Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2012-2013
De Europese Uitvoerbare Titel Het Europees Executieverdrag Masterproef van de opleiding ‘Master in de Rechten’ Ingediend door
Jelle Boedt
(studentennummer 00802874) Promotoren: Prof. Dr. K. Broeckx Prof. Dr. S. Voet
II
Woord vooraf Deze masterproef moet het sluitstuk vormen van mijn tweejarige master aan de rechtenfaculteit van de Universiteit Gent. De keuze voor het onderwerp was relatief snel gemaakt. Zoals in deze masterproef verder zal blijken, staat de Europese uitvoerbare titel op punt om het Europees procesrechtelijk landschap volledig te veranderen. Het is een bijzonder instrument dat komaf probeert te maken
met
een
klassiek
element
van
de
grensoverschrijdende
tenuitvoerlegging. Ik wens hierbij in de eerste plaats professor doctor Karen Broeckx te bedanken voor de taak die ze als promotor van deze masterproef op zich heeft willen nemen. Zij stond open voor mijn vragen en bedenkingen. Ook voor het aanreiken van bijkomend bronnenmateriaal kon ik steeds bij haar terecht, net als voor mijn tussentijds rapport op het einde van het eerste masterjaar. Ze was eveneens steeds bereid om mijn voorlopige versies eens door te nemen. Haar begeleiding bij deze masterproef kon niet ontbreken. Daarnaast wil ik ook doctor Stefaan Voet bedanken als tweede promotor. Ook wens ik een klein dankwoordje te richten aan Thomas Melis en Stephen Vynck, beiden kandidaat-gerechtsdeurwaarders in Brugge die dikwijls een antwoord hadden op vragen die ik had betreffende deze materie. Dankzij hen was ik in de mogelijkheid om de studieavond ‘Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen’ in de Universiteit van Antwerpen bij te kunnen wonen. Deze heeft ervoor gezorgd om een geactualiseerd beeld te kunnen krijgen van de huidige stand van zaken met betrekking tot dit onderwerp. Tot slot wil ik mijn ouders, mijn broer en vrienden bedanken voor hun steun en geduld gedurende mijn opleiding. Zij waren dikwijls begripvol tijdens moeilijke momenten, in het bijzonder tijdens de blok- en examenperiode.
III
IV
INLEIDING ............................................................................................. 1 HOOFDSTUK 1: VOORZICHTIGE AANLOOP NAAR EEN EUROPESE EXECUTORIALE TITEL ............................................................................. 5 §1. HET EEX-VERDRAG EN DE BRUSSEL I-VERORDENING .................................... 5 §2. EEN LANGE EN VOORZICHTIGE AANLOOP NAAR EEN EET ................................ 6 HOOFDSTUK 2: DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED VAN DE EETVERORDENING ...................................................................................... 13 §1. DOEL VAN DE EET-VERORDENING ........................................................... 13 §2. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE EET-VERORDENING (ART. 2 EET-VO) ............. 14 A. MATERIEEL TOEPASSINGSGEBIED .................................................................. 14 B. TERRITORIAAL TOEPASSINGSGEBIED .............................................................. 16 C. TEMPOREEL TOEPASSINGSGEBIED ................................................................. 18 §3. NIET-BETWISTE SCHULDVORDERINGEN .................................................... 18 A. SCHULDVORDERINGEN .............................................................................. 18 B. NIET-BETWIST ........................................................................................ 21 1. Hypotheses van niet-betwisting (art. 3.1 EET-Vo) ..................................... 21 2. Bijzonder geval: verstekvonnissen in België ............................................. 23 3. Hoger beroep (art. 3.2 EET-Vo) .............................................................. 29 HOOFDSTUK 3: HET FACULTATIEF KARAKTER VAN DE EETVERORDENING ...................................................................................... 31 §1. KEUZE VOOR DE LIDSTATEN ................................................................... 31 §2. KEUZE VOOR DE SCHULDEISER ............................................................... 32 HOOFDSTUK 4: VOORWAARDEN VOOR HET VERKRIJGEN VAN EEN EET 35 §1. GERECHTELIJKE BESLISSINGEN (ART. 6 EET-VO) ...................................... 35 A. OVERZICHT VAN DE VOORWAARDEN ............................................................... 35 B. DE BESLISSING MOET UITVOERBAAR ZIJN IN DE LIDSTAAT VAN OORSPRONG ................ 35 1. Algemeen ............................................................................................ 35 2. Uitvoerbare beslissing in België .............................................................. 36 a. De beslissing is niet voorlopig uitvoerbaar ............................................... 37 b. De beslissing kan voorlopig ten uitvoer worden gelegd .............................. 37
V
C. DE BESLISSING IS NIET STRIJDIG MET BIJZONDERE BEVOEGDHEIDSREGELS UIT BRUSSEL IVERORDENING ............................................................................................ 38
D. DE GERECHTELIJKE PROCEDURE MOET VOLDOEN AAN DE MINIMUMNORMEN ................. 38 E. BIJZONDERE VOORWAARDEN INDIEN DE SCHULDENAAR EEN CONSUMENT IS ................ 39 §2. AUTHENTIEKE AKTEN ........................................................................... 40 §3. GERECHTELIJKE SCHIKKINGEN ............................................................... 40 HOOFDSTUK 5: DE MINIMUMNORMEN .................................................. 42 §1. ALGEMEEN ......................................................................................... 42 A. AARD VAN DE MINIMUMNORMEN ................................................................... 42 B. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE MINIMUMNORMEN................................................. 43 C. CATEGORIEËN VAN MINIMUMNORMEN ............................................................. 44 §2. EERSTE CATEGORIE: MINIMUMNORMEN MET BETREKKING TOT DE GEDINGINLEIDENDE AKTE
(ART. 13-15) ....................................................... 45
A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN ....................................................................... 45 1. Doel van de eerste categorie van minimumnormen ................................... 45 2. Betekening en kennisgeving .................................................................. 45 3. Onderscheid naargelang de kennisgeving al dan niet met bewijs van ontvangst gebeurt .................................................................................... 46 B. KENNISGEVING MET BEWIJS VAN ONTVANGST DOOR DE SCHULDENAAR (ART. 13 EETVERORDENING) ........................................................................................... 46
C. KENNISGEVING ZONDER BEWIJS VAN ONTVANGST (ART. 14 EET-VERORDENING) ......... 48 1. Inleiding ............................................................................................. 48 2. De kennisgevingen uit artikel 14 EET-verordening .................................... 49 3. Gemeenschappelijke voorwaarden voor de kennisgeving overeenkomstig artikel 14 EET-verordening ........................................................................ 52 D. KENNISGEVING AAN VERTEGENWOORDIGERS VAN DE SCHULDENAAR (ART. 15 EETVERORDENING) ........................................................................................... 54
E. VOLDOET HET BELGISCH RECHT AAN DE EERSTE CATEGORIE MINIMUMNORMEN? ........... 55 §3. TWEEDE CATEGORIE: MINIMUMNORMEN MET BETREKKING TOT BEHOORLIJKE INLICHTING VAN DE SCHULDENAAR
(ART. 16-17 EET-VERORDENING) ................ 56
A. DOEL VAN DE TWEEDE CATEGORIE MINIMUMNORMEN ........................................... 56 B. BEHOORLIJKE INLICHTING MET BETREKKING TOT DE SCHULDVORDERING (ART. 16 EETVERORDENING) ........................................................................................... 56
VI
C. BEHOORLIJKE INLICHTING MET BETREKKING TOT DE PROCESHANDELINGEN (ART. 17 EETVERORDENING) ........................................................................................... 57
D. VOLDOET HET BELGISCH RECHT AAN DE TWEEDE CATEGORIE MINIMUMNORMEN? .......... 58 §4. DERDE CATEGORIE: RECHT VAN HEROVERWEGING VOOR DE DEBITEUR (ART. 19 EET-VERORDENING) ................................................................................. 59 A. INLEIDING ............................................................................................. 59 B. TWEE HYPOTHESES VOOR HET RECHT VAN HEROVERWEGING .................................. 60 C. HET RECHT VAN HEROVERWEGING IN BELGIË .................................................... 61 1. Eerste hypothese van artikel 19 ............................................................. 63 2. Tweede hypothese van artikel 19 ........................................................... 64 D. PERSOONLIJKE VISIE ................................................................................ 69 §5. HERSTEL VAN NIET-NALEVING VAN DE MINIMUMNORMEN ............................ 70 HOOFDSTUK 6: PROCEDURE TOT HET VERKRIJGEN VAN EEN EET IN BELGIË.................................................................................................. 72 §1. OPPERVLAKKIGE UITWERKING IN DE EET-VERORDENING ............................ 72 §2. UITWERKING IN BELGIË ....................................................................... 73 A. MINISTERIËLE OMZENDBRIEF VAN 22 JUNI 2005 ............................................... 73 B. DE MINISTERIËLE OMZENDBRIEF IN DE RECHTSPRAAK .......................................... 75 1. De rechter staat in voor de waarmerking van de beslissing en de griffier levert het certificaat .......................................................................................... 76 2. De griffier moet uitdrukkelijk de waarmerking en de verstrekking van het certificaat verzorgen ................................................................................. 77 3. De griffier wordt verzocht tot aflevering van een EET ................................ 77 4. Conclusie ............................................................................................ 78 C. WIE KAN OVERGAAN TOT EEN VERZOEK TOT WAARMERKING EN BINNEN WELKE TERMIJN? 79 HOOFDSTUK 7: RECHTSMIDDELEN TEGEN DE EET ................................. 81 §1. PRINCIPE .......................................................................................... 81 §2. RECHTSMIDDELEN ............................................................................... 82 A. RECHTSMIDDELEN TEGEN HET EET-CERTIFICAAT ................................................ 82 1. Rectificatie .......................................................................................... 82 2. Intrekking ........................................................................................... 82 3. Procedurele uitwerking in België ............................................................. 83 B. RECHTSMIDDELEN TEGEN DE WEIGERING TOT WAARMERKING ................................. 86
VII
C. RECHTSMIDDELEN INGESTELD TEGEN DE GEWAARMERKTE BESLISSING ...................... 87 D. RECHTSMIDDELEN TEGEN DE ACTUALITEIT VAN DE UITVOERBARE TITEL ..................... 87 HOOFDSTUK 8: DE TENUITVOERLEGGING ............................................. 90 §1. PRINCIPE .......................................................................................... 90 A. RECHT VAN DE LIDSTAAT VAN TENUITVOERLEGGING EN PRINCIPE VAN NON-DISCRIMINATIE90 §2. UITZONDERINGEN OP HET NON-DISCRIMINATIEBEGINSEL OF DE WEIGERINGSGRONDEN ............................................................................... 91
A. DE BESLISSING IS ONVERENIGBAAR MET EEN EERDERE BESLISSING (ART. 21.1 EETVERORDENING) ........................................................................................... 91
B. ONTBREKEN VAN AFZONDERLIJKE WEIGERING OP GROND VAN DE INTERNATIONALE OPENBARE ORDE
......................................................................................... 94
C. OPSCHORTING OF BEPERKING VAN DE TENUITVOERLEGGING .................................. 95 §3. GERECHTELIJKE SCHIKKINGEN EN AUTHENTIEKE AKTEN ............................... 96 HOOFDSTUK 9: WETSVOORSTEL TOT INVOERING VAN EEN EET IN HET BELGISCH RECHT .................................................................................. 98 §1. MOTIVERING VOOR EEN WETGEVEND INITIATIEF........................................ 98 §2. HET WETSVOORSTEL ............................................................................ 99 HOOFDSTUK 10: KRITISCHE BEDENKINGEN ....................................... 101 §1. VOORDELEN VAN EEN EET ................................................................... 101 §2. KRITIEKEN OP DE VERORDENING .......................................................... 102 A. TOEPASSINGSGEBIED .............................................................................. 102 B. DE MINIMUMNORMEN .............................................................................. 102 C. DE MINISTERIËLE OMZENDBRIEF ................................................................. 104 D. WEDERZIJDS VERTROUWEN................................................................... 105 HOOFDSTUK 11: PRAKTIJK EN TOEKOMST .......................................... 106 §1. PRAKTIJK ........................................................................................ 106 §2. TOEKOMST ....................................................................................... 107 BESLUIT.............................................................................................. 110 BIBLIOGRAFIE .................................................................................... 114 ·
WETGEVING ...................................................................................... 114
VIII
·
RECHTSPRAAK.................................................................................... 115
·
RECHTSLEER ...................................................................................... 116
·
INTERNET ......................................................................................... 120
IX
X
Inleiding 1. De Europese executoriale titel (EET) voor niet-betwiste schuldvorderingen werd
in
2004
in
het
leven
geroepen
en
heeft
tot
doel
om
de
grensoverschijdende executie in de Europese Unie te vereenvoudigen en efficiënter te laten verlopen op een stapsgewijze manier. De EET-verordening is met andere woorden een stap in een ruimer kader naar een afschaffing van de ‘klassieke’ exequaturprocedures in de EU. 2. De EET moet dus als een zeer ambitieus, zelfs revolutionair instrument opgevat worden. Toch zijn er ook enkele kritieken merkbaar in de vakliteratuur. Voornamelijk de verdere uitwerking in het nationaal recht van de lidstaten en de waarborgen die worden ingebouwd om er voor te zorgen dat de inleidende akte de schuldenaar effectief heeft bereikt. Ook de uitwerking in België van de verordening wordt bekritiseerd. Er is de onzekerheid of het Belgisch recht wel voldoet aan de opgelegde minimumnormen, maar voornamelijk wordt de onduidelijke omzetting ervan in het Belgisch recht gehekeld. Wie moet instaan voor de waarmerking in België? Kan een verstekvonnis opgevat worden als een niet-betwiste schuldvordering? Wat met het recht van heroverweging dat de verordening de schuldenaar aanbiedt? De vraag is dan ook of de EET voor die waarlijke revolutie heeft kunnen zorgen. 3. Deze masterproef wil de EET-verordening uitvoerig behandelen en tracht de (Belgische) problematiek te actualiseren en in de mate van het mogelijke duidelijkheid te scheppen. Minstens wordt geprobeerd om een zo duidelijk mogelijk beeld te geven van de verschillende opvattingen. Ook wordt af en toe een vergelijking gemaakt met de omzetting van de verordening in Nederland. De masterproef beperkt zich echter hoofdzakelijk tot de gerechtelijke beslissingen. Wel
wordt
aangehaald
waar
afwijkende
regelingen
voor
gerechtelijke
schikkingen en authentieke akten gelden. Hiervoor wordt niet enkel Belgische rechtspraak en rechtsleer geconsulteerd. Ook de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie wordt nagegaan en de rechtsleer uit Nederland en Frankrijk komt aan bod. 4. In eerste instantie wordt de voorgeschiedenis en de aanloop naar de EETverordening besproken waar de Raad van Tampere de afschaffing van de
1
exequaturprocedures in het vooruitzicht stelt. Vervolgens komen het doel en het toepassingsgebied van de verordening aan bod, net als het begrip van de nietbetwiste schuldvordering. Evenzeer wordt daarbij nagegaan of verstekvonnissen in België als EET gewaarmerkt kunnen worden. Daarna worden het facultatief karakter van de EET-verordening en de voorwaarden voor de waarmerking behandeld. Een belangrijk deel van deze masterproef wordt besteed aan de minimumnormen. Zij vormen immers de concrete uitwerking maar ook de waarborg voor het vertrouwen tussen de EU-lidstaten. Het toepasselijk Belgisch recht wordt daarbij ook getoetst aan elke categorie minimumnormen om te bepalen op welke punten het aan die normen voldoet of te kort schiet. Nadien wordt ingegaan op de procedure tot het verkrijgen van een EET in België en de bekritiseerde
ministeriële
omzendbrief.
Vervolgens
wordt
bekeken
welke
rechtsmiddelen er in de lidstaat van oorsprong mogelijks ingesteld kunnen worden tegen de waarmerking als EET en welke weigeringsgronden mogelijk zijn tegen de tenuitvoerlegging in buitengewone omstandigheden. Ten slotte wordt er nog een Belgisch wetsvoorstel besproken, komt er nog een hoofdstuk kritische bemerkingen aan bod en wordt er ook naar de praktijk en de toekomst gekeken. 5. De invoering van een EET kan dus als een revolutie opgevat worden in het executierecht van de Europese lidstaten. Interessant om zien is dat Europese regelgeving door middel van een EET tracht in te grijpen in aangelegenheden die voorheen
hoofdzakelijk
nog
nationale
elementen
bevatte.
De
exequaturprocedures onder het EEX-verdrag en de Brussel I-verordening, hoewel reeds sterk vereenvoudigd, zorg(d)en er nog altijd voor dat er in de lidstaten
van
tenuitvoerlegging
een
procedure
aanhangig
moest
worden
gemaakt om tot executie over te gaan. De schijn dat het nationaal recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging primeert – omdat de beslissing moet erkend worden – op het vertrouwen in het recht van de lidstaat van oorsprong wordt op die manier hoog gehouden. Bovendien is het ook boeiend om na te gaan hoe de Europese regelgever het vertrouwen dat tussen de lidstaten moet gelden concreet uitwerkt. Welke waarborgen worden ingebouwd opdat de schuldenaar effectief kennis zou kunnen nemen van de inleidende akte en zijn inhoud? Welke vermeldingen moet de schuldeiser in die inleidende akte opnemen? Is de schuldeiser verplicht om de mogelijke gevolgen in de inleidende akte aan te
2
geven in het geval de schuldenaar de vordering niet betwist? Beschikt de schuldenaar over mogelijke rechtsmiddelen in een of allebei de lidstaten. Een laatste punt wat de EET-verordening interessant maakt, is dat de Europese Commissie zelf letterlijk aangeeft dat het de bedoeling is om naar een volledige afschaffing van het exequatur te gaan. De EET-verordening is dus eigenlijk een voorloper van hoe de toekomst van het Europees gerechtelijk recht er moet gaan uitzien.
3
4
Hoofdstuk
1:
Voorzichtige
aanloop
naar
een
Europese executoriale titel §1. Het EEX-verdrag en de Brussel I-verordening 6. De Europese Unie staat niet enkel synoniem voor een unie op economisch vlak, zij zorgt ook voor een betere en efficiëntere samenwerking op andere vlakken, waaronder justitie 1 . Om van een volledig interne markt te kunnen spreken, is het namelijk nodig dat men niet enkel economische eenheid creëert, maar dat bij eventuele problemen of geschillen, er op justitieel vlak ook sprake kan zijn van een vereenvoudiging en efficiëntere samenwerking. Met dit in gedachten heeft de Europese wetgever in het verleden reeds enkele wetgevende initiatieven genomen, waaronder onder andere het EEX-verdrag2, de Brussel Iverordening3 en de Brussel IIbis-verordening4. Deze wetgeving heeft geleid tot een stapsgewijze vereenvoudiging van het erkennen en ten uitvoer leggen van gerechtelijke beslissingen binnen de Europese Unie. Hoe recenter de wetgeving, hoe meer er ook sprake was van een vereenvoudiging van de nationale procedures. 7. Het EEX-verdrag was de eerste stap naar het vlotter laten doorstromen van gerechtelijke beslissingen en authentieke akten binnen de EU (de toenmalige E(E)G). Zo werden gerechtelijke beslissingen van andere EU-lidstaten zonder enige vorm van procedure erkend en kon de erkenning slechts in een beperkt aantal gevallen geweigerd worden5. Ook voor wat de tenuitvoerlegging van een buitenlandse, Europese gerechtelijke beslissing betreft, werd eveneens een vereenvoudiging ingevoerd. Deze kon maar in een beperkt aantal gevallen geweigerd worden6. De Brussel I-verordening volgt het EEX-verdrag op. Naast het feit dat het nu over een verordening gaat in plaats van een verdrag, en dus
1
Art. 4 EU-Werkings-verdrag. Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, BS 31 maart 1971, 4013 (hierna: EEX-verdrag). 3 Verord. Raad nr. 44/2001, 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb.L. 16 januari 2001, afl. 12, 1 (hierna: Brussel I-verordening). 4 Verord. Raad nr. 2201/2003, 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening nr. 1347/2000, Pb.L. 23 december 2003, afl. 338, 1 (hierna: Brussel IIbis-verordening). 5 Art. 26-28 EEX-Verdrag. 6 Art. 31 en 34 EEX-Verdrag. 2
5
rechtstreeks verbindend is in de lidstaten van de EU, verschilt de verordening niet zo heel veel van zijn voorganger, behalve dan de tekst die hier en daar geactualiseerd werd 7. Ook in de Brussel I-verordening wordt zonder enige vorm van controle erkenning gegeven aan een gerechtelijke beslissing afkomstig uit een EU-lidstaat. Die erkenning kan maar in een beperkt aantal gevallen worden geweigerd8. Maar net als het EEX-verdrag voorziet de Brussel I-verordening nog steeds in een vereenvoudigde procedure tot tenuitvoerlegging, de zogenaamde exequaturprocedure.
De
EET-verordening
9
heeft
net
tot
doel
die
exequaturprocedure volledig af te schaffen en in de plaats daarvan een procedure van waarmerking in de lidstaat van oorsprong op te leggen10.
§2. Een lange en voorzichtige aanloop naar een EET 8.
Om
op
het
vlak
van
burgerlijke
en
handelszaken
over
een
vlotte
samenwerking te kunnen spreken, is het noodzakelijk dat er een vlotte erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse gerechtelijke beslissingen mogelijk kan zijn. Indien elk land zijn eigen nationale regels hanteert om tot erkenning en tenuitvoerlegging over te gaan, kan er geenszins sprake zijn van een efficiënt Europa. 9. Reeds in 1992 organiseerde de Union Internationale des Huissiers de Justice et Officiers Judiciaires in Bordeaux en Parijs symposia waar het onderwerp ter sprake
kwam
om
een
uitvoerbare
titel
die
zonder
bijkomende
exequaturprocedure in alle andere lidstaten van de Europese Unie in te voeren. Ook in Nederland vond er in 1995 een colloquium plaats genaamd “Betekening in het buitenland en de Europese Titel”. Zonder al te veel in detail te treden, betrof het een voorstel waarbij deze Europese uitvoerbare titels gekoppeld werden
aan
geldvorderingen
een 11
vereenvoudigde
incassoprocedure
voor
onbetwiste
. Toen had de Europese Commissie reeds een richtlijn
uitgevaardigd met het oog op de bestrijding van de betalingsachterstanden.
7
J. ERAUW, Internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 86-87. Art. 33-36, art. 38 en art. 41 Brussel I-verordening. 9 Verord. nr. 805/2004, van 21 april 2004 van het Europees parlement en de Raad tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, Pb.L. 30 april 2004, afl. 143, 15 (hierna: EET-verordening). 10 Art. 5 EET-verordening; M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 549. 11 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 552. 8
6
Hiervoor voorzag de Commissie één geharmoniseerde invorderingsprocedure. De schuldeiser zou na een eenzijdige incassoprocedure een Europese executoriale titel kunnen verkrijgen. De schuldenaar kon zich hiertegen verzetten waardoor de eenzijdige procedure een procedure op tegenspraak werd. De schuldenaar zou dus het initiatief moeten nemen om de rechtmatigheid en de omvang van de vordering voor te leggen ter beoordeling door een rechter 12 . De Europese executoriale
titel
was
oorspronkelijk
dus
nog
sterk
verweven
met
een
eenvoudige incassoprocedure voor onbetwiste schuldvorderingen13. 10. Toch is het vooral wachten tot eind jaren negentig en de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam in mei 1999 op wetgevende initiatieven inzake de Europese executoriale titel. In dit verdrag wordt een duidelijke rechtsgrond voor de EU voorzien in (oud) artikel 65 EG-verdrag (huidig: artikel 81 VWEU) om maatregelen
te
kunnen
nemen
die
zorgen
voor
de
verbetering
en
vereenvoudiging op het vlak van de erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen afkomstig uit de EU. Ondanks wat uiteengezet werd in de vorige alinea was het IPR voordien, en meer bepaald het internationaal procesrecht, immers geen prioriteit voor de Europese Unie. Op het EEX-verdrag en het Europees Overeenkomsten Verdrag14 na was er trouwens geen sprake van eenvormige, Europese IPR-regels15. 11. Zoals reeds werd uiteengezet onder paragraaf 1, is samenwerking op juridisch vlak noodzakelijk indien men wil komen tot een volledig interne markt en vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal binnen de Europese Unie16. Dit werd ook met zoveel woorden verklaard op de Europese Raad in het Finse Tampere van 15 en 16 oktober 1999. Deze top was na het Verdrag van Amsterdam een tweede belangrijke impuls voor de totstandkoming
12
M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 553. 13 M. FREUDENTHAL, “De Europese Executoriale titel en de Europese Betalingsbevelprocedure: afstemming van Europese maatregelen”, NiPR 2004, (393) 394-395. 14 Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980, BS 9 oktober 1987, 14790. 15 X. E. KRAMER, “De Europese executoriale titel: een nieuw instrument ter verwezenlijking van het Europees procesterritoir”, NTBR 2005, (375) 375. 16 G. DE LEVAL, “Une harmonisation des procédures d’exécution dans l’Union européenne est-elle concevable?”, Act. dr., 1995, 485 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 20.
7
van procesrechtelijke regelingen 17 . In het ontwerpprogramma 18 dat werd opgesteld naar aanleiding van de genomen besluiten van die Europese Raad is trouwens te lezen dat de Raad “het beginsel van wederzijdse erkenning, dat de hoeksteen van de justitiële samenwerking binnen de Unie zou moeten worden in zowel burgerrechtelijke als strafzaken, heeft onderschreven.” Hiertoe heeft de Raad ook aanbevolen om over te gaan tot “een verdere vermindering van de intermediaire maatregelen die nog altijd moeten worden genomen om te bewerkstelligen dat een beslissing of een vonnis in de aangezochte Staat kan worden erkend en ten uitvoer gelegd19.” De toegang tot de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dan die waar de beslissing is gegeven, dient sneller en eenvoudiger
te
worden
gemaakt.
Dergelijke
procedure
zou
aanzienlijke
voordelen moeten bieden20. Een dergelijke intermediaire maatregel die de Raad beoogt te verminderen en geleidelijk af te schaffen, is de exequaturprocedure. 12. Het afschaffen van de intermediaire maatregelen kan niet van de ene op de andere dag plaatsvinden. Daarom voorzag de Raad om in verschillende stappen, zogenaamde etappes, te werk te gaan. Er worden drie etappes voorzien om tot de afschaffing van het exequatur over te gaan, en dit op 4 rechtsgebieden: •
het toepassingsgebied van de Brussel I-verordening, dit zijn de burgerlijke en handelszaken;
•
het toepassingsgebied van (de toenmalige) Brussel II-verordening, dit is de echtscheiding, scheiding van tafel en bed, nietigverklaring van het huwelijk
en
burgerlijke
rechtsvorderingen
betreffende
de
ouderlijke
verantwoordelijkheid; •
het
huwelijksvermogensrecht en
vermogensrechtelijke
gevolgen
van
scheiding van niet-gehuwde paren;
17
X. E. KRAMER, “De Europese executoriale titel: een nieuw instrument ter verwezenlijking van het Europees procesterritoir”, NTBR 2005, (375) 376. 18 Mededeling Raad EG, ontwerpprogramma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb.C. 15 januari 2001, afl. 12, 1 (hierna: Ontwerpprogramma voor wederzijdse erkenning) en M. HONORÉ, “De EETverordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 550. 19 Ontwerpprogramma voor wederzijdse erkenning, 1; Overweging EET-verordening, punt 3 en K. PITEUS, “Europese executoriale titel”, Njw 2005, (512) 512. 20 Overweging EET-verordening, punt 8 en 9.
8
•
testamenten en erfenissen21.
13. Voor elk rechtsgebied worden er dus drie etappes voorzien, met als uiteindelijke doel de afschaffing van het exequatur op dat specifieke gebied. Als een onderdeel van de eerste etappe naar afschaffing van het exequatur op het gebied van ‘Brussel I’ wordt de Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen als een prioriteit beschouwd. De redenering van de Raad is immers dat “het feit dat een exequaturprocedure tot vertraging van de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake niet-betwiste vorderingen kan leiden, is op zichzelf een tegenstrijdigheid. Dit zou dan ook een van de eerste situaties moeten
zijn
waarin
het
exequatur
wordt
afgeschaft.
Snelle
inning
van
onbetaalde rekeningen is in de handel een absolute noodzaak; in het kader van de goede werking van de interne markt is dit voor het bedrijfsleven dan ook een punt van constante zorg22.” De EET-verordening moet dus beschouwd worden als een pilootproject, als een eerste stap naar een volledige afschaffing van het exequatur dat valt onder het gebied van ‘Brussel I’23. 14. Naast een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, werden er nog maatregelen ter ontwerp genomen met betrekking tot geschillen van gering belang en de afschaffing van het exequatur voor wat betreft de alimentatievorderingen. In een tweede etappe werd een herziening van de Brussel I-verordening voorzien. Zo zouden de drie onderdelen van de eerste etappe geïntegreerd worden in ‘Brussel I’, zou er een verdere afschaffing van het exequatur gebeuren en zouden er maatregelen worden genomen die ervoor moeten zorgen dat beslissingen die in de lidstaat van oorsprong gegeven zijn, een effectiever gezag meekrijgen in de lidstaat van executie. De Raad had het meer
bepaald
over
de
uitvoerbaarheid
bij
voorraad
en
conservatoire
maatregelen, met inbegrip van beslag op banksaldi. In een derde stap zou men
21
Ontwerpprogramma voor wederzijdse erkenning, 2-3 en 9 en M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 551. 22 Ontwerpprogramma voor wederzijdse erkenning, 4; M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 551 en K. PITEUS, “Europese executoriale titel”, Njw 2005, (512) 512. 23 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 552; K. PITEUS, “Europese executoriale titel”, Njw 2005, (512) 512; A.-M. ROUCHAUD-JOET, “Le titre exécutoire européen”, in M. STORME en G. DE LEVAL (eds.), Le droit processuel et judiciaire européen, Brussel, Die Keure, 2003, (451) 451 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, (215) 216.
9
het uiteindelijke doel moeten kunnen bereiken, met name de volledige afschaffing van het exequatur op het gebied van ‘Brussel I’. Voor de overige drie gebieden wordt een gelijkaardige, stapsgewijze vermindering en afschaffing voorzien24. 15. Na de top van Tampere besliste de Europese Commissie aldus om de vereenvoudiging van de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging los te koppelen van een eenvoudige, geharmoniseerde procedure voor onbetwiste schuldvorderingen. Aangezien de vereenvoudiging en vermindering van de exequaturprocedure een prioriteit was voor de Commissie leek het hen het best om hiervan snel werk te maken, ook al omdat zij van mening waren dat de afschaffing van het exequatur eenvoudiger was dan de creatie van een geharmoniseerde
invorderingsprocedure.
Deze
laatste
zou
op
een
meer
zorgvuldige manier worden voorbereid25. 16. Het is opvallend dat de Europese Commissie gekozen heeft voor een verordening om de EET in de EU-lidstaten in te voeren. Op het eerste zicht lijkt dit een logische keuze. Een verordening is immers rechtstreeks verbindend in elke EU-lidstaat en dit in al zijn onderdelen. Zij maakt met andere woorden integraal deel uit van het interne nationale recht. Men zou kunnen stellen dat de Europese Commissie ervoor heeft gekozen om de strengst mogelijke norm te hanteren ten aanzien van de lidstaten. Toch komt er op deze keuze van de Commissie kritiek vanuit de rechtsleer. Een richtlijn zou volgens bepaalde auteurs een beter instrument geweest zijn. Die auteurs zijn namelijk van mening dat de uiteindelijke doelstelling van de EET het bewerkstelligen is van een grotere eenvormigheid in het nationale procesrecht 26 . Zij gaan uit van een complementariteit van enerzijds de EET-verordening en anderzijds van de geharmoniseerde invorderingsprocedure voor onbetwiste schuldvorderingen, die echter door de Europese Commissie van elkaar werden losgekoppeld27. Wanneer men dit standpunt navolging zou geven, en daartoe heeft men wel degelijk een
24
Ontwerpprogramma voor wederzijdse erkenning, 9. M. FREUDENTHAL, “De Europese Executoriale titel en de Europese Betalingsbevelprocedure: afstemming van Europese maatregelen”, NiPR 2004, (393) 395. 26 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 554. 27 M. FREUDENTHAL, “De Europese Executoriale titel en de Europese Betalingsbevelprocedure: afstemming van Europese maatregelen”, NiPR 2004, (393) 394-395 en 397 en X. E. KRAMER, “De Europese executoriale titel: een nieuw instrument ter verwezenlijking van het Europees procesterritoir”, NTBR 2005, (375) 376. 25
10
goed punt, dan was het misschien inderdaad beter aangewezen om een richtlijn te hanteren om op die wijze de EET in de nationale rechtsordes inwerking te geven (infra). 17. Daarnaast zijn er nog twee verordeningen die in het verlengde van de EETverordening liggen: de Europese betalingsbevelprocedure 28 en de Europese procedure voor geringe vorderingen29. De EEB-verordening voert een uniforme incassoprocedure in voor onbetwiste schuldvorderingen. De procedure voor geringe vorderingen voorziet uitdrukkelijk in zijn eerste artikel dat deze verordening een aanvullende werking heeft op de EET-verordening. Zij voert net als de EBB-verordening een uniforme procedure in op geldelijke vorderingen. Ze behelst
echter
vorderingen
geen
met een
onbetwiste waarde
schuldvorderingen,
tot 2000
maar
euro. Bovendien
wel
geringe
voorzien beide
verordeningen ook in de afschaffing van tussenmaatregelen in de erkenning en tenuitvoerlegging van Europese gerechtelijke beslissingen. Op die manier breidt de verordening voor geringe vorderingen dus het toepassingsgebied van de EET uit tot betwiste schuldvorderingen van niet meer dan 2000 euro30 (zie infra voor het toepassingsgebied van de EET-verordening). 18.
