1
Masterscriptie 2014-2015 Het effect van concreteness training via internet op repetitief negatief denken, stemming en mindfulness bij volwassenen
Andrea Schinkelshoek Studentnummer: 149047 Begeleider: dr. Lea Rood Tweede begeleider: dr. Birgit Mayer Afstudeerrichting: Klinische Kinder- en Jeugdpsychologie ECTS: 32 Datum: 26 maart 2015 Instituut voor Psychologie, FSW, Erasmus Universiteit Rotterdam
1
Inhoud
Samenvatting
3
1. Inleiding
4
2. Methode
11
2.1 Deelnemers
11
2.2 Procedure
12
2.3 Interventie
13
2.4 Meetinstrumenten
14
2.5 Onderzoeksdesign
16
2.6 Statistische analyses
17
3. Resultaten
19
4. Discussie en conclusie
28
Referenties
35
Bijlage 1 Mini-CERTS
40
Bijlage 2 Vertaling Mini-CERTS
41
Bijlage 3 Training Concreet Denken
42
Bijlage 4 Evaluatie en manipulatiecheck
56
2
Samenvatting
Repetitief negatief denken (RND) veroorzaakt uiteenlopende psychologische en somatische klachten. RND wordt gekenmerkt door een sterk abstracte stijl van informatie verwerken. Dit is een verbaal-analytische, evaluatieve verwerkingsstijl, waarin wordt nagedacht over de oorzaken, betekenissen en gevolgen van gebeurtenissen. Concreteness training (CNT) induceert een meer concrete verwerkingsstijl, waarin de aandacht wordt gericht op het direct ervaren van gevoelens, sensaties en gedachten. Het effect van CNT via internet op repetitief negatief denken, stemming en mindfulness is onderzocht in een niet-klinische onderzoeksgroep. Een week lang voerden volwassen deelnemers elke dag schrijfopdrachten uit naar aanleiding van in totaal 12 hypothetische en 2 autobiografische scenario’s. Uit de resultaten blijkt dat een week lang CNT in internetformat RND en depressieklachten langdurig vermindert. Daarnaast blijkt dat CNT in internetformat kan leiden tot een toename in mindfulnessvaardigheden. De bevindingen dragen bij aan het bewijs voor de “reduced concreteness theory of worry” en de “avoidance theory of worry” en suggereren dat CNT in internetformat zowel een rol kan spelen bij de preventie als bij de vermindering van uiteenlopende psychologische en somatische klachten.
3
1. Inleiding
Uit onderzoek blijkt dat repetitief negatief denken (RND) voorkomt bij uiteenlopende stoornissen (Ehring & Watkins, 2008). Daarnaast blijkt dat RND een rol speelt bij het voortbestaan van verschillende emotionele problemen (Ehring, Raes, Weidacker, & Emmelkamp, 2012). De verschillende vormen van RND, te weten piekeren en rumineren, hebben veel kenmerken gemeenschappelijk. Piekeren en rumineren delen hetzelfde proces en verschillen alleen wat betreft inhoud (Watkins, Moulds, & Mackintosh, 2005). Piekeren is herhaald negatief denken dat op toekomstige potentiële dreiging, risico’s en onzekerheden is gericht (Watkins, 2008). Rumineren is herhaaldelijk denken over gebeurtenissen in het verleden of over de huidige stemming (McLaughlin, Borkovec, & Sibrava, 2007). Uit vele onderzoeken blijkt dat piekeren en rumineren verschillende psychologische klachten veroorzaken (bijv. Nolen-Hoeksema, Wisco, & Lyubomirsky, 2008; Watkins, 2008). Zowel piekeren als rumineren veroorzaakt meer negatief affect en minder positief affect (McLaughlin et al., 2007). Rumineren veroorzaakt depressiesymptomen en hangt onder meer samen met angst, middelenmisbruik en eetstoornissen (McLaughlin et al., 2007; NolenHoeksema et al., 2008). Piekeren veroorzaakt angst en is het centrale kenmerk van de gegeneraliseerde angststoornis (5th ed.; DSM–5; American Psychiatric Association, 2013; Thayer, Friedman, & Borkovec, 1996). Naast psychologische klachten veroorzaken piekeren en rumineren ook somatische klachten. Brosschot, Gerin en Thayer introduceerden in 2006 de term “perseverative cognition” om de belangrijkste cognitief- emotionele processen te beschrijven die betrokken zijn bij piekeren en rumineren. Zij doelen met deze term op de herhaalde of chronische activatie van de cognitieve representatie van één of meer psychische stressoren. Volgens de “perseverative cognition hypothesis” beïnvloeden stressvolle gebeurtenissen de somatische gezondheid, omdat mensen erover blijven piekeren (Verkuil, Brosschot, Meerman, & Thayer, 2012). Dit piekeren zou de stressgerelateerde fysiologische activiteit verlengen, wat uiteindelijk leidt tot gezondheidsproblemen. Verkuil et al. (2012) vonden bewijs voor deze hypothese in een onderzoek onder 69 leerkrachten. De intensiteit van piekeren was voorspellend voor het aantal somatische klachten en medieerde het effect van stressvolle gebeurtenissen op somatische klachten. Ehring en Watkins (2008) stellen voor RND te beschouwen als transdiagnostisch proces, dat dezelfde kenmerken vertoont in verschillende stoornissen en waarvan alleen de inhoud stoornis-specifiek is.
4
Piekeren en rumineren worden gekenmerkt door een sterk abstracte stijl van informatie verwerken (Ehring & Watkins, 2008). Dit is een verbaal-analytische, evaluatieve verwerkingsstijl, waarin wordt nagedacht over de oorzaken, betekenissen en gevolgen van gebeurtenissen (Watkins, Moberly, & Moulds, 2008). Tegenover deze abstracte verwerkingsstijl staat de concrete verwerkingsstijl, waarin de aandacht wordt gericht op het direct ervaren van gevoelens, sensaties en gedachten. De abstracte denkstijl wordt geacht verantwoordelijk te zijn voor de negatieve gevolgen van RND (Watkins, 2008). Stöber (1998) introduceerde de ”reduced concreteness theory of worry”. Uit onderzoek blijkt dat hoe meer iemand piekert, hoe minder concreet zijn gedachten over het probleem en het oplossen daarvan zijn (Stöber & Borkovec, 2002). Zelfs bij een klein beetje piekeren zijn de gedachten minder goed gedefinieerd (Stöber, 1998). Volgens de “avoidance theory of worry” (Borkovec, Ray, & Stöber, 1998) is de functie van piekeren het vermijden van negatieve imagery. Abstracte gedachten leveren minder levendige beelden op dan concrete gedachten. Daarnaast zijn beelden bij abstracte gedachten minder toegankelijk en langzamer, waardoor ze tijdens piekeren vermeden kunnen worden door snel over te gaan op een ander onderwerp (Stöber, 1998). De minder concrete piekergedachten houden piekeren in stand. Deze gedachten zijn namelijk minder makkelijk te weerleggen en blokkeren exposure en emotioneel verwerken. Daarnaast is de kans op het vinden van een concrete oplossing van het probleem kleiner door deze gedachten (Stöber, 1998). Watkins heeft meerdere studies gedaan naar de effecten van een concrete en abstracte denkstijl op stemming en andere variabelen, waarbij hij zich baseerde op het werk van Teasdale (1999). Teasdale (1999) onderscheidt drie verschillende manieren van verwerken van emotioneel materiaal, namelijk “mindless emoting”, “conceptualising/doing” en “mindful experiencing/being”. “Mindless emoting” is het ten onder gaan aan emotionele ervaringen met weinig reflectie en zelfbewustzijn. “Conceptualising/doing” is het denken over het zelf en over ervaringen als objecten, waarbij de focus ligt op discrepanties tussen de huidige staat en een bepaald doel. “Mindful experiencing/being” is het zich bewust zijn van het moment, het direct ervaren van gevoelens, sensaties en gedachten. Watkins (2004) noemt deze laatste modus de experiential verwerkingsmodus en stelt deze tegenover de tweede modus van Teasdale, de conceptual-evaluative verwerkingsmodus. De experiential verwerkingsmodus komt overeen met de hierboven besproken concrete verwerkingsstijl (Watkins et al., 2008). Teasdale (1999) definieert effectief emotioneel verwerken als een manier van verwerken waarbij affect-gerelateerde schematische modellen veranderd worden.
5
Deze verandering zou worden vergemakkelijkt bij verwerken in de experiential modus, maar gehinderd worden door verwerken in de conceptual-evaluative modus (Watkins, 2004). Watkins en Teasdale onderzochten in 2001 het effect van verschillende verwerkingsstijlen op het autobiografisch geheugen bij depressieve personen. Depressieve personen hebben meer algemene dan specifieke autobiografische herinneringen. Dit staat bekend als “overalgemeen geheugen” (Williams & Broadbent, 1986). Dit “overalgemeen geheugen” lijkt een rol te spelen in het voortbestaan van depressie. In het onderzoek manipuleerden Watkins en Teasdale (2001) de verwerkingsstijl van de proefpersonen. In de conceptual-evaluative (hoog-analytische) conditie vroegen zij de proefpersonen te “denken over” een bepaald item. In de experiential (laag-analytische) conditie vroegen zij de proefpersonen zich te focussen op “de ervaring van” een bepaald item. Uit de resultaten blijkt dat de evaluative verwerkingsmodus bijdraagt aan “overalgemeen geheugen”. De experiential verwerkingsmodus verminderde “overalgemeen geheugen”. Uit later onderzoek van Watkins en Teasdale (2004) blijkt eveneens dat een geïnduceerde niet-analytische experiential zelffocus “overalgemeen geheugen” bij depressieve personen vermindert, terwijl een geïnduceerde analytische zelffocus dit in stand houdt. In tegenstelling tot eerder onderzoek hadden de twee experimentele condities identieke inhoud wat betreft de te verwerken items. Alleen de instructies over de verwerkingsstijl verschilden. De positieve effecten op het “overalgemeen geheugen” en daarmee op het verloop en de duur van een depressie, kunnen worden toegeschreven aan de verschillende verwerkingsstijlen. Deze bevindingen bewijzen de juistheid van het onderscheid dat Teasdale (1999) maakt tussen een analytische (conceptual-evaluative) zelffocus die depressie verergert en een niet-analytische (experiential) zelffocus die depressie vermindert, als twee verschillende verwerkingsmodi. De resultaten ondersteunen ook het nut van het trainen van herstelde depressieve personen in experiential vormen van zelffocus om terugval te voorkomen, zoals gedaan wordt in Mindfulness-Based Cognitive Therapy (MBCT). Uit de resultaten van een onderzoek van Raes, Watkins, Williams en Hermans (2008) blijkt dat abstract denken ook in een niet-klinische onderzoeksgroep het onderliggend proces is van “overalgemeen geheugen”. Watkins onderzocht in 2004 het effect van de experiential verwerkingsmodus, vergeleken met de conceptual-evaluative verwerkingsmodus, op het herstel na een nare gebeurtenis. Gezonde proefpersonen moesten in twee verschillende condities schrijven over een (door de onderzoeker gemanipuleerd) moment van falen. In de conceptual-evaluative conditie kregen proefpersonen instructies te schrijven over oorzaken, redenen en 6
betekenissen van hun prestaties en hun gevoelens daarover. In de experiential conditie kregen proefpersonen instructies te schrijven over de directe ervaring van hun prestaties, gevoelens en mentale processen. Uit de resultaten blijkt dat de conceptual-evaluative verwerkingsmodus leidt tot minder snel herstel van de (faal)gebeurtenis dan de experiential verwerkingsmodus. De conceptual-evaluative verwerkingsmodus leidt namelijk tot een meer depressieve stemming en meer intrusies over het falen. Daarnaast leidt deze verwerkingsmodus tot een toename in (trait) rumineren. Ook uit ander onderzoek blijkt dat een concrete verwerkingsmodus, vergeleken met een abstracte verwerkingsmodus, leidt tot minder emotionele reactiviteit na een nare (faal)gebeurtenis (Watkins et al., 2008) of tot minder lang aanhouden van arousal en van een negatieve stemming na het zien van een verontrustende film (Ehring, Szeimies, & Schaffrick, 2009). Daarnaast zijn er aanwijzingen dat een concrete verwerkingsmodus beschermt tegen de negatieve effecten van traumagerelateerd rumineren (Schaich, Watkins, & Ehring, 2013). In 2005 testten Watkins en Moulds de eerdergenoemde “reduced concreteness theory of worry” (zie Stöber & Borkovec, 2002). In lijn met Stöber en Borkovec (2002) stellen Watkins en Moulds (2005) de hypothese op dat de “reduced concreteness hypothesis” zowel van toepassing is op piekeren als op rumineren. Eén van de doelen van dit onderzoek was het induceren van een concrete en een abstracte verwerkingsmodus om te onderzoeken of de mate van concreetheid een causale rol speelt in de effectiviteit van het oplossen van (sociale) problemen. Uit de resultaten blijkt dat, vergeleken met de abstracte verwerkingsstijl, de concrete verwerkingsstijl het oplossen van sociale problemen verbeterde bij depressieve proefpersonen. Dat de “reduced concreteness hypothesis” van toepassing is op herhaaldelijk negatief denken in het algemeen, waaronder rumineren, blijkt duidelijk uit een vervolgonderzoek (Watkins & Moulds, 2007). In dit onderzoek gaven depressieve proefpersonen minder concrete beschrijvingen van problemen waarover zij rumineerden dan niet-depressieve proefpersonen. Uit alle bovenstaande onderzoeken blijken de positieve effecten van het induceren van een concrete verwerkingsstijl op de stemming in een enkele experimentele setting. Watkins en Moberly (2009) onderzochten op basis van deze resultaten of het nut heeft de concrete verwerkingsstijl te trainen in een iets uitgebreidere klinische interventie. Proefpersonen met een score van minstens 14 op de Beck Depression Inventory (BDI-II; Beck, Steer, & Brown, 1996) op twee meetmomenten in opvolgende weken, namen deel aan de training. Zij werden random toegewezen aan twee condities. De eerste conditie bestond uit relaxatietraining (RT), de tweede conditie bestond uit een combinatie van relaxatietraining en training in concreet 7
