FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
De gedwongen dubbele binding tussen straatkinderen en de publieke macht in Kinshasa: Structureel geweld, agency en verzet
Het fenomeen van straatkinderen [bashege] in Kinshasa: Structureel geweld versus agency
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door 00604418 Hendriks Maarten Academiejaar 2011-2012
Promotor : Prof. Dr. Ponsaers Paul
Commissarissen : Prof. Dr. Hebberecht Patrick Prof. Dr. Cools Marc
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende, Hendriks Maarten 00604418 geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 09/08/2012 Handtekening: ……………………………
Trefwoorden: Straatkinderen Bashege Kinshasa Structureel geweld Agency
1
WOORD VOORAF Deze masterproef is tot stand gekomen in het kader van het behalen van mijn masterdiploma criminologische wetenschappen. Ze is het resultaat van een boeiende periode van in totaal tien maanden etnografisch veldwerk in de bruisende miljoenenstad Kinshasa, de hoofdstad van de Democratische Republiek Congo (DRC). Graag zou ik iedereen bedanken die direct of indirect betrokken is geweest.
Eerst en vooral mijn promotor, prof. Dr. Paul Ponsaers, die vanaf het eerste moment enthousiast was over mijn Congoplannen, veel geduld heeft getoond en mij bijstuurde waar nodig. Vervolgens mijn grote broer Thomas, die als doctoraatstudent antropologie aan de KUL tevens een lange periode van onderzoek achter de rug heeft in DRC. Bij hem kon ik terecht voor praktische tips en inhoudelijke discussies. Daarnaast mijn vriendin Jacqueline van de Ven, die zorgvuldig mijn taalgebruik heeft nagekeken. Natuurlijk mag ik ook de steun van mijn ouders niet vergeten. Hoewel ze er niet altijd gerust op waren, hebben ze mij nooit iets in de weg gelegd.
Last but not least wil ik alle Congolezen bedanken, die hebben geparticipeerd aan mijn onderzoek. Zonder mijn researcher en vriend Kape Benda Benda zou ik nooit een degelijk resultaat bereikt hebben. Daarenboven ben ik hem zeer dankbaar voor de vele plekken in de stad die hij mij heeft leren kennen en de gezellige avonden op zijn terras “Chez Kapeta” in Kauka. Tenslotte rest me nog alle fiere bashege te danken, die me als blanke buitenstaander in hun midden hebben opgenomen en kennis hebben laten maken met hun leefwereld. Merline, generaal Gato, Zao, Mandula, Niklette, Fifi, Freddy, Lumumba, Catalogue, Modogo, Direns, TVA, DJ Grenade, DJ Moyindu, Tshenzen, Celeo en alle anderen BEDANKT! Tokomonana. Tikala malamu.
2
INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF ................................................................................................................................ 1 INHOUDSOPGAVE ............................................................................................................................... 2 LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN ........................................................................................ 3 VERTALING VEELGEBRUIKTE WOORDEN IN HET LINGALA .................................................. 3 FIGURENLIJST ...................................................................................................................................... 3 INLEIDING............................................................................................................................................. 4 1
2
Methodologisch kader: go out and make your hands dirty! ............................................................ 8 1.1
Onderzoeksperiodes en -strategie ............................................................................................ 8
1.2
Cases en setting ....................................................................................................................... 9
1.3
De etnografische methode en anything goes ......................................................................... 14
1.4
Het problematische concept straatkind .................................................................................. 18
DEEL I: Straatkinderen en structureel geweld .............................................................................. 23 2.1
Concept structureel geweld ................................................................................................... 23
2.2
Structureel geweld en de Kinois ............................................................................................ 24
2.3
Structureel geweld en straatkinderen..................................................................................... 27
2.3.1
Kinderen op straat.......................................................................................................... 28
2.3.2
Beeldvorming naar straatkinderen ................................................................................. 31
2.3.3
Bashege versus de publieke macht ................................................................................ 34
2.4 3
DEEL II: Straatkinderen en agency ............................................................................................... 44 3.1
Human agency versus coping ................................................................................................ 44
3.2
Straatkinderen als actieve economische actoren ................................................................... 45
3.2.1
Coop: informele en illegale activiteiten......................................................................... 47
3.2.2
Coops tussen straatkinderen en de publieke macht ....................................................... 58
3.2.3
Reflectie: straatkinderen als actieve economische actoren ............................................ 61
3.3 4
Reflectie structureel geweld .................................................................................................. 43
Het koloniseren van publieke plaatsen door de bashege ....................................................... 63
Structureel geweld versus agency ................................................................................................. 72
BESLUIT .............................................................................................................................................. 75
3 LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN Infra Supra ORPER DRC RDC PNC ANR
Hieronder Hierboven Oeuvre de Reclassement et de Protection des Enfants de la Rue Democratische Republiek Congo République Démocratique du Congo Police Nationale Congolaise Agence Nationale de Renseignement
VERTALING VEELGEBRUIKTE WOORDEN IN HET LINGALA Shege (ook wel chegué) Bashege Belesi Babelesi Agene Tsweke
Straatkind straatkinderen thuiswonend kind thuiswonende kinderen een plaatselijke sterke drank op basis van maniok en maïs goedkope sterke drank geïmporteerd uit India
FIGURENLIJST Figuur 1: Foto getrokken van achterin Yamaka, aan de kant van de commune Kinshasa. De auteur van deze foto is het straatmeisje Merline (2012). ......................................................... 10 Figuur 2: Kaart straatkinderensite Yamaka (google maps, 2012). ........................................... 12 Figuur 3: Kaart Gombe met locatie Poison Gouvernement en Peuple Arabe (google maps, 2012)......................................................................................................................................... 13 Figuur 4: Sapin, Madame RDC à la consultation prénatale, 2009. ......................................... 25 Figuur 5: Cheri Benga, Eureka, 2012. ..................................................................................... 26 Figuur 6: Cheri Benga, Bapomba, 2007 uit Geenen, Catalogus "de slaap neemt geen plaats in", 2009: 114. .......................................................................................................................... 32 Figuur 7: : Mika, 100% Kinoiserie, 2007 uit Geenen, Catalogus "de slaap neemt geen plaats in", 2009: 120. .......................................................................................................................... 33 Figuur 8: Mika, Activites des chegues, 2007 uit Geenen, Catalogus "de slaap neemt geen plaats in", 2009: 121. ................................................................................................................ 49 Figuur 9 Nganda Merline, achteraan in Yamaka (Merline, 2012). .......................................... 53 Figuur 10: Atelier tegenover Stade Martyr (rue Kasavubu) waar barbecues, emmers en houtskoolvuurtjes gefabriceerd worden uit oud metaal (Zao, 2012)........................................ 63 Figuur 11: Sapin, La nuit des shegeu, 2007 uit Geenen, Catalogus "de slaap neemt geen plaats in", 2009: 120. .......................................................................................................................... 67
4
INLEIDING
Door de relatief lange en intensieve periode van etnografisch veldwerk in Kinshasa (tot eind maart 2012), leek het mij beter deze masterproef in augustus af te leggen. Naar het einde toe had ik nog graag mijn titel willen veranderen. Iets dat volgens mij normaal is bij een etnografische studie. Bij een etnografie is het afbakenen van het onderzoek immers een voortdurend proces. Maar doordat de examencommissie vanaf de verlofperiode niet meer kon samenkomen was dit niet meer mogelijk. De officiële (foute) titel is daarom behouden: De gedwongen dubbele binding tussen straatkinderen en de publieke macht in Kinshasa: Structureel geweld, agency en verzet. Toch heb ik een oplossing proberen bieden door de gewenste titel als ondertitel te plaatsen. Kortom luidt de eigenlijke titel van deze masterproef: Het fenomeen van straatkinderen [bashege] in Kinshasa: Structureel geweld versus agency. Het hedendaagse Kinshasa, de hoofdstad van DRC, kan beschouwd worden als één van ‘s werelds meest ingrijpende urbane omgevingen. Er wordt verwacht dat de bevolking van rond de negen miljoen inwoners de komende tien jaar nog eens met 46 procent zal toenemen. Dit maakt van Kinshasa de snelst groeiende stad op het Afrikaanse continent. Met een extreem jonge bevolking waarvan 75 procent jonger is dan 25 jaar, een stedelijk budget dat nauwelijks toelaat de administratieve salarissen uit te betalen en meer inwoners dan waar ook ter wereld die moeten rondkomen met 1$ of minder per dag, zijn de uitdagingen buitengewoon (De Boeck, 2011). De inwoners van Kinshasa (Kinois) worden blootgesteld aan een permanent lijden en gaan door het leven in een soort van “halfdode” of “halflevende” modus. Een product en inherent onderdeel van de postkoloniale hoofdstad zijn de vele straatkinderen die er zich, net als iedereen in Kinshasa, trachten te ontplooien en elke dag opnieuw de “mogelijkheden van het onmogelijke” aftasten (De Boeck en Plissart, 2005). Het straatkind, in Kinshasa ook wel shege of phaseur genoemd, dat de straten afschuimt op zoek naar geld, voor een winkel al slapende dicht tegen zijn vrienden aankruipt of een joint zit te roken op een bankje of iets dat daarvoor moet dienen, is niet meer weg te denken uit het straatbeeld. Ondanks de repressieve acties van de ordediensten en de meer humane pogingen van NGO’s heeft het fenomeen de laatste jaren een spectaculaire groei gekend (De Boeck en Honwana, 2005; Tate, 2006; Mulamba, 2008; Hendriks, Ponsaers, Mulamba, 2011 et al.). Het precieze aantal straatkinderen in Kinshasa is niet bekend en varieert zowel naargelang de bron als naargelang de gehanteerde definitie van de term “straatkind” (Geenen, 2005-6: 11). Een
5 telling van UNICEF en REEJER - Réseau des Educateurs des Enfants et Jeunes de la Rue - in samenwerking met het Ministerie van sociale zaken van de stad Kinshasa schatte hun aantal in 2005 op 13.877 (Pambu, 2009). Anderen schatten hun aantal rond de 20.000 (Mulamba, 2008). Een rapport van Human Right Watch (Tate, 2006) spreekt dan weer over tienduizenden straatkinderen in de hoofdstad.
Het fenomeen van straatkinderen wordt in de literatuur grofweg bestudeerd vanuit twee invalshoeken. Vaak vertrekken auteurs vanuit een passieve slachtofferoptiek. Voorbeelden hiervan zijn Salmon, Tsimpo and Wodon’s Nous ne sommes pas dangereux, mais en danger Les enfants de la rue à Kinshasa (2009) en Kilbride, Suda en Njeru’s Street children in Kenya: voices of children in search of a childhood (2001). Ook onderzoek dat uitgevoerd of besteld wordt door internationale NGO’s vertrekt vanuit deze slachtofferoptiek, zoals bijvoorbeeld het rapport van Human Right Watch geschreven door Tate (2006): What future? street children in the Democratic Republic of Congo. Deze auteurs zien straatkinderen als arme en passieve slachtoffers van een gewelddadig systeem. Er wordt gefocust op de moeillijke levensomstandigheden waarin straatkinderen zich bevinden en de vele wijzen waarop ze geweld worden aangedaan: door hun famillie, de ordediensten en de bevolking. Daarnaast wordt er vaak stilgestaan bij de coping strategies van straatkinderen, dat wil zeggen: de manieren waarop straatkinderen al watertrappelend het hoofd boven water proberen te houden.
Een andere optiek die men in de literatuur terugvindt, is die van straatkinderen en agency. Deze werken focussen op de manieren waarop straatkinderen zich ontplooien tot actieve agenten, die doelbewust hun leven een bepaalde richting insturen en ingrijpen op de omgeving rondom hen. Gedurende de literatuurstudie bleken deze werken veel schaarser te zijn. Voorbeelden zijn Geenen’s Sleep occupies no space: The use of public space by street gangs in Kinshasa (2009) en De Boeck’s The Divine Seed: Children, Gift & Witchcraft in the Democratic Republic of Congo (2005). Young gaat, in zijn The `place' of street children in Kampala, Uganda: marginalisation, resistance, and acceptance in the urban environment, zelfs verder dan agency en merkt in het alledaagse leven van straatkinderen in Kampala vormen van verzet op.
Deze masterproef sluit aan bij de werken die het fenomeen van straatkinderen in het licht van agency bestuderen. Specifiek luidt de doelstelling van deze masterproef: een bijdrage leveren
6 tot de inzichten betreffende het fenomeen van straatkinderen of bashege (meervoud van shege) in Kinshasa door te analyseren hoe zij agency uitoefenen in de context van het structureel geweld dat hen omringt.
De masterproef bestaat uit twee grote delen. Het eerste deel handelt over structureel geweld, of het geweld van honger, armoede, sociale uitsluiting, discriminatie en vernedering (ScheperHughes en Bourgois, 2004: 1). Eerst wordt bestudeerd op welke wijze de Kinois in het algemeen blootgesteld worden aan structureel geweld en hoe bijna iedereen in Kinshasa zich in een situatie van permanent lijden bevindt. Dit is belangrijk omdat deze masterproef niet de indruk wil wekken dat enkel straatkinderen als gemarginaliseerde groep in de Congolese samenleving gebukt gaan onder structurele vormen van geweld. Vervolgens wordt in het bijzonder gefocust op straatkinderen en structureel geweld, door een licht te werpen op de omstandigheden waardoor ze op straat belanden, de beeldvorming rond straatkinderen en het structureel geweld naar de bashege uitgaande van de publieke macht.
Het tweede deel van deze masterproef staat in het teken van straatkinderen en agency. In dit deel wordt verduidelijkt dat de bashege niet passief bij de pakken blijven neerzitten en gedwee het structureel geweld ondergaan. Daarentegen ontplooien ze zich tot actieve agenten, die ingrijpen op hun eigen leven en op de fysieke en sociale omgeving rondom hen. Straatkinderen oefenen met andere woorden agency uit in de context van het hen omringende structurele geweld. In functie hiervan wordt allereerst bestudeerd op welke manier straatkinderen zich omvormen tot economische actoren door het uitoefenen van allerlei informele en illegale jobs. Ten tweede wordt in dit deel onderzocht op welke manier straatkinderen ingrijpen op de fysieke omgeving door publieke plaatsen te koloniseren en om te vormen tot een soort van vrijhavens midden in de stad. Tenslotte en ter afsluiting van deze masterproef wordt stilgestaan bij de manier waarop dit alles begrepen dient te worden. Hoe valt het structurele geweld waaronder straatkinderen lijden te rijmen met de agency die ze in deze context uitoefenen? Worden straatkinderen vooral uitgesloten door een vijandige maatschappij die hen op structurele wijze geweld aandoet, of sluiten ze zichzelf weer in door zich te ontplooien tot actieve agenten die agency uitoefenen? Dit is ook direct de hoofdvraag van deze masterproef. Om op deze vraag een antwoord te formuleren, worden de volgende onderzoeksvragen gesteld: Op welke manier gaan de Kinois in het algemeen gebukt onder structureel geweld?
7 Op welke manier worden straatkinderen in Kinshasa structureel geweld aangedaan? o Wat zijn de omstandigheden waardoor ze in de eerste plaats op straat belanden? Worden deze omstandigheden gekarakteriseerd door structureel geweld? o Draagt de beeldvorming rond straatkinderen in Kinshasa bij tot dit structureel geweld? o Hoe doet de publieke macht in Kinshasa straatkinderen structureel geweld aan? Op welke manieren oefenen straatkinderen in Kinshasa agency uit tegen dit structureel geweld? o Hoe ontplooien straatkinderen zich als economische actoren? o Hoe grijpen straatkinderen in op publieke plaatsen in de hoofdstad?
8
1
Methodologisch kader: go out and make your hands dirty!
1.1 Onderzoeksperiodes en -strategie
Deze masterproef steunt op een etnografisch onderzoek dat gevoerd werd gedurende twee gescheiden periodes in Kinshasa. De eerste periode, van begin januari tot eind april 2010, stond in het teken van mijn stage criminologische wetenschappen en resulteerde in het artikel Catch me if you can - Ambiguities and Complexities of street children [bashege] of Kinshasa (Hendriks, Ponsaers en Mulamba; 2011). Gedurende deze periode werd ik bijgestaan door de NGO ORPER (Oeuvre de Reclassement et de Protection des Enfants de la Rue) en heb ik vooral in algemene zin kennis gemaakt met de thematiek van straatkinderen in Kinshasa. Overdag bezocht ik verschillende open en gesloten centra voor straatkinderen. Hier probeerde ik zoveel mogelijk informele gesprekken te voeren met straatkinderen. Daarnaast nam ik er enkele formele, open interviews af met zowel opvoeders als bashege. ’s Avonds ging ik meestal op pad met het mobiele centrum van ORPER. Dit is een busje met aan boord een verpleger (Stanley), chauffeur (Delphin), verantwoordelijke (papa Mulumba) en zogenaamde leider (Kape). Kape, zelf een ex-straatkind, staat in voor de veiligheid en probeert de sociale contacten met de straatkinderen te stroomlijnen. Elke weekdag van 18.30 uur tot 23.00 uur trekt het mobiele centrum langs verschillende sites van straatkinderen om hen te sensibiliseren en eerste medische zorg te verlenen. Het mobiele centrum van ORPER liet mij toe, op een veilige manier, de bashege “op straat” beter te leren kennen en vragen te stellen. Uiteraard verliep dit niet zonder problemen. De constante aanwezigheid van de NGO in mijn onderzoek verhoogde de kans op sociaal wenselijke antwoorden en gedrag aanzienlijk. Daarnaast was ik steeds gebonden aan de beperkte tijd die het mobiele centrum bij elke site stopte.
De tweede periode in Kinshasa, deze keer specifiek in het kader van mijn masterproef, vond plaats vanaf begin oktober 2011 tot eind maart 2012. Door mijn positieve stage-ervaring wou ik deze keer een ambitieuzer en spannender onderzoeksproject op poten zetten. In plaats van mij te laten opsluiten in een veilige NGO omgeving, ging ik dit maal op een meer ongebonden manier een gevallenstudie doen op “de straat”, weg van de open, gesloten en mobiele centra 1. Vanzelfsprekend heeft de keuze voor de gevallenstudie als onderzoeksstrategie implicaties. 1
Al ben ik in de eerste weken van mijn veldwerk nog een aantal keren met het mobiele centrum van ORPER op pad geweest.
9 De belangrijkste is dat dit onderzoek geen generaliseerbaar beeld kan – en ook niet wil – scheppen omtrent “de” straatkinderen in Kinshasa, maar daarentegen focust op een bepaald aantal cases die in de diepte worden onderzocht.
Zowel de eerste als tweede periode van veldwerk werden getekend door een belangrijke historische gebeurtenis. De eerste periode (begin januari tot eind april 2010) lag in de voorbereiding naar het 50 jaar onafhankelijkheidsfeest van DRC, dat zou plaatsvinden op 30 juni 2010. Tijdens de tweede periode vonden in december 2011 de tweede “democratische” presidentsverkiezingen van het land plaats.
1.2 Cases en setting
Om überhaupt een gevallenstudie naar straatkinderen in Kinshasa te kunnen uitvoeren was mijn eerste onderzoekstaak het toegang verkrijgen en behouden tot een aantal cases en settings (Hammersley en Atkinson, 2007). Hiervoor deed ik al snel een beroep op Kape, de opvoeder en ex-straatkind werkzaam bij het mobiele centrum van de NGO ORPER (zie supra). Hij zou gedurende heel het verdere onderzoek assisteren met het verzamelen, transcriberen, analyseren en vertalen van data. Daarnaast functioneerde hij ook als tolk bij informele gesprekken met de bashege. Dit laatste was zeker in het begin noodzakelijk. De meeste straatkinderen die ik trof, spraken immers praktisch uitsluitend Lingala. Gaandeweg kreeg ik deze taal beter en beter onder de knie, maar zonder de vertalingen en interpretaties van Kape zou veel verloren zijn gegaan.
De eerste weken van het veldwerk schuimde ik met Kape de straten af op zoek naar interessante cases en settings voor mijn onderzoek. De steekproeftrekking gebeurde met andere woorden niet at random, maar op strategische wijze. De cases moesten immers allereerst nuttig zijn voor het onderzoek, of een antwoord bieden op de onderzoeksvragen. Als eerste selectiecriterium werd daarom de “capaciteit van uitdrukking” of mondigheid gehanteerd. We zijn bewust opzoek gegaan naar straatkinderen die zich adequaat wisten te uiten met betrekking tot de onderzoeksvragen. Praktisch wil dit zeggen dat ik enkel data heb over straatkinderen vanaf 12 jaar en ouder. Vanzelfsprekend beperkt dit de reikwijdte van het onderzoek.
10 Daarnaast speelden ook pragmatische redenen een rol bij de selectie. Zo was het tweede selectiecriterium dat de cases onderzoek naar hen moesten toelaten (Hammersley en Atkinson, 2007). Veel bashege zijn bijvoorbeeld zeer mobiel, wat het moeilijk maakt hen aan grondig onderzoek te onderwerpen. Daarnaast klikte het met bepaalde groepen straatkinderen beter dan met andere. Tenslotte moest ook de interactie tussen mij als onderzoeker en de omgeving - politie, voorbijgangers en bewoners - goed zitten. Een voorbeeld waar dit laatste fout liep, was toen ik neerzat bij de bende Tigo op de plaats die zij “la Plage” noemen, gelegen op de oever van de rivier Kalamu in de wijk Matonge. Op deze plaats - hun basis slapen en eten ze voordat ze ‘s namiddags gewoonlijk vertrekken om geld te zoeken. De plaats is goed zichtbaar vanaf twee zandwegen rechts en links van de rivier. Een voorbijganger zag mij, als blanke, bij de groep straatkinderen en verwittigde daarop de politie. Even later kwamen er vier agenten onze richting uit. De bendeleden vluchtten alle richtingen uit. Een aantal sprongen zelfs in de rivier en zwommen pijlsnel naar de overkant. De agenten vroegen naar onze bedoelingen, waarna ze ons (Kape en ik) aanmaanden te vertrekken, omdat we ons in een gevaarlijke zone bevonden. Indien ik mijn onderzoek wilde verder zetten in Matonge naar het gevoelige onderwerp van straatkinderen, had ik eerst een zogenaamde “autorisation” nodig van de commune Kalamu en van de stad Kinshasa2. Het verkrijgen van de correcte papieren verloopt echter nooit zonder moeilijkheden. Enerzijds kan het zeer lang aanslepen en anderzijds kost het veel dollars aan zogenaamde “motivation” om de ambtenaren in kwestie te overtuigen van mijn goede bedoelingen. Het kon daarnaast uiteraard niet de bedoeling zijn dat mijn aanwezigheid als blanke onderzoeker de straatkinderen nog eens extra in contact zou doen komen met de ordediensten. De connecties bij de NGO ORPER stelde me in staat dit dilemma te omzeilen. Van hen kreeg ik een zogenaamde ordre de mission waarin stond dat ik onderzoek deed in het kader van de NGO. Hiermee kon ik mij zonder problemen tussen de straatkinderen begeven, zonder mij eerst doorheen de kafkaiaanse Congolese overheidsadministratie te moeten worstelen.
Een goede setting voor mijn onderzoek vond ik op 31 oktober 2011. Die dag bracht Kape mij naar de site die door de bashege is omgedoopt tot Yamaka. Een andere benaming waarmee straatkinderen
2
Observatie, 12/10/2011.
Figuur 1: Foto getrokken van achterin Yamaka, aan de kant van de commune Kinshasa. De auteur van deze foto is het straatmeisje Merline (2012).
11 naar Yamaka verwijzen is zamba of bos. Er worden kleine velden gecultiveerd, bomen zorgen er voor schaduw en een riviertje splijt de site gemoedelijk in twee. Deze natuurlijke scheiding is tegelijkertijd de grens tussen de communes Kalamu en Kinshasa. De centrale ligging, tegenover stade Martyr3, maakt van Yamaka een soort van groene heterotopie, een “other space” (Foucault, 1967) midden in de stad (zie infra). Toch moet men niet te romantisch worden. Volgens sommigen is de naam Yamaka afgeleid van “ya makambo” of “plaats van problemen”. Het is de siège of basis van straatbendes, bashege en daklozen4 die er uitrusten, slapen, hun kleren wassen, eten en zich bevoorraden van weed en agene (een plaatselijke sterke drank op basis van maniok en maïs). Zao, straatkind en vader van drie kinderen, bracht ons naar Ley die zich voorstelde als leider van de bashege op Yamaka. Achteraf bleek dat de bashege op Yamaka hem niet erkennen als zijnde hun leider. Zo vertelde Merline (12/01/2012), een straatmeisje op Yamaka: “leader aza te. Leader c’est l’état, à part de l’état il n’y a personne. Moto na moto, na ndenge na ye” – Er is geen leider. De leider is de staat, afgezien van de staat is er niemand. Het is hier ieder voor zich.
Ley werd enkel erkend als een soort van distributeur. Als er iemand iets aan Yamaka wil geven, passeren ze langs Ley. Tijdens de verkiezingen in 2011 bijvoorbeeld wilden enkele députés de stem of steun van de bashege van Yamaka afkopen. Het geld hiervoor werd door hen aan Ley gegeven. Ley’s rol bestond erin dit geld te verdelen onder de straatkinderen van Yamaka. Leider of geen leider, voor ons functioneerde Ley wel als gatekeeper (Hammersly en Atkinson, 2008). Hij stelde ons voor aan de straatkinderen in Yamaka en dankzij hem kon ik mij zonder problemen in de site voortbewegen. Belangrijk om te vermelden is dat ik Ley en de bashege eerlijk heb ingelicht over mijn aanwezigheid en mijn bedoelingen als onderzoeker.
Als setting bood Yamaka tal van voordelen. In vergelijking met andere sites van straatkinderen in Kinshasa is Yamaka een zeer grote site. Elke dag opnieuw kwam ik er veel bekende bashege tegen. Als sommigen onder hen een bepaalde tijd wegbleven, of op dat moment hun economische activiteiten waren aan het uitoefenen, had ik nog steeds andere bekenden waarmee ik kon rondhangen. Na een poos wist ik ook waar ik wie op welk moment van de dag kon vinden. Een ander voordeel van Yamaka, en tegelijkertijd om analytische redenen een nadeel, is de heterogeniteit van de aanwezigen. Men vindt er zogenaamde kuluna bendes, zoals Bazowa en Armée Noire. Dit zijn bendes die in groep mensen op brute wijze 3
het bekendste en grootste voetbalstadium in de stad, gebouwd ten tijde van gewezen president Mobutu. Hoewel het onderscheid tussen beide een zeer moeilijke kwestie is (zie infra.).
44
12 overvallen met behulp van machetes en andere niet-vuurwapens (Shomba, 2011; Hendriks, Ponsaers et al., 2011). Daarnaast zijn er jonge en oude straatkinderenbendes, bashege die niet in bendeverband leven, families die op straat leven, daklozen en babelesi (thuiswonende kinderen) die ’s avonds weer naar huis keren. Tenslotte wordt de site veel bezocht door politie, militairen en agenten van de inlichtingendienst ANR (Agence National de Renseignement5), die er onderzoeksdaden komen verrichten of net als de bashege een joint komen roken en agene6 of tsweke (sterke drank geïmporteerd uit India) drinken. Er grenzen ook twee ondercommissariaten aan Yamaka. Een eerste op de Avenue Kasavubu onder de jurisdictie van de commune Kinshasa. En een tweede op de Boulevard Sendwe dat bevoegd is voor de commune Kalamu (zie figuur 2). De site is daarom hoogst interessant om de interactie tussen de bashege en de ordediensten te onderzoeken.