De
EET-verordening
is
echter
geen
unicum
in
het
afschaffen
van
intermediaire procedures in het land van tenuitvoerlegging. Het systeem werd voor het eerst ingevoerd in de Brussel IIbis-verordening. Het betreft het afleveren van een certificaat aan bepaalde beslissingen die het omgangsrecht en de terugkeer van het kind regelen. Deze beslissingen worden onderworpen aan een vereenvoudigd regime. Tegen de aflevering van het certificaat kan, behalve een verzoek tot verbetering, geen rechtsmiddel meer worden ingesteld en kan in de lidstaat van tenuitvoerlegging ten uitvoer gelegd worden zonder tussenkomst van de lokale rechter. Na de EET-verordening werd min of meer dezelfde
28
Verord. nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399, 1 (hierna EBB-verordening). 29 Verord. nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, Pb.L. 31 juli 2007, afl. 199, 1. 30 X. E. KRAMER, “De Europese executoriale titel: een nieuw instrument ter verwezenlijking van het Europees procesterritoir”, NTBR 2005, (375) 376-377.
11
regeling uitgewerkt voor de Betalingsbevelprocedure en de procedure voor geringe vorderingen31.
31
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 142.
12
Hoofdstuk 2: Doel en toepassingsgebied van de EET-verordening §1. Doel van de EET-verordening 19. In het eerste artikel van de EET-verordening wordt het doel van de verordening uitgebreid beschreven. De verordening heeft tot doel “door de vastlegging van minimumnormen een Europese executoriale titel voor nietbetwiste schuldvorderingen in het leven te roepen ten behoeve van het vrij verkeer van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten in alle lidstaten zonder dat in de lidstaat van tenuitvoerlegging een intermediaire procedure
hoeft
te
worden
ingeleid
voorafgaand
aan
de
erkenning
en
tenuitvoerlegging.32” Meteen valt op dat het doel zeer sterk overeenkomt met het doel dat de Europese Raad van Tampere voor ogen had, met name de afschaffing van de exequaturprocedure. Toch zal blijken dat dit laatste enigszins genuanceerd moet worden, gezien het (beperkte) toepassingsgebied van de verordening (infra). 20. De EET is een eerste stap naar het ‘vrij verkeer van gerechtelijke beslissingen’ in de Europese Unie. Waar het zwaartepunt van gerechtelijke beslissingen die in een ander land ten uitvoer moesten worden gelegd zich voorheen
in
het
land
van
tenuitvoerlegging
bevond
omwille
van
de
exequaturprocedure onder de Brussel I-verordening, wordt de controle nu verplaatst naar het land van herkomst, daar waar de gerechtelijke beslissing werd gegeven33. Door middel van een procedure van waarmerking in het land van herkomst krijgt die gerechtelijke beslissing als het ware een ‘Europees juridisch paspoort34’ om over de grenzen heen ten uitvoer gelegd te worden. In principe kan er in het land van de executie geen enkele vorm van verzet meer tegen in gebracht worden
35
. Om dit te kunnen verwezenlijken is het van groot
belang dat er tussen de lidstaten van de Europese Unie een wederzijds vertrouwen heerst. Om dit noodzakelijke wederzijds vertrouwen concreet
32
Art. 1 EET-verordening. K. SWERTS, “Europese uitvoerbare titel komt eraan”, Juristenkrant, afl. 54, 25 september 2002, 12. 34 G. DE LEVAL, “Reconnaissance et exécution de l’acte notarié dans l’espace européen”, in C. BIQUET-MATHIEU (ed.), Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (663) 672. 35 Art. 5 EET-verordening. 33
13
gestalte te geven, werden een aantal waarborgen in de EET-verordening ingebouwd. Deze ‘minimumwaarborgen’ maken een belangrijk deel uit van de EET-verordening aangezien zij ervoor moeten zorgen dat de schuldenaar een ‘fair trial’ krijgt. Op die manier waarborgen zij de rechten van verdediging door ervoor in te staan dat de schuldenaar op een behoorlijke manier in kennis werd gesteld van de zaak, op een behoorlijke manier werd ingelicht en te voorzien in een recht van heroverweging. Aan deze minimumwaarborgen zal een apart hoofdstuk worden gewijd.
§2. Toepassingsgebied van de EET-verordening (art. 2 EETVo) A. Materieel toepassingsgebied 21. De verordening is niet enkel van toepassing op gerechtelijke beslissingen, maar ook gerechtelijke schikkingen en authentieke akten kunnen als EET gewaarmerkt worden36. Een beslissing wordt in de verordening gedefinieerd als “elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking, of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag der proceskosten”37. Een authentieke akte wordt dan weer gedefinieerd als enerzijds “een document dat als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de authenticiteit betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte en is vastgesteld door een openbare instantie of door een andere daartoe door de lidstaat van oorsprong gemachtigde instantie”, of anderzijds als “een regeling inzake onderhoudsverplichtingen die met bestuurlijke autoriteiten is getroffen of die door
een
andere
daartoe
door
de
lidstaat
van
oorsprong
gemachtigde
instantie”38. De schikkingen worden dan weer niet uitdrukkelijk gedefinieerd in de verordening. Zij moeten in de loop van een procedure door een gerecht zijn goedgekeurd of voor een gerecht zijn getroffen 39 . Voor de gerechtelijke schikkingen en de authentieke akten gelden eigen vereisten die verschillen van die van de gerechtelijke beslissingen. De minimumnormen die van toepassing zijn op gerechtelijke beslissingen moeten bijvoorbeeld niet gerespecteerd
36 37 38 39
Art. Art. Art. Art.
3.1, lid 1 EET-verordening. 4.2 EET-verordening. 4.3 EET-verordening. 24 EET-verordening.
14
worden
40
.
Wel
gemeenschappelijk
is
dat
zowel
voor
de
gerechtelijke
beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten geldt dat de schuldvordering betrekking moet hebben op een vordering in de zin van artikel 4.2 EET-verordening (niet-betwist) en dat zij uitvoerbaar is in de lidstaat van oorsprong41. 22. Het materieel toepassingsgebied van de EET-verordening valt in zeer grote mate samen met dat van de Brussel I-verordening. Ook hier is de verordening van toepassing op burgerlijke en handelszaken. Zij is niet van toepassing op fiscale
zaken,
aansprakelijkheid
douanezaken van
de
en
bestuursrechtelijke
staat wegens
handelingen
zaken en
of
omissies
op
de
bij de
uitoefening van het staatsgezag, de zgn. ‘acta iure imperii’ 42 . Dit zijn de handelingen
waarbij
de
overheid
krachtens
haar
overheidsbevoegdheid
handelt43. 23. Het enige verschil waarvan sprake kan zijn tussen beide is dat de ‘acta iure imperii’ nu uitdrukkelijk uitgesloten worden van het toepassingsgebied van de verordening, daar waar dit bij de Brussel I-verordening nog niet het geval is44. Toch vallen ook ‘acta iure imperii’ niet onder de toepassing van de Brussel Iverordening. Dit blijkt duidelijk uit de rechtspraak van het Hof van Justitie en wordt
ook
algemeen
in
de
literatuur
aangenomen.
Aangezien
het
toepassingsgebied van de Brussel I-verordening en de EET-verordening dus grotendeels samenvallen, mag men de rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot het toepassingsgebied van de Brussel I-verordening ook hanteren voor de EET-verordening45. 24. HONORÉ meent dat het toepassingsgebied van beide verordeningen niet helemaal met elkaar overeenstemt. De begrippen ‘acta iure imperii’ in de EETverordening en de ‘administratiefrechtelijke zaken’ waarvan sprake in de Brussel
40
H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 657. 41 Art. 6.1 a); art. 24.1; art. 25.1 EET-verordening en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 657 en 658. 42 Art. 2.1 EET-verordening. 43 HvJ 15 februari 2007, Lechouritou, C-292/05, www.curia.europa.eu, overw. 31. 44 Art. 1 Brussel I-verordening. 45 HvJ 15 februari 2007, Lechouritou, C-292/05, www.curia.europa.eu voor een duidelijk overzicht van de rechtspraak van het Hof en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 41-42.
15
I-verordening dekken niet dezelfde lading. Ter verduidelijking haalt hij het voorbeeld aan van een aannemingscontract dat door de overheid wordt gesloten en als een administratief contract wordt beschouwd. Dit is een handeling die de overheid stelt in de hoedanigheid van particulier en niet in de uitoefening van het staatsgezag. Dit aannemingscontract valt onder het toepassingsgebied van de EET-verordening omdat het geen ‘acta iure imperii’ is waardoor er een EET zou kunnen afgeleverd worden. Hetzelfde aannemingscontract wordt echter uitgesloten van het toepassingsgebied van de Brussel I-verordening. De EETverordening
heeft dus
een
lichtjes
ruimere
werking
dan
de
Brussel I-
verordening46. 25. Voorts worden nog enkele zaken expliciet uit het toepassingsgebied van de EET-verordening
gehouden.
Zo
vallen
administratiefrechtelijke
zaken,
familierechtelijke zaken (staat en bevoegdheid van natuurlijke personen, huwelijksvermogensrecht,
testamenten
en
erfenissen),
sociale
zekerheid,
insolventie en arbitrage niet onder het werkingsveld van de EET-verordening47. Deze uitsluitingen komen overeen met de Brussel I-verordening. B. Territoriaal toepassingsgebied 26. De verordening is toepasselijk in alle lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken. Dit betekent dat een gerechtelijke uitspraak uit Denemarken in België niet ten uitvoer kan gelegd worden, althans onder de EETverordening48. Anderzijds kan een Belgisch vonnis of arrest niet als Europese uitvoerbare
titel
gewaarmerkt
worden
indien
de
tenuitvoerlegging
in
Denemarken plaats moet vinden. 27. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben gebruik gemaakt van hun opt in-mogelijkheid overeenkomstig artikel 3 van Protocol betreffende de positie van deze lidstaten dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zodat zij wel deel nemen aan de aanneming en toepassing van de verordening. De EET-
46
M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 556-557. 47 Art. 2.1 en 2.2 EET-Vo. 48 Art. 2.3 EET-Vo.
16
verordening is met andere woorden ook toepasselijk in het Verenigd Koninkrijk en Ierland49. 28. Elke gerechtelijke beslissing die aan de voorwaarden voldoet, komt in aanmerking voor de waarmerking als EET. Gerechtelijke uitspraken die zuiver internrechtelijke elementen bevatten, kunnen dus eveneens als EET worden aangemerkt. De waarmerking lijkt echter enkel nuttig te zijn wanneer de executie in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong moet gebeuren50. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer eiser en verweerder in dezelfde lidstaat hun woonplaats hebben, dit is in de lidstaat van oorsprong, en de verweerder eveneens goederen bezit die zich in een andere lidstaat dan de lidstaat van zijn woonplaats bevinden. Een andere mogelijkheid waar de EET in een procedure met zuiver internrechtelijke elementen van nut kan zijn, is het geval wanneer de eiser een vermoeden heeft dat zijn schuldenaar dreigt te verhuizen naar een andere lidstaat. Zo oordeelde de vrederechter te Brussel dat een EET toch kon worden afgeleverd indien het grensoverschrijdende karakter van de beslissing zich pas voordoet op het moment van de tenuitvoerlegging, waar dit nog niet het geval was op het moment dat de vordering werd ingesteld, het vonnis is uitgesproken of de beslissing werd betekend 51 . In beide kort geschetste situaties zou de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissing zonder de waarmerking als EET bemoeilijkt worden52. De tenuitvoerlegging kan dan immers plaatsvinden in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong. In de rechtsleer wordt opgemerkt dat de verzoeker het best in de inleidende akte de, eventueel toekomstige, grensoverschrijdende elementen vermeld53. 29. Tot slot dient ook nog vermeld te worden dat beslissingen die van buiten de Europese Unie afkomstig zijn niet in aanmerking komen om als EET te worden gewaarmerkt. Zelfs indien ze eerder al in een andere lidstaat van de EU
49
Overweging EET-verordening, punt 24 en S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 150. 50 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 151; P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 308. 51 Vred. Brussel (I) 28 januari 2010, Ius & Actores 2010, 191. 52 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 560. 53 P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 308.
17
uitvoerbaar werden verklaard op grond van het nationaal IPR van die lidstaat, dan nog kunnen zij niet als EET gewaarmerkt worden en kunnen zij niet genieten van het ‘Europees juridisch paspoort’54. Het zgn. ‘Pellegrini-effect’ is op dergelijke gerechtelijke beslissingen aldus niet van toepassing55. C. Temporeel toepassingsgebied 30.
De EET-verordening trad op 21 januari 2005 in werking. Nochtans kon
men pas een beroep doen op de verordening vanaf 21 oktober 2005. Dit betekende dat een partij slechts een EET kon verkrijgen voor een gerechtelijke beslissing na 21 oktober 2005. Voor gerechtelijke beslissingen gegeven na 21 januari 2005, maar voor 21 oktober 2005, kon ook een EET verkregen worden, op voorwaarde dat aan de voorwaarden werd voldaan -opgesomd in de verordening (infra) - voor het verkrijgen van dergelijke EET. Enkel de artikelen 30, 31 en 32 waren reeds van toepassing op 21 januari 2005 56. Deze betreffen enkel administratieve zaken die vooral voor de Europese Commissie van belang zijn, en van geen te groot belang voor deze bespreking.
§3. Niet-betwiste schuldvorderingen A. Schuldvorderingen 31. De
EET-verordening
is
enkel
van
toepassing
op
niet-betwiste
schuldvorderingen57 . Het begrip schuldvordering wordt in de verordening zelf gedefinieerd als ‘een vordering tot betaling van een geldbedrag dat opeisbaar is of waarvoor in de beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte de datum van opeisbaarheid is bepaald’58. Verbintenissen om iets te doen, iets niet te doen of iets te geven zijn in principe uitgesloten. Het is dus niet vereist dat de vordering reeds opeisbaar is op het moment dat de aanvraag tot waarmerking wordt ingediend. Enkel het bestaan en het moment van opeisbaarheid van de schuldvordering moet vaststaan. De EET-verordening verduidelijkt niet of het
54
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 150. 55 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 4445. 56 Art. 33, lid 1 en 2 EET-verordening. 57 Art. 3.1 EET-verordening. 58 Art. 4.2 EET-verordening.
18
vereist is dat het bedrag van de schuldvordering gekend moet zijn op het moment dat de aanvraag tot waarmerking wordt gedaan59. 32. Belangrijk is dat de Europese uitvoerbare titel enkel toegekend kan worden indien het vorderingen in geld betreft. Toch kunnen verbintenissen om iets te doen of niet te doen onrechtstreeks wel onder het toepassingsgebied van de EET-verordening vallen. Volgens VAN DROOGHENBROECK en BRIJS valt de betaling van een dwangsom die wordt opgelegd naar aanleiding van de veroordeling van de schuldenaar om iets te doen, iets niet te doen of iets te geven, onder het toepassingsgebied van de EET-verordening. De EET-verordening bevat echter geen bepaling die analoog is aan de artikelen 43 van het EEX-verdrag en 49 van de Brussel I-verordening. Deze artikelen vereisen dat beslissingen die in een vreemd land zijn gegeven en die een veroordeling tot een dwangsom inhouden, slechts in een andere lidstaat ten uitvoer kan worden gelegd op voorwaarde dat het bedrag van de dwangsom door de gerechten van de lidstaat van herkomst definitief werd bepaald60. Volgens de auteurs heeft het feit dat een dergelijke bepaling niet werd opgenomen in de EET-verordening niet tot gevolg dat er mag besloten worden tot de uitsluiting van de dwangsom uit het toepassingsgebied van de EET-verordening. Integendeel, want net door het stilzwijgen van de EETverordening op dit vlak wordt het door de auteurs als een bevestiging gezien dat de dwangsom in het toepassingsgebied is begrepen61. De EET-verordening komt op die manier tegemoet aan de kritieken die in de rechtsleer waren ontstaan naar aanleiding van de artikelen 43 EEX-verdrag en 49 Brussel I-verordening. In vele nationale rechtsstelsels werd het bedrag van de dwangsom niet definitief bepaald door de rechter (zie art. 1385quater Ger. W.). Dit wordt niet weerspiegeld in de artikelen 43 EEX-verdrag en 49 Brussel I-verordening want, zoals eerder in deze alinea wordt vermeld, bepalen deze artikelen dat het bedrag van de dwangsom definitief vastgesteld wordt door het gerecht van de lidstaat van oorsprong. Door het stilzwijgen van de EET-verordening op dit vlak gaat het die kritieken uit de weg62.
59
M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 562. 60 Art. 49 Brussel I-verordening. 61 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 49. 62 Ibid., 49.
19
33. De opgelegde dwangsom moet wel aan enkele voorwaarden voldoen. Het mechanisme van de dwangsom moet in het recht van de lidstaat van oorsprong gekend zijn en wordt er door de rechter van die lidstaat opgelegd naar aanleiding van de veroordeling van de schuldenaar om iets te doen, iets niet te doen of iets te geven. De dwangsom moet eveneens een dwingend karakter hebben, d.w.z. dat zij een vorm van druk moet uitoefenen op de schuldenaar, en moet bepaald zijn63. Bovendien mag de dwangsom niet betwist worden door de schuldenaar (infra). Aan deze laatste voorwaarde zal meestal niet voldaan zijn, aangezien het slechts zelden voorkomt dat een dwangsom niet betwist wordt. De dwangsom kan dus als een geldelijke schuldvordering in de zin van artikel 4.2 EET-verordening begrepen worden, ook al wordt zij opgelegd wegens de niet-uitvoering van een verbintenis om iets te doen of niet te doen. 34. Alle schuldvorderingen komen in aanmerking om gewaarmerkt te worden. De waarde van de schuldvordering is van geen belang, ondanks dat daar nog sprake van was in de voorbereidende werken64. Het bedrag van de vordering moet wel bepaald zijn. 35. Een gerechtelijke beslissing die slechts gedeeltelijk betrekking heeft op een geldsom of die slechts gedeeltelijk voldoet aan de voorwaarden voor een EET komt eveneens in aanmerking voor waarmerking. Weliswaar kan dan enkel voor dat gedeelte een EET worden afgeleverd65. 36. Een bijzondere bepaling vindt men terug in artikel 7 EET-verordening. De EET die aan een uitvoerbare gerechtelijke beslissing wordt toegekend, omvat eveneens de proceskosten indien deze deel uitmaken van de veroordeling van de
schuldenaar.
Deze
laatste
heeft
wel
de
mogelijkheid
om
hiertegen
uitdrukkelijk bezwaar te maken overeenkomstig het recht van de lidstaat van oorsprong66. Voor de coherentie was het misschien beter om deze uitzondering op te nemen onder artikel 3 van de verordening67.
63
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 48. Ibid., 50. 65 Art. 8 EET-verordening, J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 50. 66 Art. 7 EET-verordening. 67 H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 646. 64
20
B. Niet-betwist 1. Hypotheses van niet-betwisting (art. 3.1 EET-Vo) 37. Een belangrijk gegeven, maar evenzeer een grote inperking van het toepassingsgebied van de EET-verordening, is dat zij enkel van toepassing is op schuldvorderingen die niet betwist worden door de schuldenaar. De verordening bepaalt zelf in welke 4 hypotheses een vordering als niet-betwist beschouwd moet worden 68 . Ze zijn terug te vinden in artikel 3.1 EET-verordening. Een schuldvordering is onbetwist indien:
o de schuldenaar uitdrukkelijk met de schuldvordering heeft ingestemd door het bestaan van de schuld te erkennen door middel van een schikking die door een gerecht is goedgekeurd of die in de loop van de gerechtelijke procedure voor een gerecht is getroffen (artikel 3.1, a); o
de
schuldenaar
zich
niet,
overeenkomstig
de
toepasselijke
vormvoorschriften volgens het recht van de lidstaat van oorsprong, in de loop van de gerechtelijke procedure tegen de schuldvordering heeft verweerd (artikel 3.1, b); o
de schuldenaar tijdens de terechtzitting over de schuldvordering niet is verschenen of was vertegenwoordigd, nadat hij die schuldvordering in de loop van de procedure aanvankelijk had betwist, op voorwaarde dat deze handelwijze volgens het recht van de lidstaat van oorsprong gelijkstaat met een stilzwijgende erkenning van de schuldvordering of van de door de schuldeiser beweerde feiten (artikel 3.1 c);
o
de schuldenaar bij authentieke akte uitdrukkelijk de schuldvordering heeft erkend (artikel 3.1 d).
In de rechtsleer wordt een onderscheid gemaakt tussen de actieve en passieve niet-betwisting 69 . Onder de actieve niet-betwisting wordt verstaan dat de schuldenaar uitdrukkelijk zijn schuld erkent. Dit kan gebeuren door middel van
68
Art. 3.1, lid 2 EET-verordening. S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 148; P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 306; X. E. KRAMER, “De Europese executoriale titel: een nieuw instrument ter verwezenlijking van het Europees procesterritoir”, NTBR 2005, (375) 378. 69
21
een goedgekeurde schikking of middels een authentieke akte (art. 3.1 a) en d)). Met andere woorden moet de schuldenaar in zekere zin zijn medewerking verlenen. Een passieve niet-betwisting is dan het gevolg van het stilzitten vanwege de schuldenaar (art. 3.1 b) en c)). Bijgevolg kan een EET worden toegekend door het enkele feit dat een schuldenaar geen verweer voert. 38. Een vraag die zich kan stellen bij de actieve niet-betwisting van de schuldvordering door de schuldenaar is of een onderhandse akte kan opgevat worden als een erkenning van zijn schuld. Volgens de rechtsleer is dit niet het geval. De verordening maakt duidelijk dat zij slechts van toepassing kan zijn op gerechtelijke beslissingen, schikkingen en authentieke akten 70 . A contrario omvat zij dus geen onderhandse akten, ook al werden deze gehandtekend71. 39. De categorie van de passieve niet-betwisting, de zgn. verstekvonnissen, maken veruit het belangrijkste deel uit van het toepassingsgebied van de EETverordening, ondanks het feit dat deze in strijd zouden zijn met de klassieke, Belgische theorie over het verstek laten gaan door een partij tijdens een gerechtelijke procedure. Een eerste verduidelijking die moet gemaakt worden is dat volgens DE LEVAL e.a. het verstek vanwege een partij onder artikel 3.1, c) valt en niet onder artikel 3.1 b)72. De Europese Commissie benadrukt trouwens dat artikel 3.1 b) het geval beoogt waarbij er een totaal gebrek is aan betwisting. Hierbij maakt het niet uit of het nu een zuiver schriftelijke procedure is of niet en of de schuldenaar al dan niet verschijnt, zolang hij de vordering maar niet betwist73.
70
Art. 3 EET-verordening. H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 646. 72 G. DE LEVAL, “Reconnaissance et exécution de l’acte notarié dans l’espace européen”, in C. BIQUET-MATHIEU (ed.), Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (663) 671; J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, (215) 229. 73 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 6162; J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, (215) 229. 71
22
40. Het
vragen
van
afbetalingstermijnen
heeft
niet
tot
gevolg
dat
de
schuldvordering betwist wordt74. 41. In een vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Brussel werd het begrip van de onbetwiste schuldvordering wel zeer ruim geïnterpreteerd. De Poolse verweerder werd veroordeeld tot de betaling van een factuur voor de plaatsing van 250.000 fotovoltaïsche cellen. Deze verzette zich echter tegen de vordering overeenkomstig de procedureregels aangezien ze waren verschenen op de zitting én conclusies ter verdediging hadden neergelegd. Niettemin kende de Rechtbank van Koophandel de EET die gevraagd werd door de eiser toe. Ter argumentatie haalde de rechtbank aan dat de vordering niet betwist kon worden en dat de verdediging louter dilatoir was75. In zijn noot bij het arrest beschouwt GIELEN dit echter als een te verregaande interpretatie van de Rechtbank van Koophandel. Hoewel hij de redenering van de rechtbank lofwaardig vindt, is het enkele feit dat de verdediging louter om dilatoire redenen wordt gehanteerd volgens hem onvoldoende om een vordering die regelmatig betwist werd, om te zetten in een onbetwiste vordering in de zin van de EET-verordening. Het betreft in casu een onbetwistbare vordering, maar in geen geval is er hier sprake van een vordering die niet betwist wordt76. 2. Bijzonder geval: verstekvonnissen in België 42. Reeds lange tijd is er discussie geweest of verstekvonnissen naar Belgisch recht wel onder de toepassing van het artikel 3.1, c) EET-verordening kunnen vallen 77 . Volgens de klassieke Belgische theorie betwist de partij die verstek geeft stilzwijgend de eis die tegen hem gevorderd wordt78. De EET-verordening beoogt net het tegenovergestelde, namelijk dat een partij die verstek laat gaan of helemaal niet reageert impliciet zijn schuld erkent. Naar Europees recht moet
74
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 149. 75 Kh. Brussel 9 december 2011, JT 2012, 490, noot P. GIELEN. 76 P. GIELEN, “Revirement de jurisprudence du tribunal de commerce de Bruxelles et tentative d’extension de la notion de créance incontestée” (noot onder Kh. Brussel 9 december 2011), JT 2012, (490) 490-491. 77 I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 28. 78 Cass. 22 december 1955, RCJB 1956, 158; Cass. 13 juni 1985, Ann.dr.Lg. 1986, 121 en Cass. 17 november 1989, FJF 1990, 150 en A. SMETS, “Verstek en tegenspraak in de Wet van 3 augustus 1992” in P. TAELMAN en M. STORME (eds.), Tien jaar toepassing Wet 3 augustus 1992 en haar reparatiewetgeving: evaluatie en toekomstperspectieven, Brugge, die Keure, 2004, (57) 64.
23
de schuldenaar aldus actief de vordering gaan betwisten zodat er geen EET zou kunnen afgeleverd worden. Naar Belgisch recht zou het echter voldoende moeten zijn om niet te reageren en verstek te laten gaan waarmee hij de vordering betwist met als gevolg dat er geen EET afgeleverd kan worden. Aangezien de verstekvonnissen het grootste deel uitmaken van de toepassing van de EET-verordening is het belangrijk dat er duidelijkheid wordt geschapen in deze discussie. 43. De klassieke theorie (of meerderheidsopvatting kaderen
in
de
rol
van
de
rechter
en
zijn
79
) moet men vooral
onderzoeksplicht
indien
hij
geconfronteerd wordt met een verstek 80 . In dit geval geniet de rechter een ruime beoordelingsmacht. Hij is in deze opvatting verplicht de materiële waarheid op de sporen en de maatschappelijke zwakkere partij (de versteklater) te beschermen 81 . Deze theorie en rechtspraak vindt onder andere steun in artikel 472, lid 2 van het nieuwe Franse wetboek voor privaat procesrecht volgens dewelke “le juge ne fait droit à la demande que dans la mesure où il l’estime régulière, recevable et bien fondée.” Naar Frans recht mag de rechter zich in het geval van verstek vanwege een partij enkel uitspreken in de mate dat hij meent dat de vordering regelmatig, ontvankelijk en degelijk gegrond is. Op de rechter rust dus een onderzoeksplicht. Toch zien niet alle rechtssystemen het op dezelfde manier. De theorie die het verstek beschouwt als een vorm van betwisting onderscheidt ons privaatrecht met het Griekse, Duitse en Britse82. De EET-verordening bekijkt het dan weer vanuit een ander standpunt, met name dat van de debiteur: “Er wordt van uitgegaan dat deze passieve houding (het verstek, nvdr.) van de schuldenaar een bewuste keuze is die voortvloeit uit het
79
A. SMETS, “Verstek en tegenspraak in de Wet van 3 augustus 1992” in P. TAELMAN en M. STORME (eds.), Tien jaar toepassing Wet 3 augustus 1992 en haar reparatiewetgeving: evaluatie en toekomstperspectieven, Brugge, die Keure, 2004, (57) 64. 80 Cass. 17 november 1989, FJF 1990, 150; Cass. 13 juni 1985, Ann.dr.Lg. 1986, 121; A. FETTWEIS, “Absens, si bonam causam habuit, vincet” (noot onder Cass. 13 juni 1985), Ann.dr.Lg. 1986, 122-124; S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 152 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “Absens indefensus est” in J. LINSMEAU en M. STORME (eds.), Le role respectif du juge et des parties dans le procès-civil, Brussel, Bruylant/Kluwer, 1999, 222. 81 A. SMETS, “Verstek en tegenspraak in de Wet van 3 augustus 1992” in P. TAELMAN en M. STORME (eds.), Tien jaar toepassing Wet 3 augustus 1992 en haar reparatiewetgeving: evaluatie en toekomstperspectieven, Brugge, die Keure, 2004, (57) 64. 82 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 6263; J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, (215) 229-231.
24
feit dat hij het bestaan van de schuld erkent of uit het opzettelijk negeren van de vordering. Bij gebrek aan een expliciete reactie van de schuldenaar, bewijst alleen de correcte en tijdige kennisgeving of betekening van de stukken met inlichtingen van de schuldenaar en de gevolgen van het niet-verschijnen, dat de schuldenaar in de gelegenheid is gesteld er bewust voor te kiezen zich afzijdig te houden in de gerechtelijke procedure.83” Op zijn minst gezegd is dit een visie die haaks staat op de klassieke theorie en minder ‘schuldenaarsvriendelijk’ is. De schuldenaar moet dus zijn schuld effectief gaan betwisten. Een stilzwijgende houding is geen oplossing meer. De artikelen 3.1 b) en c) moeten aan de hand van deze zienswijze worden ingevuld, eerder dan volgens de traditionele visie. 44. Naar Europees recht kan er geen enkele twijfel over bestaan dat verstekvonnissen onder het toepassingsgebied van de EET-verordening vallen. Het probleem is echter dat de artikelen 3.1 b) en c) allebei verwijzen naar het land van de lidstaat van oorsprong of het stilzitten van de schuldenaar kan geïnterpreteerd worden als een afwezigheid van betwisting. Zoals al in een vorige
alinea
is
aangehaald
maakt
volgens
vaststaande
rechtspraak
en
rechtsleer het verstek een vorm van betwisting uit84. Hieruit volgt dat men niet anders kan dan tot het besluit komen dat verstekvonnissen die in België worden uitgesproken en in een ander land ten uitvoer moeten worden gelegd, niet kunnen genieten van de vereenvoudiging van de EET
85
. Een dergelijke
interpretatie brengt echter met zich mee dat een groot deel van de vonnissen niet in aanmerking zou kunnen komen voor waarmerking als EET. 45. Door de klassieke theorie te hanteren, komt men in België tot het nadelige gevolg dat de EET-verordening hoofdzakelijk elke werking wordt ontnomen. De
83
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 152. 84 Ibid., 148; J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 62-63 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, (215) 229-230. 85 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 148; M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 558-559; J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 62-63; J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, (215) 229230.