denken (CNT). In de CNT oefenen deelnemers in concreet denken door zich een aantal gegeven scenario’s zo levendig en concreet mogelijk voor te stellen. In beide condities werd na een eerste training een cd met oefeningen meegegeven. In de RT conditie kregen deelnemers een cd met ontspanningsoefeningen. In de CNT conditie kregen deelnemers een cd met zowel ontspanningsoefeningen als een aantal in te leven scenario’s met daarbij instructies die een concrete denkstijl induceerden. De deelnemers moesten gedurende 7 dagen zelfstandig de oefeningen uitvoeren. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat zowel de RT als de combinatie van RT en CNT depressiesymptomen vermindert. De afnames in depressiesymptomen waren in laatste conditie echter significant groter dan in de RT conditie. Het herhaaldelijk oefenen (trainen) van een concrete verwerkingsstijl zorgt voor een sterkere afname van depressieve klachten dan relaxatietraining alleen. Op basis van dit onderzoek leek het nuttig CNT als potentiële zelfhulpinterventie voor milde tot gemiddelde depressie verder te onderzoeken. Watkins, Bayens en Read (2009) vergeleken daaropvolgend CNT met twee andere condities, namelijk een bogus concreteness training en een wachtlijstconditie. Opnieuw blijkt CNT bij dysfore personen tot een grotere afname in depressiesymptomen te leiden dan de andere condities. Uit later onderzoek met onder behandeling zijnde depressieve personen, blijkt dat het toevoegen van CNT aan de normale behandeling gunstige effecten heeft (Watkins et al., 2012). Zowel op de nameting als op twee follow-upmetingen na 3 en na 6 maanden, was een significante vermindering van depressiesymptomen te zien. In de bovengenoemde onderzoeken naar de effecten van CNT, was sprake van minimaal één ontmoeting tussen onderzoeker en proefpersoon (Watkins et al., 2009; Watkins & Moberly, 2009; Watkins et al., 2012). Een relatie tussen onderzoeker en proefpersoon kan de resultaten beïnvloeden, bijvoorbeeld wanneer de onderzoeker succesverwachtingen heeft. Om dit soort mogelijk confounding factoren te elimineren onderzochten Mogoase, Brailean en David (2013) of CNT dezelfde positieve effecten heeft op dysfore deelnemers, wanneer de training aangeboden wordt via internet, zonder ontmoeting tussen onderzoeker en deelnemer. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat CNT via internet leidt tot een toename in concreet denken, maar niet tot vermindering van depressiesymptomen of rumineren. Mogoase et al. (2013) gebruikten in hun onderzoek alleen hypothetische scenario’s. Zij concludeerden dat CNT wellicht alleen effectief is als er gebruik wordt gemaakt van autobiografisch materiaal. Daarnaast concludeerden zij dat CNT in dit format waarschijnlijk niet geschikt is als totale behandeling van depressie. CNT in een internetformat zou wel kunnen bijdragen aan een behandeling van depressie of preventief kunnen werken bij gezonde mensen met depressieve klachten of een neiging tot piekeren. Het doel van de huidige studie is dan ook 8
onderzoeken of CNT in een internetformat (gebruikmakend van zowel hypothetische scenario’s als autobiografisch materiaal), leidt tot minder RND en minder depressiesymptomen in een niet-klinische onderzoeksgroep. Zoals gezegd hebben zeer veel mensen herhaalde negatieve gedachten en kan dit leiden tot somatische en psychologische klachten. Een goedkope en wereldwijd in te zetten internettraining die RND vermindert, kan depressie helpen voorkomen en leiden tot een hogere levenskwaliteit. Daarnaast kan een dergelijke training de kosten terugdringen die ontstaan door de somatische en psychologische klachten als gevolg van RND. Voorbeelden van deze kosten zijn kosten als gevolg van het verlies van productiviteit en ziekteverlof en kosten van de gezondheidszorg (zie bijv. Lim et al., 2012; Murray & Lopez, 1996). In de huidige studie wordt niet alleen de invloed van CNT op RND en depressiesymptomen onderzocht, maar wordt ook gekeken naar het niveau van mindfulnessvaardigheden van de deelnemers voor en na de training. Zoals gezegd is een training in concreet denken een training in “mindful experiencing/being” (Teasdale, 1999). De oorspronkelijke mindfulnesstraining MBSR, ontwikkeld door Kabat-Zinn, duurt 8 weken en bestaat uit verschillende onderdelen (Kabat-Zinn, 2003). Mindful meditatie is bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel van MBSR. Het is niet waarschijnlijk dat een training van een week in concreet denken, zonder enige training in mindful meditatie, leidt tot een aanzienlijke toename in mindfulnessvaardigheden. Het is desondanks niet ondenkbaar dat de korte training, indien deze leidt tot een afname in piekeren, leidt tot een lichte toename in mindfulnessvaardigheden. Piekeren en mindfulness hangen namelijk samen, in die zin dat beide tegenovergestelden van elkaar zijn op verschillende dimensies (Borkovec, 2002) en beide tegengestelde effecten hebben op het lichaam (Vlemincx, Vigo, Vansteenwegen, Van den Bergh, & Van Diest, 2013). Indien de korte internetinterventie in concreet denken leidt tot een kleine toename in mindfulnessvaardigheden, kan eventueel in vervolgonderzoek verder onderzocht worden op welke manier de internetinterventie kan worden uitgebreid om de invloed op deze vaardigheden te vergroten. De training kan bijvoorbeeld worden uitgebreid met online audiobestanden om mindful meditaties te begeleiden en/of de duur van de training kan worden verlengd. Een hoge mate van mindfulness heeft een positieve invloed op vele aspecten van de psychologische en somatische gezondheid (Keng, Smoski, & Robins, 2011). Een goedkope, wereldwijd in te zetten online training die leidt tot meer mindfulness, kan op grote schaal positieve effecten hebben op kwetsbare mensen.
9
Onderzoeksvraag en hypothesen De vraag die centraal staat in dit onderzoek is: wat is de invloed van een korte online schrijftraining in concreet denken (CNT) op de mate van RND (piekeren en rumineren), depressiesymptomen en mindfulnessvaardigheden in een niet-klinische volwassen steekproef? De verwachting is dat de korte (internet)training in concreet denken leidt tot minder RND, minder depressieklachten en een (zij het bescheiden) toename in mindfulnessvaardigheden en concreet-experiëntieel denken, direct na de training en een week na afloop van de training. Een volgende vraag is of de invloed van de schrijftraining op depressiesymptomen, mindfulnessvaardigheden en concreet-experiëntieel denken afhankelijk is van de mate van RND, d.w.z. sterker is naarmate mensen meer geneigd zijn tot RND (herhaaldelijk negatief denken, gemeten met de Perseverative Thinking Questionnaire). De verwachting hierbij is dat de schrijftraining een sterker gunstig effect heeft op depressieklachten, mindfulnessvaardigheden en concreet-experiëntieel denken bij mensen met een sterke neiging tot RND, dan bij mensen met een zwakke neiging tot RND. Verder is ter exploratie de modererende invloed van sekse op het effect van de training onderzocht en is gekeken naar het verloop van het positief en negatief affect over de trainingsdagen heen.
10
2. Methode
2.1 Deelnemers Het onderzoek heeft betrekking op een volwassen, niet-klinische populatie tot 66 jaar. Voorafgaand aan de training is de deelnemers gevraagd of zij op dat moment onder behandeling waren voor een psychiatrische stoornis, of dit in de afgelopen 5 jaar zijn geweest. Indien dit het geval was, zijn zij uitgesloten van deelname. Deelname aan het onderzoek geschiedde op basis van vrijwilligheid. Via advertenties in lokale kranten en via mond-totmondreclame, voornamelijk in en rond de Erasmus Universiteit Rotterdam, zijn deelnemers gezocht, zodat de onderzoeksgroep uit mensen van verschillende leeftijden en met verschillende achtergronden bestaat. In de advertentie en mondeling is het onderzoek kort toegelicht en is mensen gevraagd hun naam en e-mailadres achter te laten, indien zij geïnteresseerd waren om deel te nemen. In totaal zijn ongeveer 70 e-mailadressen verzameld. De geïnteresseerden kregen vervolgens via internet uitleg over het verloop van het onderzoek en de vraag of zij adresgegevens wilden verstrekken wanneer zij wilden deelnemen. 49 personen verstrekten hun adresgegevens. Vervolgens werd per post meer informatie en een toestemmingsverklaringsformulier toegestuurd. Degenen die wilden deelnemen retourneerden het toestemmingsverklaringsformulier. Van de overgebleven 49 personen namen uiteindelijk 41 personen deel aan het onderzoek. In Figuur 1 zijn de response rates per meetmoment te zien. Wanneer deelnemers meer dan een dag niet deelnamen zonder dit in te halen (N = 2) of meer dan twee opdrachten op een dag maakten (N = 2), zijn zij niet meegenomen in de statistische analyses. De enkele keer dat de overige deelnemers twee opdrachten op een dag maakten, werden deze opdrachten meestal niet direct na elkaar gemaakt, maar tijdens verschillende dagdelen. Enkele deelnemers namen niet deel aan de zevende trainingsdag waardoor geen nameting plaatsvond (N = 3) en/of aan de follow-upmeting (N = 5). In totaal zijn 8 deelnemers geëxcludeerd uit de analyses. Alleen personen die deelnamen op alle meetmomenten, zijn meegenomen in de analyse. De uiteindelijke groep deelnemers bestaat uit 33 proefpersonen van 22 tot en met 65 jaar (M = 45.27, SD = 12.81). Voorafgaand aan het onderzoek is de deelnemers naar sociaal-demografische kenmerken gevraagd (zie Tabel 1). Alle deelnemers hebben de Nederlandse nationaliteit.
11
Tabel 1 Demografische informatie N (%) Leeftijd 18-25
4 (9,8)
26-35
6 (14,6)
36-45
11 (26,8)
46-55
9 (22)
56-65
11 (26,8)
Sekse Man
10 (30,3)
Vrouw
23 (69,7)
Opleidingsniveau Lbo/lts/vmbo-
2 (6,1)
Mavo/vmbo-
5 (15,2)
Havo
3 (9,1)
Mbo
2 (6,1) 14 (42,4)
Universiteit
7 (21,2)
Response rate in procenten
Hbo/hts
100 97,56 95,12 92,68 90,24
90,24 87,8 85,37
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5 dag 6 dag 7 Follow up
Meetmoment Figuur 1. Response rate per meetmoment
2.2 Procedure De voormeting (demografische gegevens, RND, depressieklachten, mindfulness en concreetexperiëntieel denken) is gedaan op de eerste dag van de training, voorafgaand aan de schrijfopdracht. Vervolgens moest de training dagelijks worden gevolgd. De training duurde in totaal 7 dagen. Als eerste dag van de training is voor een woensdag gekozen, zodat de 12
voormeting, de nameting en de follow-upmeting halverwege de week plaatsvonden. Dit is gedaan om eventuele invloeden van het weekend op stemming zo veel mogelijk te omzeilen. Voorafgaand aan en na de dagelijkse schrijfopdrachten vulde een deelnemer VAS-schalen in over hoe somber, vrolijk, verdrietig, gespannen, gelukkig en zenuwachtig hij/zij zich op dat moment voelde. Op de laatste dag van de training, direct na de schrijfopdracht, werd de deelnemer gevraagd opnieuw de vragenlijsten betreffende RND, depressieklachten, mindfulness en concreet-experiëntieel denken in te vullen (nameting), evenals een vragenlijst met als doel een kwantitatieve manipulatiecheck alsmede een evaluatie van de studie (zie bijlage 4). Een week na het beëindigen van de training kreeg de deelnemer voor de derde keer de vragenlijsten betreffende RND, depressieklachten, mindfulness en concreet-experiëntieel denken via e-mail toegestuurd met het verzoek deze binnen 2 dagen in te vullen (followupmeting). De deelnemers kregen geen feedback tijdens en na de training. Bij non-respons op de eerste en zevende dag werd een e-mail gestuurd met de vraag om alsnog binnen 24 uur de opdracht te maken en de vragenlijsten in te vullen. Daarnaast werd een e-mail gestuurd, wanneer een deelnemer voor de tweede keer een schrijfopdracht niet (op tijd) inleverde. In deze e-mail werd de deelnemer gevraagd de laatste gemiste opdracht alsnog uit te voeren alsmede alle volgende opdrachten. De vrijwilligheid van deelname werd in de e-mail duidelijk benadrukt. Het protocol van deze studie is goedgekeurd door de Medisch Ethische Toetsings Commissie van het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam.