Figuur 2: Kaart straatkinderensite Yamaka (google maps, 2012).
5 6
De ANR wordt in de volksmond bureau deux genoemd. Congolese sterke drank op basis van maniok en maïs.
13 Naast de bashege op Yamaka hield ik regelmatig contact met de bendes Peuple Arabe en Poison Gouvernement in Gombe – het financiële hart van de stad. Peuple Arabe houdt zich op rond de Belgische ambassade. De basis van Poison Gouvernement is gelegen nabij Place du 30 Juin (zie figuur 3). De voornaamste reden hiervoor was mijn nieuwsgierigheid omtrent welke invloed de presidentsverkiezingen (2011) zouden hebben op de bashege in het centrum van de stad.
Figuur 3: Kaart Gombe met locatie Poison Gouvernement en Peuple Arabe (google maps, 2012).
14 1.3 De etnografische methode en anything goes
In deze masterproef wordt er enkel gebruik gemaakt van kwalitatieve methoden en technieken. Kwantitatieve methoden en technieken zijn immers niet aangepast aan een onderzoek dat diepere betekenissen wil achterhalen, of zijn gewoonweg “niet bedoeld ons daar te brengen” (Ferrel, Hayward en Young, 2008: 178). Om een meer integraal beeld te krijgen van de cases wordt er aan brontriangulatie gedaan. Het resultaat is een gezellige, maar rommelige combinatie van observaties, interviews en de analyse van fotomateriaal, muziekteksten en schilderijen.
Concreet steunt deze masterproef op de etnografische methode. Etnografie als methode heeft doorheen de tijd voor veel verwarring gezorgd en is tot op vandaag voor vele interpretaties vatbaar (Hammersley en Atkinson, 2007: 1-2). In deze masterproef wordt etnografie ingevuld als: “Een participatie in de diepte en over een lange tijd met diegene die men bestudeert” (Ferrel, Hayward en Young; 2008: 177). Of de periode van onderzoek in functie van deze masterproef lang genoeg is om van een etnografie te spreken is vatbaar voor discussie. Door mijn wens dit academiejaar nog af te studeren kon er van langer veldwerk geen sprake zijn.
Ondanks de beperkte periode van onderzoek wordt in deze masterproef de core business en meerwaarde van etnografie nagestreefd. De grote meerwaarde van de etnografische methode is, in de woorden van Willis (1977: 3), de “sensitivity to meanings and values as well as an ability to represent and interpret symbolic articulations, practices and forms of cultural production”. In plaats van de “objectieve feiten” zijn het de ervaringen en emoties van de onderzoekssubjecten die tellen, als ook deze van de onderzoeker zelf. Dit impliceert dat de onderzoeker een deel van het proces is waarbinnen betekenis gecreëerd wordt (Ferrel, 1998: 13). Er wordt geprobeerd te komen tot wat Weber (1978) omschreef als de “verstehende methode”: het diepe subjectieve begrijpen van acties en motivaties van diegenen die bestudeerd worden (Ferrel, Hayward en Young; 2008: 177). Deze methode laat toe de human agency die straatkinderen uitoefenen en de betekenissen die zij construeren van dichtbij te onderzoeken (Ferrel, Hayward en Young; 2008: 178; Ferrel, 1998). De etnografische methode is echter niet zonder moeilijkheden. Ze is niet, zoals in meer orthodoxe criminologische methoden, in conventionele procedures en standaarden gegoten. Het is meer een DIY 7methode die niet helemaal “af” is. Maar in plaats van een zwakte is dit juist de sterkte van de 7
Do it yourself.
15 etnografische methode. Het zorgt voor een zekere intellectuele vitaliteit (Ferrel, Hayward en Young, 2008). Zoals Feyerabend (1975) in zijn against method beargumenteert, houden te strikte procedures, standaarden en normen vaak disciplinaire vooruitgang tegen. Het enige principe dat volgens hem geen intellectuele vooruitgang tegenhoudt, is: anything goes.
Praktisch hield het etnografisch veldwerk in dat ik gedurende zes maanden zoveel mogelijk participeerde aan het alledaagse leven van de bashege. Ik luisterde naar wat er gezegd werd, keek naar wat er gebeurde en probeerde in informele gesprekken meer te weten te komen over hun doen en laten. In de eerste maanden van het veldwerk haalde ik op het terrein mijn notitieschrift zo weinig mogelijk boven, om mijn interacties met hen zo natuurlijk mogelijk te laten verlopen (zie ook Hammersley en Atkinson, 2007). Pas na iedere observatie, of tussen observaties door, werd alles zo snel mogelijk in een notitieschrift genoteerd. Uiteraard waren de etnografische contactmomenten met hen niet zonder moeilijkheden. Hierboven vermeldde ik dat gedurende de eerste periode van onderzoek in Kinshasa de constante aanwezigheid van de NGO ORPER de kans op sociaal wenselijke antwoorden en gedrag vergrootte. Ik was echter niet zo naïef om te denken dat dit gevaar in de tweede periode, los van ORPER, geweken was. Ik ben en blijf immers een blanke studentonderzoeker. Straatkinderen passen op straatslimme wijze hun gedrag en antwoorden aan, afhankelijk van de situatie en persoon die ze voor zich hebben. Ook met betrekking tot blanke sociale wetenschappers is dit het geval (Scheper-Hughes en Hoffman, 1998). Zeker in de eerste gesprekken, maar ook nog daarna, verscholen de bashege zich vaak achter hun westerse imago als slachtoffer (Geenen, 2005-6). Het breken van deze verdediging vergde heel wat tijd en moeite en was een constant werkpunt.
Naast observaties en informele gesprekken werden in de tweede onderzoeksperiode ook vier meer formele open en halfopen interviews afgenomen met de bashege waarmee een goede vertrouwensband was opgebouwd. Drie van deze interviews werden opgenomen met een digitale recorder. Hiervan werden er uiteindelijk twee getranscribeerd. Het derde werd niet uitgeschreven omdat ik twijfels had over de betrouwbaarheid ervan. Het vierde interview met de shege Zao werd door Kape, wegens technische problemen, zo goed als mogelijk neergeschreven in mijn notitieschrift. Geïnspireerd door Feyerabend’s “anything goes” beperkt deze masterproef zich niet tot de klassieke etnografische technieken van participerende observatie en interviews. Ook andere
16 minder conventionele types van onderzoeksmateriaal werden verzameld en geïncorporeerd in deze masterproef; zoals foto’s, schilderijen en muziekfragmenten. Zomaar foto’s nemen op publieke plaatsen is verboden in Kinshasa. Voor de Kinois wordt vaak een oogje dichtgeknepen, maar als blanke kun je jezelf hiermee heel wat problemen op de hals halen. Een westerling die foto’s maakt op een publieke plaats is voor een politieagent immers een prachtgelegenheid om wat extra te verdienen. Indien men voor onderzoek- of documentairedoeleinden toch foto’s wil maken, heeft men hiervoor formele toestemming van de stad Kinshasa nodig. Dit kost 250 dollar. Doordat er op Yamaka altijd wel politieagenten in uniform en burger in de buurt zijn en ik er de 250 dollar niet voor over had, bleef mijn camera meestal thuis. Wel werden aan enkele straatkinderen waarmee ik een goede relatie had wegwerpfototoestellen uitgedeeld, met de opdracht foto’s te nemen gedurende mijn afwezigheid. Op deze manier worden zijzelf de auteur en verkreeg ik foto’s die niet gestoord werden door mij als onderzoeker. Naast foto’s worden ook schilderijen in de traditie van de zogenaamde “art populaire” gebruikt als etnografisch onderzoeksmateriaal. De art populaire is een stijl van schilderkunst die wordt gehanteerd door stadsschilders in Kinshasa die vaak geen academische kunstopleiding hebben genoten. Het alledaagse leven in de hoofdstad, de ideeën en geruchten die er heersen vormen de onderwerpen van deze kunstwerken, waardoor ze een mooi beeld geven over wat er leeft bij de Kinois. Volgens De Boeck (2009: 88) kunnen deze werken dan ook gelezen worden als een “cultureel artefact dat uitdrukt en vertaalt wat er in het collectieve imaginaire van een grootstad als Kinshasa omgaat” (zie ook Jewsiewicki, 2003: Une société urbaine "moderne" et ses représentations: la peinture populaire à Kinshasa (Congo) (19602000)). Een aantal van de werken die in deze masterproef gebruikt worden, komen uit de catalogus De slaap neemt geen plaats in8 (Geenen, 2009). Anderen heb ik zelf in Kinshasa verzameld. Het gebruik van beeldmateriaal (foto’s en schilderijen) is niet zonder gevaren en kan ooit meer kwaad dan goed doen. Daarom wordt in deze masterproef geprobeerd nooit zomaar beelden te gebruiken als louter illustraties. Slechts wanneer tekst en beeld ten volle samenwerken, wederzijds afhankelijk van elkaar zijn en op gelijke voet staan met elkaar, 8
Deze catalogus is verschenen naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling die liep tussen 10 en 28 november 2009 in het KVS te Brussel.
17 worden beelden geïncorporeerd. Enkel op deze wijze helpen beelden diepere betekenissen te achterhalen (Ferrel, Hayward en Young; 2008: 184-188).
Tenslotte worden ook muziekfragmenten in deze masterproef geïncorporeerd als etnografisch materiaal. Meer specifiek werd op het terrein de zogenaamde “coupe décalé” verzameld van enkele bendes waarmee ik in contact kwam. Coupe décalé is een muziekstijl die is overgewaaid uit Ivoorkust. In Kinshasa is deze stijl zeer populair bij bendes kuluna en bashege. Veel bendes hebben hun eigen DJ(‘s) en produceren zelf Cd’s. Interessant voor deze masterproef is dat op deze Cd’s vaak de interacties en conflicten tussen de bende en de publieke macht bezongen worden. Daarnaast worden vooral de bende, bendeleden en bevriende bendes en bendeleden gevaloriseerd. Ook andere contacten van de bende krijgen een plaats in de songs. Dit alles gebeurt in de vorm van zogenaamde dédicaces en mabanga. In de Congolese populaire muziek kan men voor een bepaalde som geld zijn naam en/of bar, restaurant, of onderneming laten vermelden in een song. Bij bekende muzikale artiesten, zoals Papa Wemba of Fally Ipupa, kosten mabanga al snel rond de 600$ en kunnen ze zelfs oplopen tot in de duizenden dollars (Trapido, 2010). De dédicaces in de songs van straatbendes verkopen zich voor de meer bescheiden prijs van 500 tot 1000 Franc Congolais (FC) of ongeveer 0,56 tot 1,11$9. Het geld dat ze hiermee ontvangen draagt bij tot het betalen van de studio-opname. Mabanga naar bevriende bendes gebeuren meestal gratis. Volgens Direns, één van de DJ’s van Poison Gouvernement, doen ze dit als “signe ya reconnaissance” of teken van erkenning. In de woorden van zijn kompaan DJ Grenade: “tozoyemba d’abord gouvernement poison, après nde tokobuaka bacollaborateur na biso masta , bamasta, oyo basala baecurie na bango, bango nde tokodedicace” – we bezingen eerst Poison Gouvernement, daarna doen we dédicaces naar onze collaborateurs en vrienden van andere bendes (Interview Poison Gouvernement, 24/01/2012).
Het grote voordeel van de coupe décalé is dat ze niet gemaakt is voor dit onderzoek. In tegenstelling tot interviews of informele vragen is er geen sprake van verdraaide of sociaal wenselijke antwoorden. Concreet zijn er vijf songs in functie van deze masterproef getranscribeerd; twee van de bende Poison Gouvernement, één van de naburige bende Poison Force en twee van de bende Bazowa. Deze laatste is een zeer beruchte kulunabende die ik dikwijls trof in Yamaka. Hoewel ik met enkele van hen goede relaties had, verliep het contact 9
Gedurende mijn verblijf in Kinshasa schommelde de wisselkoers voor 1$ steeds rond de 900FC. In deze masterproef wordt daarom standaard 1$ als 900FC beschouwd.
18 met hen moeizamer dan met andere bendes. Dankzij de analyse van hun songs kreeg ik toch een zeker inzicht in hun leefwereld.
1.4 Het problematische concept straatkind
Wie in werkelijkheid al dan niet onder de term “straatkind” kan worden geplaatst maakt in de literatuur onderdeel uit van veel discussie en verwarring. Hoewel de term een homogene groep veronderstelt, kan ze worden onderverdeeld in verschillende groepen en subgroepen met elk een verschillende relatie tot de straat en hun familie (Roygens, 2009-10: 19). Daarnaast zorgt, in de zoektocht naar een definitie, de categorie “kind” voor heel wat problemen. Tot welke leeftijd is men een kind of tot wanneer kan men onder de sociale categorie “jeugd” worden geplaatst? Het scheppen van globale standaarden omtrent kinderbescherming leidde tot de constructie van een “universele definitie” van het kindconcept, vastgelegd in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Volgens dit verdrag is een kind: ieder mens onder de leeftijd van 18 jaar (UNICEF, 1990, artikel 1). Tot op vandaag vormt het de basis voor kinderen, overal ter wereld, te beschermen en bepaalde rechten toe te kennen10. Ook NGO’s die in Kinshasa actief zijn rond de thematiek van straatkinderen hanteren deze definitie. Volgens De Boeck en Honwana (2005: 4) daarentegen, doet de arbitraire lijn van 18 jaar teniet aan een meer complexe realiteit. Deze auteurs beargumenteren dat het moment waarop men stopt een kind te zijn, of niet meer onder de categorie jeugd kan worden geplaatst - met andere woorden, de overgang tussen kindertijd en volwassenheid - niet overal ter wereld hetzelfde is, maar verschilt tussen en binnenin samenlevingen. Of in de woorden van Bourdieu (1994: 94-102) “youth is just a word”, waarvan de betekenis verschilt van cultuur tot cultuur en van samenleving tot samenleving. In de literatuur heeft men verschillende pogingen ondernomen om het begrip “straatkind” van bovenaf te categoriseren. Een vaak gebruikte opdeling is die tussen “kinderen in/op de straat” en “kinderen van de straat” (Rizzini, Rizzini, Munoz-Vargas en Galeano, 1994: 61; Lalor, 1999; Geenen 2005-6; Roygens, 2009-10). “Kinderen in/op de straat” spenderen het grootste gedeelte van de dag op straat alvorens naar huis terug te keren. De straat is voor hen een “theater van activiteit of expressie”, waar ze geld trachten bijeen te rapen en rondhangen met
10
Tegelijkertijd wordt het gebruikt om kinderen – als onverantwoordelijke protovolwassenen - allerlei zaken te verbieden met het oog op bescherming. Bijvoorbeeld: verbod op werken, seks, stemmen.
19 vrienden (Decoudras en Lenoble-Bart, 1996: 5). Deze categorie dreigen “kinderen van de straat” te worden. “Kinderen van de straat” spenderen dag en nacht op straat, zonder naar hun familiale thuis terug te keren. Toch is de band met de familie meestal niet totaal doorbroken . Er blijft vaak een zeker contact bestaan (Blanc, 1994: 41).
In de praktijk gaat deze tweedeling niet op (Aptekar en Heinonen, 2003). Straatkinderen zijn niet eenvoudigweg in de ene of andere categorie te plaatsen. Vele behoren afwisselend in meer of mindere mate in beide categorieën. Men kan een bepaalde periode op straat leven en slapen, waarna men ervoor kiest weer een tijdje in het familiaal huis de nacht door te brengen. Zo besliste het straatmeisje Lacoste nadat ze bevallen was een poosje bij haar familie te verblijven, alvorens terug de straat op te gaan11. Anderen keren meestal ’s avonds naar huis terug, maar slapen nu en dan ook op straat (Geenen, 2005-6; Roygens, 2009-10). Oudere straatkinderen kunnen voor een zekere periode een studio huren. Nog anderen, zoals Ley (zie supra), hebben een studio, maar kiezen ervoor enkele dagen per week op straat de nacht door te brengen.
Een heterogene groep als straatkinderen proberen te categoriseren van bovenuit blijkt dus nooit zonder problemen. Daarom wordt in deze masterproef van onderuit vertrokken. In Kinshasa worden verschillende termen gebruikt om te verwijzen naar “straatkind”. De meest voorkomende zijn: phaseur, shege en yankee, of in het meervoud: baphaseur, bashege en bayankee. Wanneer ik aan straatkinderen vroeg hoe zijzelf deze termen definieerde, antwoordde ze als volgt: “Un yankee, phaseur ou shege c’est une personne qui vie selon lui et pour lui, fait ce qui lui semble bon, malgré si ca ne plais pas aux autres, mais l’essentiel pour lui c’est trouvé de quoi à vivre. Donc il peut voler, ravir et mendier. Il dort dans la rue, soit seul, soit avec sa femme et ses enfants12” (Ley, 17/11/2011). Mobali fort, pomba. – een sterke kerel, ofwel pomba13 [een synoniem voor sterke man of kerel] (Pichou, 26 jaar, 19/01/2012). Je suis yankee, parce que je suis courageux. Je suis un grand voleur. Je suis plus un shege qui vend les petits sacs (Hugor, 15 jaar, 13/01/2012).
11
Veldnota, Lacoste, 17/01/2012. Veldnota Ley, 17/11/2011. 13 Veldnota Pichou, 26 jaar, 19/01/2012. 12
20 Ley en Pichou maken niet zozeer een onderscheid tussen de verschillende termen. Hugor daarentegen wel. Voor hem zijn de bashege straatkinderen die kleine werkjes uitvoeren om wat geld te verdienen. Hugor schat zichzelf hoger in. Hij is een moedige yankee, een grote dief. Ook anderen zien een verschil tussen de termen yankee, shege en phaseur. Zo stelde Zao (16/01/2012):
Yankee aza courageux. Moto oyo alalaka libanda, il se débrouille seule et il ne vole pas - Een yankee is moedig. Het is iemand die op straat slaapt, hij ziet zichzelf te redden en hij steelt niet.
Un shege c’est un voleur, une personne qui fait tout pour survivre. Donc ayibi, abotolaka - Een shege is een dief, een persoon die alles doet om te overleven. Dus hij steelt en berooft mensen.
Modogo (23/01/2012) duidt het verschil op de volgende manier: Yankee aza courageux. Il fait tous pour trouver de quoi à vivre. Le vrai yankee ce sont des phaseur et shege – Een yankee is moedig, hij doet alles om te overleven. De echte yankee zijn de phaseur en shege. Baphaseur balala na libanda. Ils font des petits jobs pour gagner l’argent - baphaseur slapen op straat. Zij doen kleine jobs om geld te verdienen.
Shege aza moyibi. Un phaseur qui vole - Een shege is een dief. Een phaseur die steelt.
Kortom, ook van onderuit blijkt het moeilijk het begrip straatkind te definiëren. Door zij die zichzelf straatkind noemen worden de begrippen yankee, phaseur en shege vaak verschillend ingevuld. Voor sommigen betekenen ze alle drie hetzelfde, terwijl anderen categoriseren. Toch wordt aan een yankee meestal de positieve eigenschap “moedig zijn” toegeschreven. Het concept wordt niet enkel geclaimd door straatkinderen, maar door praktisch alle subgroepen van jongeren in Kinshasa (Pype, 2007: 266). Straatkinderen beschouwen zich wel vaak als de “echte of ware yankees”14. Zij zien zichzelf als moediger dan wie ook. De term shege wordt vaak ingevuld als dief. In de eerste plaats door de Kinois in het algemeen. Straatkinderen worden in DRC vooral als criminelen beschouwd en niet zozeer als “in de steek gelaten slachtoffers” (Kahola en Rubbers, 2008; Geenen, 2005-6; Hendriks, Ponsaers et al., 2011) 14
zie supra.: Modogo, 23/01/2012.
21 (Zie infra: Beeldvorming naar straatkinderen). Merkwaardig is dat ook straatkinderen vaak deze definitie lijken over te nemen15. Anderen, zoals Hugor (13/01/2012) verwijzen naar de bashege als zijnde straatkinderen die zich behelpen door het uitoefenen van kleine “minderwaardige” jobs. Terwijl Modogo (23/01/2012) dit aan de baphaseur toeschrijft.
Ondanks het feit dat hij 37 jaar is en al 20 jaar op straat leeft, beschouwt Modogo zichzelf als phaseur of enfant de la rue. Toen ik hem vroeg of hij niet te oud was om straatkind te zijn, antwoordde hij: Oh, tolala libanda. Même 60 ans aza phaseur – Oh, we slapen op straat. Zelfs iemand van 60 kan een straatkind zijn16 (23/01/2012). Gedurende mijn veldwerk werd het duidelijk dat zij die ouder zijn dan achttien jaar zichzelf ook als straatkind beschouwen. Modogo en Zao, beiden 37 jaar, zijn de oudste straatkinderen die ik in Kinshasa ben tegengekomen. De meeste data die in deze masterproef worden gebruikt, komen van jonge twintigers. Niet zozeer leeftijd, maar het op straat slapen of kolala libanda is voor straatkinderen de kerneigenschap van straatkind zijn. Ze differentiëren zich minachtend van de babelesi of thuiswonende kinderen. Straatkinderen refereren vaak spottend naar de babelesi als baniama, ofwel volgzame beesten die beschermd en gevoederd worden door hun familie. Modogo (23/01/2012) verwoordde het op de volgende manier: “Tobengaka babelesi baniama”– wij noemen thuiswonende kinderen/jongeren beesten. “Zij worden gecontroleerd door hun ouders17, ze begrijpen niks van het leven. Alles wordt voor hen geregeld. Wij daarentegen zijn autonoom. Wij kennen het leven. Elke dag opnieuw moeten we opzoek gaan naar geld. Wij zijn vrij18”.
Hoe men het ook draait of keert, zowel van onder- als bovenuit blijft het concept van straatkinderen een problematisch begrip, dat moeilijk te categoriseren valt. In deze masterproef wordt onder de term straatkind verstaan: zij die zichzelf zo noemen. Om hierboven vermeldde redenen wordt er geen leeftijdsgrens gehanteerd. Vervolgens wordt er enkel gefocust op straatkinderen die gewoonlijk dag en nacht op straat - in de breedst mogelijke zin van het woord, doorbrengen en slapen. Met andere woorden handelt deze masterproef niet over de zogenaamde “kinderen in/op straat”, of diegene die meer naar deze
15
Zie supra.: Zao, 16/01/2012; Modogo, 23/01/2012; Ley, 17/11/2011. Maarten Hendriks: Mais oza mwana te, oza enfant de la rue te. Oza vieux na ngai. Modogo : oh, tolala libanda. Même 60 ans aza phaseur – Maarten Hendriks : maar je bent toch geen kind, je bent toch geen straatkind. Je bent ouder dan ik. Modogo: Oh, we slapen op straat. Zelfs iemand van 60 jaar kan een straatkind zijn. 17 Net als beesten op de boerderij. 18 Een stuk van deze veldnota schreef ik direct in het Nederlands op. 16
22 categorie neigen. Tenslotte wordt om consistent te zijn de manier van verwijzen naar de term straatkind beperkt tot de woorden straatkind(eren) en (ba)shege.
23
2
DEEL I: Straatkinderen en structureel geweld
2.1 Concept structureel geweld
Chomsky citeert in zijn Turning the Tide (1985: 6) een Salvadoraanse boer die een Amerikaanse bezoeker het volgende vertelde: “You gringo’s are always worried about violence done with machine guns and machetes. But there is another kind of violence that you should be aware of, too. I used to work on a hacienda. My job was to take care of the dueños dogs. I gave them meat and bowls of milk, food that I could not give my own family. When the dogs were sick, I took them to the veterinarian. When my children were sick, the dueño gave me his sympathy, but no medicine as they died”. Deze andere vorm van geweld waarover de boer het heeft, is structureel geweld. Het geeft een situatie weer van lijden: honger, armoede, discriminatie, uitsluiting en vernedering (Scheper-Hughes en Bourgois, 2004: 1). Zelfs de honden van de dueño zijn beter af dan de boer en zijn familie. Phillipe Bourgois (2004: 426) definieert in zijn The Continuum of Violence in War and Peace: Post-Cold War Lessons from El Salvador structureel geweld als volgt: “Chronic, historically entrenched political-economic oppression and social inequality, ranging from exploitative international terms to abusive local working conditions and high infant mortality rates”. Het gaat dus niet om tijdelijke situatie honger en armoede, of eenmalige incidenten van vernedering, discriminatie en uitsluiting, maar om een toestand van permanent lijden dat op chronische, historische en politiek-economische wijze structureel ingeworteld zit bij bepaalde groepen in de samenleving.
Structureel geweld is dus een zeer breed begrip dat vele ladingen dekt. Deze masterproef heeft niet als doel al de mogelijke manieren weer te geven waarop de Kinois en straatkinderen getroffen worden door structureel geweld, maar beperkt zich tot het aantonen dat de Kinois in het algemeen en straatkinderen in het bijzonder wel degelijk in een situatie van permanent lijden vertoeven. Een exhaustieve lijst van structurele geweldplegingen is in deze masterproef van minder belang. Er wordt gefocust op enkele aspecten in shege-life die duidelijk gekarakteriseerd worden door structureel geweld. Ook het permanente lijden naar de Kinois toe wordt beknopt behandeld om te demonstreren dat niet enkel straatkinderen in hun hoedanigheid van gemarginaliseerde groep in de samenleving, getroffen worden door
24 structureel geweld. Het permanente lijden hangt daarentegen als een soort van donkere wolk boven praktisch elke Kinois. Iedereen in Kinshasa zit min of meer in hetzelfde schuitje.
2.2 Structureel geweld en de Kinois
De Boeck (2001: 63) stelt dat de Kinois meer dood dan levend zijn; of in de woorden van Trefon (2004: 13): “de Kinois is, in feite, ziek en arm”. De Congolese staat is failliet en faalt in het voorzien van zelfs de meest precaire basisbehoeften aan haar bevolking. Dat wil nochtans niet zeggen dat de staat in het publieke leven nauwelijks aanwezig is. Zowel sociaal, economisch als politiek blijft de staat omnipresent. Volgens Trefon (2004: 16) zelfs zo alomtegenwoordig dat men nog nauwelijks van een scheiding tussen de staat en samenleving kan spreken. Hoewel de staat praktisch overal aanwezig is, in zijn krampachtige en vaak gewelddadige zoektocht naar hegemonie en legitimering, maakt ze in DRC een “regime of unreality” uit. Het is allemaal één grote schijnvertoning of simulacre. De vele agentschappen en instituties van het regime institutionaliseren zich in de vorm van een fetisj. Het zijn louter symbolen die beladen worden met een overschot aan betekenis (Mbembe, 1992).
