren. De commissie acht dit een sterk punt van de faculteit.
6. Doorstroom en rendementen De propedeuserendementen zijn niet vergelijkbaar met de propedeuserendementen van de andere opleidingen Rechtsgeleerdheid in Nederland. De Open Universiteit mag geen toegangseisen stellen aan de studenten. Iedereen kan en mag zich inschrijven voor opleidingen en cursussen van de Open Universiteit, ongeacht de vooropleiding. Voorts is de Open Universiteit een instelling waar het studietempo niet door het curriculum bepaald wordt, maar door de studenten zelf. Een derde verschil is dat het onderwijs aan de Open Universiteit bestaat uit ‘losse’ modulen, 236
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
die naar believen gevolgd kunnen worden. Wel heeft de Open Universiteit een normtraject beschreven. Dat is een aanbevolen volgorde van de cursussen, die gezamenlijk tot een doctoraal diploma leiden. In de periode van vijf jaar werd aan 13 % van de studenten, die voor het kennismakingstraject hadden ingeschreven, een propedeusediploma uitgereikt. Dat waren er in totaal 759. Niet alle studenten die voldoen aan de propedeuse-eisen vragen een propedeusediploma aan. Wanneer deze meegeteld worden is het percentage propedeusegeslaagden 21%. In tabel 4 is weergegeven welk percentage van deze geslaagden ook het doctoraaldiploma behaalt. Ook dit kan om de eerdergenoemde redenen niet vergeleken worden met dat van andere universiteiten.
Tabel 4 Doctoraalrendementen van de opleiding Nederlands recht na jaren totale studieduur (in % D-examens van D-cohort)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 gemiddeld
na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar na >6 jaar in cluster 5 10 16 40 3 7 11 26 2 6 9 25 6 9 11 24 5 8 10 16 6 8 11 13 7 8 11 7 10 12 5 8 3 6 9 11 24
De zelfstudie van de OUNL vermeldt dat in totaal 476 studenten in de periode van 1996-2000 hun doctoraal diploma hebben behaald. Zij deden gemiddeld negen jaar en een maand over hun studie. Gezien de afwijkende situatie van de Open Universiteit heeft de commissie Doorstroom en rendementen niet kunnen beoordelen. Het zou niet juist zijn om de normen die zij hanteert om tot een eindoordeel te komen ook op de OUNL toe te passen. Het zou goed zijn om in de toekomst een op de OUNL toegesneden norm te hanteren.
7. Kwaliteit van afgestudeerden De faculteit heeft zowel wat de academische kwaliteiten als de beroepskwalificaties betreft geen metingen gedaan. Opmerking verdient dat de afgestudeerden in de regel ouder zijn dan afgestudeerden van andere faculteiten en dat zij vaak al een baan hebben (gehad). Het aantal afgestudeerden dat als jurist voor het eerst de arbeidsmarkt betreedt zal dus gering zijn. Een recent onderzoek naar de gerealiseerde perspectieven op de arbeidsmarkt leert dat vele afgestudeerden al werkzaam waren in een beroep dat tot de hogere niveaus behoort. De afgestudeerden hebben QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
237
waardering voor de opleiding en voor de aansluiting daarvan op de beroepspraktijk. Stages zijn betrekkelijk weinig aan de orde, de niveaubewaking geschiedt door persoonlijke coaching door een examinator. De tentamens hebben een adequate moeilijkheidsgraad, alhoewel bij één van de drie tentamens die zijn bestudeerd is geconstateerd dat dit ‘nogal gemakkelijk’ is. In het algemeen is de commissie echter tevreden over de zorg die aan de tentamens is besteed. Het niveau van de opleiding wordt hiermee voldoende bewaakt. De scripties die de commissie heeft beoordeeld zijn gemiddeld van ruim voldoende kwaliteit. De maatstaven waaraan de scripties moeten voldoen zijn duidelijk vastgelegd en hieraan wordt de hand gehouden. De commissie herhaalt hier de conclusie uit paragraaf 3 onder het kopje Scripties: de commissie is van oordeel dat de faculteit terecht veel aandacht besteedt aan de handhaving van de kwaliteit van scripties en op dit gebied zowel wat begeleiding als normen betreft een goed beleid heeft ontwikkeld, waardoor vertrouwen kan bestaan dat juristen worden afgeleverd die aan de maat zijn. De commissie concludeert dat de kwaliteit van de afgestudeerden voldoende is (zie 1.B. paragraaf 7 voor een toelichting op de weging).
8. Effectiviteit van de organisatie en kwaliteiten van de staf De faculteit heeft een éénhoofdige leiding in de onderwijsdecaan. Deze overlegt regelmatig met degenen die leidinggevende taken hebben. De omvangrijke, gedecentraliseerde organisatie is kleinschalig opgezet, maar effectief. Het kenmerk van kleinschaligheid speelt een zeer bepalende rol in de communicatie en de spreiding van verantwoordelijkheden. In de onderliggende visitatieperiode is de tendens van weinig wetenschappelijke publicaties en promoties ten goede gekeerd. Alle hoogleraren zijn gepromoveerd. Zoals de commissie hiervoor in hoofdstuk 2 aangaf, acht zij het op zichzelf van groot belang voor een academische opleiding dat onderwijs en onderzoek in een faculteit worden gecombineerd, al heeft de OUNL geen onderzoekstaak. De spreiding van de expertises over de staf is adequaat, met uitzondering van Europees materieel recht. De faculteit voert een verstandig beleid door op punten waar de expertise ontbreekt, bijv. met betrekking tot scriptieonderwerpen, de hulp van andere juridische faculteiten in te roepen. Het onderwijskundig en didactisch niveau van de staf is goed. De commissie waardeert de stappen van de faculteit om het onderscheid tussen de onderwijscursussen makende docenten in Heerlen en de onderwijsbegeleidende docenten en mentoren in de studiecentra te laten verdwijnen. De docenten vervullen steeds meer beide taken. Door de aard en opzet van de opleiding is het optreden van hoogleraren in de propedeuse buiten beschouwing gelaten. De faculteit heeft geen aio’s in dienst. Het personeelsbeleid, in de vorm van loopbaanbeleid, scholing en functioneringsgesprekken, is bij de staf van het hoofdcentrum in Heerlen in orde. Bij de medewerkers op de studiecentra komt het personeelsbeleid onvoldoende uit de verf. 238
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 5 Wetenschappelijk personeel: personen (en fulltime equivalenten (fte)) 1e geldstroom aan de opleiding Rechtsgeleerdheid per 1 januari 2002
M (fte) 4,8 3,0 0 14,2 n.v.t.
M (aantal) 6 3 0 32 n.v.t.
Hoogleraren UHD UD Overig WP Junioronderzoekers Studentn.v.t. n.v.t. assistenten Totaal 22 41
V (fte) 0 0 2,4 10,8 n.v.t.
V (aantal) 1 0 3 16 n.v.t.
Totaal (fte) 7 (4,8) 3 (3,0) 3 (2,4) 38 (25) n.v.t.
Fte onderwijs 3,8 2,4 1,9 20 n.v.t.
% gepromoveerd 100 % 100 % 100 % 0% n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
13,8 20
51 (35,2) 28,1
Tabel 6 Studenten-stafratio en afgestudeerden/stafratio aan de opleiding Nederlands recht 2000-2001
Fte onderwijsinzet Ingeschreven studenten Afgestudeerden Studenten per fte onderwijs Afgestudeerden per fte onderwijs
28,1 2052 107 73,0 3,8
9. Faciliteiten en voorzieningen De onderwijsruimten bevinden zich in de achttien studiecentra. Deze zijn zo over het land verspreid dat iedere student binnen een straal van vijftig kilometer rond zijn woonplaats een OUNLstudiecentrum vindt. Op de studiecentra wordt het benodigde cursusmateriaal aangeboden. Ook het audiovisuele en computerondersteunend onderwijsmateriaal is aanwezig. Tevens is er in zestien van de achttien studiecentra een aangepaste ruimte voor het afnemen van sys-tentamens. De Open Universiteit beschikt niet over eigen bibliothecaire voorzieningen. De studenten kunnen gebruik maken van de juridische bibliotheken van andere universiteiten. De automatisering en de ICT zijn adequaat met betrekking tot de cursussen. De commissie heeft waardering voor de cursus procesgang wetgeving, welke goed en doordacht in elkaar zit en een actieve samenwerking tussen de studenten stimuleert. Het aantal beschikbare computers is gering, maar gezien de aard van de universiteit en de doelgroep lijkt dit niet tot problemen te leiden. De commissie heeft geen bijzondere opmerkingen over de financiële randvoorwaarden.
10. Internationalisering en externe contacten De opzet en aard van de opleidingen aan de OUNL gekoppeld aan de studentenpopulatie brengen mee dat internationale studentenuitwisselingen vrijwel niet voorkomen. Van internationalisering is nauwelijks sprake zowel in de zin van deelname van buitenlandse (met uitzondering van Vlaamse) studenten aan het onderwijs, als in de zin van studie door OUNLstudenten aan een buitenlandse universiteit. Ook dit vloeit uit de opzet van de OUNL-opleidinQANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
239
gen voort, maar acht de commissie toch betreurenswaardig. De OUNL ontwikkeld lesmaterialen en lesmodulen voor diverse groepen. Medewerkers fungeren als raadsheerplaatsvervanger of als rechterplaatsvervanger en hebben diverse bestuurlijke functies gerelateerd aan wetenschapsbeoefening. Zoals de commissie in het algemeen deel heeft toegelicht heeft zij bij de beoordeling van Internationalisering en externe contacten het accent gelegd op internationalisering. De protocollair voorgeschreven aandachtspunten zoals contacten met de internationale wetenschapsbeoefening, buitenlandse stages en studie, inkomende en uitgaande studenten, internationaliseringsbeleid, passen niet volledig bij de doelstellingen en kenmerken van de Open Universiteit, in ieder geval zou in dit verband een andere maatstaf moeten worden gehanteerd. De commissie heeft die binnen de randvoorwaarden van haar onderzoek niet kunnen ontwikkelen. De commissie meent dat zij op dit punt niet tot een beoordeling kan komen.
11a. Interne kwaliteitszorg Gegeven de situatie van de Open Universiteit ligt het accent van de kwaliteitszorg op de cursusontwikkeling. Immers het cursusmateriaal moet zodanig zijn, dat het een zelfstandige bestudering de student in staat stelt aan de eisen van het tentamen te voldoen. De cursussen worden planmatig ontworpen. Allereerst wordt het didactisch ontwerp nauwkeurig vastgelegd. Daarin wordt onder andere aandacht geschonken aan leerdoelen, opbouw, samenhang en toetsing. Na goedkeuring van het plan volgt de feitelijke ontwikkeling. In het ontwikkelteam zijn naast vakinhoudelijke deskundigen ook onderwijskundigen opgenomen. Het inschakelen van een externe referent is een extra waarborg voor de kwaliteit. Voordat de cursus zijn definitieve vorm krijgt, wordt er eerst nog een proeftoetsing gehouden. Al met al wordt er tijdens de ontwikkeling uitgebreid en systematisch aandacht besteed aan de kwaliteit van het onderwijsmateriaal. De kwaliteitsbewaking tijdens de ‘uitvoering’ van de cursus vindt niet systematisch plaats. De informatie die de projectleider bereikt, bestaat uit de opmerkingen die via de studieleiders gemeld worden of die studenten op de cursussite plaatsen. In de gesprekken met studenten is naar voren gekomen dat de opgegeven studielast niet altijd een goede indicatie is van de tijd die de studenten moeten investeren. Er zijn cursussen die voor de meeste studenten gemakkelijker of moeilijker zijn, dan ze op grond van de studiebelasting zouden mogen verwachten. Voor de correctie hiervan komt een systematischer evaluatie van de cursussen tijdens de uitvoering en onder een grotere groep studenten in aanmerking. Van de tentamenresultaten wordt een uitgebreide analyse gemaakt. Voor de schriftelijke tentamens waarvan de groep deelnemers groot genoeg is, kan hieruit afgeleid worden of het tentamen aan te stellen psychometrische eisen voldoet. Bij de zogenaamde sys-tentamens, die bestaan uit meerkeuzevragen, voor iedere student individueel en systematisch gespreid over de stof gekozen uit een itembank, ontbreken in de analyse itemrest correlaties en een betrouwbaarheidsindicatie. Het is niet bekend of bij het kiezen van de vragen de moeilijkheid van elk tentamen voor individuele studenten constant gehouden wordt. Indien dit niet het geval is, wordt hiermee mogelijk een ongelijke behandeling van studenten geïntroduceerd, die zo veel mogelijk vermeden zou moeten worden. Correctie achteraf op grond van bijvoorbeeld groepsresultaten is immers niet mogelijk. Het verdient eveneens aanbeveling te zoeken naar een berekeningswijze, waardoor er wel een 240
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
betrouwbaarheidsschatting van een individueel sys-tentamen gemaakt kan worden. Dan is vooraf te bepalen of een dergelijk individueel tentamen aan minimaal te stellen eisen van betrouwbaarheid voldoet.
11b. Zelfstudie De zelfstudie maakt in meer dan een opzicht een fragmentarische indruk en is minder informatief dan wenselijk is. De analyse schiet op sommige punten tekort of blijft erg vaag (bijv. met betrekking tot de rendementen en doorstroom). De sterkte-zwakteanalyse blijkt alleen gericht op het kwaliteitszorgsysteem en is aldus beperkt van opzet. Ook het kritisch gehalte stelt de commissie enigszins teleur.
12. Invoering van de bachelor-masterstructuur De overschakeling naar de bachelor-masterstructuur verloopt, mede vanwege de bijzondere aard van het onderwijs, moeizaam. In de bachelorfase is in stand gebleven wat naar het oordeel van de faculteit goed functioneert. Het concept van afstandsonderwijs zal worden versterkt en gemoderniseerd door een elektronische leeromgeving in te richten. Het is intensief en tijdrovend werk om voor alle cursussen het meer passieve schriftelijke onderwijs om te buigen naar interactieve elektronische vormen van competentiegericht onderwijs. De plannen van de bachelor- en masteropleidingen zijn door de faculteit nog niet goed uitgedacht en uitgewerkt. De plannen zijn opgesteld om niet achter te blijven bij de andere faculteiten. De faculteit verwacht dat veel studenten, die met het lopende programma bezig zijn, zullen kiezen voor het ongedeelde programma oude stijl. De faculteit zal desondanks enige haast moeten maken. Met name de inrichting van de masterfase vraagt nog veel aandacht. De plannen die de commissie heeft gezien voor de master Nederlands recht (van januari 2003) maken nog niet een goed doordachte indruk. Met name de invulling van en de verhouding tussen de profielvakken en de keuzevakken roepen vragen op.
Tabel 7 Aandeel van verplichte vakken ( in studiepunten) in het bachelorprogramma en de omvang stage en afstudeerwerk bij de opleiding Nederlands recht (afstudeerrichtingen algemeen Nederlands recht en Internationaal en Europees recht) van de Open Universiteit Nederland Bacheloropleiding Nederlands recht (in stp.)
Nederlands recht verplicht beperkte keuze vrije keuze propedeuse 42 postpropedeuse 69 15 externe stage *) scriptie
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
241
Masteropleiding Nederlands recht (in stp.)