2.3 Interventie De training in concreet denken bestaat uit herhaalde oefeningen in concreet denken aan de hand van hypothetische en autobiografische scenario’s (zie bijlage 3). Net als Mogoase et al. (2013) creëerden we positieve en negatieve hypothetische scenario’s op basis van de voorbeelden van Watkins et al. (2008). De training duurde een week. De eerste 6 dagen kregen de deelnemers twee hypothetische scenario’s toegestuurd, een positief scenario en een negatief scenario. De laatste dag van de trainingsweek ontvingen de deelnemers geen hypothetische scenario’s, maar werd hun gevraagd te denken aan een recente of actuele stressvolle gebeurtenis en een recente leuke gebeurtenis in hun eigen leven. De volgorde van de scenario’s werd elke dag omgewisseld (counterbalancing), om effecten van stemmingsinductie te voorkomen (Mogoase et al., 2013). De dagelijkse sessies duurden ongeveer 15 minuten. De instructies bij de scenario’s komen overeen met de instructies in de studie van Watkins et al. (2009) (zie bijlage 3). De deelnemers is gevraagd zich een aantal minuten te 13
concentreren op het eerste scenario, terwijl ze proberen de gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk te visualiseren, als een film waarin ze zich bevinden. De deelnemers moesten de gebeurtenissen in de tegenwoordige tijd visualiseren. Zij werden in het proces van visualiseren bij elk scenario ondersteund met vragen als: “Wat zie je?”, “Wat hoor je?”, “Hoe ontvouwt de film zich?” en “Welk moment van de dag is het?” (Mogoase et al., 2013). Nadat de deelnemers een scenario een aantal minuten visualiseerden, is hun gevraagd om de details van de representatie die ze hebben ervaren op een antwoordformulier te schrijven. Hierbij werden de vragen bij het scenario nogmaals benadrukt. Dit proces is herhaald voor het tweede scenario. De deelnemers werd gevraagd het ingevulde formulier (met representaties van de beide scenario’s) voor middernacht in te leveren (via internet). Een aantal mensen leverde de opdracht soms na middernacht in of de volgende ochtend. De geschreven antwoorden zijn de volgende dag gecontroleerd. In totaal werden per deelnemer 14 scenario’s gevisualiseerd in 7 dagen.
2.4 Meetinstrumenten De deelnemers is naar de volgende sociaal-demografische kenmerken gevraagd: leeftijd, geslacht, nationaliteit en opleidingsniveau (zie Tabel 1). De volgende vragenlijsten zijn bij alle deelnemers afgenomen. •
De Perseverative Thinking Questionnaire (PTQ-NL)
Deze vragenlijst meet iemands algemene neiging tot herhaaldelijk negatief denken (Ehring et al., 2011). De PTQ bestaat uit 15 items waarbij respondenten op een schaal aangeven in welke mate de uitspraken op hen van toepassing zijn, wanneer zij over problemen of negatieve ervaringen nadenken. De items worden gescoord op een schaal van 0 (nooit) tot 4 (bijna altijd). Naast een totaalscore kunnen scores op drie subschalen worden berekend. De eerste subschaal (9 items) heeft betrekking op kerneigenschappen van herhaaldelijk negatief denken. De tweede subschaal (3 items) heeft betrekking op ervaren improductiviteit van herhaaldelijk negatief denken. De derde subschaal (3 items) meet de inbeslagname van mentale capaciteit door herhaaldelijk negatief denken. De betrouwbaarheid en validiteit van de Nederlandse versie van de PTQ (PTQ-NL) zijn onderzocht door Ehring et al. (2012). Uit dit onderzoek blijkt dat de interne consistentie voor zowel de totaalscore (Cronbach’s alfa’s zijn .94 en .93 in verschillende samples) als de subschalen (Cronbach’s alfa’s variëren van .75 tot .92) goed is. De validiteit van de PTQ-NL is ook goed, dit blijkt uit sterke correlaties tussen de PTQ en de Ruminative Response Scale (RRS) van de Response Style Questionnaire (RSQ; NolenHoeksema & Morrow, 1991), de Penn State Worry Questionnaire (PSWQ; Meyer, Miller, 14
Metzger, & Borkovec, 1990) en de Rumination-Reflection Questionnaire (RRQ) (Trapnell & Campbell, 1999). •
De Beck Depression Inventory (BDI-II-NL)
Deze vragenlijst meet symptomen en mate van depressie (Beck, Steer, & Brown, 1996; Nederlandse versie: Van der Does, 2002) en is geschikt voor volwassenen en adolescenten vanaf 13 jaar. De BDI-II bestaat uit 21 items waarbij telkens uit vier beschrijvingen een beschrijving moet worden gekozen die het best weergeeft hoe iemand zich de afgelopen 2 weken heeft gevoeld. De training in concreet denken duurde slechts een week. Om deze reden is de deelnemers gevraagd de beschrijving te kiezen die het best weergeeft hoe zij zich de afgelopen week, in plaats van de afgelopen 2 weken, gevoeld hebben. Op elk item is een score te behalen van 0 tot 3, waardoor de totale score op de BDI-II loopt van 0 tot 63 (Roelofs et al., 2013). De Nederlandse versie van de BDI-II (BDI-II-NL) is geschreven door Van der Does (2002) en bestaat uit een affectieve subschaal (5 items), een somatische subschaal (9 items) en een cognitieve subschaal (7 items). De betrouwbaarheid en validiteit van de BDI-II-NL zijn goed. Cronbach’s alfa’s variëren van .82 tot .92 in verschillende samples. Roelofs et al. (2013) namen de BDI-II-NL af bij 7500 Nederlanders om betrouwbare normscores te ontwikkelen. De BDI-II scores bleken af te hangen van geslacht en van opleidingsniveau, maar niet van leeftijd. •
De Mindful Attention Awareness Scale (MAAS)
Deze vragenlijst meet de frequentie van alledaagse mindfulness ervaringen (Brown & Ryan, 2003; Nederlandse versie: Schroevers, Nyklíček, & Topman 2008). De vragenlijst bestaat uit 15 items die worden gescoord aan de hand van zes antwoordcategorieën: 1 (bijna altijd) tot 6 (bijna nooit). Een hogere score betekent meer mindfulness. De MAAS is door Schroevers et al. (2008) in het Nederlands vertaald en bij drie verschillende onderzoeksgroepen uit de Nederlandse bevolking afgenomen om de betrouwbaarheid en validiteit te onderzoeken. De resultaten van dit onderzoek bevestigen eerder Amerikaans onderzoek en laten zien dat de vragenlijst één dimensie meet die een betrouwbare indicatie geeft van de mate van mindfulness. De betrouwbaarheid van de Nederlandstalige MAAS in termen van interne consistentie, is goed. Cronbach’s alfa’s variëren van .81 tot .87. •
De korte versie van de Cambridge-Exeter Repetitive Thought Scale (CERTS)
De CERTS meet verschillende facetten van ruminatie (Barnard, Watkins, Mackintosh, & Nimmo-Smith, 2007). De originele versie van de CERTS bestaat uit 84 items. Douilliez, Philippot, Heeren, Watkins en Barnard (2012) stelden een verkorte versie van de CERTS voor, de Mini-CERTS (voor de huidige studie vertaald naar het Nederlands door de auteur). 15
Deze test bestaat uit 16 items en onderzoekt twee dimensies van ruminatie (zie bijlage 1). De eerste dimensie is een constructieve vorm van rumineren, namelijk “concrete, experiential thinking” (CET). Deze vorm van rumineren wordt gekenmerkt door een manier van denken waarin centraal staat hoe iemand zich in de huidige situatie voelt en hoe hij die ervaart. De tweede dimensie is een niet-constructieve vorm van rumineren, namelijk “abstract, analytical thinking” (AAT). De items worden gescoord op een schaal van 1 (bijna nooit) tot 4 (bijna altijd). Respondenten moeten de items zo beantwoorden dat duidelijk wordt hoe zij normaal gesproken denken, wanneer zij geconfronteerd worden met een moeilijke situatie. De interne consistentie van de verschillende dimensies van de Mini-CERTS is goed. Cronbach’s alfa is .77 voor de CET en .75 voor de AAT. Over de validiteit is weinig bekend. In dit onderzoek wordt een eigen vertaling van de Mini-CERTS in het Nederlands (zie bijlage 1) gebruikt. •
Visual Analogue Scales (VAS)
Negatief en positief affect zijn gemeten met VAS-schalen. Voorafgaand aan en na de dagelijkse opdrachten is gemeten hoe somber, vrolijk, verdrietig, gespannen, gelukkig en zenuwachtig de deelnemer zich op dat moment voelde. Daarnaast zijn VAS-schalen gebruikt bij de evaluatie van de training. Een VAS schaal is een meetinstrument dat een subjectief kenmerk meet dat niet makkelijk direct te meten is (Wewers & Lowe, 1990). De schaal is een continuüm, uitgebeeld op een rechte lijn, waarop het gemeten kenmerk zich bevindt. Respondenten moeten een teken op de lijn plaatsen op de positie die het best hun huidige perceptie van het gemeten fenomeen weergeeft (Wewers & Lowe, 1990). De VAS wordt gescoord door het meten van de afstand tussen het einde van de schaal en de plaats waar het teken staat. Meestal wordt deze afstand gemeten in millimeters op een schaal van 0-100. De VAS techniek is een eenvoudige methode om veranderingen in gemoedstoestand te detecteren en is betrouwbaar en valide gebleken (Monk, 1989). •
Manipulatiecheck en evaluatie training
Direct na afloop van de training kregen de deelnemers naast bovengenoemde vragenlijsten, een vragenlijst toegestuurd als manipulatiecheck en om de training te evalueren (zie bijlage 4). De geschreven antwoorden op de scenario’s (m.a.w. de trainingstaken) dienen als kwalitatieve manipulatiecheck, maar zijn voor deze studie niet geanalyseerd.
2.5 Onderzoeksdesign Alle deelnemers kregen een training in concreet denken van een week. De eerste vier bovengenoemde vragenlijsten werden op drie verschillende tijdstippen bij alle deelnemers afgenomen, namelijk direct voor de training, direct na de training en een week na de training. 16
De within-subject factor is tijd en heeft drie niveaus. Er is voor een within-subject design gekozen, omdat in dit design minder proefpersonen nodig zijn om een hoge power te verkrijgen. Elke proefpersoon werd meerdere malen gemeten en is daardoor zijn eigen controle. Indien we de proefpersonen in twee of meer groepen zouden verdelen, is de kans groter dat individuele verschillen de resultaten beïnvloeden. Alle deelnemers kregen zodoende dezelfde training in concreet denken, waarvan de positieve effecten eerder al bewezen zijn (Mogoase et al., 2013; Watkins et al., 2009; Watkins & Moberly, 2009; Watkins et al., 2012). Wanneer we de effecten van de training zouden willen vergelijken met een training in abstract denken, dan zou de laatste training in hetzelfde internetformat gegeven moeten worden. Het zou niet ethisch zijn deelnemers een week lang via internet training te geven in een manier van denken die geacht wordt verantwoordelijk te zijn voor de negatieve gevolgen van RND (Watkins, 2008). Bij het onderzoeken of het effect van tijd afhankelijk is van de mate van RND, was sprake van een within-subject design met tijd als within-subject factor en RND (repetitief negatief denken, gemeten met de Perseverative Thinking Questionnaire) als covariaat, waarbij de interactie tussen tijd * RND is onderzocht. Bij het exploreren van het modererende effect van sekse was sprake van een mixed design met tijd als within-subject factor en sekse als between-subject factor met twee niveaus (mannen en vrouwen) en werd de interactie tussen tijd * sekse onderzocht.
2.6 Statistische analyses De verkregen data zijn geanalyseerd met behulp van SPSS voor Windows, versie 21. De data zijn onderzocht op outliers en onmogelijke waarden aan de hand van een scatterplot en een boxplot. Outliers zijn onderzocht op hun invloed op de rest van de scores door te kijken naar Cook’s distance. Het was niet mogelijk dat deelnemers vragen oversloegen, waardoor er geen missing values waren. Na het screenen van de data op outliers en onmogelijke waarden is onderzocht of voldaan is aan de assumpties van normaliteit en sfericiteit. De verwachting dat de internettraining leidt tot minder RND, minder depressieklachten en meer mindfulnessvaardigheden na de training dan voor de training, is getoetst met repeated measures ANOVA’s met PTQ-NL, BDI-II-NL, MAAS en Mini-CERTS (CET en AAT) als uitkomstvariabelen. De deelnemers zijn meerdere malen gemeten op de verschillende afhankelijke variabelen (alle variabelen hebben een continu meetniveau). Onderzocht is of de gemiddelde totaalscores op de verschillende afhankelijke variabelen verschillen op de drie
17
verschillende tijdstippen. Tijd is hier de onafhankelijke variabele (within-subject factor) met drie niveaus (voor-, na- en follow-upmeting). De verwachting dat de invloed van de schrijftraining op depressiesymptomen, mindfulnessvaardigheden en concreet-experiëntieel denken sterker is voor mensen met een sterke neiging tot RND dan voor mensen met een geringe neiging tot RND, is getoetst met een repeated measures ANOVA’s met BDI-II-NL, MAAS en CET als uitkomstvariabelen en tijd (voor-, na- en follow-upmeting) als onafhankelijke variabele (within-subject factor). PTQNL (voormeting) is meegenomen als covariaat in interactie met tijd. Ter exploratie is de modererende invloed van sekse op het effect van de training onderzocht. Het is mogelijk dat het effect van de training op RND, depressieklachten en mindfulnessvaardigheden verschilt voor mannen en vrouwen. Dit is getoetst met repeated measures ANOVA’s (mixed design) met PTQ-NL, BDI-II-NL, MAAS en Mini-CERTS (CET en AAT) als uitkomstvariabelen en tijd (voor-, na- en follow-upmeting) als eerste onafhankelijke variabele (within-subject factor). Sekse is de tweede onafhankelijke variabele (between-subject factor). Met de interactie tussen tijd * sekse is getoetst of het verschil tussen de gemiddelde scores op de afhankelijke variabelen voor en na de training verschilt voor sekse. In alle analyses is een significantieniveau van .05 aangehouden.
18
3. Resultaten
Assumpties De assumptie van normaliteit is gecheckt met skewness- en kurtosiswaarden (die binnen de range van -1.5 tot +1.5 dienen te liggen) en aan de hand van histogrammen met normaalcurves. De assumptie van sfericiteit is gecheckt met Mauchly's test of sphericity. We vonden geen schendingen van de assumptie van normaliteit. Schendingen van de assumptie van sfericiteit staan vermeld bij de betreffende variabele.