25
efficiëntie die men met andere woorden wou beogen met deze verordening, lijkt in het niet te vervallen. In de rechtsleer wordt geprobeerd om een oplossing te zoeken voor dit probleem. Aan de oude, klassieke theorie van het verstek wordt geprobeerd een meer moderne, ‘Europese’ invulling te geven. Bepaalde auteurs, o.a. DE LEVAL, kiezen resoluut voor deze ‘nieuwe’ visie. Anderen zijn dan weer iets meer terughoudend. Toch lijkt deze visie zijn ingang gevonden te hebben in het Belgisch privaatrecht 86 . In het verleden werd reeds gepleit voor een soepelere hantering van de klassieke theorie en werd er al gewaarschuwd voor mogelijke dilatoire manoeuvres vanwege de schuldenaar87. Volgens de ‘nieuwe’ opvatting dient de rechter zich niet in te laten met de gegrondheid van de eis nadat de processuele bescherming werd geboden. De eiser staaft zijn vordering door middel van de bewijzen die hij voorlegt en deze mogen door de rechter niet in twijfel getrokken worden. Dit zou immers strijdig zijn met de regels van de objectieve bewijslast. De rechter zal zich moeten uitspreken, aangezien het verstek in deze opvatting niet wordt opgevat als een betwisting van de vordering. De aanwezige partij (i.c. de eiser) ondervindt bijgevolg geen nadeel door het niet verschijnen van de verweerder88. 46. DE LEVAL schrijft dat er wel een zekere matiging is ontstaan met betrekking tot de klassieke theorie. De matiging gaat echter niet zo ver om uit het verstek de volledige afwezigheid van verdediging af te leiden89. Volgens deze auteur staat de ‘Europese’ invulling van het verstek dan ook volledig haaks op de klassieke rechtspraak en rechtsleer90. Dit zou echter geen enkel beletsel mogen vormen voor de toepassing van de verordening in het Belgisch recht. Bijgevolg is er volgens hem geen enkele twijfel mogelijk dat Belgische verstekvonnissen niet onder het toepassingsgebied van de EET-verordening zouden vallen91.
86
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 152. 87 A. FETTWEIS, “Observations sur le défaut, le congé d’audience et l’opposition” (noot onder Cass. 28 juni 1962), RCJB 1963, 246-247. 88 A. SMETS, “Verstek en tegenspraak in de Wet van 3 augustus 1992” in P. TAELMAN en M. STORME (eds.), Tien jaar toepassing Wet 3 augustus 1992 en haar reparatiewetgeving: evaluatie en toekomstperspectieven, Brugge, die Keure, 2004, (57) 66-67. 89 G. DE LEVAL, Eléments de procédure civil, Brussel, Larcier, 2005, 170. 90 G. DE LEVAL, “Reconnaissance et execution de l’acte notarié dans l’espace européen” in C. BIQUET-MATHIEU (ed.), Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 671. 91 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 559.
26
47. Andere auteurs
92
willen de verweerder nog steeds een procedurele
bescherming bieden en nemen daardoor een meer terughoudende houding aan inzake de problematiek. De klassieke theorie met betrekking tot het verstek vertrekt immers van de idee dat de verweerder het slachtoffer werd van het niet (of niet tijdig) in kennis stellen van het feit dat er tegen hem een vordering liep93 waardoor hij verhinderd werd om zijn verdediging te organiseren. Bijgevolg zou hieruit automatisch de betwisting van de vordering voortvloeien94. De auteurs menen echter dat in het geval de nodige waarborgen voorhanden zijn, men niet automatisch uit het verstek mag afleiden dat de verweerder het slachtoffer werd van een onregelmatigheid. Met andere woorden, indien de nodige garanties kunnen voorgelegd worden dat de verweerder op een regelmatige en duidelijke wijze in kennis werd gesteld van de vordering, dan is er geen reden meer om te veronderstellen dat de verweerder door middel van het verstek de vordering betwist. Bijgevolg gaan deze auteurs niet automatisch over tot het interpreteren van het verstek als een betwisting van de vordering95. 48. DE LEVAL ziet de oorzaak van de problematiek bij het feit dat het niet geweten is of de versteklatende partij regelmatig en tijdig in kennis werd gebracht dat er tegen hem een vordering is ingesteld en of hij van de inhoud op de hoogte was. Indien de nodige waarborgen voorhanden zijn dat de verweerder op een regelmatige en tijdige manier in kennis werd gesteld van de vordering, is het aannemelijk dat de procedure op tegenspraak gebeurt. In dit geval hoeft de
92
H. BOULARBAH, “Le défaut et l’opposition devant les juridictions du travail”, JTT 1999, 23-24; H. CASMAN, “La créance résultant d’un état liquidatif non approuvé ni homologué est-elle exigible au sens de l’article 1415 du Code Judiciaire?” (noot onder Cass. 5 september 1997), RCJB 2000, (239) 246; J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 64 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, (215) 232. 93 A. FETTWEIS, “Observations sur la recevabilité de l’opposition au jugement d’homologation du partage, prescrit par l’article 981 du Code de procédure civile” (noot onder Cass. 22 december 1955), RCJB 1956, 161-162. Merk vooral op dat de auteur terugkeert naar 1806, waar de ter goeder trouw zijnde verweerder zelfs kon geconfronteerd worden met de moedwillige oneerlijkheid om een dagvaarding te betekenen door sommige gerechtsdeurwaarders. 94 A. SMETS, “Verstek en tegenspraak in de Wet van 3 augustus 1992” in P. TAELMAN en M. STORME (eds.), Tien jaar toepassing Wet 3 augustus 1992 en haar reparatiewetgeving: evaluatie en toekomstperspectieven, Brugge, die Keure, 2004, (57) 64. 95 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 64 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, (215) 232.
27
rechter zich niet meer bezig te houden met de keuze van de verweerder voor het verstek96. 49. Het lijkt erop dat in de EET-verordening hiermee rekening werd gehouden. Om voorgaande reden is een belangrijke rol weggelegd voor de minimumnormen (art. 10-19 EET-verordening, zie infra). Deze minimumwaarborgen leggen een voor een gedetailleerd uit waaraan de kennisgeving aan de verweerder moet voldoen opdat deze laatste op een regelmatige wijze werd opgeroepen. Wanneer dit het geval is, wordt de passiviteit van de versteklatende partij geacht het resultaat te zijn van een welbewuste en vrijwillige beslissing. Bij gebrek aan een uitdrukkelijke reactie van de schuldenaar, wordt het enige bewijs gevormd door de correcte en tijdige betekening van de dagvaarding waarin zijn rechten en plichten
zijn
vermeld
maar
ook
de
gevolgen
van
zijn
eventueel
niet
verschijnen97. Volgens de rechtsleer is dit de methode voor de rechtspraak om de klassieke theorie aan te kant te zetten en voluit voor de ‘Europese’ visie te gaan.
Indien
de
oproeping
van
de
versteklatende
verweerder
aan
de
minimumnormen van de EET-verordening voldoet, mag verondersteld worden dat de schuldvordering niet langer betwist wordt
98
.
50. Dat verstekvonnissen niet-betwiste schuldvorderingen kunnen uitmaken werd overigens recent bevestigd door Europese rechtspraak 99 . Het arrest de Visser is het eerste arrest waar de EET-verordening ter sprake komt. Het Hof van Justitie stelt in het arrest klaar en duidelijk dat een verstekvonnis, omschreven als een vonnis waarbij de schuldenaar “verstek laat gaan bij een terechtzitting of geen gevolg geeft aan een verzoek van de rechtbank schriftelijk kenbaar te maken of hij zich in de zaak zal verweren”, in aanmerking kan komen voor de waarmerking als EET100. Voorwaarde is dan wel dat de woonplaats van de versteklatende partij met zekerheid gekend is. Er moet immers vermeden
96
G. DE LEVAL, Eléments de procédure civil, Brussel, Larcier, 2005, 171. Overweging EET-verordening, punt 10 en 12; J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 65-66. 98 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 6566 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, (215) 233-234. 99 HvJ 15 maart 2012, de Visser, nr. C-292/19, www.curia.europa.eu. 100 Overweging EET-verordening, punt 6; HvJ 15 maart 2012, de Visser, nr. C-292/19, www.curia.europa.eu, punt 62 en I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 28. 97
28
worden dat de deze partij geen kennis heeft van de procedure en geconfronteerd wordt met een gerechtelijke beslissing die automatisch en zonder verdere controle uitvoerbaar is in alle andere lidstaten van de EU101 . In casu verklaarde het Hof dat de EET niet kon worden toegekend aangezien het adres van de schuldenaar niet met zekerheid gekend was. Dit volgt volgens het Hof uit de bewoordingen van de verordening, maar ook uit de doelstellingen en zijn opbouw. Bijgevolg zou de schuldenaar zich niet kunnen verzetten tegen de waarmerking van de beslissing als EET terwijl hij daar wel over beschikt onder de Brussel I-verordening. 51. In de praktijk blijkt dat de klassieke theorie definitief plaats heeft geruimd voor de ‘Europese’ visie. Tot op heden is er trouwens nog geen enkel vonnis of arrest bekend waar de waarmerking werd geweigerd om de enkele reden dat het om een verstekvonnis ging102. De betekening door een gerechtsdeurwaarder lijkt dan ook volgens de rechtsleer te voldoen aan de procedurele waarborgen voor de rechten van verdediging. Bijgevolg moet het verstek vanwege een partij niet als een vorm van betwisting opgevat worden, maar als een bewuste keuze van de partij. Bovendien wordt de nationale rechter door de toepassing van de verordening een ‘Europese’ rechter en moet hij hierdoor de nationale rechterlijke concepten in het licht van de verordening hanteren103. Kortom, de discussie lijkt beslecht te zijn in het voordeel van de moderne visie. Er mag van uitgegaan worden
dat
verstekvonnissen
in
aanmerking
kunnen
komen
voor
de
waarmerking als EET. 3. Hoger beroep (art. 3.2 EET-Vo) 52. Artikel 3.2 vermeldt dat een EET eveneens kan worden toegekend aan beslissingen die worden genomen ingevolge de instelling van rechtsmiddelen. Maar het instellen van hoger beroep tegen een eerder gegeven beslissing wil net
101
Overweging EET-verordening, punt 10; HvJ 15 maart 2012, de Visser, nr. C-292/19, www.curia.europa.eu, punt 63-66 en I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 28. 102 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 152; I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 28 en P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 309. 103 P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 309.
29
zeggen dat men het niet eens is met die beslissing en deze wil betwisten. Dit lijkt op het eerste zicht tegenstrijdig omdat hoger reeds werd aangehaald dat het
toepassingsveld
schuldvorderingen.
van
Toch
de
verordening
vermeldt
de
beperkt
verordening
is
tot
expliciet
niet-betwiste dat
zij
op
beslissingen gegeven in beroep van toepassing kan zijn. De ratio legis is immers dat de schuldenaar enkel en alleen beroep instelt om de procedure te vertragen en tijd te winnen. Bijgevolg zou volgens de Europese Commissie het doel van de verordening worden mislopen, namelijk de vereenvoudiging en versnelling van de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging. Om dit nadelige gevolg van het hoger beroep voor de procedure en de tenuitvoerlegging te vermijden werd het uitdrukkelijk mogelijk gemaakt in de EET-verordening104.
104
M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 559 en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 647.
30
Hoofdstuk 3: Het facultatief karakter van de EETverordening §1. Keuze voor de lidstaten 53. Een verordening is een rechtshandeling van de Europese Unie. Het is een wetgevend instrument met een algemene strekking, verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in de nationale rechtsstelsels 105 . Dit betekent dat zij verbindend is voor eenieder, zowel voor burgers, bedrijven, instellingen,… En in principe dus ook voor de lidstaten. Bij de EET-verordening moet echter het bijzonder karakter ervan worden vermeld. De overweging verklaart dat “de verordening niet de verplichting inhoudt voor de lidstaten om hun nationale wetgeving aan te passen aan de procedurele minimumnormen die in deze verordening zijn vastgesteld. Zij verschaft daartoe wel een prikkel, door een snellere en efficiëntere tenuitvoerlegging van beslissingen in andere lidstaten slechts mogelijk te maken indien aan deze minimumnormen wordt voldaan 106 .” Met andere woorden, de lidstaten zijn niet verplicht om hun nationale wetgeving aan de EET-verordening aan te passen. Dan lijkt de keuze voor een verordening nogal contradictorisch. 54. De lidstaten beschikken over de keuze om hun nationaal recht aan te passen. Hierdoor wordt er geen harmonisatie van de verschillende nationale rechtsstelsels op procedureel vlak bereikt. Dit was overigens ook niet de bedoeling van de EET-verordening. De minimumnormen moeten eerder opgevat worden als een algemeen kader waaraan het nationaal recht van de lidstaten moet getoetst worden107, een toetsing die door de lidstaten zelf wordt gedaan. Wanneer deze toetsing positief blijkt te zijn, kan de lidstaat zijn gerechtelijke beslissingen waarmerken als EET. Bij een negatieve uitkomst zal de lidstaat zich moeten onthouden gerechtelijke beslissingen te waarmerken als EET. Hieruit blijkt het facultatief karakter van de verordening voor de lidstaten. Er kan hier nog aan toegevoegd worden dat het begrip ‘niet-betwiste schuldvordering’
105
Art. 288 EU-Werkings-verdrag. Overweging EET-verordening, punt 19. 107 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 143. 106
31
eveneens facultatief kan opgevat worden wegens de ruime mogelijkheid tot invulling van het begrip dat aan de lidstaten geboden wordt. 55. Toch is enige nuance hier wel op zijn plaats. Er zijn ook onderdelen in de verordening die verbindend zijn voor de lidstaten. Zo kan een lidstaat waarvan het nationaal recht niet voldoet aan de minimumnormen waardoor deze lidstaat zelf geen EET kan toekennen aan hun gerechtelijke beslissingen en zij dus ook niet
als
EET
‘geëxporteerd’
kunnen
worden,
de
tenuitvoerlegging
van
gerechtelijke beslissingen afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie waarvan het nationaal recht wel voldoet aan de minimumnormen, niet weigeren108. De autoriteiten van die lidstaat zijn verplicht om hun medewerking te verlenen aan de executie van die ‘geïmporteerde’ EET’s.
109
§2. Keuze voor de schuldeiser 56. De
verordening
bepaalt
zelf
hoe
zij
zich
verhoudt
tot
andere
communautaire instrumenten en meer bepaald de Brussel I-verordening: “ze laat de mogelijkheid onverlet om een beslissing, een gerechtelijke schikking of een authentieke akte inzake een niet-betwiste schuldvordering te laten erkennen en ten uitvoer te laten leggen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 44/2001 (Brussel I) 110 .” Ook in dit aspect speelt het facultatief karakter van de verordening. De schuldeiser zelf kan een keuze maken tussen enerzijds de tenuitvoerlegging onder het ‘oude’ regime van de Brussel I-verordening of het ‘nieuwe’ van de EET-verordening. Beide regimes hebben zowel voor- als nadelen. 57. De
Brussel
I-verordening
heeft
reeds
gezorgd
voor
een
ruime
vereenvoudiging op het vlak van de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging waardoor de exequaturprocedure in het land van tenuitvoerlegging vaak beperkt blijft tot een formaliteit. Toch is dergelijke procedure nog noodzakelijk en is het exequatur beperkt tot die ene lidstaat. Dit is een minpunt in vergelijking met de EET-verordening. Onder de regeling van de EET-verordening verkrijgt de gerechtelijke beslissing in de lidstaat van oorsprong een zgn. ‘Europees justitieel
108
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 143. 109 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 128. 110 Art. 27 EET-verordening, Overweging EET-verordening, punt 20.
32
paspoort’111. Het ‘Europees paspoort’ zorgt ervoor dat de gerechtelijke beslissing voor de gehele Europese Unie geldt. De tussenstap van de exequaturprocedure wordt overgeslagen en de gerechtelijke beslissing kan ten uitvoer gelegd worden in alle lidstaten waar het nodig is112 . Voor het overige spaart de schuldeiser de procedurekosten van de exequaturprocedure in het land van tenuitvoerlegging uit en ontloopt hij het risico die kosten niet meer te kunnen verhalen op zijn schuldenaar omwille van diens insolvabiliteit. Een waarmerking als EET brengt slechts een administratieve kost met zich mee. Met een EET in de hand kan men ook rechtstreeks tot uitvoering overgaan, daar waar onder Brussel I de exequatur onvermijdelijk voor bijkomend uitstel zorgt113. 58. Waar het nationaal recht van de lidstaat van oorsprong voldoet aan de minimumnormen
en
de
gerechtelijke
beslissing
een
niet-betwiste
schuldvordering behelst, heeft de schuldeiser de keuze tussen ofwel de Brussel I-verordening ofwel de EET-verordening. Aan beide voorwaarden moet wel cumulatief zijn voldaan. 59. Waar het nationaal recht niet voldoet aan de minimumvoorwaarden of het niet
om
een
niet-betwiste
schuldvordering
gaat,
zal
de
schuldeiser
noodzakelijkerwijs terug moeten grijpen naar het systeem van de Brussel Iverordening. In bepaalde gevallen kan het voor de schuldeiser eveneens interessanter zijn om zich te beroepen op de Brussel I-verordening: beperktere risico’s van schorsing en geen verrassing van een verzoek tot intrekking. Een andere mogelijkheid is die waarin de schuldeiser zijn verzoek tot waarmerking ziet geweigerd worden en hij niet de moeite wil nemen om een nieuwe procedure te doorlopen114. 60. Gezien het (te) beperkte toepassingsgebied van de EET-verordening zal ook in lidstaten waar het nationaal recht voldoet aan de minimumvoorwaarden een schuldeiser nog veelal geconfronteerd worden met de noodzaak om een
111
G. DE LEVAL, “Reconnaissance et exécution de l’acte notarié dans l’espace européen”, in C. BIQUET-MATHIEU (ed.), Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 672. 112 H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 644-645. 113 P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 306. 114 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 147.
33
exequaturprocedure in een andere lidstaat te starten in het geval hij te maken krijgt met een grensoverschrijdende tenuitvoerlegging. 61. In die zin is de verordening dus dubbel facultatief 115 . Zij behelst geen verplichting voor de lidstaat om haar nationaal recht aan te passen aan de minimumnormen. Ook de schuldeiser heeft nog de keuze tussen de executie overeenkomstig de Brussel I-verordening of de EET-verordening.
115
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 3536.
34
Hoofdstuk 4: Voorwaarden voor het verkrijgen van een EET 62. De voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voor de waarmerking als EET verschilt van de soort akte die dient gewaarmerkt te worden. Er is een afwijkende regeling voor gerechtelijke beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten. Zij worden hieronder uitvoerig besproken.
§1. Gerechtelijke beslissingen (art. 6 EET-Vo) A. Overzicht van de voorwaarden 63. In
artikel
6
van
de
EET-verordening
worden
4
onderscheiden
voorwaarden116 opgesomd waaraan een gerechtelijke beslissing cumulatief moet voldoen om gewaarmerkt te kunnen worden als EET. De beslissing moet uitvoerbaar zijn in de lidstaat van oorsprong, niet strijdig zijn met enkele dwingende bevoegdheidsregels vastgelegd in de Brussel I-verordening en in het geval de schuldenaar verstek laat gaan moet de beslissing voldoen aan de minimumvoorwaarden van de EET-verordening. In het geval de schuldenaar een consument is, gelden er bijzondere voorwaarden. B. De beslissing moet uitvoerbaar zijn in de lidstaat van oorsprong 1. Algemeen 64. Artikel 6.1 a) van de verordening bepaalt dat de gerechtelijke beslissing waarvoor een verzoek tot waarmerking wordt ingediend, uitvoerbaar moet zijn in de lidstaat van oorsprong. In de verordening is echter niet opgenomen wat men onder ‘uitvoerbaarheid van een beslissing’ moet verstaan. Bijgevolg is men aangewezen op de bepalingen van het nationaal recht van de lidstaten. Een gerechtelijke beslissing is aldus uitvoerbaar indien de beslissing uitvoerbaar is overeenkomstig het nationaal recht van de lidstaat van oorsprong. Het is voor de verordening een noodzakelijke, maar een voldoende voorwaarde. 65. Is het vereist dat de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan? Oorspronkelijk werd in het eerste voorstel van de Europese Commissie bepaald
116
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 82.
35
dat een EET slechts kon toegekend worden indien de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. In de definitieve versie werd deze vereiste echter geschrapt waardoor het in kracht van gewijsde treden van de gerechtelijke beslissing geen vereiste meer is. De redenering hiervoor is te vinden in het feit dat een schuldenaar het voordeel van de EET voor zijn schuldeiser makkelijk kan ontnemen door het enkele feit van het instellen van een gewoon rechtsmiddel. Dit brengt met zich mee dat ook beslissingen die voorlopig ten uitvoer kunnen worden gelegd eveneens als EET gewaarmerkt kunnen worden117. 66. De EET-verordening vereist niet dat de gerechtelijke beslissing aan de schuldenaar reeds betekend werd, in tegenstelling tot de Brussel I-verordening. De griffier (infra) die gevraagd wordt een gerechtelijke beslissing als EET te waarmerken zal evenwel het bewijs van de betekening moeten vragen om te weten te komen of er een schorsend rechtsmiddel binnen de beroepstermijn werd ingesteld in het geval het geen voorlopig uitvoerbare beslissing betreft118. 2. Uitvoerbare beslissing in België 67. Aangezien
de
uitvoerbaarheid
van
de
gerechtelijke
beslissing
een
belangrijke voorwaarde is voor het verkrijgen van een EET, is het van belang na te gaan wanneer een gerechtelijke beslissing uitvoerbaar is. Deze uiteenzetting zal
zich
beperken
tot
de
algemene
lijnen
voor
Belgische
gerechtelijke
beslissingen. 68. Om na te gaan of een beslissing uitvoerbaar is in België, is het van belang te weten of de gerechtelijke beslissing al dan niet uitvoerbaar is bij voorraad. In principe is een gerechtelijke beslissing in België niet uitvoerbaar bij voorraad en wordt de tenuitvoerlegging ervan dus geschorst indien hoger beroep of verzet wordt ingesteld.
117
M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 575-576; H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 648 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 82-83. 118 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 158 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 83.
36
a. De beslissing is niet voorlopig uitvoerbaar 69. In het geval de beslissing niet voorlopig ten uitvoer kan worden gelegd omdat zij niet werd toegekend door de rechter in eerste aanleg of indien de gerechtelijke beslissing geen kortgedingbeslissing betreft en dus niet van rechtswege de uitvoerbaarheid bij voorraad geniet, schorst de instelling van hoger beroep of verzet de tenuitvoerlegging van het vonnis (art. 1397 Ger. W.). In dit geval zal de griffier, die belast wordt met de afgifte van het certificaat, moeten nagaan of het vonnis aan de schuldenaar werd betekend en hoger beroep of verzet binnen de wettelijke termijn werd ingesteld119. Bovendien heeft in België de termijn voor het instellen van hoger beroep een schorsende werking ten aanzien van de executie van veroordelingen tot betaling van een geldsom die niet voorlopig uitvoerbaar zijn (art. 1495, lid 2 Ger. W.)120. Hoger werd reeds uiteengezet dat een EET enkel kan afgegeven worden indien het vorderingen in geld betreft. Dit betekent dat er maar een EET kan afgeleverd worden een maand na de betekening van het vonnis aan de schuldenaar en indien er geen verzet of hoger beroep tegen het vonnis werd ingesteld. b. De beslissing kan voorlopig ten uitvoer worden gelegd 70. Wanneer een gerechtelijke beslissing voorlopig ten uitvoer kan worden gelegd, ofwel omdat ze door de eerste rechter uitdrukkelijk werd toegekend ofwel omdat het een vonnis betreft dat van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is, schorsen de gewone rechtsmiddelen de tenuitvoerlegging van het vonnis niet. De griffier zal desgevallend niet moeten nagaan of de schuldenaar verzet of hoger beroep heeft ingesteld en evenmin of het vonnis werd betekend121. De beslissing zal dan ook zonder al te veel problemen als EET gewaarmerkt kunnen worden. 71. In de regel kan een gerechtelijke beslissing waaraan de voorlopige tenuitvoerlegging werd toegekend door een appelrechter niet geschorst worden. Dit principe wordt door artikel 1402 Ger. W. op straffe van nietigheid voorgeschreven. Afwijkend op dit principe kan de executie echter wel geschorst worden in het geval de regelmatigheid van de voorlopige tenuitvoerlegging ter
119
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 85. K. BROECKX, “Voorlopige tenuitvoerlegging en kantonnement na uitvoerend beslag” in K. WAGNER (ed.), Meester van het proces, Gent, Larcier, 2010, (141) 142. 121 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 84. 120
37
discussie staat. Jurisprudentieel wordt aanvaard dat in geval van manifeste onregelmatigheden op essentiële principes van het procesrecht, zoals de miskenning van de rechten van verdediging of in het geval de eerste rechter ultra petita heeft geoordeeld, de appelrechter de tenuitvoerlegging van het betrokken vonnis contra legem kan schorsen 122 . Hoewel voorkomend geval eerder uitzonderlijk is, neemt men toch aan dat de schuldeiser de mogelijkheid blijft behouden om de waarmerking te vragen in afwachting van een beslissing door de appelrechter. Immers, de uitvoering van het vonnis gebeurt op zijn risico (art. 1398, lid 2 Ger. W.). Bovendien kan de schuldenaar tegen wie een EET werd afgeleverd een bewijs verkrijgen waaruit blijkt dat de uitvoerbaarheid van de beslissing in hoger beroep ongedaan werd gemaakt of opgeschort overeenkomstig artikel 6.2 EET-verordening123 . C. De beslissing is niet strijdig met bijzondere bevoegdheidsregels uit Brussel I-verordening 72. Een tweede voorwaarde waaraan de beslissing moet voldoen zijn de bijzondere bevoegdheidsregels uit de Brussel I-verordening, met name de afdelingen 3 en 6 van hoofdstuk II. Het betreft meer bepaald de dwingende bevoegdheidsregels
voor
verzekeringsmateries
(art.
9
tot
13
Brussel
I-
verordening) en de exclusieve bevoegdheden van artikel 22 betreffende zakelijke rechten op onroerende goederen, vennootschapsrechtelijke kwesties, geldigheid van inschrijving in openbare registers, intellectuele eigendom en executie.
Deze
controle
lijkt
de
facto
echter
overbodig
te
zijn.
Alle
bevoegdheidsregels uit de Brussel I-verordening zijn immers van dwingende aard en dringen zich op aan elke rechter124. D. De gerechtelijke procedure moet voldoen aan de minimumnormen 73. De derde voorwaarde voor waarmerking is dat de procedure moet voldoen aan de minimumnormen vastgelegd in hoofdstuk 3 van de EET-verordening. Of aan deze voorwaarde is voldaan zal enkel nagegaan moeten worden in het geval
122
K. BROECKX, “Voorlopige tenuitvoerlegging en kantonnement na uitvoerend beslag” in K. WAGNER (ed.), Meester van het proces, Gent, Larcier, 2010, (141) 154-155 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 84. 123 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 85. 124 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 159 en J. ERAUW, Internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 116.
38
de beslissing onder de artikelen 3.1 b) of c) EET-verordening valt. Hoger werd reeds vermeld dat het schulden betreft die ofwel stilzwijgend door de schuldenaar werden erkend en op die wijze niet betwist zijn, ofwel wegens afwezigheid van verweer vanwege de schuldenaar onbetwist zijn
125
. De
minimumnormen zorgen ervoor dat de schuldenaar die geen verweer voert of op stilzwijgende wijze zijn schuld erkent, toch nog behoorlijk wordt opgeroepen en ingelicht en bovendien in de mogelijkheid werd gesteld om zich te verweren. Indien de schuldenaar zijn schuld op uitdrukkelijke wijze heeft erkend, hebben de minimumnormen nog maar weinig belang126. De minimumnormen zullen in het volgende hoofdstuk nog uitgebreid aan bod komen. E. Bijzondere voorwaarden indien de schuldenaar een consument is 74. In het geval de schuldenaar een consument is, gelden er bijzondere voorwaarden. Ook deze voorwaarden moeten enkel nagegaan worden indien de schuld niet betwist is overeenkomstig de artikelen 3.1 b) of c). De erkenning van de schuld moet dus blijken uit de passiviteit vanwege de consument. In dit geval zal de waarmerkende instantie in de lidstaat van oorsprong moeten nagaan of artikel 16.2 Brussel I-verordening werd nagekomen127. 75. De overeenkomst die de oorzaak is van de schuldvordering mag uitsluitend betrekking hebben op een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig beschouwd wordt. In die gevallen vereist de EET-verordening dat een EET enkel kan worden verkregen indien de beslissing afkomstig is uit de lidstaat van de woonplaats van de consument. Het begrip woonplaats moet geïnterpreteerd worden overeenkomstig artikel 59 Brussel I-verordening. Krachtens dit artikel gebeurt de bepaling van de woonplaats aan de hand van het interne recht van de lidstaat van het forum, zoniet gaat de rechter na via het interne recht van andere lidstaten of de woonplaats daar kan worden gevonden128 . In het geval de
125
H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 650. 126 Ibid., 650. 127 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 576. 128 J. ERAUW, Internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 93.
39
woonplaats niet kan worden vastgesteld, kan er ook geen EET worden afgeleverd129.
76. Deze bijzondere bescherming was reeds terug te vinden in de artikelen 15 t.e.m. 17 van de Brussel I-verordening. De bescherming voor de consument onder de EET-verordening is echter strikter in vergelijking met de Brussel Iverordening. Enerzijds is de categorie van consumenten ruimer dan onder de Brussel I-verordening, anderzijds laat de EET-verordening geen afwijkingen toe op zijn bevoegdheidsprincipe, terwijl dit wel het geval is onder de Brussel Iverordening130 . Bij deze laatste is het immers mogelijk om als uitzondering op de principiële bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van de woonplaats van de consument, en onder strikt opgesomde voorwaarden, een bevoegdheidskeuze te maken131 . Daarenboven is het ook mogelijk voor de consument om in het licht van een goede rechtsbedeling, een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waar de oorspronkelijke vordering aanhangig is132.
§2. Authentieke akten 77. De voorwaarden voor de waarmerking als EET van authentieke akten liggen vervat in artikel 25 van de verordening. Deze akten moeten betrekking hebben op niet betwiste schuldvorderingen en moeten uitvoerbaar zijn in de lidstaat van oorsprong. De minimumnormen moeten hier niet in overweging worden genomen
aangezien
deze
enkel
van
toepassing
zijn
op
gerechtelijke
beslissingen133.
§3. Gerechtelijke schikkingen 78. Voor gerechtelijke schikkingen gelden grotendeels dezelfde voorwaarden als voor de authentieke akten. Ook zij moeten niet-betwiste schuldvorderingen betreffen en uitvoerbaar zijn in de lidstaat van oorsprong. Hier voegt de EET-
129
HvJ 15 maart 2012, de Visser, nr. C-292/19, www.curia.europa.eu en I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 32. 130 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 8889. 131 Art. 17 Brussel I-verordening en J. ERAUW, Internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 130. 132 Art. 16.3 Brussel I-verordening en J. ERAUW, Internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 130. 133 H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 658.
40
verordening wel nog aan toe dat de waarmerking als EET dient te gebeuren door de gerechtelijke instantie die de schikking heeft getroffen of goedgekeurd134 .
134
Artikel 24.1 EET-verordening en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 657-658.
41
Hoofdstuk 5: De minimumnormen §1. Algemeen A. Aard van de minimumnormen 79. Hoofdstuk 3 van de EET-verordening bevat de minimumnormen waaraan een gerechtelijke beslissing moet voldoen om gewaarmerkt te kunnen worden als EET. Zij vormen een sleutelrol in de verordening. Aangezien in de lidstaat waar de tenuitvoerlegging plaats moet vinden geen enkele formaliteit meer moet gevraagd worden, is het noodzakelijk dat er tussen de lidstaten een blind wederzijds vertrouwen is. 80. Dit vertrouwen kan enkel indien de schuldenaar een eerlijk proces heeft gekregen. Aan deze noodzaak van een ‘fair trial’ wordt concreet gestalte gegeven door de minimumnormen. Deze normen moeten de nodige garanties bieden dat de schuldenaar op een degelijke en tijdige wijze in kennis werd gesteld over de vordering, zich op een eerlijke manier heeft kunnen verweren en wat de mogelijke gevolgen zouden kunnen zijn indien de schuldenaar nalaat de vordering te betwisten135. 81. In het hoofdstuk 4 werd het facultatief karakter van de EET-verordening reeds uitgebreid aangehaald. Een van de redenen van dit bijzondere kenmerk is dat lidstaten niet verplicht worden om hun wetgeving aan de minimumnormen aan te passen. Lidstaten die de mening zijn toegedaan dat hun wetgeving wel voldoet aan de opgenomen minimumnormen, al dan niet na het nemen van nieuwe
wetgevende
initiatieven
136
,
kunnen
hun
nationale
gerechtelijke
beslissingen als EET laten waarmerken. Hierdoor is het mogelijk dat die beslissingen in een andere lidstaat van de EU ten uitvoer kunnen worden gelegd op een snelle en efficiënte wijze zonder verdere controle vanwege de lokale autoriteiten. Gerechtelijke beslissingen afkomstig uit lidstaten waarvan het nationaal recht niet voldoet aan de vereiste minimumnormen kunnen geen waarmerking als EET meekrijgen. Met andere woorden komt het de nationale
135
Overweging EET-verordening, punt 10 en 12 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 125. 136 In Nederland werd bijvoorbeeld een wet aangenomen ter uitvoering van de EET-verordening met als doel het Nederlands recht te doen voldoen aan de minimumnormen: Uitvoeringswet verordening Europese executoriale titel, Stb. 2005, 485.