Master externe stage scriptie
Nederlands recht verplicht beperkte keuze 33
vrije keuze
9
Conclusies en aanbevelingen De Open Universiteit Nederland hanteert een onderwijssysteem waarbij de studenten op basis van hun verstrekt studiemateriaal in beginsel geheel zelfstandig studeren. Voor toelating tot het onderwijs gelden geen vooropleidingseisen. De aard en opzet van de OUNL brengen mee dat zij een eigensoortige studentenpopulatie heeft. De gemiddelde leeftijd is aanzienlijk hoger dan die van de studenten aan de reguliere faculteiten. De overgrote meerderheid van de studenten maakt deel uit van het arbeidsproces of heeft dit gedaan. In samenhang daarmee is ook de gemiddelde studieduur hoger. Het is niet zinvol in te gaan op het rendement van de studie. De commissie beperkt zich tot de opmerking dat de propedeutische fase voldoende selecterend werkt. De studenten zijn algemeen tevreden over het verstrekte studiemateriaal. In beginsel wordt dit jaarlijks geactualiseerd, hetgeen voor de meeste vakgebieden ook noodzakelijk is. De faculteit besteedt tijdens de ontwikkeling veel aandacht aan de bewaking van de kwaliteit van het studiemateriaal, zo nodig met inschakeling van externe deskundigen, wat te waarderen is. De kwaliteitsbewaking bij de uitvoering behoeft echter meer aandacht. De lange gemiddelde duur van de studie in combinatie met het modulesysteem bergen het risico in zich van te weinig zicht op de samenhangen in het recht. De faculteit is zich hiervan bewust en probeert de integratie zo goed mogelijk te bevorderen. Het stelsel van schriftelijke cursussen werkt remmend op het academisch karakter van de opleiding. De faculteit vult daarom de schriftelijke opleiding aan, onder meer met bijeenkomsten van studenten in de op verschillende plaatsen in het land gevestigde opleidingscentra. Het academisch karakter wordt in het bijzonder bevorderd door veel zorg te besteden aan de eindscripties. Onderwerpkeus en structuur worden tevoren beoordeeld en zo nodig met de desbetreffende student besproken. In beginsel, enigszins afhankelijk van de behoefte van de student, is de begeleiding intensief. Scripties worden door twee docenten beoordeeld. De scripties die door leden van de commissie zijn gelezen, maakten een goede indruk, en kunnen zich met aan andere juridische faculteiten geschreven scripties meten. Onderwijs in het Europees gemeenschapsrecht heeft een te bescheiden plaats in het geboden onderwijs. In het bijzonder acht te commissie het een gebrek dat het materiële Europese recht geen bestanddeel is van het curriculum Nederlands recht. Meerkeuzetoetsen maken een te groot deel uit van de tentamens. Met erkenning dat dergelijke toetsen ook wel voordelen hebben en dat een personeelssituatie tot gebruik van dit stelsel kan nopen, is de commissie van oordeel dat een dergelijke wijze van toetsing althans na de propedeu242
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
se in beginsel niet meer zou moeten worden toegepast, ook niet indien zij wordt gecombineerd met een of enkele open vragen. De faculteit beschikt niet over een bibliotheek ten behoeve van studenten, hetgeen uit de opzet van de universiteit te verklaren is. Studenten worden verwezen naar juridische bibliotheken in de omgeving van hun woonplaats, wat de commissie in de gegeven situatie aanvaardbaar acht. Op de vestigingsplaatsen zijn werkplekken met computers, waarvan het gebruik openstaat voor studenten van alle faculteiten van de OUNL Studenten moeten het gebruik daarvan tevoren reserveren. De behoefte hieraan blijkt niet groot, doordat het gros van de studenten thuis studeert en daar de beschikking heeft over computers. De faculteit werkt aan het vervaardigen van gedigitaliseerd studiemateriaal dat op internet geplaatst zal worden. Daarbij wordt soms innoverend te werk gegaan, zoals door het simuleren van het parlementair wetgevingsproces. De faculteit heeft een lovenswaardige bereidheid tot samenwerking met andere juridische faculteiten, onder meer met betrekking tot het gebruik van gedigitaliseerd studiemateriaal. De commissie ondersteunt het streven daarnaar. Tot de curricula behoren beperkte vaardigheidstrainingen, waaronder, sinds kort verplichte, deelneming aan een oefenrechtbank, aangepast aan de mogelijkheden van het onderwijs op afstand. Stages komen relatief weinig voor, hetgeen samen zal hangen met de aard van de studentenpopulatie. Studenten die deelnemen aan het arbeidsproces zullen daaraan minder behoefte hebben dan klassieke studenten. Het onderwijs wordt, behoudens een enkele uitzondering waarin Engels wordt gebruikt, in het Nederlands aangeboden. Van internationalisatie is nauwelijks sprake, zowel in de zin van deelneming van buitenlandse (met uitzondering van Vlaamse) studenten aan het onderwijs, als in de zin van studie door OUNL-studenten aan een buitenlandse universiteit. Ook dit is uit de aard en opzet van de OUNL te verklaren, maar toch betreurenswaardig. De faculteit zou de mogelijkheden die wel bestaan, beter moeten benutten. De faculteit moest in een snel tempo overschakelen naar de ba/ma-structuur. Zij heeft, vooral in de bachelorfase in stand gelaten wat naar haar oordeel goed functioneert. Zij adviseert studenten die al ver met hun studie gevorderd zijn, af te studeren volgens het programma oude stijl. Het ontwikkelen van masteropleidingen is, samenhangend met de aard van het onderwijs, tijdrovend en nog niet voltooid. De faculteit beschikt niet over een onmiddellijk toegankelijke registratie van de voortgang van de studie van de studenten. Het is wenselijk hiervoor een computersysteem op te zetten. Ook is te betreuren dat digitale inschrijving voor tentamens nog niet mogelijk is. De toegankelijkheid van de studie voor studenten met een handicap is toe te juichen. De ten behoeve van de visitatie opgestelde zelfstudie bevat veel gegevens, maar is toch minder informatief dan wenselijk te achten is. De faculteit voort een systematisch professionaliseringsbeleid ten aanzien van de docenten, aangepast aan de speciale eisen van het onderwijs op afstand. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
243
244
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Bijlagen
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
245
246
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Bijlage 1. Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid 1. De betrokken opleidingen De visitatiecommissie heeft de volgende opleidingen bezocht (in de volgorde van de bezoeken):
Instelling Vrije Universiteit Amsterdam Universiteit Utrecht
Faculteit Opleiding Rechtsgeleerdheid - Nederlands recht - Notarieel recht Rechtsgeleerdheid - Nederlands recht - Notarieel recht Internationaal en Europees recht Universiteit Leiden Rechtsgeleerdheid - Nederlands recht - Fiscaal recht - Notarieel recht - Internationaal en Europees recht - Juridisch-bestuurswetenschappelijke opleiding - Juridisch-politiekwetenschappelijke opleiding - Oost-Europees juridische opleiding Universiteit van Tilburg Rechtsgeleerdheid - Nederlands recht - Fiscaal recht - Internationaal en Europees recht Erasmus Universiteit Rechtsgeleerdheid - Nederlands recht Rotterdam - Fiscaal recht Universiteit van Rechtsgeleerdheid - Nederlands recht Amsterdam - Fiscaal recht - Notarieel recht - Internationaal en Europees recht Rijksuniversiteit Rechtsgeleerdheid - Nederlands recht Groningen - Fiscaal recht - Notarieel recht - Internationaal en Europees recht - Juridisch-bestuurswetenschappelijke opleiding Katholieke Universiteit Rechtsgeleerdheid - Nederlands recht Nijmegen - Notarieel recht - Internationaal en Europees recht Universiteit Maastricht Rechtsgeleerdheid - Nederlands recht - Fiscaal recht - Internationaal en Europees recht Open Universiteit Rechtsgeleerdheid - Nederlands recht Nederland
In het bovenstaande worden de officiële benamingen van de opleidingen gehanteerd, zoals vermeld in het CROHO 2001-2002. In enkele gevallen worden in de praktijk andere namen gebruikt.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
247
2. Taak en samenstelling van de commissie Tot voorzitter, tevens lid van de visitatiecommissie werd benoemd: Prof. mr. M.R. Mok Tot leden van de commissie werden benoemd: Mw. mr. C.M.T. Eradus Mr. A. Hammerstein Drs. B.M.J. Hermans Mw. M.R. Lantink (student-lid) Prof. mr. A.J.C. de Moor-van Vugt Tot secretaris van de commissie werd benoemd: Dr. M.A.G. de Jong (namens het bureau VSNU) Op grond van het instellingsbesluit van de commissie gedateerd 29 augustus 2002 was het de taak van de commissie: om op basis van de door de faculteit aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het Protocol Kwaliteitszorg Onderwijs 2000-2005, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. Alle leden van de commissie namen deel aan de bezoeken, met uitzondering van mevrouw Eradus (Erasmus Universiteit Rotterdam, Universiteit van Amsterdam), de heer Hammerstein (Universiteit Leiden, Universiteit van Tilburg), de heer Hermans (Vrije Universiteit Amsterdam), mevrouw Lantink (Erasmus Universiteit Rotterdam, Rijksuniversiteit Groningen) en mevrouw De Moor-van Vugt (Universiteit van Tilburg, Open Universiteit Nederland). Commissieleden die op enige wijze verbonden waren aan één van de te beoordelen opleidingen waren afwezig bij het betreffende bezoek. Door deze handelswijze hebben zij geen invloed kunnen uitoefenen op het oordeel over de eigen opleiding. Zij hebben geen oordeel ingevuld op de checklist en hebben niet geparticipeerd bij discussies over de beoordeling van de betreffende opleiding. Onafhankelijkheid van het oordeel is door deze werkwijze zo zorgvuldig mogelijk gewaarborgd. Zie bijlage 9 voor de curricula vitae van de leden van de commissie.
3. Werkwijze van de commissie De commissie hield haar voorbereidende vergaderingen op 2 oktober 2002. Op basis van een door de voorzitter geformuleerd voorstel heeft de commissie in haar eerste vergadering het referentiekader besproken dat de commissie als leidraad zou gebruiken bij de beoordeling van de te visiteren opleidingen. Naar aanleiding van deze besprekingen is het referentiekader uiteindelijk op 3 november vastgesteld en vóór aanvang van de bezoeken voor commentaar aan de faculteiten toegezonden. Tevens maakte de commissie afspraken over de onderlinge taakverdeling met betrekking tot de kwaliteitsaspecten van het onderwijsprotocol voor de visitaties. Daarnaast werd de globale dagindeling van de bezoeken vastgesteld en werden de zelfstudies besproken en specifieke 248
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
aandachtspunten geïnventariseerd. De tien bezoeken vonden op dinsdag en woensdag plaats en wel op de volgende data: 1e visitatiebezoek: Vrije Universiteit Amsterdam 12 en 13 november 2002. 2e visitatiebezoek: Universiteit Utrecht 3 en 4 december 2002. 3e visitatiebezoek: Universiteit Leiden 21 en 22 januari 2003. 4e visitatiebezoek: Universiteit van Tilburg 4 en 5 februari 2003. 5e visitatiebezoek: Erasmus Universiteit Rotterdam 11 en 12 maart 2003. 6e visitatiebezoek: Universiteit van Amsterdam 25 en 26 maart 2003. 7e visitatiebezoek: Rijksuniversiteit Groningen 8 en 9 april 2003. 8e visitatiebezoek: Katholieke Universiteit Nijmegen 22 en 23 april 2003. 9e visitatiebezoek: Universiteit Maastricht 3 en 4 juni 2003. 10e visitatiebezoek: Open Universiteit Nederland 17 en 18 juni 2003. De mondelinge rapportage aan het einde van een bezoek was openbaar. Het bezoek aan de Open Universiteit Nederland vond plaats op de vestiging te Den Haag. De slotvergadering vond plaats op 16 maart 2004 te Utrecht. Na vaststelling van het referentiekader heeft de commissie het vervolgens ter kennisneming aangeboden aan de betrokken opleidingen, aan de Kamer Rechtsgeleerdheid van de VSNU, het disciplineoverlegorgaan Rechtsgeleerdheid van de VSNU, de Inspectie van het Hoger Onderwijs en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Elk bezoek, dat twee dagen duurde, werd voorafgegaan door een voorbespreking in commissieverband van de zelfstudies en de scripties waarvan de commissie er in totaal twaalf per opleiding ruim voor het bezoek had opgevraagd en die onder de commissieleden waren verdeeld voor nadere bestudering. Op de eerste en tweede dag van het bezoek volgden gesprekken met verschillende instanties en personen, zoals de opstellers van de zelfstudie, opleidingscommissie, studenten (waarbij het aan hun zelf was overgelaten wie namens hen met de commissie zou spreken), leden van de wetenschappelijke staf, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijscoördinatoren, aio’s, junioronderzoekers en faculteitsbestuur. De eerste dag werd afgesloten met een informeel kennismakingsdiner met een vertegenwoordiger van het college van bestuur en van het faculteitsbestuur, en met de visitatiecoördinator. Bij de bezoeken was in het algemeen aanvullend materiaal beschikbaar (gebruikte onderwijsliteratuur, meerdere scripties met daarbij aangegeven de waardering, beleidsnota’s, evaluatieverslagen, et cetera). Zonodig werd ter plaatse nog extra informatie opgevraagd. Tijdens elk bezoek hield de commissie een, ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd spreekuur waar zowel studenten als docenten de gelegenheid konden krijgen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Hiervan werd op enkele plaatsen gebruik gemaakt. Bij alle bezoeken heeft de commissie een korte rondleiding gekregen om zich een beeld te kunnen vormen van de beschikbare faciliteiten. Ter voorbereiding van de bezoeken bestudeerde de commissie de zelfstudie met de bijlagen en aanvullingen, de studiegidsen over 2001-2002 en 2002-2003 en een aantal scripties; ieder lid van de commissie las per opleiding één of meerdere scripties. De commissie nam kennis van cursus- en curriculumevaluaties, beleidsstukken betreffende de inrichting van het onderwijs, onderwijsprogramma’s, richtlijnen voor het vaardighedenonderwijs, QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
249
handleidingen voor scripties en stages, stukken over internationale uitwisseling, readers, syllabi, voorlichtingsmateriaal en dergelijke. De aard en omvang van de stukken bepaalde of deze voorafgaande aan of tijdens het bezoek werden doorgenomen. De commissie verzocht voorafgaande en, waar nodig, tijdens en na het bezoek om aanvullende (statistische) gegevens en bijlagen. Daartoe behoorden belangrijke beleidsstukken en evaluatierapporten, die sinds de totstandkoming van de zelfstudies waren verschenen. Langs deze weg verkreeg de commissie actuele informatie over de lopende veranderingen in het onderwijs aan de faculteiten, met name met betrekking tot de invoering van de bachelor-masterstructuur. Bovendien vroeg de commissie gericht tentamens en uitwerkingen op over drie hoofdvakken, Privaatrecht, Strafrecht en Staats- en Bestuursrecht, in het eerste, tweede en derde jaar van de studie. Voor de daarbij gevolgde systematiek wordt verwezen naar bijlage 6. De commissie maakte, met name bij de voorbereiding van de gesprekken en van de mondelinge rapportage, gebruik van de door de VSNU opgestelde checklist. Aan het einde van het bezoek werd aan de in die lijst genoemde kwaliteitsaspecten in oordelen omschreven. Na elke visitatie heeft de commissie haar conclusies geformuleerd aan de hand van de eerdergenoemde ‘checklist’. Besloten werd om deze lijst collectief in te vullen, waardoor eventuele verschillen van inzicht direct konden worden besproken. De ingevulde lijst is de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten. De mondelinge rapportage met het voorlopige oordeel van de commissie aan het eind van de laatste visitatiedag kwam tot stand op grond van een bespreking in commissieverband van de specifieke punten die de commissie bij de gevisiteerde opleiding waren opgevallen. De concept-opleidingsrapporten zijn in commissieverband vastgesteld en voor commentaar aangeboden aan de betrokken faculteitsbesturen. Vervolgens heeft de commissie de van de besturen ontvangen reacties besproken en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van de definitieve opleidingsrapporten. De commissie heeft zich bij de beoordeling van de reacties steeds op het standpunt gesteld dat zij diende uit te gaan van de situatie die zij tijdens het visitatiebezoek aan de verschillende opleidingen heeft aangetroffen, en niet op de nieuwe ontwikkelingen die zich na de visitatiebezoeken hadden voorgedaan. Het door de visitatiecommissie gebruikte cijfermateriaal in dit rapport is afkomstig van een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld, de zogenaamde KUO-cijfers. Dit product bevat gegevens over studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1988/89 tot en met 2000/2001. De definitie van een cohort die hier gebruikt wordt, is: de studenten met uitsluitend één inschrijving per inschrijvingsjaar. Dit betekent dat studenten met meer dan één inschrijving buiten beschouwing blijven vanwege het feit dat ze niet goed toe te delen zijn in hoofd- en nevenopleiding. De reden voor de keuze van deze definitie is dat uit de gegevens van de centrale studentenadministraties niet te achterhalen is welk van de opleidingen als hoofdopleiding beschouwd moet worden als een student bij meerdere opleidingen staat ingeschreven. Een tweede inschrijving kan inhouden dat een student niet van plan is het propedeuse- of doctoraaldiploma te halen. Daarnaast ontbreken er ook betrouwbare gegevens over studenten die binnen één studiejaar van opleiding wisselen. De individuele opleidingen hanteren vaak andere instroomcijfers die meer realistisch zijn, omdat 250
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
zij gebaseerd zijn op het werkelijke aantal onderwijsvragende studenten. Het verschil met de KUO-cijfers is soms aanzienlijk.