Effect van training op repetitief negatief denken (PTQ-NL) Het effect van de training op RND direct na en een week na de training onderzochten we met een Repeated-Measures ANOVA (RM-ANOVA) met repetitief negatief denken (gemeten met de PTQ-NL) als uitkomstvariabele en tijdstip (voor-, na- en follow-upmeting) als withinsubjectfactor. De betrouwbaarheid van de PTQ-NL is uitstekend (zie Tabel 2). Op de followupmeting was een outlier te zien in het boxplot. Om vast te stellen of deze outlier invloedrijk is, is gekeken naar Cook’s distance. Het bleek niet te gaan om een invloedrijke waarde. De case is daarom niet geëxcludeerd uit de data. Uit de RM-ANOVA blijkt een significant hoofdeffect van tijd, F(1.7, 54.49) = 14.74, p < .001. Omdat de assumptie van sfericiteit licht geschonden is, zijn de Huynh-Feldt waarden gerapporteerd. Uit simple contrasts tussen de tijdpunten blijkt dat zowel het gemiddelde op de nameting (M = 24.12, SD = 8.77), als dat op follow-upmeting (M = 21.55, SD = 9.37), significant verschilt van het gemiddelde op de voormeting (M = 25.82, SD = 8.05), F(1, 32) = 5.35, p = .027, resp. F(1, 32) = 19.82, p <. 001. De mate van RND is significant lager op de nameting en op de follow-upmeting dan op de voormeting. Daarnaast blijkt uit simple contrasts dat het gemiddelde op de nameting (M = 24.12, SD = 8.77) ook significant verschilt van het gemiddelde op de follow-upmeting (M = 21.55, SD = 9.37), F(1, 32) = 15.64, p <. 001, waarbij de gemiddelden laten zien dat RND het sterkst afneemt tussen de nameting en de follow-upmeting. Dit betekent dat RND vanaf de eerste dag van de training tot aan de follow-upmeting steeds sterker is afgenomen (zie Figuur 2).
19
Tabel 2 Beschrijvende statistieken: Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) voor, direct na en een week na de training en Cronbach’s alpha’s als index van betrouwbaarheid in termen van interne consistentie Conditie Nameting (N = 33)/ M (SD)
Alfa
Voormeting (N = 33)/M (SD)
Alfa
Alfa
Follow-upmeting (N = 33)/M (SD)
PTQ-NL
25.82 (8.05)
.92
24.12 (8.77)
.94
21.55 (9.37)
.96
BDI-II-NL
5.36 (4,51)
.76
4.24 (4.06)
.77
4.21 (4.69)
.83
MAAS
61.09 (9.53)
.86
59.91 (9.68)
.88
62.82 (11.05)
.91
Mini CERTS CET
17.67 (3.68)
.74
18.06 (3.37)
.77
17.94 (3.46)
.80
Mini CERTS AAT
17.79 (3.59)
.67
17.73 (3.36)
.62
17.12 (3.58)
.73
Note: PTQ-NL = Perseverative Thinking Questionnaire. BDI-II-NL = Beck Depression Inventory-II. M AAS = M indful Attention Awareness Scale. M ini CERTS = De korte versie van de Cambridge Exeter Repetative Thought Scale (CET = concrete, experiential thinking, AAT = abstract, analytical thinking).
27,00
PTQ-NL score
26,00 25,00 24,00 23,00 22,00 21,00 20,00 19,00 Voormeting
Nameting
Follow-upmeting
Meetmoment Figuur 2. Mate van RND, gemeten met de PTQ-NL op de verschillende meetmomenten.
Effect van training op depressieklachten (BDI-II-NL) Om het effect van de training op depressieklachten direct na en een week na de training te onderzoeken, voerden we een RM-ANOVA uit met depressieklachten (zoals gemeten met de BDI-II-NL) als uitkomstvariabele en tijdstip (voor-, na- en follow-upmeting) als withinsubjectfactor, waarbij de mate van RND (zoals gemeten met de PTQ-NL, voormeting) werd meegenomen als covariaat in interactie met tijd. De betrouwbaarheid van de BDI-II-NL is acceptabel (zie Tabel 2). De interactie tussen tijd en RND was niet significant. Covariaat RND werd daarom uit het model verwijderd. De RM-ANOVA werd nogmaals uitgevoerd zonder de covariaat RND. Uit deze analyse blijkt een significant hoofdeffect van tijd, F(2, 64) = 5.54, p = .006. Uit simple contrasts tussen de tijdpunten blijkt dat zowel het 20
gemiddelde van depressieklachten op de nameting (M = 4.24, SD = 4.06), als dat op followupmeting (M = 4.21, SD = 4.69), significant verschilt van het gemiddelde op de voormeting (M = 5.36, SD = 4.51), F(1, 32) = 8.54, p = .006, resp. F(1, 32) = 6.86, p = .013. De mate van depressieklachten is significant lager op de nameting en op de follow-upmeting dan op de voormeting. Er zijn geen significante verschillen op de depressiescores tussen de nameting en de follow-upmeting, wat betekent dat de gemiddelden op depressieklachten ongeveer gelijk zijn gebleven. Het effect van de training op depressieklachten is een week na de training nog steeds aanwezig (zie Figuur 3).
6
BDI-II score
5 4 3 2 1 0 Voormeting
Nameting
Follow-upmeting
Meetmoment Figuur 3. Verloop depressiesymptomen.
Effect van training op mindfulnessvaardigheden (MAAS) Om het effect van de training op mindfulnessvaardigheden direct na en een week na de training te onderzoeken voerden we een RM-ANOVA uit met mindfulnessvaardigheden (zoals gemeten met de MAAS) als uitkomstvariabele en tijdstip (voor-, na- en followupmeting) als within-subjectfactor, waarbij RND (zoals gemeten met de PTQ-NL, voormeting) werd meegenomen als covariaat. De betrouwbaarheid van de MAAS is goed (zie Tabel 2). Op de voormeting waren twee outliers te zien in het boxplot. Om vast te stellen of deze outliers invloedrijk zijn, is gekeken naar Cook’s distance. Het bleek niet te gaan om invloedrijke waarden. De cases zijn daarom meegenomen in de analyse. Omdat de assumptie van sfericiteit licht geschonden is, is gekeken naar de Huynh-Feldt waarden. De interactie tussen tijd en RND was significant, F(1.7, 52.7) = 3.82, p = .035. De interactie is nader onderzocht door twee groepen te creëren: een groep hoogscoorders op de PTQ-NL (score > M +1.5 SD) en een groep laagscoorders op de PTQ21
NL (score < M -1.5 SD), waarna de RM-ANOVA voor beide groepen is uitgevoerd. Het hoofdeffect van tijd was significant in de groep laagscoorders, F(2, 4) = 111.6, p < .001. Uit simple contrasts blijkt dat in de groep laagscoorders, de mate van mindfulness op de nameting (M = 67.33, SD = 9.45), niet significant verschilt van de mate van mindfulness op de voormeting (M = 63.33, SD = 11.15), F(1, 2) = 16, p = .057. Op de follow-upmeting is de mate van mindfulness wel significant groter is dan op de voormeting (M = 74.33, SD = 10.41), F(1, 2) = 363, p = .003. Dit betekent dat de mate van mindfulness voor deze groep in de periode tussen de afloop van de training en de follow-upmeting is toegenomen. Het hoofdeffect van tijd was niet significant in de groep hoogscoorders (de piekeraars of rumineerders), F(2, 6) = 1.01, p = .420. Dit betekent dat het effect van de training op mindfulnessvaardigheden niet hetzelfde is voor mensen met een hoge mate van RND bij aanvang van de training en mensen met een lage mate van repetitief negatief denken bij aanvang van de training. Alleen mensen met een lage mate van RND hebben een hoger niveau van mindfulnessvaardigheden op de follow-upmeting (zie Figuur 4).
80,00 70,00
MAAS score
60,00 50,00 40,00
Hoog PTQ
30,00
Laag PTQ
20,00 10,00 0,00 Voormeting
Nameting
Follow-upmeting
Meetmoment Figuur 4. Mindfulnessvaardigheden op de verschillende meetmomenten per conditie.
Effect van training op Concrete Experiential Thinking (Mini-CERTS-CET) Het effect van de training op CET direct na en een week na de training onderzochten we met een RM-ANOVA met constructief rumineren (zoals gemeten met de Mini-CERTS-CET) als uitkomstvariabele en tijdstip (voor-, na- en follow-upmeting) als within-subjectfactor, waarbij RND (zoals gemeten met de PTQ-NL, voormeting) werd meegenomen als covariaat. De betrouwbaarheid van de CET is matig tot acceptabel (zie Tabel 2). Op de voormeting zijn 22
twee outliers te zien in het boxplot. Om vast te stellen of deze outliers invloedrijk zijn, is gekeken naar Cook’s distance. Eén case is op alle drie de meetmomenten een outlier en heeft een afwijkend hoge Cook’s distance. De data van de betreffende proefpersoon zijn niet meegenomen in de analyse. Omdat de assumptie van sfericiteit licht geschonden is, is gekeken naar de Huynh-Feldt waarden. De interactie tussen tijd en RND was niet significant. Covariaat RND werd daarom uit het model verwijderd. De RM-ANOVA werd nogmaals uitgevoerd zonder de covariaat RND. Uit deze analyse blijkt geen significant hoofdeffect van tijd, F(1.77, 54.87) = 0.61, p = .529. De gemiddelden (zie Tabel 2) op CET zijn op de nameting en de follow-upmeting niet significant hoger dan op de voormeting. De training lijkt geen effect te hebben op constructief rumineren, zoals gemeten met de Mini-CERTS-CET.
Effect van training op Abstract Analytical Thinking (Mini-CERTS-AAT) Om het effect van de training op AAT direct na en een week na de training te onderzoeken, voerden we een RM-ANOVA uit met niet-constructief rumineren (zoals gemeten met de Mini-CERTS-AAT) als uitkomstvariabele en tijdstip (voor-, na- en follow-upmeting) als within-subjectfactor. De betrouwbaarheid van de AAT in termen van interne consistentie is laag. Uit de RM-ANOVA blijkt dat het effect van tijd niet significant is, F(2, 64) = 1.34, p = .268. De gemiddelden op AAT zijn op de nameting en de follow-upmeting lager, maar niet significant lager dan op de voormeting. De training lijkt geen effect te hebben op nietconstructief rumineren, zoals gemeten met de Mini-CERTS-AAT.
Exploratief: Invloed van sekse Ter exploratie is de modererende invloed van sekse op het effect van de training onderzocht. Onderzocht is of het effect van de training op RND, depressieklachten, mindfulness en concreet-experiëntieel denken verschilt voor mannen en vrouwen. Dit is getoetst met RMANOVA’s met depressieklachten, repetitief negatief denken, mindfulnessvaardigheden, concreet-experiëntieel denken en abstract-analytisch denken als uitkomstvariabelen en tijd (voor-, na- en follow-upmeting) als eerste onafhankelijke variabele (within-subject factor). Sekse is de tweede onafhankelijke variabele (between-subject factor). Uit de RM-ANOVA’s blijkt dat er geen significante interactie was tussen tijd en sekse bij depressieklachten, F(2, 62) = 1.44, p = .245 en bij mindfulnessvaardigheden, F(1.62, 50.25) = .09, p = .880. Evenmin was de interactie tussen tijd en sekse significant bij repetitief negatief denken, F(1.78, 55.04) = .60, p = .532, bij concreet-experiëntieel denken, F(1.83, 56.73) = .14, p = .854 en bij abstract-analytisch denken, F(2, 62) = .97, p = .385. Het effect van de training 23
op RND, depressieklachten, mindfulness en concreet-experiëntieel denken verschilt niet voor mannen en vrouwen.
Exploratief: Invloed van individuele trainingssessies op positief en negatief affect Eveneens ter exploratie is de invloed van de individuele trainingssessies op positief en negatief affect onderzocht. Per affectmeting zijn de twee VAS-schalen die positief affect meten bij elkaar opgeteld, zodat een maximumscore ontstaat van 200. De vier VAS-schalen die negatief affect meten zijn ook bij elkaar opgeteld, zodat een maximumscore van 400 ontstaat. In tegenstelling tot bovenstaande analyses zijn mensen die niet deelnamen aan de nameting of follow-upmeting in beginsel wel meegenomen in de overige berekende gemiddelden (N = 8). Wanneer deelnemers meer dan een dag de VAS-metingen misten (N = 2) of meer dan twee opdrachten op een dag maakten (N = 2), zijn zij niet meegenomen in de berekende gemiddelden. Een aantal cases (N = 4) met een outlier op meerdere VASaffectmetingen is niet meegenomen in de berekende gemiddelden. In Figuur 4 zijn de gemiddelden te zien van de positieve VAS-affectmetingen. De trend is grillig met fluctuaties per dag en, naar het schijnt, geen algehele toename of afname in positief affect gedurende de week. Tijdens de trainingsweek kregen de deelnemers elke dag een positief en een negatief scenario aangeboden en de volgorde van de scenario’s wisselde per dag. Dit verklaart mogelijk het grillige verloop van beide lijnen. Op de tweede, vierde en zesde dag was het gemiddeld positief affect na de schrijfopdracht groter dan daarvoor, terwijl op deze dagen werd afgesloten met een negatief scenario. Het is mogelijk dat “mindful experiencing” van positieve gebeurtenissen op die dagen buffert tegen de effecten van negatieve gebeurtenissen. In Figuur 5 is te zien dat bij de negatieve VAS-affectmetingen het verschil tussen de voor- en nametingen na 3 dagen training kleiner wordt en min of meer verdwijnt. Daarnaast is in Figuur 5 te zien dat sprake lijkt te zijn van een algehele trend waarbij over de 7 dagen training het negatief affect per dag afneemt (zowel op de voor- als op de nametingen). Deze afname in negatief affect tussen de metingen op dag 1 en dag 7 is onderzocht met twee t-toetsen. Voor de voormetingen (voorafgaand aan de schrijfopdracht op dag 1 en voorafgaand aan de schrijfopdracht op dag 7) deden we een t-toets voor gekoppelde paren met negatief affect als uitkomstvariabele en tijd als onafhankelijke variabele. Uit deze t-toets blijkt dat negatief affect voorafgaand aan de schrijfopdracht op dag 7 (M = 33.19, SD = 34.88) gemiddeld significant lager was dan negatief affect voorafgaand aan de schrijfopdracht op dag 1 (M = 65.68, SD = 66.30), t (30) = 2.77, p = .009. Voor de nametingen deden we een 24
t-toets voor gekoppelde paren met negatief affect als uitkomstvariabele en tijd (na afloop van de schrijfopdracht op dag 1 en na afloop van de schrijfopdracht op dag 7) als onafhankelijke variabele. Uit de t-toets blijkt dat negatief affect na afloop van de schrijfopdracht op dag 7 (M = 28.39, SD = 31.19), gemiddeld significant lager was dan negatief affect na afloop van de schrijfopdracht op dag 1 (M = 85.68, SD = 80.27), t (30) = 4.04, p < .001. De training lijkt een positieve invloed te hebben op negatief affect.