42
wetgever toe al dan niet zijn nationaal procesrecht aan de minimumnormen aan te passen
137
.
82. De minimumnormen hebben geenszins tot doel het nationaal procesrecht van de lidstaten te harmoniseren. Zij moeten eerder opgevat worden als een prikkel voor de lidstaten, een stimulans om hun nationaal recht aan te passen zodat hun nationale gerechtelijke beslissingen kunnen genieten van een vereenvoudigde en snelle grensoverschrijdende tenuitvoerlegging138. Zij vormen een toetssteen waaraan het nationaal recht moet beantwoorden indien de beslissing als EET dient gewaarmerkt te worden139. B. Toepassingsgebied van de minimumnormen 83. Hoewel de minimumnormen een zeer belangrijke rol spelen in de EETverordening, moet hun toepassingsgebied sterk afgebakend worden. In dit opzicht moet men rekening houden met een dubbele beperking. Enerzijds vinden zij
enkel
toepassing
indien
een
gerechtelijke
beslissing
als
EET
dient
gewaarmerkt te worden. Dit betekent dat de minimumnormen zowel op gerechtelijke schikkingen als notariële akten geen toepassing vinden140. 84. Anderzijds is het toepassingsgebied beperkt tot gerechtelijke beslissingen die overeenkomstig de artikelen 3.1 b) en c) EET-verordening niet betwist zijn, met name op schulden die op een ‘passieve wijze’ onbetwist zijn. Voor gerechtelijke beslissingen die op een ‘actieve wijze’ niet betwist worden, met name voor schulden die onder de artikelen 3.1 a) en d) vallen, moeten de minimumnormen
niet
gerespecteerd
worden.
Hét
centrale
punt
van
de
minimumnormen is immers de betekening en kennisgeving van de meest relevante stukken op zodanige wijze en zo tijdig als nodig is 141 om de schuldenaar in staat te stellen zich te verdedigen indien hij dat wenst, wat in het
137
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 128. Overweging EET-verordening, punt 19 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 128. 139 X. E. KRAMER, “De Europese executoriale titel: een nieuw instrument ter verwezenlijking van het Europees procesterritoir”, NTBR 2005, (375) 379. 140 Artikel 12.1 EET-verordening en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 650. 141 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 577. 138
43
geval van een actieve niet-betwisting trouwens weinig nuttig lijkt142 . Bij actieve niet-betwisting stemt de schuldenaar uitdrukkelijk in met de schuldvordering en geeft hij op die manier te kennen zich niet te zullen verweren. Aangezien de verweerder verschijnt, moet er niet meer worden nagegaan of hij op een degelijke manier werd opgeroepen143. 85. Gerechtelijke beslissingen die in graad van hoger beroep worden gewezen, moeten eveneens voldoen aan de minimumnormen144 . Hoewel het instellen van hoger beroep betwisting impliceert, gaat men er in de EET-verordening van uit dat het instellen van hoger beroep tegen een beslissing die in eerste aanleg op een passieve wijze niet betwist werd voornamelijk om dilatoire redenen plaats vindt145 . C. Categorieën van minimumnormen 86. De minimumnormen kunnen onderverdeeld worden in 3 categorieën. Een eerste categorie wil de rechten van verdediging voor de schuldenaar waarborgen en
legt
daarbij
enkele
vereisten
op
die
betrekking
hebben
op
de
gedinginleidende akte. Een tweede categorie betreft de behoorlijke inlichting van de schuldenaar over de schuldvordering en een derde categorie legt de mogelijkheid op tot heroverweging van de beslissing voor de schuldenaar
146
.
Daarnaast wordt in hetzelfde hoofdstuk ook aangegeven hoe de niet-naleving van de minimumnormen hersteld kan worden. 87. In de hiernavolgende paragrafen zullen de minimumnormen per categorie uitgebreid behandeld worden. Daarnaast wordt er voor elke categorie gekeken of het Belgisch recht voldoet aan de minimumnormen.
142
H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 650. 143 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 578 en B. VAN HET KAAR, “Nieuw Brussels procesrecht: de Europese executoriale titel en het Europese betalingbevel”, NTER 2005, (32) 34. 144 Artikel 12.2 EET-verordening. 145 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 132. 146 I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 32-33.
44
§2. Eerste categorie: minimumnormen met betrekking tot de gedinginleidende akte (art. 13-15) A. Algemene beschouwingen 1. Doel van de eerste categorie van minimumnormen 88. Het doel van de eerste categorie van minimumnormen heeft betrekking op het garanderen van de rechten van verdediging voor de verwerende partij door er voor te zorgen dat het gedinginleidend stuk ter kennis wordt gebracht aan de schuldenaar op een zodanige wijze dat kan worden uitgesloten dat een ‘passieve niet-betwisting’ te wijten zou zijn aan een gebrek aan kennis van de gerechtelijke procedure147 . Indien men aan het niet reageren van de schuldenaar het gevolg wil koppelen dat de vordering niet betwist wordt, is het noodzakelijk dat de schuldenaar wel degelijk kennis kan nemen van het feit dat er tegen hem een vordering aanhangig is. Een betekening of kennisgeving gebaseerd op een juridische fictie of een vermoeden kan immers niet voldoende zijn om een beslissing als EET te waarmerken, behoudens het bewijs van naleving van de minimumnormen148 . 2. Betekening en kennisgeving 89. De termen betekening en kennisgeving worden in de verschillende nationale rechten op een verschillende wijze gedefinieerd. Om die reden worden aan de betekening en kennisgeving een autonome, Europese invulling gegeven waarbij zij ruim geïnterpreteerd moeten worden. Een kennisgeving impliceert bijvoorbeeld niet noodzakelijk een zending via de post overeenkomstig de vormen die de wet voorschrijft zoals er in België wordt onder verstaan (art. 32 Ger. W.), maar ook de overhandiging van de akte aan de verweerder149 . 90. Ter verduidelijking moet vermeld worden dat in de verordening een onderscheid lijkt te worden gemaakt tussen de betekening en de kennisgeving van de inleidende akte. Dit onderscheid is echter weinig relevant aangezien de
147
Ibid., 32. J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 132-133. 149 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 135. 148
45
betekening een bijzondere vorm is van een kennisgeving150 . Hiernavolgend zal dan ook hoofdzakelijk de term ‘kennisgeving’ worden gehanteerd. 3. Onderscheid naargelang de kennisgeving al dan niet met bewijs van ontvangst gebeurt 91. De EET-verordening maakt een onderscheid naar gelang de kennisgeving gebeurt
met
of
zonder
bewijs
van
ontvangst
van
de
schuldenaar.
De
kennisgevingen met bewijs van ontvangst (art. 13 EET-verordening) bieden de meest zeker wijzen van kennisgeving en ontvangst van de inleidende akte voor de debiteur151. De kennisgevingen zonder bewijs van ontvangst liggen vervat in artikel 14 EET-verordening. B. Kennisgeving met bewijs van ontvangst door de schuldenaar (art. 13 EET-verordening) 92. Artikel 13 EET-verordening voorziet in vier wijzen waarop de schuldenaar in kennis kan worden gesteld dat er tegen een hem een procedure aanhangig is. Een eerste manier is de persoonlijke kennisgeving aan de schuldenaar. Het bewijs
van
ontvangst
bestaat
erin
dat
de
schuldenaar
een
bevestiging
ondertekent met de datum van ontvangst. De tweede wijze van kennisgeving komt sterk overeen met de eerste, maar hierbij maakt de bevoegde persoon die de kennisgeving verricht een document op waaruit blijkt dat de schuldenaar de inleidende akte in ontvangst heeft genomen of zonder wettige grond geweigerd heeft.
Het
document
vermeldt
eveneens
verplicht
de
datum
van
de
kennisgeving. De Belgische rechtsleer gaat ervan uit dat artikel 33 Ger. W. voldoet aan beide voorgaande wijzen van kennisgeving152.
150
M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 578 en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 651. 151 I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 32 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 135. 152 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 161; P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 315 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 136.
46
93. Een
derde
wijze
betreft
de
kennisgeving
per
post
waaruit
de
ontvangstbevestiging blijkt uit een door de schuldenaar ondertekende en teruggezonden bevestiging met de datum van ontvangst. In België wordt aangenomen dat de kennisgeving per gerechtsbrief verstuurd als aangetekende zending met bewijs van ontvangst hieronder kan vallen. Hiermee lijkt aan de ratio legis van artikel 13, namelijk het bewijs dat de inleidende akte de schuldenaar effectief heeft bereikt, voldaan153. 94. De laatste wijze van kennisgeving die in artikel 13 te vinden is, is de kennisgeving langs elektronische weg (bijvoorbeeld door middel van een faxbericht of een e-mail). Het bewijs van ontvangst wordt verkregen doordat de schuldenaar een ontvangstbevestiging met datum van ontvangst ondertekent en terugstuurt. In de rechtsleer worden echter vraagtekens geplaatst bij deze kennisgeving
via
elektronische
weg.
De
moderne
technieken,
zoals
de
elektronische handtekening, zouden nog niet in staat zijn om de identiteit van de schuldenaar met zekerheid te garanderen. PÉROZ stelt zich dan ook terecht de vraag of deze wijze van kennisgeving niet beter bij artikel 14 EET-verordening aansluiting kon vinden154. De kennisgeving via elektronische weg wordt in België nog niet gehanteerd155 , maar zij lijkt toch haar opgang te beginnen maken156. In het
hiernavolgende
arrest
werd
bevolen
tot
een
kennisgeving
van
de
dagvaarding per e-mail of per fax. 95. In een verzoekschrift tot de voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen werd verlof verzocht om met verkorte dagvaardingstermijn tot 8 dagen te dagvaarden overeenkomstig art. 1036 Ger. W. en art. 1040 lid 2 Ger. W. Verzoekster had een contract tot levering van fitnesstoestellen afgesloten met een Spaanse leverancier. Na de levering vertoonden de fitnesstoestellen echter beschadigingen die te wijten waren aan roestvorming, een verborgen gebrek dat werd erkend door de Spaanse leverancier. Deze verbond er zich toe
153
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 137. H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 651. 155 Huidig artikel 32 Ger. W. trad in werking op 1 januari 2013 en vermeldt uitdrukkelijk in zijn eerste lid, 2° dat de kennisgeving kan geschieden per elektronische post. Het Belgisch recht kent in elk geval dus de mogelijkheid om via elektronische weg kennis te geven van de inleidende akte. 156 P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 315; M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 20052006, (549) 579 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 137. 154
47
om
op
haar
kosten
een
vervangende
container
aan
te
bieden
met
vervangingstoestellen. Bij verscheping naar België weigerde zij echter om de noodzakelijke
cognossementen
af
te
geven
aan
verzoekster.
Aangezien
verzoekster de vervangende fitnesstoestellen dringend nodig had om de gebrekkige toestellen voor haar klanten zo snel als mogelijk te vervangen en bovendien de kosten door verder tijdsverloop nog verder kunnen oplopen, werd door verzoekster verzocht om de dagvaarding in kort geding door middel van de snelste communicatiemiddelen aan de verweerders te betekenen. In zijn beschikking stond de voorzitter van de Rechtbank van Koophandel van Antwerpen de verkorte dagvaardingstermijn toe én legde hij aan verzoekster op om een kopie van de dagvaarding aan de tegenpartij te bezorgen per e-mail en/of per fax alsook per internationale koerierdienst. Eveneens beval de voorzitter de verzoeker een bewijs van verzending neer te leggen157. 96. Een vijfde wijze kan men terugvinden in artikel 13.2 EET-verordening. De kennisgeving
kan
ook
mondeling
geschieden
tijdens
een
voorafgaande
terechtzitting over de vordering. Deze kennisgeving moet dan wel een vermelding in de notulen krijgen. Op die manier kan een schuldenaar die in de aanloop van de procedure de schuld erkend heeft, maar dat niet meer doet in de procedure
zelf,
verondersteld
worden
impliciet
met
de
vordering
in
te
stemmen158. C. Kennisgeving zonder bewijs van ontvangst (art. 14 EET-verordening) 1. Inleiding 97. Een tweede onderdeel in de eerste categorie van minimumvoorwaarden betreft de kennisgevingen zonder bewijs van ontvangst door de schuldenaar. Op dit punt lijkt de EET-verordening zichzelf tegen te spreken. Aan de ene kant wil de verordening garanderen dat de schuldenaar op de hoogte wordt gebracht van het feit dat er tegen hem een vordering wordt ingesteld opdat aan het niet verschijnen van de schuldenaar het gevolg gekoppeld zou kunnen worden dat de vordering niet betwist wordt. Door middel van de minimumnormen wil de verordening ervoor zorgen dat de schuldenaar effectief kennis heeft kunnen
157
Kh. Antwerpen 3 januari 2012, nr. B/12/6, onuitg. M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 579. 158
48
nemen van de inleidende akte. Artikel 13 van de EET-verordening lijkt trouwens volledig aan deze visie te beantwoorden. Aan de andere kant lijkt dit principe moeilijk verenigbaar met artikel 14159. Dit artikel biedt een aantal alternatieve, soepeler wijzen van kennisgeving die echter geen volledige garantie bieden dat de inleidende akte de schuldenaar effectief heeft bereikt. Bijgevolg is het onzeker of de schuldenaar effectief kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de inleidingsakte en de mogelijke gevolgen in het geval hij niet verschijnt op de zitting. Terecht stellen enkele auteurs zich de vraag of de vormen van kennisgeving niet te ruim werden ingevuld, vooral gezien de gevolgen die gekoppeld worden aan het niet verschijnen van de verwerende partij160. 98. Deze tegenstrijdigheid vindt zijn oorsprong in een compromis met sommige lidstaten van de Europese Unie waar de kennisgeving via de gewone post mogelijk is, zoals in Frankrijk of Spanje161. Overigens werd in het voorstel van de EET-verordening nog een duidelijke hiërarchie bepaald in de wijzen van kennisgeving. De wijzen vastgelegd in artikel 14 van de definitieve versie waren enkel toegestaan indien “redelijke pogingen tot betekening of kennisgeving aan de schuldenaar persoonlijk, geen resultaat hebben opgeleverd.” In de definitieve verordening is over deze hiërarchie echter niets meer terug te vinden. De schuldeiser kan bijgevolg in alle gevallen gebruik maken van ofwel artikel 13 ofwel artikel 14 van de verordening162. Beide artikels staan naast elkaar163. 2. De kennisgevingen uit artikel 14 EET-verordening 99. Artikel 14 vermeldt zes wijzen van kennisgeving zonder bewijs van ontvangst door de schuldenaar. Een eerste wijze van kennisgeving zonder bewijs van ontvangst is de kennisgeving aan de persoon op het persoonlijke adres van de schuldenaar, of aan een persoon die als huisgenoot van de schuldenaar dezelfde woonplaats heeft of er in dienst is. In deze wijze wordt hoofdzakelijk
159
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 140. M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 580 en E. JEULAND, “Le titre exécutoire européen: un château en Espagne?”, Gaz. Pal. 2005, (1634) 1636-1637. 161 P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 316. 162 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 579 en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 652. 163 P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 315. 160
49
voorzien in de betekening aan andere personen dan de debiteur 164 . Deze personen dienen echter op hetzelfde adres te wonen of in dienst te zijn van de debiteur. Deze bepaling komt sterk overeen met artikel 35 Ger. W. Hoewel krachtens dit artikel de betekening in het geval zij niet aan de persoon kan gebeuren deze dan desgevallend aan de woonplaats moet gebeuren, komt sterk overeen met artikel 14 EET-verordening. Artikel 35, lid 2 Ger. W. bepaalt immers dat de betekening ook aan een bloedverwant, aanverwant, dienstbode of aangestelde van de geadresseerde kan gebeuren165. Bij deze bepaling moet wel een
bijkomende
verordening
opmerking
letterlijk
worden
wordt
gemaakt.
geïnterpreteerd,
Wanneer zal
artikel de
14
EET-
betekenende
gerechtsdeurwaarder zich er voor moeten hoeden dat hij enkel betekent aan personen die op hetzelfde adres verblijven of in dienst zijn van de debiteur. Overeenkomstig art. 35 Ger. W. kan de gerechtsdeurwaarder dan weer betekenen aan een bloed- of aanverwant of een aangestelde waarbij het niet vereist is dat deze persoon op hetzelfde adres verblijft als de debiteur. Met andere woorden: wanneer een betekening aan een broer of zus van de debiteur die toevallig aanwezig is in de woonplaats van de debiteur op het moment van de betekening, maar zelf op een ander adres verblijft, is geldig naar Belgisch recht, maar voldoet niet aan de Europese minimumnormen166. 100. In het geval de kennisgeving van de inleidingsakte aan een rechtspersoon of een zelfstandige dient te gebeuren, kan dit ook op het zakenadres van de debiteur aan personen die er in dienst zijn. Ook deze wijze van kennisgeving kent in België een gelijkaardige wettelijke bepaling in artikel 35, lid 1 Ger. W. Overeenkomstig dit artikel gebeurt de betekening aan de administratieve of maatschappelijke zetel indien de debiteur een rechtspersoon is. Zowel voor deze wijze van kennisgeving als die onder artikel 14.1 a) van de vorige alinea, geldt dat de persoon aan wie wordt betekend daadwerkelijk het document in kwestie in ontvangst krijgt. Alleen dan is aan de vereisten van die bepalingen voldaan167.
164
H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 652. 165 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 141. 166 P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 316. 167 Overweging EET-verordening, punt 15; H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 652 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 142.
50
101. Een derde wijze is de deponering van de inleidende akte in de brievenbus van de schuldenaar. Deze wijze kent geen equivalent in het Belgisch recht. Een vierde wijze is de deponering van de inleidende akte op het postkantoor of bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat, op voorwaarde dat er een schriftelijke mededeling
in
de
brievenbus
van
de
schuldenaar
wordt
achtergelaten.
Bovendien moet in de schriftelijke mededeling ook vermeld worden dat het een gerechtelijk stuk betreft of dat deze mededeling als kennisgeving of betekening moet opgevat worden en de toepasselijke termijnen doet ingaan. Toegepast op het Belgisch recht vindt men in artikel 38, §1 Ger. W. een gelijkaardige bepaling terug. In het geval de gerechtsdeurwaarder overeenkomstig dit artikel moet betekenen, laat hij een kopie van het exploot onder gesloten omslag achter. Op de eerstvolgende werkdag stuurt hij vervolgens een aangetekende zending met daarin de datum en het uur waarop het exploot werd aangeboden. Aan de bijkomende
voorwaarden
die
de
EET-verordening
voor
de
schriftelijke
vermelding oplegt, lijkt ook voldaan te zijn in het geval de gerechtsdeurwaarder in zijn aangetekende brief vermeldt dat de betekening de toepasselijke termijnen heeft doen ingaan168 . 102. Met betrekking tot de 4 voorgaande wijzen van kennisgeving legt artikel 14.3 de verplichting op aan de bevoegde persoon die de kennisgeving heeft verricht om een document op te maken waaruit de wijze en datum van de kennisgeving blijkt en desgevallend aan wie kennis werd gegeven en zijn relatie tot de schuldenaar. De exploten die door een gerechtsdeurwaarder worden achtergelaten indien hij betekent overeenkomstig artikel 38 Ger. W. bevatten allemaal de vereiste informatie waardoor zij op dit punt voldoen aan de minimumnormen169 . Betreffende de kennisgeving aan personen (art. 14.1 a) en b)) wordt er in een alternatief bewijs voorzien: een ontvangstbevestiging door de persoon aan wie de kennisgeving geschiedt kan evenzeer volstaan als bewijs waaruit de kennisgeving blijkt. 103. Een vijfde manier van kennisgeving bestaat erin om de akte per post op te bezorgen op voorwaarde dat de schuldenaar zijn adres in de lidstaat van oorsprong heeft. De laatste wijze van kennisgeving in artikel 14 bestaat in de kennisgeving langs elektronische weg. Voorwaarden hiervoor zijn wel dat er een
168 169
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 143. Ibid., 149.
51
automatische aankomstbevestiging aan de schuldeiser wordt verstuurd en dat de schuldenaar eveneens vooraf uitdrukkelijk heeft ingestemd met deze wijze van kennisgeving. In deze hypothese wordt vooral gedacht aan commerciële contracten die louter via elektronische weg worden gesloten170. 104. Voor wat betreft deze vormen van kennisgeving legt de EET-verordening geen bijkomende voorwaarden als bewijs van kennisgeving op, in tegenstelling tot de overige uit artikel 14. In het bijzonder de kennisgeving per post wordt op twijfel onthaald in de rechtsleer, want dit zou betekenen dat een zending die niet aangetekend is ook in aanmerking komt als een wijze van kennisgeving. De kritiek wordt dus nog meer in de hand gewerkt doordat geen bewijs van ontvangst wordt vereist 171 . Het enkele feit dat de debiteur zijn adres in de lidstaat van oorsprong heeft, is voldoende om geen bewijs van ontvangst te eisen. Terecht wordt dan ook de bedenking naar voor geschoven waarom een nationale zending per post meer zekerheid zou bieden dat de akte de debiteur zou bereiken dan bij een grensoverschrijdende zending het geval zou zijn172. Toch was de kennisgeving per post oorspronkelijk niet voorzien in het voorstel voor de EET-verordening door de Europese Commissie en het Europees Parlement. Het werd pas ingevoerd door de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt173: “… een eenvoudige betekening of kennisgeving over de post wordt voortaan onder bepaalde voorwaarden toegestaan.” 174. Nadien werd dit door de Europese Commissie bevestigd aan het Parlement175. 3.
Gemeenschappelijke
voorwaarden
voor
de
kennisgeving
overeenkomstig artikel 14 EET-verordening 105. Artikel 14 biedt, in tegenstelling tot de kennisgevingen onder artikel 13, slechts ‘een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid dat het betekende document
170
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 145. H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 653 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 144-145. 172 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 145. 173 Ibid., 144. 174 Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 19/2004 van 6 februari 2004, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, Pb.C. 30 maart 2004, afl. 79 E, 81. 175 COM (2004) 90 definief, 11. 171
52
de geadresseerde heeft bereikt’176. Toch wordt dit artikel als een van de zwakste plekken van de EET-verordening aanzien. Hoewel artikel 14 een hoge mate van waarschijnlijkheid van ontvangst garandeert, gaan sommige kennisgevingen ver. In sommige gevallen moet men blind vertrouwen op de medewerking van de persoon aan wie de inleidende akte werd betekend. Dergelijke betekening betekent echter niet noodzakelijk dat de debiteur ook effectief kennis heeft kunnen nemen van de inleidende akte177 . 106. Om deze reden heeft de Europese wetgever aan de kennisgeving volgens artikel
14
twee
bijkomende
voorwaarden
toegevoegd.
Een
kennisgeving
overeenkomstig dit artikel kan enkel indien het adres van de schuldenaar met zekerheid bekend is én indien de lidstaat van oorsprong over een procedure beschikt via welke de schuldenaar overeenkomstig bepaalde voorwaarden en in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot integrale toetsing van de beslissing kan indienen178 . Deze laatste voorwaarde betreft het recht op heroverweging voor de debiteur en zal later in dit hoofdstuk nog uitgebreid aan bod komen in paragraaf 4. 107. In het geval de kennisgeving gebeurt aan de hand van artikel 14, dan dient het adres van de debiteur met zekerheid gekend te zijn. Een eerste vraag die zich in dit verband stelt is wanneer men er mag vanuit gaan dat het adres van de schuldenaar met zekerheid gekend is. Het lijkt erop dat het adres van de debiteur in het rijksregister een vermoeden creëert voor de schuldeiser waardoor het voor hem met zekerheid gekend is. Het zou dan aan de debiteur moeten toekomen om het vermoeden te weerleggen dat zijn adres niet met zekerheid gekend is179. Dit standpunt lijkt ook in het verlengde te liggen van de ratio legis van de EET-verordening. Hoger werd reeds vermeld dat een EET afgeleverd kon worden in het geval de schuldenaar niet verscheen of niets van
176
Overweging EET-verordening, punt 14. I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 32; M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 580 en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 653. 178 Artikel 14.2 EET-verordening; overweging EET-verordening, punt 14 en P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 316. 179 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 161-162. 177
53
zich liet horen en aldus de vordering ‘passief niet betwistte’ om op die manier dilatoire manoeuvres tegen te gaan. Indien het adres van de debiteur dat in het rijksregister wordt vermeld niet als ‘een adres dat met zekerheid gekend is’ wordt beschouwd, dan is het niet ondenkbaar dat dit dilatoire manoeuvres vanwege de debiteur in de hand zou kunnen werken180. 108. De tweede vraag die zich in het kader van deze problematiek kan stellen is wie moet beoordelen of het adres van de schuldenaar met zekerheid gekend is: de gerechtsdeurwaarder die de betekening heeft verricht, de instantie die belast is met de afgifte van de EET in de lidstaat van oorsprong of de schuldeiser? Het zal uiteindelijk de instantie, belast met de afgifte van de EET in de lidstaat van oorsprong, zijn die zal moeten overgaan tot de beoordeling van deze voorwaarde. Dit lijkt ook de best geplaatste te zijn om tot de beoordeling over te gaan. In België zal het de griffier zijn (zie infra)181 . 109. De sanctie bestaat erin dat in voorkomend geval geen EET kan worden afgeleverd. In die hypothese zal de schuldeiser noodzakelijkerwijs moeten terugvallen op de exequaturprocedure overeenkomstig de Brussel I-verordening. Sommige auteurs menen dat de wijzen van kennisgeving uit artikel 14 door deze voorwaarde
plaats
moeten
ruimen
in
het
voordeel
van
artikel
13,
kennisgevingen met bewijs van ontvangst182. Anderen vinden dit overdreven en menen dat het niet echt zo’n vaart moet lopen en deze voorwaarde ook niet overschat moet worden. Het gaat eerder om een risico dat zich in de praktijk maar zelden zal voordoen. Bovendien biedt artikel 18 EET-verordening de mogelijkheid om een eventuele niet-naleving van de minimumnormen onder voorwaarden te herstellen (zie infra)183. D. Kennisgeving aan vertegenwoordigers van de schuldenaar (art. 15 EET-verordening) 110. De kennisgeving overeenkomstig de artikelen 13 en 14 EET-verordening is ook mogelijk aan vertegenwoordigers van de schuldenaar. Niet enkel de
180
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 148. Ibid., 147-148. 182 M. FREUDENTHAL, “Europese Executoriale Titel: twijfelachtige aanwinst”, Adv.bl. 2005, (302) 302. 183 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 162 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 149. 181
54
vertegenwoordigers van rechtswege worden met deze bepaling bedoeld, maar ook de vertegenwoordigers die door de schuldenaar gemachtigd werden, zoals bijvoorbeeld zijn advocaat184. Toch mag niet automatisch aangenomen worden dat dergelijke kennisgevingen steeds mogelijk zullen zijn. Het is het nationale recht van de lidstaten dat verder zal bepalen of een kennisgeving aan de vertegenwoordigers wel mogelijk is, hoewel dit niet uitdrukkelijk te vinden is in artikel 15 EET-verordening. De Europese Commissie gaat er van uit dat de gerechten in de lidstaten uit zichzelf zullen onderzoeken of hun nationale wetgeving in dit opzicht werd nageleefd185 . E. Voldoet het Belgisch recht aan de eerste categorie minimumnormen? 111. Over het algemeen is er weinig twijfel dat het Belgisch recht voldoet aan de artikelen 13 en 14 EET-verordening betreffende de wijzen van kennisgeving. Opvallend is dat de meeste kennisgevingswijzen in België onder toepassing van artikel 14 EET-verordening zullen vallen186 . Bijgevolg zal voor kennisgevingen in België rekening moeten gehouden worden met de voorwaarden dat het adres van de schuldenaar met zekerheid gekend moet zijn en dat België over een procedure tot heroverweging moet beschikken (zie infra, §4). 112. De betekening aan het parket vormt de uitzondering op de regel dat het Belgisch
recht
grotendeels
voldoet
aan
de
eerste
categorie
van
minimumnormen. Krachtens de artikelen 38, §2 en 40, lid 2 Ger. W. gebeurt de betekening aan de Procureur des Konings in het geval de debiteur geen gekende woonplaats heeft of bij gebreke aan een woonplaats. Omwille van deze reden is niet voldaan aan artikel 13 of 14 EET-verordening187.
184
Overweging EET-verordening, punt 16 en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 651. 185 COM (2004) 90 definitief, 6 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 151. 186 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 161. 187 Ibid., 160 en I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 132.
55
§3. Tweede categorie: minimumnormen met betrekking tot behoorlijke inlichting van de schuldenaar (art. 16-17 EETverordening) A. Doel van de tweede categorie minimumnormen 113. De tweede categorie minimumnormen hebben tot doel de debiteur op een behoorlijke manier in te lichten over de schuldvordering door het vereisen van enkele minimale vermeldingen in de inleidende akte. Het is niet voldoende dat er zekerheid of een grote mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de schuldenaar kennis heeft kunnen nemen van de vordering. In dat opzicht spreekt men over een dubbele informatieverplichting: enerzijds is er de informatie met betrekking tot de schuldvordering, anderzijds de inlichtingen met betrekking tot de proceshandelingen. B. Behoorlijke inlichting met betrekking tot de schuldvordering (art. 16 EET-verordening) 114. Artikel 16 EET-verordening legt enkele vermeldingen op die de inleidende akte moet bevatten opdat de debiteur goed geïnformeerd wordt over de schuldvordering. Zo moeten de naam en het adres van de partijen vermeld worden, het bedrag van de schuldvordering en de bijhorende rentevoet en termijnen indien dit niet op automatische wijze wordt voorzien volgens het nationaal recht van de lidstaat van oorsprong en de grondslag van de vordering. De bepalingen uit dit artikel stellen voor het Belgische recht niet al te veel problemen: op straffe van nietigheid dient het exploot van dagvaarding immers de naam en het adres van de partijen te vermelden evenals het bedrag van de schuldvordering (art. 702 Ger. W.)188 . Ook de grondslag van de vordering zal uit zijn aard deel uitmaken van de inleidende akte. Waar echter wel aandacht aan besteed moet worden is een gedetailleerde omschrijving van de interesten, interestvoeten en de termijnen waarover de interest wordt berekend. Dit zal nodig zijn aangezien in België de interesten niet automatisch tot de vordering behoren189.
188
P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 316. S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), 189
56
C. Behoorlijke inlichting met betrekking tot de proceshandelingen (art. 17 EET-verordening) 115. Het tweede deel van de informatieverplichtingen voor de schuldeiser bestaat erin dat de schuldenaar behoorlijk ingelicht wordt over de procedure. Wanneer de EET-verordening aan de passieve houding van de verwerende partij het gevolg koppelt dat deze de schuldvordering niet betwist, is het niet meer dan logisch dat de debiteur wordt ingelicht over de manier van het voeren van betwisting en de gevolgen wanneer betwisting ontbreekt, zeker wanneer men te maken heeft met een verwerende partij die niet vertrouwd is met het nationaal recht van de lidstaat van oorsprong 190 . Ook deze verplichting valt opnieuw uiteen in twee gedeeltes. 116. Artikel 17 a) EET-verordening geeft te kennen dat de inleidende akte de vormvereisten voor betwisting van de vordering moet bevatten, met inbegrip van de termijn voor schriftelijke betwisting. Het artikel voorziet eveneens in een alternatieve mogelijkheid: het volstaat evenzeer dat het tijdstip van de terechtzitting en de naam en adres van de gerechtelijke instantie waarvoor men moet verschijnen wordt vermeld. In België moeten dagvaardingsexploten op straffe van nietigheid de vermeldingen uit art. 43 juncto art. 702 Ger. W. bevatten, onder meer de rechter voor wie de vordering aanhangig wordt gemaakt en de plaats, dag en uur van de terechtzitting (art. 702, 4° en 5° Ger. W.). Ook het verzoekschrift op tegenspraak bevat dezelfde informatie (art. 1034ter Ger. W.). Kortom, deze informatieverplichting zal in België voor weinig problemen zorgen191. 117. Een ander verhaal is het bij artikel 17 b) EET-verordening. Krachtens dit onderdeel van art. 17 moet de inleidende akte ook de gevolgen van het ontbreken van verweer of van het niet verschijnen ter terechtzitting opsommen, met als mogelijk gevolg de tenuitvoerlegging tegen de schuldenaar en een veroordeling in de proceskosten. Die gegevens behoren niet tot de in België
Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 163 en Ch. VANHEUKELEN, “Le titre exécutoire européen-Approche d’un practicien de droit” in G. DE LEVAL en F. GEORGES (eds.), Le droit judiciaire en mutation. En hommage à Alphonse Kohl, Luik, Anthemis, 2007, (17) 19-20. 190 P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 317. 191 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 163.