4. Korte terugblik op de visitatie De commissie heeft de bezoeken als zeer plezierig ervaren. De gesprekken vonden plaats in een positieve en doorgaans openhartige sfeer en kritische kanttekeningen van de commissie werden in het algemeen als herkenbaar ervaren; de commissie hoopt dan ook dat haar aanbevelingen een nuttig effect zullen hebben. De commissie bewaart goede herinneringen aan haar gesprekken met de studenten. Niet alleen voorzagen dezen de commissie van veel nuttige informatie, maar zij gaven bovendien blijk van een bemoedigend enthousiasme en een grote betrokkenheid bij de opleidingen. De commissie complimenteert de docenten met hun grote inzet voor de studenten en met hun bereidheid te luisteren naar kritische opmerkingen en klachten. De bezoeken vonden plaats volgens een tweedaags programma dat weliswaar tijdsbesparend was maar door de commissie ook als zeer zwaar werd ervaren. De commissie beveelt met het oog op volgende visitaties aan: voor het gesprek met de student-leden van de opleidingscommissie ook ex-studentleden uit te nodigen; bij de samenstelling van de studentenpanels ernaar te streven dat ook voldoende zwakke studenten en studenten met grote achterstand aanwezig zijn; het college van bestuur uitdrukkelijk te laten weten dat de commissie prijs stelt op zijn aanwezigheid bij de mondelinge rapportage aan het einde van het bezoek. Wat de zelfstudie betreft merkt de commissie op dat deze onmogelijk de laatste cijfers over instroom en rendement kan bevatten. In het protocol zou moeten worden opgenomen dat deze kort vóór of tijdens het bezoek worden aangeleverd. Tevens zou daarin moeten worden opgenomen dat de zelfstudie een lijst moet bevatten met de namen van de stafleden met vermelding van expertise- en onderwijsgebied.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
251
252
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Bijlage 2. Referentiekader 1. Inleiding In haar eerste vergaderingen heeft de visitatiecommissie een concept-referentiekader besproken en verder uitgewerkt. Zij heeft het referentiekader van het rap-port van 1997, dat betrekking heeft op de jaren 1991-1996, als uitgangspunt genomen en waar nodig gewijzigd of aangevuld. De commissie heeft onderzocht in hoeverre de aanbevelingen van 1997 tot resultaat hebben geleid. Het onderhavige referentiekader bevat de normen waaraan de commissie de juridische opleidingen toetst. De commissie zal zich ook buigen over de wijze waarop faculteiten invulling hebben gegeven aan de reorganisatie ten gevolge van de invoering van de bachelor-masterstructuur. Strikt genomen valt deze niet onder de te beoordelen periode. Een kwaliteitsoordeel dat uitsluitend is gebaseerd op een systeem dat aan het verdwijnen is, acht de commissie echter niet volledig.
2. Juridische opleidingen en de maatschappij Uit het gezichtspunt van de plaats van het recht in de samenleving doen zich enkele karakteristieke ontwikkelingen voor: een pluriforme en gecompliceerd geworden samenleving met aandacht voor fundamentele rechten en voor het volgens sommigen vervagende normbesef; toename van het aantal conflicten: als gevolg van mondigheid burger en claimcultuur; toename van het aantal rechtsregels (verdere juridisering van de samenleving); het toegenomen belang van Europees recht en internationaal recht als gevolg van de Europese integratie en de globalisering. Als gevolg hiervan maakt het adviseren en begeleiden van zowel burgers als instellingen, een aanzienlijk deel van het takenpakket van juristen uit. Er zijn meer juristen buiten de traditionele juridische beroepen dan daarbinnen. De rechtenopleidingen kunnen zich daarom niet meer alleen richten op de beroepseisen voor advocatuur, rechterlijke macht en notariaat, zij het dat deze eisen belangrijk blijven. In de samenleving bestaat behoefte aan juristen die enerzijds zowel academisch zijn gevormd en onafhankelijk en kritisch hebben leren denken en anderzijds zijn voorbereid op een specifieke beroepspraktijk. Daartoe behoren gespecialiseerde juristen die zich kunnen meten met juristen in andere Europese landen en in Amerika op gebieden als intellectuele eigendom, mededingingsrecht, mediarecht, gezondheidsrecht en internationaal publiekrecht. Daarnaast bestaat echter ook behoefte aan generalisten, (‘omnipraticiens’), met name voor eerstelijns advisering. Dit alles maakt dat het profiel van de rechtenopleidingen diffuser wordt. Het is dan ook de taak van de faculteiten desondanks een duidelijk profiel te ontwikkelen voor de geboden opleiding en duidelijk aan te geven waarop zij zich in de opleidingen richt en waarop zij extra accent legt. De kwaliteit van de opleiding moet zijn afgestemd op de belangrijke plaats van het recht in de complexer geworden samenleving en op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de jurist. Anderzijds moet de student die voor de juridische opleiding kiest over de vereiste capaciteiten beschikken en positief gemotiveerd zijn, althans tijdens en door de studie worden.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
253
3. Eindtermen voor de afgestudeerde jurist De afgestudeerde jurist moet inzicht hebben in het verschijnsel van de juridische norm en het verband tussen juridische en andere, zoals sociale en morele normen. Hij moet een notie hebben van vragen als welke normen gelden voor welke menselijke en maatschappelijke relaties en hoe deze geformuleerd, geïnterpreteerd en gehandhaafd kunnen en moeten worden. Tevens moet een jurist in redelijke mate in staat zijn een probleem te onderkennen te analyseren, hoofdzaken te onderscheiden van bijzaken, samen te vatten en wegen te wijzen voor de oplossing van zulk een probleem. Dit vereist: • een structureel overzicht van het positieve recht, met inbegrip van Europees Gemeenschapsrecht en enige andere onderdelen van internationaal recht (met name dat betreffende grondrechten); • inzicht in de procedures ter voorkoming en beslechting van geschillen; • het vermogen om mutaties in het recht te signaleren en juist te interpreteren; • het vermogen tot juridisch argumenteren; • het vermogen juridische besluitvorming en normering te verklaren voor niet-juridisch onderlegde geïnteresseerden.
4. Doelstellingen van de juridische opleiding 4.1 Minimumeisen waaraan de juridische opleidingen moeten voldoen De opleiding moet de randvoorwaarden bieden voor de vorming van juristen van verschillend niveau, variërend van een basisjurist tot een topjurist. Tevens moeten de universiteiten zowel algemene juristen opleiden die op diverse arbeidsplaatsen inzetbaar zijn, alsook juristen die in traditionele uitgesproken juridische beroepen passen. Voor de traditionele juridische beroepen in de rechterlijke macht en de advocatuur zijn postdoctorale beroepsopleidingen vereist, na de algemeen juridische basisopleiding. Voor de fiscalisten en het notariaat bestaan specifieke beroepsopleidingen na het doctoraal van de notariële opleiding respectievelijk Fiscaal recht. In de opleiding moeten de wezenlijke kenmerken van het recht centraal staan: de maatschappelijke functie van het recht, kernbegrippen binnen het recht, de grenzen van het recht, als ook de betrekkelijkheid van een en ander. Naast vakinhoudelijke kennis moeten methoden geleerd worden om de nieuwste ontwikkelingen en mutaties bij te houden. Inzicht in de grote juridische families en rechtsvergelijking moeten geïntegreerd worden in het vakonderwijs. Wat betreft het aanbod aan keuzevakken dient sprake te zijn van een gestructureerde vrijheid, zodat de keuzevakken goed aansluiten op het substantiële pakket basisvakken en er een inhoudelijk samenhangend en zinvol opleidingstraject ontstaat. In het curriculum moet voor ten minste één ander maatschappijwetenschappelijk vak plaats zijn ingeruimd (bijvoorbeeld economie). 4.2 Kennis De opleiding moet streven naar een parate kennis van het positieve recht die toereikend is om juridisch vakkundig te kunnen handelen. Parate kennis alleen is echter niet voldoende.
254
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Door het complexer worden van het hele rechtssysteem en door de moderne informatietechnologische faciliteiten, is uitgebreide parate kennis ook een minder noodzakelijk einddoel van de opleiding aan het worden. Inzicht in de structuur van het positief recht blijft echter een minimumvereiste. Een student moet dus bijvoorbeeld wel het begrip verjaring en de ratio ervan kennen, maar niet de verjaringstermijnen. Onder invloed van de voortschrijdende ontwikkelingen moet bij de doelstelling van de opleiding het accent gaandeweg minder komen te liggen op kennisopslag en meer op het beheersen van de mogelijkheden tot kennisvergaring, kennisverwerking en kennistoepassing. Tijdens de studie moet men leren hoe men op juridisch gebied leert en bijleert. De afgestudeerde moet in staat zijn om permanent zijn juridische kennis te actualiseren en zich eventueel op nieuwe terreinen te specialiseren. Speciale aandachtspunten vormen daarbij of en zo ja hoe hulpmiddelen op ICT-gebied in de opleiding worden gebruikt om de doelstellingen te bereiken en hoe de vaardigheid om kennis te vergaren en te verwerken en getoetst. 4.3 Vaardigheden Essentieel is het vermogen om een juridische casus te kunnen oplossen. Daartoe behoort het op adequate wijze kunnen verzamelen, verwerken en waarderen van de relevante feiten en het op de desbetreffende casus toepassen van rechtsregels. Vaardigheden die hierbij een rol spelen en tijdens de opleiding geleerd moeten worden zijn: het analyseren van de relevante gegevens; juridisch argumenteren en zowel helder als correct formuleren (mondeling en schriftelijk); het kunnen samenwerken in multidisciplinair verband, bijvoorbeeld met specialisten op een ander rechtsgebied, maar ook met specialisten uit aanpalende wetenschapsgebieden zoals economen. Andere vaardigheden die in aanmerking komen om tijdens de opleiding aangeleerd of verbeterd te worden zijn: communicatieve vaardigheden; mondelinge en schriftelijke taalbeheersing; het kritisch kennis nemen van informatie. Een jurist moet in staat zijn juridische kennis en een juridisch oordeel schriftelijk en mondeling aan vakgenoten en anderen over te dragen. De taal staat als werkinstrument van de jurist centraal. Een correcte, goede en heldere mondelinge en schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal is onontbeerlijk. Voorts is het in voldoende mate beheersen van liefst verscheidene vreemde talen en van ten minste één daarvan, met inbegrip van de juridische terminologie in die talen, een vereiste. De schriftelijke vaardigheden moeten niet beperkt blijven tot het formuleren van een geschrift tot overdracht van kennis, eventueel aangevuld met enkele eigen gedachten. Dit laatste gebeurt in de gebruikelijke scriptie, een soort proeve van een juridisch essay. Daarnaast zouden juridische studenten ook geoefend moeten worden in het opstellen van juridische documenten in eigenlijke zin, zoals: • een overeenkomst; • algemene voorwaarden; • statuten van een rechtspersoon; • een reglement van een vereniging of andere instelling; • wetgeving (een eenvoudige type gemeenteverordening, koninklijk besluit of wet); • een rechterlijke uitspraak; • een pleidooi. Een speciaal aandachtspunt is de vraag welke methode faculteiten hanteren en prefereren voor het bijbrengen van vaardigheden: geïntegreerd in de vakken van het curriculum dan wel in afzonderQANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
255
lijke colleges of werkgroepen 4.4 Attitude Tijdens de opleiding moet de aankomende jurist zich de rechtscultuur eigen maken. Hij moet zich ervan bewust zijn in welke maatschappelijke context het recht functioneert en wat, in samenhang daarmee zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid is. Het onderwijs en de onderwijsomgeving moeten de student hierbij behulpzaam zijn. Essentieel is de belangstelling van de student te wekken en te stimuleren voor juridische problematiek en juridisch denken alsmede voor het doel en de functie van het recht in de samenleving. In simpele termen samengevat: de opleiding moet er op gericht zijn dat de student plezier in het vak krijgt. Aandacht in dit verband verdient de vraag elke plaats nemen niet studiegebonden activiteiten in naar de visie van de faculteiten? In hoeverre stimuleren c.q. ontwikkelen zij activiteiten buiten de studie die de hier bedoelde attitudevorming kunnen bevorderen?
5. Instroom en uitstroom De instroom zowel als de uitstroom van studenten vragen om aandacht. De kwaliteit van de juridische opleidingen wordt in zekere mate bedreigd door twee fenomenen: De toestroom van studenten is weliswaar afgenomen, maar het totale aantal blijft hoog. De beperkte financiële middelen zijn er de oorzaak van dat in veel gevallen een zwaar beroep wordt gedaan op de onderwijscapaciteit van de staf. Hierdoor kan met name de ontwikkeling van belangrijke vaardigheden in kleine, intensief begeleide, onderwijsgroepen in gevaar komen. Alleen wanneer de eerste fase van de studie een voldoende selectieve werking heeft kan de toestroom van (minder geschikte) studenten in de volgende fasen worden ingedamd. De aard, de samenhang en consistentie van de gebruikte selectiecriteria in het eerste en ook nog in het tweede jaar vormen voor de commissie belangrijke punten van aandacht. De veronderstelling lijkt gewettigd dat de studiekeuze voor een aanzienlijk aantal studenten niet steeds voldoende gefundeerd en doordacht is. Goede voorlichting over de aard, de inhoud, de moeilijkheidsgraad en de specifieke vereisten van de rechtenstudies is daarom gewenst. Ook in dit verband is de oriënterende en motiverende functie van de aanvangsfase van de studie van belang. Voorts verdient de uitstroom aandacht, waarbij met name te denken is aan de verhouding tussen de juridische opleiding tot het juridische werkveld. Uit het perspectief van de student als aan-komend jurist is een essentiële vraag of er in de komende periode voldoende vraag is naar afgestudeerde juristen en, zo ja, met welke specialisaties. Voor het vaststellen van de inhoud van de juridische opleiding moet het antwoord op die laatste vraag mede richtinggevend zijn. Het is van belang te letten op de aansluiting tussen het juridisch onderwijs en het juridische werkveld. Daaruit vloeit voort dat tevens belangrijk is te vernemen in hoeverre de faculteiten voeling houden met het werkveld en hun opleidingen daarbij aanpassen.
256
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
6. Specifieke vereisten per afstudeerrichting/opleiding8 De opleiding Nederlands recht moet in ieder geval voldoen aan de beroepsvereisten voor de rechterlijke macht en de advocatuur (het civiel effect). Dat betekent: I. Voor rechterlijke ambtenaren9: dat zij een afsluitend examen hebben afgelegd dat getuigt van grondige kennis van en inzicht in drie van de vijf volgende rechtsgebieden: burgerlijk recht, met inbegrip van burgerlijk procesrecht; strafrecht, met inbegrip van strafprocesrecht; bestuursrecht, met inbegrip van bestuursprocesrecht; staatsrecht; belastingrecht; II. Voor advocaten10: dat zij het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht de titel meester in de rechten te voeren hebben verkregen, mits dit is geschied op grond van het afleggen van een examen in: het privaatrecht, met inbegrip van burgerlijk procesrecht; het strafrecht, met inbegrip van strafprocesrecht, alsmede een van de drie volgende vakken: staatsrecht; bestuursrecht, net inbegrip van procesrecht; belastingrecht. III. Voor (kandidaat-)notarissen is in het Besluit beroepsvereisten kandidaat-notaris11 vastgelegd welke vakken de universitaire rechtenopleiding moet bevatten wil deze het notariële civiel effect opleveren. Deze onderdelen dienen uitgewerkt te zijn in het curriculum van de Notariële opleiding. Het besluit beroepsvereisten kandidaat-notaris luidt als volgt: ‘Het in artikel 6, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het notarisambt bedoelde afsluitend examen op het gebied van het recht, dat met goed gevolg afgelegd moet worden om het beroep van kandidaat-notaris te kunnen uitoefenen, omvat de volgende onderdelen: grondige kennis van en inzicht in de volgende onderdelen van het burgerlijk recht – mede in hun onderlinge samenhang –: 1°. het personen- en familierecht, in het bijzonder het huwelijks-vermogensrecht; 2°. het ondernemingsrecht, in het bijzonder het rechtspersonen- en vennootschapsrecht; 3°. het vermogensrecht; 4°. het recht met betrekking tot registergoederen; 5°. het erfrecht; en 6°. het internationaal privaatrecht, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefening; grondige kennis van en inzicht in het executierecht alsmede kennis van en inzicht in het burgerlijk procesrecht, beslag- en faillissementsrecht, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefening;
In aangepaste vorm ontleend aan het door het DRG opgestelde opleidingsprotocol van 1 november 2001. Art. 1d van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, in samenhang met art. 38b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren 10 Advocatenwet, art. 2. 11 Koninklijk Besluit van 31 mei 1999 (Stb. 1999, 228) 8 9
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
257
grondige kennis van en inzicht in het belastingrecht, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefening; kennis van en inzicht in het bestuursrecht, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefening; grondige kennis van en inzicht in het recht met betrekking tot het notariaat, in het bijzonder de Wet op het notarisambt; kennis van en inzicht in bedrijfseconomie, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefening; schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid in de vorm van een scriptie of een andere gelijkwaardige, schriftelijke, onderzoeksprestatie op juridisch gebied.’ IV. Voor fiscale juristen brengt de doelstelling van de opleiding mee dat de verschillende fiscale heffingswetten, inclusief de formele, de internationale en Europese aspecten diepgaand en in evenwichtige mate aan de orde moeten komen. Daarnaast moeten de studenten kennis van de hoofdlijnen van het privaatrecht, bestuursrecht en de bedrijfseconomie in het curriculum verwerven. Aan sommige opleidingen belastingrecht is het civiel effect verbonden, aan andere niet. V. Internationaal en Europees recht. Voor de opleidingen in deze vakken gelden geen vastgelegde specifieke beroepsvereisten. De programma’s van de diverse opleidingen kennen een aantal onderdelen die overeenkomen: internationale betrekkingen, internationaal en Europees recht, internationale economie, maar lopen verder sterk uiteen. Aan sommige opleidingen Internationaal en Europees recht is het civiel effect verbonden, aan andere niet. VI. Juridische Bestuurswetenschappen: Deze opleidingen stellen het recht en het besturen in hun onderlinge samenhang centraal. De overheid en haar maatschappelijke omgeving worden bestudeerd vanuit een juridische en sociaal-wetenschappelijke invalshoek. De afgestudeerde is een publiekrecht-jurist die bovendien beschikt over wetenschappelijke kennis en inzichten op organisatorisch, politicologisch en beleidswetenschappelijk vlak. Aan deze opleidingen is geen civiel effect verbonden. VII. Overige: bij de Juridisch-politiekwetenschappelijke opleiding wordt een grondige introductie in het recht gecombineerd met de bestudering van de hoofdlijnen van de politicologie en de economie. De wijze waarop recht, politiek en markt elkaar in de praktijk beïnvloeden staat centraal. Studenten die de Oost-Europese juridische opleiding volgen, bestuderen het rechtssysteem van Oost-Europa, in het bijzonder van Rusland. Daartoe krijgen zij in het eerste deel van de opleiding een grondige introductie in de juridische discipline en in de Russische taal. Aan deze opleidingen is geen civiel effect verbonden. Voor die juridische beroepen die opleidingseisen kennen, met name rechterlijk ambtenaar, advocaat en notaris, dienen de juridische faculteiten die de gelegenheid bieden aan die opleidingseisen te gaan voldoen, dus de effectus civilis te behalen.