Tollens (2004: 62) beargumenteert dat de helft van de inwoners van Kinshasa slechts één maaltijd per dag nuttigt, waarvan nog eens een kwart één maaltijd om de twee dagen, met alle gezondheidsgevolgen van dien. Ook de gezondheidszorg verkeert in een catastrofale toestand. Hygiënische condities en overnachtingplaatsen in ziekenhuizen zijn deplorabel, verzorging en medicijnen vaak te duur (Persyn en Ladrière, 2004). Dit laatste zorgt ervoor dat de Kinois met hun ziektes en verwondingen vaak veel te lang rondlopen, waardoor er ernstige handicaps kunnen ontstaan. Of men zoekt een toevlucht in de nog steeds populaire en goedkopere “traditionele medicijnen”. Onderwijs in DRC, dat in de jaren 80 zo goed als gratis was, is vandaag de dag geprivatiseerd. Ouders trachten uit alle macht het inschrijvingsgeld - dat voor een jaar aan de universiteit vaak tussen de 500$ en 600$ bedraagt - exclusief boeken, cursussen en ander materiaal - bijeen te scharen. Desondanks zijn de diploma’s van een laag niveau en bieden ze zeker geen garantie op een job. J. B. Mpiana, een populaire muzikant in Kinshasa, zingt in zijn song Bana Lunda: “nous avons étudier, les diplômes chôment dans la maison”. Niettegenstaande blijven de Kinois waarde hechten aan diploma’s, die nog altijd een zeker prestige met zich meebrengen en worden geloofd de weg te plaveien naar een betere toekomst (Bongo-Mpasi en Tsakala, 2004; Trefon, 2004).
25
Een oude vrouw legde mij haar thuissituatie uit. Haar man was al enkele jaren overleden, waardoor zij achterbleef met haar vier kinderen: twee jongens en twee meisjes. De enige reden waarom ze nog leefde was “par l’amour pour mes enfants et le bon Dieu”. Ze vertelde over de moeite die ze deed om haar kinderen te laten studeren. Dit vond ze hoogstnoodzakelijk omdat zij “de toekomst van morgen zijn”. Haar jongens hebben de middelbare school afgemaakt en één van hen heeft een jaar rechtenopleiding tot een goed einde gebracht. Hij kon niet aan het tweede jaar beginnen omdat de middelen ontbraken voor het toelatingsgeld. Haar meisjes konden al helemaal niet studeren. Door de vele zorgen aan haar hoofd kwam ze niet veel meer buiten zei ze, enkel om hier en daar wat geld bij te verdienen als poetsvrouw. Af en toe poetst ze in het ziekenhuis “Saint Joseph”, waar ze kracht uithaalt, omdat ze hier veel mensen ziet die er nog erger aan toe zijn dan zij (Veldnota, 23/02/2012).
Ook de explosie, vanaf de jaren 90, van NGO’s en internationale organisaties die actief zijn in de hoofdstad, ONGisation,
de
zogenaamde lijkt
fundamentele teweeg
te
“permanente
geen
veranderingen brengen
aan
het
lijden”
van
de
Kinois. Een veel gehoorde kritiek op het NGO-landschap is dat ze allemaal langs elkaar doorwerken, met Figuur 4: Sapin, Madame RDC à la consultation prénatale, 2009.
verschillende
filosofieën,
werkwijzen en prioriteiten. Er is
met andere woorden geen globale en/of integrale aanpak te bespeuren. Daarenboven zijn het vaak importproducten die geen rekening houden met lokale en culturele praktijken (Giovannoni, Trefon et al., 2004). Ook in de zogenaamde “art populaire” vindt men kritieken en bedenkingen bij de aanwezigheid van westerse - of alleszins door het westen gefinancierde - NGO’s en internationale organisaties terug. In zijn Madame RDC19, à la consultation prénatale (2009) beeldt Sapin de hoogzwangere mevrouw DRC af, die op consultatie is bij 19
République Démocratique de Congo.
26 een blanke doktor van Artsen Zonder Grenzen. De diagnose is hoogst zorgwekkend. Het kind dat ze zal baren zal lijden aan oorlog, honger, aids, armoede, werkloosheid, corruptie, demoon-cratie, criminaliteit, geweld, malaria en onrechtvaardigheid. Daarenboven zullen ook kinderrechten en mensenrechten met de voeten worden getreden. Ondanks de vele medicijnen die in de consultatieruimte op tafel en op de grond liggen - zoals de flessen en dozen van de EU, VS, Zwitserland, VN en de Monuc20 – blijft de toekomst van de baby (DRC) hoogst onzeker21. De blanke dokter van Artsen Zonder Grenzen blijkt immers meer interesse te hebben voor het aantrekkelijke achterwerk van madame DRC (zie figuur 4).
Het schilderij Eureka van Cheri Benga (2012) neemt evenzeer een kritische houding aan ten opzichte van het doen en laten van de mundele – lingala voor blanke – in hun land/continent. De linkerkant van het schilderij stelt het continent Afrika22 voor; rijk aan bossen, watervallen, diamanten en goud. De rechterkant belichaamt het westen; een
Figuur 5: Cheri Benga, Eureka, 2012.
eerder dorre, bruine
vlek arm aan
grondstoffen,
met
maar
torenhoge
appartementsgebouwen. Op het Afrikaanse continent zijn kolonialen ivoor en andere goederen aan het exploiteren, met behulp van zwarte dragers. Ondertussen houdt een mundele op het westerse vasteland met een verrekijker de activiteiten in Afrika in de gaten. Het idee van het schilderij zit hem in wat Cheri Benga de “faux troc” of foute ruil noemt – zie het woord troc dat omgekeerd is weergegeven met een vraagteken achter en een brug vormt tussen Afrika en Europa. De blanke op de voorgrond wordt een doos met goud aangeboden door de armoedig geklede zwarte man. In ruil geeft hij een doos sardienen. Ondertussen maakt een andere blanke van de afleiding van de zwarte gebruik, om ook nog zijn zak met diamanten geniepig te ontfrutselen. Een oplettende Afrikaan kijkt vanuit de bossen met verbazing toe (zie figuur 5). Kortom, niet enkel lijkt de aanwezigheid van westerse, of door het Westen gefinancierde NGO’s, niks of weinig te veranderen aan de situatie van permanent
20
De VN-missie in DRC. Vandaar het vraagteken. 22 Zie de vorm van het stuk grond waardoor de voet van de zwarte man steekt. 21
27 lijden van de Kinois. Het Westen ligt, volgens de Congolese stadsschilders, mee aan de basis van dit lijden. Samengevat wordt het leven van de Kinois gekenmerkt door een “permanent lijden” of staat het bol van structurele vormen van geweld. Kape, mijn researcher, verwoorde het als volgt: “nous allons faire bien en purgatoire, parce que nous le sommes déjà habitué ”.
2.3 Structureel geweld en straatkinderen
Ook straatkinderen worden blootgesteld aan het structureel geweld dat de Kinois in het algemeen treft. Daarnaast hebben ze te lijden onder specifieke vormen van structureel geweld eigen aan shege-life. Kahola (2008) beargumenteert dat straatkinderen door hun familie, de staat en de maatschappij gestigmatiseerd worden als heksen, dieven en demonen. Ze worden uitgesloten door de maatschappij en op velerlei wijze geweld aangedaan. In één van hun songteksten (coupe décalé) zingen de DJ’s van de straatbende Poison Gouvernement (2012) over het lijden dat shege-life met zich meebrengt:
Emema nga boloko nzambee, vie ya kiyankee Het
[shege-life]
brengt
me
naar
de
emema nga Mbenseke, nga nalelaa, emema gevangenis god, het leven van een yankee nga Bulowo aah, emema nga na Osiyo nga brengt me naar [het kerkhof] Mbenseke, Ik naleli yee, emema nga na pasi nga
ween, het brengt me naar Bulowo [een gevangenis in de provincie Equateur], het brengt me naar Osiyo [een gevangenis niet ver van de stad Kisangani], het brengt me in moeilijkheden/miserie.
In de volgende paragrafen worden enkele specifieke vormen van structureel geweld eigen aan shege-life belicht. Eerst wordt stilgestaan bij de omstandigheden waardoor kinderen en jongeren in Kinshasa op straat belanden en op welke manier structureel geweld hierbij tot uiting komt. Zoals in de inleiding werd beargumenteerd, is het fenomeen van straatkinderen in Kinshasa de laatste decennia geëxplodeerd (De Boeck en Honwana, 2005; Tate, 2006; Mulamba, 2008; Hendriks, Ponsaers, Mulamba, 2011 et al.). De acties van NGO’s en de overheid lijken de blijvende input van kinderen op straat niet te kunnen stoppen. Hieruit is af
28 te leiden dat structurele factoren of geweldvormen aan de basis liggen van het op straat belanden van duizenden jonge mensen in Kinshasa. Ten tweede wordt de beeldvorming omtrent straatkinderen in Kinshasa verduidelijkt. Er wordt beargumenteerd dat deze beeldvorming uitsluiting- en discriminatiemechanismen met zich meedraagt. Ten derde wordt uitgebreider geanalyseerd op welke manier de publieke macht in Kinshasa de bashege structureel geweld aandoet.
2.3.1 Kinderen op straat
Volgens Mishiga (28/04/2010), een straatjongen van 15 jaar oud, begonnen zijn problemen toen hij zijn zus samen met haar verloofde betrapte in het bed van zijn ouders. Hij verklikte haar aan zijn moeder, maar zij geloofde hem niet of wou hem niet geloven, uit angst dat haar dochters huwelijk zou worden afgelast. Zijn oudere zus was furieus en zon op wraak. Ze beschuldigde hem van alles wat misliep en sloeg hem op regelmatige basis. Ook voor de andere familieleden werd hij de zondebok bij uitstek. Meer en meer werd hij fysiek mishandeld. De absolute climax vond plaats toen Mishiga’s kleine zus stierf aan koorts. De familie hielden Mishiga verantwoordelijk voor haar dood en beschuldigde hem als heks. Hij werd murw geslagen en er werd geprobeerd zijn polsen over te snijden – het litteken hiervan verstopt hij onder een polsband. Om er een einde aan te maken, overgoot de familie hem met benzine met de intentie hem levend te verbranden. Gelukkig voor Mishiga werd hij op het laatste moment uit de klauwen van zijn familie gered door enkele passerende religieuze zusters. Deze brachten hem naar ORPER’s opvangcentrum Popokabaka, waar ik hem gedurende de eerste periode van veldwerk (2010) aantrof23 (zie ook Hendriks, Ponsaers et al., 2011).
De familieleden van Mishiga wisten wel dat ziekte aan de basis lag van de dood van Mishiga’s kleine zus, maar waarom nu juist zij koorts kreeg en eraan stierf werd verondersteld het werk te zijn van heksen (zie Evans-Pritchard, 1937). Hoewel vroeger - en in de dorpen in het binnenland nog steeds - voornamelijk ouderen tot heks bestempeld werden, worden in het Kinshasa van vandaag vooral kinderen gelabeld met enfant sorcier (De Boeck en Plissart, 2005: 158). Ze worden “verantwoordelijk geacht voor al het slechte dat hun familie overkomt” (Kahola, 2008: 6). Volgens Guilain Zozi Mayoma, die werkzaam is in het 23
Gesprek met Mishiga in het opvangcentrum voor jongens Popokabaka (Foyer Père Frank), 28/04/2010.
29 directiekader van de NGO ORPER, zijn de overgrote meerderheid van straatkinderen waarmee zij te maken krijgen zogenaamde heksenkinderen. Op de vraag aan een opvoedster van ORPER (11/02/2010) of ze geloofde dat vele van de kinderen in het opvangcentrum voor meisjes (Irebu) effectief heksen zijn, antwoordde ze: “tovenarij bestaat, maar ik heb het nog nooit gezien… Vaak is het de miserie die ouders aanzetten hun kind als heks te taxeren. Het komt ook vooral voor in arme families, in rijke [families] komt het bijna niet voor. Ik geloof niet dat deze meisjes “sorciers” zijn en indien wel zullen ze mij wel niet opeten”24.
De opvoedster wijst de economische miserie aan als achterliggende oorzaak van de heksenbeschuldigingen. Ook Tate (2006) en andere auteurs beklemtonen dat de groeiende armoede van Kinshasa’s immer- en snelgroeiende populatie aan de basis ligt van het feit dat kinderen als heks getaxeerd worden. In plaats van een zegen worden kinderen in het hedendaagse Kinshasa dus vaker en vaker een probleem (Shomba, 2011). Families worden voortdurend geconfronteerd met sociale en economische tegenslagen - lees structureel geweld - en ondervinden steeds meer moeite om alle monden te voeden. In het meest extreme geval worden kinderen beschuldigd als heks en vaak op een gewelddadige manier op straat gejaagd. In mijn opinie zit er zeker een groot waarheidsgehalte in deze economische verklaring. Alleszins klinkt ze zeer plausibel voor westerse oren. Toch doet deze verklaring teniet aan een grotere culturele complexiteit. Zoals de opvoedster beargumenteerde: “tovenarij bestaat”. In Kinshasa bestaat tovenarij in het imaginaire van de Kinois, waardoor het als in een soort van spiegel constant op de stad gereflecteerd wordt (zie De Boeck en Plissart, 2005). De tienjarige jongen Kema Dieu Merce bijvoorbeeld verbleef, nadat zijn vader gestorven en moeder verdwenen was, bij zijn tante aan moederskant. Op een bepaald ogenblik greep hij naar haar hart. Toen zijn tante vroeg waarom hij dit deed, antwoordde hij: ik kan er niets aan doen, ze [medeheksen] hebben mij gezonden om je hart mee te nemen [naar de tweede wereld van de heksen]”. Na dit voorval bracht de tante hem naar één van de vele églises de reveils of pinksterkerken die in Kinshasa als paddenstoelen uit de grond zijn geschoten (zie De Boeck en Plissart, 2005). Nadat de duiveluitdrijving door de pastoor mislukt bleek, heeft ze Kema Dieu Merce op straat gejaagd25. Er zit dus zeker niet alleen een economische logica achter het bestaan van heksenkinderen, maar ook een culturele. Hekserij bestaat in Kinshasa. Het reflecteert zich voortdurend op de stad. Een complexe mix van economische, sociale en
24 25
Observatie in het opvangcentrum voor meisjes Irebu (Foyer Père Gerard), 11/02/2010. Veldnota, Getuigenis van de tante van Kema Dieu Merce, 02/04/2010.
30 culturele omstandigheden maken dat vele “heksenkinderen” in Kinshasa tot de straat worden veroordeeld.
Om vooroordelen te vermijden is het belangrijk te benadrukken dat hekserij niet zomaar mag beschouwd worden als een soort oubollig bijgeloof. In Kinshasa en elders is het een modern gegeven, dat voortdurend evalueert. Heksen worden in DRC bijvoorbeeld geloofd over vliegtuigen te beschikken waarmee ze naar Europa vliegen. Hekserij is eigenlijk een soort van moreel discours over het leven. Het is een manier om het “slechte” aan te duiden. In de literatuur wordt hekserij vaak beschouwd als een sociaal controlemechanisme binnen de familie26 dat ervoor moet zorgen dat iedereen zich aan de regels houdt. Zo zullen bijvoorbeeld mensen die alles voor zichzelf willen houden uit angst voor jaloerse heksen toch wat gaan delen met de familie (De Boeck en Plissart, 2005). Goede referenties die meer duidelijkheid verschaffen over hekserij zijn: Witchcraft, Modernity and the Person (Englund, 1996). The modernity of witchcraft: politics and the occult in postcolonial Africa (Geschiere, 1997), Witchcraft as the dark side of kinship: dilemmas of social security in new contexts (Geschiere, 2003), Magical interpretations, material realities: modernity, witchcraft and the occult in postcolonial Africa (Moore en Sanders, 2001).
Ook andere omstandigheden kunnen maken dat jonge mensen in Kinshasa, al dan niet uit eigen
beweging,
op
straat
terechtkomen,
zoals
misbruik
en
sociaaleconomische
omstandigheden. Deze worden niet noodzakelijkerwijs voorafgegaan door een beschuldiging van hekserij (Hendriks, Ponsaers et al., 2011). Zo besloot Zao op straat te gaan leven omdat hij, als eerstgeborene uit een gezin met tien kinderen, niet meer met zijn ouders, zussen en broers in eenzelfde kleine studio wilde wonen (Zao, 16/01/2012). De straat is of lijkt dus in bepaalde gevallen aantrekkelijker te zijn dan de thuissituatie. Barry (1998-9: 143) beargumenteert zelfs in zijn studie naar straatkinderen in Ouagadougou dat een bepaald aantal kinderen kiest voor een leven op straat vanuit een drang naar het avontuur of de vrijheid die de straat te bieden heeft.
Samengevat worden de omstandigheden waarbij jonge mensen in Kinshasa op straat belanden gekenmerkt door structureel geweld. Een samenraapsel van culturele en ellendige sociaaleconomische omstandigheden maken dat families hun eigen kinderen uitsluiten, discrimineren, vernederen en de straat op sturen. De stelling van Scheper-Hughes dat de 26
Hekserij kan in principe enkel binnen de familie.
31 familie tot “één van de meest gewelddadige sociale instituties” moet worden gerekend (Scheper-Hughes en Bourgois, 2004: 3), kan hier vrij letterlijk worden genomen. Andere jonge mensen zoeken zelf de straat op omwille van de situatie van permanent lijden waarin Congolese families zich vandaag de dag bevinden.
2.3.2 Beeldvorming naar straatkinderen
Scheper-Hughes (1997: 480) merkt op dat in het geval van Brazillië het onderwerp van straatkinderen tegenstrijdige emoties uitlokt van “angst, afkeer, medelijden en woede”. Ook in DRC is dit het geval. In hun studie naar straatkinderen in Lubumbashi, de tweede grootste stad van DRC, stellen Kahola en Rubbers (2008) dat omtrent straatkinderen twee ambivalente discours bestaan. Enerzijds het discour van straatkinderen als slachtoffers die in de steek zijn gelaten door hun familie. Anderzijds het discour van straatkinderen als dieven, bandieten en criminelen. Geenen (2009) beargumenteert dat de meeste inwoners van Kinshasa vooral angst hebben voor straatkinderen. De perceptie van straatkinderen als criminelen neemt volgens haar de overhand in de hoofdstad van DRC.
Tussen 10 en 28 november 2009 werd in het KVS te Brussel de tentoonstelling De slaap neemt geen plaats in gehouden. Hier stelde de hierboven vermelde Kristien Geenen, een doctor in de antropologie, een verzameling van schilderijen in de stijl van de art populair voor. Het gemeenschappelijke thema van deze kunstwerken was het fenomeen van de bashege in Kinhsasa. De tentoongestelde werken, die volgens De Boeck (2009: 88) als etnografisch materiaal weergeven wat er zich in het “collectieve imaginaire” van de Kinois afspeelt (zie supra), verschaffen meer duidelijkheid omtrent de emoties of het beeld dat straatkinderen in Kinshasa oproepen. Op Papa Mfumu’Eto’s schilderij L’étrange société secrète des shégué (2007) dat te bezichtigen was op de tentoonstelling, staat bovenaan de volgende tekst geschreven: “Les enfants de la rue en République Démocratique du Congo et plus particulièrement à Kinshasa sont communément appelés “shegué” … Le nom de “shegué” n’est pas un nom Congolais et c’est fort plausible et je dirai même que c’est possible que le nom “shegué” provient de l’étranger… précisément du grand révolutionnaire Cubain Shegue vara [Che Guevara]. Ces enfants de rue sont réellement considérés par la
32 population Kinoise (Habitants de Kinshasa) comme étant des sorciers, des hors la loi, des voyous et vivent en dehors des lois pré-établies [sic] par la société Kinoise. Par leur comportement et leur accoutrement, les shegué affichent leur rébellion ou leur marginalité vis-à-vis des kinois. Pour la grande majorité des Congolais, les shegué appartiennent à une subculture brutale, révolutionnaire, violente voire même des voleurs. Par contre la minorité de personnes (Congolais et étrangers) qui ont pu approcher les shegué comprennent que se sont des être qui souffre par le manque d’encadrement, d’assistance, de tendresse, d’affection et surtout d’amour. […]” Dus ook Papa Mfumu’Eto maakt net zoals Kahola en Rubbers (2008) gewag van twee tegenstrijdige discours naar straatkinderen toe. Een minderheid van de mensen in DRC heeft volgens hem mededogen met het lijden van straatkinderen, die liefde, affectie en omkadering missen. Belangrijk is dat Papa Mfumu’Eto stelt dat buitenlanders een deel van deze minderheid uitmaken. Het denken over straatkinderen als zijnde in de steek gelaten slachtoffers wordt immers gevoed door internationale NGO’s, door het Westen gefinancierde lokale NGO’s en westerse internationale verdragen omtrent kinderrechten (Ennew, 2002). Het is ontegensprekelijk waar dat straatkinderen op velerlei manieren tot slachtoffer gemaakt worden. Een groot deel van deze masterproef heeft ook deze slachtofferkant als onderwerp en handelt over de manieren waarop straatkinderen tot slachtoffer gemaakt worden van structureel geweld. Toch doet een eenzijdige focus op het slachtofferschap van de bashege teniet aan een meer complexe realiteit. Bijvoorbeeld werd hierboven beargumenteerd dat straatkinderen niet altijd in de steek gelaten zijn door hun familie, maar bewust het straatleven opzoeken (Barry, 1998-9: 143; Zao, 16/01/2012) . In deze masterproef worden straatkinderen, in de woorden van De Boeck en Honwana (2005), als “makers and breakers” beschouwd. Ze worden gemaakt en gebroken door de maatschappij, maar tegelijkertijd maken en breken ze diezelfde maatschappij. Met andere woorden zijn straatkinderen naast slachtoffers ook actieve actoren die agency bezitten. Verder in deze masterproef (zie infra: structureel geweld versus agency) wordt hier uitgebreid op ingegaan.
Volgens Figuur 6: Cheri Benga, Bapomba, 2007 uit Geenen, Catalogus "de slaap neemt geen plaats in", 2009: 114.
de
artiest
Papa
Mfumu’Eto
beschouwen de Kinois in het algemeen
33 straatkinderen als brutale heksen, dieven en bandieten buiten de wet (zie ook Geenen, 2009). Deze perceptie werd ook duidelijk gerepresenteerd bij de andere schilderijen die in het KVS tentoongesteld werden (zie supra). Cheri Benga’s Bapomba (2007) toont twee bendes bashege die elkaar met machetes, bijlen, knuppels en harken te lijf gaan. Bapomba kan vrij worden vertaald als sterke mannen met een grote spiermassa (zie figuur 6). Mika’s 100% Kinoiserie (2007) beeldt het drukke leven op het rond point Victoire uit. Een wantrouwige man op de voorgrond wordt afgeleid door een straatventer die hem een T-shirt wil verkopen. Een straatkind maakt van de gelegenheid gebruik en tast door zijn zak (zie figuur 7). Andere schilderijen in de collectie hadden titels als Un monde sans loi (Kiangu, 2007) of Figuur 7: : Mika, 100% Kinoiserie, 2007 uit Geenen, Catalogus "de slaap neemt geen plaats in", 2009: 120.
Chegue + distraction = vol (Trésor Cherin,
2007).
Ook de Congolese staat heeft geen al te hoge pet op van de duizenden straatkinderen die in de hoofdstad en elders rondzwerven. De publieke macht en haar agenten beschouwen straatkinderen evenzeer als gevaarlijke criminelen, dieven en bandieten (Zie ook Kahola en Rubbers, 2008: 33). Op een conferentie (9/04/2010) waar zowel de NGO’s actief rond straatkinderen en vertegenwoordigers van de publieke macht aanwezig waren, sprak de provinciale Minister van binnenlandse zaken en veiligheid: “Als de NGO’s deze kinderen niet opvangen en onderbrengen, moeten wij hen arresteren, want zelfs als ze tien jaar zijn vormen shege een gevaar voor de samenleving27”.
Samengevat: straatkinderen in Kinshasa worden door de Kinois en de publieke macht hoofdzakelijk gezien als gevaarlijke criminelen, waartegen men zich moet verdedigen. Dit beeld dat de Kinois van straatkinderen hebben, brengt logischerwijze discriminatie- en 27
Uitspraak van Ministre provincial de l‟intérieur et de la sécurité (Kinshasa) op 9/04/2010, Conference: Rencontre avec le gouvernement et les agences de protection de l‟enfant, Restaurant Green Garden-Gombe.
34 uitsluitingmechanismen met zich mee. De zichzelf respecterende Kinois heeft liefst zo weinig mogelijk met straatkinderen te maken. Zoals Geenen (2009: 352) beargumenteert zijn straatkinderen zich uitermate bewust van het feit “dat hun simpele aanwezigheid argwaan opwekt”. Daarnaast weerspiegelt de beeldvorming omtrent de bashege zich in het beleid dat naar hen toe wordt gevoerd vanuit de publieke macht en in de interacties tussen straatkinderen en de ordediensten. In het volgende deel van deze masterproef wordt geanalyseerd op welke wijze de publieke macht en haar agenten straatkinderen structureel geweld aandoen.
2.3.3 Bashege versus de publieke macht
De hierboven vermeldde conferentie, waar de minister van binnenlandse zaken en veiligheid zich uitsprak over het gevaar dat zelfs een tienjarig straatkind voor de samenleving vormt, werd georganiseerd door de NGO’s en hun partners. De reden was de bezorgdheid van de NGO’s over het lot van de bashege naar aanleiding van de festiviteiten rond 50 jaar onafhankelijkheid van DRC, die op dat moment in aantocht waren28. De aanloop naar deze historische dag gaf voor de Congolese autoriteiten de aanzet tot het lanceren van de operatie “zero enfants dans la rue”. Op 30 juni 2010 zouden immers de ogen van heel de wereld op DRC gericht zijn. Ook de Belgische koning Albert II zou die dag de feestelijkheden bijwonen. Om het imago van DRC niet te schaden, moest daarom voorkomen worden dat de bashege of “wilden”, zoals de minister op de conferentie naar hen verwees, het feestgedruis zouden verstoren. Het was beter dat de Koning der Belgen en de wereld hen gewoonweg niet te zien kreeg. Met de operatie “Zero enfants dans la rue” wou de Congolese staat ervoor zorgen dat voor 30 juni zoveel mogelijk straatkinderen van straat werden geveegd. Straatkinderen werden dus met andere woorden niet geacht de onafhankelijkheid van hun land te vieren, zoals de rest van de Congolezen. Er werd hemel en aarde bewogen om dit “menselijk afval” (Scheper-Hughes, 1997), ten minste voor de periode van de festiviteiten, uit de straten op te halen29. Dit onzichtbaar maken van de fysieke aanwezigheid van de bashege is zeker geen alleenstaand geval, maar een bewuste politiek die door de publieke macht in Kinshasa wordt gehanteerd. Zo beargumenteert Geenen (2009: 351) in haar werk over de bashege en publieke 28 29
Het 50jaar onafhankelijkheidsfeest vond plaats op 30/06/2010. De bewuste 30 juni was ik niet in Kinshasa, maar gedurende mijn observaties met het mobiele centrum van ORPER was het opvallend hoezeer het aantal straatkinderen in de aanloop naar deze dag in het centrum van de stad verminderde. Voor een groot deel was dit te wijten aan de razzia’s die op dat moment werden gehouden. Maar volgens Papa Mulumba (4/10/2011), de directeur van het mobiele centrum van ORPER, lag dit ook aan de inspanningen van NGO’s die de straatkinderen aanmoedigde zich tenminste tijdelijk naar de centra te begeven. Daarnaast stelde hij dat vele straatkinderen zich naar andere oorden in de stad verplaatste.
35 plaatsen in Kinshasa: “The authorities are eager to display a positive image of the capital to its visitors, and street youth do not fit into that picture. Whenever an important guest is about to drive by, the whole Boulevard Lumumba30 is temporarily cleared”.