57
verplichte vermeldingen in het exploot van dagvaarding of het verzoekschrift op tegenspraak. Niets belet dat deze vermeldingen door de instrumenterende gerechtsdeurwaarder
of
door
de
advocaat
van
de
schuldeiser
in
de
desbetreffende akte worden overgenomen zodat aan de eisen van artikel 17 b) is voldaan192. D.
Voldoet
het
Belgisch
recht
aan
de
tweede
categorie
minimumnormen? 118. Wat
betreft
de
overeenstemming
van
het
Belgisch
recht
met
de
inlichtingsverplichtingen uit artikel 17 EET-verordening moet ook hier weer het onderscheid
gemaakt
worden
tussen
inlichtingen
met
betrekking
tot
de
schuldvordering (art. 17 a)) en die met betrekking tot de procedure (art. 17 b)). Aan de hand van artikel 702 Ger. W. blijkt dat het Belgisch recht voldoet aan het eerste onderdeel van artikel 17 EET-verordening, met name de schuldenaar inlichten over de schuldvordering en wanneer de terechtzitting plaats vindt. Een ander verhaal is het bij het tweede onderdeel van artikel 17. In het Gerechtelijk Wetboek is niets terug te vinden over de verplichte vermeldingen van dergelijke proceshandelingen,
meer
bepaald
op
welke
manier
de
debiteur
de
schuldvordering kan betwisten en wat het gevolg kan zijn van een eventuele niet-betwisting. Niets belet de gerechtsdeurwaarder of de advocaat van de schuldeiser echter om deze vermeldingen vrijwillig op te nemen in de akte (als bijlage of in de akte zelf)193 . Aldus zullen er zich ook hier weinig problemen stellen tussen de minimumvoorwaarden voor de aflevering van een EET en het Belgisch recht194.
192
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 163-164; I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 33; P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 317 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “Hoe verkrijgt men een Europese executoriale titel?”, RW 2005-2006, (917) 918. 193 Vred. Brussel (I) 14 november 2006, JLMB 2007, (842) 849. 194 I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 33 en M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 582.
58
§4. Derde categorie: recht van heroverweging voor de debiteur (art. 19 EET-verordening) A. Inleiding 119. Een derde categorie van minimumnormen vervat in artikel 19 EETverordening betreft het recht van heroverweging voor de debiteur. Deze minimumnorm maakt de aflevering van een EET afhankelijk van de mogelijkheid voor de schuldenaar om onder specifieke voorwaarden een heroverweging van de gerechtelijke beslissing te vragen overeenkomstig het recht van de lidstaat van herkomst. De debiteur kan deze bepaling enkel inroepen in het geval hij verhinderd werd om de vordering te betwisten, dus enkel met betrekking tot beslissingen waarbij hij bij verstek werd veroordeeld. Bovendien bepaalt de verordening dat de heroverweging slechts in twee hypotheses kan gebeuren, meer
bepaald
een
algemene
hypothese
en
een
bijzondere
195
.
Deze
minimumnorm heeft in België aanleiding gegeven tot veel controverse in de rechtsleer
en
maakt
de
toepassing
van
de
EET-verordening
in
België
problematisch 196 . De ene strekking is de mening toegedaan dat het Belgisch recht niet voldoet aan de minimumnorm inzake heroverweging en dat resulteert bijgevolg in de niet toepasbaarheid van de EET-verordening. Een andere strekking meent dan weer dat het Belgisch recht (weliswaar gedeeltelijk) voldoet aan de EET-verordening waardoor zij in uitzonderlijke gevallen wel van toepassing kan zijn in België197. 120. In eerste instantie zullen de hypotheses waarin tot heroverweging kan worden overgegaan aan bod komen. Nadien zal de problematische uitwerking in België behandeld worden.
195
H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 654. 196 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 164; I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 33 en P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 318. 197 P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 318.
59
B. Twee hypotheses voor het recht van heroverweging 121. Een eerste hypothese waarin de verordening (art. 19 a) EET-verordening) voorziet om tot heroverweging van de gerechtelijke beslissing over te kunnen gaan is het geval waarbij de inleidende akte van het geding werd betekend op een wijze die vervat ligt in artikel 14 EET-verordening, dus zonder bewijs van ontvangst van de schuldenaar (supra paragraaf 2). Bovendien moet de kennisgeving op zodanige wijze zijn geschied dat de schuldenaar buiten zijn schuld om onvoldoende tijd heeft gehad met het oog op zijn verdediging. Dit betekent dat de kennisgeving overeenkomstig artikel 13 EET-verordening ervoor zorgt dat de schuldenaar voor wat deze hypothese betreft in elk geval geen heroverweging kan vragen198. 122. Wat moet nu worden verstaan onder het begrip ‘onvoldoende tijd’? Het betreft hier de termijn die verloopt tussen de kennisname van de inleidende akte door de debiteur en de datum waarop hij moet verschijnen op de terechtzitting, met andere woorden de wachttermijn. BRIJS en VAN DROOGHENBROECK menen dat het begrip ‘onvoldoende tijd’ in die zin moet begrepen worden dat zij aan de debiteur voldoende tijd moet bieden om zijn verdediging voor te bereiden. In die zin is het dus voor de debiteur mogelijk om een heroverweging op te werpen in het geval hij onvoldoende tijd heeft gehad om kennis te nemen van de inleidende akte om zo zijn verdediging voor de bereiden, niettemin dat de wettelijke wachttermijnen werden gerespecteerd. Hiervoor halen ze steun in het gemeenschappelijk standpunt van de Europese Commissie 199 . Belangrijker is echter dat de laattijdige kennisname door de schuldenaar buiten zijn schuld om moet zijn gebeurd. In voorkomend geval zal de schuldenaar zich kunnen beroepen op artikel 19 a) EET-verordening en een heroverweging kunnen
198
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 163 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, (215) 247. 199 Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 19/2004 van 6 februari 2004, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, Pb.C. 30 maart 2004, afl. 79 E, 81 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, (215) 248-250.
60
vragen. De schuldvraag wordt beoordeeld aan de hand van het criterium van de goede huisvader200 . 123. De tweede hypothese (art. 19 b) EET-verordening) waarbij de schuldenaar kan overgaan tot een heroverweging van de gerechtelijke beslissing is die waar hij, omwille van overmacht of buitengewone omstandigheden buiten zijn wil om verhinderd werd om de vordering te betwisten. 124. Voor beide hypotheses moet de debiteur aantonen dat hij in een van de gevallen verkeert die door artikel 19 EET-verordening worden bepaald. De bewijslast ligt aldus bij de debiteur. Bovendien vereist artikel 19 dat hij onverwijld handelt. De Belgische wetgever heeft nagelaten om het begrip ‘onverwijld’ meer concreet te bepalen, in tegenstelling tot Nederland waar in de uitvoeringswet een termijn van 4 weken na de betekening werd bepaald of wanneer de overmacht ophoudt te bestaan201. C. Het recht van heroverweging in België 125. Belangrijk is om eerst na te gaan wat bedoeld wordt met de figuur van de ‘heroverweging’. Wordt hiermee een buitengewoon rechtsmiddel bedoeld dat slechts in uitzonderlijke gevallen door de debiteur kan gehanteerd worden, of komen de gewone rechtsmiddelen van verzet of hoger beroep die ook in minder uitzonderlijke gevallen aangewend kunnen worden ook in aanmerking? Hier is het van belang dat de verordening enkel niet-betwiste schuldvorderingen voor ogen heeft en dan vooral de passieve niet-betwiste schuldvorderingen, met als prototype het verstekvonnis. In dit geval heeft de debiteur zich niet verweerd of is hij niet verschenen op de terechtzitting. Enkele Europese lidstaten echter hebben
de
rechtsmiddelen
verzet
en
hoger
beroep
in
het
kader
van
rationalisering en proceseconomie geheel of gedeeltelijk opgeheven of beperkt, met als gevolg dat de debiteur die op ongelukkige wijze werd veroordeeld niet
200
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 168: zo wordt het voorbeeld gegeven van de debiteur die op reis is en in tussentijd werd gedagvaard en bij verstek veroordeeld, en nadien pas kennis neemt van de vordering, buiten zijn schuld om heeft gehandeld. Dit is niet het geval indien de debiteur voor meerdere weken afwezig is zonder de gepaste maatregelen te treffen of indien hij op een andere plaats verblijft dan zijn woonplaats. 201 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 583 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, (215) 256.
61
meer tegen de gerechtelijke beslissing zou kunnen opkomen. Om hieraan te verhelpen voerde de Europese wetgever, gesteund door de lidstaten die wel nog een ruim verzet en hoger beroep aanbieden, een ultieme bescherming voor de debiteur in: de heroverweging202. 126. Dit onderdeel is voor de toepassing van de EET-verordening in België heel belangrijk. Indien men tot het besluit zou komen dat het Belgisch recht niet voldoet
aan
de
minimumnormen,
meer
bepaald
aan
een
recht
van
heroverweging voor de schuldenaar, valt de hakbijl en kan er geen enkele Belgische gerechtelijke beslissing als EET gewaarmerkt worden. In tegenstelling tot de twee andere categorieën van minimumnormen is er voor het recht van heroverweging geen herstel mogelijk (zie infra, art. 18 EET-verordening)203 . In de rechtsleer vinden we echter twee strekkingen terug: aan de ene kant zijn er de ‘believers’ die menen dat het Belgisch recht wel degelijk voldoet aan het recht van heroverweging en aan de andere kant zijn er de ‘non-believers’ die menen dat het Belgisch recht niet conform is aan art. 19 EET-verordening204. Toch dient de tegenstelling enigszins genuanceerd te worden. 127. De mededeling van België205 aan Europa bepaalt dat het verzet en de herroeping van gewijsde als middelen van heroverweging worden aangeboden. In de rechtsleer heerst er echter eensgezindheid dat de herroeping van gewijsde niet aan artikel 19 voldoet. Artikel 1133 Ger. W. bepaalt dat het rechtsmiddel, hoewel het een uitzonderlijk karakter heeft, slechts in een limitatief aantal gevallen kan ingeroepen worden die bovendien helemaal niet overeenkomen met de hypotheses voorzien in artikel 19. De herroeping van gewijsde voldoet met andere woorden niet aan de EET-verordening en kan niet gehanteerd worden als rechtsmiddel om tot een heroverweging van de gerechtelijke beslissing over te gaan206.
202
COM (2002) 159 definitief, commentaar bij art. 20 en S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 165-166. 203 I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 33. 204 P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 318. 205 http://ec.europa.eu/justice_home/judicialatlascivil/html/rc_eeo_communications_be_nl.htm 206 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 176-177
62
1. Eerste hypothese van artikel 19 128. Biedt het Belgisch recht een mogelijkheid tot heroverweging aan de debiteur in het geval de kennisgeving niet tijdig plaats had om zijn verdediging voor te bereiden? In voorkomend geval bieden de gewone rechtsmiddelen verzet en hoger beroep de mogelijkheid dat de gerechtelijke beslissing in zijn geheel wordt herzien, ook al had de debiteur onvoldoende tijd om zijn verdediging voor te bereiden. Stelt er zich geen probleem nu het verzet en het hoger beroep ook voor meer algemene gronden kan ingeroepen worden door de schuldenaar terwijl art. 19 van de verordening bepaalt dat een heroverweging slechts voor specifieke gevallen kan gevraagd worden? Het antwoord hierop is zonder meer ontkennend. Het klopt dat de gevallen voor verzet en hoger beroep veel ruimer zijn dan de gevallen voor heroverweging overeenkomstig artikel 19, maar de EET-verordening verzet zich hier geenszins tegen. Integendeel zelfs, want artikel 19.2 EET-verordening bepaalt dat “dit artikel de mogelijkheid voor de lidstaten om een heroverweging van de beslissing onder gunstiger voorwaarden dan de in lid 1 genoemde, onverlet laat”. Evenzeer kan hier het principe “qui peut le plus, peut le moins” aangehaald worden: een algemene heroverweging moet volstaan voor
een
heroverweging
die
enkel in
specifieke
gevallen
gevraagd
kan
worden 207 . De Rechtbank van Koophandel oordeelde echter reeds dat “het Belgische recht[…]geen procedure van heroverweging [kent] zoals in geval van artikel 19 a) EET-Verordening hetgeen betekent dat de rechtbank dit vonnis niet kan aanmerken als Europese Executoriale Titel.”208 Hoewel in de rechtspraak dus ook reeds anders werd geoordeeld lijkt een overeenstemming te bestaan dat het Belgisch recht wel degelijk voldoet aan de eerste hypothese van heroverweging, vervat in artikel 19 a) EET-verordening209.
207
M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 584 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 174. 208 Kh. Hasselt 1 februari 2006,
[email protected] 2006, (53) 57. Dit vonnis zal voor artikel 19 b) EET-verordening ook een rol spelen. 209 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 167; I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 33 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 176.
63
2. Tweede hypothese van artikel 19 129. De tweede hypothese waarvoor een heroverweging gevraagd kan worden is die waarbij de schuldenaar de vordering niet heeft kunnen betwisten omwille van overmacht of buitengewone omstandigheden buiten zijn wil. Het is vooral deze hypothese die in België aanleiding geeft tot de meeste controverse en problematiek210. Hoger werd reeds aangehaald dat er in de Belgische rechtsleer op dit punt twee strekkingen zijn: enerzijds zijn er de ‘non-believers’ en anderzijds de ‘believers’211. Zowel in de rechtspraak als in de rechtsleer worden beide stellingen met verve verdedigd. 130. De problematiek stelt zich wanneer de vervaltermijnen voor verzet reeds verlopen zijn, maar de debiteur toch nog verzet instelt in geval van overmacht. Beide strekkingen zijn het erover eens dat de door België meegedeelde 212 rechtsmiddelen
van
verzet
en
herroeping
van
gewijsde
niet
volkomen
beantwoorden aan de figuur van de heroverweging in de zin van artikel 19 EETverordening. Daarnaast erkennen beide strekkingen dat volgens een vaste cassatierechtspraak
de
debiteur
in
het
geval
van
overmacht
nog
een
rechtsmiddel kan instellen ook al zijn de vervaltermijnen reeds verstreken213. De kern van de discussie betreft dan ook meer bepaald de vraag of het begrip ‘overmacht’
gelijkgesteld
mag
worden
met
het
begrip
‘buitengewone
omstandigheden buiten de wil van de schuldenaar’ in art. 19 b) EETverordening. ‘Overmacht’ wordt door het Hof van Cassatie gedefinieerd als “omstandigheden buiten de wil van de partij die het rechtsmiddel instelt, en die door hem onmogelijk konden worden voorzien of vermeden”214215 . 131. De theorie van de ‘non-believers’ vindt zijn oorsprong in een werkgroep samengesteld uit Antwerpse magistraten die de toepasselijkheid van de EET-
210
I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 33 en P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 319. 211 Ch. VANHEUKELEN, “Le titre exécutoire européen-Approche d’un practicien de droit” in G. DE LEVAL en F. GEORGES (eds.), Le droit judiciaire en mutation. En hommage à Alphonse Kohl, Luik, Anthemis, 2007, (17) 32 en 38. 212 http://ec.europa.eu/justice_home/judicialatlascivil/html/rc_eeo_information_nl.htm 213 Cass. 25 juni 1956, Pas. 1956, I, 1176 en Cass. 13 januari 2012, C.11.0091.F. 214 Cass. 27 april 2010, P.09.1847.N. 215 I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 33-34.
64
verordening in België wilden nagaan. Zij kwamen tot de conclusie dat het Belgisch recht niet beantwoordt aan de minimumnorm voor heroverweging van de gerechtelijke beslissing vervat in artikel 19. Hieruit zou volgen dat de EETverordening niet toepasselijk is in België216. Deze theorie is van oordeel dat het begrip ‘overmacht’ op restrictieve wijze geïnterpreteerd moet worden, wat noodzakelijk is voor de rechtszekerheid217 . Dit heeft tot gevolg dat ‘overmacht’ het ruimere begrip ‘buitengewone omstandigheden buiten de wil van de schuldenaar’
als
dusdanig
niet
omvat.
Bovendien
werden
de
begrippen
‘overmacht’ en ‘buitengewone omstandigheden’ ook nog eens afzonderlijk vermeld in art. 19 b) EET-verordening. Omstandigheden zoals een onverwachte ziekenhuisopname of een poststaking vinden plaats buiten de wil van de schuldenaar en zijn eveneens onvoorzienbaar, maar zijn niet noodzakelijk steeds als overmacht te kwalificeren218. 132. Ook in de rechtspraak heeft deze theorie zijn aanhangers. De Rechtbank van Koophandel te Hasselt oordeelde dat het Belgisch recht niet voldoet aan de minimumnorm inzake de heroverweging: “Wanneer de schuldenaar de vordering niet
heeft
kunnen
betwisten
wegens
overmacht
of
buitengewone
omstandigheden buiten zijn wil, en de schuldenaar bij verstek is veroordeeld, heeft deze naar Belgisch recht niet de mogelijkheid – indien de termijnen, waarbinnen het verzet diende aangetekend, verstreken zijn – een nieuw rechtsmiddel in te stellen.” De rechtbank geeft ook uitdrukkelijk te kennen dat het Belgisch recht geen procedure van heroverweging kent zoals in artikel 19 EET-verordening waardoor het vonnis niet als EET gewaarmerkt kon worden219. Ook de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel kwam tot hetzelfde besluit. De figuur van de overmacht die het mogelijk maakt om na het verstrijken van de vervaltermijn nog verzet aan te tekenen, moet op een restrictieve manier geïnterpreteerd
worden
en
valt
niet
samen
met
de
buitengewone
omstandigheden waarvoor een heroverweging kan gevraagd worden. Overigens oordeelt de rechtbank dat het Belgisch gerechtelijk recht geen enkele procedure
216
P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 318. S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 168. 218 I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 34. 219 Kh. Hasselt 1 februari 2006,
[email protected] 2006, (53) 57 en X, noot onder Kh. Hasselt 10 mei 2006, Limb. Rechtsl. 2007, 272-275. 217
65
kent die een heroverweging toestaat in buitengewone omstandigheden buiten de wil van de schuldenaar220. Beide vonnissen bepalen dat het rechtsmiddel van de herroeping van gewijsde evenmin voldoet aan de procedure voor heroverweging en zien hierin een bijkomend argument dat het Belgisch recht niet conform is aan de EET-verordening. 133. Deze theorie wordt ook ondersteund door een raadsheer van het Hof van Beroep van Antwerpen. Het Hof van Cassatie geeft in zijn rechtspraak te kennen dat
het
begrip
overmacht
niet
samenvalt
met
de
‘buitengewone
omstandigheden’. Het maken dus twee verschillende termen uit, en enkel omwille
van
overmacht
kan
er
verzet
worden
aangetekend
buiten
de
vervaltermijn. Daarnaast kent het Belgisch recht volgens haar niet iets zoals de heroverweging; andere rechtsmiddelen zoals het hoger beroep voldoen hier niet aan. De Europese Unie heeft immers duidelijk twee concepten willen creëren met aan de ene kant overmacht en aan de andere kant de buitengewone omstandigheden die niet gelijk zijn aan elkaar. Het komt aan de rechter niet toe om eenzijdig te bepalen dat beide begrippen samenvallen. Bovendien zijn de lidstaten ook niet verplicht om een EET af te leveren. Zij vindt wel dat een wetgevend ingrijpen zich opdringt221 . 134. Aan
de
andere
kant
zijn
er
de
‘believers’,
met
BRIJS
en
VAN
DROOGHENBROECK op kop. Zij zijn de mening toegedaan dat het Belgisch recht wél voldoet aan artikel 19 EET-verordening waardoor er wel degelijk sprake kan zijn van een waarmerking van Belgische gerechtelijke beslissingen als EET. Zij stellen zich de vraag wat het begrip ‘buitengewone omstandigheden buiten de wil van de schuldenaar’ toevoegt aan de figuur van de ‘overmacht’. Kan een gebeurtenis die voorzienbaar is en eventueel vermijdbaar, en dus geen overmacht uitmaakt overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Cassatie, nog opgevat worden als een gebeurtenis die zich buiten de wil van de debiteur voordoet? Volgens deze stelling is het antwoord ontkennend en kan het begrip ‘buitengewone omstandigheden buiten de wil van de schuldenaar’ niet anders dan samenvallen met het begrip ‘overmacht’222 . Op zijn minst moet de rechter
220
P. GIELEN, “Le titre exécutoire européen, cinq ans après: rêve ou réalité?”, J.T. 2010, (570) 572. 221 Standpunt I. COUWENBERG, raadsheer Hof van Beroep te Antwerpen. 222 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.),
66
overeenkomstig deze theorie het Belgisch procesrecht zoveel mogelijk door een Europeesrechtelijke
bril
bekijken
en
het
uitleggen
in
het
in
zeer
licht
van
de
bewoordingen en het doel van de EET-verordening223. 135. Niettemin
deze
omstandigheden
zich
slechts
uitzonderlijke
gevallen zullen voordoen, moet het voor de debiteur dus mogelijk zijn om een verlenging van de termijnen te bekomen indien hij door buitengewone omstandigheden buiten zijn wil geen rechtsmiddel binnen de termijn heeft kunnen instellen. Het was net de bedoeling van de Europese wetgever dat de heroverweging slechts in uitzonderlijke gevallen kon gevraagd worden. Van zodra de debiteur zelf de minste onachtzaamheid heeft begaan, dienen de vervaltermijnen integraal hun uitwerking te krijgen224. Een bijkomend argument ter
ondersteuning
van
deze
theorie
is
te
vinden
in
art.
19.4
(oude)
Betekeningsverordening225. De rechter kon in geval van verstek een bijkomende termijn voor het instellen van een nieuw rechtsmiddel aan de verzoekende debiteur toekennen wanneer de eerste termijn buiten die laatste zijn schuld om reeds verstreken was. VANHEUKELEN ziet deze bepaling als een heroverweging in de zin van art. 19 EET-verordening226 . 136. Deze theorie vindt steeds meer en meer steun in de rechtspraak. De vrederechter van het kanton Heist-op-den-Berg oordeelde op 2 maart 2006227 dat het Belgisch recht wel degelijk voldoet aan artikel 19 EET-verordening. In zijn motivatie haalt de vrederechter aan dat “een omstandigheid die én onvoorzienbaar én onvoorkombaar is, betreft een enger begrip dan een buitengewone omstandigheid. Zich dus houden aan de interpretatie dat artikel
Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 168-169 en P. GIELEN, “Le titre exécutoire européen, cinq ans après: rêve ou réalité?”, J.T. 2010, (570) 572. 223 I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 34 en P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 319. 224 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 169. 225 Verord. Raad nr. 1348/2000, 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, Pb.L. 30 juni 2000, afl. 160, 37. 226 H. STORME, “Het Europese recht van het erkennen en uitvoerbaar verklaren van beslissingen en akten”, in J. ERAUW, Internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, (237) 261 en Ch. VANHEUKELEN, “Le titre exécutoire européen-Approche d’un practicien de droit” in G. DE LEVAL en F. GEORGES (eds.), Le droit judiciaire en mutation. En hommage à Alphonse Kohl, Luik, Anthemis, 2007, (17) 38. 227 Vred. Heist-op-den-Berg 2 maart 2006,
[email protected] 2006, (58) 61.
67
50 Ger. W. enkel verlenging bij overmacht […] toelaat, en dus niet wegens buitengewone omstandigheden buiten zijn wil, zou iedere werking in België van de verordening (EG) 805/2004 ontnemen.” De vrederechter erkent met andere woorden dat het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ ruimer is dan het begrip ‘overmacht’, maar dergelijke interpretatie zou als negatief gevolg hebben dat de EET-verordening in België niet toepasselijk zou zijn. De rechter haalt in zijn motivering eveneens een arrest van het Grondwettelijk Hof aan van 9 oktober 2002228 dat naast overmacht ook ruimte laat voor onoverwinnelijke dwaling als uitzondering op de vervaltermijnen (art. 50 Ger. W.). Bovendien vindt de rechter dat het nationaal recht zoveel mogelijk uitgelegd moet worden in het licht van de bewoordingen en het doel van de verordening, hierbij verwijzend naar rechtspraak van het Hof van Cassatie 229 . Op voorwaarde dat de verweerder onverwijld handelt, zal door middel van een procedure van verzet om heroverweging verzocht kunnen worden, ook in het geval van buitengewone omstandigheden. Dit vonnis wordt aanzien als de eerste beslissing waar het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ onder de figuur van de ‘overmacht’ kan begrepen worden 230 . In een beslissing van 5 oktober 2006 bevestigde de vrederechter dit arrest231. 137. Ook de Brusselse vrederechter gaat in deze rechtspraak mee. Hij is van oordeel dat het Belgisch recht de procedure van heroverweging voorziet in het middel van verzet. Indien de debiteur bij verstek werd veroordeeld kan hij binnen de verzetstermijn verzet aantekenen tegen zijn veroordeling, zelfs indien er in zijn hoofde sprake kan zijn van enige fout (wat ruimer is dan art. 19.1 EETverordening voorziet, maar wat toegelaten wordt door art. 19.2). Een unanieme rechtspraak en rechtsleer voorziet eveneens dat er nog gewone rechtsmiddelen ingesteld
kunnen
worden
buiten
de
vervaltermijnen
in
het
geval
van
overmacht232. 138. Ook in andere rechtscolleges wordt deze rechtspraak gevolgd en werd geoordeeld dat het Belgisch recht wel degelijk voldoet aan artikel 19 EET-
228
GwH 9 oktober 2002, nr. 143/2002, 5-6, overw. B.5.1. Cass. 9 januari 2003, C.02.0046.F 230 P. GIELEN, “Le titre exécutoire européen, cinq ans après: rêve ou réalité?”, J.T. 2010, (570) 572. 231 Ibid., 319. 232 Ibid., 320 en P. GIELEN, “Le titre exécutoire européen, cinq ans après: rêve ou réalité?”, J.T. 2010, (570) 572. 229
68
verordening. Onder meer de vredegerechten van Doornik en de kantons Asse en Sint-Pieters-Woluwe, de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven en de Rechtbank van Koophandel te Mechelen oordeelden dat hun gerechtelijke beslissingen als EET gewaarmerkt konden worden waardoor zij impliciet of expliciet te kennen geven dat het Belgisch recht overeenstemt met art. 19233 . 139. De vrees bestaat dat de rechtspraak nooit volledig eensgezind zal zijn en dat er altijd voor- en tegenhangers zullen zijn van beide strekkingen. Bijgevolg zullen sommige rechtbanken hun vonnissen zonder al te veel problemen laten waarmerken als EET en andere dan weer niet. Uit een rondvraag van de Belgische
afdeling
van
het
EJN-civiel
blijkt
zelfs
dat
er
tegengestelde
standpunten worden ingenomen door verschillende kamers van eenzelfde rechtbank. Wanneer trouwens de aflevering van een EET wordt geweigerd, is deze meestal gesteund op de non-conformiteit van het Belgisch recht met de minimumnorm
uit
art.
19
EET-verordening.
Deze
tegenstellingen
leiden
onvermijdelijk tot rechtsonzekerheid en zorgt voor terughoudendheid bij de schuldeisers om van het EET-systeem gebruik te maken234 . D. Persoonlijke visie 140. Persoonlijk ben ik eerder voorstander van de theorie van de ‘believers’. Het verzet is een rechtsmiddel dat wel degelijk in aanmerking komt voor een heroverweging, getuige ook de overeenstemming die er heerst in de rechtsleer over de eerste hypothese van art. 19 (art. 19 a) EET-verordening). Over deze hypothese lijkt me dan ook maar weinig discussie te bestaan. Wat de tweede hypothese van art. 19 betreft, voldoet het Belgisch recht ook in dit geval aan de minimumnormen. Hoewel het erop lijkt dat er twee afzonderlijke concepten door de EET-verordening werden gecreëerd en het begrip ‘overmacht’ restrictief geïnterpreteerd moet worden, is het mijn mening dat de rechter het nationale recht zoveel mogelijk in het licht en de bewoordingen van de verordening dient uit te leggen. Bovendien lijkt er ook niet zo heel veel verschil te zijn tussen de begrippen ‘overmacht’ en ‘buitengewone omstandigheden buiten de wil van de schuldenaar’ en zal men in het geval van ‘buitengewone omstandigheden’ vaak
233
P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 320 waar deze beslissingen uitgebreid aangehaald worden. 234 I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 34.
69
ook kunnen spreken van ‘overmacht’. Bovendien zal het naar mijn gevoelen ook maar zeer uitzonderlijk zijn dat deze gevallen zich voor zullen doen. Ik wens hier wel te benadrukken dat bij twijfel betreffende een eventuele nalatigheid in hoofde van de debiteur met betrekking tot het instellen van verzet buiten de verzetstermijn, deze geen aanspraak meer zal kunnen maken op een procedure tot heroverweging overeenkomstig artikel 19 EET-verordening. Anderzijds zorgt deze problematiek nog steeds voor tegenstellingen tussen rechtbanken (en zelfs tussen de verschillende kamers van eenzelfde rechtbank). Op die manier krijgt men te maken met een rechter die zonder al te veel problemen de EETwaarmerking toestaat en aan de andere kant een rechter die het voordeel voor de schuldeiser niet wil toestaan. Het kan niet anders dan dit de rechtszekerheid niet ten goede komt en dat schuldeisers eerder terughoudend zijn in het vragen van een EET en eerder kiezen voor het exequatur onder de Brussel Iverordening omdat deze toch meer zekerheid biedt dan het systeem voorzien in de EET-verordening, ondanks de financiële kosten en een extra procedure in het land van tenuitvoerlegging dat de exequaturprocedure met zich meebrengt. Een wetgevend ingrijpen dringt zich wel op (zie infra).
§5. Herstel van niet-naleving van de minimumnormen 141. Heeft een miskenning van één van de minimumnormen tot gevolg dat er helemaal geen EET kan worden afgeleverd? Neen, de verordening voorziet immers zelf in een mogelijkheid tot herstel van de minimumnormen in zijn art. 18. Het herstel is echter niet mogelijk voor de heroverweging uit art. 19. Indien de debiteur dus niet beschikt over een recht van heroverweging in de lidstaat van oorsprong zal geen EET afgeleverd kunnen worden 235 . Ook de gevallen waarvoor wel een herstel mogelijk is, zijn aan voorwaarden gebonden. Artikel 18 voorziet in een specifiek herstel voor de art. 13 en 14 betreffende de kennisgeving van de inleidingsakte aan de debiteur en voorziet daarnaast ook in een algemene rechtvaardigingsgrond voor de art. 13-17. 142. Het specifieke herstel voorzien voor de kennisgeving van de inleidende akte, wordt behandeld in art. 18.2. Indien de procedure in de lidstaat van oorsprong niet voldoet aan de voorschriften van de art. 13 en 14 worden de vormgebreken hersteld als door het gedrag van de schuldenaar tijdens het
235
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 181.