7. Structuur van het opleidingsprogramma 7.1 Werkvormen De keuze van werkvormen moet primair gebaseerd zijn op de aard van de gestelde leerdoelen en de leerstofinhoud. Voor sommige studieonderdelen kan een multidisciplinaire invalshoek zinvol zijn. Daartoe kan men docenten uit verschillende vakgebieden een dergelijk studieonderdeel gezamenlijk te laten verzorgen. 258
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
De commissie is erin geïnteresseerd in hoeverre de werkvormen passen bij de voorgenomen leerdoelen en eindtermen van de opleidingen. 7.2 Toetsing De wijze van toetsing bepaalt in hoge mate het studiegedrag. Het is daarom van groot belang dat de toetsen duidelijk zijn gericht op datgene wat uiteindelijk van een student wordt verwacht met betrekking tot kennis en vaardigheden voor het betrokken vak. Toetsing behoeft niet per se te geschieden in de vorm van tentamens. Ook het maken van tussentijdse opdrachten, werkstukken of het houden van mondelinge presentaties kunnen dienen als te beoordelen prestatie. De toetsing moet voldoen aan elementaire eisen inzake betrouwbaarheid en validiteit. Waar meerkeuzetentamens om praktische redenen uiteindelijk onvermijdelijk zijn, heeft de commissie een voorkeur voor een combinatie van meerkeuze- en openvraagtentamens. 7.3 Niveau Het wetenschappelijk niveau van de opleiding moet tot uitdrukking komen in het aanmoedigen van het lezen van juridische literatuur, zowel boeken als vaktijdschriften (en niet slechts voor studenten opgestelde klappers) en van rechtspraak, het leren oplossen van juridische problemen en in het schrijven van een scriptie en andere werkstukken. Het is wenselijk dat de vraagstelling van de scriptie aansluit op lopend onderzoek. Naar omvang en niveau moet de scriptie streven naar het niveau van een artikel in een vaktijdschrift. De commissie acht een honorering met tien studiepunten wenselijk en redelijk. Naast een algemene scriptie moeten ook werkstukken in de loop van de studie geschreven worden, mede ter voorbereiding van de scriptie. Een aandachtspunt bij de visitatie zal zijn op welke wijze de faculteit aandacht besteedt aan een objectieve normering van de eisen die gesteld worden aan een scriptie en aan een uniforme waardering van het niveau, met name in de vorm van schriftelijke maatstaven, toetsing, begeleiding door een meelezer en bespreking van de scriptie met de student. Hiertoe behoren ook de vragen hoe scripties in het voorbereidende stadium worden begeleid, in het bijzonder wie dit doet of doen (bijv. of ook begeleiding door aio’s voorkomt) , welke de frequentie en regelmaat is en of de begeleiding zowel op inhoud als op vorm is gericht, alsmede de wijze van eindbeoordeling en eventuele verdediging van de scriptie door de student. 7.4 Stage Een praktijkstage is nuttig, maar het gaat vooralsnog te ver deze een verplicht studieonderdeel te maken. Een academische opleiding is nu eenmaal niet uitsluitend een voorbereiding op een specifieke beroepspraktijk. Wanneer de faculteit een stage bij wijze van kennismaking met een beroepspraktijk in het keuzeprogramma heeft opgenomen, moet de stage vanzelfsprekend gehonoreerd worden met een passend aantal studiepunten. 7.5 Studeerbaarheid Om de studeerbaarheid van het onderwijsprogramma voldoende te garanderen moeten er naast faciliteiten (onderwijs, leermateriaal, begeleidingssysteem) ook voldoende motiverende en verplichtende elementen (zoals studievoortgangsregistratiesysteem, aanwezigheidsplicht) in het opleidingssysteem zijn, opdat de studenten de geboden mogelijkheden optimaal benutten. Met name het eerste half jaar van de studie is in dit verband van belang. Dit deel dient enerzijds een goed beeld te geven van hetgeen men van de opleiding kan verwachten qua vakken en zwaarte ervan, en anderzijds dient het motiverende elementen te bevatten, waardoor studenten de smaak te pakken krijgen. Aandacht verdienen daarnaast onderwerpen als planning van opdrachten en werkstukken, tentamenspreiding, het systeem van herkansingen en het inbouwen van (korte) rustperiodes. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
259
Het systeem van kwaliteitszorg dat betrekking heeft op dit onderdeel, zoals curriculum- of semesterevaluaties hebben eveneens de belangstelling van de commissie.
8. Infrastructuur van het onderwijs 8.1 Onderwijsgevenden Er moeten voldoende onderwijsgevenden zijn om het onderwijsprogramma op bevredigende wijze uit te voeren. In het algemeen is het ook wenselijk over een zekere reserve te beschikken die het invallen bij tijdelijke afwezigheid van docenten mogelijk maakt. Aan de onderwijsgevenden moeten kwalitatieve eisen worden gesteld, zowel met betrekking tot vakkennis, onderwijstechnische vaardigheid als relationele en communicatieve vaardigheid. Een aandachtspunt moet zijn of personeelsleden aan deze eisen blijven voldoen, onder meer door de vele nieuwe ontwikkelingen op juridisch gebied bij te houden, en door op de hoogte te blijven van nieuwe opvattingen en technieken op het gebied van het doceren. Een speciaal aandachtspunt is de vraag welke methode faculteiten hanteren en prefereren voor het bijbrengen van vaardigheden: geïntegreerd in de vakken van het curriculum dan wel in afzonderlijke colleges of werkgroepen. In verband hiermee is relevant of er toezicht op de taakvervulling van onderwijsgevenden bestaat en, zo ja, hoe dit georganiseerd is en tot welke resultaten dit leidt. 8.2 Bibliotheekfaciliteiten Universitaire bibliothekenmoeten studenten de mogelijkheid bieden bronnen en literatuur zowel via ICT als in gedrukte vorm te raadplegen. Sommige studenten zullen zelf over faciliteiten beschikken om via internet van de nodige gegevens kennis te nemen, anderen niet. In dat laatste moet een door de universiteit of faculteit beheerde bibliotheek voorzien. Daarbij gaat het niet alleen om de (virtuele) informatievoorziening, maar ook om fysieke ruimte en faciliteiten om deze informatie te verzamelen en te verwerken. Verlangd moet worden dat de bibliotheek mede op gebruik door studenten toegesneden is. De bibliotheek moet aan de vraag kunnen voldoen, waarbij niet voldoende is dat een werk aanwezig is, maar ook dat dit, eventueel met een beperkte wachttijd, beschikbaar is. Dit wordt bevorderd door veelgevraagde werken niet voor gebruik buiten de bibliotheek uit te lenen. Voorwaarden daardoor zijn dat er in of in de bibliotheek voldoende zitruimte is om een werk te raadplegen en voldoende fotokopiecapaciteit om desgewenst een gedeelte te kopiëren tegen een voor hen betaalbaar tarief. Een ander vereiste is de aanwezigheid van voldoende computers, waarop voor de studie gebruikt materiaal via internet of cd-rom toegankelijk is. Deze dienen zodanig geplaatst te zijn dat studenten daaraan ook langere tijd op verantwoorde wijze kunnen werken. Gewenst is voorts dat er in de bibliotheek steeds gekwalificeerd personeel (dat kunnen ook student-assistenten zijn) aanwezig is om voorlichting te kunnen geven over het gebruik van de bibliotheek, met name van internet en cd-roms, geautomatiseerde catalogi enz. Een verder desideratum is een ruime openstelling van de bibliotheek, óók ‘s avonds en in het weekeinde (tenminste op zaterdag). 8.3 Onderwijsmateriaal Indien eigen onderwijsmateriaal (syllabi e.d.) wordt voorgeschreven is het zaak dat dit voor de stu260
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
denten gemakkelijk verkrijgbaar is. De plaats waar dit verkrijgbaar is moet voldoende ruime openingstijden hebben en studenten moeten efficiënt (deskundig en snel) geholpen worden. De prijs van dit materiaal dient zo laag mogelijk te zijn, d.w.z. dat het tegen kostprijs wordt verkocht en dat de kostprijs wordt bewaakt teneinde deze zoveel mogelijk te drukken. Eveneens is bewaking van de inhoudelijke kwaliteit en van de vormgeving geboden. Te verlangen is dat steeds een ander dan de opsteller het studiemateriaal kritisch beoordeelt. 8.4 Advisering en begeleiding van studenten Studenten zijn in het algemeen jonge mensen, die in veel gevallen voor het eerst buiten de bescherming van het ouderlijk huis leven. Daarom bestaat behoefte aan een instantie waar zij om raad kunnen vragen en die hun desgewenst een zekere begeleiding geeft. Een en ander mag niet in betutteling ontaarden. Gebieden waarop studenten behoefte aan advies, en wellicht ook begeleiding, kunnen hebben, zijn: de studie zelf, met inbegrip van pakkettenkeuze, de mogelijkheid vakken in andere faculteiten, eventueel bij andere onderwijsinstellingen te kunnen volgen; de relatie van studenten met docenten, vooral in een min of meer conflictueuze situatie; problemen op het gebied van huisvesting, woon-werkverkeer, verplaatsing binnen de plaats waar de instelling gevestigd is12 en gezondheidszorg. Deze begeleiding hoeft niet uitsluitend te komen van professionele studieadviseurs of studentendecanen. Ook ouderejaarsstudenten of docenten (mentor- of tutorsysteem) kunnen deze bieden, met name als het gaat om eerstejaars studenten die worstelen met bepaalde vakken of met hun studiekeuze. De commissie verneemt graag welke voorzieningen de faculteiten hanteren en hoe zij in praktijk werken.
9. Bachelor-masterstructuur 9.1 De vernieuwingsoperatie bachelor-master De visitatiecommissie is geïnteresseerd in het antwoord op de volgende vragen: welk doel streeft men na, een algemene vierjarige opleiding, of, tevens, een afgeronde driejarige bachelorsopleiding; ziet men een eventuele afgeronde, driejarige bachelorsopleiding als een soort beroepsopleiding? welke onderwijsvisie ten grondslag ligt aan de opzet van het bachelor-masterstudieprogramma; hoe deze visie vorm is gegeven in de nieuwe programma’s, zowel wat betreft kennis, vaardigheden en attitude; of men hierbij nieuwe onderwijsvormen toepast en, zo ja, welke; in welke mate het gebruik van nieuwe media daarbij een rol speelt; hoe de nieuwe programma’s zijn vertaald in eindtermen die zich op betrouwbare wijze laten toetsen; of de toetsingsvormen zijn aangepast zodat de onderwijsvernieuwing ook daadwerkelijk in de toetsing tot gelding zal komen; hoe de faculteit de thesis ter afsluiting van de bacheloropleiding en die ter afsluiting van de masteropleiding en het niveauverschil tussen beide ziet; of de faculteit aan bijzondere opleidingsvarianten voor excellente studenten denkt.
12
Zulke problemen kunnen zich vooral voordoen indien het onderwijs op verschillende locaties wordt gegeven.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
261
9.2 Management en organisatie van de invoering van de bachelor-master Hoe financiert de faculteit de omschakeling van de oude naar de nieuwe structuur en geeft de financiering problemen? hoe geeft de faculteit leiding aan deze omschakeling? is de onderwijsorganisatie al aangepast aan de nieuwe onderwijssituatie en zo ja, in welke mate? welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden geformuleerd zijn om de nieuwe onderwijsorganisatie gestalte te geven en aan welke instanties zijn deze toebedeeld? 9.3 De relatie met de arbeidsmarkt welke visie heeft de opleiding met betrekking tot de relatie tussen bachelor en arbeidsmarkt en hoe is die visie uitgewerkt in de programma’s voor de bacheloropleiding? zijn ontwikkelingen op de arbeidsmarkt verwerkt in het onderwijsaanbod aan de bachelor en, zo ja, in welke mate? bestaan hierover contacten met de buitenwereld, in het bijzonder met in aanmerking komende instellingen in de rechtspraktijk en, zo ja, welk effect hebben deze? welke visieheeft de opleiding met betrekking tot de relatie tussen master en arbeidsmarkt en hoe is die visie uitgewerkt in de programma’s voor de masteropleiding? zijn ontwikkelingen op de arbeidsmarkt verwerkt in het onderwijsaanbod aan de master en, zo ja, in welke mate? bestaan hierover contacten met de buitenwereld, in het bijzonder met instellingen in de rechtspraktijk en, zo ja, welk effect hebben deze? 9.4 De ontwikkeling van generieke competenties Bij competenties gaat het om de integratie van kennis, attitude en vaardigheden. Zij zijn te meten aan de hand van de mate waarin mensen erin slagen de opgedragen taken succesvol uit te voeren. Gezien het toenemende belang van competenties voor beroepsbeoefenaren (waarbij onderzoeker ook een beroep is) is de visitatiecommissie geïnteresseerd in het antwoord op de volgende vragen: welke generieke competenties geformuleerd zijn voor de diverse bachelor- en masteropleidingen in het algemeen en de masteropleidingen voor universitair onderzoeker in het bijzonder; welke algemene vaardigheden in de programma’s zijn verwerkt, opdat juristen in opleiding de gewenste generieke competenties kunnen ontwikkelen; welke attitudeontwikkeling in het programma is verwerkt, opdat juristen in opleiding de gewenste generieke competenties kunnen ontwikkelen; welke toetsingsvormen gehanteerd worden om na te gaan of de studenten inderdaad in staat zijn om hun specifieke vakkennis gecombineerd met hun algemene vaardigheden en attitudes tot uiting te brengen in competent gedrag.