Geenen (2009) onderscheidt drie soorten interventies die door de publieke macht worden ondernomen naar straatkinderen toe: het agresseren van de bashege op hun sites, het verwoesten van hun sites en het verplaatsen van de bashege naar verafgelegen plaatsen. Opvallend is de focus op (ver)plaatsen. In plaats van zich te richten op personen, probeert de publieke macht door middel van ruimtelijke interventies het fenomeen van de bashege te bestrijden (Geenen, 2009: 350).
Tate (2006: 21) stelt dat wanneer misdrijven zijn gepleegd op plaatsen waar is geweten dat straatkinderen rondhangen, de ordediensten er daarna regelmatig razzia’s organiseren waarbij hele groepen bashege op die plaats worden gearresteerd. Dit is zeker het geval als het slachtoffer een belangrijk persoon is of er een aanzienlijke buit gestolen is. Deze arrestaties verlopen vaak volledig arbitrair. De aangehouden straatkinderen hebben dikwijls helemaal niets met het misdrijf te maken. Tijdens het veldwerk werd Tate’s stelling door de bashege bevestigd. Zo vermelde de straatjongen Zao dat de problemen die ze ondervinden met de staat meestal te wijten zijn aan diegene onder hen die roven en stelen en zich daarna schuilhouden op Yamaka. “Quand la police arrive, ils arrêtent presque tout le monde” (interview, Zao, 16/01/2012). Volgens Catalogue, een bendelid van Peuple Arabe, handelt de naburige bende Anti-Poison op andere wijze dan de rest van de bashege in Gombe. Ze schuwen geen bruut geweld en maken gebruik van machetes. Catalogue (19/10/2011) zei dit gedrag te betreuren, omdat door het gewelddadige gedrag van Anti-Poison ook zij [Peuple Arabe] meer kans lopen gearresteerd te worden door de ordediensten. Voor hen, besloot hij, zijn alle bashege immers gelijk. Kortom, ook hier is duidelijk dat de interventies van de ordediensten zich niet op personen, maar op plaatsen richten. Het lijkt van minder belang dat de eigenlijke daders van een misdrijf, dat al dan niet door straatkinderen is gepleegd, gevat worden. Wat er toe doet is dat een bepaalde plaats, meestal maar tijdelijk, ontruimt wordt van de gevaarlijke en criminele bashege. Dat hierbij ook of enkel onschuldige straatkinderen worden opgepakt is niet zo erg. Immers, met de woorden van de politiecommandant van een ondercommissariaat naast Yamaka (28/01/2012): “à Yamaka, ce sont tous des voleurs”. Erg effectief zijn dit soort acties niet. De meeste straatkinderen die worden aangehouden komen na enkele dagen weer vrij, 30
Deze Boulevard verbind de internationale luchthaven met het centrum van de stad.
36 vaak zonder ook maar een rechter te hebben gezien of formeel van iets te zijn beschuldigd. Volgens de Congolese wet moeten gearresteerden nochtans binnen de 48 uur voor een rechter verschijnen (Tate, 2006: 23-24). In mijn ervaring worden de zaken, zoals in praktisch alle domeinen in DRC, op een meer informele manier afgehandeld (zie infra: Coops tussen straatkinderen en de publieke macht).
Bij het wegpesten van de bashege van hun sites gaan de ordediensten niet altijd direct over tot arrestaties. Ze kunnen ook simpelweg de aanwezige straatkinderen bedreigen met geweld. Gedurende één van mijn veldobservaties op Yamaka (04/11/2011) vernam ik dat de bende Bazowa gezocht werd door de politie. De dag ervoor hadden ze in de buurt de oorbellen van een mama losgerukt. Een voorbijganger zag het gebeuren en deed samen met de mama aangifte bij de politie. Rond de boom op Yamaka waar de bende gewoonlijk rondhing was er in tegenstelling tot andere dagen weinig beweging. De Bazowa waren nergens te bespeuren. Enkel hun liefjes, twee andere straatjongens en Fifi – een straatmeisje dat op die plaats weed en sterke drank verkoopt - waren ter plaatse. Wat verder hielden vier agenten in burger van de Congolese inlichtingendienst ANR (Agence Nationale de Renseignement) de situatie nauwlettend in het oog. Op een bepaald moment verschenen drie politieagenten in uniform en riepen dat iedereen moest vertrekken. Als ze morgen niet weg waren zouden ze terugkomen met “kogels” (des balles), waarna ze met hun machinegeweren imiteerde hoe ze hen zouden neerschieten. Toen ik aan Fifi en Lumumba (één van de straatjongens) vroeg of ze ook daadwerkelijk gehoor zouden geven aan de oproep van de politie antwoordde ze: “pour aller où?”. Ook Lumumba leek niet erg ongerust: “c’est toujours comme ça”. Fifi zei dat ze 3000FC (3,33$) bijeen ging zoeken om aan de politie te geven. Op die manier zou de rust weerkeren (Fifi en Lumumba, 04/11/2011).
Zoals Geenen (2009: 351) beargumenteert nemen de ruimtelijke interventies van de ordediensten soms een meer drastische wending. Van tijd tot tijd worden gehele sites van straatkinderen verwoest. Hutten worden verbrand en de weinige bezittingen waarover ze beschikken worden vernield of meegenomen. De volgende veldnota dateert van 9/01/2012:
Ik betrad Yamaka langs de kant van de commune Kalamu. Hier was het ongewoon rustig. Voorheen zaten hier vele groepen straatkinderen die weed rookten, agene of tsweke dronken, uitrusten of sliepen. Ik stak de rivier over naar de overkant en zag dat Merline’s oude hut, gemaakt uit doeken en hout, vervangen was door een kleinere. De
37 vriend van Merline vertelde dat langs de kant van Kalamu de politie was binnengevallen. De aanleiding hiervoor was volgens hem dat de generaal van de PNC (Police Nationale Congolaise) van Kinshasa, Jean Didier Oleko, toen hij Yamaka passeerde iemand weed zag roken langs de Boulevard Triomphale. Hij stapte uit zijn wagen en liep op de weedrokende man af. Deze bleef rustig verder roken. Hierna ging de generaal naar aangrenzende politiepost, ook op de boulevard, en interpelleerde de commandant van de post. Hij ontsloeg hem op staande voet en benoemde een andere kapitein tot commandant, die hij het order gaf de site “op te kuisen”. Hij wou geen enkele shege meer zien op die plek. De politie viel daarop Yamaka, langs de kant van de commune Kalamu, binnen en stak zelfs de rivier over waar ze de hut van Merline verwoestte. Iedereen op Yamaka vluchtte. Hoewel de politie de rivier overstak en daar de hut van Merline verwoestte, lieten ze deze kant verder ongemoeid. Hier begint immers de commune Kinshasa, die niet tot hun jurisdictie behoort. Een dag later keerde een kleine groep bashege voorzichtig terug, maar in vergelijking met daarvoor ligt de plaats er verlaten bij. De kant van de commune Kinshasa bruist wel nog altijd van leven31.
Tot op het einde van mijn veldwerk werd dit deel van Yamaka praktisch geheel vrijgehouden van de bashege. Het enige leven dat men zag waren diegenen die er kleine moestuinen onderhielden. Dit allemaal omdat één straatkind het aandurfde een joint te roken voor de ogen van de generaal. De theatrale en excessieve reactie van de generaal is een mooi voorbeeld van hoe er in de postkolonie wordt omgegaan met macht en geweld. Achille Mbembe (1992) stelt dat in de postkolonie de verhalen, tekens en symbolen van het establishment angstvallig bewaakt worden. In hun krampachtige zoektocht naar hegemonie wordt het uitdagen van deze tekens en symbolen op groteske wijze beantwoord met geweld. In plaats van actie te ondernemen naar het individueel straatkind vond de generaal het immers nodig een hele site te verwoesten en te reinigen van de bashege. Deze actie moet men niet in het licht zien van een soort van Congolese versie van de war on drugs. De politie weet immers goed genoeg dat op die plaatsen en door straatkinderen en anderen weed wordt gerookt; een praktijk die door de aangrenzende ondercommissariaten steevast door de vingers wordt gezien. Wekelijks staan de weed- en drankdealers van Yamaka zelfs een soort van informele belasting af aan de ondercommissariaten, om hun activiteiten te mogen voortzetten32 (mama Brigitte, 31 32
Dit verhaal werd bevestigd door de commandant die het order van de generaal uitvoerde. Deze bedraagt tussen de 500FC (0,55$) en 1000FC (1,11$).
38 23/01/2012). Meer nog, politieagenten en soldaten zitten vaak samen met de bashege in Yamaka weed te roken en tsweke te drinken. Waar het om draait is het feit dat de shege, door rustig verder te trekken van zijn joint, de macht van de generaal als symbool van het establishment niet erkende en daardoor uitdaagde.
Naast het zich richten op de publieke plaatsen die straatkinderen in de stad innemen, beargumenteert Geenen (2009: 352-353) dat de publieke macht de bashege soms ook gewoonweg “verplaatst” naar verafgelegen gebieden. Zo vermeldt ze in haar artikel sleep occupies no space dat op 12 november 2006 vierhonderd straatkinderen werden opgepakt en ongeveer duizend kilometer verderop in de provincie Katanga werden gedropt in een Centre Pilote du Service National, waar ze zouden worden klaargestoomd voor een leven weg van het straatmilieu. De ware reden voor deze deportatie was volgens haar van politieke aard. Destijds ondersteunde de bashege de presidentskandidaat Jean-Pierre Bemba die zich niet neerlegde bij de veronderstelde overwinning van de presidentsverkiezingen van 2006 door de nog steeds aan de macht zijnde president Joseph Kabilla. Met de deportatie wilde het kamp van Kabilla een signaal zenden naar de bashege, dat ze zich moesten weghouden uit politieke manifestaties en onrusten (Geenen: 353). Uiteindelijk hebben gedurende deze politieke onrusten veel straatkinderen het leven gelaten (zie ook Tate, 2006).
Recenter werd dit verplaatsen van jonge mensen naar het binnenland vooral toegepast op kulunabendes: jongerenbendes die in groep mensen overvallen met machetes (Zie supra). Vaak zijn dit geen straatkinderen, maar babelesi (thuiswonende kinderen/jongeren). Toch zijn er ook shegebendes die aan kulunapraktijken doen, zoals de bende Bazowa die gedurende mijn veldwerk regelmatig in en rond Yamaka te vinden waren. In de songteksten van DJ Moyindu van Bazowa zijn verwijzingen terug te vinden naar deportaties van de kuluna naar verafgelegen gevangenissen. Onderstaande fragment komt uit DJ Moyindu’s Zowa Maboko (2011):
Nga nakoma kobanga, nga nakoma kolenga, Ik begin schrik te krijgen, ik begin te trillen, mboka ezali malamu te, keba okokende het gaat niet goed met het land, opgepast of Ekafela, ngai maitre poison nasalaka moto je gaat naar Ekafela, ik meester Poison ik monene, kobeta bakodo bageti, lelo nakoma was gespierd en sloeg de politie met planken, pepele, beta coup na ngai yo okokende wapi, vandaag ben ik kalm/meegaand geworden, yo kokende Ekafela, keba okokende Angenga
geef me een slag en waar zal je gaan, je zal
39 naar Ekafela gaan, opgepast of je gaat naar Angenga
Tussen 2009 en 2011 werden vele kuluna vanuit Kinshasa gedeporteerd naar de gevangenissen Ekafela en Angenga. De eerste is gevestigd op een eiland in de Congostroom in de provincie Equateur. De tweede gevangenis, Angenga, is gelegen in de provincie Orientale (zie ook het krantenartikel “Kuluna law” van Kabwe op 15/06/2009 in Le Potentiel). De Congolese minister van justitie en mensenrechten Luzolo sprak in april 2009, toen in de gevangenis Ekafela de laatste renovatiewerken aan de gang waren om er de kuluna te kunnen herbergen: “Dat ze de mensen met rust laten en elders met luipaarden en slangen gaan vechten” (Luzolo geciteerd in Congoforum, 23/04/09).
Ook in de gespannen aanloop naar de presidentsverkiezingen van 2011, die voornamelijk werd uitgevochten tussen Joseph Kabila en Etienne Tshisekedi, werden vele bashege verplaatst. Weliswaar niet naar het binnenland, maar naar de gevangenis Makala 33 in Kinshasa. Zo ook Sakara en Claudie van de bende Peuple Arabe in Gombe. Destijds marcheerden de aanhangers van UDPS (L' Union pour la Démocratie et le Progrès Social), de oppositiepartij van Tshisekedi, elke donderdag van hun hoofdkwartier in Limete naar het financiële en diplomatische hart van de stad, Gombe. Vaak kwam het hierbij tot botsingen met de ordediensten. Op donderdag 20/10/2011 sliepen Sakara en Claudie overdag in de straten van Gombe, vlakbij de plaats waar het die dag tot een confrontatie kwam tussen de aanhangers van de oppositie en de ordediensten. Een meute achternagezeten betogers vluchtte in de straat waar Sakara en Claudie aan het slapen waren. De twee straatkinderen schrokken wakker en trachtte zich tevergeefs uit de voeten te maken. Samen met de betogers werden ze gevat en afgevoerd naar het cachot. Na een tijdje werden ze getransfereerd naar het parket, vanwaar ze na 48 uur in beestenwagens werden overgebracht naar de gevangenis Makala. Hier verschenen Sakara en Claudie samen met de gevangengezette oppositieaanhangers voor de rechter. Ze legden hun situatie uit en ontkenden dat ze ook maar iets met de politieke manifestatie te maken hadden (Sakara, 16/11/2012). Toch zouden ze, duidelijk omwille van politieke motieven, pas na de verkiezingen vrijkomen. Terug in hun cel, een kleine kamer die ze met de aanhangers van UDPS deelden (in het totaal ongeveer 50 mensen per kamer), rezen de conflicten en werden ze meer en meer uitgesloten. Voor de rechters hadden Sakara en Claudie immers beweerd dat ze niet tot UDPS behoorde. Er werd met hen geen eten gedeeld 33
Oficieel het CPRK (Centre pénitentiaire et de rééducation de Kinshasa) genaamd.
40 dat de andere gevangenen van hun familie en vrienden ontvingen. Dit zorgde ervoor dat Sakara en Claudie het grotendeels moesten stellen met het voedsel dat de staat eenmaal per dag aan de gevangenen voorziet. De gevangenismaaltijd wordt vungule genoemd en bestaat uit een hoeveelheid maïsgraan gemengd met bonen ter grote van een klein blik geconcentreerde tomatenpuree. Zonder hulp van buitenaf is overleven in Makala dus een hele opgave. Nadat een delegatie van UDPS op bezoek was gekomen en hun gevangen kameraden van eten, kledij en schoeisel voorzagen, escaleerde het conflict. Sakara die enkel teenslippers had ontvangen ontnam met geweld de schoenen van één van de gevangen leiders van de UDPS. Door deze actie kwam het tot een gevecht tussen Sakara en andere gevangenen. Sakara sloeg zijn tegenstanders bijeen en kwam als overwinnaar uit de strijd. Voor deze feiten moest hij voor het tribunal des prisonniers verschijnen. Zoals praktisch alles binnen de gevangenis wordt dit tribunaal uitsluitend door gevangenen zelf georganiseerd. De befaamde directeur Dido Kitungwa bestuurt de gevangenis van buitenaf, vanuit een gebouw dat voor de eigenlijke ingang van de gevangenis is geplaatst. Hiervoor hanteert hij gevangenen als tussenpersonen. Ook de politieambtenaren en soldaten van de garde république bewaken enkel de buitenkant van de gevangenis. Het gevangenenbestuur binnenin de gevangenis is indrukwekkend. Er bestaat zelfs een antidrugseenheid samengesteld uit gevangenen. Sakara werd voor het gevangenentribunaal in zijn ongelijk gesteld. Een frequent uitgesproken straf door het tribunaal is een tijdelijke plaatsing in het isolatiehok. Sakara had meer geluk. Er werd geoordeeld dat hij door zijn bewezen fysieke kracht als robot moest gaan werken. De robots zijn een soort van “gevangenenpolitiedienst” die de “orde en veiligheid” bewaken binnenin de gevangenis. Sakara was hier zeer tevreden mee. Als robot mocht hij immers vaker uit zijn cel (Veldnota34, 16/11/2011). Na de verkiezingen, op 05/01/2012 kwam Sakara en Claudie vrij.
Samengevat is het leven in de gevangenis Makala een ware hel. Zonder familie, vrienden of kennissen die regelmatig bevoorrading brengen van eten, medicijnen en andere benodigdheden zijn de overlevingskansen onzeker. Straatkinderen krijgen, door hun levenssituatie, weinig of helemaal geen van dit soort bezoek en staan daardoor nog eens meer dan andere gevangenen bloot aan het lijden dat gevangenschap in DRC met zich meebrengt. 34
Deze veldnota is uitsluitend te danken aan Kape, die op 16/11/2011 in de gevangenis Makala sprak met Sakara. Op 02/11/2011 trachtte ikzelf samen met Kape Sakara te bezoeken. Voordat we de gevangenis konden binnengaan, werden we op het matje geroepen door de directeur Dido Kitungwa. We werden door een gevangene gefouilleerd en moesten uitleggen wie we kwamen bezoeken en waarom. Uiteindelijk kregen we Sakara niet te zien, omdat het dossier te politiek gevoelig lag. Het eten dat we mee hadden zou door de directeur aan Sakara bezorgd worden. Op 16/11/2011 probeerde Kape het zonder mijn blanke aanwezigheid nogmaals. Ik bleef buiten op een terras op hem wachten. Kape geraakte alleen wel binnen en sprak met Sakara.
41 Vele straatkinderen die ik gedurende mijn veldwerk tegenkwam hebben een tijd in Makala doorgebracht.
De publieke macht in Kinshasa voert dus een uiterst repressief beleid naar straatkinderen, waarbij ze de bashege op structurele wijze geweld aandoet. Sites van straatkinderen worden verwoest en de bashege worden gearresteerd bij razzia’s, opgejaagd op hun terreinen of verplaatst naar gevangenissen, soms zelfs duizenden kilometers verderop. Door middel van ruimtelijke tussenkomsten poogt de publieke macht de aanwezigheid van straatkinderen - al dan niet tijdelijk - te bannen of uit te sluiten van publieke plaatsen. Geenen (2009: 351) beargumenteert daarom dat de interventies van de autoriteiten naar de bashege te kaderen zijn binnen het principe van “spatial governmentality”. Een principe dat volgens Merry (2001: 16) verwijst naar “nieuwe mechanismen van sociale ordening gebaseerd op ruimtelijke regulatie” (zie ook Geenen, 2009: 351). Een duidelijk voorbeeld van ruimtelijke regulering en breder spatial governmentality in onze westerse wereld is het verbod op roken in publieke gebouwen, cafés en restaurants. Roken wordt in het westen meer en meer beschouwd als ongewenst gedrag. Steeds meer zones worden ingebouwd waar roken wordt gebannen. Men tracht niet, zoals in Foucault’s Discipline and Punish (1975), individuen te disciplineren via behandeling of opsluiting, maar louter een bepaald publiek te beschermen van de schadelijke effecten van passief roken. De focus ligt hierbij niet zozeer op individuen, maar op de populatie rokers. Het ongewenste roken wordt niet geliquideerd, maar eerder verplaatst of op bepaalde plaatsen onzichtbaar gemaakt (Merry, 2001: 17). Hetzelfde wordt gedaan met de bashege in Kinshasa. Ook zij worden geviseerd als populatie die schadelijk gedrag vertoont en niet zozeer als individuen die moeten worden gedisciplineerd. Zo werd hierboven beargumenteerd dat als op een bepaalde plaats criminele feiten gebeuren, de interventies van de ordediensten zich vaak richten op alle straatkinderen in die buurt. Of de individuele daders, straatkinderen of niet, hierbij steevast gevat worden is een groot vraagteken (zie supra: Tate, 2006; interview, Zao, 16/01/2012; Catalogue, 19/10/2011; veldobservatie, 04/11/2011). Zelfs al worden straatkinderen opgesloten in het cachot, Makala of in gevangenissen in het binnenland; nog ligt de klemtoon niet op het disciplineren van de bashege door de opsluiting. Waar het omgaat is dat de bashege als populatie tijdelijk onzichtbaar gemaakt worden, of dat er zones gecreëerd worden waar de “gevaarlijke” straatkinderen uitgesloten of gebannen worden. Denk maar aan de operatie zero enfants dans la rue, waar straatkinderen massaal werden opgepakt zodat de festiviteiten rond 50 jaar onafhankelijkheid van DRC niet zouden worden verstoord. Ook Sakara, die gedurende de aanloop naar de verkiezingen in de
42 gevangenis verbleef, werd kort na de verkiezingen weer vrijgelaten. Het essentiële voor de publieke macht was dat straatkinderen (en ook oppositieaanhangers) zich niet zoals in 2006 zouden roeren in politieke onrusten. Sakara, die gespot was middenin een politieke manifestatie die ontaardde in een kat-en-muisspel tussen manifestanten en politie, werd daarom voor de tijd van de verkiezingen verplaatst naar de gevangenis Makala ter bescherming van het establishment.
Het labelen van straatkinderen als een gevaarlijke populatie waartegen de maatschappij moet worden beschermd, vormt dus de basis voor het structurele geweld dat hen wordt aangedaan uitgaande van de publieke macht. Het discrimineren en uitsluiten van straatkinderen uit publieke plaatsen zit structureel ingebed in de politiek en het beleid het establishment.
Het structurele geweld waaronder straatkinderen te lijden hebben dat uitgaat van de publieke macht codeert zich ook in meer “ordinaire” vormen van geweld in alledaagse interacties tussen straatkinderen en de ordediensten (Scheper-Hughes en Bourgois, 2004). Het rapport van Human Right Watch, door Tate (2006), stelt de misbruiken van de ordediensten in DRC tegen de straatkinderen aan de kaak. Veel getuigenissen van straatkinderen vertellen hoe ze door politiefunctionarissen en militairen worden afgeranseld met stokken, gestampt met bottines, bestolen, afgeperst en zelfs in groep verkracht worden (Zie ook Kahola en Rubbers, 2008). Het - vaak gewelddadig - afpersen en bestelen van straatkinderen kwam ook in mijn veldwerk geregeld naar boven. Zo werd bijvoorbeeld de straatjongen Chinois gedurende een veldobservatie (9/11/2011) hardhandig door een politieagent vastgenomen en geslagen met een stok. De aanleiding hiervoor was dat Chinois zich voordien verzet had tegen het feit dat hij een blik sardienen aan de politieagent moest afgeven. Dit soort geweld tegen straatkinderen komt overeen met Mbembe’s stelling dat het establishment en zijn agenten in de postkolonie menen het recht te hebben “ to enjoy everything”, dus ook banditisme. Waar in het koloniaal systeem geweld werd gehanteerd in functie van het bewaren van de openbare (blanke) orde en het creëren van volgzame en productieve burgers, wordt in de postkolonie geweld vaak simpelweg gebruikt als wijze van afpersing of zelfs louter voor het plezier. Volgens Mbembe is geweld in de postkolonie dan ook banaal (Mbembe, 1992: 22).
43 2.4 Reflectie structureel geweld
Samengevat bevinden de inwoners van Kinshasa in het algemeen en straatkinderen in het bijzonder zich in een situatie van permanent lijden. Ze worden getroffen door allerlei vormen van structureel geweld. Volgens De Boeck (2005: 133) gaan de Kinois door het leven in een soort van halfdode (of halflevende) modus. De sociale, politieke, economische en culturele crisisomstandigheden die DRC karakteriseren, manifesteren zich in het alledaagse leven in een structurele en voortdurende wijze van uitsluiting, discriminatie, vernedering en armoede (Scheper-Hughes en Bourgois, 2004: 1). Dit alles wil niet zeggen dat de Kinois en straatkinderen zich passief laten meevoeren op deze woelige Congostroom waar men niet de minste controle over heeft. Een populair gezegde in het straatmilieu luidt tshangi tshobere, wat vrij vertaald kan worden als “zij die de honger hebben overwonnen”. Ley (3/11/2011) expliciteerde het als volgt: “Zelfs na drie dagen zonder eten, zal hij de vierde dag te eten hebben. Hij heeft geen schrik van dat”. In deze masterproef wordt met klem benadrukt dat de bashege, en ook de Kinois, zich omvormen tot actieve agenten die agency uitoefenen, of met andere woorden doelbewust ingrijpen op hun eigen leven, met als enige beperking het onmogelijke (Zie ook De Boeck en Plissart, 2005; Geenen 2005-6; Geenen, 2009).
44
3
DEEL II: Straatkinderen en agency
3.1 Human agency versus coping
In het tweede deel van deze masterproef wordt het fenomeen van straatkinderen geanalyseerd in het licht van human agency. Er wordt opzettelijk gekozen voor de term human agency in plaats van coping of coping strategies. Bij de definiëring van deze laatste wordt in de literatuur frequent gerefereerd naar de omschrijving geformuleerd door Lazarus en Folkman (1984). Deze auteurs beschrijven coping strategies als “a person´s constantly changing cognitive and behavior efforts to manage a stressful situation by responding either in a positive (i.e. active) or negative (i.e. avoidant) way” (Lazarus en Folkman, 1984). Kombarakarans studie naar straatkinderen in Bombay weerspiegelt deze definitie. In zijn Street children of Bombay: their stresses and strategies of coping (2004) beargumenteert Kombarakaran dat straatkinderen in de Indische hoofdstad verschillende strategieën ontwikkelen die hen toelaten om te gaan met de stress die het dagelijkse leven op straat met zich meebrengt. Deze gaan van overlevingsstrategieën tot strategieën die hen het leven aangenamer maken. Volgens Kombarakaran kunnen deze
coping strategies zowel
“adaptive”, zoals vriendschapsnetwerken, als “maladaptive” zijn35, zoals prostitueebezoek en druggebruik.
Samengevat verwijst het concept coping naar de manieren waarop straatkinderen omgaan met de ellende die het leven op straat karakteriseert. Vanuit deze invalshoek worden straatkinderen in de eerste plaats als slachtoffers beschouwd die, ondanks dat ze bijna verdrinken, manieren ontwikkelen om het hoofd boven water te houden. Daarnaast heeft het concept coping ook een normatieve bijklank. Er zijn immers positieve en negatieve, of aangepaste en onaangepaste manieren van coping. Kombarakaran (2004) ziet druggebruik bij straatkinderen in Bombay bijvoorbeeld als een onaangepaste copingstrategie. Hierbij kan men zich de vraag stellen of druggebruik sowieso een manier van omgaan met ellende is? Kunnen drugs ook niet gewoon leuk zijn (Decorte, 1996; Decorte, 2007)? En indien dit inderdaad een zogenaamde copingstrategie uitmaakt, mag deze dan zonder schroom negatief of onaangepast genoemd worden?
35
Zie Lazarus en Folkman (1984): positieve en negatieve wijze van coping.
45
Hoewel het concept coping erkent dat straatkinderen tot op zekere hoogte ingrijpen in hun eigen leven, gaat agency nog een stap verder. Coping is passiever dan agency. Straatkinderen houden niet enkel het hoofd boven water of leren niet alleen omgaan met ellende, maar geven hun leven op actieve wijze dagdagelijks vorm. Ook op het structureel geweld waaronder ze te lijden hebben wordt doelbewust ingegrepen. Hiermee wordt niet ontkend dat de bashege in Kinshasa op veel manieren gevictimiseerd worden, maar wordt beklemtoond dat ze naast slachtoffers tegelijkertijd actieve agenten zijn.