70
proces wordt aangetoond dat hij de inleidende akte zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was persoonlijk in ontvangst heeft genomen. Uit deze bepaling is af te leiden dat de bewijslast hieromtrent bij de schuldeiser ligt236. Het is de schuldeiser die moet bewijzen dat uit het gedrag van de schuldenaar af te leiden valt dat deze de inleidende akte heeft ontvangen op zodanige wijze dat hij over voldoende tijd beschikte om zijn verdediging voor te bereiden. Dit geval zal zich in de praktijk echter maar weinig voordoen. De verordening werd voornamelijk ingevoerd met het oog op verstekprocedures en is daar de facto ook voornamelijk op van toepassing. Bijgevolg zal het zeer moeilijk zijn om uit het gedrag van de verweerder af te leiden dat hij de inleidende akte persoonlijk heeft ontvangen indien deze verstek laat gaan237. 143. Voor de algemene herstelgrond worden 3 voorwaarden opgesomd. In de eerste
plaats
moet
de
kennisgeving
van
de
gerechtelijke
beslissing
overeenkomstig de artikelen 13 of 14 van de verordening plaatsvinden. Ten tweede moet de schuldenaar de mogelijkheid hebben om tegen de gerechtelijke beslissing een rechtsmiddel in te stellen bij een instantie die de beslissing integraal kan toetsen, zowel in feite als in rechte. Het cassatieberoep wordt hier dus niet bedoeld; het verzet en het hoger beroep komen wel in aanmerking238. Bovendien vereist de verordening dat in de beslissing of tegelijk met de beslissing de nodige inlichtingen betreffende het instellen van een rechtsmiddel worden medegedeeld. De verordening heeft het meer bepaald over de vormvoorschriften, naam en adres van de beroepsinstantie en de toepasselijke termijnen. De gerechtsdeurwaarder zal ook hier de vermeldingen vrijwillig moeten opnemen aangezien het Belgisch recht deze vermeldingen niet verplicht oplegt. Ten derde kan de EET maar afgeleverd worden indien de schuldenaar geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de te waarmerken beslissing239.
236
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 171. 237 Ibid., 171 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 182-183. 238 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 185-186. 239 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 171-172.
71
Hoofdstuk 6: Procedure tot het verkrijgen van een EET in België 144. Hoe bekomt men nu een EET? De verordening bevat met betrekking tot dit aspect geen regeling die erin wordt uitgewerkt. Men moet dus noodzakelijk terugvallen op regels die door de lidstaten worden uitgewerkt. Anders dan in Europese lidstaten zoals Nederland, Duitsland, Estland of Zweden heeft België niet voor een wet gekozen die de verordening verder ten uitvoer moet leggen240. In België wordt de verordening op een aparte manier verder ten uitvoer gelegd door een ministeriële omzendbrief241 .
§1. Oppervlakkige uitwerking in de EET-verordening 145. De EET-verordening zelf bepaalt weinig over de procedure voor het afleveren van een EET. Art. 6.1 schrijft voor dat een verzoek tot EET op te eniger tijd aan het gerecht van oorsprong moet gebeuren. Meer wordt er door de verordening niet bepaald. In de rechtsleer wordt dan ook de vraag gesteld wat er onder het ‘gerecht van oorsprong’ moet worden begrepen. Artikel 4.6 van de verordening definieert het begrip. Sommige auteurs zijn dan ook van mening dat het strikt geïnterpreteerd moet worden en dus enkel kan toevertrouwd worden aan een rechter uit de lidstaat van herkomst en niet aan een andere autoriteit, in tegenstelling tot de Brussel I-verordening. Hieruit wordt afgeleid dat de rechter de volledige regelmatigheid van de beslissing nagaat en zich niet mag beperken tot een loutere formele controle. Bovendien wordt uit die definitie ook afgeleid dat de EET enkel kan toegekend worden door de bodemrechter, in tegenstelling tot Brussel I waar er een specifieke rechter wordt aangeduid voor de
exequaturprocedure.
Dit
wordt
betreurd
door
sommigen
omdat
de
onpartijdigheid van de rechter op die wijze niet gegarandeerd zou worden 242.
240
I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 29. 241 Ministeriële omzendbrief van 22 juni 2005 betreffende de Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europese Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, BS 28 oktober 2005, 47042, err. 18 november 2005, 49821. 242 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 572-573 en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 655-656.
72
Voor anderen gaat deze stelling dan weer te ver omdat de waarmerking slechts een marginale beoordeling van het vonnis vraagt en ze vooral betrekking heeft op procedurele elementen. Proceseconomisch gezien is het ook verantwoord aangezien de rechter die de waarmerking moet beoordelen, reeds vertrouwd is met de zaak243 . 146. Wanneer moet het verzoek tot waarmerking gebeuren? Ook hier blijft de verordening vaag door te bepalen dat het verzoek op te eniger tijdstip kan gebeuren. Aldus is het zowel mogelijk om het verzoek in de inleidende akte te vermelden als tijdens de procedure, maar ook nadat de beslissing is geveld en zelfs geruime tijd erna 244 . De Nederlandse uitvoeringswet vermeldt dat het verzoek zowel in de inleidende akte kan gebeuren als tijdens de procedure maar eveneens mogelijk is na de uitspraak van de te waarmerken beslissing245. Indien de waarmerking verzocht wordt nadat de beslissing is genomen, kan dit gebeuren op eenzijdig verzoek. Zo wordt de debiteur pas op de hoogte gebracht van het feit dat er tegen hem een EET werd afgeleverd op het moment dat de procedure tot tenuitvoerlegging in de lidstaat van executie op gang wordt gebracht. Dit lijkt ook de beste manier om het verrassingselement ten opzichte van de schuldenaar te bevorderen246 .
§2. Uitwerking in België A. Ministeriële omzendbrief van 22 juni 2005 147. In België wordt de verdere uitvoering van de EET-verordening geregeld door de ministeriële omzendbrief van 22 juni 2005. De omzendbrief duidt de hoofdgriffier van het gerecht dat de beslissing heeft gewezen aan als degene aan wie het verzoek tot waarmerking als EET moet gericht worden omdat het, volgens de omzendbrief, niet zou gaan om een rechtsprekende handeling247. De keuze voor de omzendbrief wordt sterk betreurd, zowel omtrent de rechtskracht van de omzendbrief als de inhoud ervan. Oplossingen voor de problemen zijn
243
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 153. 244 X. E. KRAMER, “De Europese executoriale titel: een nieuw instrument ter verwezenlijking van het Europees procesterritoir”, NTBR 2005, (375) 381. 245 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 92. 246 Ibid., 90. 247 H. STORME, “Omzendbrief Europese executoriale titel”,
[email protected] 2005, afl. 4, (82) 85.
73
dan ook vanuit de praktijk gegroeid met uiteenlopende rechtspraak tot gevolg248. De rechtsleer betreurt dat de minister heeft gekozen voor een omzendbrief, ten koste van wettelijke uitvoeringsmaatregelen. 148. Een belangrijke kritiek op de omzendbrief is dat zij strijdig zou zijn met het legaliteitsbeginsel. Regels die een gerechtelijke procedure verder uitwerken, moeten voldoen aan het legaliteitsbeginsel en moet genomen worden door de wetgevende macht en niet door de uitvoerende macht, wat in casu het geval is. Voor wat betreft regels aangaande de gerechtelijke procedure, de rechterlijke organisatie en de werking van de hoven en de rechtbanken, past de Raad van State het beginsel zeer strikt toe. Daarnaast had de omzendbrief ter advies aan de Raad van State voorgelegd moeten worden aangezien zij een algemene draagwijdte heeft 249 . De rechtsonderhorige wordt geconfronteerd met een omzendbrief
die
onwettig
is
indien
wordt
aangenomen
dat
zij
nieuwe
procedureregels bevat, of in ontkennend geval met een omzendbrief die veel lacunes bevat250. 149. Ook inhoudelijk zorgt de omzendbrief voor onbeantwoorde vragen of slechts theoretische oplossingen. Velen stellen zich de vraag of de griffier wel de juiste keuze is om de waarmerking aan toe te vertrouwen. De autoriteit die wordt aangeduid om tot waarmerking als EET over te gaan, dient immers na te gaan of de voorwaarden van art. 6.1 werden nageleefd. Zo zal de griffier moeten nagaan of de schuld niet-betwist is in de zin van artikel 3.1 EET-verordening, de te waarmerken beslissing uitvoerbaar is, de rechter wel internationaal bevoegd was om het geschil te beslechten overeenkomstig de Brussel I-verordening en de minimumnormen werden gerespecteerd. De controle van deze voorwaarden zal vaak aanleiding geven tot delicate juridische kwesties251. Bovendien verplicht de omzendbrief de griffier de weigering tot aflevering van een EET te motiveren. Dit impliceert dat de griffiers toch wel een soort van beslissing moeten nemen. Dit wordt nog eens versterkt doordat de omzendbrief de griffiers ook nog eens
248
I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 29 en H. STORME, “Omzendbrief Europese executoriale titel”,
[email protected] 2005, afl. 4, (82) 85. 249 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 145-146. 250 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 18. 251 J.-L. VAN BOXSTAEL, “Bibliographie”, JT 2007, 430-431.
74
bevoegd heeft gemaakt voor de verzoeken tot rectificatie of intrekking van de EET. De voorgaande argumenten doen er sterk aan denken dat de waarmerking als EET een jurisdictionele handeling betreft die niet door de griffier maar door de rechter moet worden behandeld252. 150. Voorts rijst er ook twijfel of de griffier wel zal overgaan tot een effectieve controle van de voorwaarden uit artikel 6. Het klinkt nogal contradictorisch dat een griffier zijn eigen rechter dient te controleren door bijvoorbeeld te oordelen dat deze onbevoegd was, terwijl de rechter zichzelf bevoegd heeft verklaard. Deze kritiek wordt nog meer in de hand gewerkt doordat een betwisting omtrent de waarmerking van de EET door de griffie gemotiveerd moet worden253 . 151. Bovendien lijkt het erop dat de omzendbrief zelf geen sluitende regeling bevat door te bepalen dat zij slechts geldt onder voorbehoud van de interpretatie door de hoven en de rechtbanken. Deze regel heeft volgens STORME een nefaste invloed op de rechtszekerheid
254
. Door een voorbehoud te
formuleren, twijfelt de minister van Justitie er zelf aan of het hier al dan niet om een rechtsprekende handeling gaat255. B. De ministeriële omzendbrief in de rechtspraak 152. In de rechtsleer wordt unaniem aangenomen dat de waarmerking als EET als een jurisdictionele handeling moet opgevat worden. In de rechtspraak wordt echter soms anders geoordeeld (zie infra). Drie onderscheiden opvattingen komen naar voor hoe de EET gewaarmerkt en afgeleverd kan worden256 .
252
I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 30; H. STORME, “Omzendbrief Europese executoriale titel”,
[email protected] 2005, afl. 4, (82) 86 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 96. 253 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 155. 254 H. STORME, “Omzendbrief Europese executoriale titel”,
[email protected] 2005, afl. 4, (82) 86. 255 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 154. 256 P. GIELEN, “Le titre exécutoire européen, cinq ans après: rêve ou réalité?”, J.T. 2010, (570) 570.
75
1. De rechter staat in voor de waarmerking van de beslissing en de griffier levert het certificaat 153. Een eerste strekking die kan worden onderscheiden is die waar de rechter instaat voor de waarmerking van de EET en de griffier belast wordt met de materiële afgifte van het certificaat. Deze rechtspraak steunt zich op de formulering van de omzendbrief dat de waarmerking door de griffier gebeurt onder voorbehoud van de rechtspraak van de Hoven en rechtbanken. Dit is conform de EET-verordening aangezien deze de waarmerking toekent aan het gerecht van de lidstaat van oorsprong, het gerecht waarbij de procedure aanhangig is. Dit wordt eveneens aanzien als een bijkomend argument om de waarmerking niet aan de griffier toe te kennen, maar wel degelijk aan een gerecht
257
. Deze denkwijze wordt het meest gevolgd door de Belgische
rechtspraak en lijkt daarom ook min of meer algemeen aanvaard te worden. Zij onderscheidt als het ware de waarmerking van de beslissing zelf en de effectieve afgifte van het certificaat258. 154. Zo ging de Rechtbank van Koophandel te Hasselt niet akkoord met de interpretatie van de Minister van Justitie die de waarmerking bij de hoofdgriffier legt: deze zou moeten nagaan of aan de voorwaarden voor de waarmerking als EET is voldaan en of de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong voldoet aan de minimumnormen. Daarom kan “men toch moeilijk voorhouden dat de griffier geen rechtsprekende handeling stelt. Eiseres vraagt in die omstandigheden terecht aan de rechtbank dat zij het vonnis zou voorzien van waarmerking als EET”259. De vrederechter van Heist-op-den-Berg maakte in zijn vonnis uitdrukkelijk een opdeling tussen het waarmerken van de EET en het verstrekken ervan. Dit laatste gebeurt door de griffier, het waarmerken van het vonnis zelf betreft een rechtsprekende handeling en gebeurt daarom door de vrederechter260. Gelijkaardige redeneringen vinden we o.a. in vonnissen van de vrederechter van het eerste kanton Brussel261, de Rechtbank van Koophandel te
257
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 96. P. GIELEN, “Le titre exécutoire européen, cinq ans après: rêve ou réalité?”, J.T. 2010, (570) 570. 259 Kh. Hasselt 1 februari 2006,
[email protected] 2006, (53) 56. 260 Vred. Heist-op-den-Berg 2 maart 2006,
[email protected] 2006, (58) 59. 261 Vred. Brussel (I) 14 november 2006, JLMB 2007, 842 en Vred. Brussel (I) 14 maart 2007, JLMB 2007, 1199. 258
76
Mechelen en de vrederechter van het tweede kanton te Doornik 262 . De motivering in het vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel vat de argumentatie met betrekking tot deze strekking goed samen: omwille van de controle op de voorwaarden tot waarmerking van een EET, moet dit opgevat worden
als
een
rechtsprekende
handeling
die
niet
aan
de
griffier
kan
toevertrouwd worden263. 2. De griffier moet uitdrukkelijk de waarmerking en de verstrekking van het certificaat verzorgen 155. Een tweede strekking die men kan vinden in de rechtspraak past de ministeriële omzendbrief wel heel letterlijk toe. Zij wordt echter minder gevolgd dan
de
vorige.
Deze
rechtspraak
vertrouwt
op
uitdrukkelijke
wijze
de
waarmerking en de verstrekking van het certificaat volledig toe aan de griffier waardoor de rechter er niet in tussenkomt. Voor een overzicht welke rechters deze visie volgen, wordt verwezen naar de rechtsleer264. 3. De griffier wordt verzocht tot aflevering van een EET 156. Een variant op de strekking dat de waarmerking en verstrekking van de EET aan de griffier wordt overgelaten is te vinden in de rechtspraak van de Rechtbank van Koophandel te Brussel. Hier werd de rechter niet geconfronteerd met een vraag tot waarmerking of weigerde er uitspraak over te doen, maar werd het verzoek enkel tot de griffier gericht nadat het vonnis reeds werd gewezen. Hoewel de beslissing niet aan de EET-voorwaarden voldeed omdat zij ofwel
niet
uitvoerbaar
was
in
België
ofwel
omdat
het
een
betwiste
schuldvordering betrof doordat verzet werd ingesteld, leverde de griffier niettemin een EET af. Een gelijkaardig voorval deed zich voor bij de vrederechter van het eerste kanton te Namen die zich niet uitsprak over het verzoek tot waarmerking van het vonnis. Op eenvoudig verzoek van de verweerder op verzet leverde de griffier nadien een EET af, hoewel het aantekenen van verzet duidt op een betwisting van de schuldvordering265.
262
P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 310-312. P. GIELEN, “Le titre exécutoire européen, cinq ans après: rêve ou réalité?”, J.T. 2010, (570) 571. 264 Ibid., 571. 265 Ibid., 571, waar ook wordt verwezen naar de rechtspraak van de Rechtbank van Koophandel te Brussel en de vrederechter van het eerste kanton te Namen. 263
77
157. De Brusselse Rechtbank van Koophandel besliste in een reeds hoger aangehaald
vonnis
dat
de
waarmerking
als
EET
wel
degelijk
als
een
rechtsprekende handeling moet opgevat worden. De Rechtbank gaat zelf over tot waarmerking van het vonnis in zijn motivering. Hiermee sluit de Rechtbank van Koophandel zich aan bij de unanieme visie in de rechtsleer en de (weliswaar minder unanieme) rechtspraak266. 4. Conclusie 158. Als besluit moet worden aangenomen dat de eerste strekking het meest beantwoordt aan de bedoeling van de EET-verordening. Het begrip ‘gerecht van oorsprong’ moet ook in die zin begrepen worden dat het de griffier niet omvat en het dus de bedoeling is geweest van de Europese wetgever om de waarmerking toe te vertrouwen aan een rechtsprekende instantie267. Het leidt ook geen twijfel dat de waarmerking van het vonnis als EET als een rechtsprekende handeling moet beschouwd worden. Dit komt duidelijk naar voor in de gevallen waar de griffier een vonnis waarmerkt en een EET verstrekt tegen de voorwaarden van de verordening in 268 . De opdeling tussen enerzijds de waarmerking door de rechter en anderzijds de materiële verstrekking door de griffier lijkt dan ook een juiste toepassing te zijn van de procedure tot waarmerking. De ministeriële omzendbrief laat hier trouwens expliciet de mogelijkheid toe doordat zij de taak aan de griffier toekent onder voorbehoud van de interpretatie van de hoven en rechtbanken
269
.
De
andere
strekkingen
waarbij
de
waarmerking
wordt
overgelaten aan de griffier worden door VANHEUKELEN zelfs als ‘betwistbare praktijken’ bestempeld270.
266
P. GIELEN, “Revirement de jurisprudence du tribunal de commerce de Bruxelles et tentative d’extension de la notion de créance incontestée” (noot onder Kh. Brussel 9 december 2011), JT 2012, (490) 490. 267 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 9596. 268 P. GIELEN, “Le titre exécutoire européen, cinq ans après: rêve ou réalité?”, J.T. 2010, (570) 571. 269 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 156. 270 Ch. VANHEUKELEN, “Le titre exécutoire européen-Approche d’un practicien de droit” in G. DE LEVAL en F. GEORGES (eds.), Le droit judiciaire en mutation. En hommage à Alphonse Kohl, Luik, Anthemis, 2007, (17) 29-31.
78
C. Wie kan overgaan tot een verzoek tot waarmerking en binnen welke termijn? 159. De verordening voorziet niet in een uniforme procedure. Ook op dit vlak moeten de lidstaten de verordening verder uitwerken. Ook in de omzendbrief valt hiervan weinig te bespeuren. Zo wordt er geen termijn bepaald waarbinnen een verzoek tot waarmerking moet gevraagd worden. Zeker is wel dat in het geval het een verstekvonnis betreft, art. 806 Ger. W. moet gerespecteerd worden en dat het vonnis binnen een jaar moet betekend zijn271. 160. Afhankelijk van welke strekking wordt aangenomen in het waarmerken van het vonnis, kan de schuldeiser het verzoek indienen vooraleer de beslissing wordt genomen ofwel pas nadat het vonnis is gewezen. Wanneer wordt aangenomen dat de griffier de beslissing dient te waarmerken, kan het verzoek niet anders gevraagd worden dan nadat de beslissing gewezen is. Neemt men echter de quasi-unanieme visie aan van de rechtspraak en –leer, dan is er geen enkel bezwaar dat de waarmerking reeds in de inleidende akte of in de loop van de procedure wordt gevraagd272 . Op proceseconomisch vlak biedt dit ook een dubbel voordeel, met name dat de rechter zich geen twee keer over hetzelfde dossier moet buigen en er maar een keer fiscale rechten betaald moet worden273. 161. Ook qua vorm schrijft de EET-verordening niets voor. Aangenomen wordt dat een eenzijdig verzoekschrift aan de rechter gericht kan worden om te oordelen over de waarmerking 274 , hoewel er op dit punt geen unanimiteit bestaat. Volgens GIELEN moet het verzoek tot waarmerking bijvoorbeeld reeds in de inleidende akte gevraagd worden aangezien het enkel de wetgever is die bepaalt in welke gevallen van een eenzijdig verzoek gebruikt kan worden gemaakt275. De omzendbrief zelf lijkt een volledige deformalisatie op te leggen doordat zij voorziet in een louter mondeling verzoek276 . Het certificaat wordt
271
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 157. 272 Ibid., 157. 273 Ch. VANHEUKELEN, “Le titre exécutoire européen-Approche d’un practicien de droit” in G. DE LEVAL en F. GEORGES (eds.), Le droit judiciaire en mutation. En hommage à Alphonse Kohl, Luik, Anthemis, 2007, (17) 27-28. 274 Ibid., 28-29. 275 P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 313. 276 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 91.
79
afgeleverd in de taal van de beslissing (art. 9 EET-verordening) door middel van gestandaardiseerde formulieren die in bijlage bij de verordening werden opgenomen. 162. De verstrekking van het certificaat bij de griffier kan door eenieder met een belang worden verzocht: zowel de gerechtsdeurwaarder, de advocaat als de schuldeiser zelf 277 . Uit een rondvraag bij de Belgische rechtbanken blijkt trouwens dat er weinig verzoeken tot waarmerking worden ingediend. Daarnaast worden de verzoeken meestal gericht tot de griffie van de rechtbank, waarna de griffier het verzoek (in de meeste gevallen) voorlegt aan de rechter die vonnis heeft gewezen. De rechter kijkt na of aan de voorwaarden van de EETverordening is voldaan, waarna de griffier het formulier aflevert. Het is daarbij niet te verwonderen dat schuldeisers meestal na de uitspraak over zullen gaan tot waarmerking. Op dat moment heeft hij immers zekerheid of het wel degelijk een
niet-betwiste
schuldvordering
betreft.
Hier
kan
nog
een
bijzondere
opmerking aan toegevoegd worden: de Rechtbank van Koophandel te Turnhout voorziet in elk vonnis dat in aanmerking kan komen voor de waarmerking als EET een standaardclausule dat het betreffende vonnis in aanmerking komt voor de waarmerking als EET overeenkomstig Verordening (EG) nr. 805/2004 en dat de hoofdgriffier op eerste verzoek van de meest gerede partij het vonnis dient te waarmerken. Dit gebeurt ook in het geval de schuldeiser geen verzoek heeft ingediend. Op die manier wordt vermeden dat de rechter zich voor een tweede keer vertrouwd moet maken met het dossier en dus niet nog eens moet overgaan tot een controle van de voorwaarden tot waarmerking278 .
277
P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 312. I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 31. 278
80
Hoofdstuk 7: Rechtsmiddelen tegen de EET §1. Principe 163. Het
doel
van
de
EET-verordening
is
om
de
grensoverschrijdende
tenuitvoerlegging te vereenvoudigen, met name zonder de exequaturprocedure onder de Brussel I-verordening. Hiertoe wordt het principe vooropgesteld dat er geen rechtsmiddel ten gronde meer kan ingesteld worden tegen het bewijs van waarmerking als EET (art. 10.4 EET-verordening). Het ontbreken van een beroepsprocedure is ook niet onlogisch, want dit zou mogelijks tot gevolg hebben dat de vrije circulatie van gerechtelijke beslissingen gehypothekeerd zou worden. Indien de schuldenaar dus niet wilt dat er tegen hem een EET wordt afgeleverd, moet hij de vordering in de lidstaat van oorsprong zelf maar betwisten. Op die manier kan het vonnis niet meer in aanmerking komen voor waarmerking daar zij in dat geval betwist wordt. Op dit principe bestaan er echter ook enkele uitzonderingen die hierna behandeld zullen worden279. 164. In het voorstel van de Europese Commissie is nog te lezen dat de beslissing tot waarmerking van een EET niet onderhavig is aan enig beroep om zo de volledige vereenvoudiging van de verordening te laten spelen. Maar in het aangepaste voorstel van het Europees Parlement en de Raad valt net het tegenovergestelde te lezen 280 . Uiteindelijk werd in het gemeenschappelijk standpunt een compromis bereikt dat er geen beroepsprocedure mogelijk zou zijn, maar wel een mogelijkheid tot rectificatie of intrekking van het bewijs van waarmerking281. De facto betreft het in het laatste geval wél een rechtsmiddel, zij het dan een sui generis. De intrekking van het bewijs van waarmerking heeft
279
M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 585 en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 667-668. 280 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 106. 281 Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 19/2004 van 6 februari 2004, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, Pb.C. 30 maart 2004, afl. 79 E, 81.
81
immers tot gevolg dat de tenuitvoerlegging niet meer plaats kan hebben en het certificaat wordt geannuleerd282 . 165. Dit hoofdstuk zal zich bovendien beperken tot de rechtsmiddelen die in de lidstaat van oorsprong mogelijk zijn. De enkele rechtsmiddelen die in de lidstaat van tenuitvoerlegging ingesteld kunnen worden, worden in het volgende hoofdstuk besproken.
§2. Rechtsmiddelen A. Rechtsmiddelen tegen het EET-certificaat 166. Artikel 10.1 EET-verordening bepaalt dat de schuldenaar zowel tot een intrekking als een rectificatie van het certificaat kan verzoeken. Beide zijn eveneens van toepassing op gerechtelijke schikkingen en authentieke akten (art. 24.3 en 25.3 EET-verordening). 1. Rectificatie 167. Artikel 10.1 a) voorziet in een mogelijkheid tot rectificatie. Rectificatie kan door de schuldenaar gevraagd worden indien omwille van een materiële fout de beslissing en het bewijs van waarmerking onderling verschillen. Dit kan het geval zijn wanneer de inhoud van het formulier niet overeenstemt met de inhoud van de beslissing 283 . Het zal meestal de schuldeiser zijn die zich zal wenden tot de griffier via een informele procedure om het certificaat te laten rectificeren284. 2. Intrekking 168. Belangrijker dan de rectificatie is de intrekking van het certificaat dat de gerechtelijke beslissing als EET waarmerkt. Het certificaat kan ingetrokken worden op voorwaarde dat het kennelijk ten onrechte werd toegekend in het licht van de in deze verordening neergelegde vereisten(art. 10.1 b) EET-
282
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 173 en P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 322. 283 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 585. 284 S. BRIJS, “Nieuwe Europese uitvoerbare titels: wie ziet het bos nog door de bomen?”, Themis 2009-2010, (59) 85.
82
verordening). De term ‘kennelijk’ wijst erop dat de procedure op een restrictieve manier gehanteerd moet worden waardoor de Europese wetgever slechts een marginale controle lijkt te willen gaan opleggen285 . 169. Wanneer wordt het certificaat nu kennelijk onterecht toegekend? Bijlage VI dat dienst doet als formulier waarmee de intrekking van het certificaat gevraagd moet worden (art. 10.3 EET-verordening) geeft hierbij als motief aan dat de intrekking kan gevraagd worden in de hypothese dat de beslissing betrekking heeft op een consumentencontract waarbij de lidstaat van oorsprong niet de lidstaat is waar de consument zijn woonplaats heeft overeenkomstig art. 59 Brussel I-verordening. Daarnaast vermeldt Bijlage VI ook nog dat de intrekking kan gebeuren indien de EET om andere redenen kennelijk ten onrechte is toegekend. Hiermee wordt verwezen naar de andere voorwaarden waaraan de gerechtelijke beslissing moet voldoen uit art. 6. Het lijkt een noodzakelijke maar voldoende voorwaarde te zijn aan te tonen dat aan één van deze voorwaarden niet is voldaan om een intrekking te bekomen van de EETwaarmerking286. 3. Procedurele uitwerking in België 170. De verordening verklaart dat het recht van de lidstaat van oorsprong toepasselijk is op de rectificatie of de intrekking van de waarmerking (art. 10.2 EET-verordening). Door deze bepaling zijn we genoodzaakt om opnieuw terug te moeten keren naar de ministeriële omzendbrief van 22 juni 2005 die hoger reeds werd behandeld. Ook op dit vlak komen we tot de conclusie dat de omzendbrief meer vragen oproept dan antwoorden aanreikt. 171. In de omzendbrief is te lezen dat de controle niet noodzakelijk door een magistraat moet worden uitgevoerd aangezien het enkel om objectieve en vaststaande gegevens gaat. Bijgevolg vertrouwt de omzendbrief de taak tot rectificatie of intrekking toe aan de griffier of de notaris indien het een authentieke akte betreft. Nochtans betwist de debiteur in het geval hij de intrekking van de waarmerking vraagt de aanvankelijke appreciatie van de
285
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 109. H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 668-669 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 110. 286
83
griffier/rechter en zal er juist wel een toetsing door een magistraat vereist zijn287 . 172. Afhankelijk van welke instantie voor de waarmerking heeft ingestaan, zal het verzoek bij diezelfde instantie ingediend moeten worden. In het geval de meerderheidsopvatting die in de Belgische rechtspraktijk heerst niet wordt gevolgd zal het de griffier zijn aan wie het verzoek tot intrekking gericht moet worden. Dit wordt ook expliciet door de omzendbrief toegelaten. In ontkennend geval, waarbij de rechter dus van oordeel is dat hij zelf instaat voor de waarmerking, moet het mogelijk zijn dat de debiteur zich rechtstreeks kan wenden tot de rechter. Men mag er van uitgaan dat de rechters eenzelfde interpretatie zullen hanteren voor het verzoek tot intrekking zoals zij hanteerden voor de waarmerking en dat het ook hier een rechtsprekende handeling betreft288. 173. Waar zowel door de verordening als door de omzendbrief weinig tot geen antwoord op wordt geboden betreft de vraag of het verzoek tot intrekking een eenzijdige dan wel een tegensprekelijke procedure vergt. Bij een strikte toepassing van de omzendbrief is het de griffier waaraan het verzoek tot intrekking of rectificatie moet gericht worden. Het kan hier dus enkel een eenzijdige procedure betreffen. Een procedure op tegenspraak voor de griffier is immers niet voorzien in het Gerechtelijke Wetboek. De debiteur kan dus niet anders dan een eenzijdige procedure te hanteren. Ook wanneer de schuldeiser op zijn beurt het verzoek tot intrekking wil betwisten zal hij gebruik moeten maken van een eenzijdige procedure waarbij hij aantoont dat het verzoek tot waarmerking niet kennelijk ten onrechte werd toegekend. Men kan enkel tot het besluit komen dat dergelijke interpretatie amper houdbaar is en in de praktijk bijna niet te hanteren valt. Overigens zal dit de proceseconomie niet ten goede komen en is het eveneens tegenstrijdig met het voornaamste doel van de verordening,
namelijk
de
vereenvoudiging
tenuitvoerlegging te bevorderen
289
van
de
grensoverschrijdende
. Bovendien is een dergelijke interpretatie
287
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 173. 288 Ibid., 174-175 en P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 321. 289 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 110-111.
84
strijdig met de algemene opvatting dat na een eenzijdige procedure (de waarmerking als EET) een rechtsmiddel op tegenspraak moet kunnen worden ingesteld (het verzoek tot intrekking)290 . 174. In het geval men aanneemt dat het de rechter en niet te griffier is die moet instaan voor de intrekking, zal de procedure ingeleid worden bij dagvaarding overeenkomstig art. 700 Ger. W. tenzij de bijzondere regels inzake vrijwillige verschijning of het verzoekschrift op tegenspraak voorhanden zijn291 . 175. Het indienen van een verzoek tot intrekking of rectificatie lijkt geen schorsende werking te hebben. Dit volgt a contrario uit art. 23 EET-verordening. De bevoegde rechter in de lidstaat van tenuitvoerlegging die geconfronteerd wordt met een verzoek tot intrekking of rectificatie vanwege een debiteur heeft de
mogelijkheid
om
de
tenuitvoerleggingsprocedure
in
buitengewone
omstandigheden op te schorten (zie infra). Deze regel voorziet, weliswaar niet op uitdrukkelijke wijze, dat het verzoek tot intrekking of rectificatie geen schorsend effect heeft op de tenuitvoerlegging. Ook de doelstelling van de verordening dat zij voor een snellere en efficiëntere tenuitvoerlegging wil zorgen, leent zich niet tot het toekennen van schorsende werking aan rechtsmiddelen292. 176. Nederland heeft in zijn omzettingswet wel bepaald welke procedure gevolgd moet worden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de schuldeiser die om rectificatie verzoekt en de schuldenaar die een verzoek tot intrekking indient. In het eerste geval gebeurt de procedure eenzijdig, in het tweede geval gebeurt de procedure op tegenspraak voor de bevoegde rechter. De beslissing tot intrekking is vatbaar voor hoger beroep of een voorziening in cassatie. De Nederlandse rechtsleer stelde zich hierbij wel de vraag of dit wel strookt met het principe
in
art.
10.4
EET-verordening
dat
stelt
dat
een
beslissing
tot
waarmerking niet vatbaar is voor enig rechtsmiddel293. De Nederlandse wetgever was voor deze kritiek niet blind en in de Memorie van Toelichting was dan ook te
290
M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 586-587. 291 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 175. 292 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 113. 293 M. ZILINSKY, “De Europese Executoriale Titel: grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van vermogensrechtelijke beslissingen zonder hindernissen”, WPNR 2005, 792.