145,00
Positief affect
140,00 135,00 130,00 125,00
voor
120,00
na
115,00 110,00 105,00 dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5 dag 6 dag 7
Meetmoment Figuur 4. Positief affect voor en na de schrijftraining.
90,00 80,00
Negatief affect
70,00 60,00 50,00 40,00
voor
30,00
na
20,00 10,00 0,00 dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5 dag 6 dag 7
Meetmoment Figuur 5. Negatief affect voor en na de schrijftraining.
25
Kwantitatieve manipulatiecheck en evaluatie Na afloop van de training hebben deelnemers een vragenlijst ter manipulatiecheck en evaluatie ingevuld. VAS-schalen, open vragen en gesloten vragen zijn gebruikt om inzicht te krijgen in hoe de deelnemers de training hebben ervaren. Gemiddelden en standaarddeviaties van de VAS-schalen zijn te zien in Tabel 3. Deelnemers hadden gemiddeld niet veel moeite met het inleven in de scenario’s (M = 74.26, SD = 18.96). Iets meer moeite had de onderzoeksgroep met het volgen van de instructies, d.w.z. de gebeurtenis zo levendig mogelijk voor zich zien als een film, maar dit is nog redelijk gelukt (M = 67.46, SD = 20.91). De gemiddelde score op de VAS-schaal van de vraag of een deelnemer zich heeft gehouden aan de instructies was hoog (M = 84.97, SD = 14.14). Het stilstaan bij de ervaring van de gevoelens op dat moment is redelijk gelukt (M = 74.66, SD = 22.59), net als het afspelen van de gebeurtenis als een film in het hoofd (M = 69.46, SD = 27.37). Ook het visualiseren van zoveel mogelijk details van de gebeurtenis is de deelnemers redelijk gelukt (M = 65.37, SD = 23.29), net als het stilstaan bij wat de gebeurtenis fysiek losmaakte (M = 60.66, SD = 27.87). Het hebben van aandacht voor de zichtbare details van de gebeurtenis is redelijk gelukt (M = 62.49, SD = 23.53), net als het observeren van de gedachten over de gebeurtenis (M = 69.17, SD = 25.5). Deelnemers gaven gemiddeld gezien aan zichzelf en de gebeurtenis nauwelijks beter te zijn gaan begrijpen (M = 30.11, SD = 27.16). Op de vraag in hoeverre de deelnemer het idee heeft iets aan de schrijftaken te hebben gehad, scoorde de onderzoeksgroep erg laag (M = 33.26, SD = 22.98). Opvallend is de grote standaarddeviatie, die mogelijk duidt op de aanwezigheid van een moderator.
Tabel 3 Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) manipulatiecheck M (SD) In hoeverre lukte het u om de scenario’s in te leven
74.26 (18.96)
In hoeverre lukte het om de instructies te volgen
67.46 (20.91)
In hoeverre heeft u het idee dat u iets aan de schrijftaken heeft gehad
33.26 (22.98)
Tijdens de schrijftaken: Heb ik mij aan de instructies gehouden
84.97 (14.14)
Stond ik stil bij de ervaring van mijn gevoelens op dat moment
74.66 (22.59)
Heb ik de gebeurtenis als een film afgespeeld in mijn hoofd
69.46 (27.37)
Ben ik mezelf beter gaan begrijpen en begrijp ik meer van de gebeurtenis
30.11 (27.16)
Heb ik zoveel mogelijk details van de gebeurtenis gevisualiseerd
65.37 (23.29)
Stond ik stil bij wat de gebeurtenis fysiek bij me losmaakte
60.66 (27.87)
Observeerde ik mijn gedachten over de gebeurtenis
69.17 (25.50)
Had ik aandacht voor de zichtbare details van de gebeurtenis
62.49 (23.53)
26
Evaluatie We stelden in de evaluatie naast open vragen twee gesloten vragen, namelijk of deelnemers ooit een mindfulnesstraining hebben ondergaan (N = 2) en of ze ooit een diagnose depressie of stemmingsstoornis hebben gehad (N = 0). Uit de antwoorden op de open vraag “Wat vond u van de schrijftaken?” blijkt dat een aantal deelnemers de schrijftaken lastig vond (N = 9, 27.3% 1). Slechts enkelen antwoordden de schrijftaken niet leuk te hebben gevonden (N = 3, 9.1%). Bijna de helft van de deelnemers vond de schrijftaken leuk om te doen (N = 15, 45.5%). Een klein aantal deelnemers vond de schrijftaken interessant (N = 4, 12.1%). Een aantal deelnemers antwoordde iets aan de schrijftaken nuttig te hebben gevonden (N = 15, 45.5%). Enkelen antwoordden zichzelf beter te hebben leren kennen (N = 6, 18.2%) door de confrontatie met zichzelf, door op afstand naar zichzelf te kijken en door meer op fysieke reacties te zijn gaan letten, terwijl anderen antwoordden vrolijker of rustiger van schrijftaken te worden en weer anderen konden dingen relativeren door de schrijftaken. Bijna de helft van de deelnemers dacht niets aan de schrijftaken te hebben gehad (N = 16, 48.5%). Eén van de deelnemers die niets aan de schrijftaken dacht te hebben gehad, antwoordde het gevoel te hebben “Ik stond erbij en ik keek ernaar”. Dit is echter een goede verwoording van “mindful experiencing” ofwel de concrete verwerkingsstijl, die we probeerden te trainen tijdens de schrijftaken. Tot slot stelden we de open vraag “Wat denkt u dat we willen onderzoeken?” De meeste deelnemers dachten dat we de invloed van het visualiseren van de scenario’s (N = 7, 21.2%) op stemming, welbevinden of gevoelens wilden onderzoeken. Anderen dachten dat we de invloed van een gebeurtenis (het gevisualiseerde scenario) (N = 7, 21.2%) op stemming, welbevinden of denkpatronen wilden onderzoeken. Een aantal deelnemers dacht dat we de invloed van het schrijven zelf (N = 5, 15.2%), de invloed van gedachten (N = 6, 18.2%) of bepaalde coping mechanismen (N = 5, 15.2%) onderzochten. Een klein aantal deelnemers dacht dat we de invloed van bewust stilstaan bij de (gedachten en gevoelens bij de) gebeurtenis onderzochten (N = 3, 9.1%). Ongeveer een tiende van de deelnemers had dus een idee over de training dat overeenkomt met mindfulnesstraining, maar niemand heeft de term gebruikt.
1
% van het aantal deelnemers op de baseline
27
Discussie en conclusies
In deze studie is het effect van een korte online schrijftraining in concreet denken op de mate van repetitief negatief denken (RND; piekeren en rumineren), depressiesymptomen en mindfulnessvaardigheden in een niet-klinische volwassen steekproef onderzocht. De verwachting was dat CNT in internetformat leidt tot minder RND, minder depressieklachten en een toename in mindfulnessvaardigheden, direct na de training en een week na afloop van de training. Specifiek is bekeken of de invloed van de schrijftraining op de mate van depressiesymptomen, mindfulnessvaardigheden en concreet-experiëntieel denken (CET) afhankelijk was van de mate van RND. De verwachting hierbij was dat de schrijftraining een sterker gunstig effect heeft op depressieve klachten, mindfulness en CET bij mensen met een sterke neiging tot RND, dan bij mensen die weinig geneigd zijn tot RND. Verder is ter exploratie de modererende invloed van sekse op het effect van de training onderzocht. In overeenstemming met de verwachting vonden we dat CNT in internetformat leidt tot minder RND (gemeten met de PTQ-NL). RND wordt gekenmerkt door een sterk abstracte stijl van informatie verwerken (Ehring & Watkins, 2008; Stöber, 1998; Stöber & Borkovec, 2002; Watkins & Moulds, 2005). Vanaf de eerste dag van de training tot aan de followupmeting is RND steeds sterker afgenomen. De huidige bevindingen zijn in overeenstemming met eerder onderzoek waaruit blijkt dat een training in concreet denken leidt tot een afname in RND in dysfore samples (Watkins et al., 2009; Watkins & Moberly, 2009; Watkins et al., 2012). De bevindingen dragen bij aan het bewijs voor de “reduced concreteness theory of worry” (Stöber, 1998) en de “avoidance theory of worry” (Borkovec, Ray, & Stöber, 1998). Het vermijden van negatieve imagery is volgens de “avoidance theory of worry” de functie van piekeren. Dit vermijden is tijdens de concreteness training (CNT) niet goed mogelijk, aangezien de instructies leiden tot het oproepen van levendigere beelden dan de beelden die opgeroepen zouden worden door abstracte gedachten. Abstracte gedachten houden piekeren in stand, omdat deze gedachten minder makkelijk te weerleggen zijn en exposure en emotioneel verwerken blokkeren. Daarnaast is de kans op het vinden van een concrete oplossing van een probleem kleiner door deze gedachten (Stöber, 1998). Het induceren van een concrete verwerkingsstijl lijkt piekeren zelf en de instandhouders daarvan te verminderen en mogelijk rechtstreeks te blokkeren. Dit verklaart mogelijk de voortdurende en sterker wordende afname van RND na afloop van de training. Eveneens in overeenstemming met de verwachting en in lijn met eerder onderzoek (Watkins et al., 2009; Watkins & Moberly, 2009; Watkins et al., 2012) vonden we dat CNT 28
leidt tot minder depressiesymptomen (gemeten met de BDI-II-NL). Eerdere onderzoeken naar de invloed van CNT op depressiesymptomen hadden echter betrekking op dysfore of depressieve proefpersonen (Mogoase et al., 2013; Watkins et al., 2009; Watkins & Moberly, 2009; Watkins et al., 2011). In het huidige onderzoek is een niet-klinische onderzoeksgroep onderzocht met een gemiddelde score van 5.36 op de BDI-II-NL op dag 1 van de schrijftraining. Deze lage score is te verklaren door het feit dat mensen die ten tijde van het onderzoek of in de 5 jaar voorafgaand aan het onderzoek onder behandeling waren voor een psychiatrische stoornis, zijn uitgesloten van deelname. Ondanks het feit dat de onderzoeksgroep gemiddeld weinig depressiesymptomen had bij aanvang van de CNT, is er een significante afname van de depressiesymptomen na afloop van de CNT te zien. Deze bij een dergelijk lage score opvallende afname in depressiesymptomen blijkt een week na de CNT nog steeds aanwezig. CNT in internetformat heeft dus een langdurig effect op depressiesymptomen bij niet-klinische deelnemers. De huidige studie laat zien dat CNT niet alleen bij klinische, maar ook bij niet-klinische deelnemers depressiesymptomen vermindert en dus een preventief effect impliceert. Het enige eerdere onderzoek naar CNT via internet liet geen afname in depressiesymptomen zien bij dysfore proefpersonen (Mogoase et al., 2013). Mogoase et al. (2013) concludeerden dat CNT wellicht alleen effectief is als autobiografisch materiaal gebruikt zou worden. In het huidige onderzoek lieten wij de deelnemers op dag 7 gebruik maken van autobiografisch materiaal. Het gebruik van autobiografisch materiaal maakt CNT makkelijker toepasbaar in alledaagse contexten. Dit verklaart mogelijk zowel het verschil tussen de bevindingen in deze studie en in die van Mogoase et al. (2013), als de langdurige afname in depressiesymptomen. In de toekomst zou dan ook tijdens CNT meer gebruik moeten worden gemaakt van autobiografisch materiaal. In tegenstelling tot de verwachting was de interactie tussen tijd en RND niet significant voor depressiesymptomen en concreet-experiëntieel denken; het effect van CNT op depressiesymptomen en concreet-experiëntieel denken blijkt niet sterker naarmate mensen een sterkere neiging hebben tot piekeren. De onderzoekgroep als geheel laat geen significante verschillen tussen de tijdspunten zien in mindfulnessvaardigheden. Het is mogelijk dat een aantal deelnemers zich bewust is geworden van het feit dat ze weinig alledaagse mindfulness ervaringen hebben en daardoor lager scoren op de nametingen, terwijl anderen juist hoger scoren na de training. Het gemiddelde van de gehele groep verandert dan niet op de nametingen. Een meer plausibele verklaring is dat deze training een cognitieve invalshoek heeft, waardoor niet alle aspecten van mindfulness getraind worden en de overall mindfulnessscore niet verandert. De 29
verwachting was dat CNT, indien deze leidde tot een afname in piekeren, zou leiden tot enige toename in mindfulnessvaardigheden, aangezien piekeren en mindfulness samenhangen in die zin dat beide tegenovergestelden van elkaar zijn op verschillende dimensies (Borkovec, 2002) en beide tegengestelde effecten hebben op het lichaam (Vlemincx et al., 2013). We achtten het echter onwaarschijnlijk dat CNT gedurende een week, zonder enige training in mindful meditatie, zou leiden tot een aanzienlijke toename in mindfulnessvaardigheden. Ondanks de korte duur van de training en het ontbreken van training in mindful meditatie, vonden we een toename van mindfulnessvaardigheden bij mensen met een lage mate van RND (gemeten met de PTQ-NL). Op de follow-upmeting was de mate van mindfulness voor de niet-piekeraars significant groter dan op de voormeting. Dit betekent dat de mate van mindfulness voor deze groep na afloop van de training tot de follow-upmeting is toegenomen. CNT in internetformat heeft dus een langdurig positief effect op de mindfulnessvaardigheden van niet-piekeraars. Bij deelnemers met een hoge mate van RND bij aanvang van de training was geen stijging te zien in mindfulnessvaardigheden. Het is mogelijk dat de trainingsduur voor deelnemers met een hoge mate van RND bij aanvang van de training, ondanks afname in RND, te kort was om te leiden een toename in mindfulnessvaardigheden. Het is ook niet ondenkbaar dat de training voor piekeraars of rumineerders alleen dan tot een toename in mindfulnessvaardigheden zou leiden, wanneer deze niet alleen zou worden verlengd, maar tevens zou worden uitgebreid met bijvoorbeeld online audiobestanden om mindful meditaties te begeleiden. Gezien de effecten van CNT in internetformat op RND, depressieklachten en mindfulness, zijn de resultaten wat betreft de mini-CERTS, met ruminatiedimensies concreetexperiëntieel denken (CET) en abstract-analytisch denken (AAT), opmerkelijk. In tegenstelling tot de verwachting vonden we geen effect van de training op CET. Het is opmerkelijk dat een schrijftraining in concreet denken niet leidt tot meer concreetexperiëntieel denken. De CET dimensie van de mini-CERTS bestaat echter uit slechts 7 items en de betrouwbaarheid is in de huidige studie matig tot acceptabel. De validiteit is nog nauwelijks onderzocht. Bijna alle correlaties tussen de MAAS en de CET op de verschillende meetmomenten, waren significant (T1: r = .33; T2: r = .52*; T3: r = .46*). CET hangt matig tot sterk samen met mindfulness, zoals gemeten met de MAAS, waarin eveneens geen significant effect van de interventie te zien was, als we naar de totale groep kijken. De korte duur van de training kan ook wat betreft CET een rol spelen.