10. Internationale vergelijking Internationale vergelijking is niet gemakkelijk. Een onderlinge vergelijking van het recht in de Europese landen en de Verenigde Staten wordt bemoeilijkt door de vaak nationale en specifieke opzet van het recht. De commissie is dankbaar voor gegevens die kunnen bijdragen tot een internationale vergelijking. Graadmeters vormen bijvoorbeeld de participatie in internationale uitwisselingsprogramma’s, mogelijkheden tot voortzetting van studie in het buitenland en buitenlandse ervaringen van docenten en studenten. Verwacht mag worden dat het belang van deze graadmeters zal toenemen door de overgang van verschillende Europese opleidingen naar een bachelor-master onderwijsmodel. Bovendien zijn er soms buitenlandse benchmarks voor de eindtermen van rechtenopleidingen beschikbaar voor internationale vergelijking. Een goed uitgangspunt bieden bijvoorbeeld de 262
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Benchmarks for Law in Groot-Brittannië, waarin de vereiste kennis, vaardigheden en attitude van bachelors en masters zijn vastgelegd voor de visitatie en accreditatie van de opleidingen aldaar. Onderwerpen die voor vergelijking in aanmerking komen, zijn onder andere: • structuur van de opleiding; • onderwezen onderwerpen; • verhouding kennis/begrip/vaardigheden; • toetsingsmethoden; • vorm van het onderwijs (mondeling/schriftelijk, hoor-colleges/werkgroepen/ andere vormen); • maximale omvang van de groepen waaraan onderwijs wordt gegeven; • duur van de opleiding; • intensiteit van de opleiding (uit te drukken in aantal uren per jaar dat aan studie moet worden gewijd; hier is vergelijking met Amerikaanse ‘Quality Law Schools’ (Columbia, NYU, Yale, Harvard, Northwestern et cetera) interessant; • niveau van de onderwijsgevenden; • relatie tussen onderwijs en wetenschapsbeoefening aan de instelling.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
263
264
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Bijlage 3. Disciplineprotocol Disciplineoverlegorgaan Rechtsgeleerdheid (DRG) Opleidingsprotocol onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid 1 november 2001 Inleiding In het jaar 2002 vindt de onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid plaats. Aan de visitatie nemen alle Nederlandse universitaire juridische opleidingen deel. De visitatie vindt plaats op basis van zelfstudies en bezoeken van de commissie; zij omvat de periode 1995-2001. De visitatie volgt de richtlijnen van de VSNU, zoals vastgelegd in het protocol kwaliteitszorg Onderwijsvisitatie op Maat (VSNU, juli 1999). De richtlijnen worden op een aantal punten nader uitgewerkt in dit opleidingsprotocol. Doelstelling en aard van de academische juridische opleidingen Veel van de juridische opleidingen behoren van oudsher tot de academische opleidingen die voorbereiden op een van de zogeheten learned professions, namelijk die van jurist. Het gaat daarbij met name om de opleidingen Nederlands recht, Notarieel recht en Fiscaal recht. In latere jaren zijn nieuwe opleidingen ontstaan, zoals Internationaal en Europees recht en Juridische Bestuurswetenschappen. De juridische opleidingen richten zich op de wetenschappelijke bestudering van het recht. Het recht heeft een zeer belangrijke betekenis voor de vormgeving en inrichting van onze moderne samenleving. Het vervult een onmisbare ordenende functie voor de publieke sector, het maatschappelijk middenveld en de markt. Het gedachtegoed van de democratische rechtsstaat biedt een alomvattend normatief kader voor het optreden van overheden, burgers en organisaties. In een rechtsstaat is de vrijheid van de burger gewaarborgd door het recht. Recht en rechtsbescherming worden een steeds belangrijker maatschappelijk fenomeen: tal van terreinen van het maatschappelijk leven waarvoor het recht vroeger nauwelijks betekenis had, zijn thans gejuridiseerd. Tegelijkertijd verandert het recht in hoog tempo, het wordt steeds complexer en het ondergaat steeds meer internationale invloeden. De opleidingen zijn erop gericht studenten inzicht in de systematiek van het geldende recht bij te brengen. Studenten leren zelfstandig juridische problemen te herkennen, te formuleren en op te lossen en (nieuwe) juridische inzichten kritisch vanuit ethisch, cultureel en sociaal oogpunt te beoordelen. Uitgangspunt daarbij is dat deze beoordeling zowel vanuit nationaal als vanuit internationaal perspectief gemaakt kan worden. Begrippen als normen en waarden, grondrechten en normativiteit zijn daarbij van essentieel belang. Wezenlijk voor de academische vorming van de studenten is tenslotte dat zij opgeleid worden om bijdragen te kunnen leveren aan de rechtsvorming en in staat zijn een rol te spelen in het ontwikkelen van nieuw juridisch gedachtegoed en (juridische) oplossingen kunnen formuleren voor problemen die zich in de samenleving voor doen. De meeste juridische opleidingen geven de afgestudeerde recht op het voeren van de titel Meester. De decanen hebben in DRG-verband vastgelegd dat voor deze opleidingen is vereist is dat zij minimaal 140 studiepunten aan juridische vakken omvatten. De opleidingen die recht geven op QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
265
de titel Doctorandus hoeven niet aan dit vereiste te voldoen. Bijzonder aspect bij sommige van de juridische opleidingen is het civiel effect: bij een aantal juridische beroepen (rechter, officier van justitie, advocaat, notaris) worden nadere, wettelijke eisen gesteld die gevolgen hebben voor de inrichting van de studieprogramma’s. Deze eisen, die bijvoorbeeld grondige kennis vragen van bepaalde hoofdgebieden van het recht, perken de vrijheid voor de faculteiten bij de opzet en de inrichting van het curriculum in. Gevolgen voor de inhoud van de opleidingen Het bovenstaande leidt tot de afspraak in DRG-verband dat afgestudeerden in hun opleiding ten minste 140 studiepunten juridische vakken gehaald moeten hebben en in ieder geval onderstaande kwalificaties verworven moeten hebben: Kennis en inzicht in het geldende recht alsmede de systematiek daarvan; Vertrouwdheid met de grondslagen van het (Nederlandse) recht, de metajuridische aspecten en besef van de eigen aard van de rechtsbeoefening; Kennis van en inzicht in het Europese en/of het internationale recht, als afzonderlijke rechtsgebieden en als onderdeel van het nationale recht. Hierbij is de doorwerking in de nationale rechtsorde van belang; Inzicht in de problemen die zich bij rechtsvorming voordoen; Het in hun onderlinge samenhang kunnen beoordelen van de juridische, maatschappelijke en rechtshistorische aspecten van een vraagstuk en het daarover kritisch kunnen nadenken; De vaardigheid om zelfstandig op heldere wijze mondeling of schriftelijk antwoorden op juridische vragen te geven; Het kunnen toepassen van kennis en inzicht, zodanig dat zelfstandig problemen kunnen worden opgelost en bijdragen kunnen worden geleverd aan de rechtsvorming; In staat zijn met behulp van moderne informatie- en communicatietechnieken relevante wetgeving, jurisprudentie en literatuur op te sporen; In staat zijn zelfstandig juridisch onderzoek te verrichten en in zijn staat om deel te nemen aan een wetenschappelijk debat op het betreffende deelgebied. Specifieke vereisten Nederlands recht De opleiding Nederlands recht moet in ieder geval voldoen aan de beroepsvereisten voor de advocatuur en rechtelijke macht (het civiel effect). Dat betekent dat zij moet zorgen dat kennis en inzicht van het privaatrecht, strafrecht, inclusief de procesrechtelijke en Europees en internationaal-rechtelijke aspecten is verkregen. Bovendien moet kennis van en inzicht in één van de drie navolgende vakken worden opgedaan: staatsrecht, bestuursrecht inclusief bestuursprocesrecht, of belastingrecht, inclusief belastingprocesrecht13. Notarieel recht In het Koninklijk Besluit van 31 mei 1999 (Stb 1999/228) is vastgelegd welke vakken de universitaire rechtenopleiding moet bevatten wil deze het notariële civiel effect opleveren. Deze onderdelen dienen uitgewerkt te zijn in het curriculum van de Notariële opleiding. Het besluit beroepsvereisten kandidaat-notaris luidt als volgt: ‘Het in artikel 6, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het notarisambt bedoelde afsluitend
13
Deze vereisten zijn vastgelegd in art. 145 jo 48 wet RO en art. 2 lid 1 Advocatenwet.
266
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
examen op het gebied van het recht, dat met goed gevolg afgelegd moet worden om het beroep van kandidaat-notaris te kunnen uitoefenen, omvat de volgende onderdelen: grondige kennis van en inzicht in de volgende onderdelen van het burgerlijk recht – mede in hun onderlinge samenhang –: 1°. het personen- en familierecht, in het bijzonder het huwelijks-vermogensrecht, 2°. het ondernemingsrecht, in het bijzonder het rechtspersonen- en vennootschapsrecht, 3°. het vermogensrecht, 4°. het recht met betrekking tot registergoederen, 5°. het erfrecht, en 6°. het internationaal privaatrecht, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefening; grondige kennis van en inzicht in het executierecht alsmede kennis van en inzicht in het burgerlijk procesrecht, beslag- en faillissementsrecht, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefening; grondige kennis van en inzicht in het belastingrecht, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefening; kennis van en inzicht in het bestuursrecht, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefening; grondige kennis van en inzicht in het recht met betrekking tot het notariaat, in het bijzonder de Wet op het notarisambt; kennis van en inzicht in bedrijfseconomie, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefening; schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid in de vorm van een scriptie of een andere gelijkwaardige, schriftelijke, onderzoeksprestatie op juridisch gebied.’ Fiscaal recht De doelstelling van de opleiding brengt met zich mee dat de verschillende fiscale heffingswetten, inclusief de formele, de internationale en Europese aspecten diepgaand en in evenwichtige mate aan de orde moeten komen. Daarnaast moeten de studenten kennis van de hoofdlijnen van het privaatrecht, bestuursrecht en de bedrijfseconomie in het curriculum verwerven.14 Aan sommige opleidingen Fiscaal recht is het civiel effect verbonden, aan andere niet. Internationaal en Europees recht Voor de opleidingen Internationaal en Europees recht gelden geen vastgelegde specifieke beroepsvereisten. De programma’s van de diverse opleidingen kennen een aantal onderdelen die overeenkomen: internationale betrekkingen, internationaal en Europees recht, internationale economie, maar lopen verder sterk uiteen. Aan sommige opleidingen Internationaal en Europees recht is het civiel effect verbonden, aan andere niet. Juridische Bestuurswetenschappen De opleidingen Juridische Bestuurswetenschappen stellen het recht en het besturen in hun onderlinge samenhang centraal. De overheid en haar maatschappelijke omgeving worden bestudeerd vanuit een juridische en sociaal-wetenschappelijke invalshoek. De afgestudeerde is een publiekrecht-jurist die bovendien beschikt over wetenschappelijke kennis en inzichten op organisatorisch, politicologisch en beleidswetenschappelijk vlak. Aan deze opleidingen is geen civiel effect verbonden.
De Nederlandse Orde van Belastingsadviseurs hanteert voor toelating als lid het criterium dat naast de academische titel ten minste 80 studiepunten aan fiscale vakken zijn besteed. Dit als verbijzondering van het algemeen vereiste dat 140 juridische studiepunten vereist zijn voor de meestertitel. 14
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
267
Juridisch-politiekwetenschappelijke opleiding Bij de Juridisch-politiekwetenschappelijke opleiding wordt een grondige introductie in het recht gecombineerd met de bestudering van de hoofdlijnen van de politicologie en de economie. De wijze waarop recht, politiek en markt elkaar in de praktijk beïnvloeden staat centraal. Aan deze opleiding is geen civiel effect verbonden. Oost-Europese juridische opleiding Studenten die de Oost-Europese juridische opleiding volgen bestuderen het rechtssysteem van Oost-Europa, in het bijzonder van Rusland. Daartoe krijgen zij in het eerste deel van de opleiding een grondige introductie in de juridische discipline en in de Russische taal. Aan deze opleiding is geen civiel effect verbonden. Relatie tot invoering bachelor-master De onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid komt op een moment dat de meeste universiteiten een grote transitie doormaken, te weten de overgang naar een bachelor-master onderwijsmodel. De visitatiecommissie beoordeelt echter de onderwijsontwikkelingen en de kwaliteit van het onderwijs van de afgelopen 6 jaar (1995-2001). Bij de verschillende faculteiten zijn er grote verschillen tussen invoeringstrajecten alsmede in de reikwijdte van de curriculumwijziging. De beoordeling van de nieuwe programma’s door de visitatiecommissie is derhalve nog niet op zijn plaats. Een analyse van het bestaande onderwijsprogramma moet de basis zijn en blijven van de zelfstudie en van het oordeel van de visitatiecommissie. De faculteiten hebben de mogelijkheid om in hun zelfstudie vooruit te lopen op de bachelormasterinvoering en hun plannen naar voren te brengen. Specifieke aandachtspunten Het DRG ziet verder geen specifieke aandachtspunten voor de visitatie. Samenstelling van de commissie In het protocol ‘Onderwijsvisitatie op maat’ zijn omtrent de samenstelling van de visitatiecommissie de volgende randvoorwaarden vastgelegd: De voorzitter is deskundig op het vakgebied en goed op de hoogte van het Nederlandse universitaire onderwijs. Hij/zij participeert niet actief in één van de te visiteren opleidingen. Eén van de leden is onderwijskundige of vakdidacticus. Eén van de leden is student. Ten minste één van de leden heeft gedegen kennis van de eisen die het afnemend veld en de beroepsgroep of toekomstige werkgevers aan de afgestudeerden stellen. De overige drie leden bestrijken, samen met de voorzitter, de volle breedte van het vakgebied. Een alternatieve mogelijkheid is dat de voorzitter of één van de andere leden juist uit een ander vakgebied afkomstig is. Aanvullend wordt het volgende voorstel gedaan: Om de student meer centraal te stellen en om een goed oordeel te kunnen vormen over de kwaliteit van het onderwijs in de 21e eeuw is het belangrijk dat de commissie goed bekend is met wat de huidige studentengeneratie bezighoudt en motiveert. Hierin kan worden voorzien door een extra studentlid als zevende lid aan de commissie toe te voegen. 268
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Bijlage 4. Beoordelingsschema kwaliteitsaspecten van de opleidingen van de faculteiten Rechtsgeleerdheid In overeenstemming met het protocol Kwaliteitszorg Onderwijs 2000-2005 wenst de visitatiecommissie te benadrukken dat een rangschikking van de opleidingen op basis van het gemiddelde van de cijfers in bovenstaande tabel niet gerechtvaardigd is. De beoordelingen in dit schema zijn gemiddelden op het niveau van de faculteit. Hetgeen betekent dat binnen een faculteit met een goede score minder goede opleidingen kunnen voorkomen en ook andersom dat binnen een faculteit met een onvoldoende score wel degelijk opleidingen met een voldoende score kunnen voorkomen.
OUNL
1
UM
3
KUN
3
RUG
5
V
G
O
V
V
G
G
V
V
V
V
V
M G
V
V
G
V
V
V
M V
O
V
M V
G
G
G
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
M V
V
V
V
V
V
V
V
M M M M O
O
M V
V
n.b.(1
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
O
V
G
V
V
G
V
V
O
M G
M G
G
G
n.v.t.
G
V
M M V
G
G
V
n.b. (3
V
O
V
V
G
G
V
G
V
M V
V
G
G
M M O
8. Effectiviteit van de organisatie en G V kwaliteiten van de staf 9. Faciliteiten en voorzieningen M G 10. Internationalisering en Externe V contacten 11a. Interne kwaliteitszorg G 11b. Zelfstudie
4 UvA
7. Kwaliteit van de afgestudeerden(2
2 EUR
6. Doorstroom en rendementen
3 UvT
5. Studeerbaarheid
7
UL
4. Instroom
3
UU
1. Missie, doelstellingen en eindtermen van de opleidingen 2. Opbouw en inhoud van het programma 3. Onderwijsleeromgeving
2
VU
Aantal opleidingen (*
M O
*) zie bijlage 1 ‘De betrokken opleidingen’ 1) niet beoordeeld, er is geen vergelijkingsmateriaal beschikbaar 2) zie 1.B. paragraaf 7 voor een toelichting op de weging, 'goed' is niet gebruikt 3) niet beoordeeld, het ontbrak de commissie aan een op de OUNL toegesneden maatstaf.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
269
De beoordeling betreft de specifieke kwaliteitsaspecten genoemd in de tabel. Ieder aspect is beoordeeld volgens de gradaties o(nvoldoende), m(atig), v(oldoende), g(oed). Toelichting op de schaal: g p Onvoldoende het kwaliteitsniveau ligt beneden de gestelde maatstaf voor een universitaire opleiding, zoals gedefinieerd in het protocol en het referentiekader Matig het kwaliteitsniveau is niet geheel voldoende, er is bij een beperkt aantal aspecten extra aandacht noodzakelijk Voldoende de kwaliteit voldoet aan de gestelde maatstaf, het is resultaat van doordacht beleid Goed de kwaliteit is duidelijk hoger dan de gestelde maatstaf, het is een goed voorbeeld voor de andere opleidingen
270
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Bijlage 5. Tabellen instroom, rendementen en ingeschrevenen van de opleidingen van de faculteiten Rechtsgeleerdheid in Nederland, 1995-2000 Tabel 1.1.1 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleidingen Nederlands recht (voltijd en deeltijd samen) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneus en auditors)
Aantal eerstejaars Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 UL 869 688 51 54 RUG 604 612 53 60 UU 784 739 55 59 EUR 498 621 48 51 UM 375 311 53 59 UvA 664 628 53 56 VU 308 301 56 57 KUN 363 349 51 61 UvT 263 334 49 56 OUNL 1389*) 982 47 55 Totaal
6117
5565
52
57
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 4630 3146 51 53 2513 2533 52 56 4579 3640 55 56 2802 2834 48 50 1619 1470 57 60 3301 2919 52 53 1329 1549 54 58 1657 1520 53 55 1320 1370 51 57 niet 2052 niet 43 bekend bekend 23750 23033 53 54
* als eerstejaars worden alleen studenten geteld die gestart zijn met de Basiscursus Recht in het desbetreffende studiejaar.