85
lezen dat art. 10.4 EET-verordening door het Hof van Justitie zo kon uitgelegd worden dat er ook tegen de intrekking geen rechtsmiddel mogelijk kon zijn, aangezien de verordening hierop geen helder antwoord geeft294. De Nederlandse rechter
die
geconfronteerd
wordt
met
dergelijke
probleemstelling
wordt
aangemoedigd een prejudiciële vraag te stellen aan het Europees Hof van Justitie om een juiste uitlegging te verkrijgen295. B. Rechtsmiddelen tegen de weigering tot waarmerking 177. De verordening bepaalt niets over de mogelijkheid voor de schuldeiser om een rechtsmiddel in te stellen tegen de weigering tot waarmerking als EET van een gerechtelijke beslissing. Artikel 10.4 spreekt op dit vlak enkel van de verstrekking van een bewijs tot waarmerking. Om die reden lijkt het erop dat er naar het nationaal recht van de lidstaten zal moeten gekeken worden of zij al dan niet een dergelijk rechtsmiddel regelen en welke procedure daarbij gebruikt moet worden 296 . Deze redenering wordt bevestigd in het gemeenschappelijk standpunt van de Europese Commissie aan het Europees Parlement waarin is bepaald dat een rechtsmiddel tegen een weigering tot waarmerking aan het nationaal recht van de lidstaten wordt overgelaten297. 178. Opnieuw
kan
hier
dezelfde
opmerking
gemaakt
worden
dat
de
omzendbrief voorbij gaat aan een degelijke en werkbare omzetting van de EETverordening in het Belgische recht. Het Belgisch recht kent immers geen rechtsmiddel dat ingesteld kan worden tegen een beslissing van de griffier. De omzendbrief voorziet wel in de mogelijkheid dat bij weigering tot aflevering, de schuldeiser zich kan wenden tot een rechter om op die manier de griffier of de instrumenterende
notaris
te
doen
dwingen
een
EET
af
te
leveren.
De
omzendbrief werpt hierbij niettemin nog meer vragen op: is het wel legitiem om een rechtsmiddel in te voeren bij omzendbrief, binnen welke termijn moet het rechtsmiddel ingediend worden of tot welke rechter dient de schuldeiser zich te
294
Memorie van Toelichting bij uitvoeringswet verordening Europese executoriale titel, Kamerstukken Tweede Kamer, 2004-05, 30.069, nr. 3, 9. 295 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 587-588. 296 H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 669. 297 COM (2004) 90 definitief, 6.
86
wenden om de griffier of de notaris te doen dwingen een EET af te leveren,…298 Een rechtsmiddel tegen de weigering van waarmerking zal naar gelang het geval bij
dagvaarding
voor
een
rechter
ingeleid
moeten
worden
wanneer
de
waarmerking door de griffier gebeurt, of bij hoger beroep indien de rechter in eerste aanleg de waarmerking niet heeft toegekend299. C. Rechtsmiddelen ingesteld tegen de gewaarmerkte beslissing 179. Quid indien tegen een gewaarmerkte beslissing die voorlopig ten uitvoer kan worden gelegd een rechtsmiddel wordt ingesteld? In dit geval moet een onderscheid gemaakt worden naargelang de beslissing in hoger beroep al dan niet wordt hervormd. In het geval de beslissing in eerste aanleg door het hoger beroep bevestigd wordt, wordt een bewijs overeenkomstig artikel 6.3 EETverordening afgegeven. De beslissing in hoger beroep moet zelf eveneens voldoen aan de voorwaarden tot waarmerking van de beslissing in eerste aanleg: de beslissing moet uitvoerbaar zijn in de lidstaat van oorsprong, er moet aan de minimumvoorwaarden zijn voldaan indien het een passieve nietbetwisting betreft,…300 De verordening blijft echter stil in het geval de beslissing in hoger beroep (gedeeltelijk) wordt hervormd. In dit geval lijkt de rechtsleer een oplossing aan te reiken in het formulier uit art. 6.2 EET-verordening. Dit zal echter hieronder verder worden behandeld301. D. Rechtsmiddelen tegen de actualiteit van de uitvoerbare titel 180. De verordening voorziet eveneens in een mogelijkheid om de actualiteit van de uitvoerbare titel ter discussie te stellen. Artikel 6.2 bepaalt dat in voorkomend geval het gerecht van oorsprong een bewijs aflevert waarin vermeld wordt dat de gerechtelijke beslissing niet meer uitvoerbaar is, of de uitvoerbaarheid
ervan
wordt
opgeschort
of
beperkt.
Ook
hier
moet,
overeenkomstig de omzendbrief, dit bewijs worden verstrekt door de griffier (ter invulling van het begrip ‘gerecht van oorsprong’). De beslissing tot opschorting
298
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 114-115. 299 S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 176. 300 H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 670. 301 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 121-122.
87
of beperking van de uitvoerbaarheid van de titel zal eens te meer wel degelijk toekomen aan de rechter die de beslissing heeft gewezen. Het betreft immers een jurisdictionele handeling die om een zeer delicate appreciatie vraagt. Overigens bepaalt de verordening niet dat deze beoordeling toekomt aan het gerecht van oorsprong waardoor het dus aan het nationaal recht van de lidstaten wordt overgelaten welke rechterlijke instantie hiervoor bevoegd is302 . 181. Een debiteur zal in België veelal bij de beslagrechter moeten gaan aankloppen om de tenuitvoerleggen te schorsen, of meer uitzonderlijk, bij de rechter in hoger beroep (contra art. 1402 Ger. W.). Als oorzaken van de schorsing kan bijvoorbeeld gedacht worden aan art. 806 Ger. W. in het kader van de verstekvonnissen, maar ook aan nieuwe feiten die een invloed hebben op de gerechtelijke beslissing, zoals een regeling die door de partijen wordt getroffen, etc303. 182. Welke rechter is nu territoriaal bevoegd om de actualiteit van de uitvoerbare titel te beoordelen? In veel gevallen zal het de rechter in de lidstaat van executie zijn die deze beoordeling moet maken. De debiteur zal dikwijls maar
een
verzoek
tot
schorsing
indienen
vanaf
de
eerste
daden
van
tenuitvoerlegging. Krachtens art. 22, 5° Brussel I-verordening is dit een exclusieve bevoegdheid voor de gerechten van de lidstaat van tenuitvoerlegging. Daarenboven bepaalt art. 23 EET-verordening dat het bevoegde gerecht in de lidstaat van tenuitvoerlegging de tenuitvoerlegging kan schorsen of beperken. Heeft dit tot gevolg dat de debiteur zich met de gerechtelijke beslissing afkomstig uit de lidstaat van tenuitvoerlegging waarbij de tenuitvoerlegging wordt geweigerd, moet wenden tot het gerecht van oorsprong om aldaar een bewijs overeenkomstig art. 6.2 EET-verordening te bekomen? Het antwoord hierop is zonder meer positief. Hier kan wel de opmerking bij gemaakt worden dat het vermogen van een debiteur zich dikwijls in één enkele lidstaat zal bevinden waardoor het eigenlijk onnodig is dat deze zich nog dient te wenden tot het gerecht van de lidstaat van oorsprong om een bewijs overeenkomstig
302
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 117-118. 303 K. BROECKX, “De rol van de beslagrechter”, in E. DIRIX en P. TAELMAN (eds.), Fiscaal executierecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, (165) 171; K.BROECKX, “Voorlopige tenuitvoerlegging en kantonnement na uitvoerend beslag” in K. WAGNER (ed.), Meester van het proces, Gent, Larcier, 2010, (141) 154-155 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 118-119.
88
art. 6.2 te verkrijgen. De beslissing in de lidstaat van tenuitvoerlegging m.b.t. de schorsing of de beperking is voldoende om er de effectieve tenuitvoerlegging te schorsen. Een bewijs van schorsing is in die zin dus niet noodzakelijk304 . 183. Voor de debiteur wiens vermogen verspreid is over verschillende lidstaten is het wel een interessant instrument aangezien het de tenuitvoerlegging in elke lidstaat van de EU schorst, beperkt of niet meer uitvoerbaar verklaart. Het bewijs heeft immers hetzelfde effect als de oorspronkelijke EET-waarmerking305 .
304
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 120-121. 305 Ibid., 121.
89
Hoofdstuk 8: De tenuitvoerlegging §1. Principe A. Recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging en principe van nondiscriminatie 184. De EET-verordening handhaaft het principe dat de tenuitvoerlegging beheerst blijft door het nationaal recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging, het zogenaamde
territorialiteitsbeginsel
verordening
voert
(nog)
geen
(art.
20.1
harmonisatie
EET-verordening). in
op
het
De
vlak
EET-
van
de
tenuitvoerlegging, behoudens de benodigde documenten en de regels voor weigering, opschorting of beperking van de tenuitvoerlegging 306. De lidstaten blijven dus op dit vlak hun soevereiniteit behouden. Een onvermijdelijk gevolg hiervan is dat er veel verschillen bestaan tussen de verschillende nationale rechtsstelsels van de lidstaten. In de rechtsleer wordt aangehaald dat dit de echte hindernis vormt voor ‘het vrij verkeer van gerechtelijke beslissingen’307. 185. Dit principe wordt verder in artikel 20.1 lid 2 EET-verordening bevordert doordat de gewaarmerkte beslissing in de lidstaat van tenuitvoerlegging wordt behandeld als een beslissing die aldaar is gegeven. Met andere woorden, de ten uitvoer te leggen beslissing wordt gelijkgesteld met een beslissing die aldaar gewezen wordt en onder dezelfde voorwaarden ten uitvoer moet kunnen worden gelegd, waarbij de beslissing niet meer maar ook niet minder rechten kan toekennen
dan
een
discriminatiebeginsel
‘nationale’ (of
gerechtelijke
assimilatieprincipe)
beslissing
wordt
308
bovendien
.
Dit
non-
nog
meer
bevestigd door art. 20.3 dat aangeeft dat er geen zekerheid, borg of pand van de verzoekende partij kan gevraagd worden op grond van het enkele feit dat deze geen onderdaan is of zijn woonplaats niet heeft in de lidstaat van
306
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 178. 307 F. RONFINI, “Les grandes lignes du droit de l’exécution dans les pays de l’Union européenne”, Rev. dr. ULB 2001, 79. 308 P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 323 en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 665.
90
tenuitvoerlegging 309 . Deze bepaling moet ruim geïnterpreteerd worden zodat elke hindernis onder de vorm van een belasting of zekerheid vereist van de verzoeker, verboden wordt. De bepaling verzet zich niet tegen zekerheden die in de lidstaat van tenuitvoerlegging vereist worden van alle schuldeisers, zowel binnenlandse als buitenlandse310. 186. De EET-verordening bepaalt eveneens dat de rechter in de lidstaat van tenuitvoerlegging niet over kan gaan tot een toetsing van de grond van de zaak. Dit principe is reeds terug te vinden in het EEX-verdrag en de Brussel Iverordening. De bepaling in de EET-verordening is echter sterker, want zij bevat geen mogelijkheden tot weigering of niet-erkenning van de uitvoerbare titel in tegenstelling tot de Brussel I-verordening in zijn art. 34 en 35. Deze controle verdwijnt
echter
geenszins,
zij
verhuist
gewoon
van
de
lidstaat
van
tenuitvoerlegging naar de lidstaat van oorsprong waar zij veruitwendigd wordt in de minimumnormen311.
§2. Uitzonderingen op het non-discriminatiebeginsel of de weigeringsgronden 187. Op het non-discriminatiebeginsel worden door de verordening wel enkele uitzonderingen voorzien. De artikelen 21 en 22 bepalen dat de tenuitvoerlegging van de buitenlandse gerechtelijke beslissing in een limitatief aantal gevallen en onder
voorwaarden
door
het
bevoegde
gerecht
in
de
lidstaat
van
tenuitvoerlegging geweigerd kan worden. A. De beslissing is onverenigbaar met een eerdere beslissing (art. 21.1 EET-verordening) 188. De
tenuitvoerlegging
kan
geweigerd
worden
indien
de
beslissing
onverenigbaar is met een eerdere beslissing gegeven in een andere staat. Een gelijkaardige weigeringsgrond is te vinden in de Brussel I-verordening. Toch werd deze bepaling niet in zijn geheel overgenomen in de EET-verordening. Waar de Brussel I-verordening nog een onderscheid maakt tussen de weigering
309
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 179. 310 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 194. 311 Ibid., 195.
91
van tenuitvoerlegging om de reden dat de beslissing onverenigbaar is met een beslissing gewezen in de lidstaat van tenuitvoerlegging of de beslissing onverenigbaar is met een vroegere beslissing uit enig ander land dan de lidstaat van tenuitvoerlegging, handhaaft de EET-verordening dit onderscheid niet meer. Zij stelt enkel de onverenigbaarheid met een eerdere beslissing voorop, in welk land zij ook gewezen werd312 . 189. Naast de onverenigbaarheid van de gewaarmerkte beslissing met een eerdere beslissing vereist de verordening ook nog dat de eerdere beslissing tussen dezelfde partijen is gegeven met eenzelfde voorwerp en oorzaak. De beslissing moet eveneens uit de lidstaat van tenuitvoerlegging afkomstig zijn of moet er voldoen aan de voorwaarden voor erkenning overeenkomstig de Brussel I-verordening of het nationaal IPR. Bovendien mag de eerdere beslissing niet als verweer zijn ingeroepen in de lidstaat van oorsprong en was het ook niet mogelijk om aldaar de exceptie van gewijsde op te werpen (art. 21.1 EETverordening). 190. Van de debiteur wordt dus verwacht dat hij zo vroeg mogelijk de onverenigbaarheid met de eerdere beslissing inroept. Wanneer de debiteur de exceptie van gewijsde reeds in de lidstaat van oorsprong kon opwerpen en dit niet heeft gedaan, beschikt hij niet meer over de mogelijkheid het verzoek om weigering van de tenuitvoerlegging overeenkomstig art. 21.1 EET-verordening in de lidstaat van executie te vragen. De schuldenaar heeft door omstandigheden de exceptie van gewijsde in de lidstaat van oorsprong niet kunnen opwerpen, zonder dat hieromtrent sprake mag zijn van enige fout in zijn hoofde313. De verplichting voor de debiteur heeft ook hier tot doel vertragingsmanoeuvres vanwege de schuldenaar tegen te gaan314. 191. Hoe moet de onverenigbaarheid tussen twee beslissing nu geïnterpreteerd worden? In het arrest Hoffmann-Krieg oordeelde het Hof van Justitie dat er van onverenigbaarheid
sprake
kan
zijn
indien
de
betrokken
beslissingen
312
E. JEULAND, “Le titre exécutoire européen: un château en Espagne?”, Gaz. Pal. 2005, (1634) 1639. 313 X. E. KRAMER, “De Europese executoriale titel: een nieuw instrument ter verwezenlijking van het Europees procesterritoir”, NTBR 2005, (375) 381 en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 672. 314 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 589.
92
rechtsgevolgen hebben die elkaar uitsluiten315. Zonder twijfel is dit het geval voor een latere beslissing die in strijd is met het gezag van gewijsde van de eerdere beslissing. Maar is een latere beslissing ook onverenigbaar indien ze niet strijdig is met het gezag van gewijsde van een vroegere beslissing? Het antwoord is positief. Twee beslissingen kunnen ook onverenigbaar zijn indien hun gezag van gewijsde niet strijdig is, maar de respectievelijke uitvoering van de beide beslissingen wel voor een tegenstrijdig resultaat zorgen. In de rechtsleer wordt het voorbeeld gegeven van een gerechtelijke beslissing die een contract nietig verklaart en een restitutieverplichting oplegt, terwijl een latere beslissing de schuldenaar de plicht oplegt om het contract uit te voeren. Met andere woorden, het is niet noodzakelijk vereist dat het gezag van gewijsde van beide beslissing tegenstrijdig is316. 192. JEULAND meent dat de debiteur slechts in zeldzame gevallen geen fout verweten kan worden. De debiteur zal in het algemeen wel degelijk goed geïnformeerd zijn over een eerdere beslissing met eenzelfde voorwerp en oorzaak. Volgens deze auteur zal het zich dan ook maar zeer zelden voordoen dat een debiteur zich op de weigering van de tenuitvoerlegging overeenkomstig art. 21.1 zal kunnen beroepen317. Deze visie kan echter niet worden bijgetreden. Waar het bij de EET-verordening echt om draait, is de efficiëntie van de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging, vooral in het geval de schuldenaar passief blijft. Uit die passiviteit mag dan ook niet automatisch afgeleid worden dat de schuldenaar per definitie een fout begaat waardoor hij zich niet meer kan beroepen
op
art.
21.1.
Het
zal
aan
de
rechter
in
de
lidstaat
van
tenuitvoerlegging toekomen om te oordelen of de debiteur al dan niet een fout heeft gemaakt. De vraag kan wel gesteld worden of de EET-verordening nog van toepassing zal zijn indien de schuldenaar de exceptie van gewijsde opwerpt in de lidstaat van oorsprong maar de lokale rechter daar geen gevolg aan geeft. In die
315
HvJ 4 februari 1988, Hoffmann v. Krieg, nr. 145/86, Rec. CJCE 1988, 645, overw. 22. H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 671 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 201-202. 317 E. JEULAND, “Le titre exécutoire européen: un château en Espagne?”, Gaz. Pal. 2005, (1634) 1639. 316
93
zin kan nog moeilijk voorgehouden worden dat de schuldenaar de vordering niet betwist…318 . 193. Bilaterale overeenkomsten tussen Europese lidstaten en derde landen die de erkenning en tenuitvoerlegging van een gerechtelijke beslissing afkomstig uit een andere lidstaat van de EU beperken waarbij de verweerder, inwoner van dat derde land, wordt veroordeeld, laat de EET-verordening onverlet (art. 22. EETverordening). Vereist is wel dat deze bilaterale overeenkomsten gesloten zijn voor de inwerkingtreding van de Brussel I-verordening. Voorbeelden van dergelijke bilaterale overeenkomsten werden gesloten tussen het Verenigd Koninkrijk en Canada en Australië en tussen Duitsland en Noorwegen319 . B.
Ontbreken
van
afzonderlijke
weigering
op
grond
van
de
internationale openbare orde 194. Met de EET-verordening lijkt een klassiek element van de erkenning en tenuitvoerlegging van grensoverschrijdende rechterlijke uitspraken overboord te zijn gegooid. Meer bepaald wordt de afzonderlijke weigering op grond van de internationale openbare orde geschrapt. Op het eerste gezicht is dit inderdaad het geval voor de EET: behalve de weigeringsgronden uit de art. 21 en 22, schaft de verordening elke andere vorm van controle in de lidstaat van tenuitvoerlegging af320 . Hierdoor wordt het wederzijds vertrouwen dat tussen de lidstaten moet gelden nog eens extra in de verf gezet. 195. Toch moet dit beeld genuanceerd worden. In eerste instantie is het de rol van de minimumnormen en het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten die ervoor moeten zorgen dat de procedurele openbare orde wordt gerespecteerd. Beide moeten er dus voor zorgen dat een substantieel gedeelte van de schendingen van de procedurele openbare orde reeds ‘gefilterd’ worden in de lidstaat van oorsprong. Voor de overige gevallen kan het voor de debiteur volstaan om een rechtsmiddel in de lidstaat van oorsprong in te stellen tegen de gewaarmerkte beslissing waardoor de procedure van tenuitvoerlegging door de
318
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 199-200. 319 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 202-203. 320 S. BRIJS, “Nieuwe Europese uitvoerbare titels: wie ziet het bos nog door de bomen?”, Themis 2009-2010, (59) 66 en A.-M. ROUCHAUD-JOET, “Le titre exécutoire européen”, in M. STORME en G. DE LEVAL, Le droit processuel et judiciaire européen, Brussel, Die Keure, 2003, (451) 455.
94
rechter in de lidstaat van executie geschorst kan worden. Ultiem zou de debiteur zich ook kunnen beroepen op de verordening zelf om een inbreuk op de openbare orde te laten vaststellen. In de overweging wordt immers bepaald dat de verordening het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wil bevorderen, in het bijzonder het recht op een eerlijke proces321. Formeel gezien is er weliswaar geen afzonderlijke toetsingsgrond meer voorzien voor de internationale openbare orde, maar de verordening biedt de schuldenaar voldoende waarborgen om een schending ervan te voorkomen. C. Opschorting of beperking van de tenuitvoerlegging 196. Artikel
23
EET-verordening
biedt
de
rechter
in
de
lidstaat
van
tenuitvoerlegging de mogelijkheid om de executie van de gewaarmerkte beslissing op te schorten of te beperken. Dergelijke mogelijkheid kan zich slechts aanbieden in twee hypotheses: ofwel moet de schuldenaar een rechtsmiddel hebben ingesteld tegen de gewaarmerkte beslissing, ofwel moet hij om rectificatie of intrekking van de EET hebben verzocht. 197. De debiteur moet dus in de lidstaat van oorsprong een rechtsmiddel hebben aangewend tegen de gewaarmerkte beslissing. Hieronder vallen zowel de ‘klassieke’ rechtsmiddelen zoals het verzet of het hoger beroep maar ook het recht van heroverweging voorzien in artikel 19 EET-verordening. Opmerkelijk voor België is dat het instellen van verzet of hoger beroep tegen een vonnis dat voorlopig ten uitvoer kan worden gelegd er voor kan zorgen dat de executie wegens de toepassing van artikel 23 EET-verordening geschorst kan worden. Het is ook mogelijk dat een gerechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan en waartegen enkel nog een buitengewoon rechtsmiddel kan worden ingesteld, zoals de voorziening in cassatie, de executie in het land van tenuitvoerlegging toch nog kan schorsen. Niettemin de voorziening in cassatie geen schorsende werking kent, kan de rechter in het land van tenuitvoerlegging op grond van artikel 23 EET-verordening de executie opschorten of beperken322. Ook in de tweede hypothese, met name wanneer de debiteur een verzoek tot rectificatie of intrekking van de EET indient, heeft de rechter in het land van tenuitvoerlegging de mogelijkheid om de executie te schorsen. Ook al wordt de
321
J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 204-206. 322 Ibid., 218-220.
95
intrekking niet als rechtsmiddel aanzien, toch moet het eigenlijk wel als een rechtsmiddel sui generis beschouwd worden323. 198. De rechter in het land van executie kan drie onderscheiden maatregelen nemen. In eerste instantie kan hij de tenuitvoerleggingsprocedure beperken tot bewarende maatregelen. Dat deze mogelijkheid expliciet aan de rechter wordt aangeboden, lijkt echter overbodig te zijn. Een uitvoerbare titel waarvan de debiteur de beperking vraagt, moet steeds tot bewarende maatregelen beperkt kunnen
worden
als
zekerheidsmaatregel
voor
de
schuldeiser.
Dergelijke
redenering is analoog aan art. 47 Brussel I-verordening324 . In tweede instantie kan de rechter de tenuitvoerlegging afhankelijk maken van het stellen van een zekerheid. Ten slotte kan de rechter in buitengewone omstandigheden de executie opschorten. De rechter in de lidstaat van tenuitvoerlegging beslist soeverein welke maatregel hij oplegt. Tussen de onderscheiden maatregelen is geen enkele hiërarchie. Verscheidene elementen kunnen in deze beoordeling een rol spelen: de schade die de debiteur kan leiden bij verdere tenuitvoerlegging of de kans op slagen van het rechtsmiddel waarbij een grote kans op slagen van het rechtsmiddel kan leiden tot een schorsing van de executie325. 199. Overigens, in het geval het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging de opschorting of de beperking van de executie niet kent, kan de debiteur zich rechtstreeks op art. 23 EET-verordening baseren om de beperking of schorsing te vragen. Er wordt immers aangenomen dat art. 23 van de verordening in tegenstelling tot de minimumnormen wel rechtstreekse werking heeft. Tesamen met het verbindende karakter van de verordening, moet dit aan de rechter een voldoende wettelijke basis bieden om de executie te schorsen of te beperken326.
§3. Gerechtelijke schikkingen en authentieke akten 200. Gerechtelijke
schikkingen
en
authentieke
akten
genieten
van
een
gelijkaardige regeling. Ook zij genieten in alle andere Europese lidstaten van een
323
S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 173. 324 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 221-222. 325 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 590. 326 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 215.
96
executie zonder verdere bijkomende controle of betwisting indien ze als EET in het land van oorsprong werden gewaarmerkt. De mogelijkheid tot beperking of opschorting kan steeds gebeuren onder artikel 23 EET-verordening, maar de weigering van de tenuitvoerlegging overeenkomstig art. 21 EET-verordening is in het kader van de gerechtelijke schikkingen en de authentieke akten niet voorzien327 .
327
M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 590-591 en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 673.
97
Hoofdstuk 9: Wetsvoorstel tot invoering van een EET in het Belgisch recht §1. Motivering voor een wetgevend initiatief 201. Er wordt dan ook gepleit voor een optreden vanwege de wetgever, net omdat de verordening geen verplichting oplegt aan de lidstaten 328 . Op 5 december 2008 werd in de Kamer van Volksvertegenwoordigers hiertoe een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek tot invoering van een EET voor niet betwiste schuldvorderingen329 . De toelichting legt voor wat het Belgisch recht betreft de vinger op de wonde. 202. Ten eerste wordt de problematische uitwerking aangehaald, meer bepaald de twijfel omtrent de ministeriële omzendbrief van 22 juni 2005. Ook hier wordt getwijfeld
aan
de
rechtsgeldigheid
van
de
omzendbrief.
Indien
wordt
aangenomen dat de omzendbrief nieuwe procedurevoorschriften in het leven roept, dan kunnen ze niet opgelegd worden omdat een aantal fundamentele wetgevende regels niet werden nageleefd. In het andere geval, wanneer niet wordt aangenomen dat de omzenbrief nieuwe procedurevoorschriften creëert, kan
opgemerkt
worden
dat
de
omzendbrief
bij
het
toekennen
van
de
waarmerking aan de griffier enkele essentiële problemen over het hoofd ziet. Zo is er geen rechtsgrond voorhanden die de bevoegdheid tot waarmerking aan de griffier toevertrouwt. Ook moet de controle op de minimumnormen als een rechterlijke handeling opgevat worden die bijgevolg aan de rechter toekomt en niet aan de griffier. 203. Ten tweede wordt in de toelichting een tweede problematiek ook aan de kaak gesteld: het recht van heroverweging voor de debiteur. Is het de bedoeling dat het nationaal recht hiertoe voorziet in een specifiek rechtsmiddel of moet een algemeen rechtsmiddel volstaan? Hoger werd reeds aangehaald dat er aanvaard wordt dat het verzet en het hoger beroep voor de toepassing van de EET-verordening in België als rechtsmiddelen van heroverweging kunnen
328
J. LAENENS, “Le titre exécutoire européen en Belgique” in J. LAENENS, R. DE CORTE en J. MEEUSEN e.a. (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Antwerpen, Intersentia, 2008, (205) 209-210. 329 Wetsvoorstel (C. VAN CAUTER et al.) tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen betreft, Parl.St. Kamer 2008-09, nr. 52K1646/001.
98
opgevat worden330 . De toelichting maakt ook duidelijk dat de herroeping van gewijsde niet kan opgevat worden als een middel tot heroverweging omdat het in een te beperkt toepassingsgebied voorziet331 . Een wetgevend optreden lijkt dus op dit punt niet noodzakelijk te zijn. Waar het wetsvoorstel echter voorbij lijkt aan te gaan is de problematische interpretatie en toepassing van de begrippen ‘buitengewone omstandigheden’ en ‘overmacht’. Hier is het dat zich de noodzaak stelt tot een wetgevend optreden, eerder dan de twijfel die heerst omtrent verzet of hoger beroep als rechtsmiddelen tot heroverweging.
§2. Het wetsvoorstel 204. Het wetsvoorstel bepaalt de wijze waarop de debiteur zijn verzoek tot waarmerking kan indienen en tot wie hij zich moet richten. De waarmerking moet verleend worden door het gerecht dat de te waarmerken beslissing heeft gewezen. Het verzoek kan bij dagvaarding gebeuren en tijdens de zitting bij wege van conclusie. Ook nadien kan er nog een waarmerking gebeuren indien zij wordt ingesteld bij verzoekschrift. 205. In het Gerechtelijk Wetboek zou een nieuw artikel 1147ter ingevoegd worden dat een recht tot heroverweging voor de debiteur mogelijk maakt. Dit rechtsmiddel zou echter beperkt blijven tot beslissingen over niet betwiste schuldvorderingen. De heroverweging wordt ingesteld door middel van een dagvaarding bij gerechtsdeurwaardersexploot binnen de maand nadat de beslissing
aan
de
schuldenaar
bekend
werd
gemaakt
of
nadat
de
omstandigheden die aanleiding gaven tot de gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden een einde hebben genomen. De heroverweging wordt ingediend bij het gerecht dat zich over de beslissing heeft uitgesproken. 206. Tot
slot
voorzien
discriminatiebeginsel
van
de
art.
1386/2
buitenlandse
en
vonnissen
1386/3 en
de
in taal
het
non-
waarin
de
gewaarmerkte beslissing vertaald moet worden. Dit moet het Nederlands, Frans, Duits of een andere taal zijn die de schuldenaar verstaat.
330
Contra: Kh. Hasselt 1 februari 2006,
[email protected] 2006, (53) 57. Wetsvoorstel (C. VAN CAUTER et al.) tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen betreft, Parl.St. Kamer 2008-09, nr. 52K1646/001, 4-7. 331
99
207. Uiteindelijk heeft dit wetsvoorstel tot weinig resultaat geleid. Het voorstel werd opnieuw geformuleerd in december 2010, maar voorlopig zonder enig resultaat332 .
332
I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 35 en P. GIELEN, “Le titre exécutoire européen, cinq ans après: rêve ou réalité?”, J.T. 2010, (570) 572-573.
100
Hoofdstuk 10: Kritische bedenkingen §1. Voordelen van een EET 208. Het systeem van een EET biedt ongetwijfeld voordelen. De idee achter een grensoverschrijdende tenuitvoerlegging zonder dat een exequatur in het land van tenuitvoerlegging moet gevraagd worden is zonder meer revolutionair te noemen. Het getuigt van veel vertrouwen tussen de Europese lidstaten onderling dat ze op bepaalde vlakken hun nationale controles opgeven en hun ‘grenzen openstellen’ voor buitenlandse gerechtelijke beslissingen. Het opheffen van de exequaturprocedure zorgt ervoor dat er steeds meer een stap wordt gezet naar een Europese Juridische Ruimte. De EET zorgt er dus voor dat er slechts 1 titel vereist is voor elke lidstaat in de Europese Unie. 209. Bij de tenuitvoerlegging moet de schuldeiser geen rekening meer houden met een bijkomende procedure. De executie kan zo sneller en vlotter verlopen, zonder bijkomende kosten. Waar onder de Brussel I-verordening nog kosten moesten gemaakt worden voor de intermediaire procedure en de schuldeiser zo het risico loopt die kosten niet meer te kunnen recuperen wegens insolvabiliteit van zijn schuldenaar, is dit niet het geval meer onder de EET-verordening. In dit geval zal de schuldeiser enkel de kosten van het certificaat moeten betalen. Onder het regime van de Brussel I-verordening zal de schuldeiser ook rekening moeten houden met de termijnen die in het land van tenuitvoerlegging gerespecteerd moeten worden om een exequatur te verkrijgen. Aangezien de EET-verordening de intermediaire procedure in de lidstaat van tenuitvoerlegging afschaft, kent de EET deze nadelen niet333 . 210. De verordening kent echter ook enkele nadelen. Zij betreffen meer bepaald het toepassingsgebied, de minimumnormen, de omzetting ervan in het Belgisch recht en tot slot het instrument van de verordening zelf.
333
P. GIELEN, “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, (303) 306 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “Hoe verkrijgt men een Europese executoriale titel?”, RW 2005-2006, (917) 918.