30
Ondanks de bevinding van een blijvend, steeds sterker wordend effect van de training op RND (gemeten met de PTQ-NL), vonden we geen effect op AAT. Deze dimensie van de Mini-CERTS had als enige meetinstrument in dit onderzoek een lage betrouwbaarheid in termen van interne consistentie. Daarnaast zijn er weinig gegevens over de constructvaliditeit van de Mini-CERTS. Het is nog onduidelijk in hoeverre met de AAT procesmatige aspecten van RND worden gemeten. De PTQ is daarentegen een goed gevalideerd instrument (zie Ehring et al., 2011; Ehring et al., 2012) dat wel procesmatige aspecten van RND meet. De PTQ-NL meet zowel RND in de vorm van piekeren als RND in de vorm van rumineren. De AAT dimensie van de Mini-CERTS meet alleen rumineren. Piekeren en rumineren delen hetzelfde proces, maar verschillen wat betreft inhoud (Watkins et al., 2005). De mogelijk slechte constructvaliditeit kan de huidige bevindingen verklaren. Mogoase et al. (2013) vonden eveneens geen effect van een week lang CNT in internetformat op rumineren. Zij gebruikten echter een andere uitkomstmaat, namelijk de Ruminative Response Scale (RRS; Nolen-Hoeksema & Morrow, 1991) die specifiek emotiegericht rumineren meet, met de nadruk op negatieve inhoud van gedachten en emoties. De RRS meet geen algemene vorm van RND waarbij de procesmatige aspecten centraal staan en het onderwerp van het proces emoties, maar ook stressvolle gebeurtenissen kunnen zijn. Ter exploratie is de invloed van de individuele trainingssessies op positief en negatief affect onderzocht. Het is mogelijk dat “mindful experiencing” van positieve gebeurtenissen buffert tegen de effecten van negatieve gebeurtenissen die volgen op deze positieve gebeurtenissen. Dit leidden wij af uit de bevinding dat op de dagen waarop de schrijftraining werd afgesloten met een negatief scenario, het gemiddeld positief affect na de schrijfopdracht groter was dan daarvoor. De “broaden-and-build theory of positive emotions” van Fredrickson (2001) kan wellicht deze bevinding verklaren. Volgens deze theorie verbreden positieve emoties de focus van aandacht en cognitie en creëren deze daardoor een positieve spiraal naar meer emotioneel welbevinden (Fredrickson, 2001). Bij de negatieve VASaffectmetingen zagen we het verschil tussen de voor- en nametingen na 3 dagen training kleiner worden en min of meer verdwijnen. Daarnaast was, zowel op de voor- als op de nametingen, een afname per dag te zien van negatief affect over 7 dagen training. Een geïnduceerde concrete verwerkingsmodus, ofwel “mindful experiencing”, heeft een positieve invloed op negatief affect. Uit eerder onderzoek (Erisman & Roemer, 2010) blijkt eveneens dat een korte mindfulnesstraining een positieve invloed heeft op negatief affect. Het betrof hier een eenmalige mindfulnessinterventie in een laboratoriumsetting. Deelnemers aan deze training hadden significant minder negatief affect na het zien van een emotioneel 31
gecompliceerde filmscène vergeleken met de controlegroep. Een mogelijk werkingsmechanisme van mindfulness is de facilitatie van een meer adaptieve regulatie van emotionele reacties doordat mindfulness het bewustzijn en de acceptatie van emotionele ervaringen verhoogt (Erisman & Roemer, 2010). De huidige bevindingen moeten worden geïnterpreteerd in het licht van de beperkingen van het onderzoek. Allereerst bestond de onderzoeksgroep voor het grootste deel uit vrouwen. Een tweede beperking is dat alle metingen zijn gedaan met geschreven selfreports en dat geen fysiologische of gedragsmeting heeft plaatsgevonden. Een derde beperking is het feit dat een controlegroep ontbrak. Bepaalde niet-specifieke factoren, zoals het schrijven zelf, kunnen de uitkomst beïnvloeden. Hierdoor is het moeilijk de veranderingen aan de specifieke kenmerken van CNT in internetformat toe te schrijven. Toekomstig onderzoek kan worden gedaan aan de hand van een design met een, liefst actieve, controlegroep. Tot slot bestaat de kans op sociale wenselijkheid en demand characteristics, omdat de deelnemers uit de verstrekte informatie wisten dat de training een positieve invloed op de stemming kan hebben. Daarnaast had het door ons gekozen within-subject design kunnen leiden tot carry over effects zoals vermoeidheid. Uit de antwoorden op de verschillende vragenlijsten in de nameting en de follow-upmeting blijkt dat er geen sprake is van carry over effects. Er is daarnaast geen verandering te zien in bijvoorbeeld lengte of de gedetailleerdheid van de antwoorden op de schrijfopdrachten aan het einde van de trainingsweek. Uit de manipulatiecheck blijkt dat niet of nauwelijks sprake is geweest van sociale wenselijkheid of nonchalance. De onderzoeksgroep scoorde namelijk erg laag op de vraag in hoeverre de deelnemer het idee heeft iets aan de schrijftaken te hebben gehad; bijna de helft van de deelnemers dacht niets aan de schrijftaken te hebben gehad. Daarnaast hadden slechts enkele deelnemers een enigszins juist idee over wat we onderzochten. Naast het ontbreken van carry over effects en sociale wenselijkheid heeft de huidige studie nog een aantal sterke punten. Ten eerste heeft het within-subject design, naast de vooren nameting, een follow-upmeting. Dankzij de follow-upmeting weten we dat bepaalde effecten van de schrijftraining langdurig zijn, in elk geval tot een week na de training, of zelfs nog toenamen na afloop van de training. Ten tweede maakten we in dit onderzoek gebruik van autobiografisch materiaal. Dit maakt de aangeleerde concrete denkstijl makkelijker toe te passen in het dagelijks leven. Ten derde was er in dit onderzoek, waarin veel van de deelnemers werd gevraagd, weinig uitval. Ten vierde bestond de onderzoeksgroep niet uit mensen van één bepaalde leeftijdsgroep en één bepaald opleidingsniveau, zoals onderzoek met studenten, maar uit mensen van verschillende leeftijden en verschillende 32
opleidingsniveaus. Tot slot weten we dankzij de manipulatiecheck die is uitgevoerd, dat de manipulatie heeft gewerkt en dat de positieve effecten van CNT optraden zonder dat de deelnemers het nut van de training doorhadden.
Implicaties en conclusies Uit de resultaten van het huidige onderzoek blijkt dat een week lang CNT in internetformat RND, depressieklachten en negatief affect vermindert in een niet-klinische onderzoeksgroep. Daarnaast blijkt dat CNT via internet, zonder enige training in mindful meditatie, leidt tot een toename in mindfulnessvaardigheden bij mensen die niet geneigd zijn tot RND. Het meest opvallend is het effect van de training op RND. CNT in internetformat heeft een blijvend, steeds sterker wordend effect op RND. RND is een veelbelovend doelwit in de preventie en behandeling van uiteenlopende psychologische en somatische klachten (Drost,Van der Does, Van Hemert, Penninx, & Spinhoven, 2014, Ehring & Watkins, 2008; McEvoy, Watson, Watkins, & Nathan, 2013; Topper, Emmelkamp, & Ehring, 2010), aangezien RND een causale rol speelt in de ontwikkeling en instandhouding van psychologische stoornissen (Ehring & Watkins, 2008). RND is een transdiagnostische factor die verantwoordelijk is voor de comorbiditeit van emotionele stoornissen (Drost et al., 2014). Naast psychologische klachten veroorzaakt RND ook somatische klachten (Brosschot, Gerin, & Thayer, 2006). CNT via internet blijkt een goede methode om RND langdurig te verminderen bij nietklinische volwassenen en kan zodoende een indirecte maar belangrijke rol spelen in de preventie en vermindering van vele uiteenlopende psychische en somatische klachten. Het gevonden effect van CNT op depressiesymptomen is in lijn met eerdere onderzoeken, waaruit de potentiele waarde van CNT als geleide zelfhulpinterventie voor milde tot matige depressiesymptomen blijkt (Watkins et al., 2009; Watkins & Moberly, 2009; Watkins et al., 2012). In tegenstelling tot eerdere onderzoeken heeft het huidige onderzoek betrekking op een niet-klinische onderzoeksgroep met een lage gemiddelde score op de BDIII-NL bij aanvang van de CNT. Het blijvende effect van CNT via internet op depressieklachten bij gezonde deelnemers bewijst dat CNT, al dan niet via internet, heel goed preventief is in te zetten tegen depressie. Aangezien RND de sleutelfactor is in het ontstaan en voortbestaan van depressie (McLaughlin et al., 2007; Raes, 2012), is het mogelijk dat de afname in RND de effecten van CNT via internet op depressiesymptomen medieert. De afname in RND kan eveneens de gevonden positieve effecten van de training op negatief affect mediëren, aangezien RND leidt tot meer negatief affect (McLaughlin et al., 2007;
33
Moberly & Watkins, 2008). Uit vervolgonderzoek moet blijken of en in hoeverre RNDafname de effecten van CNT op depressieklachten en negatief affect medieert. Ondanks de bevinding dat toename in mindfulness, zoals gemeten met de MAAS, niet nodig was om RND, depressieklachten en negatief affect te verminderen, is de blijvende, steeds sterker wordende toename in mindfulness bij mensen met een lage RND interessant. Deze laatste bevinding onderstreept nogmaals dat CNT in internetformat uitstekend preventief kan worden ingezet. Mindfulness en RND hebben een negatieve correlatie met elkaar (Burg & Michalak, 2011; Evans & Segerstrom, 2011) en hebben tegengestelde effecten op het lichaam (Vlemincx et al., 2013). Een hoge mate van mindfulness heeft een positieve invloed op vele aspecten van de psychologische en somatische gezondheid (Keng, Smoski, & Robins, 2011). In vervolgonderzoek kan verder onderzocht worden op welke manier deze internetinterventie kan worden uitgebreid om de invloed op deze vaardigheden te vergroten. De training kan bijvoorbeeld worden uitgebreid met een extra trainingsweek waarin naast de schrijfopdrachten online mindful meditaties worden begeleid. Wanneer RND is afgenomen in de eerste week van de training, zou een tweede trainingsweek kunnen leiden tot een verdere afname van RND en een significante toename in mindfulness. De oorspronkelijke mindfulnesstraining MBSR (Kabat-Zinn, 2003) heeft blijvende positieve effecten op stressgerelateerde klachten en is daardoor een goede interventie (zie bijv. Grossman, Niemann, Schmidt, & Walach, 2004). Het MBSR programma is, in tegenstelling tot CNT in internetformat, een duur en intensief programma. MBSR duurt 8 weken en vergt zo’n 10 uur oefening per week. Daarnaast is MBSR een training die meestal in groepsverband, dus buitenshuis gegeven wordt. Dit alles maakt MBSR moeilijker bereikbaar. Uit het huidige onderzoek blijkt dat CNT via internet een zichzelf versterkend proces in gang kan zetten, dat begint bij het induceren van “mindful experiencing”. Deze training in concrete verwerkingsmodus leidt tot een steeds sterker wordende afname in RND. Bij een lage mate van RND leidt de training tot een steeds sterker wordende toename in mindfulness. Deze goedkope, laagdrempelige en wereldwijd in te zetten internettraining die RND vermindert en mindfulness kan verhogen, helpt psychologische stoornissen zoals depressie voorkomen, helpt somatische klachten als gevolg van RND voorkomen of verminderen en kan op grote schaal leiden tot een hogere levenskwaliteit. Aangezien in onderzoek met kinderen en adolescenten eveneens een samenhang is gevonden tussen RND en depressie- en angstsymptomen (Rood, Roelofs, Bogels, & Alloy, 2010), lijkt vervolgonderzoek naar het effect van CNT op kinderen en adolescenten raadzaam.