Tabel 1.1.2 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleidingen Nederlands recht (voltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneus en auditors)
UL RUG UU EUR UM UvA VU
Aantal eerstejaars Totaal 1995/ 1999/ 1996 2000 808 509 585 (583) 564 (618) 748 681 427 523 340 289 585 534 270 255
KUN 339 UvT 229 Totaal 4331
277 282 3940
% vrouwen 1995/ 1999/ 1996 2000 49 55 54 61 56 60 47 53 55 60 54 58 56 59
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 4100 2648 50 53 2353 2196 52 56 4263 3065 55 57 2412 2386 48 50 1455 1296 59 61 2985 2550 52 52 1143 1222 54 58
52 49 52
1428 (1420) 1225 54 1132 1110 51 21263 17698 53
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
60 55 58
54 51 55
271
Tabel 1.1.3 Aantal eerstejaars en totaal aantal studenten bij de opleidingen Nederlands recht (deel tijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneus en auditors)
Aantal eerstejaars Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 70 146 60 51 19 48 32 48 36 58 53 48 71 98 56 42 35 22 31 50 79 94 42 48 38 46 55 50 24 72 46 61 34 52 44 60 1389* 982 47 55
Aantal ingeschreven studenten Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 UL 530 498 51 52 RUG 160 337 (336) 46 53 UU 316 575 54 50 EUR 390 448 48 51 UM 164 174 43 52 UvA 316 369 48 49 VU 186 327 45 55 KUN 237 295 46 53 UvT 188 260 54 54 OUNL niet 2052 niet 43 bekend beken d Totaal 397 643 40 50 2487 3283 50 54 * als eerstejaars worden alleen studenten geteld die gestart zijn met de Basiscursus Recht in het desbetreffende studiejaar.
Tabel 1.2 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Notarieel recht (voltijd, deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneus en auditors)
Aantal ingeschreven studenten voltijd Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 UL 190 206 55 60 UU 171 140 61 74 RUG 270 213 57 49 UvA 140 96 63 62 VU 136 46 57 63 KUN 149 106 49 62 Totaal 1056 807 57 62
272
Aantal ingeschreven studenten deeltijd Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 17 12 65 58 0 0 0 0 7 32 71 38 18 15 61 67 24 48 58 48 22 33 27 73 88 140 56 57
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 1.3 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Internationaal en Europees recht (voltijd, deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneus en auditors)
Aantal voltijd Totaal 1995/ 1996 UL 52 UU 32 RUG 73 UM 127 UvA 110 KUN 86 UvT 59 Totaal 539
ingeschreven studenten Aantal ingeschreven studenten deeltijd % vrouwen Totaal % vrouwen 1999/ 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 2000 1996 2000 1996 2000 1996 2000 48 52 54 6 4 33 50 20 38 40 0 0 0 0 69 52 64 0 0 0 0 382 58 62 0 0 0 0 96 54 58 0 0 0 0 89 78 78 0 0 0 0 234 66 59 4 16 50 44 938 57 59 10 20 42 47
Tabel 1.4 Totaal aantal studenten bij de opleidingen Fiscaal recht (voltijd, deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneus en auditors)
Aantal voltijd Totaal 1995/ 1996 UL 350 RUG 200 EUR 135 UM 264 UvA 433 UvT 431 Totaal 1813
ingeschreven studenten Aantal ingeschreven studenten deeltijd % vrouwen Totaal % vrouwen 1999/ 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 2000 1996 2000 996 2000 1996 2000 442 35 31 70 86 27 37 164 31 42 25 50 28 24 105 27 45 30 34 27 29 249 38 35 0 0 0 0 310 31 37 89 95 28 32 271 27 41 218 336 19 26 1541 32 39 432 601 26 30
Tabel 1.5 Totaal aantal studenten bij de Juridisch-bestuurswetenschappelijke opleidingen (voltijd, deel tijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneus en auditors)
Aantal ingeschreven studenten voltijd Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 UL 32 23 34 48 RUG 43 44 51 57 Totaal 75 67 43 53
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Aantal ingeschreven studenten deeltijd Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 9 9 44 22 6 16 83 56 15 25 64 39
273
Tabel 1.6 Totaal aantal studenten bij de Juridisch-politiekwetenschappelijke opleidingen (voltijd, deel tijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneus en auditors)
UL
Aantal ingeschreven studenten voltijd Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 41 33 34 42
Aantal ingeschreven studenten deeltijd Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 4 2 100 100
Tabel 1.7 Totaal aantal studenten bij de opleiding Oost-Europees recht (voltijd, deeltijd) in 1995/1996 en 1999/2000 (excl. extraneus en auditors)
UL
Aantal ingeschreven studenten voltijd Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 n.v.t. 2 n.v.t. 0
Aantal ingeschreven studenten deeltijd Totaal % vrouwen 1995/ 1999/ 1995/ 1999/ 1996 2000 1996 2000 n.v.t. 0 n.v.t. 0
De Oost-Europese juridische opleiding is per september 1999 gestart; van het studiejaar 1995/1996 kunnen derhalve geen gegevens worden aangeleverd.
Ad tabel 1d t/m 1i De opleidingen Notarieel recht, Internationaal en Europees recht, Fiscaal recht, Oost-Europees recht en de juridisch-politiekwetenschappelijke en juridisch-bestuurswetenschappelijke opleidingen kennen geen eigenstandige propedeuse; studenten volgen de propedeuse Nederlands recht en schrijven zich het eerste jaar gewoonlijk ook voor die opleiding in. Om die reden kunnen geen aantallen eerstejaars voor deze opleidingen afzonderlijk gegeven worden.
Tabel 2.1.1 Propedeuserendementen van de opleidingen Nederlands recht (voltijd) (in %) Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
274
Propedeuserendement na 1 jaar Totaal UL RUG UU EUR UM UvA VU KU N 36 45 28 42 39 40 32 33 30 31 42 25 35 35 40 17 33 25 29 46 21 27 15 42 20 43 26 31 49 19 25 21 47 24 41 19 31 44 25 28 26 53 20 44 10 31 42 35 21 22 49 23 43 13 30 27 37 26 29 49 21 34 24 32 33 39 28 34 35 25 30 31 35 28 38 37 31 53 25 35 33 33 40 31 28 41 49 24 17 42 34 38 27 32 36 42 29 21 52 35 42 28 38 29 34 20 30 55 32 36 27 31 34 36 19 33 49 32,3 39,4 29,2 30,6 30,2 43,8 23,0 33,6 31,5
UvT 17 19 14 27 44 46 37 47 48 39 40 45 38 35,5
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Cohort
Propedeuserendement na 2 jaar Totaal UL RUG UU EUR UM UvA VU KU N 67 74 69 74 65 73 59 63 62 65 70 68 68 64 70 53 66 60 63 73 59 64 57 75 53 72 61 63 70 61 65 52 75 54 71 50 61 65 59 62 51 77 51 69 54 58 65 61 53 47 72 53 66 56 60 62 63 60 52 73 57 56 51 61 62 66 60 59 69 54 57 58 61 62 65 61 61 76 55 51 58 59 66 60 54 52 69 50 49 72 58 68 54 58 53 62 48 55 73 55 65 51 56 46 59 42 51 72
1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld 61,0
Cohort
66,8 61,3
61,3 54,9 70,9 52,4 60,5 60,6
Propedeuserendement na 3 jaar Totaal UL RUG UU EUR UM UvA VU KU N 73 79 73 78 73 76 64 70 67 71 79 73 73 68 74 60 69 69 70 78 66 69 64 77 62 75 67 70 77 67 71 59 79 63 73 61 70 75 70 73 60 79 64 74 65 68 76 70 68 56 76 63 71 63 69 72 73 71 62 77 66 62 59 69 70 73 69 66 74 66 62 67 69 70 72 74 65 79 63 61 65 67 76 67 68 59 71 58 66 75 65 72 61 69 58 67 58 63 76
1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld 69,2
74,9 69,6
71,2 62,7 75,4 62,5 67,8 66,7
UvT 57 56 56 66 64 61 64 67 66 61 59 60 61,4
UvT 66 64 68 69 69 66 68 72 72 69 65
68,0
Ad tabel 2.1.1 Om dezelfde reden als vermeld in ‘Ad tabel 1’ kunnen dus geen propedeuserendementen afgeleid worden.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
275
Tabel 2.1.2 Propedeuserendementen van de opleidingen Nederlands recht (deeltijd) (in %)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
276
Propedeuserendement na 1 jaar Totaal UL RUG UU EUR UM 11 8 18 6 13 5 9 13 13 2 8 0 7 11 10 6 3 0 9 13 26 2 7 0 9 15 12 9 9 0 9 15 13 6 2 4 7 5 6 8 13 3 10 10 24 5 13 0 11 12 18 4 14 0 7 6 15 4 12 0 9 3 8 16 12 0 7 2 10 1 11 0 11 7 22 7 10 0 8,9 9,2 15 5,9 9,8 0,9
UvA 16 8 10 13 7 10 6 10 15 11 10 5 5 9,7
Propedeuserendement na 2 jaar Totaal UL RUG UU EUR UM
Uv A 45 33 35 35 42 40 21 35 41 27 23 15
VU 7 8 2 5 11 13 8 3 9 0 3 6 7 6,3
VU 30 31 29 38 36 28 25 19 20 8 29 17
KUN 5 11 7 3 4 5 6 17 4 0 15 18 27 9,4
KU N 43 40 36 19 43 35 31 38 30 41 44 46
UvT OUNL 9 11 6 8 9 niet 20 bekend 5 9 22 4 7 11 19 10,8
Uv T 45 33 39 40 59 47 47 34 49 35 31 43
45 40 41 37 42 36 37 37 39 33 33 32
65 55 53 57 48 39 35 39 39 40 35 35
42 47 31 42 35 41 39 33 45 41 38 36
47 41 55 25 36 32 35 32 47 33 43 33
39 38 35 24 35 26 48 46 41 38 25 27
45 52 42 52 26 41 55 47 41 45 67 65
37,7
45
39,2
38,25
35,2
48,2 32,7 25,8 37,2 41,8
OUNL
niet bekend
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Propedeuserendement na 3 jaar Totaal UL RUG UU EUR 54 69 57 52 56 48 61 57 48 45 49 55 46 62 40 43 60 48 33 31 49 50 41 53 43 41 45 47 46 27 43 47 52 42 54 42 43 33 39 54 46 45 55 58 46 38 44 51 43 40 38 44 48 48 29
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld 44,6
51,2 48,6
UM 58 52 63 52 46 44 61 50 41 48 67
UvA 49 40 43 48 46 48 24 41 45 28 26
VU 42 38 41 41 41 31 25 28 36 14 38
KUN 47 51 49 25 46 38 31 50 38 44 44
47,6 42,3 52,9 39,8 34,1 42,1
UvT OUNL 51 43 49 44 62 49 niet 47 bekend 34 54 41 38
46,6
Tabel 2.1.3 Doctoraalrendementen van de opleidingen Nederlands recht (voltijd) (in % D-examens van D-cohort na x jaar totale studieduur)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar Totaal UL 3 2 3 1 2 2 2 1 2 3 2 1 3 1 2 1 3 0 4 1
2,6
RUG 2 2 1 2 1 4 5 4 6 5
1,3 3,2
UU 3 3 1 1 2 1 1 2 4 5
EUR 4 4 1 2 1 0 2 2 3 5
2,3 2,4
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
UM 12 8 6 4 5 5 4 3 7 4
UvA 2 2 2 1 1 0 0 1 1 2
5,8 1,2
VU 6 3 2 1 6 9 12 7 6 11
KUN 2 2 1 1 2 3 1 1 1 0
6,3 1,4
UvT 0 3 2 1 1 3 2 1 2 1
1,6
277
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 5 jaar Totaal UL 13 7 12 6 10 6 21 18 19 15 19 12 18 11 19 12 19 12
16,7
11,0 14,6
na 6 jaar Totaal UL 41 36 41 39 39 35 42 40 40 36 38 35 39 31 39 31
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld 39,9
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld 278
RUG 39 38 36 39 41 33 33 40
35,4 37,4
na > 6 jaar Totaal UL 71 74 74 77 72 74 74 74 73 73 71 74
72,5
RUG 9 7 7 19 17 16 18 20 18
RUG 76 80 77 81 82 78
74,3 79,0
UU 11 12 10 21 19 17 17 22 20
EUR 21 15 12 23 19 23 20 21 22
UM 38 31 21 42 39 36 35 30 32
UvA 5 7 7 15 9 11 9 11 9
VU 21 12 16 29 30 28 30 26 28
KUN 12 11 12 22 22 18 15 17 24
UvT 12 16 8 18 23 32 31 21 32
16,6 19,6 33,8 9,2
24,4 17,0
21,4
UU 48 46 42 46 43 37 45 47
VU 47 51 48 54 48 46 44 48
UvT 34 31 33 38 44 54 58 37
EUR 46 43 42 44 41 40 38 40
UM 66 63 58 60 56 53 50 46
UvA 22 25 28 29 24 26 26 27
KUN 47 44 42 43 46 42 45 42
44,3 41,8 56,5 25,9 48,3 43,9
41,1
UU 74 73 70 79 73 71
UvT 72 71 72 68 76 73
EUR 68 67 72 69 69 64
UM 80 81 77 79 82 68
UvA 56 67 65 65 54 60
VU 71 75 74 75 75 70
KUN 72 74 74 78 80 79
73,3 68,2 77,8 61,2 73,3 76,2
72,0
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 2.1.4 Doctoraalrendementen van de opleidingen Nederlands recht (deeltijd) (in % D-examens van D-cohort na x jaar totale studieduur)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar Totaal UL 3 1 2 4 2 3 5 7 3 8 5 12 5 2 4 6 4 0 3 4
3,6
4,7 7,2
na 5 jaar Totaal UL 9 7 7 10 7 3 9 15 9 12 14 24 12 2 10 13 10 11
9,7
RUG 0 6 15 11 0 0 17 0 13 10
RUG 6 23 25 17 6 6 17 0 13
10,8 12,6
UU 4 0 0 0 0 3 4 5 3 0
EUR 3 1 2 8 10 0 7 5 8 2
1,9 4,6
UU 10 2 0 5 0 13 4 21 6
EUR 3 4 13 13 21 3 25 7 11
UM 4 0 0 0 0 0 5 0 0 0
UvA 2 0 3 4 0 2 5 0 0 4
0,9 2,0
UM 17 0 0 0 6 7 5 0 11
UvA 10 2 6 4 5 10 16 5 6
6,8 11,1 5,1 7,1
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
VU 4 0 0 6 0 31 0 17 0 8
KUN 10 3 0 0 0 0 0 0 0 0
6,6 1,3
VU 8 0 6 6 5 31 8 17 15
KUN 21 16 0 0 0 12 13 0 5
10,7 7,4
UvT 0 2 0 5 0 0 0 0 9 0
OUNL 5 3 2 6 5 6 7 7 5 3
1,6
6
UvT 11 10 12 10 11 18 10 31 18
OUNL 10 7 6 9 8 8 8 10 8
14,6 9
279
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 6 jaar Totaal UL 18 16 15 13 13 16 19 27 16 27 22 37 19 9 18 26
17,5
21,4 19,3
na 7 jaar Totaal UL 28 28 25 19 24 19 29 36 22 33 30 39 29 17
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld 26,7
280
RUG 18 23 30 28 13 25 17 0
RUG 35 32 35 39 13 38 22
27,3 30,6
UU 12 13 4 18 9 16 9 26
EUR 17 18 24 26 31 10 30 17
UM 30 22 0 0 11 7 10 0
UvA 19 13 13 8 10 14 21 7
VU 27 5 6 24 10 46 15 42
KUN 28 19 0 0 7 24 25 15
UvT 15 18 20 20 12 32 25 38
OUNL 16 11 9 11 10 11 11 12
13,4 21,6 10,0 13,1 21,9 14,8
22,5 11
UU 21 19 6 36 11 22 17
UvT 21 24 31 24 17 36 40
EUR 26 31 35 37 38 23 42
UM 39 50 42 28 28 29 30
UvA 25 14 21 12 13 19 26