101
§2. Kritieken op de verordening A. Toepassingsgebied 211. Een
eerste
punt
van
kritiek
op
de
verordening
is
het
beperkte
toepassingsgebied ervan. De verordening verleent de vereenvoudigde EET enkel voor niet-betwiste schuldvorderingen tot betaling van een geldbedrag. Het is voldoende dat de schuldenaar op de een of andere manier de vordering betwist om de EET-verordening buitenspel te zetten waardoor de schuldeiser zich zal moeten beroepen op de Brussel I-verordening. Dit zal zich vooral voordoen bij rechterlijke beslissingen; een schuld vastgelegd bij authentieke akte zal dikwijls weinig problemen stellen betreffende de niet-betwisting334 . Hier dient wel in het achterhoofd gehouden te worden dat de EET-verordening als een pilootproject moet beschouwd worden, een eerste stap naar een Europese Juridische Ruimte voor alle gerechtelijke beslissingen. Het is dus niet onlogisch dat de Europese wetgever zich voorlopig heeft willen beperken tot onbetwiste schuldvorderingen. 212. We komen hier ook terecht bij het probleem van het verzet in België. Traditioneel wordt het verzet opgevat als een vorm van betwisting vanwege de versteklatende debiteur. Een meer moderne visie gaat er dan weer vanuit dat, wanneer de debiteur op een behoorlijke manier werd opgeroepen, het verstek niet als een betwisting hoeft opgevat te worden. De discussie lijkt in de praktijk beslecht te zijn in het voordeel van de moderne, meer Europees gerichte visie. De
discussie
lijkt
dan
ook
voorbijgestreefd
te
zijn
voor
de
Belgische
rechtspraktijk335. B. De minimumnormen 213. Het centrale punt in de verordening zijn de minimumnormen. Hier moet verwezen worden naar het dubbel facultatief karakter van de verordening. De verordening verplicht de lidstaten niet hun interne wetgeving aan te passen, de
334
M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 591-592. 335 HvJ 15 maart 2012, de Visser, nr. C-292/19, www.curia.europa.eu; I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 28 en M. PERTEGAS, “De Europese executoriale titel in perspectief”, in J. LAENENS, R. DE CORTE en J. MEEUSEN e.a. (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Antwerpen, Intersentia, 2008, (212) 215.
102
verordening verschaft hiertoe enkel een prikkel336. Het staat de lidstaten dus vrij om
al
dan
niet
hun
wetgeving
aan
te
passen
aan
de
hand
van
de
minimumnormen. Voldoet het intern recht van de lidstaat hier niet aan, dan zal er
geen
EET
afgeleverd
kunnen
worden
en
zal
de
schuldeiser
zich
noodzakelijkerwijs moeten beroepen op de Brussel I-verordening die naast de EET-verordening
blijft
exequaturprocedure
bestaan.
aanhangig
De
schuldeiser
moeten
maken
zal in
dan de
wel
een
lidstaat
van
tenuitvoerlegging. Merkwaardig is dan echter de keuze voor een verordening. Een verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in het nationale recht, behalve in dit specifieke geval waar de minimumnormen dus niet verbindend zijn voor de lidstaten 337 . Een nadelig gevolg voor de schuldeiser is dat hij zich niet op de verordening zal kunnen beroepen omdat minimumnormen geen verplichting behelsen voor de lidstaten. Een richtlijn was in dit geval misschien een betere oplossing geweest om de vooropgestelde doelstellingen te behalen338. 214. De keuze voor een verordening in plaats van een richtlijn is echter wel te begrijpen indien gekeken wordt naar de lidstaat van tenuitvoerlegging. De lidstaat van tenuitvoerlegging is verplicht om een certificaat afkomstig uit een lidstaat
van
oorsprong
waarvan
het
interne
recht
voldoet
aan
de
minimumnormen te aanvaarden. Een richtlijn zou in dit geval dan weer minder doeltreffend zijn. 215. De minimumnormen zelf worden als het zwakste punt van de verordening beschouwd339. Meer bepaald artikel 14 wordt als vrij gebrekkig ervaren. Artikel 14 bevat de wijzen van kennisgeving zonder bewijs van ontvangst. In de overweging is te lezen dat er van uit wordt gegaan dat deze wijzen van kennisgeving een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid bieden dat het inleidend stuk de schuldenaar zal bereiken340 . Toch kan veelal uit de rechtsleer opgemaakt worden dat artikel 14 niet de nodige garanties biedt dat de
336
Overweging EET-verordening, punt 19 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 128. 337 H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 650 en K. PITEUS, “Europese executoriale titel”, Njw 2005, 515. 338 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 592. 339 Ibid., 593. 340 Overweging EET-verordening, punt 14.
103
inleidende akte de debiteur ook effectief zou bereiken. Dat de akte de debiteur bereikt is immers een noodzakelijke voorwaarde om uit zijn stilzwijgen af te leiden dat de vordering niet betwist wordt, zeker gezien de mogelijke gevolgen die eraan verbonden kunnen worden341. HONORÉ betwijfelt dan ook terecht of de deponering in een brievenbus overeenkomstig artikel 14.1 c) van de verordening wel degelijk een garantie biedt dat de inleidende akte de debiteur met zekerheid zou bereiken, ondanks de vereiste in art. 14.2 dat het adres van de schuldenaar met zekerheid gekend moet zijn. Hij vindt het dan ook zeer vreemd “dat men verregaande inhoudelijke informatieverplichtingen oplegt aan de schuldeiser ter bescherming van de schuldenaar, maar tegelijkertijd zo nonchalant omspringt met de manier waarop deze informatie de schuldenaar moet bereiken342 .” 216. Specifiek voor België dan zullen de vermeldingen uit art. 17 door de schuldeiser vrijwillig in de dagvaarding moeten worden opgenomen indien hij zich zal willen beroepen op een EET. Vooral de gevolgen van het niet-verschijnen door
de
schuldenaar
op
de
zitting
moeten
opgenomen
worden
in
de
dagvaarding. In het wetsvoorstel werd voor dit knelpunt echter geen oplossing gegeven343. C. De ministeriële omzendbrief 217. Het belangrijkste punt van kritiek voor België blijft de ministeriële omzendbrief van 22 juni 2005. Omdat het wetsvoorstel er in 2008 en in 2010 niet is doorgekomen, blijft deze omzendbrief de EET in België verder regelen. Eerst en vooral heerst er twijfel of de omzendbrief al dan niet strijdig is met het legaliteitsbeginsel (zie supra, hoofdstuk 6, §2)344. Ook het toevertrouwen aan de griffier als instantie die instaat voor de waarmerking, is zeer twijfelachtig. De effectieve waarmerking, meer bepaald de controle of aan de EET-voorwaarden is voldaan, is een rechterlijke handeling die door een rechterlijke instantie moet beoordeeld worden en niet door de griffier. Omwille van het voorbehoud dat in de omzendbrief zelf wordt geformuleerd ten voordele van de rechtspraak, werd
341
E. JEULAND, “Le titre exécutoire européen: un château en Espagne?”, Gaz. Pal. 2005, (1634) 1636-1637 en H. PÉROZ, “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, (637) 652. 342 M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 593. 343 K. PITEUS, “Europese executoriale titel”, Njw 2005, 515 en J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, “Hoe verkrijgt men een Europese executoriale titel?”, RW 2005-2006, (917) 918. 344 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en S. BRIJS, Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 18.
104
de omzendbrief reeds grotendeels buitenspel gezet en gebeurt de waarmerking door de rechter345. D.
Wederzijds vertrouwen
218. Voor de EET is het belangrijk dat de lidstaten van de EU een wederzijds vertrouwen hebben in elkaars rechtssysteem. Dit moet ook als een vorm van controle dienen tussen de lidstaten onderling. De vraag is echter of door de toetreding van 10 nieuwe lidstaten in 2004 en van Bulgarije en Roemenië in 2007, dit vertrouwen bij de meer ‘westerse’ lidstaten van de EU niet op de helling wordt gezet. In bepaalde lidstaten is er immers sprake van een gebrekkige toegang tot de rechter, bedenkelijke kwaliteit van de rechtspraak tot soms zelfs vormen van corruptie 346 . In die zin kan het ontbreken van een weigering op grond van de openbare orde of enige andere extra waarborg in het land van tenuitvoerlegging betreurd worden. De minimumnormen in de lidstaat van tenuitvoerlegging zullen immers in het geval van corruptie maar weinig bescherming kunnen bieden aan de schuldenaar.
345
P. GIELEN, “Le titre exécutoire européen, cinq ans après: rêve ou réalité?”, J.T. 2010, (570) 570-571. 346 X. E. KRAMER, “De Europese executoriale titel: een nieuw instrument ter verwezenlijking van het Europees procesterritoir”, NTBR 2005, (375) 382.
105
Hoofdstuk 11: Praktijk en toekomst §1. Praktijk 219. Dat de EET-verordening wel degelijk voordelen biedt werd reeds in het vorige hoofdstuk uiteen gezet. Toch komt men tot de vaststelling dat zij in België niet veel toepassing vindt en dat rechtspractici er nauwelijks mee vertrouwd zijn 347 . Welke verklaringen kunnen hiervoor gegeven worden? De rechtsleer haalt verschillende redenen aan waarom de EET-verordening geen al te
groot
succes
in
België
kent.
Een
eerste
reden
is
het
beperkte
toepassingsgebied van de verordening, nl. dat de EET enkel kan gevraagd worden voor niet-betwiste schuldvorderingen. Daarnaast bevordert het dubbel facultatief karakter van de verordening de toepassing in de praktijk er niet van. De enige sanctie, als het al een sanctie genoemd kan worden, die een lidstaat waarvan het nationaal recht niet voldoet aan de minimumnormen krijgt opgelegd, is dat er in die lidstaat geen EET kan afgeleverd worden. Ook de schuldeiser
staat
het
vrij
om
voor
de
meer
zekerheid
biedende
exequaturprocedure te kiezen, die in andere landen overigens goed zijn werk doet. 220. Maar de voornaamste reden waarom de EET-verordening weinig succes kent in België is de gebrekkige omzetting in het Belgisch recht door de ministeriële omzendbrief en de onzekerheid of het Belgisch recht wel voldoet aan de minimumnormen, in het bijzonder het recht van heroverweging in artikel 19348 . Het is vooral het laatste punt dat de schuldeiser eerder zal doen kiezen voor de meer zekere weg van de Brussel I-verordening. Aangezien de exequaturprocedure in het land van tenuitvoerlegging meestal beperkt zal blijven tot een formaliteit, zullen de voordelen van de EET-verordening dikwijls
347
P. GIELEN, “Le titre exécutoire européen, cinq ans après: rêve ou réalité?”, J.T. 2010, (570) 573; M. HONORÉ, “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, (549) 591-592; S. BRIJS en J.-F. VAN DROOGHENBROECK, “De afschaffing van het exequatur: de Europese executoriale titel in twintig vragen en antwoorden”, in S. BRIJS, M. PERTEGAS en L. SAMYN (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, (137) 137 en Ch. VANHEUKELEN, “Le titre exécutoire européen-Approche d’un practicien de droit” in G. DE LEVAL en F. GEORGES (eds.), Le droit judiciaire en mutation. En hommage à Alphonse Kohl, Luik, Anthemis, 2007, (17) 19. 348 M. PERTEGAS, “De Europese executoriale titel in perspectief”, in J. LAENENS, R. DE CORTE en J. MEEUSEN e.a. (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Antwerpen, Intersentia, 2008, (212) 215
106
maar moeilijk kunnen opboksen tegen de zekerheid die de exequaturprocedure biedt onder de Brussel I-verordening. 221. Het gebrek aan een degelijke uitwerking voor het rechtsmiddel van heroverweging is ook om een tweede reden te betreuren. Andere verordeningen, zoals de EBB-verordening en de Alimentatieverordening bouwen verder op een recht van heroverweging. Weliswaar wordt het recht van heroverweging door die verordeningen zelf ingevoerd, toch blijft de concrete uitwerking aan de lidstaten overgelaten. Op de Justitiële Atlas is voor België echter te lezen dat omwille van wetgevende initiatieven tot invoering van een procedure tot heroverweging, de mededelingen pas later zullen meegedeeld worden349350 .
§2. Toekomst 222. De EET-verordening moet gezien worden als een eerste stap naar een volledige afschaffing van het exequatur. De verordening wordt daarom aanzien als een ‘pilootversie’ richting een vrij verkeer van rechterlijke beslissingen in de Europese Unie. Een exequaturprocedure (zoals bij de huidige Brussel Iverordening) staat hierdoor haaks op de idee van een Europese rechtsruimte. Exequaturprocedures kunnen immers vrij lang aanslepen en bijkomende kosten veroorzaken. Het uiteindelijke resultaat zal dus moeten zijn dat in de lidstaat van tenuitvoerlegging geen enkele bijkomende procedure meer nodig is om het buitenlands vonnis ten uitvoer te kunnen leggen. Onder de huidige vorm van de Brussel I-verordening is dit nog niet het geval, maar de Europese Commissie lanceerde in 2010 wel een voorstel tot wijziging van de Brussel I-verordening351. Een volledige Europese Rechtsruimte zonder exequaturprocedure is dus bijna een feit. 223. De wijziging, of ‘herschikking’ van de Brussel I-verordening is in zijn art. 39ter vrij duidelijk: “een in een lidstaat gegeven beslissing die in die lidstaat uitvoerbaar is, is in een andere lidstaat uitvoerbaar zonder dat een verklaring
349
I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 35. 350 http://ec.europa.eu/justice_home/judicialatlascivil/html/epo_courtsreview_nl.jsp?countrySessio n=7#statePage0 351 Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, COM (2010) 748.
107
van uitvoerbaarheid is vereist.” Alle beslissingen die uit lidstaten van de EU afkomstig zijn, kunnen dus zonder exequatur in andere lidstaten ten uitvoer worden gelegd, met uitzondering van Denemarken. De wederzijdse erkenning gebaseerd op het wederzijds vertrouwen krijgt op die manier zijn volledige uitwerking. Niet enkel zorgt de ‘herschikking’ voor de afschaffing van de exequaturprocedure, maar ook voor een versterking van de Europese invloed op het nationaal executierecht. De controle ter bescherming van de rechten van verdediging wordt immers verschoven van de exequaturrechter naar de executierechter352 . 224. Het materiële toepassingsgebied van de ‘herschikte’ Brussel I-verordening is gelijklopend met dat van de huidige Brussel I-verordening. Territoriaal is zij toepasselijk
in
de
gehele
EU,
met
uitzondering
van
Denemarken.
De
executierechter die in het land van tenuitvoerlegging geconfronteerd wordt met een verzoek tot weigering van tenuitvoerlegging, kan de executie beperken tot bewarende maatregelen, afhankelijk maken van een zekerheid of geheel of gedeelijk schorsen. Daarnaast kan hij de executie niet alleen weigeren op grond van strijdigheid met de openbare orde, bescherming van de versteklatende partij of de onverenigbaarheid met een bestaande beslissing, maar ook krachtens nationale weigeringsgronden die verenigbaar zijn met het Europees recht. Een controle ten gronde van de beslissing is niet aan de orde. Het verzoek tot weigering moet aan dezelfde voorwaarden beantwoorden als een verzoek tot weigering van executie tegen een nationale beslissing. Aangezien de controle wordt verschoven naar de executierechter en niet langer meer naar de exequaturrechter, zal de Belgische beslagrechter zich moeten aanpassen om de procedure die geleid heeft tot de uit te voeren beslissing te onderzoeken353. 225. De ‘herschikte’ Brussel I-verordening treedt naar alle waarschijnlijkheid in werking in december 2014. Dit zal echter enkel voor beslissingen zijn waarvan de inleidende akte en de beslissing dateren van na december 2014. Beslissingen
352
I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 49. 353 Ibid., 51-54.
108
die dateren van voor december 2014 zullen onder het huidige regime van de Brussel I-verordening ten uitvoer kunnen worden gelegd354.
354
I. COUWENBERG, “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, (1) 51.
109
Besluit 226. De
idee
van
een
grensoverschrijdende
executie
zonder
een
exequaturprocedure dateert niet van gisteren. De Europese top in het Finse Tampere stelde hiertoe uitdrukkelijk het beginsel van de wederzijdse erkenning als hoeksteen van de justitiële samenwerking voorop. Daartoe dienden de intermediaire maatregelen in de lidstaten van de Europese Unie verder verminderd te worden om tot een efficiëntere en snellere tenuitvoerlegging te komen. Er werd een stapsgewijs plan, de zgn. etappes, opgemaakt om tot de volledige afschaffing van het exequatur onder de Brussel I-verordening te komen. 227. Een eerste stap richting deze volledige afschaffing moet de Europese uitvoerbare titel voor niet-betwiste schuldvorderingen vormen. Een EET kan enkel gevraagd worden in het geval de schuldenaar de vordering actief erkent of indien hij zich niet verweert. De EET heeft zo als ambitieus doel de exequaturprocedures in de lidstaat van executie af te schaffen en te verplaatsen naar de lidstaat van oorsprong, waar de gerechtelijke beslissing als EET wordt gewaarmerkt en een certificaat meekrijgt. Vereist is wel dat de lidstaat in de lidstaat van oorsprong waar de executie plaats moet vinden erop mag vertrouwen
dat
de
verdediging
beschikt.
schuldenaar Dé
kern
over van
voldoende de
waarborgen
verordening
zijn
ter
dan
zijner
ook
de
minimumnormen die concrete uitwerking moeten geven aan dat vertrouwen. Wanneer het nationaal recht in de lidstaat van oorsprong niet voldoet aan de minimumnormen kan immers geen EET afgeleverd worden. 228. De minimumnormen moeten ervoor zorgen dat de schuldenaar behoorlijk ingelicht wordt over de vordering en in kennis wordt gesteld van het feit dat het ontbreken van verweer tot gevolg kan hebben dat het vonnis als EET gewaarmerkt kan worden. Bovendien moet de schuldenaar in de lidstaat van oorsprong
over
een
recht
van
heroverweging
beschikken.
Hoewel
de
minimumnormen het hart van de verordening uitmaken, worden zij in de rechtsleer kritisch onthaald en als het zwakste punt van de verordening beschouwd. Aan de ene kant vragen zij strenge vereisten van de schuldeiser, maar aan de andere kant wordt er nogal nonchalant met de wijzen van kennisgeving omgesprongen.
110
229. Ook
de
toepassing
van
de
EET-verordening
in
België
leidt
tot
problematische opvattingen. Vooreerst bestaat er twijfel of verstekvonnissen naar Belgisch recht wel onder de toepassing van de verordening vallen. De klassieke opvatting meent dat het verstek vanwege een partij ertoe leidt dat die de vordering betwist. Om dit nadelige gevolg te vermijden moet de klassieke opvatting steeds meer en meer plaats ruimen voor een meer modernere strekking. Tegenwoordig wordt het aanvaard dat verstekvonnissen wel degelijk als EET gewaarmerkt kunnen worden. 230. Ook de ietwat lakse houding van de Belgische wetgever wordt gehekeld. De ministeriële omzendbrief moet de verdere uitwerking in het Belgisch recht verzorgen. Behoudens de twijfel of de omzendbrief niet strijdig is met het legaliteitsbeginsel,
zorgt
zij
voor
lacunes.
Zo
wordt
de
waarmerking
toevertrouwd aan de griffier, terwijl het zonder meer om een rechtsprekende handeling
gaat.
Ook
de
intrekking
of
rectificatie
wordt
aan
de
griffier
toevertrouwd, waarbij ook hier dezelfde vraagtekens geplaatst kunnen worden. 231. Het meest bekritiseerd is het feit of het Belgisch recht wel voldoet aan de minimumnormen. Zo is er discussie of de gewone rechtsmiddelen verzet en hoger beroep wel in aanmerking komen voor het recht van heroverweging. Sommige rechtspraak en rechtsleer zijn van oordeel dat het verzet en het hoger beroep hier niet aan tegemoet komen. Andere rechtspraak en rechtsleer is deze mening niet toegedaan en meent dat er zich op dit vlak geen problemen stelt. Dit lijkt ook de meest juiste toepassing te zijn aangezien de verordening uitdrukkelijk toelaat dat de schuldenaar een ruimere bescherming kan genieten. 232. De
meeste
twijfel
bestaat
erin
of
de
begrippen
overmacht
en
buitengewone omstandigheden als twee aparte concepten moeten beschouwd worden of (min of meer) dezelfde lading dekken. Zij staan een heroverweging toe indien de schuldenaar de vordering wegens overmacht of buitengewone omstandigheden niet heeft kunnen betwisten. In het eerste geval komt men weer tot de nadelige conclusie dat het Belgisch recht niet voldoet aan de minimumnormen. Onder de andere stelling vallen de begrippen overmacht en buitengewone omstandigheden samen waardoor het Belgisch recht wel zou voldoen aan de minimumnormen. Mijn mening is dat, op voorwaarde dat er weinig twijfel over bestaat dat de schuldenaar geen fout kan verweten worden,
111
bij buitengewone omstandigheden vaak ook sprake zal zijn van overmacht. Bovendien moet de rechter het nationale recht zoveel mogelijk uitleggen overeenkomstig de bewoordingen en de doelstellingen van de verordening. Bijgevolg voldoet het Belgisch recht volgens mij aan de minimumnormen. 233. Het is niet ondenkbaar dat er twijfel zal blijven bestaan of het Belgisch recht wel voldoet aan de minimumnormen. Een wetgevend ingrijpen lijkt dan ook de beste oplossing te zijn om hier definitief een einde aan te maken. Hoewel hiertoe in 2008 en 2010 een wetsvoorstel in de Kamer werd ingediend, kwam dit voorstel er nog niet door. 234. De EET-verordening beoogt dus inderdaad een revolutionair doel: de afschaffing van de ‘klassieke’ exequaturprocedure. Toch moet in de praktijk vastgesteld worden dat dit systeem (nog) niet ingeburgerd is. De belangrijkste oorzaak moet wellicht gevonden worden in de onzekerheid die heerst of het Belgisch recht wel voldoet aan de minimumnormen. Ook biedt de executie onder de Brussel I-verordening nog steeds meer zekerheid voor de schuldeiser, ondanks de bijkomende procedure en financiële kosten. De EET-verordening is de eerste stap naar een nieuw Europees executierecht. Het is dus hoe het Europese executierecht er in de toekomst zou moeten gaan uitzien. Hoewel de verordening zelf nog enkele kinderziektes heeft, valt het te betreuren dat de Belgische wetgever hier zo licht lijkt over te gaan en weinig moeite lijkt te willen doen
om
mee
te
werken
aan
een
Europese
Juridische
Ruimte
zonder
exequaturprocedures. Het valt te hopen dat de Belgische wetgever de trein van de ‘herschikte’ Brussel I-verordening die er zit aan te komen niet zal missen en haar gemiste kans met de EET-verordening zal rechtzetten.
112
113
Bibliografie • Wetgeving o
Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, BS 31 maart 1971, 4013.
o
Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980, BS 9 oktober 1987, 14790.
o
EU-Werkings-verdrag.
o
Verord. Raad nr. 1348/2000, 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, Pb.L. 30 juni 2000, afl. 160, 37.
o
Verord. Raad nr. 44/2001, 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb.L. 16 januari 2001, afl. 12, 1.
o
Mededeling Raad EG, ontwerpprogramma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb.C. 15 januari 2001, afl. 12, 1.
o
COM (2002) 159 definitief.
o
Verord.
Raad
nr.
2201/2003,
27
november
2003
betreffende
de
bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening nr. 1347/2000, Pb.L. 23 december 2003, afl. 338, 1. o
Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 19/2004 van 6 februari 2004, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, Pb.C. 30 maart 2004, afl. 79 E, 59.
o
COM (2004) 90 definief. 114
o
Verord. nr. 805/2004, van 21 april 2004 van het Europees parlement en de Raad tot invoering van een Europese executoriale titel voor nietbetwiste schuldvorderingen, Pb.L. 30 april 2004, afl. 143, 15.
o
Verord. nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399, 1.
o
Verord. nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007
tot
vaststelling
van
een
Europese
procedure
voor
geringe
vorderingen, Pb.L. 31 juli 2007, afl. 199, 1. o
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende
de
rechterlijke
bevoegdheid,
de
erkenning
en
de
tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, COM (2010) 748. o
Uitvoeringswet verordening Europese executoriale titel, Stb. 2005, 485.
o
Art. 3 wet 5 augustus 2006 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de elektronische procesvoering, BS 7 september 2006 (ed. 2), 45527.
o
Ministeriële omzendbrief van 22 juni 2005 betreffende de Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europese Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, BS 28 oktober 2005, 47042, err. 18 november 2005, 49821.
o
Memorie
van
Toelichting
bij
uitvoeringswet
verordening
Europese
executoriale titel, Kamerstukken Tweede Kamer, 2004-05, 30.069, nr. 3. o
Wetsvoorstel (C. Van Cauter et al.) tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de invoering van een Europese executoriale titel voor nietbetwiste
schuldvorderingen
betreft,
Parl.St.
Kamer
2008-09,
nr.
52K1646/001.
• Rechtspraak o
HvJ 4 februari 1988, Hoffmann v. Krieg, nr. 145/86, Rec. CJCE 1988, 645. 115
o
HvJ 15 februari 2007, Lechouritou, C-292/05, www.curia.europa.eu.
o
HvJ 15 maart 2012, de Visser, nr. C-292/19, www.curia.europa.eu.
o
GwH 9 oktober 2002, nr. 143/2002.
o
Cass. 22 december 1955, RCJB 1956, 158, noot A. FETTWEIS.
o
Cass. 25 juni 1956, Pas. 1956, I, 1176.
o
Cass. 13 juni 1985, Ann.dr.Lg. 1986, 121, noot A. FETTWEIS.
o
Cass. 17 november 1989, FJF 1990, 150.
o
Cass. 27 april 2010, P.09.1847.N.
o
Cass. 13 januari 2012, C.11.0091.F.
o
Kh. Hasselt 1 februari 2006,
[email protected] 2006, 53.
o
Kh. Brussel 9 december 2011, JT 2012, 490, noot P. GIELEN.
o
Kh. Antwerpen 3 januari 2012, nr. B/12/6, onuitg.
o
Vred. Heist-op-den-Berg 2 maart 2006,
[email protected] 2006, 58.
o
Vred. Brussel (I) 14 november 2006, JLMB 2007, 842.
o
Vred. Brussel (I) 14 maart 2007, JLMB 2007, 1199.
o
Vred. Brussel (I) 28 januari 2010, Ius & Actores 2010, 191.
• Rechtsleer o
BRIJS, S. en VAN DROOGHENBROECK, J.-F., “De afschaffing van het exequatur:
de
Europese
executoriale
titel
in
twintig
vragen
en
antwoorden”, in S. Brijs, M. Pertegas en L. Samyn (eds.), Betekenen en uitvoeren over de grenzen heen, Antwerpen, Intersentia, 2008, 137-188. o
BRIJS, S., “Nieuwe Europese uitvoerbare titels: wie ziet het bos nog door de bomen?”, Themis 2009-2010, 59-96.
116
o
BROECKX,
K.,
“Voorlopige
tenuitvoerlegging
en
kantonnement
na
uitvoerend beslag” in K. Wagner (ed.), Meester van het proces, Gent, Larcier, 2010, 141-169. o
BROECKX, K., “De rol van de beslagrechter”, in E. DIRIX en P. TAELMAN (eds.), Fiscaal executierecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 165-180.
o
BOULARBAH, H., “Le défaut et l’opposition devant les juridictions du travail”, JTT 1999, 425-433.
o
CASMAN, H., “La créance résultant d’un état liquidatif non approuvé ni homologué est-elle exigible au sens de l’article 1415 du Code Judiciaire?” (noot onder Cass. 5 september 1997), RCJB 2000, 239-256.
o
COUWENBERG, I., “Afschaffing van de exequatur in de Europese Unie”, in I. COUWENBERG en T. KRUGER, Actualia EEX: uitvoering over de grenzen heen, onuitg. documentatiemap voor studieavond, CBR, Universiteit Antwerpen, 2012, 1-57.
o
DE LEVAL, G., “Une harmonisation des procédures d’exécution dans l’Union européenne est-elle concevable?”, Act. dr., 1995, 485-520.
o
DE LEVAL, G., “Reconnaissance et exécution de l’acte notarié dans l’espace européen”, in C. BIQUET-MATHIEU (ed.), Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 663-678.
o
DE LEVAL, G., Eléments de procédure civil, Brussel, Larcier, 2005, 552 p.
o
ERAUW, J., Internationaal privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 938 p.
o
FETTWEIS, A., “Observations sur la recevabilité de l’opposition au jugement d’homologation du partage, prescrit par l’article 981 du Code de procédure civile” (noot onder Cass. 22 december 1955), RCJB 1956, 160-171.
o
FETTWEIS, A., “Observations sur le défaut, le congé d’audience et l’opposition” (noot onder Cass. 28 juni 1962), RCJB 1963, 245-255.
o
FETTWEIS, A., “Absens, si bonam causam habuit, vincet” (noot onder Cass. 13 juni 1985), Ann.dr.Lg. 1986, 122-127.
117
o
FREUDENTHAL,
M.,
“De
Europese
Executoriale
titel
en
de
Europese
Betalingsbevelprocedure: afstemming van Europese maatregelen”, NiPR 2004, 393-401. o
FREUDENTHAL, M., “Europese Executoriale Titel: twijfelachtige aanwinst”, Adv.bl. 2005, 302-303.
o
GIELEN, P., “Guide pratique du titre exécutoire européen”, T. Vred. 2008, 303-326.
o
GIELEN, P., “Le titre exécutoire européen, cinq ans après: rêve ou réalité?”, J.T. 2010, 570-573.
o
GIELEN, P., “Revirement de jurisprudence du tribunal de commerce de Bruxelles et tentative d’extension de la notion de créance incontestée” (noot onder Kh. Brussel 9 december 2011), JT 2012, 490-491.
o
HONORÉ, M., “De EET-verordening. Een schuchtere stap naar een Europese Juridische Ruimte”, Jura Falc. 2005-2006, 549-598.
o
JEULAND, E., “Le titre exécutoire européen: un château en Espagne?”, Gaz. Pal. 2005, 1634-1640.
o
KRAMER, X. E., “De Europese executoriale titel: een nieuw instrument ter verwezenlijking van het Europees procesterritoir”, NTBR 2005, 375-383.
o
LAENENS, J., “Le titre exécutoire européen en Belgique” in J. LAENENS, R. DE CORTE en J. MEEUSEN e.a. (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Antwerpen, Intersentia, 2008, 205-210.
o
PÉROZ, H., “Le reglement CE n° 805/2004 du 21 avril 2004 portant création d’un titre exécutoire européen pour les créances incontestées” JDI 2005, 637-676.
o
PERTEGAS, M., “De Europese executoriale titel in perspectief”, in J. LAENENS, R. DE CORTE en J. MEEUSEN e.a. (eds.), Hulde aan Prof. Dr. Jean Laenens, Antwerpen, Intersentia, 2008, 212-220.
o
PITEUS, K., “Europese executoriale titel”, Njw 2005, 512-515.
118
o
RONFINI, F., “Les grandes lignes du droit de l’exécution dans les pays de l’Union européenne”, Rev. dr. ULB 2001, 43-81.
o
ROUCHAUD-JOET, A.-M., “Le titre exécutoire européen”, in M. STORME en G. DE LEVAL (eds.), Le droit processuel et judiciaire européen, Brussel, Die Keure, 2003, 451-455.
o
STORME, H., “Omzendbrief Europese executoriale titel”,
[email protected] 2005, afl. 4, 82-87.
o
SMETS, A., “Verstek en tegenspraak in de Wet van 3 augustus 1992” in P. Taelman en M. Storme (eds.), Tien jaar toepassing Wet 3 augustus 1992 en haar reparatiewetgeving: evaluatie en toekomstperspectieven, Brugge, die Keure, 2004, 57-91.
o
SWERTS, K., “Europese uitvoerbare titel komt eraan”, Juristenkrant, afl. 54, 25 september 2002, 12.
o
VANHEUKELEN, Ch., “Le titre exécutoire européen-Approche d’un practicien de droit” in G. DE LEVAL en F. GEORGES (eds.), Le droit judiciaire en mutation. En hommage à Alphonse Kohl, Luik, Anthemis, 2007, 17-54.
o
VAN BOXSTAEL, J.-L., “Bibliographie”, JT 2007, 430-431.
o
VAN DROOGHENBROECK, J.-F., “Absens indefensus est” in J. LINSMEAU en M. STORME (eds.), Le role respectif du juge et des parties dans le procès-civil, Brussel, Bruylant/Kluwer, 1999, 176-251.
o
VAN DROOGHENBROECK, J.-F. en BRIJS, S., “Hoe verkrijgt men een Europese executoriale titel?”, RW 2005-2006, 917-919.
o
VAN DROOGHENBROECK, J.-F., en BRIJS, S., Un titre exécutoire européen, Brussel, Larcier, 2006, 360 p.
o
VAN DROOGHENBROECK, J.-F. en BRIJS, S. “La pratique judiciaire au défi du titre exécutoire européen” in G. DE LEVAL en M. CANDELA SORIANO (eds.), Espace judiciaire européen. Acquis et enjeux futurs en matière civil, Brussel, Larcier, 2007, 215-262.
119
o
ZILINSKY, M., “De Europese Executoriale Titel: grensoverschrijdende tenuitvoerlegging
van
vermogensrechtelijke
beslissingen
zonder
hindernissen”, WPNR 2005, 789-796.
• Internet o
Website
van
de
Europese
justitiële
atlas:
http://ec.europa.eu/justice_home/judicialatlascivil/html/index_nl.htm?cou ntrySession=7&
120