34
Referenties
American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Arlington, VA: American Psychiatric Publishing. Barnard, P., Watkins, E., Mackintosh, B. & Nimmo-Smith, I. (2007). Getting stuck in a mental rut: Some process and experiential attributes. Paper presented at the 35th congress of the British Association for Behavioural and Cognitive Psychotherapies, Brighton, England. Beck, A. T., Steer, R. A., & Brown, G. K. (1996). Manual for the Beck Depression InventoryII. San Antonio, TX: Psychological Corporation. Borkovec, T. (2002). Life in the future versus life in the present. Clinical Psychology-Science and Practice, 9(1), 76-80. doi:10.1093/clipsy/9.1.76 Borkovec, T., Ray, W., & Stöber, J. (1998). Worry: A cognitive phenomenon intimately linked to affective, physiological, and interpersonal behavioral processes. Cognitive Therapy and Research, 22(6), 561-576. doi:10.1023/A:1018790003416 Brosschot, J., Gerin, W., & Thayer, J. (2006). The perseverative cognition hypothesis: A review of worry, prolonged stress-related physiological activation, and health. Journal of Psychosomatic Research, 60(2), 113-124. doi:10.1016/j.jpsychores.2005.06.074 Brown, K. W., & Ryan, R. M. (2003). The benefits of being present: Mindfulness and its role in psychological well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 84(4), 822848. Burg, J. M., & Michalak, J. (2011). The healthy quality of mindful breathing: Associations with rumination and depression. Cognitive Therapy and Research, 35(2), 179-185. doi:10.1007/s10608-010-9343-x Douilliez, C., & Philippot, P., Heeren, A., Watkins, E., & Barnard, P. (2012). The MiniCERTS (Cambridge-Exeter Repetitive Thought Scale): A Short Questionnaire to Assess Constructive and Unconstructive Repetitive Thinking. Assessing Constructive and unconstructive repetitive thinking. Verkregen op 18 februari, 2014, van http://www.uclep.be/wp-content/uploads/pdf/Pub/Douilliez_CJBS_2012.pdf Drost, J., van der Does, W., van Hemert, A. M., Penninx, B. W. J. H., & Spinhoven, P. (2014). Repetitive negative thinking as a transdiagnostic factor in depression and anxiety: A conceptual replication. Behaviour Research and Therapy, 63, 177-183. doi:10.1016/j.brat.2014.06.004
35
Ehring, T., Raes, F., Weidacker, K., & Emmelkamp, P. M. G. (2012). Validation of the Dutch version of the Perseverative Thinking Questionnaire (PTQ-NL). European Journal of Psychological Assessment, 28(2), 102-108. Ehring, T., Szeimies, A., & Schaffrick, C. (2009). An experimental analogue study into the role of abstract thinking in trauma-related rumination. Behaviour Research and Therapy, 47(4), 285-293. doi:10.1016/j.brat.2008.12.011 Ehring, T., & Watkins, E. R. (2008). Repetitive negative thinking as a transdiagnostic process. International Journal of Cognitive Therapy, 1(3), 192-205. doi:10.1680/ijct.2008.1.3.192 Ehring, T., Zetsche, U., Weidacker, K., Wahl, K., Schonfeld, S., & Ehlers, A. (2011). The Perseverative Thinking Questionnaire (PTQ): Validation of a content-independent measure of repetitive negative thinking. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 42(2), 225-232. Erisman, S. M., & Roemer, L. (2010). A preliminary investigation of the effects of experimentally induced mindfulness on emotional responding to film clips. Emotion, 10(1), 72-82. doi:10.1037/a0017162 Evans, D. R., & Segerstrom, S. C. (2011). Why do mindful people worry less? Cognitive Therapy and Research, 35(6), 505-510. Fredrickson, B. (2001). The role of positive emotions in positive psychology - the broadenand-build theory of positive emotions. American Psychologist, 56(3), 218-226. doi:10.1037//0003-066X.56.3.218 Grossman, P., Niemann, L., Schmidt, S., & Walach, H. (2004). Mindfulness-based stress reduction and health benefits - A meta-analysis. Journal of Psychosomatic Research, 57(1), 35-43. doi:10.1016/S0022-3999(03)00573-7 Kabat-Zinn, J. (2003). Mindfulness-based interventions in context: Past, present, and future. Clinical Psychology-Science and Practice, 10(2), 144-156. doi:10.1093/clipsy/bpg016 Keng, S., Smoski, M. J., & Robins, C. J. (2011). Effects of mindfulness on psychological health: A review of empirical studies. Clinical Psychology Review, 31(6), 1041-1056. doi:10.1016/j.cpr.2011.04.006 Lim, S. S., Vos, T., Flaxman, A. D., Danaei, G., Shibuya, K., Adair-Rohani, H., . . . Ezzati, M. (2012). A comparative risk assessment of burden of disease and injury attributable to 67 risk factors and risk factor clusters in 21 regions, 1990-2010: A systematic analysis for the global burden of disease study 2010. Lancet, 380(9859), 2224-2260. McEvoy, P. M., Watson, H., Watkins, E. R., & Nathan, P. (2013). The relationship between worry, rumination, and comorbidity: Evidence for repetitive negative thinking as a 36
transdiagnostic construct. Journal of Affective Disorders, 151(1), 313-320. doi:10.1016/j.jad.2013.06.014 McLaughlin, K. A., Borkovec, T. D., & Sibrava, N. J. (2007). The effects of worry and rumination on affect states and cognitive activity. Behavior Therapy, 38(1), 23-38. doi:10.1016/j.beth.2006.03.003 Meyer, T. J., Miller, M.L., Metzger, R.L., & Borkovec, T. D. (1990). Development and validation of the Penn State Worry Questionnaire. Behaviour Research and Therapy, 28, 487–495. Mogoase C., Brailean, A., & David, D. (2013). Can concreteness training alone reduce depressive symptoms? A randomized pilot study using an internet-delivered protocol. Cognitive Therapy and Research, 37(4), 704-712. Monk, T. H. (1989). A visual analogue scale technique to measure global vigor and affect. Psychiatry Research, 27(1), 89-99. Murray, C., & Lopez, A. (1996). Evidence-based health policy - lessons from the global burden of disease study. Science, 274(5288), 740-743. doi:10.1126/science.274.5288.740 Nolen-Hoeksema, S., & Morrow, J. (1991). A prospective study of depression and postraumatic stress symptoms after a natural disaster: The 1989 Loma Prieta earthquake. Journal of Personality and Social Psychology, 61(1), 115–121. doi:10.1037/00223514.61.1.115. Nolen-Hoeksema, S., Wisco, B. E., & Lyubomirsky, S. (2008). Rethinking rumination. Perspectives on Psychological Science, 3(5), 400-424. doi:10.1111/j.17456924.2008.00088.x Raes, F. (2012). Repetitive negative thinking predicts depressed mood at 3-year follow-up in students. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 34(4), 497-501. doi:10.1007/s10862-012-9295-4 Raes, F., Watkins, E. R., Williams, J. M. G., & Hermans, D. (2008). Non-ruminative processing reduces overgeneral autobiographical memory retrieval in students. Behaviour Research and Therapy, 46(6), 748-756. doi:10.1016/j.brat.2008.03.003 Roelofs, J., Van Breukelen, G., de Graaf, L. E., Beck, A. T., Arntz, A., & Huibers, M. J. H. (2013). Norms for the Beck Depression Inventory (BDI-II) in a Large Dutch Community Sample. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 35(1), 93-98. Rood, L., Roelofs, J., Bogels, S. M., & Alloy, L. B. (2010). Dimensions of negative thinking and the relations with symptoms of depression and anxiety in children and adolescents. Cognitive Therapy and Research, 34(4), 333-342. doi:10.1007/s10608-009-9261-y 37
Schaich, A., Watkins, E. R., & Ehring, T. (2013). Can concreteness training buffer against the negative effects of rumination on PTSD? an experimental analogue study. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 44(4), 396-403. Schroevers, M., Nyklíček, I., & Topman, R. (2008). Validation of the Dutch version of the Mindful Attention Awareness Scale ((MAAS)). Gedragstherapie, 41(3), 225-240. Stöber, J. (1998). Worry, problem elaboration and suppression of imagery: The role of concreteness. Behaviour Research and Therapy, 36(7-8), 751-756. doi:10.1016/S00057967(98)00027-8 Stöber, J., & Borkovec, T. (2002). Reduced concreteness of worry in generalized anxiety disorder: Findings from a therapy study. Cognitive Therapy and Research, 26(1), 89-96. doi:10.1023/A:1013845821848 Teasdale, J. (1999). Emotional processing, three modes of mind and the prevention of relapse in depression. Behaviour Research and Therapy, 37, S53-S77. Thayer, J., Friedman, B., & Borkovec, T. (1996). Autonomic characteristics of generalized anxiety disorder and worry. Biological Psychiatry, 39(4), 255-266. doi:10.1016/00063223(95)00136-0 Topper, M., Emmelkamp, P. M. G., & Ehring, T. (2010). Improving prevention of depression and anxiety disorders: Repetitive negative thinking as a promising target. Applied & Preventive Psychology, 14(1-4), 57-71. doi:10.1016/j.appsy.2012.03.001 Trapnell, P. D., & Campbell, J. D. (1999). Private self-consciousness and the five-factor model of personality: Distinguishing rumination from reflection. Journal of Personality and Social Psychology, 76, 284–304. Van der Does, A. J. W. (2002). Handleiding bij de Nederlandse versie van Beck Depression Inventory—second edition (BDI-II-NL). Amsterdam: Harcourt. Verkuil, B., Brosschot, J. F., Meerman, E. E., & Thayer, J. F. (2012). Effects of momentary assessed stressful events and worry episodes on somatic health complaints. Psychology & Health, 27(2), 141-158. doi:10.1080/08870441003653470 Vlemincx, E., Vigo, D., Vansteenwegen, D., Van den Bergh, O., & Van Diest, I. (2013). Do not worry, be mindful: Effects of induced worry and mindfulness on respiratory variability in a nonanxious population. International Journal of Psychophysiology, 87(2), 147-151. doi:10.1016/j.ijpsycho.2012.12.002 Watkins, E. R. (2004). Adaptive and maladaptive ruminative self-focus during emotional processing. Behaviour Research and Therapy, 42(9), 1037-1052. doi:10.1016/j.brat.2004.01.009 38
Watkins, E. R. (2008). Constructive and unconstructive repetitive thought. Psychological Bulletin, 134(2), 163-206. doi:10.1037/0033-2909.134.2.163 Watkins, E. R., Baeyens, C. B., & Read, R. (2009). Concreteness training reduces dysphoria: Proof-of-principle for repeated cognitive bias modification in depression. Journal of Abnormal Psychology, 118(1), 55-64. doi:10.1037/a0013642 Watkins, E. R., & Moberly, N. J. (2009). Concreteness training reduces dysphoria: A pilot proof-of-principle study. Behaviour Research and Therapy, 47(1), 48-53. Watkins, E. R., Moberly, N. J., & Moulds, M. L. (2008). Processing mode causally influences emotional reactivity: Distinct effects of abstract versus concrete construal on emotional response. Emotion, 8(3), 364-378. doi:10.1037/1528-3542.8.3.364 Watkins, E. R., & Moulds, M. L. (2005). Distinct modes of ruminative self-focus: Impact of abstract versus concrete rumination on problem solving in depression. Emotion, 5(3), 319-328. doi:10.1037/1528-3542.5.3.319 Watkins, E. R., & Moulds, M. L. (2007). Reduced concreteness of rumination in depression: A pilot study. Personality and Individual Differences, 43(6), 1386-1395. doi:10.1016/j.paid.2007.04.007 Watkins, E. R., Moulds, M. L., & Mackintosh, B. (2005). Comparisons between rumination and worry in a non-clinical population. Behaviour Research and Therapy, 43(12), 15771585. doi:10.1016/j.brat.2004.11.008 Watkins, E. R., Taylor, R. S., Byng, R., Baeyens, C., Read, R., Pearson, K., & Watson, L. (2012). Guided self-help concreteness training as an intervention for major depression in primary care: A phase II randomized controlled trial. Psychological Medicine, 42(7), 1359-1371. doi:10.1017/S0033291711002480 Watkins, E. R., & Teasdale, J. (2001). Rumination and overgeneral memory in depression: Effects of self-focus and analytic thinking. Journal of Abnormal Psychology, 110(2), 353-357. doi:10.1037//0021-843X.110.2.353 Watkins, E. R., & Teasdale, J. (2004). Adaptive and maladaptive self-focus in depression. Journal of Affective Disorders, 82(1), 1-8. doi:10.1016/j.jad.2003.10.006 Wewers, M., & Lowe, N. (1990). A critical-review of visual analog scales in the measurement of clinical phenomena. Research in Nursing & Health, 13(4), 227-236. doi:10.1002/nur.4770130405 Williams, J., & Broadbent, K. (1986). Autobiographical memory in suicide attempters. Journal of Abnormal Psychology, 95(2), 144-149. doi:10.1037/0021-843X.95.2.144
39
Bijlage 1 – Mini-CERTS •
Engelse versie Mini-CERTS
Read each item and then decide how you generally respond. Please put ONE tick for each row. Don’t agonise over individual answers, give the first response to each line that comes to mind.