Straatkinderen geven dus doelbewust vorm aan hun eigen leven. Het is bijvoorbeeld niet altijd de keuze van de bashege om op straat te belanden, maar wel om op straat te blijven (Geenen, 2005-6). In de volgende paragrafen worden enkele manieren uitgediept waarop straatkinderen agency uitoefenen. Eerst wordt een licht geworpen op de economische zelfstandigheid van de bashege en de activiteiten en coops (zie infra) die ze in dit verband uitoefenen. Vervolgens wordt geanalyseerd op welke manier straatkinderen publieke plaatsen van onderuit koloniseren en omvormen tot heterotopieën.
3.2 Straatkinderen als actieve economische actoren
Gondola (1999: 30) stelt dat een Afrikaanse stad als Kinshasa, met zijn economische en sociale chaos, adolescenten vertraagt in hun proces naar volwassenheid. Hij onderbouwt deze stelling door te beargumenteren dat adolescenten enerzijds om financiële redenen er niet meer of moeilijk in slagen in het huwelijksbootje te stappen, en anderzijds professioneel worden achtergesteld. Afrikaanse steden geven jongeren, die nochtans oververtegenwoordigd zijn, praktisch geen of weinig kansen op de “formele” arbeidsmarkt. Toch hebben Afrikaanse jonge mensen al vrij snel economische en sociale verantwoordelijkheden. In tegenstelling tot kinderen/jongeren in de westerse wereld hebben zij vaak niet de luxe zich passief achter de brede schouders van hun ouders te verschuilen tot de leeftijd van 18 jaar of zelfs tot na hun hogere studies. Daarentegen participeren ze actief op sociaal en economisch vlak. Bovenstaande paradox, waarbij jongeren enerzijds professioneel worden gemarginaliseerd en anderzijds zeer snel worden ingeschakeld in het economisch proces, moet men plaatsen in de postkoloniale condities waarin Afrikaanse steden als Kinshasa zich bevinden. Jong en oude postkoloniale subjecten handelen in een uiterst moeilijke en vrijwel kansloze omgeving die
46 hen vaak niet toelaat een volwaardig bestaan uit te bouwen. De zoektocht naar geld is er een alledaags probleem. Kinderen en jongeren worden gezien als kapitaal, als een waarborg voor de oude dag, omwille van het aandeel dat ze binnenbrengen in de familie (De Boeck en Honwana, 2005).
De levenswandel van Delphin, een man van 26 jaar die vaak op Yamaka vertoeft, is tekenend voor de bovenstaande ogenschijnlijke paradox. Van tijd tot tijd helpt hij op Yamaka zijn vriendin Merline met het verkopen van sterke alcohol en weed. Verder behelpt hij zichzelf met allerlei tijdelijke jobs die hem wat geld kunnen opbrengen. Soms gaat hij schilderen of probeert hij zichzelf op een lijst te krijgen waardoor hij enkele dagen mee kan helpen aan graaf- en bouwwerken. Een vaste job vinden blijkt echter onmogelijk, waardoor hij tot op heden gedwongen is bij zijn grootvader, broers en zussen in dezelfde kamer te wonen. Dit tot grote frustratie van hemzelf en zijn vriendin. Door de weinige professionele kansen die er in Kinshasa aan jonge mensen worden geboden, is Delphin gedwongen in het grootouderlijk huis te blijven hangen, waar hij wel gewaardeerd wordt voor het sociaal en economisch kapitaal dat hij van tijd tot tijd binnenbrengt.
Straatkinderen zitten in hetzelfde postkoloniale schuitje, met dat verschil dat zij veel meer dan de babelesi (thuiswonende kinderen) op hun eigen benen moeten staan. Hoewel op straat de familie wordt vervangen door alternatieve organisatievormen, zoals bendeverband en vriendschapsnetwerken, is een vaak gehoord gezegde bij de bashege: moto na moto na ndenge na ye (Merline, 12/01/2012; Modogo, 23/01/2012 et al.), wat zoveel wil zeggen als “ieder voor zich”. Dit werd ook duidelijk op een voormiddag bij de bende Tigo die hun basis hebben op de oever van de rivier Kalamu op wat zij la plage noemen. Ngembo was de bijdrage aan het verzamelen van de andere bendeleden zodat hij de noodzakelijke ingrediënten kon inslaan om kat klaar te maken. Hijzelf had al 700 FC (0,78$) bijgelegd. Anderen gaven 500 FC (0,56$), en nog anderen gaven iets meer dan 700 FC. “Het essentiële”, zei Ngembo, “is dat iedereen bijdraagt.” Heb je de ene dag wat minder dan geef je de volgende dag wat meer. Andere zaken worden wel gedeeld, zoals tsweke, agene36, weed en sigaretten (veldnota, 12/10/2011). Ook als een bendelid, vriend of vriendin in het politiecachot zit, wordt vaak gecontribueerd voor de te betalen amande - meestal rond de 15000 FC (16,67$) en eventueel eten voor de gevangene (Veldnota, 15/11/2012 et al.). Ley 36
Tsweke is zeer goedkope sterke drank dat langs de straat verkocht wordt en ingevoerd is vanuit India. Agene is de zogenaamde Congolese whiskey.
47 (10/01/2012) bijvoorbeeld vertelde al grijnzend dat hij, omwille van zijn vele relaties op straat, nog nooit zo royaal had gegeten als toen hij gedurende de verkiezingsstrijd van 2006, tussen Bemba en Kabilla, enkele dagen in het cachot verbleef37. De bende Poison Gouvernement bij gare centrale zei zelfs over een gemeenschappelijke kas te beschikken waarmee ze bendeleden vrijkopen uit het cachot en medicijnen en verzorging voorzien als iemand ziek of gewond is (Interview Poison Gouvernement, 24/01/2012). Dit laatste, het bijleggen voor medicijnen en verzorging, leek gedurende mijn veldwerk wel eerder de uitzondering dan de regel te zijn. Met het bijdragen tot de boete van medestraatkinderen bouwt men eigenlijk een soort van sociale verzekering in. Als de donateur later zelf in de problemen komt met de politie weet hij dat men hetzelfde voor hem zal doen. Relaties opbouwen is op straat dus van het allerhoogste belang. In tegenstelling tot thuiswonende kinderen kan men immers niet of in mindere mate38 op de familie steunen. Kortom, het leven op straat kan hard en meedogenloos zijn. Als shege moet je voortdurend sterk in je schoenen of beter: teenslippers - staan en steevast oplettend zijn. Het is ieder voor zich, maar toch zijn er organisatievormen, ongeschreven regels en zelfs een soort van minimale sociale vangnetten vindbaar.
Straatkinderen zijn fier op hun zelfstandigheid en verworven vrijheid van hun familie en anderen. Zoals hierboven (supra: het problematisch concept straatkind) werd verduidelijkt refereren de bashege naar thuiswonende kinderen als baniama of beesten die worden gecontroleerd en verzorgd door hun familie. De straatjongen Modogo vertelde dat zij [de bashege] daarentegen autonoom en vrij zijn van hun familie. Elke dag opnieuw verdienen ze hun eigen boterham en weten ze zichzelf te redden (Modogo, 23/01/2012).
3.2.1 Coop: informele en illegale activiteiten
Deze onafhankelijkheid van familiaal gezag, waar Modogo en andere bashege zo trots op zijn, impliceert uiteraard ook een financiële zelfstandigheid. Hoewel de babelesi ook vanaf vaak jonge leeftijd economisch ingeschakeld worden, moeten de bashege volledig in hun eigen dagdagelijkse levensonderhoud voorzien. Straatkinderen ontplooien zich dan ook tot ware meesters in de zoektocht naar geld en weten als geen ander wat de straat hen te bieden heeft. 37
Gedurende deze periode werd hij verantwoordelijk geacht voor de onrusten die de bashege van Pont-Gabi veroorzaakten (veldnota, 10/01/2012). 38 Veel straatkinderen hebben nog een zekere relatie met de familie.
48 Een belangrijk deel van de economische activiteiten die straatkinderen uitoefenen zijn te situeren onder de noemer van de “informele economie”. Wel moet men in Kinshasa opletten met dit concept, omdat er ook de “formele sector” van hoog naar laag doordrongen is van het informele (Nzeza, 2004). Zo vraagt Kristien Geenen (2005-6) zich af of het in Kinshasa überhaupt wel zin heeft om over het onderscheid tussen formele en informele economie te spreken. Een ander deel van de economische activiteiten zijn te plaatsen onder de “illegale economie”: stelen, afpersing, prostitutie en het dealen van weed.
Een gemeenschappelijke noemer voor alle economische activiteiten waarin straatkinderen bedreven zijn, is het Congolese woord coop, door de bashege ook wel chida genoemd. Nakey kobeta coop betekent zoveel als “ik ga een zaak doen” en kan letterlijk alles betekenen waarmee men iets kan verdienen naast het formele salaris (als men hierover al beschikt). Het voorwerp van de coop kan geld zijn, maar ook goederen, diensten, documenten en immateriële zaken als veiligheid en vrijheid. Etymologisch is coop afgeleid van het Franse woord coöperation. Het gaat in feite om regelingen tussen één of meerdere partijen, waarin elk van deze zich in vindt. De Kinois worden omwille van het permanente lijden waarin ze zich bevinden dagelijks gedwongen om met andere te coöpereren. Dit kan gaan om uiteenlopende zaken: van het verkrijgen van officiële documenten van staatsambtenaren, tot het laten lakken van nagels. Bij de eerste situatie, en andere omstandigheden waarbij een probleem moet worden opgelost of een bepaald goed wordt gegeerd, wordt er vaak gebruik gemaakt van een intermediaire persoon of personen. Deze tussenpersonen kunnen een invloed op de desbetreffende instantie of persoon uitoefenen waardoor het document of goed relatief eenvoudig en/of goedkoop kan worden verkregen. In ruil ontvangen ze hiervoor een commissie of motivation (Nzeza, 2004). In de tweede situatie laat een vrouw op straat haar nagels lakken voor een kleine som, omdat het kopen van een potje nagellak voor haar te duur is. Deze activiteit is een voorbeeld van job of coop die ook uitgeoefend wordt door straatkinderen. Gewapend met een potjes nagellak, die ze met één hand tegen elkaar laten klingelen, gaan ze de straten af op zoek naar klanten. Andere bashege bewaken auto’s in het financiële centrum van de stad, Gombe, of populaire uitgangsbuurten. Op praktisch alle parkings die niet worden bewaakt door private veiligheidsdiensten (in Kinshasa vooral G4S) of publieke politiediensten, nemen straatkinderen hun rol over. Per auto die ze bewaken verdienen ze gewoonlijk tussen de 200 en 500 FC (0.22-0.55$).
49 Mika’s schilderij Activites des Chegues (2007) (figuur 8) geeft enkele andere economische activiteiten weer die vaak door de bashege worden uitgeoefend. Een eerste is de chargeur, die de reiziger luidkeels informeert over de bestemming van het openbaar vervoer (Nzeza, 2004: 43). Als er meerdere taxibussen eenzelfde richting uitgaan en er maar weinig Figuur 8: Mika, Activites des chegues, 2007 uit Geenen, Catalogus "de slaap neemt geen plaats in", 2009: 121.
cliënten zijn, tracht de chargeur zoveel mogelijk mensen te lokken naar “zijn”
taxibus. Voor dit coöpereren met de chauffeur krijgt hij van deze laatste wat geld – vaak 100 FC (0,11$). Daarnaast kan hij als chargeur samenwerken met reizigers, die geen zin hebben zich al vechtend naar een plaats te wurmen, door hen in alle drukte een plaats te verzekeren. Ook dit laatste levert hem elke keer wat kleingeld op (Nzeza, 2004: 43). Een tweede informele activiteit afgebeeld op Mika’s Activites des Chegues zijn de zogenaamde porteurs. Zij verdienen een cent bij door de goederen en inkopen van hun klanten te dragen. Bijvoorbeeld op Beach, waar de boten vanuit Brazzaville aankomen en vertrekken, zijn vele porteurs werkzaam. Anderen werken dan weer op één van de vele markten verspreid over de hoofdstad, waar ze de inkopen van marktbezoekers naar de taxibus of auto dragen. Naast porteur zijn biedt de markt nog talloze andere informele, maar ook illegale opportuniteiten (zie ook Geenen, 2005-6). De markt is een “libulu ya mbongo” of een “trou d’argent” (De Boeck, 2004: 176). Men kan er houtskool, bonen en plastic zakjes verzamelen tot men een voldoende hoeveelheid heeft om te verkopen. Men kan er boodschappen doen voor marktkramers, stelen of simpelweg bedelen (zie ook Geenen, 20056). Generaal Gato controleert naar eigen zeggen met zijn bende Armée Noire de vrachtwagens die hun goederen komen afzetten op marché Zigida. Dit wil zeggen dat hij de chauffeurs “parking” laat betalen en zich met zijn vrienden opdringt om tegen een vergoeding de vrachtwagen te lossen. Eerst opereerde hij hierin alleen, maar omdat hij vaak werd bedreigd door de omringende bendes, en dan vooral door Armée Rouge die zijn terrein wilde afnemen, besloot hij naar analogie Armée Noire op te richten. Op deze manier kon hij zijn job veilig stellen, want al snel sloten andere bayankee en bashege zich bij hem aan. Ze onderhandelden met marktkramers die varkensvlees verkapten en bemachtigden zo machetes. Wat volgde was
50 een bloedige strijd met Armée Rouge met het territorium als inzet. Hoewel de rancune en het conflict nog niet helemaal voorbij is, geldt vandaag een staakt het vuren. Hiervoor heeft Armée Rouge aan Armée Noire 47 bakken bier moeten overhandigen (Gato, 06/03/2012). De derde activiteit die wordt afgebeeld op Mika’s werk is bordeuse of prostitutie. Prostitutie is de meest gangbare economische activiteit uitgeoefend door straatmeisjes (Zie ook Geenen 2005-6, 2009; Tate 2006; Kahola en Rubbers, 2008 ; Hendriks en Ponsaers, 2011 et al.). Hoewel internationale en lokale NGO’s al jarenlang strijden tegen kinderprostitutie en bovendien prostitutie bij wet verboden is in DRC, is het in het straatmilieu volkomen aanvaard. Geenen (2005-6: 15) beargumenteert dat in Kinshasa “sowieso op een eigen manier over liefde en seksualiteit gedacht” wordt. Ook in alledaagse, “normale” liefdesperikelen speelt geld een belangrijke rol. Vrouwen werpen hun charmes en lichaam in de strijd voor het verkrijgen van geld en sucrées (frisdrank), in die mate dat het als man zonder geld bijzonder moeilijk is om überhaupt liefde te kennen.
Lacoste, een 17-jarig straatmeisje, deed haar beklag over een shege die op haar verliefd was geworden. Ze moest van hem stoppen met zich te prostitueren. Hij zou nu voor haar en haar kind van enkele maanden oud zorgen. Die dag gaf hij haar 3000 FC (3,33$). Toen de avond viel, spreidde hij een pagne op de grond in Yamaka waar ze samen de nacht konden doorbrengen. Lacoste zag dit echter niet zitten. De 3000 FC die ze gekregen had, vond ze veel te weinig om bij hem te blijven als zijn vriendin. Ze zei hem dat als ze nu [’s avonds] de straat opging, ze gemakkelijk 11000 FC (12,20$) kon verdienen. Daarop vertrok ze en de liefde was over. Champion Rouge, die geluisterd had naar haar relaas, sprak dat 3000 FC veel was voor een meisje als zij, die immers al “door vele mannen uitgewoond was”. Hierop antwoordde Lacoste “Ngai moko nayebi valeur ya bord na ngai, na prix na nga” - ik alleen weet de waarde van mijn vagina en de prijs (Lacoste, 19/01/2012).
Kortom, hoewel 3000 FC ruim voldoende is om zichzelf en haar baby te voeden, en daarenboven om nog in andere dagelijkse behoeften te voorzien, verkiest Lacoste de straat op te gaan als prostitué. Haar vagina ziet ze als koopwaar waarvan zijzelf de prijs bepaalt. Of zoals in De Boeck en Plissart’s Kinshasa: recits de la ville invisible (2005 : 166): “le corps est un magasin, c’est de l’argent, c’est comme la marchandise”. Daarenboven is 11000FC op één avond zeker niet slecht, in een stad waar het aantal mensen dat moet leven van minder dan 1$ per dag hoger ligt dan in eender welke ander stad wereldwijd (De Boeck, 2011: 69). Ter
51 vergelijking: de opvoeders werkzaam bij de lokale NGO ORPER (Œuvre de Reclassement et de Protection des Enfants de la Rue) verdienen ongeveer 150$ per maand, dus 5$ of 4500 FC op dagbasis.
Niettegenstaande het bovenstaande betoog van Lacoste groeien er tussen de bashege liefdesrelaties bij de vleet. In één van hun songs (2012), in de stijl van coupe décalé, zingt de bende Poison Gouvernement over straatmeisjes als petites ya caméléon. Ze wisselen van vriend, zoals kameleons van kleur. “We zijn nooit zeker of ze niet tegelijkertijd andere mannen hebben”, klaagde DJ Grenade. “Met het feest van de vrouw [dat in Kinshasa uitbundig wordt gevierd] kan ze aan jou vragen om haar een pagne te kopen, maar tegelijkertijd gaat ze naar een ander om schoenen”. “Maar beter een vrouw hebben dan helemaal geen”, besloot hij (DJ Grenade, 01/03/2012). Als men erachter komt dat hun mwasi - meisje/vriendin - een andere vriend heeft, komt het hoogstwaarschijnlijk tot een conflict. Direns (01/03/2012) van Poison gouvernement stelde dat ze zoiets niet zomaar konden laten gebeuren, omdat ze teveel geld in hun meisje hebben “geïnvesteerd”. Met dit investeren in vrouwen bekrachtigt Direns de wijdverspreide assumptie omtrent de Afrikaanse man-vrouw relatie, waar liefde in zekere zin door mannen wordt afgekocht en wordt onderhouden door giften (Trapido, 2010: 139). Ook de bende Peuple Arabe (05/10/2011) stelde dat als bendes bashege onderling vechten, het altijd draait om basi ou mbongo – vrouwen of geld. Of beide tegelijkertijd? Verhouden Afrikaanse vrouwen in het algemeen, en straatmeisjes in het bijzonder, zich niet nog op een andere manier tot geld dan enkel als een soort van levend spaarvarken dat mannen niet meer kunnen openmaken? Zo stelt Geenen (2009: 349) dat vrouwen voor de bende vaak de “belangrijkste bron van inkomsten” uitmaken. Met prostitutie valt nu eenmaal veel geld te verdienen. Ook Celeo, een straatjongen die frequent op Yamaka te vinden was, stelde dat andere bayankee zich ten opzichte van hun vriendin als pooier opstellen en hen aanmoedigen aan prostitutie te doen: “kende koluka mbongo, oyela ngai” - ga geld zoeken en breng het mij (Celeo, 29/02/2012). Hier is het dus de vrouw die geld geeft aan de man. De giften stromen in tegengestelde richting (Trapido, 2010), weliswaar in ruil voor een relatie en bescherming (zie ook Geenen, 2005-6). Toch wordt hiermee -op straat- de dominante assumptie betreffende de man-vrouw relatie op zijn kop gezet. Trapido (2010: 139) stelt hetzelfde vast in de relatie tussen vrouwen en populaire muzikanten in Kinshasa, waar vrouwen zich proberen op te dringen door hun muzikale helden te overladen met hippe cadeaus, in de hoop op een relatie of de nacht van hun leven. Kortom, in de woorden van Trapido (2010: 140): “Clearly Kinois ideologies concerning such important items as love and
52 money are complex and even contradictory”. Terugkoppelend naar straatkinderen en prositutie: niet elke shege wil accepteren dat zijn vriendin aan prostitutie doet. Zo zei Celeo (29/02/2012): “si j’attrape ma femme en train de faire ça [prostitution], ça sera le bagard”. Nochtans is hij niet naïef: “Mwasi ya bayankee aza kaka yankee. Nous savons bien qu’elles font ça, mais même si tu la tape fort elle va jamais écouter” (Celeo, 29/02/2012). “De vrouw van de bayankee is zelf ook altijd yankee. We weten goed genoeg dat ze het [prostitutie] doen, maar zelfs als je ze hard slaat zal ze nooit luisteren”.
Tshenzen, die naast hem zat, viel in en zei: “Bango nioso baza kaka, qu’est que tu veux, on n’a pas le droit de les aimer” (Tshenzen, 29/02/2012)? “We zijn allemaal kaka [synoniem voor yankee], wat wil je? Hebben we het recht niet om van hen te houden?” Ook Tshenzen en Celeo bedrijven naar eigen zeggen veelvuldig de liefde met de batshel – prostituees. Het verschil tussen seks met de vriendin en met een meisje van plezier, is dat ze zich bij een prostitué beschermen met een condoom en bij hun vriendin niet (Celeo, 29/02/2012) met alle gezondheidsrisico’s van dien.
Een andere (illegale) activiteit die door straatmeisjes, maar evengoed door straatjongens, wordt uitgeoefend is het uitbaten van zogenaamde nganda’s of ontmoetingsplaatsen. In een nganda kan men gewoonlijk bier drinken en/of geit of kip eten. Op Yamaka en andere sites of basissen van straatkinderen krijgt de term een andere connotatie. In plaats van kip te eten en/of bier te drinken, komen mensen hier samen om weed te roken en goedkope whisky te drinken (Tsweke en agene) te drinken. Verder worden er vaak illegaal, zonder vergunning, gokspelen gespeeld, zoals kaartspelen en jeu de six - een soort van “mens erger je niet” waarbij geld wordt ingezet. De bashege maken een belangrijk deel uit van het cliënteel van deze nganda’s, maar ook niet-straatkinderen vertoeven er regelmatig. Daarenboven zijn deze plaatsen ook bij politieagenten en militairen uitermate populair. Dit creëert dubieuze situaties waarbij politie en straatkinderen gezellig samen zitten bij pot en pint, terwijl het tegelijkertijd ook diezelfde agenten zijn die straatkinderen opjagen en geweld aandoen.
53
Merline, een straatmeisje van 22 jaar, baat helemaal
achterin
Yamaka
een
zogenaamde nganda uit. Vanaf de aan Yamaka grenzende Avenue Kasavubu en Boulevard
Sendwe
is
het
totaal
onzichtbaar. De ontmoetingsplaats bestaat uit niet meer dan enkele houten banken, stoelen, kisten die als zitplaats moeten Figuur 9 Nganda Merline, achteraan in Yamaka (Merline, 2012).
dienen en een tafeltje dat, afgaande op de tekst die er op geschreven staat -
“Recharger. Ici.” - oorspronkelijk als kraampje werd gebruikt waar men unités of belkrediet verkocht (figuur 9). Sigaretten worden er aan 50 FC (0.06$) per stuk verkocht, één maat Tsweke aan 100 FC (0.11$) voor 200FC kan men er al een joint krijgen. Merline verdient met het dealen in weed en verkopen van sterke drank genoeg om zichzelf en haar kind van 2 jaar oud, Gracia, in hun levensonderhoud te voorzien. Anders dan de meeste andere straatmeisjes doet ze niet aan prostitutie. Naar eigen zeggen ook omdat ze het gewoonweg niet kan: “nazo sala ngo po nazwaka eloko par jour, po nga naliaka, mwana na nga peut alia, tozala bien. Eza te que nafandaka kaka boye. Nabimaka na butu nasala bakindumba, nakoka ngo te. Po nazwa déjà choc ya makasi likolo, nazo koka kotambola tambola mingi te po naluka luka te” (interview Merline, 18/02/2012). Ik doe het [weed, sigaretten en sterke drank verkopen] om elke dag wat geld te hebben voor mijn eten, het eten van mijn kind en ons welzijn. Het is niet dat ik hier zit zonder iets te doen. Ik ben niet in staat om ‘s avonds uit te gaan om aan prostitutie te doen: omdat ik al een grote “choc” aan mijn been heb gehad, kan ik niet te veel wandelen om te gaan zoeken [geld zoeken]”.
Toen Merline op een dag haar whisky en weed ging inkopen, is ze verzeild geraakt in een motorongeluk. In het hospitaal Saint Joseph kon ze haar medische zorgen niet betalen. Daarom stuurde ze een religieuze zuster naar haar familie om hen te informeren over haar toestand. Na enkele dagen kwam een familielid haar 30$ brengen. Dit was slechts genoeg voor de eerste zorgen. Hierdoor werd ze ontslagen uit het ziekenhuis en heeft haar been tot op heden niet de nodige behandeling gehad (interview Merline, 18/02/2012). Het resultaat is dat
54 er een kromming in haar rechterbeen ontstaan, waardoor ze hinkt bij het wandelen. Belangrijk en tekenend in de situatie van Merline is dat ze ondanks het lijden waarmee ze te kampen heeft niet bij de pakken blijft neerzitten. “Eza te que navandaka kaka boye” of “het is niet dat ik hier zit zonder iets te doen” (interview Merline, 18/02/2012). Ze zoekt naar oplossingen voor haar problemen en ontplooit zich ondanks alle moeilijkheden tot een actieve agent die capabel is voor zichzelf en haar kind te zorgen.
Hierboven werd al kort aangehaald dat ook stelen tot de (illegale) economische activiteiten van de bashege behoort. Zo toonden leden van de bende Tigo (11/10/2011) in de wijk Matonge hoe ze met een scheermes een snede in de broekzak van een afgeleid slachtoffer maken, volgens hen een ideale manier om GSM’s te bemachtigen. Hugor (13/01/2012), een straatjongen van 15 jaar, sprak van zijn vingers als “fetisjen die nooit missen” en Shada (09/11/2011) snoefde: “Nayibaka, naza diable, motema mabe, moi je suis pas un pasteur” - ik steel, ik ben een duivel, ik heb een slecht hart, ik ben geen pastoor. Kape, mijn researcher, stelde dat straatkinderen bij dit stelen vooral op steelse wijze te werk gaan; “ze spelen met de intelligentie van mensen” (Kape, 17/10/2011). Eén van de manieren hiervoor is om een informele economische activiteit als dekmantel te gebruiken, of ten minste gedurende andere informele activiteiten een waakzaam oog te hebben voor gelegenheden die zich voordoen. Het verzamelen van gevallen bonen op de markt is voor Shada in zijn woorden enkel een “movema”, dat letterlijk vertaald kan worden als een beweging. Het is een truc om mensen om de tuin te leiden. Die dag had hij naar eigen zeggen 200000 FC (222$) kunnen stelen van een mama op de markt (Shada, 09/11/2011). Modogo (23/01/2012) bekende evenzeer alert te zijn tijdens het poetsen van schoenen in de straten rond Grand Marché; “Si je vois quelque chose isolé, c’est parti tout de suite”. Ook Hugor, die als porteur op de markt Zigida werkt, maakt handig gebruik van de synergie die zijn informele activiteit in combinatie met stelen oplevert. Van tijd tot tijd dreigen de koopwaar, delen ervan en/of het geld van zijn klanten wel eens te verdwijnen. Hij verdedigde zich als volgt: “Moto asalaka na bank ayibaka, ebongo ngai nasalaka na bureau te, soki nayibi eza mabe?” – De persoon die in de bank werkt steelt. Omdat ik niet op een bureau werk, is stelen daarom slecht (Hugor, 13/01/2012)”?