VU 38 16 17 29 30 46 15
KUN 48 38 26 25 7 35 38
18,9 33,1 35,1 18,6 27,3 31,0
OUNL 27 15 12 16 12 11 14
27,6 15
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
na 8 jaar Totaal UL 37 32 33 22 31 19 34 41 30 35 37 41
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld 33,7
31,7 39,3
na > 8 jaar Totaal UL 46 43 40 32 42 29 48 51 51 53 48 66
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld 45,8
RUG 53 35 40 39 31 38
RUG 71 48 45 56 50 50
45,7 53,3
UU 37 23 17 36 31 28
EUR 34 47 38 37 45 27
UM 57 56 58 61 33 57
UvA 29 19 29 16 20 21
VU 46 32 28 47 35 62
KUN 59 59 30 25 29 53
UvT 26 34 37 27 22 41
OUNL 28 18 16 21 15 13
28,7 38
53,7 22,3 41,7 42,5
31,2 18
UU 37 28 22 36 31 28
UM 57 56 68 61 33 64
UvT 57 56 67 61 68 55
EUR 34 47 44 39 55 33
UvA 43 23 43 41 50 38
VU 50 37 28 47 45 62
KUN 59 59 35 25 29 53
30,3 42,0 56,5 39,7 44,8 43,3
OUNL 40 26 25 24 16 13
60,7 24
De tabellen over de propedeuse- en doctoraalrendementen van de andere studierichtingen zijn op basis van de KUO-cijfers bij de faculteiten samengesteld.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
281
Tabel 2.2 Doctoraalrendementen van de opleidingen Notarieel recht (in % D-examens van D-cohort van x jaar totale studieduur)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar UL UU 45 10 52 14 57 11 61 4 47 7 49 4 62 5 64 8 62 66
RUG 46 52 43 49 62 72 72 57 68 54
56,5 7,9 57,5 na 6 jaar UL UU 71 76 68 48 80 58 82 51 64 66 83 51 73 61 88 72
VU 71 52 54 61 68 45 57 58 54 62
KUN 75 53 68 59 78 74 71 79 68 73
43,3 58,2 69,8
na 5 jaar UL UU 67 65 73 76 58 78 69 82 82
RUG 46 70 54 64 66 77 83 62 77
UvA VU KUN 63 80 70 60 59 78 57 73 70 85 53 80 39 77 50 81 52 76
72,2
66,6
57
na > 6 jaar RUG UvA VU KUN UL UU RUG 54 68 76 85 71 97 62 70 80 85 64 71 81 75 59 65 82 78 80 95 62 69 64 82 80 82 79 70 70 78 91 86 64 91 71 80 59 73 83 83 88 80 84 39 79 82 80 76 62 62 75 87
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld 76,1 60,4 68,5
282
UvA 53 60 35 50 61 35 39 39 44 17
64,4 80,4 80,7
75,9 86,7 70
UvA 68 90 65 71 83 59 39
76,7
VU 86 88 82 89 91 91 79 75
KUN 93 71 92 82 86
67,9 85,1 84,8
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 2.3 Doctoraalrendementen van de opleidingen Internationaal en Europees recht (in % D-examens van D-cohort na x jaar totale studieduur) Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar UL UU 21 5 22 7 15 0 12 0 33 0 46 0 26 0 20 0 24 7
RUG 0 0 0
24,6 1,5 0 na 6 jaar UL UU 30 36 35 33 24 29 18 55 42 33 54 10 35 60 27 17
UM 2 4
UvA 29 11 42 23 12 33 27 21 40 42
KUN 63 55 42 39 41
UvT 3 0 2
3
28
48
1,7
na 5 jaar UL UU 28 35 24 12 38 54 35 20 32
RUG 59 37 64 25
UM 19
UvA 35 11 55 36 29 67 27 29 47
30,9
46,3
19
37,3 79,5
na > 6 jaar RUG UM UvA KUN UvT UL UU RUG 39 30 73 22 35 73 61 29 86 41 18 73 29 46 67 62 75 86 54 50 62 27 82 35 100 40 65 29 82 32
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld 33,1 34,1 55,7
-
40,4 83,3
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
32,0 35,3 74,6 62
KUN 82 76 76 84
UvT 23 21
22,0
UM -
UvA 42 22 61 45 29 75 27
KUN 91
UvT -
-
43
91
-
283
Tabel 2.4 Doctoraalrendementen van de opleidingen Fiscaal recht (in % D-examens van D-cohort na x jaar totale studieduur)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
284
na 4 jaar UL RUG 49 57 60 49 52 31 52 36 51 47 55 42 55 43 67 39 56 48 45 39
54,2 43,1 na 6 jaar UL RUG 70 57 73 67 78 63 72 62 66 60 77 67 81 65 86 52
75,4 61,6
EUR 37 23 24 21 28 20
UM 22 35 30 25
UvA 30 28 47 43 35 48 47 45 48 52
UvT 41 42 34 33 30
na 5 jaar UL RUG 66 57 69 65 72 58 66 54 63 59 70 65 70 57 79 52 75 61
25,5 28
42,3 36,0 70,0 58,7
EUR 51 43 47 40 38
UvA 50 49 72 69 63 72 65 70
UM 56 71
UvT 65 66 59
na > 6 jaar UL RUG 73 57 73 71 79 67 72 67 71 65 78 70 86
43,8 63,5 63,8 63,3 76,0 66,2
EUR 42 37 41 33 36 21
UM 52 65 70
UvA 49 36 66 59 54 65 63 60 58
UvT 48 56 49 54
35
62,3 56,7 51,8
EUR 53 60 50 41
UM 56
UvA 52 67 75 76 74 72 70
51
56
69,4 67,0
UvT 67 67
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Tabel 2.5 Doctoraalrendementen van de opleidingen Juridisch-bestuurswetenschappelijke opleidingen (in % D-examens van D-cohort na x jaar totale studieduur)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar UL RUG 22 60 50 48 50 50 27 55 50 45 100 47 50 57 50 83 36 65 0 56
na 5 jaar UL RUG 39 80 75 70 50 63 36 68 67 52 100 53 67 64 100 83 55 74
na 6 jaar UL RUG 50 80 75 70 75 63 64 74 67 61 100 53 67 64 100 83
na > 6 jaar UL RUG 50 80 75 70 75 63 73 79 83 61 100 53 67
43,5
65,4 67,4
74,8
74,7
56,6
68,5
67,7
Tabel 2.6 Doctoraalrendementen van de opleidingen Juridisch-politiekwetenschappelijke opleidingen (in % D-examens van D-cohort na x jaar totale studieduur)
Cohort 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997 1997/1998 1998/1999 1999/2000 2000/2001 gemiddeld
na 4 jaar UL 45 47 58 38 71 30 17 0 33 0
na 5 jaar UL 55 67 68 50 71 50 33 33 64
na 6 jaar UL 55 67 68 50 71 50 33 33
na > 6 jaar UL 55 80 68 50 71 70 33
33,9
54,6
55
61,0
Tabel 2.7 Doctoraalrendementen van de opleiding Oost-Europees recht (in %) N.B. van Universiteit Leiden bij tabel 2.7: Zoals op pagina 60 van de zelfstudie is aangegeven kunnen over de Oost-Europese juridische opleiding nog geen rendementsgegevens worden vermeld omdat deze opleiding pas in 1999 van start is gegaan en er sindsdien nog geen studenten in deze opleiding zijn afgestudeerd. Overigens is het totale aantal ingeschrevenen voor deze opleiding minder dan 10 dus percentages zouden ook een vertekend beeld kunnen geven. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
285
Tabel 3 Wetenschappelijk personeel: personen (en full-time equivalenten (fte)) 1e geldstroom aan de opleidingen Rechtsgeleerdheid per 1 januari 2002 Personen (en full-time equivalenten) Hoogleraren UHD’s UD’s UL 33 (22,75) 23 (17,92) 79 (60,58) RUG 23 (19,3) 26 (24,2) 92 (69,6) UU 34 (26,1) 38 (34,3) 121 (94,9) EUR 32 (22,0) 26 (22,4) 63 (49,5) UM 41 (24,1) 20 (16,9) 53 (47,4) UvA 38 (25,2) 27 (17,6) 58 (44,8) VU 37 (22,8) 3 (2,1) 36 (26,3) KUN 36 (21,2) 9 (9,3) 24 (17,8) UvT 35 (25,1) 24 (22,3) 32 (25,0) OUNL 7 (4,8) 3 (3,0) 3 (2,4)
Overig WP #) 25 (14,12) 17 (9,9) 38 (33,5) 30 (21,2) 33 (24,9) 87 (52,7) 49 (32,3) 47 (32,9) 82 (58,0) 38 (25,0)
Aio’s 36 (34,7) 22 (20,4) 39 (37,8) 25 (23,4) 24 (23,5) 21 (20,7) 31 (27,9) 27 (22,7) 41 (38,6) n.v.t.
SA *) incidenteel 46 (11,3) 56 (12,0) 62 (19,5) 1 (0,4) ? 1 (0,4) 52 (7,2) 63 (15,8) n.v.t.
Totaal WP 196 (150,07) 226 (154,7) 326 (238,6) 238 (158,0) 172 (137,2) 231 (161,0) 157 (111,8) 195 (111,1) 274 (184,8) 51 (35,2)
*) student-assistaten #) juniordocenten, postdocs en onderzoekers
Tabel 4 Studenten-stafratio en afgestudeerden/stafratio aan de opleidingen Nederlands recht 2000-2001
Aantal fte voor onderwijs (en als % van tot. WP) UL 73,56 (49,0%) RUG 79,8 (51,6 %) UU 82,59 (34,6 %) EUR 64,6 (40,8 %) UM 66,33 (48,3 %) UvA 60,0 (37,3 %) VU 53,8 (48,1 %) KUN 62,1 (55,8 %) UvT 98,92 (53,5 %) OUNL 28,1 (80,0 %)
286
Aantal Aantal Aantal studenten afgestudeerden studenten per fte-onderwijs 4217 684 57,3 3159 405 39,6 3417 478 41,4 3068 270 47,4 2102 270 31,7 3452 452 57,5 1549 128 28,6 1643 217 26,5 2386 305 24,1 2167 84 77,1
Aantal afgestudeerden per fte-onderwijs 9,3 5,1 5,8 4,1 4,1 7,5 4,2 3,5 3,1 3,0
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
287
38 %
Geen uitwerkingen *) 309
67 %
Antwoordmodel (soort vragen)
Beoordeling
Percentage deelnemers van het cohort
Aantal studenten van het cohort 25 %
Geen uitwerkingen*) 311
Beschikbaar (open vragen)
75%
Beschikbaar (mc en open vragen) Geen opmerkingen 621
Beschikbaar (open vragen)
Spreiding over de stof
Geen opmerkingen Geen opmerkingen
Normaal tot moeilijk Ongeveer 4 thema’s, veel nadruk op 1 thema Beschikbaar (open, relevante vragen) Geen uitwerkingen*) 229
Tamelijk elementair Geen opmerkingen
Moeilijkheid
1e jaar Vak: Dimensie Staats- en Bestuursrecht Geen opmerkingen Geen opmerkingen
2e jaar Vak: Staatsrecht II
1e jaar Vak: Beginselen privaatrecht I
3e jaar Vak: Formeel strafrecht
UU
VU
Collegejaar 2001/2002
Bijlage 6. Overzicht tentamens
47%
Geen opmerkingen 625
Beschikbaar (open vragen)
Geen opmerkingen Geen opmerkingen
2e jaar Vak: Verbintenissenrecht
22%
Geen opmerkingen 739
Beschikbaar (open vragen)
Geen opmerkingen Geen opmerkingen
3e jaar Vak: Straf (proces-) recht
288
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
47 % 209 70 %
72 % 186 65 %
53%
595
1e jaar Vak: Dimensie Staats- en Bestuursrecht 54%
3e jaar Vak: Formeel strafrecht
1e jaar Vak: Beginselen privaatrecht I
2e jaar Vak: Staatsrecht II
UU
VU
Percentage daarvan 52 % geslaagden Totaal aantal 280 deelnemers aan het tentamen Percentage 56 % geslaagden van de deelnemers *) Tentamens worden één jaar bewaard.
Collegejaar 2001/2002
37%
798
43%
2e jaar Vak: Verbintenissenrecht
54%
618
50%
3e jaar Vak: Straf (proces-) recht
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
289
Geen opmerkingen Beschikbaar (open vragen) Geen opmerkingen 582
48 %
Geen opmerkingen Beschikbaar (open vragen)
Geen opmerkingen
692
75 %
Beoordeling
Aantal studenten van het cohort Percentage deelnemers van het Cohort 29 %
Beschikbaar (open vragen, nadruk op kennisvragen) Geen opmerkingen (normaal) 547
31 %
547
Geen opmerkingen
Geen opmerkingen Beschikbaar (open vragen)
68 %
390
Geen opmerkingen
Geen opmerkingen Beschikbaar (open vragen en mc)
In orde
Spreiding over de stof Antwoordmodel (soort vragen)
Geen opmerkingen
Fraai tentamen
Fraai tentamen
Moeilijkheid
Normaal voor dit niveau Goed
1e jaar Vak: Privaatrecht B
3e jaar Vak: Strafrecht
2e jaar Vak: Burgerlijk recht II
1e jaar Vak: Burgerlijk recht
3e jaar Vak: Staatsrecht
UvT
UL
Collegejaar 2001/2002
29 %
434
Geen opmerkingen
Geen opmerkingen Beschikbaar (open vragen)
Goed tentamen en duidelijke normen
2e jaar Vak: Bestuursrecht B
37 %
469
Geen opmerkingen
Geen opmerkingen Beschikbaar (open vragen)
Geen opmerkingen
3e jaar Vak: Strafrecht C
290
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Percentage daarvan geslaagden Totaal aantal deelnemers aan het tentamen Percentage geslaagden van de deelnemers
Collegejaar 2001/2002
603
32 %
36 %
59 %
465
64 %
499
74 %
362
76 %
722
70 %
37 %
33 %
64 %
1e jaar Vak: Privaatrecht B
3e jaar Vak: Strafrecht
2e jaar Vak: Burgerlijk recht II
1e jaar Vak: Burgerlijk recht
3e jaar Vak: Staatsrecht
UvT
UL
63 %
227
72 %
2e jaar Vak: Bestuursrecht B
61 %
419
72 %
3e jaar Vak: Strafrecht C
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
291
26%
45 % 508
54%
42%
610
Percentage deelnemers van het cohort Percentage daarvan geslaagden Totaal aantal deelnemers aan het tentamen
Aantal studenten van het cohort
294
41%
15%
Geen opmerkingen 728
Geen opmerkingen 706
Geen opmerkingen 813
Beoordeling
Beschikbaar (open vragen)
649
36 %
74 %
Beschikbaar (open vragen en mc) Geen opmerkingen 542
1e jaar Vak: Staats- en Bestuursrecht Geen opmerkingen Geen opmerkingen
3e jaar Vak: Strafrechtelijke rechtshandhaving Geen opmerkingen Geen opmerkingen
1e jaar Vak: Inleiding Publiekrecht Geen opmerkingen Geen opmerkingen
2e jaar Vak: Verbintenissenrecht Geen opmerkingen Geen opmerkingen
UvA
EUR
Antwoordmodel Beschikbaar (open Beschikbaar (soort vragen) vragen en mc) (open vragen)
Spreiding over de stof
Moeilijkheid
Collegejaar 2001/2002
451
57 %
32 %
Geen opmerkingen 587 *)
Nog aan te leveren
Onbepaald **)
Onbepaald **)
Geen opmerkingen Onbepaald **)
Beschikbaar (open vragen)
Geen opmerkingen Geen opmerkingen
Aan de lichte kant Veel vragen m.b.t. overdracht en weinig o.d./schade Beschikbaar (open vragen)
3e jaar Vak: Strafrecht II
2e jaar Vak: Privaatrecht III
292
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
1e jaar Vak: Staats- en Bestuursrecht 35 %
3e jaar Vak: Strafrechtelijke rechtshandhaving 52%
1e jaar Vak: Inleiding Publiekrecht 40%
2e jaar Vak: Verbintenissenrecht 35%
UvA
EUR 2e jaar Vak: Privaatrecht III
3e jaar Vak: Strafrecht II
Percentage 47 % Nog aan te geslaagden van leveren de deelnemers *) Het vak komt voor in de opleiding Nederlands recht, Fiscaal recht en Notarieel recht in het eerste doctoraal jaar. Er is geen verplichte studievolgorde. **) Onbepaald i.v.m. het uitwaaieren over vier postpropedeutische opleidingen. Er is geen verplichte studievolgorde.