When thoughts about myself, feelings, situations or events do come to mind: Almost Never
Some-times
Often
Almost Always
1. My thinking tends to get stuck in a rut, involving only a few themes 2. I can grasp and respond to changes in the world around me without having to analyze the details 3. I compare myself to other people 4. My thinking tends to become open, loose, expansive and creative 5. I judge myself against my own standards and beliefs 6. I focus on why things happened the way they did 7. I think about why I can’t get started on something 8. My thoughts move in new and interesting directions 9. I seem to be engaged in and directly in touch with what is going on around me 10. I think I’m no good at all 11. I’m relaxed about going with the flow of what comes to mind 12. I feel under pressure to stop my worst fears happening 13. I focus on exploring and playing with ideas, curious about where it will lead 14. My thinking tends to spiral out from one specific event to broader, general aspects of my life 15. I am concerned about what other people might think of me 16. I have very rapid impressions and intuitions of what is happening around me
40
Bijlage 2 – In het Nederlands vertaalde Mini-CERTS
Lees elk item en beslis dan hoe je over het algemeen reageert. Zet alsjeblieft één teken bij elke rij. Denk niet te lang na over de individuele antwoorden. Geef bij elke beschrijving de eerste respons die in je opkomt. Wanneer gedachten over mijzelf, gevoelens, situaties of gebeurtenissen in me opkomen, dan: Bijna nooit
Soms
Vaak
Bijna Altijd
1. Belanden mijn gedachten op een dood spoor en hebben ze betrekking op slechts een paar thema’s 2. Kan ik de veranderingen in mijn omgeving begrijpen en er op reageren zonder de details te hoeven analyseren 3. Vergelijk ik mijzelf met andere mensen 4. Denk ik over de dingen na op een open, vrije en creatieve manier 5. Beoordeel ik mijzelf naar mijn eigen standaards en overtuigingen 6. Focus ik me op de vraag waarom dingen op een bepaalde manier gebeurden 7. Vraag ik me af waarom ik niet ergens mee kan beginnen 8. Bewegen mijn gedachten in nieuwe en interessante richtingen 9. Voel ik me betrokken bij en in contact met wat er om me heen gebeurt 10. Denk ik dat ik nergens goed voor ben 11. Vind ik het fijn om mee te gaan met de stroom van gedachten die in me opkomt 12. Voel ik me onder druk staan om te voorkomen dat mijn grootste angsten waarheid worden 13. Focus ik me op het onderzoeken van en spelen met ideeën, nieuwsgierig waarheen ze me zullen leiden 14. Hebben mijn gedachten de neiging uit te breiden vanuit een specifieke gebeurtenis naar bredere algemene aspecten van mijn leven 15. Ben ik bezorgd over wat andere mensen van me zouden kunnen denken 16. Heb ik hele snelle impressies en ingevingen over wat er om me heen gebeurt
41
Bijlage 3 – Training Concreet Denken Deze week, te beginnen met vandaag, krijgt u 6 dagen lang elke dag twee scenario’s toegezonden per e-mail. Wilt u, bij voorkeur in de avond, deze scenario’s volgens de bijgevoegde instructies lezen en aan de hand van de vragen bij elk scenario, een beschrijving geven van de door u gevisualiseerde gebeurtenis? Wilt u alstublieft de dagelijkse opdrachten dezelfde dag voor middernacht maken en retourneren. Instructies dag 1 (Voormeting stemming VAS)
Wilt u zich een paar minuten concentreren op de hieronder beschreven gebeurtenis? Wilt u zich de gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, als een film waarin u zich op dit moment bevindt? U kunt de vragen bij het scenario als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren.
Vandaag viert u uw verjaardag. Uw beste vrienden verrassen u met een zelfgemaakt verrassingsdiner voor u en uw dierbaren. U bent geraakt door de moeite die ze voor u hebben gedaan en voelt dat ze de vriendschap met u echt waarderen.
Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Wat ziet u? Hoe is de tafel gedekt? Hoeveel mensen zijn aanwezig? Wat hoort u? Wat voelt u? Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
42
Wilt u zich nu een paar minuten concentreren op de volgende gebeurtenis? Wilt u zich ook deze gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, als een film waarin u zich op dit moment bevindt? U kunt de vragen bij het scenario als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren. U heeft nieuwe buren gekregen. Vanaf het moment dat zij in het huis naast u zijn gaan wonen hebben ze elke avond veel visite en draaien ze harde muziek tot in de vroege ochtend. Overdag maken ze ook veel lawaai en hebben ze vaak ruzie. Het is nu 03.00 uur ’s nachts. De nieuwe buren hebben weer ruzie en zijn zeer luidruchtig. U heeft er genoeg van, gaat naar ze toe en zegt dat ze stil moeten zijn. De buren schelden u uit en bedreigen u. Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Wat hoort u? Verstaat u wat er geschreeuwd wordt? Wat voelt u? Wat ziet u als u bij de buren voor de deur staat? Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
(Nameting stemming VAS)
43
Instructies dag 2 (Voormeting stemming VAS)
Wilt u zich een paar minuten concentreren op de hieronder beschreven gebeurtenis? Wilt u zich de gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, als een film waarin u zich op dit moment bevindt? U kunt de vragen bij het scenario als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren.
U volgt een studie en volgende week zijn uw jaarlijkse tentamens. U heeft de afgelopen 3 maanden hard gestudeerd op de enorme hoeveelheden leerstof. U heeft veel samenvattingen en overzichten van de leerstof gemaakt op uw computer. Vandaag blijkt dat de harde schijf van uw computer is gecrasht en al uw werk is verloren. Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Wat ziet u? Wat hoort u? Wat voelt u fysiek? Welk moment van de dag is het? Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
44
Wilt u zich nu paar minuten concentreren op de volgende gebeurtenis? Wilt u zich ook deze gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, als een film waarin u zich op dit moment bevindt? U kunt de vragen bij het scenario als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren. In het weekend maakt u een lange wandeling in het bos. U heeft nog nooit eerder in dit gebied gewandeld en vindt het gebied prachtig. U bent vooral onder de indruk van het prachtige uitzicht dat u vanaf een uitkijkpost heeft over de hele omgeving. Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Wat ziet u? Wat hoort u? Zijn er ook andere mensen aan het wandelen? Welk moment van de dag is het? Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
(Nameting stemming VAS)
45
Instructies dag 3
(Voormeting stemming VAS)
Wilt u zich een paar minuten concentreren op de hieronder beschreven gebeurtenis? Wilt u zich de gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, als een film waarin u zich op dit moment bevindt? U kunt de vragen bij het scenario als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren.
Samen met een familielid heeft u het afgelopen jaar uw appartement verbouwd. Vandaag bent u klaar met de laatste klus, het schilderen van de woonkamer. De veranderingen die u heeft doorgevoerd zijn precies zo uitgepakt, als u voor ogen had en u bent erg blij met het resultaat. U bent er zeker van dat u een behoorlijke winst kunt maken wanneer u uw huis verkoopt. Vragen: Wat ziet u? Wat zijn de kleuren van de geschilderde muren? Wat ruikt u? Is de kamer licht of donker? Welk moment van de dag is het? Wat voelt u? Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
46
Wilt u zich nu paar minuten concentreren op de volgende gebeurtenis? Wilt u zich ook deze gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, als een film waarin u zich op dit moment bevindt? U kunt de vragen bij het scenario als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren. U heeft ruzie met uw beste vriendin. Tot nu toe heeft u slechts een paar kleine meningsverschillen met deze persoon gehad. Deze keer raakt de situatie echter zo oververhit dat uw vriendin zegt het gevoel te hebben u nooit meer te kunnen vertrouwen. U bent geschokt en aangeslagen. Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Wat ziet u? Welk moment van de dag is het? Wat voelt u? Wat voelt u fysiek? Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
(Nameting stemming VAS)
47
Instructies dag 4 (Voormeting stemming VAS)
Wilt u zich een paar minuten concentreren op de hieronder beschreven gebeurtenis? Wilt u zich de gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, als een film waarin u zich op dit moment bevindt? U kunt de vragen bij het scenario als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren.
Op uw werk staat u op het punt een belangrijke presentatie te geven over een project waar u zich de laatste 12 maanden mee bezig heeft gehouden. Het is heel belangrijk dat u een goede indruk maakt, omdat een aantal leidinggevenden aanwezig is. U voelt zich wat nerveus en merkt tijdens de presentatie dat de toehoorders negatief reageren op wat u zegt.
Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Wat ziet u? Hoeveel mensen zijn er ongeveer aanwezig? Wat hoort u? Wat voelt u fysiek? Welk moment van de dag is het?
Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
48
Wilt u zich nu paar minuten concentreren op de volgende gebeurtenis? Wilt u zich ook deze gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, als een film waarin u zich op dit moment bevindt? U kunt de vragen bij het scenario als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren. U heeft samen met een goede vriend besloten zeillessen te volgen. Vandaag is de eerste les. U geniet van het buiten zijn en van het feit dat u samen met uw vriend bent en nieuwe dingen leert. Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Welk moment van de dag is het? Wat ziet u? Hoe ziet de boot eruit? Wat hoort u? Wat ruikt u? Wat voelt u fysiek? Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
(Nameting stemming VAS)
49
Instructies dag 5 (Voormeting stemming VAS)
Wilt u zich een paar minuten concentreren op de hieronder beschreven gebeurtenis? Wilt u zich de gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, als een film waarin u zich op dit moment bevindt? U kunt de vragen bij het scenario als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren.
U heeft een sollicitatiegesprek. U bent goed voorbereid en kunt de gestelde vragen goed beantwoorden. Het interviewpanel is vriendelijk en bemoedigend en u krijgt het gevoel dat u zo goed presteert dat u de baan zult krijgen.
Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Wat ziet u? Hoe is het kantoor ingericht? Wat hoort u? Welk moment van de dag is het? Wat voelt u?
Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
50
Wilt u zich nu paar minuten concentreren op de volgende gebeurtenis? Wilt u zich ook deze gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, als een film waarin u zich op dit moment bevindt? U kunt de vragen bij het scenario als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren. U bent pas begonnen in een nieuwe baan. Hoewel u heel erg uw best heeft gedaan om heel vriendelijk en beleefd te zijn tegen uw nieuwe collega’s, doen ze geen enkele moeite om u bij een gesprek te betrekken. Vandaag hoort u ze plannen maken om na het werk iets leuks te gaan doen, maar ze nodigen u niet uit. Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Wat ziet u? Wat hoort u? Welk moment van de dag is het? Hoeveel mensen zijn er bij betrokken? Wat voelt u? Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
(Nameting stemming VAS)
51
Instructies dag 6
(Voormeting stemming VAS)
Wilt u zich een paar minuten concentreren op de hieronder beschreven gebeurtenis? Wilt u zich de gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, als een film waarin u zich op dit moment bevindt? U kunt de vragen bij het scenario als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren.
Deze week kwam u thuis van vakantie en zag u dat er was ingebroken in uw huis. Nadat u aangifte heeft gedaan bij de politie, belt u de verzekeraar om de schade te claimen. De telefoniste van de verzekeraar vertelt u dat uw polis niet is betaald en dat u dus niet verzekerd bent voor de schade aan uw eigendommen en alle gestolen spullen.
Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Wat hoort u? Wat voelt u? Welke spullen zijn gestolen? Welk moment van de dag is het? Wat denkt u?
Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
52
Wilt u zich nu paar minuten concentreren op de volgende gebeurtenis? Wilt u zich ook deze gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, als een film waarin u zich op dit moment bevindt? U kunt de vragen bij het scenario als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren. Vandaag rondde u op uw werk een project af , waarvan u projectleider was. Uw team viert dit met een lunch die georganiseerd is door uw baas. Uw baas geeft een speech, waarin hij uw prestaties prijst en u bedankt voor uw betrokkenheid. U voelt zich tevreden en gewaardeerd door uw baas. Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Wat ziet u? Wat eet u? Wat hoort u naast de stem van uw baas? Wat denkt u? Hoe is het weer buiten? Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
(Nameting stemming VAS)
53
Instructies dag 7 (Voormeting stemming VAS)
Wilt u zich een paar minuten concentreren op een recente stressvolle gebeurtenis uit uw eigen leven? Wilt u zich de gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, alsof deze op dit moment plaatsvindt? U kunt de volgende vragen als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren. Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Wat ziet u? Wat hoort u? Welk moment van de dag is het? Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
54
Wilt u zich nu een paar minuten concentreren op een recente leuke gebeurtenis uit uw eigen leven? Wilt u zich de gebeurtenis zo levendig en concreet mogelijk voorstellen, alsof deze op dit moment plaatsvindt? U kunt de volgende vragen als hulpmiddel gebruiken om de gebeurtenis te visualiseren. Vragen: Hoe ontvouwt de film zich? Wat ziet u? Wat hoort u? Welk moment van de dag is het? Kunt u, mede aan de hand van de bovenstaande vragen, de situatie beschrijven die u voor zich ziet?
(Nameting stemming VAS)
55
Bijlage 4 - Evaluatie en manipulatiecheck
Tijdens de schrijftaken (0 = niet - 100 = heel erg VAS): Heb ik mij aan de instructies gehouden Stond ik stil bij de ervaring van mijn gevoelens op dat moment Heb ik de gebeurtenis als een film afgespeeld in mijn hoofd Ben ik mezelf beter gaan begrijpen en begrijp ik meer van de gebeurtenis Heb ik zoveel mogelijk details van de gebeurtenis gevisualiseerd Stond ik stil bij wat de gebeurtenis fysiek bij me losmaakte Observeerde ik mijn gedachten over de gebeurtenis Had ik aandacht voor de zichtbare details van de gebeurtenis (bv. tijd, aanwezigen) In hoeverre lukte het u om de scenario’s in te leven? (0 = niet - 100 = zeer goed/zeer veel VAS) In hoeverre lukte het om de instructies te volgen d.w.z. om de gebeurtenis zo levendig mogelijk voor u te zien als een film? (0 = niet - 100 = zeer goed/zeer veel VAS) In hoeverre heeft u het idee dat u iets aan de schrijftaken heeft gehad? (0 = niet - 100 = zeer goed/zeer veel VAS) Wat vond u van de schrijftaken? Heeft u iets aan de schrijftaken gehad? Zo ja, wat vond u nuttig? Heeft u weleens een mindfulnesstraining ondergaan? Ja/nee Heeft u eerder een diagnose of stemmingsstoornis (bipolair, dysthym) gehad? Nee/ Ja, één keer/ Ja, vaker Wat denkt u dat we willen onderzoeken?
56