Hoewel de bashege als ze stelen voornamelijk met de intelligentie van mensen spelen en op steelse wijze te werk gaan, handelen een aantal onder hen ook op een brutere manier. Zo duwden vijf leden van de bende Peuple Arabe, gedurende één van mijn observaties ‘s avonds een voorbijganger tegen een geparkeerde jeep in een zijstraat van de Boulevard 30 Juin,
55 waarna ze vliegensvlug zijn zakken leeghaalden. Na enkele seconden lieten ze hem weer gaan (veldnota, 19/10/2011). Anderen organiseren zich in kulunabendes. Dit zijn jongerenbendes die in groep mensen overvallen, met machetes, knuppels en glazen flessen (Hendriks, Ponsaers et al.; 2011). Hierboven is beargumenteerd dat men de fenomenen van de bashege en kuluna niet over dezelfde kam kan scheren. Toch maken de Kinois vaak een minder groot onderscheid. Selestin (20/10/2011), die als sentinelle39 in een klooster werkt, stelde het als volgt: “les bashege et les kuluna c’est la même chose. Les bashege sont les porcs dans la ferme, les Kuluna sont les sangliers dans la forêt. Mais les deux sont des porcs”. Catalogue, een lid van Peuple Arabe, kenmerkte het verschil als volgt: “Biso tokabanga bakuluna te. Mpo biso, tobandaki kiyankée liboso na bango. Bazali babelesi. Balalaka na ndako, biso tozali na balabala 24/24. Bango bazali ba bandit. Bazo menacer, moto nionso même un simple monsieur, pona kobotola ye mbongo, téléphone; na mabanga, machette, milangi ; tandis que biso to tungisaka seulement bapatron, les hommes riches” (Catalogue, 19/10/2011). Wij hebben geen schrik van de kuluna. Want wij zijn voor hen met kiyankee40 begonnen. Zij zijn babelesi [thuiswonende kinderen]. Ze slapen thuis. Wij zijn 24/24 uur op straat. Zij, zij zijn bandieten, ze bedreigen iedereen, zelfs een eenvoudige meneer, om hem te beroven van zijn geld en telefoon. Ze opereren met stenen, machetes en glazen flessen. Wij daarentegen vallen enkel patroons en rijke mannen lastig. Hoewel Catalogue’s betoog misschien een iets te groot Robin Hood-gehalte heeft, beklemtoont ook Zao, een shege van Yamaka en vader van 3 kinderen, dat de kuluna babelesi zijn. Hij voegt er nog aan toe dat de bashege vaak opdraaien voor de misdaden van de kuluna. “Kuluna abotolaka, alala na famille. Il veut semer la désordre partout dans la ville, après leur dégâts, il retourne chez eux . Alors c’est nous qui sommes le plus visé pour répondre à ses actes au niveau de la police” (Zao, 16/01/2012). Een kuluna berooft mensen, hij slaapt bij zijn familie. Hij wil doorheen heel de stad wanorde brengen, na hun beschadigingen keren ze terug naar huis. Vervolgens worden wij geviseerd door de politie om verantwoording af te leggen voor hun daden. 39 40
Bewaker en tegelijkertijd conciërge. Klaar zijn om alles te doen, zich weten te verdedigen voor eender welke bedreiging, buiten de normen staan. Kortom de mindset van de bayankee (Kape, 7/02/2012).
56
Kortom, kuluna zijn babelesi die zich in bendes organiseren, met als doel mensen te beroven. Hiervoor maken ze gebruik van zogenaamde “armes blanches” of niet-vuurwapens: machetes, messen, glazen flessen, scharen en knuppels. In de woorden van Modogo (23/01/2012): “ils font l’extorsion par force”. Anders dan de bashege handelen ze praktisch altijd in groep. Volgens commandant Jean Paul van één van de ondercommissariaten langs Yamaka, is er vooral kulunaactiviteit op momenten wanneer er niet veel mensen aanwezig zijn: op geïsoleerde plaatsen, nadat de avond gevallen is en tijdens of juist na de regen (Jean Paul, 28/02/2012). De bashege daarentegen gaan gewoonlijk op een andere manier te werk. Hoewel het niet kan worden ontkend dat er ook onder hen zijn die stelen en roven, opereren zij meestal individueel of in een kleine groep. Ze hanteren hierbij doorgaans geen machetes of andere armes blanches - met uitzondering van enkele geïsoleerde gevallen (Kape, 7/10/2011). Tenslotte spreken bashege vooral minachtend over de kuluna. In tegenstelling tot henzelf zijn het babelesi, en dus baniama of volgzame beesten die beschermd en gevoederd worden door hun familie.
Toch lijken er, ondanks dit onderscheid, tussen beide fenomenen overlappingen te bestaan. Er zijn wel degelijk straatkinderenbendes die aan kulunapraktijken doen. Zo werd hierboven al de bende Bazowa vermeld; een bende die overdag en ’s namiddags vaak op Yamaka te vinden was. Voor hun rooftochten drogeerden ze zich hier vaak met alcohol en weed bij de ngandauitbaatster Fifi. Ook bij andere shege en kulunabendes is het drogeren voor operaties en gevechten een courant gebruik. Patrick, een bendelid van Peuple Arabe, zei hiermee de geest versterken – kokoti l’esprit. Door eerst whisky en weed te nuttigen zijn ze tot alles in staat en schrikken ze voor niks meer terug (Patrick, 17/10/2011). Onderstaande fragmenten uit een coupe décalé songtekst van Bazowa (Bazowa Master, 2012) illustreren duidelijk het kulunagehalte van de bende.
Moto nani x2, aboya Bazowa basiama na Welke persoon x2, accepteert niet dat de vieee,
aboya
Bazowa
basiamaaaah, Bazowa
Bazowa baboyi kotika kishegue.
leven/zich
manifesteren,
accepteert niet dat de Bazowa zich manifesteren,
de
Bazowa
weigeren
kishegue [het gedrag van de shege] te laten. …
57 prise break
Gevat - de actie van iemand vatten41
Dit onder woorden brengen van de actie “vatten” wordt ook gedaan in Elico de Chasse, één van de meest populaire décalésongs in Kinshsasa van de befaamde kulunabende van Barumbu. In deze song wordt niet prise break gehanteerd, maar a le bekolo bekolo be craca. Met zowel craca als break wordt verwezen naar het geluid dat handboeien maken als ze dicht gaan. Het beeld de actie uit waarmee zij als kuluna iemand “arresteren”; aanhouden om hem/haar van zijn bezittingen te beroven. natambola na 3242, nakoma kobanga ik wandel met een machete, ik begin barace, natambola na yango nakoma ko.
schrik te krijgen van bureau 2, ik wandel ermee [machete] en krijg schrik.
Bureau 2 is straatslang voor de ANR (Agence Nationale de Renseignement), de inlichtingendienst van de PNC (Police Nationale Congolaise). Daarnaast wordt het gebruik van machetes bij overvallen in Kinshasa specifiek aan de kuluna toegewezen (Zie supra).
Baniama coin Bazowa batelema na coin De beesten op de hoek, de Bazowa x15
plaatsen zich op de straathoeken43 x15
Ook hiermee wordt verwezen naar de modus operandi van de kuluna, die zich opstellen op de geïsoleerde straathoeken, al wachtende op slachtoffers.
A le zunguluke, kotele, bongama, maison Beweeg, ga naar binnen, bereid je voor, bokeba ceinture ya zowa x2, ceinture ya zij die thuis zijn, wees voorzichtig voor de Zowa tobeta Matete , Kingabua tii na ceinture [bende] Zowa x2, De ceinture ville (Bazowa Master).
[bende] Zowa heeft al toegeslagen in de wijk Matete, Kingabwa, tot in de stad.
Volgens Shomba (2009: 13) steunt een kulunabende qua organisatie op vier pilaren: de leider, la ceinture du chef, de leden en de vriendinnen. De leider, meestal de fysiek sterkste van de groep, staat in voor het voortbestaan van de bende en heeft een monopolie over de te nemen 41
Ook in de boeien. Maar in deze context hebben de kuluna/Bazowa iemand gevat. Trent-deux is slang voor machete. Het komt van “tramotina”, een machetemerk. 43 Verwijst naar het opereren van de kuluna. Ze nemen verlaten straathoeken in en wachten daar op slachtoffers. 42
58 beslissingen. La ceinture du chef bestaat uit de bendeleden het dichtst bij de leider, die hem helpen bij zijn soeverein bewind. De leden zijn diegenen die de orders uitvoeren en de vriendinnen zijn onder de bescherming van de bende geplaatst. Kortom: een kulunabende is geen anarchistische troep wildemannen, maar een complexe, informele en clandestiene organisatie (zie ook Hendriks, Ponsaers et al., 2011).
De hierboven besproken bende Armée Noire, die goederen lossen van vrachtwagens op de markt Zigida (zie supra), is tegelijkertijd een georganiseerde kulunabende. Generaal Gato, de leider van de bende, expliciteerde hoe zijn bende bestaat uit vijf ceintures of riemen. Als ze gaan vechten met andere bendes om territorium (zie Geenen, 2009) functioneren de leden van de eerste ceinture als verkenners. Zij observeren de omgeving en, indien hiertoe opgedragen, provoceren ze de tegenstander. Indien ze dreigen te verliezen, rent één van de verkenners terug naar de achtergebleven bendeleden om versterking te vragen, terwijl de rest van de eerste riem ter plaatse blijft. Vervolgens komt de tweede ceinture in actie. Als men ook nu nog het onderspit moet delven, snelt er weer iemand terug om de derde riem te halen. Dit principe herhaalt zich tot de laatste en sterkste ceinture ter plaatse is. Daarnaast hebben bepaalde bendeleden ook specifieke functies, zoals chargeur des opérations en verdeler/verantwoordelijke van de machetes. Volgens generaal Gato wordt hetgeen een bendelid tijdens een gevecht of operatie steelt achteraf gedeeld met de rest van de groep. In ruil geniet hij bescherming. Als een bendelid bijvoorbeeld wordt opgepakt voor een diefstal, al dan niet met geweld, zal heel de bende bijleggen om hem vrij te kopen. Als het bendelid de gestolen goederen heeft achtergehouden en de politie is naar hem opzoek, wordt hij in bepaalde gevallen gewoonweg door de bende uitgeleverd of wordt er alleszins geen moeite gedaan om hem uit de problemen te helpen (Gato, 06/03/2012).
3.2.2 Coops tussen straatkinderen en de publieke macht
Het relaas van Gato komt overeen met de stelling van Nzeza (2004: 33-34) die beargumenteert dat het voorwerp van de coop niet noodzakelijk geld, goederen of diensten hoeven te zijn. De coöperatie kan voor één of meerdere partijen ook rond immateriële zaken draaien, zoals veiligheid en vrijheid. Een duidelijke coop tussen politie en straatkinderen werd hierboven al aangehaald: het vrijkopen van zichzelf of anderen uit het cachot. Deze te betalen amande heeft immers niks met de formele rechtsgang te maken. Volgens de Congolese wet
59 moet een gearresteerde binnen de 48 uur voor een rechter verschijnen (Tate, 2006: 24). Binnen de 48 uur moet de parketmagistraat beslissen over de verdere aanhouding. Indien de aanhouding overeind blijft, wordt men nogmaals in een tijdspanne van niet langer dan 48 uur getransfereerd naar de gevangenis Makala. Hier zal hij/zij ook definitief worden berecht. Er is in Kinshasa dus geen opdeling in huizen van arrest en huizen van bewaring. De rechter velt in de gevangenis zelf zijn oordeel (Lt. Jean Paul, 20/01/2012; Sakara, 16/11/2012). In het geval van minderjarigen moet de rechter volgens de wet hem/haar trachten te herenigen met zijn/haar familie of onderbrengen in een private of publieke instelling die hiervoor geschikt is. De realiteit is echter anders: maar al te vaak belanden ook minderjarigen in de gevangenis (Tate, 2006). Een mogelijkheid om hieraan te ontsnappen is in vele gevallen het betalen van een informele boete aan de politie. Met andere woorden gaat het hier om een coop tussen politie en aangehoudene, waarbij de laatste praktisch in de coöperatie gedwongen wordt indien hij/zij zijn vrijheid wil bewaren (Nzeza, 2004: 34). Vaak belanden straatkinderen zelfs niet in het cachot, maar speelt de coop zich al vroeger af. Zo stelde het straatmeisje Merline (13/01/2012) dat politieagenten vaak aan “privéonderzoek” doen: Een mama had klacht neergelegd tegen de straatjongen Mandula44 wegens diefstal van haar ketting. Even later verscheen een politieagent bij nganda Merline, en vroeg haar waar hij Mandula kon vinden. Als hij niet gearresteerd wilde worden, moest hij een deel van zijn buit aan hem, de agent, afgeven (Veldnota Merline, 13/01/2012). In het vorige hoofdstuk is aangehaald dat uitbaters van nganda’s op Yamaka de politie wekelijks een som geld geven om hun zaken te kunnen voortzetten. Daarnaast drinken en roken politieagenten gratis in de nganda’s. Ook dit is een duidelijke coop tussen ngandauitbaters en politieagenten. Ook zijn er “positievere” coöperaties tussen de publieke macht en straatkinderen te onderscheiden. Zo worden bendeleden van Poison Gouvernement actief ingeschakeld door de gouverneur van Kinshasa als een soort gemeentewerkers. Voor 20$ per week houden ze de Boulevard du 30 Juin schoon. Deze boulevard is één van de van de paradepaardjes van Kabilla’s cinq chantier, zijn moderniseringsproject voor DRC. Recent is het wegdek er gerenoveerd, zijn er voet- en zebrapaden aangelegd en werden er verkeerslichten geplaatst. 44
Mandula sliep in een bar langs Marché Zigida, de markt langs Yamaka. Regelmatig was hij op Yamaka te vinden.
60 Het gaat hier wel degelijk om een informeel werk; een formeel contract is nergens te bespeuren.
Een andere coöperatie speelt zich af op politiek niveau. In de aanloop naar de verkiezingen van eind 2011, schakelde zowel het kamp van Kabilla als dat van de oppositie de bashege in bij hun campagne. Veel bashege kregen van opkomende kandidaten wat geld om voor hen te flyeren, of mee te stappen in demonstraties (observatie, 02/11/2011). Men zag in die periode veel bashege rondlopen met vlaggen, T-shirts van kandidaten en ander campagnemateriaal. Zo zwaaide een lid van de kulunabende Bazowa sierlijk met een, weliswaar bebloede, vlag van de regeringspartij PPRD (Parti du peuple pour la reconstruction et la démocratie) (observatie, 03/11/2011). Ook aan de werkplaats van Ley, de tussenpersoon tussen de bashege en de rest van de Kinois op Yamaka, passeerde er geregeld kandidaten die, in ruil voor een vergoeding, de steun van de bashege vroegen (observatie, 02/11/2011 et al.). Het gebruiken van straatkinderen voor politieke doeleinden werd ook bij de voorgaande verkiezingen steevast toegepast. Straatkinderen zijn immers voor wat geld een makkelijk te mobiliseren groep (Tate, 2006; Kahola en Rubbers, 2008; Geenen, 2009). Zich actief mengen in politiek gewoel is voor straatkinderen een coop als een ander, of simpelweg één van de manieren om geld te verdienen (Geenen, 2009: 353). Geen job zonder risico. Veel straatkinderen raakten de voorbije jaren gewond of lieten het leven tijdens politieke manifestaties en de daaruit volgende confrontaties met de politie of politieke tegenstanders (Tate, 2006: 34). Naar aanleiding van de verkiezingen van 2011 waren de NGO’s werkzaam rond straatkinderen in Kinshasa dan ook zeer ongerust en deelde de overkoepelende organisatie REEJER (Réseau des Educateurs des Enfants et Jeunes de la Rue), in samenwerking met de lokale NGO’s, flyers uit op straat die de bashege moesten afraden zich te mengen in politieke manifestaties: “Attention les enfants!!! Ne vous mêlez pas aux manifestations électorales et rester à la maison! Cher enfant, ton âge de moins de 18 ans ne te permet pas de voter. Ne te laisse pas manipuler par l’argent en portant les effigies de politiciens”! “Keba Mwana !!! Na mikolo oyo ya vote komikotisa na makambo ya politique te: vanda na ndako. Mbula na yo na se ya 18 ans ekoki na vote te. Mwana kolata elamba ya parti politigue te mpe kozua mbongo na bongo te”
Naar mijn weten zijn er gedurende de periode van de verkiezingen in 2011 geen incidenten gebeurd waarbij straatkinderen het leven hebben gelaten.
61
De relatie tussen straatkinderen en het establishment wordt dus gekarakteriseerd door tegenstrijdige signalen. Het establishment dat, zoals hierboven werd beargumenteerd, vooral repressief optreedt ten opzichte van de bashege, sluit op andere momenten politieke coöperaties met diezelfde straatkinderen. Daarnaast delen op een lager niveau politieagenten vaak in de winst van de illegale en andere activiteiten van straatkinderen. Kahola en Rubbers (2008) schetsen de relatie tussen straatkinderen en de publieke macht daarom ook terecht als een relatie “entre collaboration et confrontation”.
Een gelijkaardige ambivalentie is terug te vinden in de relatie tussen straatkinderen en de Kinois in het algemeen. Enerzijds heerst er in Kinshasa het populaire discours waarbij straatkinderen in de eerste plaats als criminelen worden gezien waar men liever niets mee te maken heeft (zie supra). Anderzijds maakt praktisch elke Kinois dagelijks wel eens gebruik van straatkinderen: bij het nemen van het openbaar vervoer, het laten poetsen van zijn of haar schoenen, het verslepen van goederen of koopwaar en het bewaken van de auto tijdens een avondje uit. Naast “crimineel” zijn de bashege dus ook gewoon nuttig en vervullen ze een essentiële rol in het dagelijkse reilen en zeilen van het publieke leven in de stad (zie ook Young, 2003). Zo beargumenteert Geenen (2009: 357) dat als in de buurt van een markt een razzia door de ordediensten wordt gehouden, de activiteiten de volgende dag stroever verlopen; “vendors deplore the lack of dishwashers, sweepers, wrap-up boys, and carriers without whom they cannot pursue their vending activities properly”. Kortom, straatkinderen nemen niet alleen deel aan de informele markt. Ze maken er ook een belangrijke speler van uit (zie ook Hendriks, Ponsaers et al., 2011).
3.2.3 Reflectie: straatkinderen als actieve economische actoren
Uit het bovenstaande moet duidelijk geworden zijn dat straatkinderen zich door middel van coops weldegelijk omvormen tot actieve economische, maar ook sociale, politieke en culturele agenten. Volgend citaat uit een rapport van Human Right Watch omtrent straatkinderen in DRC is daarom volgens de optiek van deze masterproef wat simplistisch, of maar deels waar: “For many street children, their ability to survive depends on their finding work to earn enough for food” (Tate, 2006). Hoewel het zonder twijfel waar is dat men in functie van het overleven op straat beter één of andere vorm van - informeel of illegaal -
62 “werk” onder de knie krijgt, om zo “enough for food” te verdienen, mogen de economische activiteiten die de bashege uitoefenen niet herleid worden tot louter overlevings- of copingstrategiën. Geenen (2005-6) stelt dat straatkinderen, wanneer ze wat harder werken, genoeg geld kunnen vergaren voor een concert of voetbalmatch in Stade Martyr, het grootste voetbalstadium in Kinshasa gebouwd ten tijde van Mobutu. Thuiswonende kinderen/jongeren kunnen hier vaak enkel maar van dromen. Straatkinderen verdienen dus relatief gezien veel geld. Hierboven werd deze stelling al verdedigd door het loon van een opvoeder van de NGO ORPER (150$/maand) te vergelijken met hetgeen de prostitué Lacoste gemiddeld per dag getuigde te verdienen. Maar ook als chargeur of bewaker van auto’s kan men dagelijks, in vergelijking met vele andere Kinois, een aardige cent verdienen. Daarenboven oefenen straatkinderen vaak meerdere coops per dag uit. In het interview met Poison Gouvernement (24/01/2012) zei Direns drie jobs te hebben:
ngai mosala na nga, nasalaka na baterrasse, heure moko kiporteur, heure moko, kobela bacar, donc nga mutu moko naza na 3 chida pona na se retrouver. Ik, het werk dat ik doe, ik werk op terrassen, op een ander moment als porteur, op een ander moment bewaak ik auto’s, dus ik alleen al heb drie chida’s [coops/jobs] om mezelf te onderhouden.
Tenslotte is het belangrijk nogmaals te benadrukken dat straatkinderen niet de enige spelers zijn op de informele en illegale markt in Kinshasa. Ook de babelesi en de Kinois in het algemeen nemen gretig deel aan de parallelle economie die al tientallen jaren de formele economie in omvang vele malen overtreft (Zie MacGaffey, 1991; Geenen, 2005-6). De Kinois worden door de werkloosheid, lage salarissen en inefficiëntie in de formele economie gedwongen creatief naar oplossingen te zoeken in de parallelle economie (MacGaffey, 1987; Trefon, 2004). Men moet echter oppassen om niet te romantisch worden over deze zogenaamde creativiteit die door sociale wetenschappers dikwijls toegeschreven wordt aan de zelfredzaamheid van de Kinois. Shapland en Ponsaers (2009) beargumenteren immers dat de informele economie “flourishes where the opportunities already exist”. Straatkinderen en de Kinois in het algemeen zitten samen in hetzelfde postkoloniale schuitje, en moeten tot op vandaag gehoor geven aan de oproep van ex-president Mobutu: débrouillez-vous.
Het verschil tussen straatkinderen en thuiswonende kinderen in Kinshasa is dat deze laatste vaak naar school gaan en dus minder tijd hebben om zich te engageren in informele
63 activiteiten. Daarnaast moeten ze hun bijverdiensten, of tenminste een deel hiervan, afgeven aan hun ouders of voogd (Geenen, 2005-6). In ruil staat hun familie in voor hun dagelijkse welzijn, al beslist de veelzijdige crisis die Kinshasa karakteriseert hier soms anders over (Trefon, 2004). De bashege daarentegen, die het overgrote deel van hun tijd op straat doorbrengen, hebben alle kansen om hun economische activiteiten optimaal te ontplooien zonder hierbij gestoord te worden door zaken als naar school gaan45. Daarnaast werken de meeste bashege voor zichzelf, al moeten de hele kleintjes hun geld vaak afgeven aan een yaya of oudere en hebben de meisjes dikwijls een pooier die ze moeten betalen (Tate, 2006; Geenen, 2005-6).
3.3 Het koloniseren van publieke plaatsen door de bashege
De Boeck en Plissart
(2005:
231)
beargumenteren dat “plaats” in Kinshasa in zekere zin “toebehoort aan diegene die ze gebruikt”. Als moeillijke politieke
antwoord op de
sociaal-economische omstandigheden
die
en DRC
karakteriseren, wordt door de Kinois van onderuit en op creatieve wijze een uiterst boeiende sociale omgeving gecreëerd Figuur 10: Atelier tegenover Stade Martyr (rue Kasavubu) waar barbecues, emmers en houtskoolvuurtjes gefabriceerd worden uit oud metaal (Zao, 2012).
(Trefon, 2004: 13). Niet in het minst komt dit tot uiting in het gebruik van publieke
plaatsen door de Kinois. Met behulp van de meest simpele technieken en materialen bezetten de inwoners van Kinshasa lege plaatsen in de stad, die ze omvormen tot allerlei informele ondernemingen, ateliers of ontmoetingsplaatsen (zie figuur 10). De publieke macht probeert op zijn beurt -zonder veel succes- grip of controle te krijgen op deze informele bezetting. Het resultaat is een interessante en voortdurende set van acties en reacties tussen macht van boven- en onderuit (De Boeck en Plissart, 2005: 231; Geenen, 2005-6). Hetzelfde geldt voor straatkinderen in hun bezetting of kolonisatie van publieke plaatsen en sites.
45
Al volgen een minderheid van de straatkinderen cursussen bij één van de vele NGO’s in Kinshasa, zoals alfabetisering, koken, techniek, esthetiek. Andere worden opgenomen in gesloten centra waar naar school gaan vaak verplicht is.
64 Op 17/02/2012, naar het einde van mijn veldwerk, werd Yamaka aan de kant van de commune Kinshasa door de overheid afgezet. Mede door financiering van de Wereldbank werd er een depot gebouwd waar het materiaal zou worden opgeslagen dat nodig is voor de constructie van de wegen. Hiermee werd het (voorlopige?) einde van Yamaka als straatkinderensite ingeluid. De site werd zwaar bewaakt door de politie, de bomen werden gekapt en bulldozers maakte de grond gelijk.
De nakende sluiting van Yamaka was al minstens een maand bij de bashege geweten. In de weken voor de sluiting hing er dan ook een eerder gespannen sfeer. Op de vraag aan de bashege waar ze naartoe zouden gaan na de sluiting werd verschillend gereageerd. Het straatmeisje Niklette reageerde eerder triest en jammerde dat ze nergens anders terecht kon. Anderen waren actief op zoek naar oplossingen. Claudie zou terugkeren naar haar familie. Merline had in de buurt een kleine studio gevonden en probeerde de huurwaarborg bijeen te sparen. Anderen reageerden eerder onverschillig. Tshenzen dacht dat het wel weer zou overwaaien. Indien de politie hen eruit zou zetten, zouden ze daarna gewoon weer terugkomen. Pichou en anderen waren van plan om de nog beschikbare plaatsen juist buiten de omheining in te nemen. Nog anderen zouden als het zover kwam gewoonweg van site veranderen (Veldnota, 12/01/2012). Sommigen grepen in op de site zelf of transformeerde de site met het oog op de sluiting. Zo was Modogo langs de rivier in de weer met een schop. Naar eigen zeggen bouwde hij een vrouwentoilet en daarnaast een nieuwe basis waar ze whisky konden drinken en weed roken. Hij toonde dat zijn werkzaamheden juist buiten de toekomstige afsluiting lagen (veldnota, 19/01/2012). Ook Pecho en zijn vrienden hadden hun plaatsje al gereserveerd naast de rivier, door er een parasol en wat bankjes neer te zetten. “Un vraie plage”, zeiden ze trots (veldnota, 20/01/2012).
De eerste dagen na de sluiting leken de werkzaamheden van Pecho en Modogo voor niets geweest. Niemand, buiten de arbeiders die de werken kwamen uitvoeren, mocht Yamaka nog betreden. Veel bashege die eerst in Yamaka verbleven waren nu rond de site te vinden. Lege plaatsen aan de overkant van de straat (rue Kasavubu), langs het ondercommissariaat, werden ingenomen en omgevormd tot nganda’s en nieuwe basissen. Merline had zich met haar spullen in een hoekje van een parcelle46 gevestigd. Voor de huurprijs van 15 dollar per maand mocht ze hier haar hut bouwen (veldnota, 17/02/2012, 18/02/2012). Enkele dagen later werd er een grote omheining rond Yamaka geplaatst, aan de kant van de commune Kinshasa. 46
In Kinshasa is een parcelle een ommuurd stuk grond waarbinnen vaak meerdere families leven.
65 Tengevolge hiervan werden nu ook de smalle beschikbare plaatsen rondom de omheining ingenomen door de bashege. Pecho en zijn vrienden konden zich vanaf nu wel settelen op hun “vrai plage” (zie supra). Merline heeft haar nganda achterin Yamaka weer heropend. Ook deze plaats valt juist buiten de omheining. Pichou heeft met zijn vriendin een klein eilandje ingepalmd tegenover de nganda van Merline. Niet echt ideaal, want als het regent overstroomt het eiland (veldnota, 22/02/2012). Gato, de generaal van Armée Noire (zie supra), had dan weer een kamer gehuurd vlakbij zijn werkterrein, de markt Zigida. De werken zouden volgens hem maar twee jaar duren. Daarna zouden hij en de anderen terugkeren naar Yamaka (Gato, 24/02/2012).