Collegejaar 2001/2002
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
293
Percentage deelnemers van het cohort Percentage daarvan geslaagden Totaal aantal deelnemers aan het tentamen Percentage geslaagden van de deelnemers
Aantal studenten van het cohort
Spreiding over de stof Antwoord-model (soort vragen) Beoordeling
Moeilijkheid
Collegejaar 2001/2002
22% / 43 %
42% 389 40%
29%
678
27%
41%
325
45%
18% / 42 %
64 %
415
64 %
51 %
57 %
279
52 %
28 %
Geen opmerkingen Geen opmerkingen Beschikbaar (open vragen) Geen opmerkingen 523
65% / 75 %
Geen opmerkingen Geen opmerkingen Beschikbaar (open vragen) Geen opmerkingen 924
Geen opmerkingen Geen opmerkingen Beschikbaar (open vragen) Geen opmerkingen 778 (cohort KUO)/ 389
Geen opmerkingen Geen opmerkingen Beschikbaar (mc) Geen opmerkingen 780 (cohort KUO)/ 678
Geen opmerkingen Geen opmerkingen Beschikbaar (open vragen) Geen opmerkingen 771 (cohort KUO)/ 325
1e jaar 2e jaar Vak: Vak: Straf(proces)recht Bestuursrecht
2e jaar Vak: Strafrecht II
1e jaar Vak: Staatsrecht I B
3e jaar Vak: Privaatrecht IV
KUN
RUG
60 %
370
61 %
28 %
3e jaar Vak: Burgerlijk recht I Geen opmerkingen Geen opmerkingen Beschikbaar (open vragen) Geen opmerkingen 401
294
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Geen opmerkingen Geen opmerkingen Beschikbaar (mc en open vragen)
Geen opmerkingen 483
39%
Niet gemakkelijk
Goed
Beschikbaar (mc en open vraag) goed en gedetailleerd opgezet (goede mc en één open vraag, mogen er twee zijn) Geen opmerkingen
453
80%
Moeilijkheid
Spreiding over de stof
Antwoordmodel (soort vragen)
Aantal studenten van het cohort
Percentage deelnemers van het cohort
Beoordeling
2e jaar Vak: Strafrecht
UM
1e jaar Vak: Rechtshandeling (combinatie privaatrecht/bestuursrecht)
Collegejaar 2001/2002
Geen opmerkingen Geen opmerkingen
21%
541
Geen opmerkingen
n.v.t.
n.v.t.
Geen opmerkingen
Beschikbaar (open Beschikbaar (mc vragen) en open vraag
Geen opmerkingen Geen opmerkingen
3e jaar Vak: Arbeid en Onderneming
OUNL (uitgaande van het Normtraject bestaande uit 18 semesters) 1e jaar Vak: Inleiding Privaatrecht
n.v.t.
n.v.t.
Geen opmerkingen
Beschikbaar (open vragen)
Geen opmerkingen Geen opmerkingen
4e semester Vak: Formeel strafrecht
n.v.t.
Geen uitwerkingen beschikbaar *) n.v.t.
Nogal gemakkelijk 4 thema’s, met nadruk op 1 thema Beschikbaar (mc en open vragen, nadruk op kennisvragen)
8e semester Vak: Staatsrecht Centrale overheid
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
295
1e jaar Vak: Rechtshandeling (combinatie privaatrecht/bestuursrecht)
UM
Percentage 31% daarvan geslaagden Totaal aantal 510 deelnemers aan het tentamen Percentage 31% geslaagden van de deelnemers *) Tentamens worden één jaar bewaard.
Collegejaar 2001/2002
47% 252
37%
341
29%
3e jaar Vak: Arbeid en Onderneming
36%
2e jaar Vak: Strafrecht
31%
708
n.v.t.
OUNL (uitgaande van het Normtraject bestaande uit 18 semesters) 1e jaar Vak: Inleiding Privaatrecht
86%
7
n.v.t.
4e semester Vak: Formeel strafrecht
84%
32
n.v.t.
8e semester Vak: Staatsrecht Centrale overheid
296
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Bijlage 7. Voorbeeld programma visitatiecommissie onderwijs Rechtsgeleerdheid 2002/2003 1e dag: 9.30 12.00 -
12.00 uur: 13.00 uur:
13.00 14.00 15.00 16.00
14.00 15.00 16.00 16.45
-
uur: uur: uur: uur:
16.45 17.45 -
17.45 uur: 18.15 uur:
18.15 19.30 -
uur: 21.30 uur:
voorbespreking commissie in faculteit werk lunch: gesprek visitatiecommissie met opstellers zelfstudie, coördinator en docentleden opleidingscommissie gesprek met student-leden opleidingscommissie gesprek met studenten propedeuse (evt. pauze rond 15.00 uur) gesprek met studenten doctoraal studieadviseurs/-begeleiders en onderwijsondersteunende medewerkers gesprek met recente afgestudeerden en aio’s terugblik in commissieverband; invullen, uitwerken en bespreken aandachtspunten checklist vertrek commissieleden naar hotel ontvangst door visitatiecommissie in restaurant; diner met lid college van bestuur, decaan, opleidingsdirecteur en coördinator
2e dag: 09.00 -
10.45 uur:
10.45 -
11.45 uur:
11.45 -
13.00 uur:
13.00 14.00 -
14.00 uur: 17.00 uur:
17.00 -
17.30 uur:
gesprek met docenten (propedeuse en doctoraal), waaronder leden examen/toetsingscommissie, tutors en coördinator(s) (buitenlandse) stages spreekuur / parallel: rondleiding langs de collegezalen en tentamenruimten, vervolgens rondleiding van een deel van de commissie langs de ICT-faciliteiten en gesprek met ICT-coördinator en rondleiding van een ander deel van de commissie in de bibliotheek gesprek met decaan, opleidingsmanagement, ba/ma-coördinator en zakelijk directeur werklunch terugblik in commissieverband; invullen, uitwerken en bespreken aandachtspunten checklist; bespreking inhoud mondelinge rapportage mondelinge rapportage en presentatie aan faculteit
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
297
298
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Bijlage 8. Gebruikte afkortingen AB Aio BSA CvB CROHO DOO Ects EUR Fte Hbo HO HOOP ICT Kamer KNAW KUN UL MUB NWO OCW OD OER OIO O(L)C OUNL Stp RUG StOA UM UU UvA UvT VSNU VU Wo WP
Algemeen Bestuur van de VSNU Assistent in opleiding Bindend Studie Advies College van Bestuur Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Discipline Overleg Orgaan (VSNU) European Credit Transfer System Erasmus Universiteit Rotterdam Full time equivalent, mensjaar Hoger Beroeps Onderwijs Hoger Onderwijs (in: Inspectie HO) Hoger Onderwijs en OnderzoeksPlan van het Ministerie van OCnW Informatie en Communicatie Technologie Disciplinaire onderafdeling van een DOO Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Katholieke Universiteit Nijmegen Universiteit Leiden Wet Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie 1997 Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap Onderwijs c.q. Opleidingsdirecteur Onderwijs en Examenreglement NWO-onderzoeker in opleiding Opleidingscommissie Open Universiteit Nederland Studiepunt(en) Rijksuniversiteit Groningen Stuurgroep Onderwijs aangelegenheden VSNU Universiteit Maastricht Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Universiteit van Tilburg Vereniging van Universiteiten Vrije Universiteit Wetenschappelijk onderwijs Wetenschappelijk personeel
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
299
300
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Bijlage 9. Curricula vitae leden visitatiecommissie Mw. mr. C.M.T. Eradus (1950) Mw. mr. C.M.T. Eradus studeerde Nederlands recht en volgde Psychologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Tussen 1974 en 1984 werkte zij als jurist en vanaf 1978 als hoofd van één van de drie multidisciplinair samengestelde afdelingsteams in het Pieter Baan Centrum te Utrecht. In de jaren 1982-1997 bekleedde zij achtereenvolgens de functies van rechter-plaatsvervanger, rechter, vice-president en coördinerend vice-president in de rechtbank te Amsterdam. In deze periode was zij vanaf 1992 Lid van het Dagelijks Bestuur van de rechtbank, aanvankelijk als hoofd opleidingen en vanaf 1993 als voorzitter van de strafsector. Van 1997 tot 2003 was zij president het gerechtshof te Leeuwarden. In 2001 was zij lid van de commissie, die de visitatie rechtbanken en gerechtshoven heeft uitgevoerd in het kader van de afronding van het Programma Versterking Rechterlijke Organisatie. Vanaf april 2003 is zij president van de rechtbank te Amsterdam. Mr. A. Hammerstein (1946) Fred Hammerstein studeerde Nederlands recht in Tilburg. Van 1971 tot 1977 was hij wetenschappelijk medewerker in de juridische faculteit van de Katholieke Universiteit Nijmegen, waar hij in 1977 promoveerde op een proefschrift getiteld 'Eigenlijke en oneigenlijke zaaksvervanging'. Van medio 1977 tot 1985 werkte hij bij de rechtbank te Arnhem en van begin 1985 tot oktober 1998 was hij verbonden aan het gerechtshof aldaar, eerst als raadsheer, en later als vice-president en coördinerend vice-president. Sinds oktober 1998 is hij raadsheer in de Hoge Raad der Nederlanden. Drs. B.M.J. Hermans (1943) Dick Hermans studeerde psychologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Van 1971 tot 1989 was hij als wetenschappelijk (hoofd-)medewerker verbonden aan het Instituut voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs (IOWO) van deze universiteit. In deze periode heeft hij zich beziggehouden met onderzoek naar studiestaken, onderwijsevaluatie, toetsingsvraagstukken en de laatste jaren met de ontwikkeling van computer assisted instruction. Van 1989 tot 1995 was hij rector van de Gemeentelijke Scholengemeenschap te Doetinchem. In 1995 werd hij hoofd van het Onderwijs Adviesbureau van de Vrije Universiteit Amsterdam. Het bureau verzorgde kwaliteitsbewaking van het onderwijs en docententrainingen voor de VU en ondersteunde docenten bij de ontwikkeling van ICT-toepassingen in het onderwijs. Van 1997 tot 2000 was hij bestuurslid van de Contactgroep Research Wetenschappelijk Onderwijs. In 1997 was hij lid van de visitatiecommissie onderwijs Politicologie (in VSNU-verband). Het bureau werd eind 2001 samengevoegd met het instituut voor Didactiek en Onderwijs. Op verzoek van het College van Bestuur is hij toen invulling gaan geven aan de nieuwe functie van ombudsman voor studenten. Mw. M.R. Lantink (1979) Martine Lantink deed in 1998 eindexamen havo aan de Interconfessionele Scholengemeenschap het Westland te ‘s-Gravenzande. In 1999 deed zij eindexamen vwo aan het Luzac College te Den Haag. Vervolgens begon zij in datzelfde jaar haar studie Nederlands recht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2000 begon zij tevens aan de studie bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De eerste twee jaar was zij actief lid bij de Rotterdamsche Vrouwelijke Studentenvereniging. In haar derde jaar (2001-2002) was zij voorzitter van de Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam en voorzitter van de Meesterweek 2002. Het collegejaar 20032004 was zij student-lid van de universiteitsraad. Momenteel heeft zij zitting in de beleidsadvies commissie van de Juridische Faculteitsverening van Rotterdam. QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
301
Prof. Mr. M.R. Mok (1932) Prof.mr. M.R. Mok behaalde in 1955 zijn doctoraal rechtsgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Na vervulling van militaire dienst in 1957 werkte hij als ambtenaar tot 1960 bij het Ministerie van Economische Zaken te Den Haag en tot 1967 bij de Commissie van de Europese Economische Gemeenschap te Brussel. Van 1967 tot 1978 was hij raadsadviseur bij het Ministerie van Justitie te Den Haag. Tevens was hij van 1970 tot 1997 (deeltijd) hoogleraar bij de juridische faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen. Tussen 1978 en 2002 was hij verbonden aan de Hoge Raad der Nederlanden te Den Haag, tot 1999 als advocaat-generaal en daarna als plaatsvervangend procureur-generaal. In deze periode werkte hij vanaf 1988 eveneens bij het Benelux Gerechtshof, tot 1998 als plaatsvervangend advocaat-generaal, en vervolgens als (eerste) advocaatgeneraal. Naast deze werkzaamheden heeft hij zich ingezet voor een aantal vaktijdschriften, een vakvereniging en verschillende commissies met betrekking tot de geld- en effectenhandel. Hij was redactielid en hoofdredacteur bij SEW, het Tijdschrift voor Europees en economisch recht van 1967 tot 2002 en redactielid bij het tijdschrift Ondernemingsrecht (oorspronkelijk: TVVS) van 1974 tot 2002. Tussen 1983 en 1999 was hij plaatsvervangend voorzitter van de Klachtencommissie Beursbedrijf (eerder: Klachtencommissie Effectenbedrijf ) en van 1985 tot 2003 plaatsvervangend voorzitter en voorzitter (na 2000) van de Commissie van Beroep Euronext Amsterdam (eerder: AEX NV, Vereniging voor de Effectenhandel respectievelijk Vereniging EOE). Hij is vanaf 1990 actief in de Nederlandse Vereniging voor Europees recht, tot 1998 als bestuurslid en sindsdien als voorzitter. Sinds 2000 is hij voorzitter van de Klachtencommissie van het Dutch Securities Institute. Prof. Mr. A.J.C. de Moor-van Vugt Adrienne de Moor-van Vugt is hoogleraar Bestuurlijk handhavingsrecht en hoofddocent Bestuursrecht aan de Universiteit van Tilburg. Zij promoveerde in 1995 aan de toenmalige KUB op het onderzoek ‘Maten en Gewichten; het evenredigheidsbeginsel in Europees perspectief'. Voor dit proefschrift kreeg zij in 1997 de VAR-prijs van de Vereniging voor bestuursrecht (VAR). De Moor-van Vugt participeert in het Centrum voor Wetgevingsvraagstukken en in de Onderzoekschool van de juridische faculteit van de UvT. Zij schreef tal van artikelen, boeken, onderzoeksrapporten en annotaties. Ze publiceert vooral op het grensvlak van Europees en Nederlands bestuursrecht, in het bijzonder op het gebied van de rechtshandhaving. Zij gaf onderwijs in alle fasen van de juridische opleiding, doceert voor buitenlandse studenten en doet als docent mee aan de Oefenrechtbank. Zij was enkele jaren aio-decaan en een korte periode vakgroepvoorzitter. Begin 2002 sloot zij haar werkzaamheden als voorzitter van het Onderwijsbestuur en lid van het Faculteitsbestuur van haar faculteit af. Naast haar werkzaamheden aan de universiteit heeft zij zitting (gehad) in verschillende commissies, waaronder een gemeentelijke bezwaarschriftencommissie en de commissie Rechtsbescherming van de Vereniging voor bestuursrecht (VAR). De Moor-van Vugt is rechterplaatsvervanger te Breda en voorzitter van de afdeling Zuidoost-Brabant van het Humanistisch Verbond. Dr. M.A.G. de Jong (1970) Michiel de Jong studeerde van 1989 tot 1995 geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden en King's College, Londen. Van 1996 tot 2000 was hij onderzoeker in opleiding (NWO) en docent aan de vakgroep geschiedenis van de Universiteit Leiden. In 2000 verbleef hij aan de vakgroep geschiedenis van The Ohio State University, Columbus in de Verenigde Staten. In 2002 promoveerde hij op een proefschrift over ondernemersgedrag in het wapenbedrijf in samenhang met economische groei, militaire hervormingen en staatsvorming in de Republiek der Verenigde 302
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
Nederlanden. Hij schreef verschillende artikelen over wapenhandel en -productie, overheidsfinancien en logistiek in de Republiek. In 2002 en 2003 was hij werkzaam als secretaris kwaliteitszorg bij de Vereniging van Universiteiten. Momenteel werkt hij als onderzoeker bij het Instituut voor Militaire Geschiedenis.
QANU/Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
303