Samengevat werd Yamaka door de publieke macht ontruimd om er een depot te plaatsen. Politieagenten zagen er op toe dat de bashege de site niet meer betraden: macht van bovenuit. De bashege op hun beurt bleven niet bij de pakken neerzitten. Ze zochten actief naar oplossingen en in de aanloop naar de sluiting bereidden ze zich zo goed mogelijk voor. Sommigen huurden een studio of verplaatsten zich naar andere sites in de stad. Enkelen koloniseerden de nog beschikbare plaatsen buiten de omheining. Een groot deel van de voormalige bewoners van Yamaka vestigde zich op de nog lege plaatsen aan de overkant van de straat, langs het ondercommissariaat op de avenue Kasavubu. Het is duidelijk dat straatkinderen zich hier omvormen tot actieve actoren, die zelf actief naar oplossingen zoeken, hun leven een bepaalde richting insturen en ingrijpen op de fysieke omgeving rondom hen. Met andere woorden is het duidelijk dat zij agency uitoefenen.
In functie van de uitoefening van agency van de bashege met betrekking tot publieke plaatsen diepgaander te analyseren is Michel Foucault’s concept van “heterotopie” zeer behulpzaam. Het begrip werd in 1966 door Michel Foucault geïntroduceerd en kan letterlijk vertaald worden als “andere plaatsen”. Het duidt op die plaatsen die afwijken van, of in strijd zijn met “normale of alledaagse” plaatsen. Eigen aan heterotopieën is dat ze meerdere, gefragmenteerde of zelfs tegengestelde betekenissen bezitten. Het zijn een soort van effectief gerealiseerde en lokaliseerbare utopieën. Heterotopieën zijn als spiegels op de bredere maatschappij. De maatschappij wordt in deze “andere plaatsen” gerepresenteerd, betwist of omgekeerd als in een carnavalesk spiegelpaleis (Dehaene en De Cauter, 2008; Foucault, 1967).
66 Enerzijds heeft het begrip reeds voor veel sociaal-wetenschappelijke en architecturale theoretici tot bron van inspiratie gediend. Anderzijds heeft het vooral veel verwarring veroorzaakt. Een belangrijke reden hiervoor is dat het concept praktisch uitsluitend steunt op een radiosessie van Foucault op 7 december 1966 voor het Franse radioprogramma “France culture” en een daaropvolgende lezing op 14 maart 1967 voor het “Cercle d’études architecturales”. Slechts juist voor zijn dood, in oktober 1984, is de tekst een eerste keer gepubliceerd in het Franse tijdschrift Architecture, Mouvement, Continuité; weliswaar zonder eerst aan een review te zijn onderworpen door Foucault zelf (Dehaene en De Cauter, 2008). Hoewel in deze masterproef erkend wordt dat het concept “heterotopie” een zekere warrigheid of vaagheid met zich meebrengt, wordt dit niet als voldoende reden beschouwd om het daarom zomaar overboord te gooien. Daarenboven was het helemaal niet Foucaults bedoeling om met zijn heterotopie een mooi afgelijnd concept aan te bieden aan sociale wetenschappers. Hij hoopte veeleer een aanzet te geven voor een nieuw onderzoeksdomein, dat hij “heterotopologie” noemde (Dehaene en De Cauter, 2008; Foucault, 1967).
De Boeck en Plissart (2005) beschouwen in hun Kinshasa: Récits de la ville invisible de stad Kinshasa als een heterotopie. Zeer in het kort analyseren zij verschillende manieren waarop in de hoofdstad van DRC het zichtbare in interactie treedt met het onzichtbare (de wereld van de tovenarij), en het reële met het irreële. Dit interactieproces reflecteert op de stad en maakt Kinshasa tot een heterotopie of een “andere plaats” met vele, gefragmenteerde en tegengestelde betekenissen (De Boeck en Plissart, 2005: 257). In deze masterproef wordt het concept van heterotopie meer bescheiden gehanteerd. Enkel straatkinderensites in Kinshasa zullen in het licht van heterotopie worden geplaatst.
Al in het methodologisch kader van deze masterproef (zie supra: cases en setting) is Yamaka voorgesteld als een groene “other space” midden in de stad. Belangrijk is dat de bashege zelf deze plaats tot Yamaka gedoopt hebben. Het merendeel van de Kinois hebben geen weet van die plaatsnaam. Wel is Yamaka bekend bij vele jongeren in de buurt, andere bashege en politieagenten. Ook aan andere straatkinderensites in de stad wordt door de bashege een aparte naam gegeven: bijvoorbeeld “Djakarta” dichtbij Victoire en “la Plage”, de basis van de bende Tigo (zie supra) in Matonge. Als echte kolonisten geven ze dus de door hen bezette gebieden een eigen naam.
67 Yamaka en andere basissen van straatkinderen worden door de overgrote merendeel van de Kinois gemeden. Voor hen zijn het gevaarlijke zones waar men best met een boog omheen gaat. Zelfs een opvoeder die in een centrum voor straatkinderen werkt reageerde geschokt toen ik hem uitlegde waar ik mijn veldwerk deed. Toen hij doorhad waar Yamaka gelegen was zei hij: “Les bashege là sont des brigands”. Hij zou de site naar eigen zeggen niet zomaar betreden (veldnota, 24/01/2012). Yamaka, andere straatkinderensites en de leefwereld van de bashege in het algemeen worden door de Kinois vaak omschreven als “un monde à part”, “un autre monde” en “une société dans la société”. Bijvoorbeeld ook het hierboven vermeldde schilderij van de schilder Papa Mfumu’Eto (2007) draagt de titel: L’étrange société secrète des shégué (zie supra: beeldvorming over straatkinderen). Er wordt door de Kinois dus een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de plaatsen van straatkinderen en andere “normale” plaatsen in de stad. De bashege leven werkelijk in een andere wereld of in een soort van andere/geheime maatschappij. Straatkinderensites kunnen daarom, in de woorden van Foucault (1967), beschouwd worden als “places outside all other places” of heterotopieën. Foucault maakt een onderscheid tussen “heterotopia’s of illusion” en “heterotopia’s of compensation”. Bij dat laatste geeft hij het voorbeeld van de kolonie: een geperfectioneerde en geordende andere maatschappij ter compensatie van de wanorde in het thuisland. De tegenpool van “heterotopia’s of compensation” zijn de “heterotopia’s of illusion”. Deze “andere plaatsen” streven allerminst perfectie na. Daarentegen creëeren ze illusory spaces die de veronderstelde werkelijkheid weergeven als zijnde de echte illusie (Boyer, 2008: 54). Ze betwisten “normale plaatsen” door subversiviteit en overdaad in de plaats te stellen (Heynen, 2008: 317). Als voorbeeld gebruikt Foucault “het bordeel”; een illusory space dat de geconstrueerde bourgeois realiteit uitdaagt en uitkleedt tot fictie (Boyer, 2008: 54). In het bordeel wordt de bezoeker immers even iemand anders. Voor een moment bevrijdt hij/zij zich van zijn/haar dagdagelijkse fictionele en geconstrueerde burgerlijke keurslijf (Heynen, 2008: 320). In de woorden van Foucault (1967) creëert dit type van heterotopie: “[…] a space of illusion that exposes all real space, all the emplacements in the interior of which human life is enclosed and partitioned, as even more illusory” (Dehaene en De Cauter, 2008: 21).
Ook Yamaka en andere straatkinderensites zijn een soort van bordelen. Enerzijds vrij letterlijk door de vele straatmeisjes die er
Figuur 11: Sapin, La nuit des shegeu, 2007 uit Geenen, Catalogus "de slaap neemt geen plaats in", 2009: 120.
68 aan prostitutie doen. Anderzijds in de rol van heterotopia’s of illussion. De bashege vormen de plaatsen die ze bezetten om tot werkelijke illusory spaces, afgezonderd van en haaks op de realiteit van “normale plaatsen” in Kinshasa. Dit komt doordat de bashege nu eenmaal een zeer subversief leven leiden. Op straatkinderensites wordt overvloedig drugs en alcohol gebruikt, prostituees - al dan niet minderjarig - zijn in grote getalen aanwezig en fysiek geweld is schering en inslag. Met andere woorden vormen de bashege de publieke plaatsen die ze bezetten om tot een soort liberale/anarchistische vrijhavens. Ook in Sapins schilderij La nuit des shegeu (2007) komt dit tot uiting. Op het schilderij ziet men een groep bashege die op hun site de nacht doorbrengt. Verspreid over het doek liggen verschillende straatkinderen op een eerder wanordelijke manier te slapen. Ze zien er allemaal sjofel en gehavend uit en hebben wonden die met pleisters beplakt zijn. Een straatjongen (rechts) probeert het geld van zijn slapende vriend te ontfutselen. Voor hem ligt een lege fles sterke drank47 op de grond. Op de achtergrond rookt er iemand een joint, terwijl anderen seks met elkaar hebben op het dak van een hotel (zie figuur 11).
Nog eens kort samengevat is tot dusver beargumenteerd dat straatkinderen agency uitoefenen door steeds opnieuw publieke plaatsen in de stad te koloniseren. De plaatsen die straatkinderen bezetten worden afgesloten van “normale en alledaagse plaatsen” in de hoofdstad. Voor vele Kinois is het een soort van “andere wereld”, die men niet zomaar betreedt. Straatkinderensites worden hierdoor “places outside all other places” (Foucault, 1967) of heterotopieën. Meer specifiek zijn het illusionary heterotopia’s. De bashege vormen de door hen gekoloniseerde plaatsen immers om tot een soort van vrijhavens, waar ze hun subversieve leven kunnen leiden van seks, drugs en geweld.
Hoewel de bashege plaatsen die ze bezetten omvormen tot illussionary heterotopia’s, die haaks staan op normale plaatsen in de hoofdstad, is het belangrijk op te merken dat deze plaatsen ook niet-straatkinderen aantrekken. Ook jongeren uit de buurt die relaties hebben met de bashege komen er weed roken en whisky drinken. Op Yamaka werden er daarnaast moestuinen gecultiveerd. Sommige tuineigenaren sliepen in een hut vlak naast hun moestuinen, anderen gingen ’s avonds terug naar huis. Mama Suzanne, een vrouw van 40 jaar, had een malewa - een eetgelegenheid in openlucht - op Yamaka. Na de sluiting van Yamaka is ze met haar malewa, samen met vele bashege, naar de overkant van de straat 47
Op deze foto is niet zichtbaar dat er “super lotoko” op geschreven staat. Dit kan vertaald worden als zeer sterke alcohol.
69 verhuisd. Zij voorziet de straatkinderen dagelijks van eten, waarna ze ’s avonds terug naar huis keert. Voorheen had ze haar malewa voor het parcelle waar ze woonde. Een straatmeisje van Yamaka at regelmatig bij mama Suzzanne wanneer ze haar familie bezocht (de buren van mama Suzanne). Ze overtuigde mama Suzanne met haar malewa naar Yamaka te verhuizen. Hier zou ze volgens haar veel meer klanten trekken. Bij moeilijkheden zou zij haar beschermen. In het begin was mama Suzanne vooral bang. Naar eigen zeggen begreep ze niet altijd goed wat er gaande was. Uiteindelijk heeft ze veel minder problemen dan ze eerst had verwacht. Ze heeft nu goede relaties met de straatkinderen in en rond Yamaka en verdient meer dan voorheen (mama Suzanne, 06/03/2012).
In het deel van deze masterproef over structureel geweld is uitvoerig beargumenteerd dat straatkinderensites een hoofdrol spelen bij de repressieve interventies van de publieke macht naar de bashege. De autoriteiten bekampen het fenomeen van de bashege vanuit het principe van spatial governmentality. Door middel van ruimtelijke interventies probeert men de fysieke aanwezigheid van straatkinderen op publieke plaatsen onzichtbaar te maken. Dit gebeurt door interventies te richten op de sites van straatkinderen of door het verplaatsen van straatkinderen weg van hun site (Geenen, 2009) (zie supra: Bashege versus de publieke macht). Kortom, hoewel straatkinderen agency uitoefenen door steeds opnieuw publieke plaatsen in te nemen, kunnen de ordediensten op elk moment beslissen bepaalde straatkinderensites te verwoesten of er de bashege te arresteren.
Toch slaagt de publieke macht er niet in een adequaat en duurzaam antwoord te formuleren op het fenomeen van de bashege in Kinshasa. Ondermeer door de beperkte financiële en logistieke middelen (Shomba, 2009) staat men machteloos tegenover de steeds aanhoudende groei van het fenomeen. Hoewel de publieke macht bepaalde straatkinderensites kan verwoesten of afzetten, is het onmogelijk alle straatkinderensites te vernietigen of elk straatkind te arresteren en onder te brengen in gevangenissen of jeugdinstellingen. Men weet goed genoeg dat wanneer de ene site wordt verwoest, dit een waterbedeffect creëert en elders een andere site opduikt. De realiteit is dat straatkinderensites vaak lange tijd relatief met rust worden gelaten, in die zin dat groepen straatkinderen vaak voor lange tijd niet gedwongen worden te vertrekken. Yamaka bijvoorbeeld heeft voor het gesloten werd jaren dienst gedaan als site voor de bashege. In plaats van de bashege te verjagen van Yamaka of massaal op te pakken, bewaakten en controleerde de autoriteiten de “toegang” tot site. Foucault (1967) stelt dat heterotopieën altijd een systeem van opening en sluiting veronderstellen”.
70
“In general, one does not access a heterotopian emplacement as if it were a pub. Either one is constrained, as in the case of entering a barracks or a prison, or else one has to submit to rites and to purifications. One can only enter with a certain permission and after having performed a certain number of gestures.” (Foucault, 1967; Dehaene en De Cauter, 2008: 21).
De eerste keer dat ik Yamaka betrad, heb ik dit aan den lijve ondervonden. Onmiddellijk werd ik geïnterpelleerd door de commandant van het ondercommissariaat op de rue Kasavubu, die wou weten wat mijn bedoelingen waren. Dat de toegang tot de site wordt bewaakt door de ordediensten is enkel en alleen al duidelijk door het feit dat er niet één, maar twee ondercommissariaten grenzen aan Yamaka (zie figuur 2). Het ondercommissariaat op de rue Sendwe beschikt ook over een container die fungeert als een cachot. Uit informele gesprekken met commandant Jean-Paul bleek duidelijk dat hij zeer goed wist wat er gaande was in Yamaka. Hij wist precies wie er wanneer op de site te vinden was. Yamaka werd met andere woorden goed in de gaten gehouden. Op de site waren er praktisch altijd politieagenten zowel in uniform, als in burger - te vinden. Vaak waren zij daar om net als de bashege weed te roken en whisky te drinken, andere keren waren zij er in het kader van hun politiebevoegdheid. Indien er in de buurt diefstallen of gewelddaden waren gepleegd, vonden er regelmatig arrestaties plaats op Yamaka, of gingen politieagenten op privéonderzoek in de site met als doel een deel van de buit in eigen zak te kunnen steken (zie supra). Niet alleen is het voor de ordediensten gewoonweg niet mogelijk elke site van straatkinderen te verwoesten of alle straatkinderen in Kinshasa te arresteren. Het laten voortbestaan van straatkinderensites en het daarmee gepaard gaande bewaken van de toegang van deze “andere plaatsen” is voor de ordediensten ook simpelweg een winstgevende activiteit. Zo had Ley voor de sluiting van Yamaka een discussie met commandant Jean Paul. Hij stelde dat het ook voor hen (de politie) nadelig zal zijn dat Yamaka gesloten wordt. Hoe minder bashege, hoe minder inbreuken. De politie, die inbreuken als business heeft, zal dus minder verdienen (Ley, 10/01/2012). Zoals hierboven al werd beargumenteerd, dragen ook de vele nganda’s op straatkinderensites bij tot de (informele) inkomsten van de politie. Op Yamaka moesten ze wekelijks een som geld afstaan aan de ordediensten om weed en drank te mogen verkopen. Daarnaast drinken en roken politieagenten gratis in de nganda’s (zie supra: mama Brigitte, 23/01/2012).
71 Samengevat worden de door straatkinderen gecreëerde vrijhavens in de gaten gehouden door de ordediensten. Op Yamaka was het zeer duidelijk dat de toegang tot de straatkinderensite werd bewaakt door de aangrenzende ondercommissariaten. Dit maakt van sites als Yamaka, naast heterotopia’s of illusion, ook heterotopia’s of deviation. Deze laatste definieert Foucault (1967) als “those in which individuals are placed whose behaviour is deviant in relation to the mean or required norm”. Als voorbeelden van dit soort “andere plaatsen” geeft hij psychiatrische
ziekenhuizen,
rusthuizen
en
gevangenissen.
Straatkinderensites
zijn
heterotopia’s of deviation, in die zin dat ze een bepaalde tijd kunnen fungeren als een soort van menselijke vuilnisbak, weg van “normale en alledaagse plaatsen”. Het subversieve en deviante gedrag van straatkinderen wordt in deze heterotopieën tot op zekere hoogte getolereerd door de publieke macht. Zolang dat (menselijk) afval zich in de vuilnisbak bevindt, mag het stinken. Tegelijkertijd worden de sites scherp in de gaten gehouden. Het beschouwen van Yamaka en gelijkaardige sites als heterotopia’s of deviation kan perfect verenigd worden met het principe van spatial governmentality. Ook hier gaat het immers om ruimtelijke ingrepen met als doel de “schadelijke” bashege uit te sluiten van bepaalde publieke ruimtes.
Straatkinderensites als Yamaka bevatten dus tegengestelde betekenissen. Enerzijds zijn het door de bashege gecreëerde vrijhavens of heterotopia’s of illusion. Anderzijds verbergen deze heterotopieën uitsluitingmechanismen (Foucault, 1967). Het zijn immers tezelfdertijd heterotopia’s of deviation; een soort van vuilnisbakken voor menselijk afval. “Everybody can enter into those heterotopian emplacements, but in fact it is only an illusion: one believes to have entered and, by the very fact of entering, one is excluded” (Foucault, 1967; Dehaene en De Cauter, 2008: 21).
Uiteraard hebben ook de bashege iets te zeggen omtrent wie er al dan niet in hun site binnenkomt. Sites en territoria zijn vaak het onderwerp van heuse bendeoorlogen tussen de bashege. Sommige plaatsen bieden immers meer of betere mogelijkheden met betrekking tot het uitoefenen van economische activiteiten (zie Geenen, 2009). Toch is, in de woorden van Merline (12/01/2012), op Yamaka maar één echte leider: “Leader c’est l’état, à part de l’état il n’y a personne”.
72
4
Structureel geweld versus agency
De bashege in Kinshasa bevinden zich dus enerzijds in een situatie van permanent lijden. Systematisch worden ze gediscrimineerd, uitgesloten en tot slachtoffer gemaakt: door hun familie, de Kinois in het algemeen en de publieke macht. Vaak worden ze door hun familie getaxeerd als heks en op straat verbannen. Het merendeel van de Kinois heeft liever niets met hen te maken en beschouwen straatkinderen als gewelddadige bruten, dieven en criminelen. De publieke macht stelt zich voornamelijk repressief op naar de bashege, en probeert hen op publieke plaatsen en bij specifieke “belangrijke” aangelegenheden uit te sluiten of op zijn minst tijdelijk onzichtbaar te maken (zie DEEL I: Structureel geweld).
Anderzijds ontplooien de bashege zich tot actieve agenten die agency uitoefenen tegen het structureel geweld dat shege-life karakteriseert. Ze vormen zich om tot economische actoren, en bovendien tot belangrijke spelers op de alomtegenwoordige informele markt in Kinshasa. Het is fout om te stellen dat de bashege totaal uitgesloten worden van het publieke, sociale en economische leven in Kinshasa. Elke Kinois maakt wel eens gebruik van de diensten die de bashege aanbieden. Door de informele activiteiten die ze elke dag uitoefenen, maken ze zich dus gewoon nuttig. Naast informele economische actoren ontplooien de bashege zich ook tot spelers in de illegale economie van Kinshasa. Straatmeisjes prostitueren zich, anderen stelen en sommigen verkopen weed. Een ander aspect van shege-life waaruit duidelijk wordt dat straatkinderen zich omvormen tot actieve agenten is het koloniseren van publieke plaatsen. Er is beargumenteerd dat straatkinderen de publieke plaatsen die ze bezetten omvormen tot een soort van liberale/anarchistische vrijhavens of “heterotopia’s of illussion”. Toch moet men hier niet te romantisch worden. Tegelijkertijd worden deze “other spaces” door de publieke macht omgevormd tot “heterotopia’s of deviation”; een soort van vuilnisbakken voor menselijk afval. Straatkinderen oefenen dus agency uit door steeds opnieuw publieke plaatsen te koloniseren, maar op het zelfde moment worden ze in deze plaatsen nogmaals uitgesloten van de bredere samenleving (zie DEEL II: straatkinderen en agency). Op het einde van deze masterproef dringt zich de volgende vraag op: “Zijn straatkinderen hoofdzakelijk slachtoffers van een gewelddadig systeem, of moeten ze vooral gezien worden als moedige actieve actoren die het hoofd bieden aan al het onrecht dat hen wordt aangedaan?” Steunend op De Boeck en Honwana’s Makers and Breakers beargumenteert deze masterproef dat ze beide tegelijkertijd zijn. De Boeck en Honwana (2005: 3) stellen dat
73 jonge mensen beschouwd moeten worden als zowel makers en breakers van de samenleving: “Young people constantly shake and shape society but are also shaped and shaken by it”. Ook de bashege van Kinshasa worden “gemaakt” en “gebroken” door de maatschappij. Terwijl ze simultaan diezelfde maatschappij “maken” en “breken”. De economische, sociale en culturele omstandigheden in Kinshasa zorgen ervoor dat duizenden jonge mensen op straat belanden. Eenmaal op straat wordt hen op structurele wijze geweld aangedaan, maar ontplooien ze zich ook tot actieve actoren. Ze geven hun eigen leven en de maatschappij vorm, maar doen deze ook geweld aan. Het zou verkeerd zijn hen te beschouwen als in wezen gewelddadige criminelen, maar evenzeer is het simplistisch hen eenzijdig te classificeren als slachtoffers van een gewelddadig systeem. Ze maken immers integraal deel uit van dit systeem. Ze worden voortdurend misbruikt, afgeranseld en verkracht door de maatschappij, maar doen tegelijkertijd anderen hetzelfde aan. Ze balanceren op behendige wijze tussen dader en slachtoffer, of zijn beide tegelijkertijd. De klassieke criminologische dichotomie waarin de dader zich aan de ene en het slachtoffer zich aan de andere kant van het continuüm bevindt, houdt hier met andere woorden geen stand (De Boeck en Honwana, 2005; Hendriks, Ponsaers, Mulamba, 2011: 11).
Dat straatkinderen integraal deel uitmaken van het gewelddadige systeem dat de postkolonie uitmaakt (Mbembe, 1992) kwam tijdens mijn veldwerk ondermeer tot uiting op de “Zamba Playa”, waar driewekelijks de repetities van de populaire muzikant Werasson plaatsvinden. Elke dinsdag, woensdag en donderdag repeteert Werasson er met zijn orkest, zangers en danseressen vlakbij Stade Martyr. Voor 1500 FC (1,67$) kunnen zijn fans een repetitie bijwonen. De security van de repetities wordt verzorgd door de bashege. Bij het binnenkomen wijzen straatkinderen de plaats aan waar men kan gaan zitten of staan 48. Verder ruimen ze de flessen bier op en houden ze de wacht bij de toiletten. De hoofdtaak is de veiligheid garanderen. Bij conflicten komen zij tussen. Zij bepalen wie kan blijven zitten of eventueel moet vertrekken. Op de Zamba Playa nemen zij voor even een rol aan die in zekere zin vergelijkbaar is met de rol van politieagenten op straat. Opvallend is dat ze die rol op een soortgelijke manier uitoefenen. Zo zag ik Lumumba, een straatjongen die deel uitmaakt van de security van Werasson, met zijn kompanen op de repetitie een toeschouwer langs het podium beroven (Veldnota, 23/02/2012). In hun positie als security, waar straatkinderen een zekere macht krijgen, menen ook zij – net als de agenten van de publieke macht – “the right to enjoy everything” te hebben (Mbembe, 1992: 22). 48
Als men iets te drinken koopt krijgt men een stoel aangeboden. Anders moet men rechtstaan.
74
Het bovenstaande ondersteunt Achille Mbembe’s stelling dat de klassieke sociaalwetenschappelijke tweedeling tussen “onderdrukkers” en “onderdrukten” in de postkolonie wazig wordt. Volgens Mbembe is het zelfs helemaal niet nuttig om postkoloniale relaties uit te drukken in termen van onderdrukker versus onderdrukte of “hegemonie versus counterhegemonie” (Mbembe, 1992: 3). In de postkolonie is er niet simpelweg één dominante groep aan te duiden die de andere onderdrukt. Iedereen in Kinshasa wordt in zekere zin onderdrukt en onderdrukt tegelijkertijd anderen (Mbembe, 1992). Volgens Mbembe (1992) kunnen postkoloniale relaties beter omschreven worden als een soort van “illegaal samenwonen”. De publieke macht en zijn subjecten delen gewoonweg dezelfde “levensruimte”. Maar niemand - straatkind, Kinois of Kabilla - slaagt erin werkelijk grip te krijgen op de crisisomstandigheden die DRC kenmerken. Iedereen zit in hetzelfde schuitje, waaruit het moeilijk ontsnappen is. Zowel het straatkind als president Kabilla tasten, ieder op zijn niveau en uiteraard met verschillende impact, de “mogelijkheden van het onmogelijke” (De Boeck en Plissart, 2005) af; desnoods met geweld. In Kinshasa is het werkelijk: moto na moto na ndenge na ye of “ieder voor zich”.
75
BESLUIT
Het is niet overdreven om te besluiten dat het fenomeen van de bashege in Kinshasa gekenmerkt wordt door complexiteit. Het is niet nuttig om naar straatkinderen te kijken als ofwel arme onschuldige slachtoffers, ofwel gewelddadige bruten en criminelen. In deze masterproef is stap voor stap beargumenteerd dat straatkinderen tegelijkertijd slachtoffers, daders, onderdrukten en onderdrukkers zijn.
Het eerste deel van deze masterproef handelde over straatkinderen en structureel geweld. Niet enkel straatkinderen gaan in Kinshasa gebukt onder structureel geweld. Praktisch iedereen bevindt zich er in een situatie van permanent lijden. De Congolese staat is failliet (Trefon, 2004) en maakt een “regime of unreality” uit (Mbembe, 1992: 8). Vele Kinois lijden honger, de gezondheidszorg bevindt zich in een rampzalige staat en medicijnen zijn vaak te duur. Het geprivatiseerde onderwijs kost voor de doorsnee Kinois handenvol geld en is van slechte kwaliteit. Niet alleen de Congolese staat, maar ook de talloze internationale organisaties en NGO’s in Kinshasa lijken niets aan deze situatie te kunnen veranderen (Trefon, 2004). Een analyse van schilderijen in de stijl van de art populaire, die als culturele artefacten een beeld geven van wat er leeft in de hoofden van de Kinois, toont aan dat de inwoners van Kinshasa eerder kritisch staan tegenover het Westen en de talloze westerse NGO’s en andere internationale organisaties in DRC. Zij liggen volgens hen mee aan de basis van de situatie van permanent lijden waarin de Kinois zich bevinden.
De bashege worden nog eens extra blootgesteld aan stelselmatige vormen van uitsluiting, vernedering en discriminatie. Systematisch worden in Kinshasa kinderen en jongeren uitgesloten door hun familie en belanden ze op straat; dikwijls nadat ze getaxeerd zijn als “heks”. In de literatuur wordt hiervoor vaak een economische (armoede) of culturele (hekserij) verklaring gegeven. Deze masterproef stelt dat sociaaleconomische omstandigheden zeer waarschijnlijk een grote rol spelen, maar niet allesverklarend zijn. Men moet ook rekening houden met de grotere culturele complexiteit van hekserij in Kinshasa. Hierbij steunt deze masterproef op De Boeck en Plissart (2005) die stellen dat hekserij bestaat in het imaginaire van de Kinois, waardoor het constant op de stad weerspiegeld wordt.
76 In zijn schilderij L’étrange société secrète des shégué beargumenteert de schilderkunstenaar Papa Mfumu’Eto (2007) dat de bashege in Kinshasa vooral aanzien worden als gewelddadige criminelen en dieven49. Merkwaardig genoeg kwam in mijn veldwerk tot uiting dat ook straatkinderen zelf deze definitie vaak overnemen. Modogo (23/01/2012) bijvoorbeeld omschreef “shege”, als een straatkind dat steelt. Straatkinderen verwijzen dikwijls liever naar zichzelf als yankee [een moedig persoon]; een benaming die door praktisch alle subgroepen van jongeren in Kinshasa geclaimd wordt (Pype, 2007: 266). Het stigmatiseren van straatkinderen als deviant brengt logischerwijs vormen van discriminatie en uitsluiting met zich mee. In deze masterproef is dit verduidelijkt door een licht te werpen op het repressieve beleid van de publieke macht naar de bashege toe.
Dat de publieke macht vooral voor een repressieve aanpak van het fenomeen van de bashege kiest, kwam meermaals tot uiting in mijn veldwerk. Van tijd tot tijd worden straatkinderen op bepaalde plaatsen massaal opgepakt bij razzia’s. Naar aanleiding van “50 jaar onafhankelijkheid DRC” werd de grootschalige operatie zero enfants dans la rue gelanceerd, met als doel de straten schoon te vegen van de bashege voordat de feestelijkheden begonnen. Soms worden straatkinderensites gewoon verwoest of afgezet door de ordediensten, zoals in Yamaka gebeurde op 9/01/2012 en 17/02/2012. In de voor deze masterproef getranscribeerde songteksten, in de stijl van de coupe décalé, verwijzen DJ’s van straatbendes naar ware deportaties van bashege naar gevangenissen in het binnenland, duizenden kilometers weg van Kinshasa. Geenen (2009) merkt zeer gelijkaardige taferelen op. In haar Sleep occupies no space kadert ze de repressieve interventies van de publieke macht in het principe van “spatial governmentality”. In hun acties tegen straatkinderen focust de publieke macht op (ver)plaatsen. Door middel van ruimtelijke interventies trachten de autoriteiten straatkinderen te bannen van publieke plaatsen. Deze masterproef volgt grotendeels deze redenering. Toch is het voor de publieke macht een onbegonnen werk om alle publieke plaatsen straatkinderenvrij te maken. Yamaka bijvoorbeeld heeft jarenlang dienst gedaan - en zal naar alle waarschijnlijkheid in de toekomst weer dienst gaan doen - als straatkinderensite. In deze masterproef is beargumenteerd dat Yamaka voordat het werd afgesloten kon gezien worden als een “heterotopia of deviation”; of
een zogenaamde “other space” waarin volgens
Foucault (1967) “individuals are placed whose behaviour is deviant in relation to the mean or required norm”. Twee aangrenzende ondercommissariaten van de PNC aan Yamaka 49
Ook in de literatuur wordt vaak gesteld dat straatkinderen voornamelijk aanzien worden als dieven, bruten en criminelen. Zie bijvoorbeeld Geenen (2009) voor het geval van Kinshasa, Kahola en Rubbers (2008) voor het geval van Lubumbashi, Scheper-Hughes (1997) voor het geval van Brazillië.
77 bewaakten gedurende mijn veldwerk de toegang tot de straatkinderensite. De politie wist zeer goed wat er gaande was op Yamaka en wie er zich bevond. In plaats van de straatkinderen te bannen uit Yamaka (zie Geenen, 2009), liet de publieke macht de aanwezigheid van de bashege er toe. Ook dit past uiteraard binnen het principe van spatial governmentality, dat door ruimtelijke regulering “schadelijk gedrag”, of in dit geval een “schadelijke populatie” wil uitsluiten. Doordat de ondercommissariaten de toegang tot Yamaka bewaakten, werd ze een soort stort voor “menselijk afval” afgesloten van de andere plaatsen in de stad. Vanuit de publieke macht wordt dus een uiterst discriminerend en stigmatiserend beleid gevoerd naar de bashege. Straatkinderen worden systematisch uitgesloten uit bepaalde publieke plaatsen. Dit structureel geweld codeert zich in het alledaagse leven ook naar meer “ordinaire” vormen van geweld. De bashege worden door agenten van de publieke macht vaak afgeranseld, verkracht, bestolen en afgeperst (Tate, 2006; Kahola en Rubbers, 2008; veldobservatie, 9/11/2011 et al.). In de woorden van Mbembe (1992: 22) menen functionarissen van de publieke macht in de postkolonie over “the right to enjoy everything” te beschikken; waaronder banditisme. Geweld door agenten van de publieke macht staat in de postkolonie dikwijls niet meer in het teken van het bewaren van de openbare orde, maar dient daarentegen vaak enkel als wijze van afpersing of vorm van plezier. Geweld wordt met andere woorden banaal en is daarbij zeer arbitrair (Mbembe, 1992: 22). Zo viel het tijdens mijn observaties meermaals op dat straatkinderen en politieagenten/militairen die zich op het ene moment verhouden als kat en muis, op andere momenten samen een joint roken en whisky drinken.
In het tweede deel van deze masterproef is met klem benadrukt dat straatkinderen niet passief het structureel geweld dat op hen neerdaalt ondergaan. Ze ontplooien zich tot actieve actoren, die ingrijpen op hun eigen leven en de omgeving rondom hen. Er is dus resoluut voor de optiek van agency gekozen, en niet voor het passievere coping. Auteurs die de optiek van coping hanteren stellen dat straatkinderen op positieve en negatieve manieren leren omgaan met de ellende die hun leven karakteriseert (Kombarakaran, 2004). Deze masterproef beargumenteert dat straatkinderen actief hun leven een bepaalde richting insturen. Het uitoefenen van agency door de bashege is in deze masterproef uitgespit door te analyseren op welke manier straatkinderen enerzijds zich ontplooien tot actieve economische actoren en anderzijds publieke plaatsen in de stad innemen en omvormen tot heterotopia’s of illusion.
Op straat nemen bendeverband en vriendschapsnetwerken de plaats in van de familie. Toch moet men er vooral leren zichzelf zien te redden. Tijdens mijn observaties deelden de bashege
78 sterke drank, weed en sigaretten, maar voor eten was het ieder voor zich. Straatkinderen ontplooien zich dan ook zeer snel tot actieve economische actoren. Ze oefenen een brede waaier aan informele en illegale economische activiteiten uit. Essentieel is te beklemtonen dat ook de babelesi en de Kinois evenzeer deelnemen aan de informele en illegale economie. Praktisch iedereen in Kinshasa bevindt zich in een situatie van permanent lijden. Iedereen zoekt naar oplossingen in de parallelle economie (MacGaffey, 1987; Trefon, 2004). Er is benadrukt dat de parallelle economie is in Kinshasa vele malen groter dan de formele economie. Zelfs zoveel groter dat het volgens sommige auteurs gewoonweg niet nuttig is om van een onderscheid tussen de formele- en informele economie te spreken (zie bijvoorbeeld: Geenen, 2005-6).
Voorbeelden van informele activiteiten die de bashege uitoefenen zijn: nagellak verkopen, auto’s bewaken, als chargeur of porteur werken, bedelen, boodschappen doen voor marktkramers en blokjes houtskool, plastic zakjes of bonen verzamelen die men achteraf in een grotere hoeveelheid kan verkopen. Hoewel de Kinois de bashege vooral beschouwen als crimineel gespuis, maken straatkinderen zich door de informele activiteiten die ze uitoefenen gewoonweg nuttig. Iedereen in Kinshasa maakt wel eens gebruik van hen. Voorbeelden van illegale activiteiten zijn: prostitutie, het dealen van weed en stelen. Bij het jatten gaan de bashege meestal op een steelse manier te werk. Vaak wordt een informele activiteit als dekmantel gebruikt. Toch zijn er een aantal onder hen die op een brutalere manier te werk gaan. Sommige organiseren zich in kulunabendes. Deze bendes overvallen hun slachtoffers in groep, met behulp van machetes en andere niet-vuurwapens. Het recentere fenomeen van de kuluna wordt terecht niet gelijkgeschakeld met het fenomeen van de bashege. Het zijn vooral babelesi die zich organiseren in kulunabendes. Desalniettemin kwam ten tijde van mijn veldwerk tot uiting dat een aantal bashegebendes kulunapraktijken hebben overgenomen. Een gesprek met Gato (06/03/2012), de generaal van de kulunabende Armée Noire, maakte tevens duidelijk dat deze bendes niet mogen gezien worden als een troep loslopende wildemannen. Armée Noire was daarentegen hiërarchisch en bijna militaristisch georganiseerd in vijf ceintures of eenheden.
De informele en illegale activiteiten die straatkinderen uitoefenen kunnen verenigd worden in het woord coop, een verbastering van het Franse woord coopération. Het veronderstelt een samenwerking, al dan niet gedwongen, tussen twee of meerdere partijen waarmee men iets kan verdienen buiten het formele salaris. Het voorwerp van de coop is voor één of meerdere
79 partijen niet altijd geld. Het kan ook gaan om goederen, diensten, documenten of immateriële zaken als veiligheid en vrijheid (Nzeza, 2004). Ook tussen straatkinderen en de publieke macht zijn er coops te onderscheiden. Zo kopen straatkinderen vaak hun kompanen of zichzelf vrij uit het politiecachot. Dit heeft niks met de officiële rechtsgang te maken, maar is een informele boete aan de politiefunctionaris in kwestie. Daarnaast gaan politieagenten vaak op “privéonderzoek” uit, waarbij ze straatkinderen dwingen met hen te coöpereren door een deel van de buit af te staan. Andere coops zijn van politieke aard. Straatkinderen worden door politieke partijen voor wat kleingeld ingeschakeld in campagnes en betogingen. Tenslotte zijn er tevens positievere coops. De bendeleden van Poison Gouvernement bijvoorbeeld krijgen iedere week (informeel) 20$ van de Gouverneur om de Boulevard du 30 Juin schoon te houden. Straatkinderen hebben dus een ambivalente relatie met de publieke macht. In de woorden van Kahola en Rubbers (2008) is het een relatie “entre collaboration et confrontation”.
Toen op het einde van mijn verldwerk Yamaka werd afgezet door de publieke macht (17/02/2012) om er een depot te plaatsen voor het materiaal van de wegenwerken, was duidelijk dat de bashege actief naar oplossingen zochten. Een aantal keerde terug naar hun familie, sommigen huurden een studio, anderen vertrokken naar naburige sites en de rest bezette de nog beschikbare plaatsen rondom de omheining van Yamaka (veldnota, 17/02/2012, 18/02/2012, et al.). Door het bezetten van plaatsen in de stad geven de bashege niet enkel hun eigen leven vorm, maar grijpen ze ook in op de fysieke omgeving rondom hen. Straatkinderen oefenen agency uit door steeds opnieuw van onderuit publieke plaatsen in de stad te koloniseren. In deze masterproef is beargumenteerd dat straatkinderen publieke plaatsen omvormen tot wat Foucault (1967) omschrijft als “heterotopia’s of illusion”. Straatkinderensites, zoals Yamaka, zijn een soort van vrijhavens midden in de stad, afgesloten van alle andere plaatsen. Voor de Kinois zijn deze plaatsen “een andere wereld” of een “maatschappij binnen de maatschappij” die men maar beter kan vermijden. In deze andere wereld zijn straatkinderen tot op zekere hoogte vrij hun subversieve leven van seks, drugs en geweld te leiden. Tegelijkertijd is beargumenteerd dat Yamaka kon gezien worden als een heterotopia of deviation, waar straatkinderen nog maar eens uitgesloten worden van andere publieke plaatsen.
Bovenstaande ambivalentie, waar straatkinderen op hetzelfde moment zich ontplooien tot actieve agenten en tegelijkertijd worden uitgeloten, is precies het punt waaraan deze
80 masterproef heeft willen bijdragen. Samengevat moeten straatkinderen gezien worden als makers en breakers. Ze worden gemaakt en gebroken door de samenleving, terwijl ze diezelfde samenleving maken en breken (De Boeck en Honwana, 2005). Op allerlei manieren worden de bashege uitgeloten door de samenleving, maar tegelijkertijd sluiten ze zichzelf weer in. Bijvoorbeeld door zich te ontplooien tot belangrijke spelers op de informele markt. De bashege kunnen ook niet zomaar gezien worden als slachtoffers van een gewelddadig systeem, omdat ze zelf ook integraal deel uitmaken van dat systeem. Zoals Mbembe (1992) beargumenteert, is het in het postkoloniale Kinshasa niet makkelijk om zomaar een onderdrukte en onderdrukkende groep te onderscheiden. In zekere zin wordt iedereen onderdrukt, en onderdrukt iedereen de anderen. De Kinois zitten met zijn allen in hetzelfde schuitje, waaruit iedereen voor zichzelf tevergeefs probeert te ontsnappen.
81 BIBLIOGRAFIE 1. Aptekar, L. en P. Heinonen (2003). "Methodological Implications of Contextual Diversity in Research on Street Children." Children, Youth and Environments 13(1) geraadpleegd op 7/01/2012 via http://colorado.edu/journals/cye. 2. Barry, A. (1998-9). "Marginalité et errance juvéniles en milieu urbain : La place de l'aide psychologique dans les dispositifs de prise en charge des enfants de la rue." Psychopathologie Africaine 29(2): 139190. 3. Blanc, C., Ed. (1994). Urban Children in Distress: Global Predicaments and Innovative Strategies. Berkshire, Gordon and Breach. 4. Bongo-Mpasi, W. M. S. en T. M. Tsakala "Réinventer L'université ou le paradoxe du diplôme à l'Université de Kinshasa." in Trefon, Ed. (2004). Ordre et désordre à Kinshasa. Cahiers Africains. Paris, Harmattan. 5. Bourdieu, P. (1993). Sociology in Question. Londen, Sage Publications. 6. Bourgois, P. “The Continuum of Violence in War and Peace: Post-Cold War Lessons from El Salvador.” in Scheper-Hughes, N. en P. Bourgois, Eds. (2004). Violence in War and Peace: An Anthology. Oxford, Blackwell. 7. Boyer, M. C. "The many mirrors of Foucault and their architectural reflections." in Dehaene, M. en L. De Cauter, Eds. (2008). Heterotopia and the city. Abingdon, Routledge. 8. Chomsky, N. (1985). Turning the Tide. Cambridge, South End Press. 9. De Boeck, F. (2001). Dancing the apocalypse in Congo: time, death and double in the realm of the apocalytic interlude. Millenarian movements in Africa and the diaspora. Brussel: 55-67. 10. De Boeck, F. "Être shege à Kinshasa: Les enfants, la rue et le monde occulte." in Trefon, Ed. (2004). Ordre et désordre à Kinshasa. Cahiers Africains. Paris, Harmattan. 11. De Boeck, F. en A. Honwana, Eds. (2005). Makers & Breakers: children and youth in postcolonial Africa. Oxford, James Currey. 12. De Boeck, F. en A. Honwana “Introduction: Children & Youth in Africa.” in De Boeck, F. en A. Honwana, Eds. (2005). Makers & Breakers: children and youth in postcolonial Africa. Oxford, James Currey. 13. De Boeck, F. en M.-F. Plissart (2005). Kinshasa: Récits de la ville invisible, La Renaissance du Livre. 14. De Boeck, F. ""La rue est un monde à part!": Kronieken uit Kinshasa." in Geenen, J., Ed. (2009). De slaap neemt geen plaats in - Le sommeil n'occupe pas de place. Gent, Academia Press. 15. De Boeck, F. (2011). The Modern Titanic. Urban Planning and Everyday Life in Kinshasa. Johannesburg Workshop in Theory and Criticism Johannesburg University of the Witwatersrand: 6977. 16. Decorte, T. (1996). "Informele zelfregulering van illegaal druggebruik." Streven 63(10): 886-899. 17. Decorte, T. "Roesmiddelen in een brede maatschappelijke context." in Casselman, J. en H. Kinable, Eds. (2007). Illegale drugs. Samenleving ontleed. Heule, UGA. 18. Decoudras en Lenoble-Bart (1996). "La rue : le décor et l’envers." Politique Africaine 63: 3-12. 19. Dehaene, M. en L. De Cauter, Eds. (2008). Heterotopia and the city. Abingdon, Routledge.
82 20. Englund, H. (1996). "Witchcraft, modernity and the person : The morality of accumulation in central Malawi." Critique of anthropology 16(3): 257-279. 21. Ennew, J., 2002. “Future Generations and Global Standards: Children’s Rights at the Start of the Millenium.” in MacClancy, J, Ed. (2002). Exotic No More: Anthropology on the Front Lines, Chicago en Londen, University of Chicago Press. 22. Evans-Pritchard, E. E. (1937). Witchcraft, Oracles and Magic Among the Azande. Oxford University Press. 23. Ferrel, J. en M. S. Hamm, Eds. (1998). Ethnography at the edge. Boston, Northeastern University Press. 24. Ferrel, J. "Criminological Verstehen: Inside the Immediacy of Crime." in Ferrel, J. en M. S. Hamm, Eds. (1998). Ethnography at the edge. Boston, Northeastern University Press. 25. Ferrel, J., K. Hayward, en J. Young (2008). Cultural criminology: An invitation. Londen, Sage. 26. Feyerabend, P. (1975). Against Method. Londen, Verso. 27. Foucault, M. "Of other spaces (1967)." in Dehaene, M. en L. DeCauter, Eds. (2008). Heterotopia and the city. Abingdon, Routledge. 28. Foucault, M. (1975). Surveiller et punir: naissance de la prison. Paris, Gallimard. 29. Geenen, K. (2005-6). De slaap neemt geen plaats in: Een etnografische analyse van het gebruik van de publieke ruimte door straatbendes in Kinshasa. Afrikaanse talen en culturen. Gent, Universiteit Gent. 30. Geenen, K. (2009). “Sleep occupies no space: The use of public space by street gangs in Kinshasa.” Africa: The Journal of the International African Institute 79(3): 347-368. 31. Geenen, J., Ed. (2009). De slaap neemt geen plaats in - Le sommeil n'occupe pas de place. Gent, Academia Press. 32. Geschiere, P. (1997). The modernity of witchcraft: politics and the occult in postcolonial Africa. Londen, University of Virginia Press. 33. Geschiere, P. (2003). "Witchcraft as the Dark Side of Kinship - Dilemmas of Social Security in New Contexts." Etnofoor: 43-62. 34. Giovannoni, M., T. Trefon, et al. "Agir à place - et en dépit - de l'État: ONG et associations de la société civile à Kinshasa." in Trefon, Ed. (2004). Ordre et désordre à Kinshasa. Cahiers Africains. Paris, Harmattan. 35. Gondola, C. D. (1999). "Dream and Drama: The Search for Elegance among Congolese Youth." African Studies Review 42(1): 23-48. 36. Hammersley, M. en P. Atkinson (2007). Ethnography: Principles in practice third edition. Londen, Routledge. 37. Hendriks, M., P. Ponsaers, en J. T. Mulamba "Catch me if you can - Ambiguities and Complexities of street children [bashege] of Kinshasa." in Cools, M., B. De Ruyver, et al., Eds. (2011). EU Criminal Justice, Financial & Economic Crime. Governance of Security Research Papers. antwerpen, maklu. 38. Heynen, H. "Heterotopia unfolded?". in Dehaene, M. en L. De Cauter, Eds. (2008). Heterotopia and the city. Abingdon, Routledge. 39. Jewsiewicki, B. (2003). "Une société urbaine "moderne" et ses représentations: la peinture populaire à Kinshasa (Congo)(1960-2000)." Le Mouvement social(204): 131-148. 40. Kabwe, W. (2011). Kuluna law. Le Potentiel. Kinshasa.
83 41. Kahola, O. T. (2008). "La violence quotidienne des enfants de la rue: Bourreaux et victimes à Lubumbashi."
Le
bulletin
de
l’APAD(27-28)
geraadpleegd
op
20/11/2011
via
http://apad.revues.org/document3043.html. 42. Kahola, O. T. en B. Rubbers (2008). “Entre collaboration et confrontation: l‟ambivalence des rapports entre pouvoirs publics et enfants de la rue à Lubumbashi (RDC).” Autrepart 47: 25-41. 43. Kilbride, P., C. Suda, et al. (2001). Street children in Kenya: voices of children in search of a childhood. Westport, Bergin and Garvey. 44. Kombarakaran, F. A. (2004). "Street children of Bombay: their stresses and strategies of coping." Children and Youth Services Review 26: 853– 871. 45. Lalor, K.J. (1999). “Street children a comparative perspective.” Child Abuse and Neglect, 23: 759– 770. 46. Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1984). Stress, appraisal, and coping. New York, Springer. 47. MacGaffey, J. (1987). Entrepreneurs and Parasites: The Struggle for Indigenous Capitalism in Zaïre. Cambridge, Cambridge University Press. 48. MacGaffey, J. (1991). The Real Economy of Zaire: The Contribution of Smuggling & Other Unofficial Activities To National Wealth. London, James Currey Ltd. 49. Mbembe, A. (1992). "Provisional notes on the postcolony." Africa: The Journal of the International African Institute 62(1): 3-37. 50. Merry, S. E. (2001). "Spatial Govemmentality and the New Urban Social Order: Controlling Gender Violence through Law." American Anthropologist 103(1): 16-29. 51. Moore, H. L. en T. Sanders, Eds. (2001). Magical interpretations, material realities: modernity, witchcraft and the occult in postcolonial Africa. Londen, Routledge. 52. Mulamba, J. T. (2008). Limites des approches de recupération et de réinsertion sociale des enfants de rue à Kinshasa: Plaidoyer pour une contextualisation des stratégies de réintegration durable. Kinshasa, Université de Kinshasa. Doctoraat in de Anthropologie: 519. 53. Nzeza, A. B. "La « coop » à Kinshasa: Survie et marchandage." in Trefon, Ed. (2004). Ordre et désordre à Kinshasa. Cahiers Africains. Paris, Harmattan. 54. Pambu, B. (2009). Les Bonnes Pratiques sur la Réunification Familiale. Kinshasa, REEJER: 17. 55. Persyn, P. en F. Ladrière "À Kinshasa, la vie tient du miracle: Nouvelles approches en santé publique." in Trefon, Ed. (2004). Ordre et désordre à Kinshasa. Cahiers Africains. Paris, Harmattan. 56. Pype, K. (2007). “Fighting boys, strong men and gorillas: notes on the imagination of masculinities in Kinshasa.” Africa: The Journal of the International African Institute 77(2): 250-271. 57. Rizzini, I., I. Rizzini, et al. "Brazil: A new concept of childhood." in Blanc, C., Ed. (1994). Urban Children in Distress: Global Predicaments and Innovative Strategies. Berkshire, Gordon and Breach. 58. Roygens, L. (2009-2010). De straatjeugd van Kabwa (Zambia) en hun omgang met geld in de dagelijkse “struggle for a better life”: Werken, overleven en consumeren van straatkinderen om volwaardig mens te worden, geklemd tussen verlangen, mondialisering en moraliteit. Sociale en Culturele Antropologie. Leuven, Katholieke Universiteit Leuven: 117. 59. Salmon, L., C. Tsimpo, et al. (2009). Nous ne sommes pas dangereux, mais en danger - Les enfants de la rue à Kinshasa: 130.
84 60. Scheper-Hughes, N. (1997). "Specificities: Peace-Time Crimes." Social Identities: Journal for the Study of Race, Nation and Culture 3(3): 471-497. 61. Scheper-Hughes, N. en P. Bourgois, Eds. (2004). Violence in War and Peace: An Anthology. Oxford, Blackwell. 62. Scheper-Hughes, N. en P. Bourgois “Introduction: making sense of violence.” in Scheper-Hughes, N. en P. Bourgois, Eds. (2004). Violence in War and Peace: An Anthology. Oxford, Blackwell. 63. Scheper-Hughes, N. en D. Hoffman "Brazilian Apartheid: Street Kids and the Struggle for Urban Space." in Scheper-Hughes, N. en C. Sargent, Eds. (1998). Small Wars. The Cultural Politics of Childhood. Berkely, University of California Press. 64. Shomba, S. (2011). "Phénomène « Kuluna » ou le Gangstérisme Juvénile à Kinshasa. Récurrence, Logiques d'Actions et Vulnérabilité de Moyens de Prémunition." in Mouvement et Enjeux Sociaux: Revue de la Chaire de Dynamique Sociale(69): 5-28. 65. Tate, T. (2006). What future?: street children in the Democratic Republic of Congo. Human Rights Watch. A K. Stauss. New York, Human Rights Watch: 70 (2). 66. Trapido, J. (2010). "Love and money in Kinois popular music." Journal of African Cultural Studies 22(2): 121-144. 67. Trefon, Ed. (2004). Ordre et désordre à Kinshasa. Cahiers Africains. Paris, Harmattan. 68. Trefon, T. "Intoduction: La réinventation de l’ordre à Kinshasa." in Trefon, Ed. (2004). Ordre et désordre à Kinshasa. Cahiers Africains. Paris, Harmattan. 69. Tollens, E. "Sécurité alimentaire à Kinshasa: Un face-à-face quotidien avec l'adversité." in Trefon, Ed. (2004). Ordre et désordre à Kinshasa. Cahiers Africains. Paris, Harmattan. 70. UNICEF
(1990). Convention
of
the
rights
of
the
child.
[18.08.2011, UNICEF:
http://www2.ohchr.org/english/law/crc.htm]. 71. Weber, M. (1978). Economy and Society. Berkeley, University of California Press. 72. Willis, P. (1977). Learning to labour. New York, Columbia University Press. 73. X (2009). "23.04.09 Overheid wil banditisme in Kinshasa ‘uitroeien’ (CongoForum)." Geraadpleegd op 20/06/2012,
via
http://www.congoforum.be/ndl/nieuwsdetail.asp?subitem=1&newsid=156800&Actualiteit=selected. 74. Shapland, J. and P. Ponsaers. “Potential effects of national policies on the informal economy.” In Shapland, J. and P. Ponsaers, Eds. (2009). The informal economy and connections with organised crime: The impact of national social and economic policies. Het groene gras. Den Haag, Boom Juridische Uitgevers. 75. Young, L. (2003). "The `place' of street children in Kampala, Uganda: marginalisation, resistance, and acceptance in the urban environment." Environment and Planning D: Society and Space 21: 607-627.